Katendrecht-Pols
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 18-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Katendrecht-Pols' van de gemeente Rotterdam.
1.2 Aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Accent
Het deel van een bouwwerk, gelegen boven het Basement.
1.6 Achtertuin
Tuingedeelte gelegen achter de achtergevel bouwgrens en de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens.
1.7 Andere gezondheidszorggebouwen (als bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder)
Medische centra, medische kleuterdagverblijven, poliklinieken, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen.
1.8 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.9 Basement
De onderbouw van een bouwwerk, gerekend vanaf peil, dat uit meer dan één bouwlaag kan bestaan.
1.10 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen.
1.12 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.13 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.14 Beperkt kwetsbare objecten:
- a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
- c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.15 Besluit geluidhinder
Het Besluit geluidhinder zoals dat luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.16 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening zoals dat luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.17 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP1007KatendrPols met de bijbehorende regels.
1.19 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.21 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak c.q. een lijn welke niet door gebouwen mag worden overschreden.
1.23 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.24 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.27 Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.28 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 Dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2.
1.30 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.31 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
NB: Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.
1.33 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.34 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.35 Kantoren
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.36 Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter
1.37 Kwetsbare objecten
- a. woningen, met uitzondering van:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.38 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.39 Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.40 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.41 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.42 Oorspronkelijke zij- resp. achtergevel
De zij- resp. achtergevel van een gebouw op het tijdstip van eerste oplevering van het gebouw.
1.43 Openbare nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming en (riool)gemalen. Een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen.
1.44 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.45 Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
1.46 Rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.47 Rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is, ) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.48 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.49 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.50 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.51 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.52 Wet ruimtelijke ordening
De wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.53 Woningwet
De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het Peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.
2.5 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein;
- b. een amusementshal ter plaatse van de aanduiding "casino", met dien verstande dat zodra het gebruik als amusementshal is vervangen door ander toegestaan gebruik zoals bedoeld in dit lid, een amusementshal niet langer is toegestaan;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 4 Bedrijf - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.1terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 5 Bedrijf - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein;
- b. een bedrijfswoning;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3.1terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. "Detailhandel", met de bijbehorende opslag- en administratieruimten;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Gemengd - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, tot een aantal van maximaal 1100 woningen;
- b. kantoren;
- c. bedrijven;
- d. horeca;
- e. detailhandel;
- f. maatschappelijk;
- g. cultuur en ontspanning;
- h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet geheel of ten dele ondergronds;
- k. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, water, ontsluitingswegen en -paden;
- l. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- m. "Waterstaat - Waterkering", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Gemengd - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, tot een aantal van maximaal 110 woningen;
- b. kantoren;
- c. bedrijven;
- d. horeca;
- e. detailhandel;
- f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet geheel of ten dele ondergronds;
- i. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, water, ontsluitingswegen en -paden;
- j. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening, met het daarbij behorende erf.
- b. gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet geheel of ten dele ondergronds;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
De voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder).
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbare nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
- b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
- c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. een politiebureau ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk", met dien verstande dat zodra het gebruik als politiebureau is vervangen door ander toegestaan gebruik zoals bedoeld in dit lid, een politiebureau niet langer is toegestaan;
- h. een loopbrug ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - luchtbrug";
- i. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
- j. "Waterstaat - Waterkering", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waterstaat - Waterkering", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Waarde - Archeologie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijking van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Wro-zone - Wijzigingsgebied - 1
15.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 1" kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming "Bedrijf - 3" wijzigen in de bestemming "Gemengd - 3".
15.2 Voorwaarde voor toepassing
Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt onder voorwaarde dat de grondeigenaar(s) vooraf met de gemeente Rotterdam schriftelijk overeenstemming heeft (hebben) bereikt over de grondexploitatiekosten (anterieure overeenkomst), indien sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
15.3 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen en ontsluitingswegen- en paden;
- b. kantoren;
- c. maatschappelijk;
- d. bedrijven tot en met categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
- e. gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet geheel of ten dele ondergronds;
- f. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
15.4 Bebouwingsnormen
Op de voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden geldt, dat het totaal toegestane programma 50.000 m2 b.v.o. is, en daarbinnen:
- a. maximaal 300 woningen zijn toegestaan, waarbij 1 woning 150 m2 b.v.o. vertegenwoordigd;
- b. maximaal 5.000 m2 b.v.o. aan kantoren zijn toegestaan;
- c. maximaal 5.000 m2 b.v.o. aan maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat andere gezondheidszorggebouwen slechts zijn toegestaan met een dove gevel langs de Rijnhaven Z.z., Silostraat en Brede Hilledijk, tenzij uit nader geluidsonderzoek ten behoeve van het wijzigingsplan / bouwplan is gebleken dat voldaan wordt aan de geluidsnormen;
- d. maximaal 5.000 m2 b.v.o. aan bedrijven zijn toegestaan;
- e. andere gezondheidszorggebouwen zijn slechts toegestaan met toepassing van een dove gevel, met dien verstande dat geen dove gevel behoeft te worden toegepast als aangetoond wordt dat aan de normen van de Wet geluidhinder c.q. het verleende hogere waarden besluit wordt voldaan.
15.5 Procedureregels
Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende procedureregels:
- a. bouwen is niet toegestaan, anders dan overeenkomstig een in werking getreden wijzigingsplan;
- b. alvorens een wijzigingsplan vast te stellen, bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken.
Artikel 16 Wro-zone - Wijzigingsgebied - 2
16.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen "Bedrijf - 1", "Bedrijf - 2", "Detailhandel" en "Maatschappelijk" wijzigen in de bestemming "Gemengd - 4".
16.2 Voorwaarde voor toepassing
Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt onder voorwaarde dat de grondeigenaar(s) vooraf met de gemeente Rotterdam schriftelijk overeenstemming heeft (hebben) bereikt over de grondexploitatiekosten (anterieure overeenkomst), indien sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
16.3 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd - 4" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, tot een aantal van maximaal 490 woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen en ontsluitingswegen- en paden ;
- b. kantoren;
- c. bedrijven t/m categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
- d. horeca;
- e. detailhandel;
- f. maatschappelijk;
- g. cultuur en ontspanning;
- h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet geheel of ten dele ondergronds;
- k. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, water, ontsluitingswegen en -paden;
- l. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
16.4 Bebouwingsnormen
- a. op de voor "Gemengd - 4" aangewezen gronden is maximaal 24.500 m2 b.v.o. aan niet-woonfuncties toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. maximaal 10.000 m2 b.v.o. aan kantoren is toegestaan;
- 2. maximaal 7.000 m2 b.v.o. aan bedrijven is toegestaan;
- 3. maximaal 2.000 m2 b.v.o. aan horeca is toegestaan;
- 4. maximaal 7.500 m2 b.v.o. aan maatschappelijk, en cultuur en ontspanning zijn toegestaan, waarbij geldt dat:
- maximaal 7.500 m2 b.v.o. aan maatschappelijk is toegestaan;
- maximaal 2.500 m2 b.v.o. aan cultuur en ontspanning is toegestaan.
- 5. maximaal 2.000 m2 b.v.o. aan detailhandel is toegestaan;
- b. bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van 48 meter en bestaat uit één of meer basementen met één of meer accenten, met dien verstande dat in een strook van 34 meter gemeten uit de gebiedsaanduiding langs de Hillelaan een maximum bouwhoogte van 60 meter is toegestaan;
- c. basementen hebben een maximale bouwhoogte van 18 meter, met dien verstande dat in een strook van 34 meter gemeten uit de gebiedsaanduiding langs de Hillelaan een maximum bouwhoogte van 25 meter is toegestaan;
- d. de accenten hebben een omvang van maximaal 50% van de grondoppervlakte op de begane grond van het betreffende basement;
- e. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 75;
- f. binnen cultuur en ontspanning zijn uitsluitend die functies toegestaan die vermeld zijn in de 'Lijst cultuur en ontspanning' behorende bij deze regels. Functies die niet op deze lijst staan zijn in zoverre toegestaan, dat ze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen moeten zijn met de in de lijst opgenomen functies en geen grote verkeersaantrekkende werking hebben.
16.5 Procedureregels
Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende procedureregels:
- a. bouwen is niet toegestaan, anders dan overeenkomstig een in werking getreden wijzigingsplan;
- b. alvorens een wijzigingsplan vast te stellen, bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken
Artikel 17 Wro-zone - Wijzigingsgebied - 3
17.1 Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 3" kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming "Bedrijf - 2" wijzigen in de bestemming "Gemengd - 1", als bedoeld in artikel 7 van deze regels.
17.2 Voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid
Voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de grondeigenaar(s) vooraf met de gemeente Rotterdam schriftelijk overeenstemming heeft ( hebben) bereikt over de grondexploitatiekosten (anterieure overeenkomst) indien sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening.
17.3 Voorlopig bouw- en gebruiksverbod
Bouwen c.q. gebruik overeenkomstig het wijzigingsplan is slechts toegestaan op basis van een in werking getreden wijzigingsplan.
17.4 Procedure
Alvorens een wijzigingsplan vast te stellen, bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken.
Artikel 18 Wro-zone - Wijzigingsgebied - 4
18.1 Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 4" kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming "Maatschappelijk" wijzigen in de bestemmingen "Gemengd - 1", "Verkeer - Wegverkeer" en "Waterstaat - Waterkering" als bedoeld in resp. de artikelen 7, 11 en 14 van deze regels.
18.2 Voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid
Voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de grondeigenaar(s) vooraf met de gemeente Rotterdam schriftelijk overeenstemming heeft (hebben) bereikt over de grondexploitatiekosten (anterieure overeenkomst) indien sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening.
18.3 Voorlopig bouw- en gebruiksverbod
Bouwen c.q. gebruik overeenkomstig het wijzigingsplan is slechts toegestaan op basis van een in werking getreden wijzigingsplan.
18.4 Procedure
Alvorens een wijzigingsplan vast te stellen, bieden burgemeester en wethouders belanghebbenden de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan aan hun college kenbaar te maken.
Artikel 19 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Bouwregels
20.1 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de plankaart een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
20.2 Maximum bouwhoogte
Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de plankaart.
20.3 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
20.4 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de plankaart duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
Artikel 22 Algemene Procedureregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een wijzigingsplan dat voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
Artikel 23 Overige Regels
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
24.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Katendrecht-Pols", gemeente Rotterdam.
Bijlagen
Bijlage 1 Toelichting Op Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Katendrecht - Pols
Bijlage 3 Lijst Cultuur En Ontspanning
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding tot het opstellen van het bestemmingsplan Katendrecht-Pols is het voornemen van de gemeente Rotterdam om het Polsgebied te ontwikkelen tot een gemengd woon-, werk- en uitgaansgebied, aansluitend op de ontwikkelingen op de Kop van Zuid.
Met de komst van de Erasmusbrug en de hoogstedelijke ontwikkeling van de Wilhelminapier is Katendrecht naast het stadscentrum komen te liggen. Deze positie en de ligging aan de Rijn- en Maashaven en de metrohalte Rijnhaven maken het Polsgebied voor allerlei nieuwe functies aantrekkelijk. Het Polsgebied vormt de entree van Katendrecht en is daarmee voor dit schiereiland van groot belang. Het Polsgebied wordt mede daardoor gezien als een kans- en aandachtsgebied, waar geïnvesteerd dient te worden in de ontwikkeling van hoogwaardig openbaar gebied en er kansen moeten worden geschapen voor functieverandering, intensivering van het gebruik en menging van functies. De entree van Katendrecht moet aantrekkelijker en sociaal veiliger worden. Het uitbreiden van de woonfunctie wordt zowel kansrijk als essentieel geacht voor de verbetering van het gebied.
In 2003 is reeds een bestemmingsplan vastgesteld om deze ontwikkeling van het Polsgebied mogelijk te maken. Aan sommige delen van dat bestemmingsplan is echter goedkeuring onthouden. Om die reden is nu een nieuw bestemmingsplan opgesteld, inclusief die gebieden waar goedkeuring aan onthouden is.
1.2 Gekozen Planopzet
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. Het maakt vele nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied wordt begrensd door de Rijnhaven, Veerlaan, Maashavenstraat, Maashaven en de Hillelaan, zoals op kaart 1 verbeeld.
Kaart 1: begrenzing plangbied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.
Katendrecht- Pols (389)
vastgesteld d.d. 09-06-1977
goedkeuring d.d. 20-06-1978 (gedeeltelijk)
Katendrecht-Pols (541)
vastgesteld d.d. 06-11-2003
goedgekeurd d.d. 29-06-2004 (gedeeltelijk)
Op kaart 2 is weergegeven waar welk van de bovengenoemde plannen geldend is.
Kaart 2: vigerende bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.
2.1.1 Nota Ruimte
Vastgesteld door de Eerste Kamer op 17 januari 2006
De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'.
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden, "de basiskwaliteit", en voor welke ruimtelijke structuren het Rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale "Ruimtelijke Hoofdstructuur". In de Nota Ruimte geeft het Rijk aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn, het kan daarbij gaan om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd.
Bij de Ruimtelijke hoofdstructuur, waar het Rijk een hogere ambitie heeft, gaat op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijn- gebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. Krachtige voorbeelden waarin de hogere ambitie van het Rijk voor Rotterdam (deeluitmakend van de Ruimtelijke hoofdstructuur) tot uitdrukking komt zijn bijvoorbeeld de rijksinzet voor de Rotterdamse haven en het Rotterdam Centraal.
2.1.2 Nota Mobiliteit
Vastgesteld door de Eerste Kamer op 14 februari 2006
De Nota Mobiliteit is een nationaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het huidige Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). De hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar zijn in de Nota Mobiliteit vastgelegd. De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Het kabinet wil daarom de groei van mobiliteit, binnen de wettelijke kaders van onder meer veiligheid en leefomgeving, geen beperkingen opleggen en de bereikbaarheid verbeteren. De betrouwbaarheid, snelheid en veiligheid van een reis moeten toenemen. Deze kwaliteitssprong moet in ieder geval binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van veiligheid en kwaliteit leefomgeving plaatsvinden.
2.1.3 Nota Belvedere
Vastgesteld door de Eerste Kamer in 1999
Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.
Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008 geeft een vervolg aan de Architectuurnota Ontwerpen aan Nederland en actualiseert het Belvederebeleid, dat doorloopt tot en met 2009. Er is in deze nota niet ingezet op nieuwe ambities en beleidsdoelen, maar doorgepakt op basis van de successen en lessen uit de afgelopen jaren. Het accent in de acties ligt op de uitvoering van beleid en de aansluiting bij concrete ruimtelijke opgaven. Het belangrijkste doel van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van gebouwen, dorpen, steden en landschappen. De nota Cultuur van Ontwerpen is voor wat betreft het architectuurbeleid de opvolger van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008. Aan het Belvederebeleid als zodanig wordt in de nota kort aandacht besteed. Nadere concretisering ten aanzien van de toekomst van het Belvederebeleid zal plaatsvinden mede op basis van een evaluatie die momenteel wordt uitgevoerd.
2.1.4 Programma Randstad Urgent
Vastgesteld in de Ministerraad van 25 juni 2007
Het programma Randstad Urgent bouwt voort op het beleid dat het vorige kabinet in de grote
nota's heeft vastgelegd. In de Nota Ruimte is een nieuwe aanpak geïntroduceerd voor het ruimtelijke beleid in bepaalde gebieden. In de Randstad heeft die aanpak vorm gekregen in de programma's Noordvleugel, Zuidvleugel en Groene Hart. Het programma Randstad Urgent versterkt de aanpak van de drie ruimtelijke programma's in de Randstad door deze op te schalen tot één programma op het niveau van de Randstad. Uit een analyse van de ontwikkelingen volgen drie hoofdopgaven voor de lange termijn. De drie hoofdopgaven staan centraal in de visie Randstad 2040 en het programma Randstad Urgent. De aanpak die in deze kabinetsperiode wordt gevolgd, sluit op die manier aan bij het wensbeeld voor de lange termijn.
1. Klimaatbestendige delta (veiligheid)
De basisrandvoorwaarde voor de toekomstige ontwikkeling van de Randstad is een klimaatbestendige delta. Dat betekent adequate bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten bovendien klimaatbestendig worden vormgegeven.
2. Bereikbaarheid en economische dynamiek
Op termijn zijn op internationaal, Randstedelijk en met name stadsregionaal niveau structurele verbeteringen nodig om de groei in mobiliteit van zowel personen als goederen op te kunnen vangen. Ruimtelijke voorwaarden voor een gezonde economie bestaan onder meer uit het ontwikkelen van aantrekkelijke woon- en werkmilieus (voor kenniswerkers, maatschappelijke organisaties), internationale toplocaties en het versterken van het logistieke netwerk (clustervorming rond zeehavens, Schiphol en greenports).
3. Kwaliteit van leven door een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat
Centrale elementen daarin zijn voldoende woningen, diversiteit van woningen, een
aantrekkelijke en veilige leefomgeving, bereikbare werklocaties, toegankelijke groene
gebieden nabij de steden, schone lucht en schoon water.
Het kabinet geeft in aansluiting op de hoofdopgaven zeven onderwerpen aan die een beeld
geven van de langetermijnagenda en de daarbij spelende dilemma's. Deze zeven onderwerpen
en de daarover te maken keuzen, markeren het speelveld voor de lange termijn en sluiten aan
op de langetermijnopgaven. In de startnotitie is verwoord welke dilemma's er zijn, en ook aan
welke aanpak het kabinet denkt om daarmee om te gaan. Het gaat om:
1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta, 2. Ruimtelijke investeringsstrategie, 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking, 4. Verstedelijkingsstrategie, 5. Bereikbaarheid in relatie met ruimtelijke ontwikkeling, 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur, 7. Toekomst van Schiphol
2.1.5 Randstad 2040
Vastgesteld in de Ministerraad van 5 september 2008
Met de start van het Programma Randstad Urgent in 2007 heeft het kabinet de toekomst van
de Randstad al op de agenda gezet. Met deze integrale langetermijnvisie op de Randstad kijkt het kabinet vooruit naar 2040 en presenteert het een vervolgaanpak om lange en korte termijn met elkaar te verbinden. Deze integrale langetermijnvisie is een structuurvisie in het licht van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), inclusief de daarbij horende realisatieparagraaf, en is gericht op de
periode tot 2040. Het is een rijksvisie die in samenwerking met de regio is opgesteld. Met deze
visie geeft het kabinet in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad. De focus in deze visie ligt op de opgaven met een rijksrol. Het kabinet wil daarmee zichzelf binden en gelijktijdig ook anderen verleiden en committeren om aan de visie uitvoering te geven. De kabinetskeuzen in deze structuurvisie zijn een aanvulling op de Nota Ruimte. Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de lange termijn: 1. Leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta, 2. Kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood, 3. Wat internationaal sterk is, sterker maken, 4. Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is. De provincie Zuid-Holland zal in 2009/2010 een Provinciale Structuurvisie vaststellen. Voor de periode tussen 1 juli 2008 en de vaststelling van de structuurvisie is interimbeleid geformuleerd. Het interimbeleid geldt enkel voor ruimtelijke plannen die onder de werking van de nieuwe wet (Wro) vallen en niet voor plannen die conform het overgangsrecht nog onder de huidige wet (WRO) vallen. In het zogenoemde Interimbeleid (vastgesteld door GS op 13 mei 2008) is het bestaande beleid zoals neergelegd in het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam 2020 en Nota Regels voor Ruimte bestendigd.
De WGR+ regio's hebben in de Wro geen eigen bevoegdheden ten aanzien van de ruimtelijke ordening gekregen. Sinds 2005 werken de provincie en stadsregio gezamenlijk aan de uitvoering van het RR2020. De provincie en stadsregio ervaren die samenwerking als zeer positief en zullen deze voortzetten onder de nieuwe Wro. Ook na 1 juli 2008 blijft de stadsregio zodoende voor de provincie aanspreekpunt en adviseur namens de regiogemeenten. De stadsregio blijft daardoor bij de ontwikkeling van bestemmingsplannen een belangrijke adviseur voor de gemeenten.
2.2.1 Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam
Vastgesteld als streekplan op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten
Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR 2020) bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten. Het betreft een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het RR 2020 is opgesteld door Provincie en de Stadsregio en is in oktober 2005 vastgesteld. Het behelst een herziening van het Streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. De kern van het RR 2020 bestaat uit een tienpuntenplan voor de regio, bestaande uit vijf gebiedsgerichte en vijf thematische opgaven. In het RR 2020 zijn al deze punten uitgewerkt in strategische programma's en projecten.
2.2.2 Nota Regels voor ruimte
Vastgesteld op 8 maart 2005 door Gedeputeerde Staten
De Nota Regels voor Ruimte vormt samen met het RR2020 het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (GS) voor de Rotterdamse ruimtelijke plannen. Daarmee is de nota samen met het RR2020 het instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. Hierbij wordt er ruimte gegeven aan lokale overheden om de belangen van lokaal niveau op eigen wijze te beschermen en te ontwikkelen. In het RR2020 is de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In deze nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken.
De Nota Regels voor Ruimte bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd, anderzijds wordt aangegeven hoe GS met planbeoordeling willen omgaan. In deze nota zijn de regels aangegeven die voor GS van wezenlijk provinciaal belang zijn.
2.2.3 Nota Provinciaal belang
ten behoeve van de provinciale structuurvisie
Vastgesteld op 30 september 2008 door Gedeputeerde Staten
De Wet ruimtelijke ordening stelt dat de provincie zelf bepaalt wat van provinciaal belang is, en dat de structuurvisie zelfbindend is. De gehele Provinciale Structuurvisie geeft het provinciaal belang weer. Het provinciaal belang is daarmee een politieke keuze van Provinciale Staten. Het provinciaal belang is daarmee geen statisch pakket van doelstellingen. Het verandert mee met maatschappelijke en politieke wisselingen. Dit stelt eisen aan de grondslagen en de formulering van het provinciaal belang. De wettelijke en bestuurlijke context met het bestaande ruimtelijk beleid geven samen met de trends en ontwikkelingen richting aan het provinciaal belang. Voor dit moment is gekozen het ruimtelijk beleid, en daarmee het provinciaal belang te ordenen volgens vijf integrale hoofdopgaven:
- 1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel
Het is van provinciaal belang dat Zuid-Holland zich ontwikkelt tot een essentieel onderdeel van de Randstad als internationaal concurrerende topregio en in relatie tot andere internationale steden en regio's. Inzet is om een breed en onderscheidend profiel te bieden. - 2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie
Het is van provinciaal belang dat Zuid-Holland zich richt op duurzaamheid en klimaatbestendigheid om hiermee de toekomstwaarde van de provincie te versterken. Werken aan duurzaamheid houdt in dat de basis milieukwaliteit een uitgangspunt is bij ruimtelijke ordening. - 3. Samenhangend stedelijk netwerk
Het is van provinciaal belang dat het stedelijk netwerk in Zuid-Holland zich ontwikkelt tot een gedifferentieerd, compleet en samenhangend geheel. Differentiatie betekent dat steden in Zuid- Holland een eigen onderscheidend profiel ontwikkelen en hun (historische) identiteit versterken. - 4. Stad en land verbonden
Het is van provinciaal belang dat stad en land beter met elkaar in verband worden gebracht om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van zowel stad als landelijk gebied te vergroten. - 5. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
Het is van provinciaal belang dat de groene, niet verstedelijkte ruimte vitaal, divers en aantrekkelijk is.
2.2.4 Overig
Overige relevante documenten zijn:
- Handreiking cultuurhistorische hoofdstructuur
Vastgesteld op basis van de Nota regels voor Ruimte op 13 februari 2007 door Gedeputeerde Staten
- Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten
- Regionaal verkeer- en vervoersplan 2003-2020.
Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad
2.3 Gemeentelijk Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer.
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardig woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
2.3.3 Binnenstad als City Lounge, binnenstadplan 2008-2020
Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad
De binnenstad is booming. De verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de zich verder verdichtende binnenstad.
De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling op het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge.
De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse "Quality of Life". Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.
2.3.4 Visie Werklocaties 2030
Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).
De opgave van Rotterdam Zuid is vooral gericht op het behouden en versterken van de werkgelegenheid. Ruimte voor de dynamiek van de haven, versterken van het food-cluster Barendrecht en Ridderster en ontwikkeling van grootschalige voorzieningenclusters.
2.3.5 Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010
Vastgesteld op 22 maart 2001 door de Rotterdamse gemeenteraad.
Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010 geeft de gemeente Rotterdam tot 2010 het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. In het RPR2010 zijn drie centrale ambities geformuleerd. Ze komen voort uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente en uit wensen van bewoners, organisaties en bedrijven die zich hebben uitgesproken over ontwikkeling van de stad. Daarnaast berusten de ambities op een historisch-ruimtelijke schets van Rotterdam en op prognoses omtrent economie, de bevolking, de mobiliteit en de recreatie. De ambities zijn als volgt: 'Rotterdam als gevarieerde en aantrekkelijke stad', 'Rotterdam als centrum in de zuidvleugel' en 'Rotterdam als Europese stad met een wereldhaven'. Het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 is.De drie ambities zijn de toetsstenen voor vijf sectorale wensbeelden: de woonstad, 'de ondernemende stad', 'de recreatieve stad', 'de mobiele stad' en 'de blauwe stad'. Voor deze vijf sectoren is vastgesteld wat voor 2010 de gewenst hoofdstructuur is, wat de belangrijkste projecten zijn en welke ruimteclaims daarmee gemoeid zijn.
2.3.6 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020
Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 à 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur versterkt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.
2.3.7 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad
Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd.
2.3.8 Horecanota Rotterdam 2007-2011
Vastgesteld op 15 maart 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de Horecanota is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe horecabedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: 1) minder regels en strakker toezicht, 2) de markt bepaalt en de gemeente schept de condities, 3) concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad. Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd: 1) stimuleren van de groei van de horecasector, 2) verlichten van de lasten van de ondernemers, 3) beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde en 4) creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit.
2.3.9 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In bestemmingsplannen, alsmede ten behoeve van een omgevingsvergunning, moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en daarmee rekening houden bij de ruimtelijke ordeningsprocessen.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
2.3.10 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2003
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
2.3.11 Havenplan 2020
Vastgesteld op 16 september 2004 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het Havenplan 2020 beschrijft de visie van de gemeente op de havenontwikkeling en het (ruimtelijk) beleid waarmee de gemeente op deze ontwikkeling wil inspelen. Daarin wordt de toekomst van de haven geschetst, zoals de gemeente die ziet, in relatie tot de verwachte internationale economische ontwikkelingen, de economische structuur van de regio Rotterdam en de ruimtelijke ontwikkeling van de haven.
Het Havenplan 2020 is een plan op hoofdlijnen en biedt een kader voor gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Een bloeiende Rotterdamse haven is goed voor West-Europa, goed voor Nederland en goed voor stad en regio. Maar 'bloei' behoeft volgens het Havenplan 2020 wel specificatie. Vooral om te waarborgen dat de directe omgeving van de haven deelt in de voordelen. Om die reden heeft de gemeente Rotterdam drie doelstellingen voor de toekomst van de Rotterdamse haven:
- versterken van de internationale concurrentiepositie vanuit het haven- en industriecomplex;
- bijdragen aan de versterking van de economische structuur van stad en regio;
- bijdragen aan een betere ruimtelijke kwaliteit en woon- en leefmilieu van de regio.
Aan de hand van streefbeelden zijn zes kwaliteiten voor de Rotterdamse haven uitgewerkt:
- 1. De veelzijdige haven heeft ruimte en faciliteiten voor het overslaan, uitpakken, verwerken en vervoeren van meer goederen. De veelzijdige haven is de vestigingsplaats voor nieuwe bedrijvigheid in de logistiek, de chemie en in de zakelijke en maritieme dienstverlening
- 2. De duurzame haven levert faciliteiten en ruimte voor bedrijven die in clusters samenwerken, voorzieningen delen, elkaars restproducten gebruiken en nieuwe technieken ontwikkelen. In de duurzame haven wordt zo milieuvriendelijk en energie-efficiënt mogelijk gewerkt en wordt ruimte gereserveerd voor duurzame energie.
- 3. De kennishaven is een aantrekkelijke werkplek voor goed opgeleid personeel. In de kennishaven wordt samengewerkt met opleidingen, bedrijven, en onderzoeksinstituten. Zo biedt deze ideale vestigingsmogelijkheden voor dienstverlenende en innovatieve bedrijven.
- 4. In de snelle en veilige haven zijn knelpunten voor de bereikbaarheid via water, spoor, pijpleiding en weg opgelost. Duurzaam transport wordt binnen en buiten de haven zo veel mogelijk gestimuleerd en de snelle en veilige haven is een veilige afhandeling van transporten met gevaarlijke stoffen.
- 5. In de attractieve haven is meer natuur, een zuidelijk gelegen strand bij Maasvlakte 2, mooi uitzichtpunten, recreatiemogelijkheden in en rond het havengebied en een compleet netwerk van fietspaden.
- 6. De schone haven veroorzaakt minder overlast van stof en geluid en minder risico's rond gevaarlijke stoffen. In de havens dicht bij de stad ontstaat er milieuruimte voor een mix van haven- en stedelijke functies door het verschuiven van een aantal (intensive) activiteiten naar Maasvlakte 2. In de schone haven zijn woningbouw en bedrijvigheid op de noordelijke Maasoever per locatie afgestemd op de havenontwikkeling op de zuidelijke Maasoever
Daarnaast zijn er vijf majeure opgaven voor de Rotterdamse haven uitgewerkt:
- 1. Aanleggen van Maasvlakte 2 (een nieuw havengebied in zee), voor containers, chemie en mogelijk nieuwe vormen van bedrijvigheid.
- 2. De stadshavens (Waalhaven, Eemhaven, Merwehaven en Vierhavens) omvormen tot een gemengd gebied voor haven, wonen en werken.
- 3. Werken aan een creatieve invulling van werken, wonen en recreëren, op de rechter Maasoever in combinatie met verdere groei van de bedrijvigheid op de linker Maasoever.
- 4. Zo goed mogelijk (duurzaam) benutten van de bestaande (milieu)ruimte in het havengebied.
- 5. Opheffen van knelpunten in de capaciteit en kwaliteit van regionale en nationale infrastructuur, met name de A15. Dit in combinatie met het opstellen van beleid om de bestaande infrastructuur zo goed mogelijk te benutten en zoveel mogelijk via water en spoor te vervoeren.
Deze kwaliteitsverbeteringen voor milieu en leefomgeving, het combineren van wonen in de nabijheid van een groeiende haven en het beter benutten en waar nodig verbeteren van de infrastructuur, zijn opgaven voor verschillende partijen, zoals de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf, omliggende gemeenten, stadsregio Rotterdam, provincie Zuid-Holland, rijksoverheid en de bedrijven. Samen gaan zij aan de slag om van de haven van 2020 een kwaliteitshaven te maken.
2.3.12 Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte
Vastgesteld op 28 oktober 2009 door Burgermeester en Wethouders
Op 28 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de Rotterdamse norm voor buitenspeelruimte als vaste gedragslijn vastgesteld. Deze norm omschrijft waar en hoe groot ruimtes voor buitenspelen in de woonomgeving dienen te zijn, zowel wat betreft locaties als stoepen, zodat kinderen en jongeren ruimte dichtbij huis hebben om te spelen en te sporten.
2.4 Beleid Deelgemeente
2.4.1 Algemeen
Het deelgemeentelijk beleid geeft de belangen weer van een specieke deelgemeente. Deelgemeenten hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen en Projectbestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Raad van Rotterdam vastgesteld. De deelraad van een deelgemeente is bevoegd om wijzigingsplannen vast te stellen.
2.4.2 Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020
In de Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020 is opgenomen dat het stadscentrum van Rotterdam via de Wilhelminapier over de rivier komt. Gekoppeld daaraan zullen Feijenoord, Noordereiland, Kop van Zuid-Entrepot, Afrikaanderwijk en Katendrecht langzaam transformeren tot een op het centrum gericht woonmilieu. De centrumwijken worden in de toekomst gekenmerkt door een hoge mate van functiemenging, een hoge bevolkingsdichtheid en een grote diversiteit aan woningtypen. De wijken zijn onderling goed met elkaar verbonden en er is een netwerk van openbare ruimte. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke mix van voorzieningen en bedrijvigheid. Naast kleinschalige functiemenging op buurtniveau is er ook plaats voor grootschalige functiemenging met een meer stedelijk programma (wonen met kantoren, culturele, recreatieve en andere voorzieningen). Er is speciale aandacht voor de bijzondere plekken in en rondom historische, unieke (haven)gebouwen en bijzondere elementen. Intensivering van het grondgebruik, zoals speelplaatsen op binnenterreinen,
gebouwde parkeervoorzieningen en ondergrondse infrastructuur wordt gestimuleerd. Om het toekomstbeeld van de centrumwijken te kunnen realiseren, dient het centrumgebied verder verdicht te worden. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de stedelijke knooppunten (waaronder het Polsgebied). Als concentraties van economische functies, (recreatieve) voorzieningen en woningen
vervullen ze een belangrijke rol als aanjager voor de ontwikkeling van het centrumgebied.
2.4.3 Toekomstvisie Rotterdam Zuid
In de Toekomstvisie 2030 voor Rotterdam Zuid wordt geconstateerd dat het stadscentrum van Rotterdam op twee oevers is komen te liggen. Katendrecht wordt samen met de Kop van Zuid, Oud-Feijenoord, Afrikaanderwijk en het Noordereiland gerekend tot het toekomstige 'Centrum-Zuid', een gebied dat wordt gekenmerkt door een hoge mate van functiemenging, een hoge bevolkingsdichtheid en een groot aanbod van kantoren en voorzieningen die op het stedelijke en het regionale schaalniveau functioneren. Het Polsgebied van Katendrecht wordt in de toekomstvisie voor Rotterdam Zuid als voorbeeld aangehaald voor concentratie van nieuwe stedelijke functies rondom metrostations op de stedelijke as langs de Rijn- en de Maashaven, waarbij het Polsgebied wordt getransformeerd tot een gemengd stedelijk woon-, werk-, en recreatiegebied. Nieuwe invullingen van de kades en rivieroevers zouden ook gericht moeten zijn op het benutten van de recreatieve potentie aan en op het water. De Rijnhaven kan zich profileren als 'het' waterplein (als variant van het stadsplein) van 'Centrum-Zuid'. Het wordt omringd door horecagelegenheden en andere publiekstrekkers (waaronder het Luxortheater).
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
3.1.1 Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een voorlopige lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
3.1.2 Bewoningsgeschiedenis
Het bestemmingsplangebied bevindt zich buiten de in 1373 overstroomde Riederwaard, een rondom bedijkt gebied op IJsselmonde. De geologische kaart geeft aan dat er zich ter plekke kleiafzettingen op veen bevinden. Mogelijk is in de Romeinse tijd al sprake van bewoning op de klei langs de Nieuwe Maas. Ook in de Vroege Middeleeuwen en de 10de-12de eeuw kan hier bewoning hebben plaatsgevonden.
In de 13de eeuw moet een rondom gesloten waard (Riederwaard) zijn ontstaan. Na de ondergang van de Riederwaard in 1373 werd tussen 1475 en 1525 de Hillepolder bedijkt. De Hilledijk vormde de noordelijke begrenzing ervan. Tot de aanleg van de Rijnhaven en Maashaven aan het einde van de 19de eeuw vormde de Hilledijk de eigenlijke rivierdijk (hoogte 3,50 m + NAP, kruinbreedte 6 m). Ervoor lag al vanaf de 17de eeuw bekaad buitenland, dat voor 1887 werd opgehoogd in verband met de aanleg van de Rijnhaven. De Hilledijk is momenteel opgenomen in de Brede Hilledijk, het gebied tussen de Rijnhaven en de Maashaven.
3.1.3 Cultuurhistorie
Katendrecht Pols is een cultuurhistorisch waardevol gebied. De Pols vormt de verbinding van het schiereiland Katendrecht met de stad, en dus de toegang tot het eiland. Op het Wigblok na, waar op de etages woningen gesitueerd waren, was de Pols volledig ingevuld met bedrijfsfuncties, voornamelijk gerelateerd aan de havenactiviteiten. In de Pols is een indeling met vier parallelle stroken van bebouwing ontstaan, de zogenaamde ‘vierslag‘, die zeer karakteristiek is. De ‘vierslag‘ is ten noorden van de Brede Hilledijk nog goed zichtbaar rond Codrico. De Santosstrook is in zijn geheel nog intact. Van deze ‘vierslag’ is in de zuidzijde van de Pols weinig meer over na verwerving van de terreinen door de gemeente, de sloop van de bedrijfsbebouwing en het verplaatsen van de weg Maashaven Noordzijde. De verdeling in stroken, de toegangsfunctie van Pols en de invulling met bedrijfsfuncties zorgt voor een dominante oost-westrichting in het gebied.
Het karakter van het Polsgebied wordt gevormd door de havens en het havenverleden van de plek. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) wordt het haven- en bedrijventerrein van de Pols gerekend tot de zogenaamde "pierenhaven". In die zin kent het gebied ook een belangrijke cultuurhistorische waarde. Pierenhavens dateren uit de periode 1880-1925 en zijn oorspronkelijk buiten het historisch stedelijk weefsel maar wel in de nabijheid ervan gesitueerd. Wonen en werken zijn gescheiden. Veelal gaat het om aangeplempte pieren of schiereilanden met rondom gegraven havenbekkens. In het midden van zo'n pier loopt een openbaar toegankelijke weg, geflankeerd door langgerekte pakhuizen aan beide zijden. Tussen de bebouwing door blijft het water zichtbaar.
De Pols is de plek op Katendrecht waar de Rijnhaven en Maashaven elkaar het dichtst naderen, en het schiereiland Katendrecht gevormd wordt. De ‘voelbaarheid‘ van de voormalige zeehavens is hier het grootst. De havenhistorie is vooral nog ‘voelbaar‘ en zichtbaar in de Pols door enkele beeldbepalende en monumentale gebouwen. Dit zijn de Latensteijn silo aan de Veerlaan, de Yamahaloods en het pakhuis Santos aan de noordzijde van de Brede Hilledijk. En aan de Maashavenzijde heeft men zicht op de Maassilo. Dit maakt de Pols een robuust en stoer gebied, een beeld dat versterkt wordt door de betonnen bovengrondse metroverbinding langs de Maashavenoostzijde, de aanwezige binnenvaart in de Maashaven en de bedrijvigheid op het water.
3.1.4 Archeologische verwachting
Evenals dit geldt voor de rechter Maasoever kunnen voor de linker Maasoever, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, bewoningssporen verwacht worden uit de late Prehistorie, Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen. Op en langs de Hilledijk zijn bewoningsresten te verwachten uit de periode vanaf circa 1500.
3.1.5 Aanbevelingen
Voor het gehele bestemmingsplangebied geldt een vereiste voor een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 1 meter beneden NAP. Deze is opgenomen in artikel 13 van de planregels van dit bestemmingsplan.
3.2 Stadsgezichten En Monumenten
3.2.1 Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.
3.2.2 Het plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen.
Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.
Binnen het bestemmingsplangebied liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:
Naam: Pakhuis Santos
Adres: Brede Hilledijk 95
Architect: J.P. Stok Wzn. & J.J. Kantens
Bouwjaar: 1903
Soort object: Rijksmonument
3.3 Gebiedstypering En Huidig Gebruik
3.3.1 Ruimtelijke structuur
De ruimtelijke structuur van het gebied kenmerkt zich door een zogenoemde '4-slag'. In de lengterichting van de Pols liggen 4 stroken bedrijfsbebouwing, die van elkaar worden gescheiden door infrastructuur. De centrale as wordt gevormd door de Brede Hilledijk. Het Polsgebied wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door kaden en het water van respectievelijk Rijn- en Maashaven.
De bedrijfsbebouwing is veelal direct tegen elkaar geplaatst, waardoor het aantal zichtlijnen naar het water beperkt is. Een groot deel van de bebouwing is 'tweezijdig', waarmee gezegd wordt dat deze gebouwen aan twee zijden een 'gezicht' hebben naar de straat. De bebouwing bestaat voor een groot gedeelte uit marginale bedrijfsbebouwing in één of twee bouwlagen. Op het voormalige Hanno- terrein aan de Maashaven Noordzijde is in 1999 alle bedrijfsbebouwing gesloopt. De loodsen aan de Rijnhaven zijn in 2007/2008 gesloopt.
Het Polsgebied herbergt twee belangrijke toegangswegen tot het schiereiland Katendrecht; de Maashaven Noordzijde/Bananenstraat en de Brede Hilledijk. De Rijnhaven Zuidzijde dient voornamelijk ter ontsluiting van de aanliggende bedrijven. In de huidige situatie wordt hoofdzakelijk in de openbare ruimte geparkeerd. Het politiebureau aan de Maashaven Noordzijde en de supermarkt aan de Hillelaan beschikken over eigen gebouwde parkeervoorzieningen.
Het Polsgebied wordt in de lengterichting op enkele plekken doorsneden door goederenspoorlijnen. Langs deze lijnen werden in het verleden goederen getransporteerd van of naar de bedrijven in de haven. Door het wegtrekken van de havengerelateerde bedrijven worden de spoorlijnen niet meer gebruikt.
3.3.2 Huidig gebruik
Het Polsgebied telt een aantal bedrijven in uiteenlopende sectoren. De meest voorkomende bedrijfsbranches zijn handel en reparatie van auto's en motorfietsen. Het enige nog havengerelateerde bedrijf in het gebied is Codrico.
Het Polsgebied kent een redelijk aantal voorzieningen, waarvan de meeste op wijkniveau opereren. De commerciële voorzieningen zijn geconcentreerd nabij metrohalte Rijnhaven. Hier bevinden zich de C1000, een meubelzaak, videotheek en een horecavoorziening. Deze hebben een bovenwijkse functie. Het Polsgebied kent verder een kinderdagverblijf en de 'Work 4 us reïntegratie' aan de Rijnhaven Zuidzijde. Op de Brede Hilledijk is het Landelijk Onderwijs voor varende kleuters. Ook is in het plangebied een politiebureau gevestigd.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijk Concept
Het gebied Katendrecht Pols is gelegen midden in de tot stedelijk gebied transformerende 19e eeuwse zeehavens. De grote oude havenbekkens Maas- en Rijnhaven hebben aan de wieg gestaan van de groei van Rotterdam tot wereldhaven. Katendrecht ligt midden in deze havenbekkens en is daarmee nauw verbonden met de groei van de havenstad Rotterdam. Katendrecht Pols is de smalle landstrook waar de Maashaven en Rijnhaven elkaar dicht naderen. De “voelbaarheid” van deze zeehavens is daar dan ook het grootst. Deze “zeehavenbeleving” is uitgangspunt van het plan voor de transformatie van het Polsgebied. Het Polsgebied is onderdeel van de nieuwe zeehavenstad Kop van Zuid. Het Polsgebied zal op een eigentijdse manier de sfeer en beleving oproepen van het wonen in een oude zeehaven: stevige (pak)huizen en silo’s in een robuuste omgeving naast het historische pakhuis Santos en de Codrico-silo. De nieuwbouw die daar gaat verrijzen zal dan ook op een eigen manier de sfeer en het gebruik oproepen. Deze niet alledaagse gebouwen, in een niet alledaagse omgeving, met een niet alledaagse openbare ruimte is de kern van het plan.
De eerste plannen voor de transformatie van Katendrecht Pols dateren van eind jaren '90. In 2000 is de structuurschets Pols vastgesteld door B&W. Deze structuurschets is in 2003 herzien, waarna een stedenbouwkundig plan (2005) op basis van die herziene structuurschets gemaakt is. Dit stedenbouwkundig plan Polsgebied, en het daarin beschreven ruimtelijke concept, vormt de basis voor de ontwikkeling van het Polsgebied. Hieronder is korte beschrijving gegeven van dat ruimtelijk concept voor het Polsgebied.
De Pols is een smalle landtong die aan beide zijden is omgeven door de enorme ruimte en wijdsheid van de grote havenbekkens. Contrasten tussen compacte bebouwing en grote open ruimte, tussen de "snelle' buitenzijde en een "langzame" binnenzijde benadrukken de bijzonderheid van het gebied.
De grootstedelijke industriële weidsheid aan de buitenranden worden afgewisseld met een sterk omsloten compactheid in de vorm van stegen en pleintjes. Het ruimtelijk concept en de opbouw van de nieuwbouw is gebaseerd op kenmerkende elementen in het Polsgebied, namelijk:
- de vierslag (vier evenwijdige stroken bebouwing);
- beeldbepalende "havenensembles"
4.1.1 De vierslag
Het ruimtelijk concept bouwt voort op de oorspronkelijke vierdeling in bebouwingsstroken, de zogenoemde 4-slag. De Brede Hilledijk blijft de centrale as en de hoofdontsluiting van het gebied. De ontsluitingsweg die eerst via de Bananenstraat en de Maashaven oostzijde liep komt nu langs de Maashavenkade te lopen. De ontsluitingsfunctie gaat samen met een brede voetgangerspromenade met verblijfswaarde. De Brede Hilledijk krijgt een boulevardachtig profiel met brede trottoirs en een groene middenberm. Aan weerszijden van de Brede Hilledijk liggen 2 parallele stroken bebouwing. Deze bebouwingsstroken worden niet meer van elkaar gescheiden door -rechtlijnige- ontsluitingswegen, maar door een 'circuit' van straatjes en pleintjes. Hierdoor wordt de drukke buitenzijde afgewisseld met rustige binnenwereld van autoluwe straatjes en pleintjes. Ontsluiting van de parkeervoorzieningen gaat via de Brede Hilledijk en de Maashavenkade. Via de dwarsstraatjes worden de gebouwde parkeervoorzieningen bereikt.
Zowel in het gebied ten noorden als in het gebied ten zuiden van de Brede Hilledijk is sprake van een 'circuit' van straatjes. Hiermee ontstaat een contrast tussen een wijdse en drukkere buitenzijde en een compacte omsloten binnenwereld. Dit gebeurt middels een stelsel van omsloten 'straatjes'. Dit straatjes circuit loopt parallel aan de Brede Hilledijk en is autoluw. Voldoende dwarsrelaties zorgen voor een aangenaam verblijfsklimaat en biedt steeds interessante perspectieven op boulevard en haven. Elke route kent één centrale pleinruimte met uitzicht op het water van de Rijn- dan wel de Maashaven. Aan het circuit bevinden zich woningen, voorzieningen en kleinschalige bedrijven. De autovrije pleinen zijn goede plekken voor horeca en andere publieksgerichte voorzieningen.
Vanaf de Brede Hilledijk zijn er dwarsverbindingen in noordelijke richting en in zuidelijke richting. Tussen het labyrint van straatjes en de centraal gelegen Brede Hilledijk aan de ene zijde en het water van de Rijn of Maashaven aan de andere zijde ontstaat hierdoor een grote interactie. Slechts op één centrale plaats liggen twee dwarsverbindingen in elkaars verlengde, zodat een doorlopende zichtlijn ontstaat tussen Maashaven en Rijnhaven. Deze zichtlijn eindigt op het nieuwe Luxor Theater aan de Posthumalaan.
Doordat de zuidkade onderdeel is van de doorlopende kade langs de Maashaven ligt de bebouwing in de rooilijn langs de kade. De noordzijde (Rijnhaven zijde) bestaat veel meer uit plekken aan het water. De bebouwing kan daardoor incidenteel ook op de kade staan.
Vanaf de entree van Katendrecht, de Brede Hilledijk, via Siloplein tot Tolhuislaan loopt een belangrijke continue groene lijn door Katendrecht. In de Pols is dat de Brede Hilledijk die wordt vormgegeven als een representatieve laan. De Brede Hilledijk is ook de belangrijkste entree van Katendrecht en krijgt een groene middenberm en vier rijen bomen die vanuit de voetgangerszijstraten steeds voor een groen beeld zullen zorgen. Dit is het enige lijnvormige groenelement in de Pols zodat er ook een optimaal contrast ontstaat tussen de ontsluitings-as en het smalle labyrint van voetgangers straatjes en pleintjes.
Niet alleen stedenbouwkundig zal de Pols een herkenbaar onderdeel van Katendrecht zijn, ook in de beleving van de buitenruimte. Dit zal hoofdzakelijk tot uitdrukking komen door het ontbreken van de (geparkeerde) auto uit een groot deel van het straatbeeld in de bebouwingsstroken. Een inrichting als verblijfsgebied wordt zo mogelijk. De straatjes, met aan weerszijden hoge bebouwing, zullen een stedelijke uitstraling hebben, met een hoge kwaliteit verharding en vanwege de beperkte ruimte een rustige inrichting waarbij het straatmeubilair en verlichting een uitgekiende plek krijgen. Vanwege de sobere inrichting zullen details in het maaiveld een rol van betekenis gaan spelen in de beleving van de buitenruimte; te denken valt aan afschotrichtingen, ritme en type van drainagekolken, molgoten en legpatronen in klinkerbestrating. Daarnaast zijn er aan het labyrint van voetgangersstraatjes verschillende pleintjes gelegen met een zicht op de Maas dan wel Rijnhaven. Belangrijk is dat de wanden rond deze pleintjes overwegend een goed openbaar karakter krijgen om het gebruik en de kwaliteit van de pleintjes te waarborgen. Op deze pleintjes is meer ruimte om groen toe te passen. Te denken valt aan clusters van bomen maar ook een uitgekiende toepassing van gras en/of bodembedekkers.
De Brede Hilledijk en de Maashaven Noordzijde komen samen op het Siloplein. Van de andere zijde sluiten hierop de Veerlaan en de Tolhuislaan aan. Dit Siloplein wordt meer dan nu het geval si het verdeelpunt voor het verkeer op Katendrecht (bestemming verkeersgebied). Zowel de Brede Hilledijk als de Maashaven Noordzijde worden in het kader van Duurzaam Veilig ingericht als verkeersader. Dit betekend onder meer dat ze worden toegerust met vrijliggende fietspaden.
4.1.2 Beeldbepalende havenensembles
De grote havengebouwensembles zijn beeldbepalend voor Katendrecht. Het Codrico Latensteijn complex is als een markant beeldmerk van Katendrecht zichtbaar van verre. Maar ook vanuit Katendrecht zelf is het beeldbepalend. In mindere mate geldt dit ook voor het Santosgebouw. De nieuwe structuur zorgt dat deze gebouwen een bijzondere positie blijven innemen. Hiervoor is naast de vierslag een hoogtezonering opgenomen.
Deze hoogteverdeling, afgestemd op de beeldbepalende bebouwing, gaat uit van wandvormige gebouwen van maximaal 37 meter langs de Rijnhaven (hoger dan het achtergelegen Santos);basementen van 18 meter in de Santosstrook (lager dan het historische pakhuis Santos, waardoor dit gebouw hier de uitzondering is); 25 meter in de Breijerstrook en 15 meter in de strook langs de Maashaven. Dit wordt het basement genoemd. Op elk basement is een accent mogelijk, tot 50% van het oppervlak van het basement. Ook de accenten hebben per strook verschillende hoogten. De wanden langs de Rijnhaven hebben geen accent, de Santos Latensteijn strook heeft een hoogte van 48 meter (Dit is de hoogte van de Latensteijn Silo, maar met het glazen volume op het dak steekt dit gebouw toch boven de strook uit.); Op de Breijerstrook en de rand met de Hillelaan hebben de accenten een hoogte van 63 meter, overeenkomstig de hoogte van de glazen kubus op de Latenstein silo. Op de Maashavenstrook zijn de accenten weer maximaal 48 meter. De accenten zijn ten opzichte van elkaar zo gepositioneerd dat ze nauwelijks in elkaars blikveld staan en een ieder zicht heeft op de Maas- dan wel de Rijnhaven, of op beiden.
4.1.3 Bebouwing
De bebouwing in die stroken bestaat dus uit plinten, basementen en accenten. De plinten/basementen begeleiden de openbare ruimte van het binnengebied zowel als van de kades en Brede Hilledijk. De plinten/basementen zijn orthogonaal en bevatten naast woningen ook entrees, bedrijven en voorzieningen en toegangen voor expeditie en parkeren. De basementen bevatten woningen, kantoren en collectieve voorzieningen (daktuinen en gemeenschappelijke ruimtes, kinderdagverblijf, sportfaciliteiten etc.). Elk basement heeft een of meer accenten. De accenten bevatten woningen of kantoorruimtes. De oriëntatie van het gebied ten noorden en ten zuiden van de Brede Hilledijk is verschillend: Ten noorden van de Brede Hilledijk staan de wanden evenwijdig aan de kade van de Rijnhaven en heeft de bebouwing (basementen) daarachter een oriëntatie loodrecht op de kade. In de zuidstrook staat alle bebouwing evenwijdig aan de kade. Door de verschillende hoogtes van de basementen ontstaat een asymmetrische opbouw van de ruimtes (laan , voetgangersstraatjes en pleinen). Door de accenten en de dwarsstraten ontstaan er geen lange continue hoge wanden maar een constante verspring van de hoogtes waardoor er steeds een afwisseling in de lichtval op de Laan, kade en voetgangersstraatjes zal zijn.
4.2 Cultuurhistorie
In hoofdstuk 3 is de cultuurhistorische waarde van het polsgebied beschreven. De geschiedenis van het polsgebied en de bijzondere kwaliteiten van de locatie liggen aan de basis van het, voor het polsgebied ontworpen stedenbouwkundig plan. Het bestemmingsplan is een ruimtelijk-planologische vertaling van dat stedenbouwkundig plan. De hierboven geschetste cultuurhistorie is op de volgende vier manieren verankerd in het stedenbouwkundig plan en dus in het bestemmingsplan:
- de ontstane en karakteristieke 'vierslag' komt terug in het stedenbouwkundig plan;
- een aantal karakteristieke en monumentale gebouwen blijven gehandhaaft, zoals de Yamahaloods en pakhuis Santos;
- de opbouw en maatvoering (bouwhoogten) van de nieuwbouw is afgestemd op de bestaande (monumentale) bebouwing. In sfeer moet de nieuwbouw refereren aan het robuuste en stoere havenverleden, zeehavenbeleving is uitgangspunt;
- de hoofdontsluiting blijft gelijk, nl. de Brede Hilledijk. Ook de bestaande kaden blijven ongewijzigd.
4.3 Programma
4.3.1 Algemeen
Het Polsgebied wordt herontwikkeld tot een gemengd stedelijk gebied, met als voornaamste functie wonen. Het is de intentie om hoogstedelijk wonen in robuuste gebouwen te realiseren, gecombineerd met bedrijvigheid en uitzicht op de Rotterdamse havenbekkens. Langs de Hillelaan kunnen kantoren, bedrijven en voorzieningen op stedelijk of regionaal niveau worden ontwikkeld. In de plint van de Brede Hilledijk en aan het intern voetgangersgebied is ruimte voor voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. De pleinruimten in het gebied lenen zich goed voor horeca en publieksgerichte voorzieningen. De havenbekkens krijgen deels een stedelijk recreatieve betekenis maar blijven deels ook nog in gebruik als haven waardoor een uniek stuk stad ontstaat.
Enkele grote werkgevers blijven gevestigd in het gebied omdat zij vanuit de oude havengerelateerde activiteiten reeds gevestigd waren in de Pols voordat in dit gebied de ruimtelijke transformatie van start is gegaan. Zo is het bedrijf Codrico ingepast in het stedenbouwkundig plan en blijft de supermarkt ook bestaan.
Er zijn drie deelgebieden: ECC, Codrico en Pols Zuidzijde. Daarnaast is er ook een zonering van verschillende combinaties van wonen en niet wonen in het gebied die voor het grootste deel overeenkomt met de deellocaties.Langs de Stads-as(Hillelaan) is het voor de hand liggend dat daar de stedelijke en regionale functies een plek zullen krijgen. De functies wonen, werken, voorzieningen met een chinees thema zijn voorzien in het ECC. Gemengde stedelijke gebouwen met kleinere kantoorruimtes, bedrijfsruimte en voorzieningen gecombineerd in een gebouw met woningen in een stedelijke setting zijn in de Pols Zuidzijde gedacht.
4.3.2 Deelgebieden
4.4 Juridische Planbeschrijving
4.4.1 Bedrijf
Binnen het plangebied zijn drie bedrijfsbestemmingen opgenomen. Binnen de bestemming "Bedrijf - 1" zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 2. Binnen de bestemming "Bedrijf - 2" zijn bedrijven tot en met categorie 3 toegestaan. De autoservicebedrijven/garagebedrijven binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen. Ten slotte is er nog een bestemming waar bedrijven tot en met milieucategorie 4 zijn toegestaan. Het bedrijf Codrico heeft deze bestemming. Voor deze vlek ("Bedrijf - 3") is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bestemming "Gemengd - 3". Deze is in artikel 15 van de planregels beschreven. Als bijlage bij de regels is een bedrijvenlijst opgenomen waarin is af te lezen welke vorm van bedrijvigheid tot welke milieucategorie wordt gerekend.
4.4.2 Cultuur en ontspanning
Functies die vallen onder "Cultuur en ontspanning" zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming "Gemengd - 1" tot een maximum van 3.000 m2. Hierbij dient in acht genomen te worden dat het totale maximum voor maatschappelijke voorzieningen en cultuur en ontspanning niet meer mag bedragen dan 20.000 m2, waarbij ook maximaal 20.000 m2 maatschappelijke voorzieningen mogelijk is. Dit betekent dus dat indien er in eerste instantie 20.000 m2 aan maatschappelijke voorzieningen verwezenlijkt wordt, er geen mogelijkheid meer bestaat om functies in cultuur en ontspanning te realiseren.
4.4.3 Detailhandel
De C1000 en de meubelzaak hebben de bestemming "Detailhandel". De maximale bouwhoogte is op de plankaart weergegeven. In het plangebied bevindt zich ook een groothandel voor wijnhandel. Deze heeft ook de bestemming "Detailhandel". Daarnaast maakt het bestemmingsplan ook detailhandel mogelijk binnen de bestemmingen "Gemengd - 1", "Gemengd - 2" en "Gemengd - 4". "Gemengd - 4" is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid.
4.4.4 Gemengd
De locaties in het plangebied waar verschillende functies zitten of mogelijk worden gemaakt hebben een bestemming "Gemengd".
"Gemengd - 1" is toegekend aan het deelgebied Pols Zuidzijde. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen, kantoren, bedrijven, horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen,cultuur en ontspanning, verkeersvoorzieningen en de verder hierbij horende voorzieningen toegestaan. In de planregels is per functie aangegeven hoeveel vierkante meter bedrijfsvloeroppervlakte maximaal is toegestaan. Voor wat betreft de functies die binnen cultuur en ontspanning zijn toegestaan is als bijlage bij de regels de 'Lijst cultuur en ontspanning' opgenomen. Functies met de meest verkeersaantrekkende werking (o.g.v. de VNG-lijst) zijn uitgesloten en zijn dus niet vermeld op deze lijst. De lijst is niet uitputtend. Functies die niet op deze lijst staan zijn in zoverre toegestaan, dat ze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen moeten zijn met de in de lijst opgenomen functies en geen grote verkeersaantrekkende werking hebben. Functies met een grote verkeersaantrekkende werking zijn bijvoorbeeld bioscopen en casino's. Deze zijn dus niet toegestaan.
Voor wat betreft de bouwhoogte is deze locatie opgedeeld in twee zones, één zone met een maximale hoogte van 63 meter en de andere zone met een maximale hoogte van 48meter. Beide hoogtes zijn op de plankaart weergegeven.
De 1e fase van het Europees Chinees Centrum (ECC) heeft de bestemming "Gemengd - 2". De maximale bouwhoogten en maximale bebouwingspercentage is weergegeven op de plankaart. Voor de 1e fase ECC is reeds een artikel 19 vrijstelling en bouwvergunning afgegeven. Dit bouwplan is overgenomen in dit bestemmingsplan. In het bouwplan zit ook een loopbrug dat het ECC ontsluit met het metrostation Rijnhaven. Met een aanduiding op de plankaart is deze loopbrug mogelijk gemaakt binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer".
Voor de overige fasen van het ECC is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde de bestemming van het gebied te wijzigen in de bestemming "Gemengd - 4". De regels voor deze wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen in artikel 16 van de planregels onder "wro-zone - wijzigingsgebied - 2".
In het bestemmingsplan is tevens de mogelijkheid opgenomen om via een wijzigingsbevoegdheid de bedrijfsbestemming van het deelgebied Codrico te wijzigen in de bestemming "Gemengd - 3". Dit kan alleen bij bedrijfsbeeindiging van Codrico. De wijzigingsregels voor deze bestemming zijn opgenomen in artikel 15 van de planregels onder "wro-zone - wijzigingsgebied - 1".
Voor het gedeelte van de gronden met de bestemming "Gemengd - 1"(kadastraal nummer 8093) was na aflloop van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan nog geen anterieure overeenkomst gesloten met de particuliere grondeigenaar. In verband hiermede was het nodig deze gronden overeenkomstig de vigerende situatie te bestemmen, t.w. voor bedrijven t/m categorie 3 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Dit komt overeen met de bestemming "Bedrijf - 2" in het onderhavige bestemmingsplan. Derhalve hebben bedoelde gronden thans de bestemming "Bedrijf - 2" gekregen en zijn zij voorzien van een wijzigingsbevoegdheid (wro-zone - wijzigingsgebied -3).
Hetzelfde geldt voor het gedeelte van de gronden met de bestemmingen "Gemengd-1" en "Verkeer - Wegverkeer" (kadastraal nummer 8296). Bij gebreke van een anterieure overeenkomst dienen ook deze gronden bestemd te worden overeenkomstige de vigerende situatie. De vigerende bestemming ter plaatse is "Bijzondere Doeleinden", welke thans op grond van de landelijke standaard vergelijkbare bestemmingsplannen aangeduid dient te worden als "Maatschappelijk". Derhalve zijn de gronden thans bestemd als "Maatschappelijk" en voorzien van de wijzigingsbevoegdheid "wro-zone - wijzigingsgebied - 4").
4.4.5 Horeca
In het bestemmingsplangebied zit één bestaande horecafunctie, namelijk het amusementshal aan de Brede Hilledijk 125. Op deze locatie geldt de bestemming "Bedrijf - 1". Op de plankaart is deze horecafunctie met een aanduiding "casino" weergegeven. In de planregels is voor deze horecavestiging een uitsterfregeling opgenomen, met dien verstande dat, zodra het gebruik als amusementshal is vervangen door ander toegestane gebruik, in dit geval het gebruik wat binnen de bestemming "Bedrijf - 1" past, niet meer een amusementshal ter plekke is toegestaan.
4.4.6 Kantoren
Het bestemmingsplan maakt maximaal 10.000 m2 bvo kantoren direct mogelijk. De helft hiervan is mogelijk gemaakt binnen de bestemming "Gemengd - 1" en de andere helft binnen de bestemming "Gemengd - 2". Dit kantorenprogramma is getoetst aan het stedelijk kantorenprogramma. De nota Werklocaties Rotterdam 2030 is hiervoor als uitgangspunt gebruikt. Katendrecht Pols is goed bereikbaar met het openbaar vervoer (metrostation Rijnhaven) en de auto (ligging aan de stadsas Hofplein-Zuidplein) en ligt in de centrumrand. In de nabijheid is een toplocatie voor kantoorruimte, namelijk de Wilhelminapier, waardoor verwante voorzieningen aanwezig zijn. Om deze reden is het Polsgebied in de Stadsvisie en de nota Werklocaties 2030 aangewezen als mogelijke ontwikkellocatie voor kantoorruimte. In de stadsvisie valt het Polsgebied in de twee VIPgebieden, VIP 8 en VIP 11.
In het VIPgebied 11, woonmilieu Kop van Zuid, ligt, naast een grote woningbouwopgave, ook een belangrijke economische opgave in het kader van de nagestreefde functiemenging.
Het VIPgebied 8, Stadshavens, is een transitieopgave van oude havenbedrijfsterreinen naar gemengde woon-werkmilieus met kennis- en creatieve economie, onderwijs enz.. In de nota Werklocaties 2030 (een uitwerking van de Stadsvisie) valt het Polsgebied als werklocatie onder het kerngebied, het voorzieningenhart en internationale zakencentrum Rotterdam, waar de kennis- en dienstenzone overlapt met de haven en industriele zone. En binnen dit kerngebied is het Polsgebied in deze nota aangewezen als productiegebied. Inmiddels is gestart met de ontwikkeling van Katendrecht Pols tot een gemengd stedelijk gebied met zowel woon- als werkfuncties. Het European China Center (ECC), wat een combinatieprogramma omvat met kantoren, horeca en wonen, wordt gebouwd. Het bestemmingsplan maakt middels een wijzigingsbevoegdheid vervolgfasen van het ECC mogelijk met maximaal 10.000 m2bvo kantoorruimte. In de strook aan de Maashaven is ruimte voor maximaal 5.000 m2 b.v.o. kantoorruimte. Tevens is het mogelijk om via een omgevingsvergunning (te verlenen door B&W) hiervan af te wijken en op deze plek een verdubbeling tot maximaal 10.000 m2 b.v.o. mogelijk te maken. Daarnaast is nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het Codrico-complex waar maximaal 5.000 m2 b.v.o. kantoor mogelijk is. Het totale kantoorprogramma voor Katendrecht Pols komt neer op maximaal 10.000 m2 b.v.o. (inclusief het reeds vergunde ECC) wat direct realiseerbaar is. Daarnaast is het mogelijk om deels via een wijzigingsbevoegdheid en deels via een omgevingsvergunning (in afwijking van het bestemmingsplan) nog maximaal 20.000 m2 b.v.o. kantoor te realiseren.
Deze omvang van kantoorprogramma, en met alle beslis-/proceduremomenten die B&W hebben om te sturen in het aanbod, past bij de beleidsuitgangspunten van de gemeente Rotterdam en de ontwikkelingsvisie voor Katendrecht Pols.
4.4.7 Maatschappelijk
Alle maatschappelijke functies binnen het plangebied zijn bestemd als "Maatschappelijk". De maximale bouwhoogte is opgenomen op de plankaart. Tevens is in de bestemming "Gemengd - 1" ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt tot maximaal 20.000 m2 b.v.o., mits het totaal aan niet-woonfuncties niet meer dan 50.000 m2 b.v.o. bedraagt. Daarnaast zijn in de artikelen 15 en 16 van de planregels twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarbij het mogelijk wordt gemaakt om respectievelijk binnen de bestemmingen "Gemengd - 3" en "Gemengd - 4" maximaal 5.000 m2 en maximaal 7.500 m2 maatschappelijke voorzieningen te realiseren. In beide gevallen geldt dit mits de in de regels voorgeschreven maximale oppervlakte aan niet-woonfuncties niet wordt overschreden.
4.4.8 Verkeer
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer-Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen, groenvoorzieningen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer-Wegverkeer" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven. Voor een directe ontsluiting voor voetgangers van het ECC met het metrostation Rijnhaven is in dit bestemmingsplan een loopbrug mogelijk gemaakt. Deze is op de plankaart weergegeven met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luchtbrug'.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Het deel van het bestaande politiebureau, welke is gelegen binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer", is op de plankaart aangegeven met de functieaanduiding 'maatschappelijk'.
4.4.9 Wonen
De woonfunctie is in dit bestemmingsplan slechts mogelijk gemaakt als onderdeel van de bestemmingen "Gemengd - 1" en "Gemengd - 2", en via een wijzigingsbevoegdheid als onderdeel van de bestemmingen "Gemengd - 3" en "Gemengd - 4".
4.4.10 Leidingen en straalpad
In het plangebied is geen straalverbinding aanwezig. Tevens is er geen gasleiding en geen rioolwaterpersleiding gelegen.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten. De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
Het relevante Rijksbeleid voor buitendijkse gebieden is de "Beleidslijn grote Rivieren". Deze beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Op Katendrecht-Pols is artikel 2a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing. Artikel 2a-gebieden zijn gedeelten van het rivierbed waar op basis van rivierkundige gronden en via een algemene maatregel van bestuur het vergunningsregime van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken niet van toepassing is. Dit betekent dat er voor bouwen en aanleggen in Katendrecht-Pols geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.
De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water aan activiteiten in het rivierbed (het buitendijks gebied). Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in buitendijks gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid
2. Zorgen voor mooi en schoon water
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
In buitendijkse gebieden moet bij bouwen, met oog op overstroming, worden uitgegaan van een risicobenadering. Er moet niet alleen worden gekeken naar de kans op overstroming maar ook naar de gevolgen. Als de persoonlijke en materiële schade van een overstroming beperkt blijft wordt het eerder als acceptabel gezien dat een gebied overstroomd.
5.1.4 Gemeentelijk beleid
Voor de deelgemeenten Charlois en Feijenoord is in 2006 het Deelgemeentelijk Waterplan (DGWP) formeel vastgesteld. Een actualisatie van dit DGWP is thans in ontwikkeling. Voor de buitendijkse gebieden zijn geen maatregelen vastgesteld. Wel is als beleid opgenomen dat schone verharde oppervlakken, zoals daken, in buitendijkse gebieden zoveel mogelijk afgekoppeld moeten worden, met rechtstreeks afvoer naar de havens of de Nieuwe Maas.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Hieronder zijn de voornaamste van de door de waterbeheerders gemaakte opmerkingen weergegeven. Deze opmerkingen en de overige, meer tekstuele, opmerkingen zijn overgenomen behalve de laatstgenoemde opmerking.
De waterbeheerder (waterkwantiteit en waterkwaliteit) voor de Nieuwe Maas en de daarmee in open verbinding staande Rijnhaven en Maashaven is Rijkswaterstaat Waterbeheer. In het wateronderzoek is aangegeven dat bij nieuwe gebouwen die direct aan de Nieuwe Maas grenzen het dakoppervlak afgekoppeld moet worden. Dit is echter geen verplichting en is alleen van toepassing indien de af te koppelen oppervlakken schoon zijn.
De Rijkshavenmeester is de nautisch beheerder voor de Nieuwe Maas en de daarmee in open verbinding staande havens. De Rijkshavenmeester wijst er op dat het beheer van de Rijnhaven sinds 10 maart 2010 in handen is van het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam (OBR). Op basis van een Convenant tussen het OBR en het Havenbedrijf (HbR) verricht de Divisie Havenmeester van het HbR de "Havenmeestertaken" in OBR-havens, waaronder de Rijnhaven.
Het waterschap Hollandse Delta is de beheerder van de waterkering. Het wateradvies ten behoeve van het bestemmingsplan Katendrecht-Pols geeft geen aanleiding tot opmerkingen van de kant van het waterschap.
De Afdeling Watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam is de rioolbeheerder in Katendrecht-Pols. De Afdeling Watermanagement beveelt aan om een uitgiftepeil en een vloerpeil van respectievelijk 4,1 meter en 4,3 meter boven NAP te hanteren. In overleg met de werkgroep Uitgiftepeilen zullen echter in het plangebied een uitgiftepeil van 3,9 meter boven NAP en een vloerpeil van 4,1 meter boven NAP worden aangehouden.
5.3 Huidige Watersysteem
5.3.1 Oppervlaktewater
In Katendrecht-Pols is geen stedelijk oppervlaktewater aanwezig. De Nieuwe Maas en de daarmee in open verbinding staande Rijnhaven en Maashaven staan onder invloed eb en vloed van de Noordzee. Het waterpeil varieert normaal tussen 1,5 meter boven NAP en 0,5 meter beneden NAP.
5.3.2 Grondwater
Het freatisch grondwater staat met name onder invloed van de Nieuwe Maas. Binnen en nabij de locatiegebieden staan veel peilbuizen waar de grondwaterstanden regulier worden gemeten. De ontwateringsdiepten (hoogteverschil tussen grondwaterstand en maaiveld) variëren gemiddeld van ruim 1 meter tot 1,5 meter. Een minimale ontwateringsdiepte van 0,8 meter wordt aanbevolen. De gemeten ontwateringsdiepten voldoen dus aan de eisen.
5.3.3 Waterkering en waterveiligheid
Het plangebied ligt geheel buitendijks, een deel van het plangebied ligt binnen de kernzone en beschermingszone van de primaire waterkering. Omdat binnen de beschermingszone van de waterkering zal worden gebouwd is in de bouwplanfase een Keurvergunning vereist. Dit geldt ook voor eventuele rioolwerkzaamheden. Hierover zal tijdig in overleg met het waterschap Hollandse Delta worden getreden. De kades langs de Rijnhaven worden door het Havenbedrijf Rotterdam (HBR) beheerd en onderhouden. Werkzaamheden aan en nabij deze kades dienen vroegtijdig te worden gemeld bij het HBR.
Het plangebied valt buiten het vergunningregime van de Waterwet. Er is dus geen vergunning van Rijkswaterstaat nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Voor de waterveiligheid in het gebied wordt gekeken naar het risico van een overstroming. Dit risico bestaat uit de kans op een overstroming vermenigvuldigd met de gevolgen. De kans dat een overstroming plaatsvindt wordt bepaald door het waterpeil in de Nieuwe Maas en, aangezien het plangebied niet wordt omsloten door een waterkering, de maaiveldhoogte van het plangebied. De waterhoogte bij het plangebied is (bij een herhalingstijd van 1 keer in 4.000 jaar) berekend op 3,4 meter boven NAP. In de huidige situatie ligt tweederde van het plangebied tussen de 3,45 en 4 meter boven NAP zodat hier nauwelijks kans is op overstroming. Langs de Rijnhaven en Maashaven is er kans op overstromingen tot maximaal 0,75 meter.
Bij het bepalen van de mogelijke gevolgen van een overstroming wordt gekeken naar de potentiële veiligheidsrisico's, waaronder mogelijke slachtoffers en materiële schade. Materiële schade is afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de objecten die hiermee worden bedreigd. Enkele decimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar bij een woning of bedrijf levert dit wel direct schade op aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Het optreden van overstroming van buitendijks gebied gaat in het algemeen zeer langzaam en is goed voorspelbaar. Grote stroomsnelheden zullen dus niet voorkomen. De waterdiepte is beperkt door het hoog gelegen maaiveld, waardoor de kans op verdrinking klein is. Wel kan de volksgezondheid gevaar lopen. In overstroomde gebieden zijn de riolen geheel gevuld en het rioolwater zal zich vermengen met het overstromingswater en aan de oppervlakte komen.
5.3.4 Riolering
Katendrecht-Pols is voorzien van een gemengd rioolstelsel. Afval- en regenwater wordt via één stelsel van riolen en rioolgemalen afgevoerd naar afvalwaterzuivering Dokhaven. Het rioolstelsel is voorzien van overstorten aan de Rijnhaven en Maashaven om bij hevige neerslag water op straat te voorkomen.
5.4 Effecten Van Het Plan Op Het Watersysteem
5.4.1 Oppervlaktewater
Ten opzichte van de huidige situatie kan er bij planrealisatie een geringe toename zijn van het verhard oppervlak. Rijkswaterstaat stelt vanwege de buitendijkse ligging en de grote omvang van het nabijgelegen oppervlaktewater geen eisen aan het open wateroppervlak, ondanks een mogelijke geringe gewijzigde verhouding verhard/onverhard. Er geldt geen compensatieplicht. Wel moet ervoor worden gezorgd dat het regenwater dat in het plangebied valt geen overlast veroorzaakt. Dit betekent dat de afvoer van regenwater gegarandeerd moet worden. Dit kan door aanleg van afvoer naar de Maashaven en Rijnhaven, of het nemen van maatregelen waarbij het regenwater voldoende snel kan infiltreren in de bodem.
5.4.2 Waterveiligheid en uitgiftepeil
Voor de waterveiligheid is het toekomstige maaiveldniveau van belang. Rijkswaterstaat en de werkgroep Uitgiftepeilen van Gemeentewerken Rotterdam adviseren voor het gebied, op basis van de huidige maatgevende hoogwaterstand en de stijging van de zeespiegel door klimaatverandering, een uitgiftepeil van 3,9 meter boven NAP te hanteren. De minimale hoogte van het vloerpeil voor de woningen moet dan 4,1 meter boven NAP zijn. Ondergrondse bergingen en parkeergarages die vanaf de straat bereikbaar zijn, moeten tot op 4,1 meter boven NAP waterdicht te zijn, ter voorkoming van onderlopen bij extreem hoogwater. Doordat het plangebied zich buiten de primaire waterkering bevindt wordt het gebied niet beschermd door een waterkering. Het bouwen in buitendijks gebied is op eigen risico en het Rijk, noch het Waterschap, kan voor eventuele schade aansprakelijk worden gesteld. Het is aanbevolen om naast preventie van overstromingen door een hoger uitgiftepeil ook in te zetten op gevolgbeperking en organisatorische voorbereiding op hoog water. Voorbeelden hiervan zijn het verhoogd aanleggen van gebouwen en infrastructuur en het toepassen van waterdichte schotten.
5.4.3 Riolering
In de bouwplanfase moetende gevolgen voor het rioolstelsel te worden uitgewerkt in een rioleringsplan. Dit plan dient ter goedkeuring aan alle waterbeheerders te worden voorgelegd. Vooral voor buitendijkse gebieden geldt als uitgangspunt de aanleg van gescheiden rioolstelsels. Aangezien Katendrecht-Pols direct aan de Rijnhaven en Maashaven ligt kan het water dat op het verhard oppervlak valt rechtstreeks naar het oppervlaktewater afvoeren. Dit water moet dan wel van voldoende kwaliteit zijn. Het Waterschap Hollandse Delta beveelt aan om zoveel mogelijk schone oppervlakken af te koppelen, ter ontlasting van het bestaand gemengd stelsel en de hydraulische belasting van AWZI-Dokhaven. Dit komt ook overeen met het beleid uit Waterplan 2 Rotterdam. Voor het plangebied geldt dat schoon verhard oppervlak zoveel mogelijk rechtstreeks op de haven moet afvoeren. De (afvalwater)riolering moet worden aangesloten op de bestaande gemengde stelsels.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Beleid
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.
De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken.
Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten:
beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving;
richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau;
veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit;
waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden;
het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen;
veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn;
de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen.
In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
6.2 Milieu Effectrapportage
6.2.1 Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
6.2.2 Plan
Er is onderzocht of het bestemmingsplan Katendrecht-Pols m.e.r.-plichtig danwel m.e.r.- beoordelingsplichtig is. De eerste stap daarbij is om te bezien of de ontwikkelingen in Katendrecht-Pols een samenhang hebben met ontwikkelingen in de omgeving. Als dat het geval is dan moeten deze ontwikkelingen als één samenhangende ontwikkeling op m.e.r.-(beoordelings)plicht worden beoordeeld. Er is gebleken dat er een samenhang is tussen de ontwikkelingen in katendrecht-Pols en de ontwikkelingen die in de aangrenzende bestemmingsplannen Scharnier en Fenix mogelijk worden gemaakt. Deze samenhang heeft ondermeer betrekking op de inhoudelijke verbinding tussen de plannen. Zo wordt in het polsgebied het European China Centre (ECC) ontwikkeld en wordt in het Scharnier een kantoorvolume ontwikkeld waarvan een groot deel is gereserveerd voor bedrijven die een verbinding hebben met het ECC. Een deel van de locatie Scharnier maakt dan ook als fase 5 deel uit van het ECC. De samenhang wordt voorts versterkt door de geografische nabijheid van de projecten, de realisatieperiode van de projecten en de samenhang in milieueffecten als gevolg van een gecombineerd gebruik van infrastructuurvoorzieningen (ontsluiting via Hillelaan). De ontwikkelingen in de bestemmingsplannen Katendrecht-Pols, Scharnier en Fenix moeten dus als één samenhangende ontwikkeling worden beschouwd.
Van een m.e.r.-plicht is geen sprake want het totaal aantal nieuwe woningen dat de drie bestemmingsplannen mogelijk maken is 2.675 en dit benadert niet de drempelwaarde voor m.e.r.-plicht van 4.000 woningen of meer binnen de bebouwde kom. Tevens voorzien de bestemmingsplannen niet in de aanleg van een recreatieve of toeristische voorzieningen die meer dan 500.000 bezoekers per jaar trekken of een oppervlakte beslaan van 50 hectare of meer. De recreatieve voorzieningen die in de bestemmingsplannen Pols, Fenix en Scharnier mogelijk worden gemaakt zullen gezamelijk naar verwachting maximaal 425.000 bezoekers trekken. De drie bestemmingsplannen gezamelijk zijn op drie gronden wel m.e.r.-beoordelingsplichtig: de plannen maken meer dan 2.000 woningen mogelijk, de plannen voorzien in een stadsproject van maximaal 222.000 m2 b.v.o. (de drempelwaarde voor m.e.r.-beoordelingsplicht is 200.000 m2) en het verwachte aantal bezoekers van recreatieve of toeristische voorzieningen ligt aanzienlijk hoger dan de drempelwaarde voor m.e.r.-beoordeling van 250.000 bezoekers.
Omdat de drie bestemmingsplannen gezamelijk m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn is door het Ingenieursbureau van Gemeenterwerken Rotterdam een zogenaamde aanmeldingsnotitie opgesteld. De aanmeldingsnotitie moet een antwoord geven op de vraag, of zich zodanige omstandigheden voordoen, dat het wenselijk is een milieueffectrapport (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te starten. De m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij-principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij wordt specifiek verwezen naar het toetsingkader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Uit de milieuonderzoeken die in het kader van de aanmeldingsnotitie zijn uitgevoerd, en waarvan de voor het bestemmingsplan Katendrecht-Pols relevante resultaten in het onderhavige hoofdstuk zijn opgenomen, blijkt dat er door de realisatie van de in de drie bestemmingsplannen opgenomen ontwikkelingen géén sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu. Daarom behoeft er naar het oordeel van de gemeenteraad van Rotterdam ten behoeve van de bestemmingsplannen Katendrecht-Pols, Scharnier en Fenix geen MER te worden opgesteld.
6.3 Milieuzonering
De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.
De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder.
De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:
'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;
'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;
'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;
'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;
'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.
Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengd woongebied'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.
Bedrijfsactiviteiten in of nabij het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan moet worden gezien als een gemengd gebied, behalve het terrein van Codrico dat onderdeel van een industriegebied is. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 tot en met 3 zijn toegestaan. Codrico is een bedrijf in milieucategorie 4. Dit bedrijf past in de huidige situatie op deze locatie (onderdeel van een gezoneerd industrieterrein). Aan de noordkant van de Brede Hilledijk zijn een aantal bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3 gevestigd. Het gebied Katendrecht-Pols ondergaat een transformatie van een industriegebied naar een gemengd stedelijk gebied met woningen en andere functies. Bij volledige planrealisatie zijn in het plangebied alleen bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 aanwezig. Tot die tijd zal niet aan de indicatieve afstanden van woningen tot bedrijven (Codrico) worden voldaan. Vanwege de stedelijkheid en het industrieële verleden van het plangebied wordt dit door de gemeente Rotterdam als acceptabel gezien. In de omgeving van Katendrecht-Pols zijn geen bedrijven gesitueerd waarvan de indicatieve afstanden tot woningen over het plangebied liggen.
Overige activiteiten in of nabij het plangebied
De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan.
6.4 Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Voor het bestemmingsplan Katendrecht-Pols is in samenhang met de bestemmingsplannen Scharnier en Fenix door het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 28 mei 2010). De uitkomsten van dit onderzoek voor het bestemmingsplan Katendrecht-Pols zijn hieronder weergegeven. Binnen Katendrecht-Pols zijn aan drie locaties bestemmingen gegeven die de realisatie van geluidgevoelige functies mogelijk maken. Deze locaties worden in het akoestisch onderzoek als locaties B, D en E aangeduid. Voor locatie B (zuidelijk gedeelte) en E op de plankaart van dit plan is de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsbevoegdheid" opgenomen. Conform deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in de bestemming "Gemengd" waardoor realisatie van woningen en/of onderwijs-/gezondheidsfuncties mogelijk wordt gemaakt.
6.4.1 Wegverkeer
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven.
In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidberekeningen uitgevoerd.
Op locatie B (het zuidelijk gedeelte van het European China Center; het noordelijk gedeelte is reeds vergund via artikel 19 WRO) is de hoogste geluidbelasting vanaf de Hillelaan, Brede Hilledijk en de Rijnhaven Zuidzijde respectievelijk 61 dB, 61 dB en 60 dB. Dit is aanzienlijk hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager dan de maximale grenswaarde voor woningen en onderwijs van 63 dB. Een besluit hogere waarden zal hiervoor geregeld worden in het kader van de vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan. De maximale grenswaarde voor andere gezondheidszorggebouwen is 53 dB. Deze functie kan derhalve alleen worden gerealiseerd met toepassing van een "dove gevel". Dit wordt alsnog opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. De geluidbelasting van andere wegen dan de drie genoemde is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Op locatie C (ten noorden van de Brede Hilledijk en ten zuiden van Codrico) worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt.
Bij locatie D (ten zuiden van de Brede Hilledijk) zijn er vijf wegen die zorgen voor een geluidbelasting op de gevel die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, namelijk: de Hillelaan (61 dB), Maashaven Oostzijde (55 dB), de Brede Hilledijk (61 dB), de Maashavenstraat (51 dB) en Maashaven Noordzijde (63 dB). De geluidbelastingen vanaf deze wegen zijn kleiner of gelijk aan de maximale grenswaarde van 63 dB zodat ten behoeve van de woningen en de onderwijsvoorzieningen een hogere waarde kan worden aangevraagd. Andere gezondheidszorggebouwen dienen voorzien te worden van een dove gevel, omdat de maximale grenswaarde voor deze functie 53 dB bedraagt.
Op locatie E (Codrico) kunnen na het voeren van een wijzigingsprocedure geluidgevoelige functies worden gerealiseerd. De geluidbelasting vanaf de Brede Hilledijk, Rijnhaven Zuidzijde en Silostraat op de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid is respectievelijk 61 dB, 59 dB en 60 dB. De maximale grenswaarde voor andere gezondheidszorggebouwen is 53 dB. Deze functie kan derhalve alleen worden gerealiseerd met toepassing van een "dove gevel". Dit wordt alsnog opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid. Voor andere wegen is de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde.
6.4.2 Railverkeer
Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingzone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het 'Besluit geluidhinder spoorwegen'. Voor metrolijnen geldt altijd een toetsingszone van 100 meter. De locaties B en D liggen binnen de toetsingszone van de metro die direct ten oosten van het plangebied is gelegen (traject 625). De geluidbelasting vanaf de metro op locatie B is berekend op 67 dB en de geluidbelasting op locatie D is 65 dB. De voorkeurswaarde voor woningen en onderwijs is bij railverkeer 55 dB, voor andere gezondheidszorggebouwen is de voorkeurswaarde 53 dB. De voorkeurswaarden voor railverkeer worden dus overschreden. De maximaal te verlenen hogere waarde is voor railverkeer 68 dB, deze maximale grenswaarde wordt niet overschreden.
6.4.3 Industrielawaai
De geluidbelasting vanaf het industrieterrein Maas-Rijnhaven op het bestemmingsplan Katendrecht-Pols is berekend met twee varianten. In variant 1 is het bedrijf Codrico B.V. nog gevestigd op locatie E. In variant 2 is Codrico op locatie E vervangen door de bestemming "Gemengd" waarbinnen onder anderen woningen en onderwijs-/gezondheidszorgfuncties zijn toegestaan. De bovengenoemde varianten hebben geen invloed op de geluidbelasting vanaf het industrieterrein Waal-Eemhaven. Daarom is voor dit industrieterrein alleen variant 2 onderzocht.
Maas-Rijnhaven
Het bedrijf Codrico B.V. is in het bestemmingsplan Katendrecht-Pols als zodanig bestemd. Zolang Codrico in de huidige vorm gehandhaafd blijft is de geluidbelasting vanaf het industrieterrein Maas-Rijnhaven op locatie B maximaal 58 dB(A). Bij industrielawaai is de maximaal toegestane geluidbelasting voor woningen en andere gezondheidszorggebouwen 55 dB(A). Dit betekent dat woningen en andere gezondheidszorggebouwen die worden gesitueerd op die delen van de locatie B waar de maximale grenswaarde wordt overschreden, alleen kunnen worden gerealiseerd met toepassing van een zogenaamde dove gevel. Deze overschrijding vindt plaats op het noordwestelijke deel van de locatie, welk deel reeds vergund is na het doorlopen van een artikel 19 WRO procedure.
Voor onderwijsgebouwen is de maximale grenswaarde 60 dB(A).De noodzakelijke hogere grenswaarden zijn inmiddels verleend.
De geluidbelasting van het industrieterrein Maas-Rijnhaven op locatie D is minder dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, waarbij de bedrijfsbestemming op locatie E verdwijnt, dan voldoet de geluidbelasting van het industrieterrein Maas-Rijnhaven op alle locaties aan de voorkeursgrenswaarde.
Waal-Eemhaven
Een deel van het bestemmingsplan Katendrecht-Pols (waaronder delen van de locaties D en E) valt binnen de toetsingszone geluidhinder rondom het gezoneerde industrieterrein Waal-Eemhaven. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanaf het industrieterrein Waal-Eemhaven op de locaties D en E respectievelijk 52 dB(A) en 52 dB(A) bedraagt. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) maar lager dan de maximaal vast te stellen grenswaarden van 55 dB(A) voor woningen/andere gezondheidszorggebouwen en 60 dB(A) voor onderwijsgebouwen.
6.4.4 Conclusie
De geluidbelasting van het wegverkeer vanwege de Hillelaan, Brede Hilledijk, Rijnhaven Zuidzijde, Silostraat, Maashaven Oostzijde, Maashavenstraat en Maashaven Noordzijde is hoger dan de voorkeurswaarde maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en onderwijsgebouwen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor andere gezondheidszorggebouwen wordt op locaties B, D en E vanwege een of meerdere genoemde wegen overschreden. Maatregelen zijn noodzakelijk bij realisatie van deze functie op locaties waar de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden. De geluidbelasting vanwege de overige relevante zoneplichtige wegen voldoet aan de voorkeurswaarde.
De geluidbelasting ten gevolge van de metro op locaties B en D is hoger de voorkeurswaarde maar lager dan de maximaal toelaatbare waarde.
De geluidbelasting vanwege de Waal-Eemhaven bij locaties D en E is hoger dan de voorkeurswaarde maar lager dan de maximaal toelaatbare waarde voor woningen en onderwijsgebouwen en andere gezondheidszorggebouwen.
De geluidbelasting vanwege Maas-Rijnhaven bij locatie B is hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toelaatbare waarde onderwijsgebouwen. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en andere gezondheidszorggebouwen wordt op locatie B overschreden. Maatregelen zijn noodzakelijk. Het is niet mogelijk de geluidbelasting vanwege Maas-Rijnhaven bij locatie B met bron- en/of overdrachtsmaatregelen tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen en andere gezondheidszorggebouwen van 55 dB(A) terug te dringen. Locatie B is alleen op het noordelijke deel van de westgevel te hoog belast. Situering van niet geluidgevoelige functies aan de aan dit geveldeel (b.v. kantoor, trappenhuis, liftschacht enz.) of toepassing van dove gevel op dit geveldeel zijn mogelijke oplossingen voor de locatie B.
Het is niet mogelijk gebleken in het kader van het bestemmingsplan bron- en of overgangsmaatregelen om de geluidbelasting terug te dringen te borgen. Daarom kunnen dergelijke maatregelen niet als uitgangspunt dienen bij het vaststellen van hogere grenswaarden.
6.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen.
In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. De NSL is op 31 juli 2009 inwerking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Plangebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer.
Ten behoeve van de bestemmingsplannen Katendrecht Pols, Fenix en Scharnier ( vanwege de samenhang tussen deze plannen worden ze als één ontwikkeling beschouwd) is een onderzoek gedaan naar het effect van de planontwikkeling op de luchtkwaliteit. De bijdrage van (de toename van) het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 9.0). Hieronder is zijn de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek samengevat:
Stikstofdioxide
Voor de jaren 2010, 2015 en 2019 zijn er zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarde voor stikstofdioxide (40 µg/m3). In 2015 is de toename van de concentratie stikstofdioxide, door de drie bestemmings- plannen gezamelijk, groter dan de 3% grens uit het Besluit Niet In Betekenende Mate. De bestemmingsplannen dragen gezamelijk dus in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Omdat de grenswaarde voor stikstofdioxide niet wordt overschreden is dit geen belemmering voor de uitvoering van de bestemmingsplannen.
Fijnstof
De jaargemiddelde concentratie fijnstof blijft in alle berekende jaren in het hele onderzoeksgebied onder de grenswaarde. De in de bestemmingsplannen mogelijk gemaakte ontwikkelingen dragen in geen van de onderzochte jaren bij aan een toename van de jaargemiddelde concentratie fijnstof tot boven de grenswaarde. Voor alle onderzochte jaren wordt, zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling, de daggemiddelde grenswaarde voor fijnstof langs geen enkele weg in het onderzoeksgebied met meer dan 35 dagen per jaar overschreden. Het plan draagt niet bij aan een toename van een overschrijding van de daggemiddelde grenswaarde voor fijnstof tot meer dan 35 dagen per jaar.
Conclusie
De grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit 2007 wordt in geen enkel jaar overschreden. Aangezien de drie bestemmingsplannen gezamelijk voldoen aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit geldt dit ook voor het bestemmingsplan Katendrecht-Pols afzonderlijk.
6.6 Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".
Plangebied
In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. De indicatieve bodemkwaliteitskaart geeft aan dat verwacht kan worden dat de 1,0 meter dikke toplaag licht tot sterk verontreinigd is. De grond onder deze toplaag is naar verwachting schoon. Op de locatie zijn diverse bedrijven gevestigd (geweest). Het betreft onder andere garages, benzineverkooppunten, autospuiterijen, brandstoffenhandelsbedrijven, metaal- en houtbewerkingsbedrijven, machinefabrieken, drukkerijen, schildersbedrijven, smederijen en op- en overslagbedrijven. Diverse bedrijven zijn/waren in het bezit van ondergrondse en bovengrondse opslagtanks voor diverse soorten brandstof. De bodem van een deel van Katendrecht-Pols is reeds onderzocht. Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bedrijfsactiviteiten geleid hebben tot een plaatselijke bodemverontreiniging met zware metalen, PAK en minerale olie. Een deel van de aangetoonde bodemverontreinigingen zijn reeds gesaneerd. De kwaliteit van de bodem op de overige delen van Katendrecht-Pols dient in de bouwplanfase nog nader te worden onderzocht.
6.7 Externe Veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied.
In artikel 1 van de regels is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn.
In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over water
Veiligheidszone
Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan.
- een zone van 25 meter vanaf de kade die vrijgehouden moet worden van bebouwing;
- een zone van 25-40 meter vanaf de kade die alleen mag worden gebouwd als een afdoende motivering wordt gegeven voor de noodzaak tot bouwen en als proactieve, preventieve en preparatieve aspecten voor de hulpverleningsdiensten in beeld zijn gebracht (bijvoorbeeld via aan advies van de hulpverleningsdiensten);
De 25 meter en de 40 meter contour liggen niet binnen het plangebied van het bestemmingsplan Katendrecht-Pols. Dit beleidskader geeft dus geen beperkingen in de situering van de nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Uit een voor het jaar 2006 uitgevoerde berekening is gebleken dat er geen spake is van een 10-6plaatsgebonden risicocontour als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ter plaatse van het plangebied. Ook in de toekomst (2020) komt hier geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour voor. Voor Katendrecht-Pols (dat op ruime afstand van de vaarroute ligt) vormt plaatsgebonden risico daarom geen belemmering.
De Nieuwe Maas is ter plaatse van het plangebied een binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwarte vaarroute). Het (ontwerp) Basisnet Water schrijft voor dat bij ontwikkelingen binnen 200 meter langs deze vaarwegen het groepsrisico moet worden verantwoord. Katendrecht-Pols ligt minimaal 445 meter van de vaarroute, maar dit bestemmingsplan moet als samenhangende ontwikkeling worden gezien met de bestemmingsplannen Scharnier en Fenixloodsen. Dit laatstgenoemde plan ligt wel binnen 200 meter van de vaarroute. In 2006 is een groepsrisicoberekening uitgevoerd voor het transport over de Nieuwe Maas ter hoogte van Parkstad. Dit gebied ligt net ten oosten van Katendrecht-Pols en heeft een iets hogere personendichtheid. Uit deze berekening bleek dat het groepsrisico kleiner is dan een factor 10 onder de oriënterende waarde (0,1 keer de oriënterende waarde). Dit geldt voor de onderzochte jaren 2006, 2020 en 2033 en wordt grotendeels veroorzaakt door het transport van ammoniak, een toxisch gas. Het aantal schepen met toxische gassen is in bovengenoemde berekening hoger dan waar bij een nieuwe berekening op basis van de Circulaire 2010 van moet worden uitgegaan, hierdoor zal het groepsrisico in een nieuwe berekening lager uitkomen. De bijdrage van de drie plannen Katendercht-Pols, Scharnier en Fenixloodsen aan het groepsrisico is gezien de grote afstand tot de vaarroute van het grootste deel van het programma gering.
Uit het aanvullend onderzoek van 1 april 2011 ( uitgevoerd door AVIV) voor de gehele ontwikkelingen in de Rijnhaven blijkt dat: Er is geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 berekend. Er is eveneens geen 10-7 contour aanwezig. De hoogst waargenomen contour is de 10-8 per jaar contour. Deze contour ligt op het water.
In de autonome situatie blijft het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde. De toename van het groepsrisico is maximaal 2 %. De gevolgen van de plannen in de Rijnhaven zijn niet zichtbaar op het groepsrisico.
De gemeente Rotterdam vindt dit lage groepsrisico en de geringe bijdrage hieraan door de drie bestemmingsplannen verantwoord en ziet hierin geen belemmering voor de ontwikkelingen.
6.7.2 Inrichtingen
Binnen het plangebied van Katendrecht-Pols ligt het bedrijf Codrico. Dit bedrijf verwerkt meel. Opslag vindt plaats in silo's. Het transport geeft kans op stofexplosies. Het bedrijf heeft geen 10-6plaatsgebonden risicocontour. Om na te gaan of een eventuele stofexplosie in het slechtst denkbare geval ook voor de omgeving gevolgen heeft is hier bij de milieuvergunning een onderzoek naar uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van rondvliegende brokstukken, binnen een straal van 50 meter van het S-silogebouw, personen op de openbare weg (Silostraat, Rijhaven Z.z.) en personen in het amusementscentrum gevaar kunnen lopen. Ook kan door de vrijkomende druk ruitbreuk optreden ter plaatse van de woningen gelegen aan de Veerlaan. Aan de hand van incidenten uit het verleden bij soortgelijke industrie is berekend dat de kans op een explosie met effecten op de omgeving 1 keer per circa 2000 jaar per fabriek is. In de milieuvergunning zijn voorschriften ter preventie van stofexplosies opgenomen. Daarnaast is de aanbeveling uit het rapport om de ruiten van het silodek van het silogebouw aan de Veerlaan en de Silostraat met een beschermend folie te beplakken als voorschrift in de vergunning opgenomen. Bij naleving van deze voorschriften wordt de kans op een stofexplosie, waarbij effecten naar de omgeving van blijvende aard zullen zijn, als nihil beschouwd.
Bij Codrico wordt voldaan aan de wettelijke norm dat het plaatsgebonden risico op kwetsbare bestemmingen kleiner moet zijn dan 1 op de 10-6 per jaar. Het risico op de omgeving is daarom aanvaardbaar. Het bestemmingsplan Katendrecht-Pols maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de effectafstand van Codrico. Het gegeven dat bij Codrico een stofexplosie kan optreden is derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan Katendrecht-Pols.
Ten westen van het plangebied, ter hoogte van de Linker Veerdam, ligt het bedrijf Provimi. Dit is een mengvoederfabriek met een beperkte opslag van gevaarlijke stoffen en een beperkt kans op een stofexplosie. Provimi heeft binnen de terreingrenzen een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 20 meter. Het invloedsgebied voor groepsrisico is 340 meter vanaf de risicobron van dit bedrijf. Voor stofexplosies geldt een maximale effectafstand van 50 meter. Het plangebied van Katendrecht-Pols bevindt zich op meer dan 340 meter van de inrichting. Het bestemmingsplan Katendrecht-Pols heeft daarom geen invloed op het groepsrisico vanwege Provimi.
6.7.3 Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat externe veiligheid (zowel plaatsgebonden als groepsrisico) geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan Katendrecht-Pols mogelijk worden gemaakt.
6.8 Flora En Fauna
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:
- categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
- categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
- categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.
Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.
Plangebied
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is door het Ingenieursbureau een Quickscan flora en fauna opgesteld (d.d. 15 maart 2010). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Flora
Langs de kades van de Rijnhaven en mogelijk langs de kade van de Maashaven komen beschermde muurplanten voor (blaasvaren, tongvaren, steenbreekvaren en klein glaskruid). In 2008 is onderzoek uitgevoerd naar de beschermde muurflora langs de Tillemakade en Hillelaan. Van de Rijnhaven en de Maashaven zijn echter geen recente gegevens bekend. Wel zijn er meldingen gedaan van groeiplaatsen van de blaasvaren. Om te bepalen welke en hoeveel beschermde muurflora langs de Rijnhaven z.z. groeien is nader onderzoek noodzakelijk. Indien werkzaamheden aan de kade van de Rijnhaven plaatsvinden is een ontheffing noodzakelijk. Ook als er aan de kade van de Maashaven (onderhouds)werkzaamheden plaatsvinden is een inventarisatie naar muurflora noodzakelijk. Indien er ook daadwerkelijk beschermde muurflora aangetroffen wordt, moet ontheffing aangevraagd worden. Overige beschermde planten worden in geen van de projectgebieden verwacht. Verder onderzoek naar beschermde flora is niet nodig.
Fauna
De meeste van de mogelijk voorkomende diersoorten, zijn beschermd onder de eerste beschermings- categorie van de Flora- en faunwet. Het betreft hier o.a. soorten als egel en mol, waarvoor een algemene vrijstelling geldt voor het vestoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. In het algemeen kan worden gesteld dat de bebouwing in de projectgebieden geschikt zijn voor (vaste rust- en/of) verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels (met name huismus en gierzwaluw). De aanwezige oude bedrijfspanden en loodsen bieden voldoende nestgelegenheid en beschutting voor de verschillende soorten. De aanwezige bomenrijen in de wijk bieden vliegroutes van en naar mogelijke foerageergebieden. Mogelijk maken de gewone en ruige dwergvleermuis, huismus en gierzwaluw gebruik van het gebied. Verder onderzoek naar het gebruik en de aanwezigheid van verblijfplaatsen van deze soorten is noodzakelijk. Zowel vleermuizen als vogels behoren tot de derde categorie van de Flora- en faunawet.
Conclusie
Bovengenoemde te verwachten negatieve effecten zijn naar verwachting in de bouwplanfase met behulp van compenserende en mitigerende maatregelen, al dan niet in het kader van een vereiste ontheffing, te ondervangen. Het is noodzakelijk om te zijner tijd nader onderzoek uit te voeren naar muurflora (bij werkzaamheden aan de kades), vleermuizen en vogels. Op basis van nader onderzoek kan nauwkeurig bepaald worden welke mitigerende en/of compenserende maatregelen er bij uitvoering van de werkzaamheden nodig zijn.
6.9 Duurzaamheid En Energie
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwenprincipes en de energieprestatie eisen.
6.9.1 Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.
Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in Katendrecht-Pols:
Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk 5.
Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten.
Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in te dienen in het kader van het aanvragen van de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte.
Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld.
Voor de overig deel wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996. Hierin zijn 3 hoofditems geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan:
- het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren;
- differentiatie en flexibiliteit van woningen;
- veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
Begin deze eeuw is gestart met de planvorming voor de herontwikkeling van het oude havengebied Katendrecht Pols. Sinds 2003 valt het gehele bestemmingsplangebied binnen een gemeentelijke grondexploitatie. Voor het naar uitvoering gaan van deze grondexploitatie is onderzoek gedaan naar de kosten en opbrengsten van deze grondexploitatie. Hierbij zijn onder andere de kosten voor openbare werken, gemeentelijke plankosten en de opbrengsten uit gronduitgifte aan de orde gekomen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het project als geheel, met aanwending van externe subsidies, ten minste budgetneutraal gerealiseerd kan worden.
De grondexploitatie uit 2003 was relatief globaal van opzet. Inmiddels is er veel gebeurd. In de omgeving van het gebied zijn grote delen van Bestaand Katendrecht en Katendrecht Zuid succesvol herontwikkeld, zijn op de Wilhelminapier grote ontwikkelingen gerealiseerd, is er besloten tot aanleg van de Rijnhavenbrug en heeft de wereld een financiële en economische crisis doorgemaakt. Binnen het gebied hebben verdere verwervingen plaatsgevonden, is gesloopt, is buitenruimte bouwrijp gemaakt en tijdelijk ingericht, zijn subsidies verworven, is de Hillelaan opnieuw ingericht en zijn planvorming en uitgifteonderhandelingen doorgezet. Al deze gebeurtenissen hebben invloed op de financiële vooruitzichten van de grondexploitatie. Het blijkt dat het project als geheel nog altijd ten minste budgetneutraal gerealiseerd kan worden.
De meeste grond in het gebied is in bezit van de gemeente. Kosten die de gemeente maakt, worden terugverdiend door uitgifte van grond. In het gebied hebben echter ook meerdere private partijen eigen grondposities, alwaar zij zelfstandig nieuwe ontwikkelingen op zouden kunnen realiseren. Deze locaties zijn, op één na, vigerend bestemd, met een wijzigingsbevoegdheid. Voorwaarde voor de indiening van het wijzigingsplan is dat de financiële haalbaarheid moet worden aangetoond. Voor de enige private locatie die direct bestemd is (locatie Pols Zuidzijde), zal voor vaststelling van dit bestemmingsplan een overeenkomst worden gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar. Met deze overeenkomst zullen gemeentelijke kosten worden verhaald op de ontwikkelaar, waarmee de ontwikkeling financieel haalbaar is.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Participatie
In het eerste kwartaal van 2011 zal naar verwachting het ontwerp bestemmingsplan 6 weken ter inzage worden gelegd, waarmee belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze op het bestemmingsplan in te dienen. Tijdens deze periode zal een informatieavond voor bewoners georganiseerd worden. Hierbij zal aandacht geschonken worden aan de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Naast deze participatie vindt in het kader van dit bestemmingsplan de formeel voorgeschreven participatie plaats conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet milieubeheer (Wm).
10.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg ex 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerp bestemmingsplan "Katendrecht Pols" toegezonden aan:
- 1. Provincie Zuid-Holland
- 2. BOOR
- 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
- 4. VROM-Inspectie
- 5. Nederlandse Gasunie
- 6. Havenbedrijf Rotterdam
- 7. Waterschap Hollandse Delta
- 8. Tennet Zuid-Holland
- 9. Dienst Centraal Milieubeheer Rotterdam (DCMR)
- 10. Rijkswaterstaat
- 11. Nederlandse Gasunie
- 12. Ministerie van Defensie
- 13. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- 14. Kamer van Koophandel Rotterdam
- 15. Deltalinqs
- 16. Cultureel Erfgoed
- 17. Stadsregio Rotterdam
Door de partijen vermeld onder 1 tot en met 8 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de overlegpartners 5 tot en met 8 geen inhoudelijke opmerkingen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.
10.2.1 Provincie Zuid-Holland
Buitendijkse ontwikkelingen
In het van kracht zijnde provinciale Waterplan 2010-2015 is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen buitendijks het uitgangspunt is dat het risico van overstromingen (kansen en gevolgen) wordt geminimaliseerd. In de plantoelichting worden wel uitgiftenpeilen en vloerpeilen genoemd, echter ontbreken de onderbouwing en juridische borging van deze peilen.
Reactie
De provincie stelt dat op dit punt onvoldoende rekening wordt gehouden met het provinciaal belang. In het provinciale Waterplan 2010-2015 is echter aangegeven dat het uitgangspunt bij buitendijks ontwikkelen is: zoveel mogelijk beleidsruimte voor gemeenten en een goed onderbouwd provinciaal belang. Aan de afbakening van het provinciaal belang en een normering voor buitendijks ontwikkelen met een grote kans op maatschappelijke ontwrichting bij een overstroming wordt thans gewerkt. Zolang hierover geen uitsluitsel is volgt de gemeente Rotterdam de huidige werkwijze voor buitendijkse ontwikkelingen. De werkgroep Uitgiftepeilen van Gemeentewerken Rotterdam adviseert voor een buitendijks gebied een uitgiftepeil, op basis van de huidige maatgevende hoogwaterstand en de stijging van de zeespiegel door klimaatverandering. Dit advies-uitgiftepeil wordt evenals het vloerpeil niet in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Het bouwen in buitendijks gebied is op eigen risico en overheden kunnen niet voor schade door een overstroming aansprakelijk worden gesteld.
Waterkering
Artikel 10 van de verordening Ruimte zegt, dat andere bestemmingen binnen de beschermingszones en kernzones van primaire en regionale waterkeringen dan de bestemming primaire en/of regionale waterkering slecht toelaatbaar zijn voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor onderhoud, veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de kering(en). Het plan maakt nieuwbouw mogelijk op de waterkering. Niet duidelijk is wat de effecten hiervan op de kering zullen zijn. Dit aspect dient nader toegelicht te worden.
Reactie
Als het bestemmingsplan zonder meer bebouwing mogelijk zou maken binnen de zones van de waterkering dan zou inderdaad nader moeten worden toegelicht waarom dit geen significante belemmeringen voor de waterkering oplevert. In de regels van het bestemmingsplan is echter vastgelegd dat binnen de bestemming "Waterstaat-Waterkering" (de primaire bestemming) niet ten behoeve van de op de plankaart aangegeven onderliggende bestemmingen mag worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning afgeven om conform de onderliggende bestemmingen te bouwen in de bestemming "Waterstaat-Waterkering". Hierbij dient een advies van de beheerder van de waterkering te worden verkregen. Hierdoor is geborgt dat in de bouwplanfase bouwwerken zodanig worden gerealiseerd dat hierbij de belangen van de waterkering niet worden geschaad.
Kantoren
Artikel 7, lid 3 van de verordening Ruimte schrijft voor dat, indien een plan ziet op de realisatie van nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1000m2 bruto vloeroppervlak per vestiging, dit in overeenstemming moet zijn met een regionaal afgestemd kantorenprogramma. In de toelichting moet hierover een verantwoording worden opgenomen.
Reactie
In hoofdstuk 4 van de plantoelichting van dit bestemmingsplan, de juridische planbeschrijving onder kantoren, is een onderbouwing opgenomen voor het kantorenprogramma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Overigens is 30.000 m2 kantoren geschrapt.
10.2.2 BOOR
- Op pagina 14, paragraaf 2.3.9. staat een verouderde tekst over Archeologiebeleid. Graag vervangen door aangeleverde tekst.
- Ook paragraaf 3.1.1. is verouderd, vervangen door aangeleverde tekst.
- De aanbevelingen, paragraaf 3.1.4 op pagina 18, graag aanpassen door aangeleverde tekst.
Reactie
Alle genoemde teksten zijn aangepast in de plantoelichting conform de door BOOR aangeleverde teksten.
10.2.3 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
In paragraaf 6.7.1 (Transport gevaarlijke stoffen over water) wordt met betrekking tot de Nieuwe Maas het volgende gesteld: "Volgens het Basisnet is dit stuk van de Nieuwe Maas een "groene" vaarroute waarvoor het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord. Hierbij moet voor wat betreft deze rivier een kanttekening worden gemaakt."
Hoewel de paragraaf de kanttekening nader beschrijft is de redenatie dat volgens het Basisnet dit stuk van de Nieuwe Maas een groene vaarroute is waarvoor het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord niet correct. Uit het definitief ontwerp Basisnet Water en de daarin opgenomen kaart met vaarwegen, alsmede bijlage 6 van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen blijkt dat de Nieuwe Maas een "zwarte vaarweg" is waarbij, indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, een groepsrisico berekening en verantwoording noodzakelijk is.
Reactie
De Nieuwe Maas is ter plaatse van het plangebied inderdaad een binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwarte vaarroute), de stelling in het milieuonderzoek en het bestemmingsplan dat het om een "groene" vaarroute gaat is dus niet correct. Door Gemeentewerken is een notitie opgesteld waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het huidige en het toekomstige groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde liggen en dat de bijdrage aan dit groepsrisico door de ontwikkelingen in Katendrecht-Pols zeer gering is. In paragraaf 6.7.1 is dit thans vermeldt en is een verantwoording opgenomen.
In paragraaf 6.7.2. (Inrichtingen) wordt met betrekking tot het bedrijf Provimi gesteld dat er "een afstand van 20 meter als plaatsgebonden risico wordt aangehouden in verband met bereikbaarheid en een afstand van 50 meter in verband met een eventuele stofexplosie."
Het plaatsgebonden risico betreft het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar een persoon die onafgebroken en onbeschermd op de plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is" en heeft geen directe relatie met het aspect bereikbaarheid.
Reactie
Dat klopt, de zinsnede "in verband met bereikbaarheid" staat hier per abuis, dit is thans aangepast.
In de paragraaf externe veiligheid, wordt niet beargumenteerd of en om welke reden(en) Provimi een Bevi-inrichting is en of en welke invloed deze inrichting heeft op het plangebied Katendrecht Pols.
Reactie
Het bedrijf Provimi heeft géén invloed op het plangebied Katendrecht-Pols, zoals in de toelichting als volgt is aangegeven: "Het bestemmingsplan Katendrecht-Pols valt buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten de effectafstand voor dodelijke slachtoffers van Provimi". Voor het bestemmingsplan is het daarom niet relevant of Provimi wel of niet een bedrijf is dat onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt.
De VRR adviseert het College om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten:
1. Voor de voorziene nieuwe gebouwen geldt dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kan worden door de gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen ("safe haven" principe). Hierdoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn. In nieuwe gebouwen dient het luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden.
2. De voorziene ontwikkelingen behoren te voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Dit behoort ter goedkeuring worden voorgelegd aan de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District-Zuid.
3. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne Denk Vooruit ("Rampen vallen niet te plannen. Voorbereidingen wel".)
Reactie
De drie bovenstaande punten betreffen een algemeen advies van de VRR aan het College. Het belang van het "safe haven" principe en het uit kunnen schakelen van luchtverversingssystemen wordt onderschreven, dit kan echter niet in de regels van een bestemmingsplan worden geborgt. Voorlichting en instructie behoren evenmin tot het terrein van een bestemmingsplan.
De VRR geeft in haar reactie aan dat de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorzieningen in orde zijn.
10.2.4 VROM-Inspectie
Nationaal belang 09: Milieukwaliteit en externe veiligheid
Paragraaf 6.7.2 van de toelichting beschrijft enkele inrichtingen met risicocontouren die niet vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen maar waarbij wel sprake is van negatieve veiligheidseffecten. Geadviseerd wordt om bij het toestaan van (beperkt) kwetsbare objecten rekening te houden met genoemde veiligheidsafstanden. De VROM-inspectie dringt aan op een onderzoek naar de mogelijke effecten van een calamiteit en om zo nodig maatregelen te treffen om de veiligheid van de bewoners te waarborgen.
Reactie
Ten aanzien van de effecten van een calamiteit bij deze inrichtingen (Provimi en Codrico) heeft een nadere beschouwing plaatsgevonden. Voor beide bedrijven geldt volgens de verleende milieuvergunning dat bij naleving van de voorschriften de kans op een stofexplosie met significante effecten op de omgeving nihil is. Als een calamiteit zich toch voordoet dan kan dit bij Provimi geen dodelijke slachtoffers tot gevolg hebben. Bij Codrico kunnen bij een calamiteit personen op de openbare weg en in het amusementscentrum gevaar lopen. Het gaat hierbij echter om een bestaande (vergunde) situatie. Het bestemmingsplan maakt thans geen nieuwbouw meer mogelijk binnen de effectafstand van Codrico, zodat dit gegeven geen rol speelt bij het bestemmingsplan.
De VROM-inspectie acht het wenselijk de gezamenlijke ruimtelijke ontwikkelingen van de bestemmingsplannen Katendrecht-Pols, Scharnier en Fenix te bezien in het licht van de groepsrisico. Geadviseerd wordt bij het opstellen van de bovengenoemde bestemmingsplannen aandacht te besteden aan het groepsrisico zoals dat wordt beïnvloed door alle met die plannen mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen.
Reactie
In het kader van de milieueffectrapportage-beoordeling zijn alle milieu-aspecten van deze drie plannen (waaronder externe veiligheid) gezamenlijk bezien. De toelichting is verduidelijkt op het punt van de gezamenlijke beschouwing van het groepsrisico.
Nationaal belang 10: Hoofdwatersysteem
In hoofdstuk 5 van de toelichting wordt vermeld, dat op Katendrecht-Pols artikel 2a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is. Op 22 december is echter de Waterwet in werking getreden. Het gebruik van het rijkswaterstaatswerk is geregeld in het Waterbesluit. Verzocht wordt de toelichting hierop aan te passen.
Reactie
De toelichting is hier op aangepast.
Verzocht wordt om in de toelichting aandacht te besteden aan het uit het Nationaal Waterplan voortvloeiende beleid.
Reactie
De toelichting is, zoals de Wet ruimtelijke ordening dat voorschrijft, een toelichting op het plan. Omdat het genoemde beleid niet van invloed is geweest op dit bestemmingsplan wordt hieraan geen aandacht besteed.
In paragraaf 5.3.3 van de toelichting is ten onrechte opgenomen dat Rijkswaterstaat voor Rotterdam bij het plangebied de waterhoogte heeft bepaald. Verzocht wordt dit te schrappen.
Reactie
In paragraaf 5.3.3 wordt niet bedoeld te zeggen dat Rijkswaterstaat specifiek voor Rotterdam de waterhoogte heeft bepaald, de betreffende zinsnede is conform het verzoek van Rijkswaterstaat geschrapt.
Paragraaf 5.4.2 vermeldt, dat Rijkswaterstaat adviseert om een uitgiftepeil te hanteren van 3,9 meter boven NAP. Dit is een minimum advieshoogte, een actuele berekening is op dit moment niet uit te voeren. Aan deze berekeningsmethode kunnen derhalve geen rechten worden ontleend. verzocht wordt dit te verwerken in de toelichting.
Reactie
Het gegeven dat het hier een advieshoogte betreft, die alleen in de toelichting van het bestemmingsplan wordt genoemd en niet in de regels, impliceert al dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend. Het is niet nodig dit expliciet in de toelichting te vermelden.
Nationaal belang 19: Nationaal cultureel Erfgoed
In de toelichting ontbreekt een cultuurhistorische analyse en een paragraaf waarin wordt aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische aspecten in het plan zijn meegewogen en verwerkt. Verzocht wordt het bovenstaande in het bestemmingsplan te verwerken.
Reactie
In hoofdstuk 3.1 van de plantoelichting van dit bestemmingsplan zit een cultuurhistorische analyse. In aanvulling hierop is nog een aparte paragraaf "Cultuurhistorie" toegevoegd. Tevens is in hoofdstuk 4 van de plantoelichting een aparte paragraaf opgenomen waarin wordt beschreven welke wijze de cultuurhistorische aspecten in het plan zijn meegenomen.