Parkstad
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 07-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Parkstad van de gemeente Rotterdam
1.2 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.5 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.7 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.8 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP1008Parkstad met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.9 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.11 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 Bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.13 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.15 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.16 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.17 Dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2.
1.18 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.19 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
1.21 Horeca
Inrichtingen welke bedrijfsmatig logies verschaffen, dranken en spijzen voor gebruik ter plaatse verstrekken.
1.22 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.23 Kantoren
Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard.
1.24 Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter
1.25 Maaiveld
De hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
1.26 Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.27 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.28 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.29 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.30 Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
1.31 Rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.32 Rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is, ) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.33 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.34 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.35 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.36 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.37 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.38 Wet ruimtelijke ordening
De wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.4 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. kantoren;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- e. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- f. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- g. bedrijven;
- h. gebouwde parkeervoorzieningen;
- i. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- j. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- k. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 4 Gemengd - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. detailhandel;
- c. dienstverlening;
- d. horeca;
- e. bedrijven;
- f. maatschappelijke voorzieningen;
- g. voorzieningen op het gebied van sport, zoals een zwembad en een sporthal;
- h. kantoren;
- i. gebouwde parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- k. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- l. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 5 Gemengd - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- d. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- e. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- f. bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "bedrijven";
- g. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
- h. een park van minimaal 2725 m2, gemeten tussen de aangrenzende trottoirs en/of ontsluitingspaden van de aanliggende woningen;
- i. gebouwde parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- k. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- l. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 6 Gemengd - 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- d. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- e. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- f. bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "bedrijven";
- g. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
- h. gebouwde parkeervoorzieningen;
- i. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- j. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- k. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 7 Gemengd - 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- d. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- e. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- f. bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "bedrijven";
- g. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
- h. een park van minimaal 7950 m2, gemeten tussen de aangrenzende trottoirs en/of ontsluitingspaden van de aanliggende woningen;
- i. gebouwde parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- k. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- l. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 8 Gemengd - 6
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- d. dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
- e. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- f. bedrijven, ter plaatse van de aanduiding "bedrijven";
- g. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
- h. gebouwde parkeervoorzieningen;
- i. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden;
- j. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- k. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbare nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. horeca, ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- h. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- i. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
- b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
- c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbare nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- h. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijking van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de plankaart een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
14.2 Maximum bouwhoogte
- a. voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de plankaart;
- b. indien op de begane grond niet-woonfuncties zijn toegestaan, dient voor de begage grond een hoogte van 4,5 meter aangehouden te worden.
14.3 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de plankaart duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
14.4 Dakkapellen
Dakkapellen op schuine dakvlakken zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. ingeval zij geplaatst worden op het voordakvlak of een naar de weg of het openbaar groen gekeerd dakvlak, mogen zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak, waarbij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak aangehouden dient te worden. Niet meer dan één dakkapel mag in het voordakvlak worden gerealiseerd;
- b. ingeval zij geplaatst worden op een ander dakvlak dan de genoemde, geldt dat zij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak dienen aan te houden;
- c. op een aanbouw aan een niet-gestapelde woning is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
- d. in alle gevallen geldt dat de bovenzijde tenminste 0,5 meter onder de nok van het pand dient te blijven en de voorzijde tenminste 1 meter dient terug te liggen ten opzichte van de gevel.
Artikel 15 Algemene Ontheffingsregels
15.1 Algemene ontheffing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, een en ander met in achtneming van de Wet geluidhinder en het verleend hogere waardebesluit in dien van toepassing.
15.2 Ontheffing van de maximaal toegestane bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
Artikel 16 Algemene Procedureregels
16.1 Procedure ontheffing van bouw- en/of gebruiksregels
Alvorens ontheffing te verlenen van de bouw- en/of gebruiksregels van dit bestemmingsplan, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijzen schriftelijk kenbaar te maken. De stukken welke betrekking hebben op het voornemen om ontheffing te verlenen, worden gedurende 2 weken ter inzage gelegd, na voorafgaande bekendmaking.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Geluidhinder
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.2 Overgangsrecht gebruik
18.3 Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Parkstad", gemeente Rotterdam.
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 T/m 2
Toelichting
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2007". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.
De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:
categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter
Plangebied
Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd:
sbi-code | Omschrijving | cat. | ||
15 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | ||
1552 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1581 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | ||
1581 | 1 | - verwerkingscapaciteit < 2.500 kg meel/week | 2 | |
1584 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||
1584 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1584 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 2 | ||
18 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | ||
182 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 2 | ||
20 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | ||
205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 2 | ||
22 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | ||
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 | ||
2223 | A | Grafische afwerking | 1 | |
2223 | B | Binderijen | 2 | |
2224 | Grafische reproductie en zetten | 2 | ||
2225 | Overige grafische activiteiten | 2 | ||
223 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 1 | ||
24 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | ||
2442 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | ||
2442 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | 2 | |
26 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | ||
262, 263 | 0 | Aardewerkfabrieken: | ||
262, 263 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 2 | |
30 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | ||
30 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken | 2 | |
31 | - | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | ||
316 | Elektrotechnische industrie niet elders genoemd | 2 | ||
33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | ||
33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | 2 | |
36 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS GENOEMD | ||
361 | 2 | Meubelstoffeerderijen bedrijfsoppervlak < 200 m² | 1 | |
362 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 2 | ||
363 | Muziekinstrumentenfabrieken | 2 | ||
3661.1 | Sociale werkvoorziening | 2 | ||
40 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | ||
40 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||
40 | C1 | - < 10 MVA | 2 | |
40 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | ||
40 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties cat. A | 1 | |
40 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 2 | |
40 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||
40 | E2 | - blokverwarming | 2 | |
41 | - | |||
41 | - | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | ||
41 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||
41 | B1 | - < 1 MW | 2 | |
45 | - | BOUWNIJVERHEID | ||
45 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak < 1.000 m² | 2 | |
50 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | ||
501, 502, 504 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 2 | ||
5020.4 | B | Autobeklederijen | 1 | |
5020.5 | Autowasserijen | 2 | ||
503, 504 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 2 | ||
505 | 0 | Benzineservisestations: | ||
505 | 3 | - zonder LPG | 2 | |
51 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||
5122 | Groothandel in bloemen en planten | 2 | ||
5134 | Groothandel in dranken | 2 | ||
5135 | Groothandel in tabaksproducten | 2 | ||
5136 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 2 | ||
5137 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | 2 | ||
5138, 5139 | Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen | 2 | ||
514 | Groothandel in overige consumentenartikelen | 2 | ||
5153 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | ||
5153 | 2 | - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 2.000 m² | 2 | |
5153.4 | 4 | zand en grind: | ||
5153.4 | 6 | - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 200 m² | 2 | |
5154 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||
5154 | 2 | - algemeen: bedrijfsoppervlak < = 2.000 m² | 2 | |
5155.2 | Groothandel in kunstmeststoffen | 2 | ||
5156 | Groothandel in overige intermediaire goederen | 2 | ||
517 | Overige Groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 2 | ||
52 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | ||
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 | ||
55 | - | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | ||
5551 | Kantines | 1 | ||
5552 | Cateringbedrijven | 2 | ||
60 | - | VERVOER OVER LAND | ||
6022 | Taxibedrijven | 2 | ||
603 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 2 | ||
63 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | ||
6321 | 1 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 2 | |
64 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | ||
641 | Post- en koeriersdiensten | 2 | ||
642 | A | Telecommunicatiebedrijven | 1 | |
642 | B0 | zendinstallaties: | ||
642 | B2 | - FM en TV | 1 | |
642 | B3 | - GSM- en UMTS-steunzenders | 1 | |
70 | - | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | ||
70 | A | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 | |
71 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | ||
711 | Personenautoverhuurbedrijven | 2 | ||
714 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen niet elders genoemd | 2 | ||
72 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | ||
72 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 | |
72 | B | Switchhouses | 2 | |
73 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||
731 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | ||
74 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||
7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 2 | ||
7484.4 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 1 | ||
90 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | ||
9001 | A0 | RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks: | ||
9001 | B | rioolgemalen | 2 | |
9002.2 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | ||
9002.2 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 2 | |
93 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | ||
9301.2 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | ||
9301.3 | A | Wasverzendinrichtingen | 2 | |
9301.3 | B | Wasserettes, wassalons | 1 | |
9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 1 | ||
9303 | 0 | Begrafenisondernemingen: | ||
9303 | 1 | - uitvaartcentra | 1 | |
9304 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 2 | ||
9305 | B | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 12 september 1991 werd het voor het onderhavige gebied grotendeels vigerende bestemmingsplan "DE KOP VAN ZUID" vastgesteld door de gemeenteraad.
Het bestemmingsplan Kop van Zuid beoogde vooral een instrument te zijn dat het ontwikkelingsproces kan sturen en begeleiden. Dit blijkt ook uit de hoofddoelstelling van het plan: "Alle maatregelen dienen primair de herontwikkeling van het plangebied, en wel van verouderd havengebied tot een hoogwaardig binnenstadsgebied, dat - met een geheel eigen identiteit - zowel ruimtelijk als functioneel een aanvulling vormt op het bestaande stadscentrum, maar ook aansluit op de zich al in het kader van de stadsvernieuwing ontwikkelende gebieden op de zuidoever."
Met de uitvoering van het bestemmingsplan Kop van Zuid heeft het stadscentrum de sprong over de rivier gemaakt met een nieuw metrostation, een tramlijn naar Zuid en een concentratie van kantoren en scholen, een theater en andere aantrekkelijke voorzieningen. Bovendien is Rotterdam verrijkt met een symbool van dynamiek en vooruitgang: de Erasmusbrug. Tenslotte zijn op de Kop van Zuid nieuwe woonmilieus toegevoegd en is begonnen met het maken van de zo gemiste verbindingen tussen het gebied en de omgeving.
Echter, de grote herstructurering is nog niet af. Het laatste deel, Parkstad, ontbreekt nog. Aan het bestemmingsplan Kop van Zuid is voor grote delen van het gebied Parkstad destijds goedkeuring onthouden, op grond van milieuhygiënische bezwaren, grondexploitatietechnische problemen en omdat de planrealisatie niet binnen 10 jaar verwacht werd. Dit heeft er toe geleid dat de planvorming voor Parkstad in de jaren negentig opnieuw werd gestart.
In juni 1999 presenteerde Joan Busquets zijn studie naar de mogelijke stedenbouwkundige opzet van Parkstad. De mogelijkheden voor enkele parken en het inpassen van de RET-remise en het NS-emplacement met zijn vele kilometers rails stonden hierbij centraal. In het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR) werd het plangebied aangewezen als een bijzondere (ster)locatie en als één van de mogelijke locaties die in aanmerking komen voor de ontwikkeling van een toekomstig Randstedelijk knooppunt. Ook werd de aanleg van een derde stadsbrug geopperd en bleek dat uitplaatsing van de remise en het emplacement tot de mogelijkheden behoorde. In de tweede helft van 1999 werd vervolgens door de wethouder Ruimtelijke Ordening opdracht gegeven tot het uitvoeren van ontwerpstudies naar de nieuwe mogelijkheden en kansen van Parkstad. De uitkomsten van deze studies zijn neergelegd in de rapportage 'Studie Parkstad' van april 2000.
Op basis van deze studies werd besloten tot een concreet project Parkstad en is de opdracht gegeven een masterplan voor Parkstad op te stellen. Parallel hieraan liep de opdracht voor een studie naar het nut en de noodzaak van een derde stadsbrug tussen Parkstad en Kralingen. Deze studie is gerapporteerd in 'Derde Stadsbrug Rotterdam' (november 2002).
De eerste stap op weg naar het Masterplan was de Verkenningennota van 2001, waarin de ambities voor Parkstad in ruimtelijke en programmatische zin zijn onderzocht. In de nota worden onder meer aanbevelingen gedaan over de mogelijkheden voor wonen en kantoren, infrastructuur, de derde stadsbrug en de (verkeers-)knoop. Bovendien is in 2001 gestart met een participatietraject waarin de meningen van bewoners uit de omliggende wijken en andere belanghebbenden zijn geïnventariseerd en benut.
De Verkenningennota en het participatietraject kregen de instemming van het centrale en decentrale bestuur, waarna opdracht is gegeven om een Masterplan op te stellen.
Het 'Concept Masterplan Parkstad' werd in het voorjaar 2004 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.
Na vaststelling van het Concept Masterplan werd opdracht verleend om een partiële herziening van het Bestemmingsplan Kop van Zuid voor Parkstad op te stellen.
In deze fase bleek echter dat het Concept Masterplan financieel niet haalbaar was. In 2005 is een reken-/tekenstudie verricht met als doel het financiële tekort op het plan belangrijk terug te brengen, op basis van de uitgangspunten van het Concept Masterplan. Dit resulteerde in het 'Rekenmodel Parkstad'. Belangrijkste bezuinigingen werden gevonden in verplaatsing van het park naar het zuiden en in het niet rechttrekken van de Laan op Zuid na verwijdering van het emplacement. Het aanvankelijk tijdelijke gebogen tracé van de Laan op Zuid om het emplacement heen wordt daarmee gehandhaafd. Deze aanpassingen zijn in het voorontwerp bestemmingsplan meegenomen.
Het aangepaste plan is getoetst bij marktpartijen en bij makelaars. Dat heeft geleid tot minder extreme hoogbouw en de toevoeging van meer eengezinswoningen aan het plan.
Er is een rijkssubsidie in het kader van Spoorse doorsnijdingen aangevraagd om het resterende financiële gat te dichten. De aangevraagde subsidie is eind 2006 toegekend.
Van 9 mei 2007 tot en met 20 juni 2007 heeft het 'voorontwerp bestemmingsplan Partiële herziening Kop van Zuid PARKSTAD I' ter inzage gelegen. Op 15 mei 2007 is een inspraakbijeenkomst gehouden. In hoofdstuk 10 wordt hier nader op ingegaan evenals op de resultaten van het vooroverleg dat gevoerd is in het kader van artikel 10 BRO. De resultaten van de inspraak en van het vooroverleg zijn voor zover van toepassing in het voorliggende ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
In deze periode is ook opdracht gegeven het Masterplan uit te werken in een stedenbouwkundig ontwerp. Hierbij is nadrukkelijk ook het aansluitende gebied in de Afrikaanderwijk meegenomen om de relatie en de verbindingen tussen de Afrikaanderwijk en Parkstad zo goed mogelijk vorm te geven en de planvorming voor beide gebieden zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Met name een vanzelfsprekende oversteekbaarheid van de Hilledijk voor autoverkeer vormde hierbij een belangrijke ontwerpopgave. De opdracht heeft geresulteerd in het 'Parkstad / Afrikaanderwijk Stedenbouwkundig Ontwerp', dat op 2 juni 2009 bestuurlijk is vastgesteld.
Dit stedenbouwkundig ontwerp wijkt op een aantal punten af van het Masterplan. Zo is besloten af te zien van het park aan weerszijden van de Laan op Zuid en in plaats daarvan twee kleinere parken te maken. Hiermee is tevens tegemoet gekomen aan de twijfels die tijdens de inspraakavonden en in de ingediende inspraakreacties werden uitgesproken over de noodzaak en wenselijkheid één groot gemeenschappelijk park te realiseren aan de zuidzijde van het plangebied.
Het nu voorliggende 'ontwerpbestemmingsplan Parkstad' is op onderdelen aangepast conform het stedenbouwkundig plan Parkstad / Afrikaanderwijk en maakt realisatie van het noordelijke deel van Parkstad mogelijk.
De ontwikkelingen in Afrikaanderwijk die zijn beschreven in het Stedenbouwkundig ontwerp Parkstad / Afrikaanderwijk worden niet meegenomen in dit ontwerpbestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto Parkstad en omgeving
1.2 Plangrens
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de deelgemeente Feijenoord. Het gebied wordt globaal genomen aan de oostzijde begrensd door de Laan op Zuid, het verlengde van de Locomotiefstraat, Spoorweghaven en Rosestraat. Vervolgens loopt de plangrens aan de zuidzijde van de Rosestraat, noordelijk van de 2e Rosestraat naar de Hilledijk. Aan de westzijde zijn de Hilledijk en Parallelweg de grens.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Een deel van het plangebied valt op dit moment in het bestemmingsplan De Kop van Zuid. Dat bestemmingsplan is geen gedetailleerd plan maar een globaal eindplan voor het complete gebied Kop van Zuid. In een globaal eindplan zijn bestemmingen opgenomen waarbij voor de realisatie van de bestemming geen nader uitwerkingsplan moet worden vastgesteld.
Het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Kop van Zuid is onderverdeeld in een aantal deelgebieden, waaronder Emplacement en (deels) Spoorweghaven. Per deelgebied worden door middel van bebouwingsenveloppes en andere aanwijzingen nadere eisen gesteld aan de bebouwing. Verder wordt per deelgebied het programma aangegeven dat bij de grondexploitatie is aangehouden. Dit programma is indicatief. Het bestemmingsplan Kop van Zuid is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 1991, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 april 1992 en gedeeltelijk onherroepelijk verklaard bij Koninklijk Besluit van 15 juli 1994.
Het bestemmingsplan Kop van Zuid is destijds gedeeltelijk vernietigd op grond van milieuhygiënische bezwaren, grondexploitatietechnische problemen en omdat de planrealisatie niet binnen tien jaar verwacht werd. In de delen die niet onherroepelijk zijn verklaard is de uit 1936 daterende Bebouwingsverordening voor Handels- en Industrieterreinen (nr. 127) van kracht.
1.4 Bestemmingsplan Parkstad
Het bestemmingsplan Parkstad betreft de actualisatie van een deel van het bestemmingsplan De Kop van Zuid. In eerste instantie, in het voorontwerp, was dit opgezet als een partiële herziening. Als gevolg van de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is nu niet langer sprake van een partiële herziening, maar is er voor gekozen om de actualisering vast te leggen in een nieuw bestemmingsplan. De kern van het plan wordt gevormd door de (globale) bestemming "Gemengd" (GD), die regelt wat per bouwblok is toegestaan.
Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan is de nieuwe parkstructuur de belangrijkste wijziging. Het idee van een groot park aan weerszijden van de Laan op Zuid, dat een centrale plaats zou innemen, is verlaten, in plaats daarvan komen twee aparte parken aan beide zijden van de Laan op Zuid. Daarnaast is de plangrens iets aangepast om voldoende ruimte over te laten voor de uitvoering van Parkstad fase 2.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota Ruimte
De visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte (2004). In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid.
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterken van de concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'.
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal ten minste gegarandeerd worden, "de basiskwaliteit" en voor welke ruimtelijke structuren het Rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale "Ruimtelijke Hoofdstructuur".
Bij de Ruimtelijke Hoofdstructuur, waar het rijk een hogere ambitie heeft, gaat het op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking vooral om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. Voorbeelden waarin de hogere ambitie van het rijk voor Rotterdam (dat deel uitmaakt van de Ruimtelijke Hoofdstructuur) tot uitdrukking komt, zijn bijvoorbeeld de rijksinzet voor de Rotterdamse haven en Rotterdam Centraal.
Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat er een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland. De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden is derhalve van grote betekenis.
2.1.2 AMvB Ruimte
Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (in werking getreden op 1 juli 2008) heeft een PKB (Planologische Kernbeslissing), zoals de Nota Ruimte, niet meer dezelfde wettelijke status als voorheen. De Nota Ruimte is alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor lagere overheden. Om toch ervoor te zorgen dat bepaalde nationale belangen geborgd blijven, is besloten om een algemene maatregel van bestuur in te voeren: de AMvB Ruimte. Het ontwerpbesluit hiervoor is op 2 juni 2009 aan de Eerste en Tweede Kamer toegezonden; naar verwachting treedt de AMvB Ruimte medio 2010 in werking.
De AMvB Ruimte biedt een inhoudelijk beleidskader waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen dienen te voldoen. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich aan dient te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Het Rijk heeft besloten om nog geen nieuwe beleidskoersen op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgen pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt dus de koers aan van de Nota Ruimte.
2.1.3 Structuurvisie Randstad 2040
Op 5 september 2008 heeft het Kabinet de Structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. De structuurvisie bevat de kabinetskeuzen, die eraan moeten bijdragen dat de Randstad uitgroeit tot een duurzame en internationaal concurrerende topregio.
Achteruitgang van leefbaarheid, klimaatverandering, bereikbaarheidsproblemen en toenemende internationale concurrentie maken versterking van de Randstad voor de lange termijn noodzakelijk. Ook moet er tot 2040 naar verwachting voor 500.000 woningen een plek worden gevonden in de Randstad. Het Kabinet wil deze kwalitatieve en kwantitatieve opgave onder andere aanpakken door sterke verdichting en herstructurering van verouderde woon-werklocaties in de steden en transformatie van in onbruik geraakte terreinen tot nieuwe stedelijke gebieden met een woon-/ werkfunctie.
2.1.4 Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota Mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt.
De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.
Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening stellen provincies niet meer een streekplan op maar een structuurvisie. Zo'n structuurvisie bindt wel de provincie maar is niet meer bindend voor lagere overheden, is met andere woorden zelfbindend.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben begin juli 2010 de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. De kern van deze structuurvisie is "het versterken van samenhang, herkenbaarheid en
diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers".
Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een
aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende
kwaliteiten."
Deze structuurvisie vervangt de eerdere streekplannen, waaronder het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) uit 2005. De hoofdlijnen van het beleid, dus ook die van het RR2020, zijn ongewijzigd gebleven in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
In deze structuurvisie geeft de provincie aan wat zij van provinciaal belang acht. Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar zij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal. Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. De provinciale belangen zijn in de structuurvisie geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:
- Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
- Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie
- Divers en samenhangend stedelijk netwerk
- Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
- Stad en land verbonden
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen zijn de provinciale beleidsuitgangspunten in de structuurvisie ongewijzigd gebleven ten opzichte van het streekplan. Binnen stedelijk gebied blijft uitbreiding en herstructurering van stedelijk functies mogelijk. In de structuurvisie is bovendien sprake van een woonopgave van 65.000 woningen in de periode 2010-2020 binnen de stadsregio Rotterdam, waarvan 36.800 toevoeging en 28.200 vervanging.
2.2.2 Verordening Ruimte
Een aantal provinciale belangen die zijn weergegeven in de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" acht de provincie dermate essentieel dat zij de doorwerking en borging ervan geregeld heeft via het instrument van de verordening. In deze verordening, die tegelijk met de eerdergenoemde structuurvisie is vastgesteld, worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en over de inhoud van de toelichting op bestemmingsplannen.
De provincie geeft aan dat 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet' ook het uitgangspunt voor haar
Verordening Ruimte. Zoals de provincie zelf zegt: In de verordening staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten.
2.2.3 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)
De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.
Voor het plangebied geldt een kleine kans op archeologische sporen.
2.2.4 Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) 2002-2020 (vastgesteld) sluit aan bij de Nota Mobiliteit; een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen van de mobilist het uitgangspunt zijn zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en verkeersveiligheid, gerealiseerd tegen aanvaardbare kosten. In het PVVP is het netwerk van weginfrastructuur opgebouwd uit schaalniveaus. De volgende schaalniveaus worden onderscheiden: (Inter)nationaal, randstedelijk, regionaal, agglomeratief en lokaal niveau.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010)
Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010, in maart 2001 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de gemeente Rotterdam het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam.
In het structuurplan 'Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010' (RPR) zijn drie centrale ambities geformuleerd. De eerste ambitie betreft de wens een gevarieerde aantrekkelijke stad te zijn. Deze ambitie richt zich op de leefbaarheid van de stad. Het gaat hierbij om wonen, werken en recreëren. De stad moet aantrekkelijk zijn voor een zo breed mogelijke doelgroep. Als tweede ambitie wordt geformuleerd dat Rotterdam als centrum van de Zuidvleugel gaat fungeren. Dit vereist een verbetering van het netwerk van verbindingen en een breed aanbod aan voorzieningen, werklocaties, recreatiemogelijkheden en bijzondere woonmilieus. Ten slotte wordt als de derde ambitie geformuleerd dat Rotterdam een Europese stad met een wereldhaven wordt. De identiteit en functie van de haven zal de diensteneconomie en het toerisme moeten versterken.
In het RPR 2010 is Parkstad als één van de elf Extra Impulsen benoemd. De Extra Impulsen zijn cruciaal voor het realiseren van de drie ambities van het RPR. Parkstad wordt gekenschetst als de ontwikkeling van een knooppunt aan de rivier; een belangrijk project dat de vervolgfasen Kop van Zuid van een zwaar accent voorzien. Het deelgebied Parkstad, de zuidelijke punt van de Kop van Zuid, de plek rond het grote spooremplacement Hilledijk is nu nog een open vlakte aan de Laan op Zuid, met aan de zijde van Feijenoord een (voorlopig) park en aan de zijde van de Afrikaanderwijk het NS-emplacement met de RET-remise. Het succesvolle verloop van de bouw van de Kop van Zuid, de ideevorming rond de derde stadsbrug en het vermoeden dat de plek meer potenties had, zijn aanleiding om voor deze locatie nieuwe, ambitieuzere plannen te maken.
Uitgangspunten zijn dat Parkstad een bijdrage moet leveren aan de vorming van een werkelijk stedelijk milieu op Zuid, de wens om door te gaan met het opheffen van barrières die de oude wijken scheiden en het versterken van de woonkwaliteit van die wijken. Dat versterken gebeurt door het uitvoeren van een aantrekkelijk programma dat voorziet in woningen en woonmilieus die op dit moment in de omliggende wijken ontbreken. Om de aantrekkelijkheid van het gebied te vergroten is de aanleg van enkele parken voorzien die een belangrijke functie vervullen in het integreren van de oude stadswijken met de nieuwe wijk.
2.3.2 Stadsvisie Rotterdam (Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030)
Op 29 november 2007 is de Stadsvisie Rotterdam vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd.
In de Stadsvisie worden op hoofdlijnen uitspraken gedaan over de stad met als belangrijkste doelen:
- het versterken van de economische structuur;
- het creëren van een aantrekkelijke woonstad.
Deze doelen zijn uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
In de Stadsvisie zijn 13 VIP-gebieden aangewezen die een prominente rol zullen spelen in het realiseren van deze doelen. Een daarvan is VIP-gebied 11: Woonmilieu Kop van Zuid, gericht op het verder uitbouwen van de rustig stedelijke en centrum stedelijke woonmilieus in dit gebied. Parkstad is een van de nieuwe grote ontwikkellocaties binnen dit VIP-gebied. Voor Parkstad geldt dat de nadruk ligt op een rustig-stedelijk woonmilieu, zoals in de buurt Stadstuinen.
Met betrekking tot de derde stadsbrug is aangegeven dat deze de topsportvoorzieningen in het VIP-gebied 5, Stadionpark / nieuwe Kuip beter bereikbaar maakt, nieuwe mogelijkheden voor de verbinding Noord-Zuid biedt en een icoon kan zijn voor het gebied. En dat met deze brug het openbaar vervoerssysteem van de stad, in aansluiting op een nieuw intercitystation, wordt verbeterd. Er wordt echter ook een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de hoge kosten en de overlast die vooral een autobrug kan veroorzaken. Concluderend wordt gesteld dat nader onderzoek de haalbaarheid van de brug moet uitwijzen.
Afbeelding 2.1: VIP-kaart Stadsvisie Rotterdam; 11 is het VIP-gebied Woonmilieu Kop van Zuid
2.3.3 Nota hoogbouwbeleid Rotterdam 2000-2010 (dS+V, 2000)
Het vigerende hoogbouwbeleid wijst in Rotterdam een viertal zones aan waar hoogbouw gerealiseerd mag worden, te weten Hofplein (Weena en Coolsingel), Schiedamsedijk en Wijnhaveneiland, Kop van Zuid en Parkstad.
In de zone rondom het Hofplein (Weena en Coolsingel) geldt geen hoogtelimiet: hier is 'superhoogbouw', boven de 150 meter, toegestaan. In de overige gebieden geldt een maximum van 150 meter. De hoogbouwzones zijn omgeven door overgangszones. Hier kan semi-hoogbouw gerealiseerd worden om de hoogbouwzones goed aan te laten sluiten op de omliggende wijken.
Op de Wilhelminapier is hoogbouw toegestaan aan de noord- en zuidzijde van het schiereiland. De bebouwingsstrook die centraal over het schiereiland loopt geldt als overgangszone. Ook de kop van de Zuidkade en het centrale deel van Parkstad vallen binnen de hoogbouwzone Kop van Zuid.
Momenteel is een herziening van de nota Hoogbouwbeleid Rotterdam in voorbereiding. In deze herziening wordt voorgesteld Parkstad niet meer als hoogbouwzone aan te merken.
2.3.4 Woonvisie Wonen in Rotterdam (2003)
De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken.
In 2007 is de visie geactualiseerd in "Wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010". Het betreft een uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
2.3.5 Verkeers- en Vervoersplan Rotterdam (VVPR) 2003-2020 (2003)
Om de gestelde ambities voor het bereiken van een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad waar te maken, is een goed vervoerssysteem onontbeerlijk. Het VVPR schetst hiervoor de voorwaarden voor de langere termijn.
Het leidende principe wordt uiteengezet in het concept Bundelen, Ordenen en Inpassen. Dit houdt in dat het autoverkeer op een beperkt aantal bundels wordt geconcentreerd. Door de doorstroming op deze bundels te garanderen, blijft de economische bereikbaarheid van de binnenstad gewaarborgd en wordt het doorgaand verkeer uit buurten en wijken weggetrokken. Dit komt de leefbaarheid in de wijken ten goede. Op Zuid zijn de volgende bundels aangewezen: Groene Kruisweg - Dorpsweg, Vaanweg - Pleinweg en Stadionweg - Laan op Zuid. De verbetering van de lokale leefomgeving neemt een belangrijke plaats in binnen het VVPR.
In het openbaar vervoernet worden de komende jaren allereerst de lopende projecten (RandstadRail, Metro Nesselande, TramPlus) afgerond. Tot 2010 zal de ombouw van tram naar TramPlus en de besluitvorming over de hoogwaardige openbaar vervoerverbinding naar Ridderkerk worden doorgezet. Dit betreft ook enkele door Parkstad lopende tramlijnen. Na 2010 zal definitieve besluitvorming plaatsvinden over de aanleg van TramPlus-ringlijnen, waaronder Zuidplein - Alexander. De aanleg van de laatstgenoemde is nauw verbonden met de aanleg van de derde stadsbrug, die onderdeel is van het Masterplan Parkstad. In het VVPR werd in Parkstad één van de randstedelijke knooppunten van tram-, trein- en wegverkeer voorzien. Inmiddels wordt Parkstad niet meer gezien als een (toekomstige) knoop. Het accent is verschoven naar het Stadionpark.
2.3.6 Studie Derde Stadsbrug
In het RPR 2010 is een derde stadsbrug als studieproject opgenomen, ter hoogte van de Esch op de rechter Maasoever en Parkstad op de linker Maasoever. De achterliggende gedachte is dat deze derde stadsbrug in combinatie met Parkstad een belangrijke bijdrage kan leveren aan de ambitie van Rotterdam om het centrum van wonen en werken in de zuidvleugel van de Randstad te worden. Daarnaast is het belang onderkend van de brug voor het dichten van de kloof tussen Rotterdam Noord en Zuid.
Ook in de Stadsvisie worden de voordelen van een derde stadsbrug genoemd, maar daarnaast wordt ook een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de hoge kosten van een derde stadsbrug en wordt er tevens op gewezen dat realisatie voor 2015 uitgesloten lijkt, gezien de prioriteit voor andere infrastructuur.
Op dit moment wordt ook een alternatieve OV-verbinding tussen Rotterdam Noord en Zuid onderzocht: een nieuwe metrolijn tussen de Kralingse Zoom en het Stadionpark (VIP-gebied 5).
De komst van de derde stadsbrug is onzeker. Besluitvorming over de aanleg van een derde stadsbrug zal vermoedelijk niet binnen de geldigheidsduur van het voorliggende bestemmingsplan plaatsvinden.
2.3.7 Concept Masterplan Parkstad
Met het Concept Masterplan Parkstad werd de planvorming voor de locatie Parkstad verder uitgewerkt. Het Concept Masterplan Parkstad werd in het voorjaar van 2004 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. Het plan bouwt voort op de Verkenningennota Parkstad waarin de ruimtelijke en programmatische ambities zijn verkend.
Een opvallend element in het Concept Masterplan was het centraal gelegen park aan 2 zijden van de Laan op Zuid met een - in een vervolgfase te realiseren - uitbreiding van het park in de Afrikaanderwijk. De verbinding tussen beide parkdelen bestond uit een royale en comfortabele onderdoorgang onder de vanaf de noordzijde opgehoogde Laan op Zuid. Uiteindelijk zou zo een groene verbinding tussen het Afrikaanderplein en het Mallegatpark aan de Nieuwe Maas worden gerealiseerd. Het masterplan was zo ontworpen dat het een aantal varianten voor de derde stadsbrug kon accommoderen, maar dat het ook zonder brug een volwaardig plan voor Parkstad zou leveren. In het Concept Masterplan waren 3 fasen onderscheiden: een 1e fase tot aan het tracé van de derde stadsbrug, een 2e fase met intensieve bebouwing rondom de derde stadsbrug en het in zuidelijke richting verplaatste Station Zuid en een 3efase met onder andere de uitbreiding van het park in de Afrikaanderwijk.
In 2005 is onderzocht hoe het financiële tekort op het plan kan worden teruggebracht. In het rekenmodel, waar deze studie in resulteerde, werd het centrale park naar het zuiden opgeschoven. Deze aanpassing van de plattegrond van het Masterplan vormde de basis van het Voorontwerp Bestemmingsplan Parkstad I, partiële herziening De kop van Zuid, dat in 2007 in procedure werd gebracht.
2.3.8 Parkstad / Afrikaanderwijk Stedenbouwkundig Ontwerp
Het Stedenbouwkundig Ontwerp Parkstad / Afrikaanderwijk is de uitwerking van het Masterplan die betrekking heeft op de 1e fase van Parkstad en op de oostelijke en noordelijke rand van het binnendijkse gebied van de Afrikaanderwijk. Het Parkstaddeel is op 2 juni 2009 bestuurlijk vastgesteld. Dit deel vormt de onderlegger voor dit ontwerpbestemmingsplan Parkstad. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het Masterplan zijn dat het centrale park heeft plaatsgemaakt voor een 2 kleinere parken en dat de Paul Krugerstraat en de Martinus Steijnstraat over de waterkering worden doorgetrokken vanuit Afrikaanderwijk naar Parkstad. Bovendien ligt er een zwaarder accent op grondgebonden woningen in het Parkstadgebied.
Vijf thema's is leidend geweest voor het ontwerp:
Passtuk. Het ontwerp voor Parkstad/Afrikaanderwijk is te beschouwen als een passtuk dat de nieuwe woonbuurten van de Kop van Zuid en de oude buurten van de Afrikaanderwijk met elkaar verbindt.
Sprong over de dijk. De Hilledijk vormt een fysieke barrière tussen de Afrikaanderwijk en Parkstad. Door de Paul Krugerstraat en de Martinus Steijnstraat op te laten lopen naar het niveau van de dijk en vervolgens te verlengen en te laten dalen naar het niveau van de Laan op Zuid wordt de barrière geslecht.
Sprong over de Laan op Zuid. Alle belangrijke routes vanuit de aanliggende buurten worden verbonden met de Laan op Zuid. Hierbij is de Brede Hilledijk / Vuurplaat de enige volledige kruising. Alle andere aansluitingen zijn al dan niet volledige T-aansluitingen.
Stadsblokkenstad. Om Parkstad/Afrikaanderwijk naadloos aan te laten sluiten op de omringende wijken is voor gekozen de stedelijke typologie van het gesloten bouwblok te continueren.
Parken als kwaliteitsimpuls. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van kleinere parken, verspreid over het gebied die aantrekkelijke ruimtelijke condities bieden in de directe woonomgeving.
Meer dan in de eerdere plannen wordt ingezet op grondgebonden woningen, ook langs de Laan op Zuid. Hierbij wordt gestreefd naar een afwisselend bebouwingsbeeld met variërende bouwhoogte. Langs de Laan op Zuid is de bouwhoogte minimaal 14 meter en moet minstens de helft van de gevellengte van de Laan op Zuid hoger zijn om het stedelijke karakter van de Laan op Zuid gestalte te geven.
2.3.9 Horecanota Rotterdam 2007-2011
In de Horecanota is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe bedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: minder regels en strakker toezicht; de markt bepaalt en de gemeente schept de condities; concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad.
Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd:
- stimuleren van de groei van de horecasector
- verlichten van de lasten van de ondernemers
- beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde
- creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit
2.4 Beleid Deelgemeente
2.4.1 Toekomstvisie Rotterdam Zuid 2030
De studie Toekomstvisie Rotterdam Zuid 2030 behandelt de ruimtelijke ontwikkelingen op langere termijn van het stadsdeel Rotterdam Zuid (de deelgemeenten IJsselmonde, Charlois en Feijenoord). Het Atelier Zuid, waarin deze visie is vervaardigd, was een initiatief van deze drie deelgemeenten en het stadsbestuur. Verschillende elementen uit de Toekomstvisie zijn waardevol voor Parkstad - ook al is ze geschreven vanuit een ander perspectief en met een andere tijdshorizon. In de toekomstvisie worden voorstellen gedaan voor de hoofdstructuur van Zuid (het zogeheten 'skelet') en de invullingen. Daarbij is een aantal 'dragers' vastgesteld: het 'Centrum Zuid', het groene en recreatieve netwerk (waaronder de 'Gordel van Smaragd'), de A15-zone en de Oude-Maaszone. Veel belang wordt gehecht aan het netwerk van verbindingen, aan de uitbreiding en differentiatie van woonmilieus en aan nieuwe soorten werkgelegenheid. Het plangebied Parkstad wordt in het Atelier Zuid aangemerkt als een nieuw stedelijk knooppunt, waar stedelijke functies worden opgenomen, aanvullend en niet concurrerend met het huidige stadscentrum.
2.4.2 Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020
Dit document geeft voor de komende 20 jaar richting aan de toekomst van de deelgemeente en vormt de basis voor de plannen op fysiek, economisch en sociaal gebied.
In de Ontwikkelingsvisie Feijenoord wordt veel aandacht besteed aan de versterking van de specifieke gebiedskenmerken. Binnen de ontwikkelingsvisie worden drie woon- en werkmilieus onderscheiden: Centrumwijken, Stadswijken en Tuindorp Vreewijk.
De specifieke kwaliteiten van de centrumwijken zijn de hogere bebouwingsdichtheid, de overal voelbare aanwezigheid van havens en de rivier, de strategische ligging in de stad, de goede bereikbaarheid en de mogelijkheden om gevarieerde woonmilieus te creëren. De nadruk ligt op het gelijktijdig versterken van woonfuncties en economische activiteiten. De stadswijken zijn meer op woonfunctie gericht, daarbij is minder functiemenging dan in de centrumwijken.
Parkstad behoort tot het centrumgebied en onderscheidt zich van de omliggende wijken door de aanwezigheid van een knooppunt, met als programma een stedelijke mix van voorzieningen, wonen en commerciële activiteiten. Dit programma moet de ontwikkeling van de omliggende vernieuwingsgebieden als de Afrikaanderwijk, Hillesluis en Feijenoord versterken. Kenmerken van de centrumwijken zijn de open structuur, een hoge dichtheid van kleinschalige activiteiten in de wijken en grootschalige voorzieningen (ook op bovenwijkse schaal) aan de randen (in de knooppunten en aan de lange lijnen).
2.4.3 Horecanota Feijenoord
Deze nota werkt de stedelijke horecanota 2007-2011 verder uit voor de deelgemeente Feijenoord. Een belangrijke rol van het horecabeleid van de deelgemeente Feijenoord is - om vanuit verschillende pijlers als veiligheid, economie en ruimtelijke ordening - de diverse horecagebieden in de deelgemeente in te kleuren. Per deelgebied wordt aangegeven of er wordt ingezet op het ontwikkelen, consolideren of verminderen van de horecafunctie. Voor het gebied "cluster Vuurplaat - Laan op Zuid', dat een klein deel van dit bestemmingplan beslaat, wordt in de deelgemeentelijke horecanota aangegeven dat het beleid tot 2011 gericht is op consolideren. Het horecabeleid van de deelgemeente Feijenoord is volop in beweging. De nadruk ligt daarbij vooral op de ontwikkeling van kwalitatief goede eethoreca. Het in deze deelgemeentelijke horecanota beschreven horecabeleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Agrarische functies domineerden lange tijd het gebied dat nu wordt aangeduid als Parkstad en de omgeving ervan. De ontwikkeling van het gebied begon pas na de aanleg van de Nieuwe Waterweg, toen tussen 1873 en 1905 de havens op Zuid werden aangelegd. Toch was het plangebied altijd al een kluwen van (water)infrastructuur.
Het Zwanegat (het latere Spuikanaal) scheidde het Eiland van Feijenoord van de rest van Zuid. Bij het Mallegat werd het overtollige water op de Maas geloosd. De afwatering op de Maas van een groot deel van de zuidelijke polders geschiedde via de Hillesluis. Ook de waterkering lag toen al op de plek van de huidige Hilledijk. Het grootste deel van het plangebied Parkstad is dus buiten de dijk gelegen.
De aanleg van de inmiddels voor een deel gedempte havens, is sterk beïnvloed door deze historische oriëntatie. Zo is de gedeeltelijk gedempte Spoorweghaven precies gegraven in de waterloop van het Zwanegat en kreeg het havengebied een structuur parallel aan de kaden. De oriëntatie van de Laan op Zuid is daar een rechtstreeks gevolg van. De groeiende havenactiviteiten en de industriële ontwikkeling leidden tot een nieuwe toevloed van mensen. Voor de huisvesting van de talloze havenwerkers werd het omliggende agrarische gebied getransformeerd tot woonwijken.
Afbeelding 3.1: Historische ontwikkeling rond Parkstad
Met de komst van het spoor Rotterdam - Dordrecht en verder richting Antwerpen werd opnieuw een belangrijk en nog steeds aanwezig infrastructureel element in het gebied gelegd. Het spoortracé dwong een nieuwe oriëntatie op, een lange lijn in noordzuidrichting enigszins gedraaid ten opzichte van de havenbekkens.
De komst van industriële havengerelateerde activiteiten bracht ook het industriespoor naar het nieuwe havengebied. Deze sporen, nog steeds dominant aanwezig in het gebied in de vorm van de remise en het emplacement, werden langs de havenbekkens aangelegd. Precies op de locatie van Parkstad en waar in de vorige eeuw de waterinfrastructuur bijeenkwam, werden deze havensporen aangesloten op het hoofdspoor. Toen als gevolg van de technische en economische ontwikkelingen de havenactiviteiten een schaalvergroting doormaakten, vertrokken veel bedrijven naar grotere de havenbekkens dichter bij zee. De erfenis die het verleden naliet bestond uit een desolaat industrieel gebied met havens en spoorlijnen, te midden van woonwijken. Aanhechting van dit grote gebied tussen Mallegat en Wilhelminapier met de rest van de stad was zeer gewenst. Het bood tegelijk de kans om Zuid en Noord beter met elkaar te verbinden.
3.2 Archeologie
3.2.1 Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een voorlopig vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Afbeelding 3.2: De oudst bestaande topografische kaart van het gebied van rond 1850
3.2.2 Bewoningsgeschiedenis
Het plangebied omvat aan de noordkant een klein deel van het oude eiland Feyenoord (Afb. 3.1 en 3.2). Het eiland, dat omgeven werd door de Nieuwe Maas en het Zwanegat of Zwaansgat, wordt reeds in 1441 vermeld. In 1591 werd het voor tweederde en in 1658 voor het resterende deel door de stad Rotterdam gekocht. Oorspronkelijk was het als opwas slechts 13 morgen groot. Door inpoldering en aanplemping was het in 1814 167 morgen groot. Door het graven van de Noorderhaven ontstond in 1874 het Noordereiland. Het Zwanegat werd vergraven tot Spoorweghaven.
Ten zuiden van het Zwanegat omvat het plangebied kleine gedeeltes van de laat-middeleeuwse Hillepolder en de Varkenoordsepolder.
De ondergrond van het grootste deel van het plangebied bestaat uit kom- en oeverafzettingen op een afwisseling van Hollandveen en Afzettingen van Gorkum. Door de Nieuwe Maas (en het Zwaansgat?) heeft diepe erosie plaatsgevonden. De geologische opbouw van het gebied is echter niet in detail bekend. Tijdens de aanleg van de Willemsspoortunnel zijn door het BOOR in dergelijke erosie-afzettingen vondsten gedaan. Het gaat daarbij om aardewerk uit het Neolithicum (5300-2000 voor Chr.), de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling), de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) en de Middeleeuwen (8ste-12de eeuw). Het toont aan dat de oevers van de Maas vanouds aantrekkelijk waren voor bewoning.
Het Maasmondgebied heeft zwaar te lijden gehad van overstromingen aan het einde van de 12de eeuw. Mogelijk is het gebied van Feyenoord bij het (her)bedijken van het verloren gegane gebied buiten de toen ontstane Riederwaard komen te liggen. De Riederwaard zelf ging in 1373 ten onder. In het plangebied vonden vanaf de 15de eeuw (Hillepolder en Varkenoordsepolder) herbedijkingen plaats.
Het Zwaansgat zou in 1373 gevormd kunnen zijn. In de 17de eeuw wist men nog te vertellen dat bij het uitgraven van sloten bij de Hille en Varkensoord boomstronken werden opgedolven "alsmede sware moppen, daer men wil seggen eertijdts een clooster gestaen zoude hebben". Dat dit niet denkbeeldig hoeft te zijn, bewijzen de diverse opgegraven funderingen van gebouwen uit de periode vóór 1373 op het eiland IJsselmonde, zoals bijvoorbeeld de kasteelfunderingen in Oud-Charlois en bij Ridderkerk.
3.2.3 Archeologische potentie
In het gebied waar de oude kom- en oeverafzettingen en het veen nog aanwezig zijn, kunnen bewoningssporen vanaf het Neolithicum aanwezig zijn.
3.2.4 Aanbevelingen
Voor het gehele plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 1,50 meter beneden het NAP.
3.3 Stadsgezichten En Monumenten
Binnen het bestemmingsplangebied liggen geen beschermd stadsgezichten, monumenten of beeldbepalende objecten.
3.4 Omgeving Van Parkstad
3.4.1 Kop van Zuid
Met de Kop van Zuid kreeg Rotterdam een centrum op twee oevers. Er is gezocht naar een juiste balans tussen wonen, werken, winkelen en ontspannen in een waterrijke omgeving. Het aanbod van woningtypen is gevarieerd: verschillende prijsklassen met huur- en koopwoningen, waarvan 25 % goedkoop en 75 % middelduur tot duur. De Kop van Zuid bestaat uit verschillende deelgebieden. In Stadstuinen wonen relatief veel gezinnen, terwijl in de Landtong / Entrepot en Wilhelminapier relatief veel één- en tweepersoonshuishoudens wonen. Belangrijke winkelgebieden in de Kop van Zuid zijn de Vuurplaat en het Entrepot. Daarnaast zijn en worden in het gebied, met name op de Wilhelminapier en de Zuidkade, veel kantoren, sport-, onderwijs- en cultuurvoorzieningen, kinderopvang, winkels en horeca gerealiseerd.
3.4.2 Afrikaanderwijk, Feijenoord en Hillesluis
Afrikaanderwijk, Feijenoord en Hillesluis behoren tot de oudere wijken uit de negentiende eeuw van Rotterdam Zuid. Het overgrote deel van de woningvoorraad van deze wijken bestaat uit relatief kleine huurwoningen. De wijken hebben een sterk multicultureel karakter gekregen: circa 80% van de bevolking is van allochtone afkomst. In verhouding tot het Rotterdams gemiddelde wonen er veel gezinnen en is het huishoudinkomen relatief laag.
Afrikaanderwijk is een stedelijk gebied met een hoge bebouwingsdichtheid. De wijk ligt ingeklemd tussen de havens en het spoorwegemplacement. Het hart van de wijk wordt letterlijk gevormd door het Afrikaanderplein met de markt en het Afrikaanderpark. De markt heeft een regionale betekenis.
De wijk Feijenoord ligt tussen de nieuwe Maas, het Entrepot-gebied van de Kop van Zuid en de spoorlijn Rotterdam - Dordrecht. Het is een oude en karakteristieke wijk van Rotterdam Zuid. De stedenbouwkundige opbouw van Feijenoord is divers. De aanwezigheid van havens en de rivier de Nieuwe Maas is een onderscheidende kwaliteit van Feijenoord. Op het schiereiland Feijenoord blijft de economische functie dominant aanwezig met de industriële bedrijvigheid van Hunter Douglas en Unilever Bestfood.
Hillesluis is één van de stadswijken van de deelgemeente Feijenoord: rustig wonen met de drukte van de stad aan de randen. Het noordelijke deel herbergt een stedelijk en dichtbebouwd gebied met een harde scheiding tussen openbaar en privé. Er zijn veel gestapelde woningen. Het zuidelijke deel van Hillesluis heeft een meer tuinstedelijk karakter met kleine voortuinen, een wat ruimere opzet van het stratenpatroon en meer boven- en benedenwoningen.
Het beleid voor Afrikaanderwijk en Feijenoord is gericht op differentiatie van de woningvoorraad en het aantrekken van nieuwe doelgroepen. Daarnaast wordt de aandacht gericht op een betere kwaliteit van het openbaar gebied. De ontwikkeling van Parkstad kan wanneer grootschalige ingrepen aan de orde zijn een grote rol spelen.
Afbeelding 3.3: Afrikaanderwijk en -plein, met op de achtergrond het toekomstige Parkstad en de Nieuwe Maas
Afbeelding 3.4: Hillesluis, het Varkenoordse Park en de rangeersporen nabij De Kuip
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Parkstad In Stedelijk Verband
Met de ontwikkeling van de Kop van Zuid wordt invulling gegeven aan de herstructureringsplannen voor de zuidoever van de Maas na het wegtrekken van de havenbedrijven in westelijke richting. Het doel is aan beide zijden van de rivier één ongedeelde stad te maken. Parkstad vormt het laatste onderdeel van de ontwikkeling van de Kop van Zuid. Het vormt de schakel tussen de bestaande oudere stadswijken ontstaan in de negentiende eeuw (Feijenoord, Hillesluis en Afrikaanderwijk) en de recente Waterfront-ontwikkeling van de Veranda en omgeving.
Afbeelding 4.1: Parkstad in Rotterdam-Zuid, verbindende schakel tussen de stadsdelen
4.2 Het Raamwerk Van Parkstad
Tussen Parkstad en de aangrenzende wijken bestaan tot nu toe weinig onderlinge verbindingen. Met de aanleg van het emplacement en het spoor, later gevolgd door de aanleg van de Laan op Zuid, is een dominante noord-zuidoriëntatie ontstaan zonder goede oost-westverbindingen. De aangrenzende wijken staan nog altijd met 'de rug naar het emplacement gekeerd'. Onderlinge relaties waren door de aanwezigheid van het spooremplacement gering en konden ook niet worden gemaakt.
Het plan voor Parkstad zet deze wijken weer aan elkaar. Bestaande groene en infrastructurele verbindingen worden daarvoor gebruikt en waar mogelijk worden nieuwe toegevoegd. Zo ontstaat een fijnmazig raamwerk van infrastructurele en groene lijnen dat het plangebied van Parkstad verbindt met de omgeving als betrof het een ontbrekend puzzelstuk. Een raamwerk dat de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in deze nieuwe structuur een plaats geeft.
In het plangebied vervult de Laan op Zuid een dominante rol. Deze laan is dominant door zijn riante proporties, maar ook vanwege de complexe dubbelzinnigheid dat deze laan enerzijds een klassieke boulevard beoogt te zijn met adressen, voorzieningen en stedelijk leven, en anderzijds een belangrijke verkeersfunctie heeft. De Laan op Zuid is immers een belangrijke invalsweg voor het verkeer richting stadscentrum en daarnaast wordt verkeer uit de omringende wijken door de Laan op Zuid snel naar het hoofdwegennet geleid. De Laan op Zuid beoogt daarmee een belangrijke ruimte te zijn voor het stedelijk leven, terwijl de verkeerstechniek in het belang van doorstroming en veiligheid tegelijkertijd tendeert naar het beperken van het aantal aansluitingen en oversteken. In de planstructuur is dit opgelost door alle belangrijke routes uit de aanliggende stadsdelen te verbinden met de Laan op Zuid, maar het aantal volledige kruisingen te beperken tot de aansluiting Vuurplaat-Brede Hilledijk. Juist op deze plek ontstaat met het verbinden van de Vuurplaat en de Brede Hilledijk een belangrijke nieuwe dwarsroute tussen de Kop van Zuid en Katendrecht. De overige aansluitingen krijgen de vorm van T-aansluitingen.
Afbeelding 4.2: Aantakkingen op de Laan op Zuid
4.3 Programma
Het bestemmingsplan Parkstad kent een omvangrijk programma aan woningen, voorzieningen en kantoren. In het woonprogramma wordt gestreefd naar een divers palet aan woonmilieus en woningtypen om een breed scala aan doelgroepen te kunnen aantrekken. De woongebieden van Parkstad zullen worden opgebouwd uit gesloten bouwblokken, die een samenhangend stadsbeeld vormen en aansluiten op de bebouwingsstructuur van de Kop van Zuid, Feijenoord en de Afrikaanderwijk.
Het programma voor Parkstad maakt maximaal 1.600 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2 niet-woonfuncties. Tot een maximum van 50.000 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties. Bij niet-woonfuncties gaat het om stedelijke functies als kantoren, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, dienstverlening, horeca, bedrijven of gebouwde parkeervoorzieningen. In de regels wordt dit per deelgebied verder uitgewerkt. Ten aanzien van horeca geeft de deelgemeente daarbij aan dat zij bij de verdere uitwerking van het beleid in dit gebied de nadruk zal leggen op (kwalitatief goede) eethoreca.
4.4 Planuitleg
4.4.1 Bebouwing
De Laan op Zuid is een hoofdverkeersader die de stad verbindt met het rijkswegennet. In profilering en in bebouwingsbeeld wordt de Laan op Zuid vormgegeven als een ca. 1,5 km lange stedelijke boulevard met een breedte van 57 meter tussen de gevels aan weerszijden van de weg.
Om aan te sluiten op de bebouwingsstructuur van de Afrikaanderwijk is in dit plangebied gekozen voor gesloten bouwblokken die zijn samengesteld uit kleinere architectonische eenheden met verschillende bouwhoogtes en woningtypologieën. Deze bouwblokken geven de straten en pleinen een formele begrenzing. Er is een helder en vanzelfsprekend onderscheid tussen openbaar en privé.
Afbeelding 4.3: Stadsblokken
Om te garanderen dat het boulevardprofiel van de Laan op Zuid een voldoende stedelijk karakter krijgt, wordt voor plangebied Parkstad een minimale bouwhoogte van 14 meter (4 bouwlagen) voor maximaal 50% van de gevellengte voorzien. De maximale bouwhoogte is 32 meter op twee hoogteaccenten na van 40 en 51 meter. De hogere en lagere bebouwing wisselen elkaar af, waarbij de hogere bebouwing tot 32 meter op de koppen van de blokken of in de zichtlijn van een dwarsstraat wordt geplaatst. De bouwblokken in Parkstad zijn minder hoog dan de reeds gerealiseerde woningen langs het noordelijk deel van de Laan op Zuid. Om inzicht te krijgen in het effect van de bebouwing langs de Laan op Zuid op de bestaande woningen is een bezonningsstudie gemaakt. De bebouwing tot 32 meter (10 bouwlagen) leidt niet tot problemen met de bezonning van de woningen in Afrikaanderwijk, de woningen langs de oostzijde van de Laan op Zuid liggen hartje winter en in de lente en herfst aan het eind van de middag in de schaduw. Hoogzomer is nergens op de bestaande bebouwing schaduw als gevolg van de nieuwe woningen. De studie gaat uit van een gesloten gevel van 32 meter hoogte, in de praktijk zal dit gunstiger uitpakken omdat met de hoogte gevarieerd wordt.
De begane grondverdieping van de bebouwing langs de Laan op Zuid heeft een minimale hoogte van 4.50 meter vanaf het maaiveld. Enerzijds kan hierdoor een betere overgang tussen openbaar en privé worden gerealiseerd, anderzijds ontstaat hierdoor flexibiliteit in de functie van de begane grond. Behalve wonen kunnen op de begane grond -al dan niet gekoppeld aan de bovenliggende woning- ook werkruimtes of stedelijke functies worden gerealiseerd.
Bij voorkeur is de bebouwing langs de Laan op Zuid flexibel van opzet zodat het mogelijk is de functie van een individueel pand of van een klein appartementencomplex in de loop der tijd een of meer keer te veranderen, bij voorbeeld van wonen naar kleinschalige kantoorruimte en weer terug, mits dit geen overlast veroorzaakt voor aangrenzende woonbebouwing.
Afbeelding 4.4: Mogelijke uitwerking bebouwingsprofiel aan de Laan op Zuid
4.4.2 Verkeer
De hoofdinfrastructuur van Parkstad wordt gevormd door belangrijke doorgaande autowegen, tramlijnen en het bestaande treinspoor. De hoofdstructuur is gericht op de bundeling van het auto- en tramverkeer en waar mogelijk ontvlechting van de verkeerssoorten. De hoofdverkeersader bestaat uit de lijn Laan op Zuid / Varkenoordse viaduct die Parkstad verbindt met het overige deel van de Kop van Zuid en het stadscentrum. Via deze lijn is een directe relatie gelegd met de A16. Vanaf de Erasmusbrug rijdt in de (groene) middenberm bovendien een aantal TramPluslijnen.
Ingrepen
De Vuurplaat op de Kop van Zuid wordt deels binnen het plangebied gekoppeld met de Paul Krugerstraat in de Afrikaanderwijk, door middel van een knooppunt. Deze beide winkelstraten tezamen vormen dan een langgerekte voorzieningenstructuur die de wijken verbindt. De koppeling vindt plaats via een bajonet op de Laan op Zuid ter plaatse van de tramhalte Vuurplaat. Om de bestaande voorzieningenstructuren met elkaar te verbinden is op dit wijkenknooppunt aan de Laan op Zuid bebouwing met een bijzonder programma voorzien. Dit programma bedient zowel de aanliggende wijken als de rest van het stadsdeel. Ingezet wordt op het realiseren van winkels, een zwembad, sportzalen, en buitenschoolse activiteiten. De appartementen in dit bouwblok vormen een stedenbouwkundig accent met een hoogte van maximaal 51 meter aan de nieuwe verbinding tussen de Brede Hilledijk en de Vuurplaat.
In het verlengde van de Vuurplaat wordt de Brede Hilledijk aangetakt op de Laan op Zuid, waardoor een route ontstaat die Feijenoord, de Kop van Zuid, de Hillekop en Katendrecht met elkaar verbindt. De belangrijkste nieuwe aantakking van de Afrikaanderwijk is, naast de Paul Krugerstraat, de te verlengen Martinus Steijnstraat. Deze straten zijn de drie belangrijkste oost-west gerichte straten in de Afrikaanderwijk en worden, deels binnen het plangebied, verlengd tot aan de Laan op Zuid. De belangrijkste nieuwe aantakking vanuit de Kop van Zuid is de te verlengen Machiniststraat.
4.4.3 Mobiliteitseffecten
De ontwikkeling van Parkstad heeft tot gevolg dat er meer mensen zullen gaan wonen, werken en winkelen. Hierdoor stijgt het aantal verkeersbewegingen en wordt het drukker. Om de toenemende drukte te kunnen opvangen wordt een aantal verkeerskundige aanpassingen gerealiseerd. De Brede Hilledijk wordt doorgetrokken over de Laan op Zuid en verbonden met de Vuurplaat. Hierdoor wordt de Putselaan en het kruispunt 2e Rosestraat/Laan op Zuid ontlast en wordt de doorstroming beter. De kruising op de Laan op Zuid wordt voorzien van verkeerslichten, hierdoor kan het langzaam verkeer veiliger de Laan op Zuid oversteken en wordt de stroom auto's beter controleerbaar.
De Paul Krugerstraat, Martinus Steijnstraat en de Machiniststraat worden doorgetrokken en aangetakt op de Laan op Zuid. De aansluiting van de Paul Krugerstraat wordt voorzien van verkeerslichten zodat de oversteekbaarheid van de Laan op Zuid beter wordt. Alle nieuwe aansluitingen zorgen er voor dat het verkeer uit de wijken sneller de wijk uit kan, dat levert een verbetering op van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in de wijk. Uiteindelijk zullen deze verkeerslichten worden geschakeld en wordt de doorstroming van het autoverkeer op de Laan op Zuid op peil gehouden door een groene golf.
4.4.4 Groen
Het belangrijkste onderdeel van de nieuwe groenstructuur bestaat uit 2 parken: het Spoorweghavenpark en het Hilledijkpark. Deze parken scheppen condities voor bijzondere woonmilieus en vormen een belangrijke interne kwaliteit van Parkstad en de aangrenzende wijken. De open ruimte van de parken vormt met de rivier een belangrijke voorwaarde voor woonbebouwing in hoge dichtheden in het centrumdeel van Parkstad.
De parken zijn in hoofdzaak opgezet als groene plekken in de stad in de directe nabijheid van de bewoners van de aanliggende buurten. De hoeveelheid verharding is geminimaliseerd ten gunste van gazons en beplanting, waardoor deze plekken tegenwicht bieden aan de hoeveelheid verharding en infrastructuur die dit deel van de stad kenmerkt.
- Het Spoorweghavenpark ligt op het noordelijk deel van het huidige Spoorweghavenpark. Het bestaande Spoorwegpark zal deels worden bebouwd, waardoor het park in de toekomst kleiner van omvang zal zijn. De minimale omvang van het park (7.950 m2) wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. Het park blijft in het huidige deelgebied: grenzend aan het bouwblok aan de Vuurplaat, maar de exacte omvang, vorm en locatie zijn nog niet bekend. Het nieuw ontstane park krijgt een hoogwaardiger inrichting en vormt een ruimtelijke schakel in de route van Station Rotterdam Zuid naar de Verlengde Paul Krugerstraat / de Afrikaanderwijk. Een woonpad ontsluit de nieuwe, direct aan het park gelegen woningen. Het park kan worden gebruikt als uitloopruimte voor de twee basisscholen (een bestaande en een nieuwe school) die aan het park liggen.
- Het op dijkhoogte gesitueerde Hilledijkpark verbindt de Afrikaanderwijk en de nieuwe woonbuurt op het emplacement. Centraal in het park staat het voormalige seinwachterhuis van het RET emplacement. Dit karakteristieke gebouw kan eventueel als parkpaviljoen ruimte bieden aan uiteenlopende zaken als een café-restaurant, een buurthuis, een speelgoeduitleen of een andere bestemming die het park ondersteunt. Het Hilledijkpark wordt in de toekomst uitgebreid in Afrikaanderwijk.
4.4.5 Waterkering
Zoals al eerder aangegeven wordt de Brede Hilledijk aangetakt op de Laan op Zuid en de Vuurplaat. Hierdoor ontstaat een nieuwe dwarsverbinding tussen Katendrecht en Feijenoord. De verschijningsvorm van de waterkering zal hierdoor niet worden gewijzigd. Recente berekeningen geven echter aan dat de waterkering hier moet worden opgehoogd. In het ontwerp voor de herprofilering van de weg en de aansluiting op de Laan op Zuid wordt rekening gehouden met deze ophoging.
De Hilledijk vormt in de bestaande toestand een barrière die samen met het spoorwegemplacement de Afrikaanderwijk afsluit van de Kop van Zuid. In de nieuwe situatie vormt de dijk een hoger gelegen groen ingerichte straat die de aanliggende woningen ontsluit. Het hoogteverschil tussen de dijk en de Laan op Zuid wordt opgevangen in de straten tussen de bouwblokken. In het verlengde van de Paul Krugerstraat wordt een volledige T-aansluiting naar de Laan op Zuid gerealiseerd.
4.5 Beschrijving Per Deelgebied
Binnen Parkstad fase 1 zijn verschillende deelgebied te onderscheiden. Hierna volgt per deelgebied een korte beschrijving van het programma. Voor alle deelgebieden geldt dat de maximum bouwhoogte op de plankaart is aangegeven.
De exacte plaats van hogere en lagere bebouwing en de exacte ligging van de verbindingsstraten worden niet in dit bestemmingsplan vastgelegd. Deze zaken zullen in het komende ontwikkelingstraject definitief worden bepaald, waarbij het Stedenbouwkundig Ontwerp Parkstad/Afrikaanderwijk als basis dient.
4.5.1 Deelgebied GD1
De bebouwing in het noordelijk deel van Parkstad (deelgebied GD1) vormt de overgang tussen enerzijds intensieve bebouwing langs de Laan op Zuid - de appartementencomplexen met winkels in de plint van Stadstuinen en de kantoor- en woonbebouwing rondom de Ichthushof - en anderzijds de kleinschaliger woonbebouwing rond het Hillekopplein.
Ter hoogte van de Hillekoptoren is een scholencomplex voor HAVO/VWO in combinatie met kantoren en/of woningen voorzien. Dit deel is maximaal 40 meter hoog en sluit aan de noordzijde in hoogte aan bij de bebouwing rondom de Ichtushof.
Ten zuiden daarvan ligt een bouwblok bestaande uit een geschakelde reeks van appartementblokken met in de plint stedelijke functies als werk- of winkelruimtes en voorzieningen voor ouderen. Deze stedelijke functies kunnen gekoppeld zijn aan de bovenliggende woningen. De maximale hoogte is hier 32 meter. Aan de zijde van de Parallelweg wordt aangesloten op de bebouwing van de Hillekop met grondgebonden woningen met een maximale hoogte van 13 meter.
Het programma voor GD1 maakt maximaal 430 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2niet-woonfuncties. Tot een maximum van 28.300 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties.
4.5.2 Deelgebied GD2
In de nieuwe bebouwing op het zuidelijk emplacement (deelgebieden GD2, GD3 en GD4) wordt aangesloten bij de bebouwings- en verkavelingsstructuur van de Afrikaanderwijk. De Afrikaanderwijk krijgt hier een gezicht aan de Laan op Zuid. In dit gebied worden over de dijk heen verbindingen gerealiseerd tussen Parkstad en de Afrikaanderwijk. In Parkstad worden de woningen langs de Hilledijk ontsloten vanaf een ontsluitingsstraat op de kruin van de dijk. Het hoogteverschil tussen de Laan op Zuid en de dijk wordt hier geleidelijk overbrugd.
In deelgebied GD2 is een voorzieningencluster met daarboven appartementen voorzien. De voorzieningen kunnen onder andere bestaan uit commerciële ruimtes (winkels), sportvoorzieningen (sporthal, zwembad) en buitenschoolse opvang. De appartementen worden ondergebracht in een hoger bouwdeel op de hoek van de Laan op Zuid en de nieuwe aansluiting met de Brede Hilledijk. Met deze voorzieningen vormt dit bouwblok een belangrijke programmatische schakel tussen de winkelstraten Paul Krugerstraat in de Afrikaanderwijk en de Vuurplaat in de Kop van Zuid.
Het programma voor GD2 maakt maximaal 150 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2niet-woonfuncties. Tot een maximum van 12.800 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties.
De maximale bouwhoogte van het bouwblok bedraagt grotendeels 32 meter. De appartementen in dit bouwblok vormen een stedenbouwkundig accent langs de nieuwe verbinding tussen de Brede Hilledijk en de Vuurplaat met een maximale hoogte van 51 meter.
4.5.3 Deelgebied GD3
In deelgebied GD3 mogen maximaal 360 woningen worden gebouwd. Langs de Laan op Zuid en langs de verbinding met de Paul Krugerstraat zijn dit afwisselend clusters van grondgebonden woningen en kleinschalige appartementencomplexen. In het gebied achter de Laan op Zuid ligt de nadruk op grondgebonden woningen.
In dit deelgebied zijn behalve woningen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarnaast kunnen langs de Laan op Zuid en langs de verbindingsstraat tussen de Laan op Zuid en de Paul Krugerstraat winkels, horeca, ambachtelijke bedrijvigheid en kleinschalige kantoren worden gerealiseerd.
Het programma voor GD3 maakt, zoals eerder aangegeven, maximaal 360 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2 niet-woonfuncties. Tot een maximum van 7.600 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2 niet-woonfuncties.
De maximale bouwhoogte langs de Laan op Zuid bedraagt 32 meter. Hier geldt tevens een minimale bouwhoogte van 14 meter. De minimale hoogte mag maximaal 50% van de lengte op de Laan op Zuid beslaan. In dit gebied achter de Laan op Zuid is de bouwhoogte maximaal 13 meter.
Er kunnen binnen deelgebied GD3 één of twee verbindingen tussen de Hilledijk en de Laan op Zuid worden gerealiseerd. In dit deelgebied moet een park worden gerealiseerd met een minimale omvang van 2.725 m2. Dit park ligt op en aan de dijk. Bij verdere herontwikkeling van de oostrand van de Afrikaanderwijk is voorzien dat dit park wordt uitgebreid aan de andere kant van de dijk.
4.5.4 Deelgebied GD4
In deelgebied GD4 mogen maximaal 170 woningen worden gebouwd. Langs de Laan op Zuid en aan de straat aan de zuidzijde van dit deelgebied zijn dit afwisselend clusters van grondgebonden woningen en kleinschalige appartementcomplexen. In het gebied achter de Laan op Zuid ligt de nadruk op grondgebonden woningen.
In dit deelgebied zijn behalve woningen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarnaast kunnen langs de Laan op Zuid en langs zuidelijke grens van dit deelgebied winkels, horeca, ambachtelijke bedrijvigheid en kleinschalige kantoren worden gerealiseerd.
Het programma voor GD4 maakt maximaal 170 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2niet-woonfuncties. Tot een maximum van 3.200 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties.
De maximale bouwhoogte langs de Laan op Zuid en langs de zuidelijke grens van dit deelgebied bedraagt 32 meter. Langs de Laan op Zuid geldt tevens een minimale bouwhoogte van 14 meter. Deze minimale hoogte mag maximaal 50% van de lengte van de Laan op Zuid beslaan. In het gebied achter de Laan op Zuid is de bouwhoogte maximaal 13 meter.
Er is een ontsluitingsstraat evenwijdig aan de Hilledijk voorzien die het deelgebied GD4 opdeelt in twee bouwblokken.
4.5.5 Deelgebied GD5
Dit plangebied sluit aan op de planmatige woningbouwprojecten als Stadstuinen en het ODS-gebied. In maatvoering en opzet wordt aansluiting gezocht bij de straten en bouwblokken van Stadstuinen op de Kop van Zuid. Een reeks haaks op de Laan op Zuid geplaatste bouwblokken, de Verlengde Machiniststraat met middenberm en een Spoorweghavenpark met een minimale omvang van 7.950 m2 vormen de ingrediënten van dit plandeel. Het programma bestaat voor 35% uit grondgebonden stadswoningen. In dit deelgebied is ook een basisschool voorzien die geprojecteerd is in een bouwblok dat het park "omarmt".
In deelgebied GD5 mogen maximaal 260 woningen worden gebouwd. Langs de Laan op Zuid en aan de straat aan de zuidzijde van dit deelgebied zijn dit afwisselend clusters van grondgebonden woningen en kleinschalige appartementcomplexen. In het gebied achter de Laan op Zuid ligt de nadruk op grondgebonden woningen.
In dit deelgebied zijn behalve woningen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarnaast kunnen langs de Laan op Zuid winkels, een supermarkt, horeca, bedrijvigheid tot en met categorie 2 en kleinschalige kantoren worden gerealiseerd.
Het programma voor GD5 maakt maximaal 260 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2niet-woonfuncties. Tot een maximum van 8.500 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties.
De maximale bouwhoogte langs de Laan op Zuid bedraagt 32 meter. Hier geldt tevens een minimale bouwhoogte van 14 meter. Deze minimale hoogte mag maximaal 50% van de lengte van de Laan op Zuid beslaan. In het gebied achter de Laan op Zuid is de bouwhoogte maximaal 13 meter.
4.5.6 Deelgebied GD6
In deelgebied GD6 mogen maximaal 230 woningen worden gebouwd. Langs de Laan op Zuid en aan de straat aan de zuidzijde van dit deelgebied zijn dit afwisselend clusters van grondgebonden woningen en kleinschalige appartementcomplexen. In het gebied achter de Laan op Zuid ligt de nadruk op grondgebonden woningen. Het programma bestaat voor 50% uit grondgebonden stadswoningen.
In dit deelgebied zijn behalve woningen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarnaast kunnen langs de Laan op Zuid winkels, een supermarkt, horeca, bedrijvigheid tot en met categorie 2 en kleinschalige kantoren worden gerealiseerd.
Het programma voor GD6 maakt maximaal 230 woningen mogelijk. Eén woning is gelijk aan 150 m2niet-woonfuncties. Tot een maximum van 3.800 m2 kunnen woningen worden omgezet in m2niet-woonfuncties.
De maximale bouwhoogte langs de Laan op Zuid, langs de zuidelijke grens van dit deelgebied en langs de 2e Rosestraat bedraagt 32 meter. Langs de Laan op Zuid geldt tevens een minimale bouwhoogte van 14 meter. Deze minimale hoogte mag maximaal 50% van de lengte van de Laan op Zuid beslaan. In het gebied achter de Laan op Zuid is de bouwhoogte maximaal 13 meter.
Het deelgebied wordt door 2 ontsluitingsstraten tussen de Laan op Zuid en de Spoorweghaven opgedeeld in drie bouwblokken.
4.6 Juridische Planbeschrijving
4.6.1 Werken aan huis
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
4.6.2 Uitbreiding/bebouwing op tuin en erf
Per 1 januari 2003 is de Woningwet veranderd. Dit betekent dat er nieuwe spelregels van kracht zijn geworden voor het bouwen van en aan woningen, kantoren, winkels en dergelijke. De nieuwe Woningwet kent drie categorieën bouwwerken: bouwvergunningvrij, licht-bouwvergunningplichtig en regulier bouwvergunningplichtig.
In de wet is vastgelegd welke bouwwerken bouwvergunningvrij zijn of slechts een lichte bouwvergunningsprocedure doorlopen. Aan de achterkant mag doorgaans sneller worden gebouwd zonder bouwvergunning. Voor de voor- en zijkant van de woning gelden meer beperkingen en moet meestal een bouwvergunning worden aangevraagd.
Een bouwvergunningvrij bouwwerk is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Een bouwvergunningplichtig bouwwerk moet getoetst worden aan het bestemmingsplan, er kan in beginsel geen bouwvergunning verkregen worden voor bouwwerken die het bestemmingsplan niet toestaat.
Voor een opsomming van bouwvergunningvrije bouwwerken wordt hier volstaan met een verwijzing naar het "Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken" van de gewijzigde Woningwet.
4.6.3 Verkeers- en verblijfsgebied
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeersweg" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven.
De bestemming "Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
4.6.4 Groen
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeersweg" en "Verblijfsgebied".
4.6.5 Gemengd
Alle bebouwingsblokken binnen het plangebied hebben de bestemming "Gemengd" gekregen. Deze bestemming geeft aan dat in de bebouwingsblokken zowel Wonen als andere stedelijke functies mogelijk zijn. De hoogte van de bebouwingsblokken is op de plankaart aangegeven in meters.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het kabinet kiest in het Nationaal Waterplan voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken".
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven. Hierin is ook een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (onder andere in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor bestemmingsplannen De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
1. Waarborgen waterveiligheid
2. Zorgen voor mooi en schoon water
3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
Waterschap Hollandse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2009-2015. In het waterbeheerplan geeft het waterschap onder andere aan wat de lange termijn doelstellingen voor het waterbeheer zijn. Het gaat hierbij om alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit (hoeveelheid), waterkwaliteit, waterkering (dijken) en waterketen (riolering en zuivering). Tevens wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt voor watergerelateerde thema's en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelstellingen te bereiken.
5.1.4 Deelgemeentelijk beleid
Het deelgemeentelijk waterplan Charlois-Feijenoord, dat formeel is vastgesteld in januari 2006, is een gebiedsgerichte uitwerking van het waterplan 1 Rotterdam. De algemene visie op het waterbeheer in de stad Rotterdam wordt in dit plan nader uitgewerkt voor de deelgemeenten Charlois en Feijenoord. In het plan zijn lange termijn ambities en waterkwaliteits- en -kwantiteitsdoelstellingen geformuleerd. Omdat Parkstad buitendijks ligt, zijn de kwantiteitsdoelstellingen niet van toepassing op dit gebied. Enkele voorbeelden van kwaliteitsdoelstellingen zijn: de aanleg van nieuwe duikers, afkoppelen van hemelwater en de aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel.
5.2 Huidige Watersysteem
5.2.1 Oppervlaktewater
Het gehele plangebied van Parkstad ligt buitendijks van de primaire waterkering en deels binnen de kern en de beschermingszone hiervan. In het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater en is volledig buitendijks. Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt 17,7 hectare en daarvan is circa 23% verhard.
5.2.2 Grondwater
In het gebied is een aantal peilbuizen aanwezig waarmee de freatische grondwaterstand wordt gemonitord. Het niveau van de freatische grondwaterstand in het gebied is gemiddeld 1 à 2 meter beneden het maaiveld. Doordat een groot gedeelte van het gebied buitendijks ligt, met een relatief hoog maaiveld is hier overal een relatief grote ontwateringdiepte.
5.2.3 Uitgiftepeil
Het bestaande uitgiftepeil van de Kop van Zuid is minimaal NAP +3,75 meter in de woongebieden tot NAP +4,25 op de Laan op Zuid. In verband met overstromingsgevaar van de Nieuwe Maas. De bestaande waterkering (de Hilledijk) heeft een minimale dijktafelhoogte van NAP +4,00 meter langs de Hilledijk, de werkelijke hoogte is NAP +5,3 meter.
5.2.4 Riolering
Het plangebied valt geheel in afvalwaterbemalingsdistrict nummer 28 dat via een persleiding afvoert naar de AWZI Dokhaven.
De bestaande riolering in het plangebied is van het type 'gemengd stelsel'. De aanlegdatum van het rioolstelsel van varieert van 1965 (Remise RET) tot 1997 (Korte Stadionweg). Een groot gedeelte van de riolering rondom de Colosseumweg en langs de Maaskade stamt van na 1990.
In 1994 is het rioolplan voor de Kop van Zuid opgesteld. Het gedeelte van dit plan langs de Laan op Zuid ter hoogte van het Spoorweghavenpark heeft een overlap met het plangebied van Parkstad, dit gedeelte is meegenomen in de dimensionering van dit plan. De riolering voor de afvoer van hemelwater is hier in 1995 aangelegd, in het kader van de herstructurering van deze weg. De gemiddelde levensduur van riolering is circa 50 jaar. De riolering is nog in goede staat en voldoet voor de huidige functie. In de omgeving van het plangebied van Parkstad is één overstort aanwezig, welke uitkomt op de Nieuwe Maas. Het buitendijkse en het binnendijkse rioolstelsel zijn twee gescheiden systemen. De primaire waterkering mag immers niet doorsneden worden door leidingen die met elkaar in open verbinding staan. Het buitendijks stelsel passeert de waterkering middels een gemaal met persleiding. Bij hevige regenval wordt het gemaal stil gezet. Hierdoor wordt al het water dat in het gemengd stelsel dat buitendijks ligt via de overstort op de Nieuwe Maas geloosd.
Alle hemelwaterafvoer van verhard oppervlak vindt momenteel plaats via een gemengd stelsel. Bij grote hoeveelheden neerslag komt het voor dat het bestaande stelsel de hoeveelheid afstromende neerslag niet aankan. Het gemengde riool stort dan over op het oppervlaktewater.
5.3 De Wateropgave
5.3.1 Waterkwantiteit
De ontwikkeling brengt met zich mee dat het bestaande onverharde gebied zal worden getransformeerd naar een stedelijke invulling en een aantal parken. Het verhard oppervlak zal hierdoor toenemen van 23% naar 67% van het totale planoppervlak.
Het toenemen van verhard oppervlak heeft tot gevolg dat neerslag niet meer kan infiltreren in de ondergrond maar oppervlakkig zal afstromen naar het laagste punt. In stedelijk gebied wordt daarom vrijwel altijd voorzien in een systeem om dit regenwater af te voeren. Algemeen uitgangspunt in het beleid is dat water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden in het gebied waar het valt, vervolgens geborgen en als laatste wordt afgevoerd. Hiermee wordt afwentelen van het probleem zoveel mogelijk voorkomen. Parkstad bevindt zich in het Rotterdamse buitendijks gebied op korte afstand van de zee. Hierdoor zijn kwantitatieve effecten van het lozen van water op de rivier verwaarloosbaar klein en daarom worden door Rijkswaterstaat geen kwantitatieve eisen gesteld aan lozingen op de Nieuwe Waterweg.
5.3.2 Riolering
Uitgangspunt bij nieuw te ontwikkelen gebied is minimaal te voldoen aan de basisinspanning. Dat wil zeggen dat het rioolstelsel een minimale berging van 7 mm vermeerderd met 2 mm aanvullende berging moet hebben, in totaal dus 9 mm. Bij toename van het aantal vuilwateraansluitingen zal de afvoercapaciteit van het rioolstelsel moeten toenemen. In het kader van de ruimtelijke en technische voorbereiding van de planontwikkeling zal een rioleringsplan worden opgesteld waarin het rioleringssysteem nader wordt uitgewerkt.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met maximaal 1600 woningen, wat een vuilwaterbelasting oplevert van 19,2 m3 per uur en 240 m3 per etmaal gemiddeld. De toename van de riooloverstortdebieten is voor het gebied indicatief bepaald. Bij een bui die theoretisch eens per 5 jaar voorkomt zal het aandeel van Parkstad op de riooloverstort in de Maashaven vervijfvoudigen van circa 500 m3 naar circa 2500 m3.
Om de vuillast van riooloverstorten te voorkomen wordt bij voorkeur minimaal een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd waarbij schone verharde oppervlakken en daken zoveel mogelijk worden afgekoppeld. Afkoppelen van verhard oppervlak kan bijvoorbeeld via infiltratie in de ondergrond of door straten geschikt te maken voor direct infiltreren van water, bijvoorbeeld door middel van doorlatende verharding. Bij nadere uitwerking van het plan zal dit nader onderzocht moeten worden.
5.3.3 Waterkwaliteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, er gelden daarom geen water kwaliteitseisen. De ontwikkeling heeft wel effect op de overstorten van het bestaand gemengd rioolstelsel op de Kop van Zuid. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit riooloverstorten zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Bij het aanpassen van het rioolstelsel zal moeten worden nagegaan of deze passen binnen de huidige Wvo-vergunning van het stelsel.
5.3.4 Waterkering
Het plangebied grenst aan de primaire waterkering. In de Keur wordt bepaald dat het verboden is op of rond de waterkering, binnen de kern of beschermingszone, zonder vergunning bouwwerken te hebben of te verrichten. Het ontwerpbeleidsplan 'Kijk op Dijk en Duin' geeft het streven van het waterschap naar het beperken van bebouwing op en rond de waterkering aan. Buiten het profiel van vrije ruimte maar binnen de beïnvloedingszone kan een vergunning worden afgegeven mits de veiligheid gewaarborgd blijft en de huidige bestemming bebouwing toestaat. Voorafgaand aan werkzaamheden dient wel vergunning te worden aangevraagd.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Het waterschap heeft de intentie uitgesproken om in samenwerking met de gemeente Rotterdam te komen tot een goed te keuren ontwerp van de primaire waterkering.
De beheerder van de waterkering in het plangebied is het waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. De waterbeheerder in het buitendijks gebied is Rijkswaterstaat.
In 2003 hebben de eerste afstemmingsoverleggen plaatsgevonden met de afdeling Waterhuishouding van Gemeentewerken Rotterdam als rioolbeheerder, Rijkswaterstaat directie Zuid Holland als beheerder van de rivier en het Waterschap Hollandse Delta (destijds Waterschap IJsselmonde en Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden). Conform 'Achterlandstudie Maeslantkering' van Rijkswaterstaat, 15 oktober 2006 voldoet de primaire waterkering Hilledijk te Rotterdam niet aan de veiligheidsnorm. Als gevolg hiervan hebben gemeente en waterschap gekozen voor een integrale aanpak op het ruimtelijk ontwerp van de planonwikkelingen.
Binnen de stedenbouwkundige ontwikkeling spelen de ontwerphoogtes van de primaire waterkering een cruciale rol. Om de ontwerphoogtes te bepalen zijn er ontwerprandvoorwaarden in overleg met het waterschap vastgesteld. Dit heeft geresulteerd in maatgevende hydraulische belastingsniveaus van verschillende profielen van de primaire waterkering Hilledijk en Brede Hilledijk. De stedenbouwkundige ontwikkeling is ook getoetst aan de nieuwe beleidsregel 'Bouwen op en nabij de primaire en voorliggende waterkeringen'. Dit heeft geresulteerd in een principe doorsnede van de Hilledijk, 26 maart 2009, Dit alles staat beschreven in de, door het waterschap akkoord bevonden, rapportage 'Toetsing dijkprofiel' versie 1.1, 26 maart 2009. De uitkomsten van de rapportage dienen te worden gebruikt voor de verdere technische uitwerking van het ontwerp van de waterkering waarbij onder andere bodemgesteldheid en faalmechanismen van de waterkering nader beschouwd dienen te worden.
Bebouwing binnen de kern en beschermingszone van de waterkering is in principe alleen toegestaan na toestemming van het waterschap. In het onderhavige geval zijn hierover in 2009 afspraken gemaakt tussen de gemeente en het waterschap Hollandse Delta. In onderstaand figuur is deze afspraak weergegeven: De afstand tussen de kruinlijn van de waterkering en de bebouwing dient volgens het waterschap minimaal 10 meter te bedragen.
N.B. Deze tekening van de theoretische doorsnede Hilldedijk Zuid is ook op A4-formaat als bijlage bij de Toelichting opgenomen.
5.3.5 Waterveiligheid buitendijks gebied
De Beleidslijn Grote Rivieren gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water voor activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen.
Het plangebied ligt geheel buitendijks en is daardoor niet door een waterkering beschermd tegen hoge rivierstanden. Het gebied zal daardoor dusdanig worden ingericht dat de risico's (kans x gevolg) van hoogwater beperkt blijven.
Het plangebied tussen de Laan op Zuid en de Hilledijk zal worden uitgegeven op NAP +4,25 meter en is hiermee beschermd tegen waterstanden volgens de huidige inzichten. Voor het gebied tussen de Laan op Zuid en de Spoorweghaven is het uitgiftepeil nog niet bekend, maar dat zal waarschijnlijk ook NAP +4,25 meter worden. Uitgangspunt zal hier zijn, dat een waterpeil van minimaal NAP +4,0 meter kan voorkomen dat er schade ontstaat. Stedenbouwkundige uitgangspunten en de grondexploitatie zullen daarin mede bepalend zijn.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Beleid
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.
De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken.
Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten:
- beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving;
- richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau;
- veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit;
- waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningverlening en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden;
- het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen;
- veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn;
- de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen.
In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
6.2 Milieu Effectrapportage
6.2.1 Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de merplichtige activiteiten (de C-lijst) en de merbeoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
6.2.2 Merplicht
Om te bepalen of de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Parkstad merplichtig of merbeoordelingsplichtig zijn, moeten het programma van het bestemmingsplan, de keuze van het plangebied en de relatie met andere ontwikkelingen in beschouwing worden genomen.
In het bestemmingsplan Parkstad zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de zogenoemde C-lijst van het Besluit m.e.r., het plan is dus niet merplichtig. Bij het nagaan of de ontwikkelingen in het bestemmingsplan Parkstad zelfstandig of als onderdeel van een grotere ontwikkeling merbeoordelingsplichtig zijn, is het volgende in overweging genomen:
Parkstad is een uitwerking van het vigerende (globale) bestemmingsplan Kop van Zuid. In het vigerende plan worden 5.450 m2 b.v.o. en 1.240 woningen planologisch mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan Parkstad maakt maximaal 360 woningen extra mogelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Hiermee blijft het programma onder de drempelwaarde van 2.000 woningen uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. Daarnaast maakt het bestemmingsplan 45.050 m2 b.v.o. aan niet-woonfuncties extra mogelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Dit ligt ruim onder de drempelwaarde voor een stadsproject van 200.000 m2 b.v.o.
Parkstad is een op zichzelf staand gebied, het hoeft niet in samenhang met andere gebieden te worden beschouwd . Aan de zuidwestzijde vormt de Hilledijk de grens met de Afrikaanderwijk. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de 2e Rosestraat en de Putselaan. Aan de andere kant van het spoor wordt het bestemmingsplan Feijenoord geactualiseerd. Aan de noordzijde wordt Parkstad begrensd door de (verlengde) Lodewijk Pincoffsweg, door de Laan op Zuid en het bestaande bouwblok aan de Vuurplaat - zuidzijde.
Het gebied ligt niet in de buurt van Natura 2000-gebied noch in of in de nabijheid van ander gevoelig gebied. Uit het in het kader van dit bestemmingsplan verrichte onderzoek blijkt dat de geplande ontwikkelingen niet leiden tot significante effecten. Omdat de ontwikkeling van een eventuele derde stadsbrug niet binnen de komende 10 jaar wordt verwacht, wordt deze mogelijke ontwikkeling niet meegenomen in de afweging voor de mer- en merbeoordelingsplicht voor Parkstad.
Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Parkstad niet merbeoordelingsplichtig en daarmee ook niet merplichtig.
6.3 Milieuzonering
De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 van de vorige eeuw de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens aan door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruik gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.
De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder.
De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten: 'rustige woonwijk', 'gemengd woongebied', 'industriegebied I', 'industriegebied II en 'industriegebied III'.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als 'rustige woonwijk' . Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan.
Nabij Parkstad liggen bedrijven die van invloed zijn op het plangebied. Aan de 2de Rosestraat 10 ligt het bedrijf Shunter. In de vergunning van dit bedrijf zijn voorschriften opgenomen vanwege de aanwezigheid van woningen en scholen in de omgeving van dit bedrijf. Deze voorschriften zijn zodanig dat het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied nog steeds tot een vergunbare situatie leidt.
Aan de Spoorweghaven 333 ligt een hulpwarmtecentrale van E.On. Een deel van de 40 dB(A)contour (nachtperiode) ligt over het plangebied. Dit geluidniveau is niet hoog zodat, met in acht name van een goede ruimtelijke ordening, geluidgevoelige bestemmingen binnen deze contour kunnen worden toegestaan.
6.4 Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
6.4.1 Wegverkeer
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.
Tabel 1, Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk gebied | |
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer |
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter |
In nieuwe situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB en een maximaal toegestane waarde van 63 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen als de hoogte van de geluidbelasting ligt tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde besluit moet voldoen aan het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Het ontwerp van het hogere waardebesluit wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd.
De geluidsbelasting op de gevel van de afzonderlijke locaties is berekend. De zoneplichtige wegen in het gebied zijn: Laan op Zuid, 2e Rosestraat, Brede Hilledijk, Rosestraat, Putselaan, Paul Krugerstraat, Posthumalaan en de Hillelaan.
De verlengde Martinus Steijnstraat, de Hilledijk, de verlengde Machiniststraat en de Spoorweghaven hebben een toegestane maximumsnelheid van 30 km/u. Conform de Wgh zijn deze wegen niet getoetst, maar wel inzichtelijk gemaakt. Op de 30 km/u wegen is geen overschrijding van de voorkeurswaarde.
De geluidsbelasting bij de zoneplichtige wegen is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde zoals in de Wgh is vastgelegd. Bij alle bouwblokken wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. In de onderstaande tabel wordt per wegvak de aan te vragen hogere waarde gegeven.
Tabel 2, Overzicht aan te vragen hogere waarde wegverkeer
locatie | bestemming | zoneplichtigeweg | zonder stiller wegdek Lden (incl.aftrek art 110 Wgh) dB | met stiller wegdek Lden (incl.aftrek art 110 Wgh) dB |
GD 1 | woning | Laan op Zuid | 59 | 59 |
GD 2 | woning/onderwijsinstelling | Laan op Zuid Brede Hilledijk Paul Krugerstraat | 61 58 60 | 61 58 59 |
GD 3 | woning | Laan op Zuid Paul Krugerstraat | 59 60 | 59 59 |
GD 4 | woning | Laan op Zuid 2e Rosestraat | 59 49 | 59 - |
GD 5 | woning/onderwijsinstelling | Laan op Zuid | 59 | 59 |
GD 6 | woning | Laan op Zuid 2e Rosestraat | 58 50 | 58 - |
Een hogere waardebesluit is noodzakelijk omdat niet met bron-, overdracht- of ontvangermaatregelen kan worden voorkomen dat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde.
Een mogelijke bronmaatregel is het toepassen van stiller asfalt. Om de geluidbelasting te beperken kan op de Brede Hilledijk, een deel van de 2e Rosestraat en de Laan op Zuid wegdektype ZSA-SD worden gelegd, dat zorgt voor een reductie van 4 dB. Ter hoogte van de kruisingen Laan op Zuid/Brede Hilledijk, Laan op Zuid/ 2e Rosestraat en de Brede Hilledijk/Hillelaan en ook op de Paul Krugerstraat kan wegdektype SMA0/6 toegepast, met een geluidreductie van 1 dB.
Overdrachtsmaatregelen zoals een geluidsscherm zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk in een stedelijk woongebied. De woningen en onderwijsinstellingen waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd, moeten worden voorzien van geluidwerende gevelvoorzieningen.
Bij de stedenbouwkundige verkaveling wordt bij de oriëntatie rekening gehouden met de afschermende werking die de nieuwe bebouwing levert ten opzichte van de bestaande bebouwing. Alle woningen hebben een geluidluwe gevel.
6.4.2 Railverkeer
Metrolijn D en de spoorverbinding 'Rotterdam - Dordrecht' (traject 601) hebben invloed op het plangebied. In deelgebied GD1 is de geluidbelasting van de metro 66 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde maar lager dan de hoogst toelaatbare waarde. Er wordt een hogere waardebesluit aangevraagd voor 66 dB.
De geluidbelasting die wordt veroorzaakt door de trein is op locatie GD4 en GD6 hoger dan de voorkeurswaarde. Ook hier wordt een hogere waardebesluit aangevraagd van 61 dB voor locatie GD4 en 67 dB voor locatie GD6.
Tabel 3, Overzicht aan te vragen hogere waarde railverkeer
locatie | bestemming | spoortraject | Lden | |
GD 1 | woning | Metrolijn D (traject 625) | 66 | |
GD 4 | woning | Trein Rotterdam - Barendrecht (trajecten 607 en 609) | 61 | |
GD 6 | woning | Trein Rotterdam - Barendrecht (trajecten 607 en 609) | 67 |
6.4.3 Industrielawaai
De geluidcontour van industrieterrein Maas-Rijnhaven ligt over Parkstad heen. De voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai wordt echter niet overschreden doordat er geluidbeperkende maatregelen genomen zijn in het kader van de sanering van industrielawaai en de aanvullende afspraken met diverse bedrijven op Katendrecht. Voor industrielawaai is geen hogere waardebesluit nodig.
6.4.4 Scheepvaartlawaai
Voor scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidsbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes. In de milieueffectrapportage voor de 2e Maasvlakte is de geluidsbelasting van de scheepvaart voor nagenoeg heel Rotterdam in beeld gebracht. Hierbij is als streefwaarde voor scheepvaartlawaai dezelfde voorkeursgrenswaarde genomen als bij spoorweglawaai; 55 dB. Uit de MER blijkt dat de geluidbelasting van de scheepvaart lager is dan 55 dB en zal de nieuwe bebouwing geen geluidhinder ondervinden als gevolg van scheepvaart.
6.4.5 Conclusie
De geluidbelasting als gevolg van industrielawaai en scheepvaartlawaai is zodanig laag dat dit geen hinder veroorzaakt. De geluidbelasting van wegverkeer en railverkeer overschrijdt de voorkeurswaarde, daarom moet een hogere waarde aangevraagd worden. Met in achtneming van het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam wordt het hogere waardebesluit opgesteld en tegelijk met dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Buiten de woningen en scholen waarvoor een hogere waardebesluit is aangevraagd, is het mogelijk dat bij de uitwerking van het bestemmingsplan nog meer geluidgevoelige voorzieningen worden gepland. Deze voorzieningen moeten voldoen aan de Wet geluidhinder door bij het ontwerp te kiezen voor een locatie waarbij de geluidbelasting onder de voorkeurswaarde blijft, door geluidsreducerende maatregelen of door het toepassen van een dove gevel.
6.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen.
In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
6.5.1 Luchtonderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit dat sinds 27 november 2006 van kracht is.
De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met het model CAR II versie 9.
Voor de achtergrondconcentraties worden de door het RIVM vastgestelde waarden gebruikt, afkomstig uit de GCN-database. Bij de waarden voor fijnstof is in het onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de 'zeezoutaftrek'.
De verkeersgegeven voor de berekening van de luchtkwaliteit zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dS+V van de gemeente Rotterdam. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp van de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK).
In het luchtonderzoek zijn de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van het bestemmingsplan Parkstad inzichtelijk gemaakt. Het onderzoek is opgesteld door Gemeentewerken op 2 augustus 2010 en is genaamd 'Parkstad luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van bestemmingplan'.
De jaargemiddelde NO2 concentraties worden berekend voor 2015 en 2020. In beide zichtjaren zijn er geen overschrijdingen van de grenswaarde (40 µg/m3).
De jaargemiddelde PM10 concentratie blijft in alle jaren in het gehele onderzoeksgebied onder de grenswaarde. Voor alle onderzochte jaren wordt de daggemiddelde grenswaarde voor PM10 langs geen enkele weg in het onderzoeksgebied met meer dan 35 dagen overschreden.
Bij de berekeningen wordt uitgegaan van prognoses op landelijk niveau voor de toekomstige achtergrondconcentraties en emissie factoren van het verkeer. De effecten van de maatregelen uit de regionale en lokale actieprogramma's ter verbetering van de luchtkwaliteit zijn hierin niet verdisconteerd. De berekende concentraties zullen in werkelijkheid waarschijnlijk lager uitvallen door de uitvoering van de maatregelen uit de actieprogramma's.
6.5.2 Conclusie
In het luchtonderzoek zijn de effecten op de luchtkwaliteit van bestemmingsplan Parkstad inzichtelijk gemaakt. In en nabij het plangebied wordt in alle onderzochte jaren en langs alle onderzochte wegvakken voldaan aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit 2007. Het plan voldoet daarmee aan deze Wet.
Doordat aan de gevels van de nieuwe woonbebouwing aan de grenswaarden wordt voldaan, wordt tevens voldaan aan het Rotterdams beleid.
6.6 Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".
6.6.1 Plangebied
In het verleden zijn binnen Parkstad diverse bodemonderzoeken en bodemsaneringen uitgevoerd. Uit de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en de opgestelde saneringsevaluaties blijkt, dat de bodem verontreinigd is met zowel mobiele als immobiele verontreinigingen. Het gaat om lichte tot sterke verontreinigingen. Gelet op deze verontreinigingsituatie zullen grote delen gesaneerd moeten worden om de gewenste bestemmingen te kunnen realiseren.
Indien de bodemonderzoeksgegevens ouder zijn dan 5 jaar en/of de geplande inrichting van een deellocatie hiertoe aanleiding geeft, zullen de te ontwikkelen deellocaties verkennend en indien nodig aanvullend onderzocht worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de in het verleden aangetoonde verontreinigingsituatie. Bodemonderzoeken zullen uitgevoerd worden conform de geldende wettelijke eisen en ter beoordeling / goedkeuring ingediend worden bij het bevoegd gezag (de DCMR).
In hoeverre de bodem gesaneerd moet worden hangt af van de aangetroffen verontreiniging en de geplande inrichting ter plaatse. Uitgangspunt is, dat mobiele verontreinigen zoveel als mogelijk verwijderd worden en dat immobiele verontreinigingen zoveel als mogelijk geïsoleerd worden e.e.a. conform de wettelijke eisen. Hiertoe zullen zowel de voor aanvang van de bodemsanering op te stellen bodemsaneringsplannen als de na afloop van de bodemsanering op te stellen saneringsevaluaties ter beoordeling / goedkeuring ingediend worden bij het bevoegd gezag.
Dit alles met als doel een milieuhygiënisch aanvaardbare eindsituatie te verkrijgen, op basis waarvan het bevoegd gezag een bodemgeschiktverklaring kan verstrekken.
Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Tevens is door de besturen van de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Rotterdam en Den Haag een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid vastgesteld, dat een nadere invulling is van het wettelijk instrumentarium.
6.7 Externe Veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied.
In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail
Over de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. TNO heeft in 2008 een risicoanalyse uitgevoerd voor het railtransport van gevaarlijke stoffen. Het spoor grenst aan een klein deel van bestemmingsplan Parkstad maar het invloedsgebied ligt over een groter deel van het bestemmingsplan. Bij de berekeningen is een onderscheid gemaakt tussen bonte treinen en bloktreinen. Bonte treinen zijn geladen met verschillende soorten vracht voor verschillende klanten. Bloktreinen zijn geladen met 1 soort vracht voor 1 klant. In 2010 is het onderzoek geactualiseerd en is opnieuw gerekend met de transportcijfers uit 2006 en de marktverwachting 2007.
Plaatsgebonden risico
In de huidige en de toekomstige situatie met bonte treinen ligt de 10-6 contour op 12 meter afstand van het hart van het spoor. De plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) wordt hoofdzakelijk bepaald door het transport van brandbare vloeistoffen. Het plan Parkstad valt niet binnen de 10-6 PR-contour.
Groepsrisico
In de huidige situatie overschrijdt het groepsrisico de oriënterende waarde voor het plangebied. Dus nog zonder de ontwikkeling van Parkstad die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Deze huidige overschrijding wordt onder andere veroorzaakt door de aanwezigheid van het Albedacollega met 3.000 personen, dat pal naast het spoor ligt, maar overigens wel net buiten het plangebied Parkstad.
Uit onderzoek blijkt dat in 2020 bij toekomstig transport (op basis van marktverkenning 2007) het toekomstig groepsrisico zal toenemen. Volgens berekening zal deze overschrijding dan 21.3 maal de oriënterende waarde bedragen, zonder de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt. Na realisatie van Parkstad bedraagt de overschrijding 21.6 maal de oriënterende waarde. Dat is dus een stijging van 0.3 als gevolg van de ontwikkelingen.
In de huidige planologische situatie is er dus al sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt dragen slechts in geringe mate bij aan (de toename van) het groepsrisico. Deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de stijgende marktverwachting van het toekomstige transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De in dit plan opgenomen ontwikkelingen dragen in geringe mate bij aan (de toename van) het groepsrisico, omdat bij de planvorming is uitgegaan van een overwegend ruime afstand van de nieuwbouw tot het spoor.
Omdat in de situatie met bonte treinen het groepsrisico wordt overschreden, is er een CHAMP opgesteld. Op basis van deze CHAMP (Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie) kan de overschrijding worden verantwoord en kan gemotiveerd een besluit worden genomen. Uit de CHAMP blijkt dat de gevolgen van Parkstad voor het externe veiligheidsrisico beperkt van aard en omvang zijn. Het sociaal-economische belang van de ontwikkeling van Parkstad is zodanig groot dat in de belangenafweging de geringe toename van het groepsrisico als gevolg van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen verantwoord wordt geacht. Bovendien zal na invoering van het Basisnet Spoor het groepsrisico voor dit plangebied drastisch afnemen. Met het Basisnet Spoor probeert de overheid een balans te vinden tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoorwegnet, de ontwikkeling daar omheen en de veiligheid van de burgers. Door een verandering van de treinsamenstelling (gescheiden transport van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen) kan het groepsrisico ter plaatse van Parkstad worden teruggebracht tot 1.6 keer de oriënterende waarde. Vanuit de gemeente Rotterdam is er bestuurlijk overleg met het Rijk om tot afspraken te komen hoe moet worden omgegaan met de resterende overschrijding van de oriëntatiewaarde.
De VRR stelt dat afstand houden tussen het spoor en potentiële slachtoffers de meest effectieve maatregel is om de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te vergroten. In het bestemmingsplan is hieraan gehoor gegeven door in GD6 geen school toe te staan omdat deze locatie grotendeels binnen de 100% letaliteitsgrens ligt. In GD5 is wel een school toegestaan want deze ontwikkellocatie ligt buiten de 100% letaliteitsgrens. Bovendien is de woningdichtheid op de locaties GD5 en GD6 het laagst van heel Parkstad, want deze woningbouwlocaties liggen het dichtst bij het spoor. De ontwikkelingslocaties ten westen van de Laan op Zuid kennen hogere dichtheden. Om dit te borgen is in de regels expliciet vastgelegd dat in de bestemming "Gemengd-5" minimaal 35% van de te realiseren woningen uit grondgebonden woningen bestaat en in de bestemming "Gemengd - 6" minimaal 50% van de te realiseren woningen. Verder is in regels opgenomen dat in de bestemmingen "Gemengd-1 tot en met "Gemengd -6" de bebouwing minstens één (nood)uitgang heeft die van het spoort is afgericht.
6.7.2 Leidingen
Parallel aan het spoor loopt een hoge druk aardgasleiding. De leiding ligt niet binnen het plangebied en de veiligheidszone ligt niet over de bebouwing heen. De leiding heeft geen effect op de nieuwbouwplannen in het Parkstadgebied.
6.7.3 LPG-tankstations
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar.
Direct buiten het plangebied liggen 2 verkooppunten van LPG. Dit zijn het tankstation aan de Korte Stadionweg 111 en aan de Stadionweg 48. De doorzet aan LPG van beide LPG stations is in de Wm-vergunning vastgesteld op maximaal 1.000 m3 en geldt een plaatsgebonden risicocontour van 45 meter. Het invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico in beeld moet worden gebracht is 150 meter. De afstand van het vulpunt tot het plangebied is minimaal 150 meter, de tankstations hebben geen invloed op de ontwikkeling van het plangebied.
De tankstations worden bevoorraad vanaf de A16 over de Stadionweg-Korte Stadionweg. Het vervoer van LPG heeft geen invloed op het plangebied.
6.7.4 Conclusie
De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt leveren een geringe toename van het reeds bestaande groepsrisico op. Deze geringe toename wordt acceptabel geacht gezien het sociaal-economisch belang dat verbonden is aan de ontwikkelingen in Parkstad. Bovendien zal na invoering van het Basisnet Spoor het groepsrisico voor dit plangebied drastisch afnemen.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert in een brief van 8 oktober 2008 om een aantal voorzieningen te realiseren, zoals nooduitgangen, luchtverversingssystemen, bluswater en brandbeveiligingsinstallaties om de zelfredzaamheid en mogelijkheid voor hulpverlening te vergroten. Bij de uitwerking van de bouwplannen moet hiermee rekening worden gehouden.
6.8 Flora En Fauna
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:
- categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
- categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
- categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.
Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.
Plangebied
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied zijn vier ecologische onderzoeken gedaan, te weten:
- Quick scan flora en fauna spoorwegemplacement Parkstad, WR8031, Gemeentewerken, 01-07-2008;
- Flora en fauna Parkstad, deelgemeente Feijenoord, MR6093, Gemeentewerken, 23-04-2009;
- Inventarisatie flora en fauna spoorwegemplacement 2 en 3, Gemeentewerken, 08-10-2009;
- Flora en fauna Parkstad, deelgemeente Feijenoord, Gemeentewerken, 29-06-2010
Het eerste onderzoek, de quick scan, is gebruikt voor de artikel 19 WRO-procedure voor het bouwplan in deelgebied GD1 aan de Laan op Zuid, tussen de Parallelweg en de Brede Hilledijk. Bij het flora- en faunaonderzoek zijn toen de Grote Kaardebol en de Rietorchis aangetroffen. Alleen voor de Rietorchis was het noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen. De ontheffing is verleend op 2 maart 2009.
De volgende twee onderzoeken zijn opgesteld ten behoeve van de ontmanteling van het emplacement. In onderzoeken is een inschatting gemaakt van de aanwezige flora en fauna op het Kieboomterrein en Parkzicht. Omdat deze onderzoeken verouderd zijn, is in juni 2010 nog een gedetailleerd onderzoek gedaan naar het Kieboomterrein en Parkzicht.
6.8.1 Vleermuizen
Tijdens een inventarisatie zijn door bureau Stadsnatuur Rotterdam foeragerende vleermuizen waargenomen op diverse plaatsen binnen het plangebied. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen en worden door het ontbreken van geschikte bomen en gebouwen ook niet verwacht. Gezien de huidige situatie op het emplacement (te open, veel verlichting) is hier geen sprake van een essentieel leefgebied. Langs de rivier zijn de meeste exemplaren aangetroffen. Voor gebieden Parkzicht en het Kieboomterrein zijn geen vleermuizen waargenomen. Door het ontbreken van aansluiting op omringende groenelementen en de aanwezigheid van slechts enkele bomen zonder holten, is het niet waarschijnlijk dat de gebieden van essentieel belang zijn voor vleermuizen.
6.8.2 Flora
Tijdens een onderzoek in juni 2009 zijn op het spoorwegemplacement verschillende beschermde plantensoorten aangetroffen. De Grote Keverorchis is beschermd onder categorie 2 van de Flora- en faunawet en heeft de status 'kwetsbaar'. Omdat de huidige groeiplaats niet kan worden behouden, is een ontheffing aangevraagd en is per mei 2010 de Grote Keverorchis verplaatst naar een locatie buiten Parkstad.
Op het spoorwegemplacement zijn verder nog het Akkerklokje en de Brede Wespenorchis aangetroffen. Beide soorten zijn beschermd onder de eerste categorie van de Ff-wet, waarvoor een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Op het Kieboomterrein en Parkzicht zijn bij het onderzoek van juni 2010 geen groeiplaatsen van beschermde flora meer aangetroffen. Door de vele activiteiten op het terrein en verrijking, waardoor ruigtekruiden domineren, zijn groeiplaatsen hier niet te verwachten.
6.8.3 Conclusie
De beschermde flora die is aangetroffen is reeds met een ontheffing verplaatst.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet altijd zorgvuldig worden omgaan met mogelijk aanwezige flora en fauna. Vanuit de Flora en faunawet geldt hiervoor standaard de zorgplicht, voor zowel beschermde als niet-beschermde soorten. Op het emplacement zijn algemene soorten kleine zoogdieren, amfibieën en vlinders niet uit te sluiten. Ook kunnen in de bomen en struweelzones vogels broeden. Vanuit de zorgplicht geldt dat broedende vogels niet verstoord mogen worden tijdens het broeden en de gelegenheid dienen te krijgen hun broedsel uit te broeden.
6.9 Duurzaamheid En Energie
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwenprincipes en de energieprestatie eisen.
6.9.1 Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.
Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in Parkstad:
Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Het vermijden van zinken regenpijpen en goten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten. Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is. Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet. Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen. Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning).
Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid
Het Rotterdamse beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte.
In de beleidsnota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996, zijn 3 hoofditems geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan:
- het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren;
- differentiatie en flexibiliteit van woningen;
- veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.
Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zo nodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld. Voor de overige delen wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving" en het "Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen". Het is een streven om elk bouwplan te voorzien van het Politie Keurmerk Veilig Wonen. Toekenning van dit keurmerk geeft aan dat een wijk een beperkt criminaliteitsrisico heeft. Het toetsingsresultaat maakt expliciet deel uit van de besluitvorming over de betreffende uitwerking.
Hoofdstuk 8 Handhaving
De handhaving van het bestemmingsplan is door de gelijkvormige omschrijving van de bestemmingen en de bebouwing, en door de organisatie van de inrichting en het beheer, waarbij de gemeente intensief is betrokken, voldoende verzekerd te achten. Er is een Rotterdamse Handhavingscommissie die hierop specifiek toeziet. In het gebied zijn geen bestaande illegale gebruiksvormen bekend. Tegen een eventueel strijdig gebruik zal zo nodig bestuurlijk worden opgetreden. Hierbij geld de Kadernota Handhaving van de gemeente als uitgangspunt.
Deze Kadernota is op 16 april 2002 door burgemeester en wethouders vastgesteld. In deze nota zijn de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dc+V vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deel gemeenten formeel onderschreven. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichting en). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van Parkstad is in dit bestemmingsplan opgenomen. Hierin wordt de ontwikkeling van woningbouw, stedelijke functies en een tweetal park mogelijk gemaakt. Op basis van programma studies, het stedenbouwkundige plan en deskundigen ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen door partijen getoetst.
De grondexploitatie van Parkstad wordt voor rekening en risico van de gemeente Rotterdam gevoerd. Het tekort wordt afgedekt door een inmiddels toegekende subsidiebijdrage van het Rijk (vanuit subsidieregeling Spoorde Doorsnijdingen is vanuit het ministerie van Verkeer & Waterstaat een bijdrage toegekend). Daarnaast heeft de privaatrechtelijke afspraak met Vestig (over afname van het emplacement voor woningbouw) en een optimalisatie aan de kostenkant voor een minder risicovolle en meer haalbare grondexploitatie gezorgd.
Uit deze studie is de conclusie te trekken dat de ontwikkeling van Parkstad, conform de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten uit het stedenbouwkundige plan, financieel neutraal te realiseren is. Door de toegekende subsidie en de uitgevoerde financiële optimalisatie is de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingplan Parkstad gegarandeerd.
Exploitatie plan
Er wordt besloten geen exploitatie plan voor Parkstad vast te stellen, aangezien middels privaatrechtelijke overeenkomsten kosten verhaal gegarandeerd is.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is het voorontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan:
- 1. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
- 2. VROM-Inspectie Regio Zuid-West
- 3. Waterschap Hollandse Delta
- 4. DCMR Milieudienst Rijnmond
- 5. Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland
- 6. Kamer van Koophandel Rotterdam
- 7. BOOR
- 8. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
- 9. Brandweer Rotterdam
- 10. ENECO Netbeheer
- 11. BV Nederlandse Gasunie
Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 4, 6, 8 en 11 is schriftelijk gereageerd. Van de onder nummer 1 tot en met 4 en 6 (vetgedrukt) vermelde partijen is een inhoudelijke reactie ontvangen; van de overige partijen is geen reactie ontvangen.
De opmerkingen hadden betrekking op een aantal milieuaspecten. Omdat inmiddels de stedenbouwkundige opzet gewijzigd is, is ook de toelichting op veel onderdelen gewijzigd, waarbij rekening is gehouden met de gemaakte opmerkingen.
Hieronder volgt, na een samenvatting van de reacties, het commentaar op de gemaakte opmerkingen.
1. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
Luchtkwaliteit
Het plan voldoet volgens de huidige berekeningen niet aan de normen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Wanneer sprake is van een overschrijding van de normen, moet aangegeven worden waarom het plan door zou moeten gaan en welke maatregelen genomen moeten worden.
Commentaar:
Er is een nieuw luchtonderzoek (Gemeentewerken Rotterdam, augustus 2010). Hieruit blijkt dat er geen overschrijdingen zijn en dat bestemmingsplan Parkstad voldoet aan alle drempels en grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007.
Externe veiligheid
In de "Risicoanalyse van het railtransport van gevaarlijke stoffen door Parkstad, fase 1" dat als bijlage bij het plan is gevoegd, wordt verondersteld dat de plaatsgebonden risicocontour komt te vervallen als gevolg van de afname van het aantal wagens met zeer brandbare vloeistoffen en de invoering van bloktreinvervoer. Beide aspecten zijn echter onzeker. Verzocht wordt aan te geven wat de gevolgen zijn voor zowel het plaatsgebonden als het groepsrisico, indien er geen afname van het aantal wagens plaatsvindt. Daarbij moet de CHAMP-methodiek gebruikt worden.
Ten aanzien van het groepsrisico is in de bestaande situatie reeds sprake van een overschrijding vanwege de aanwezigheid van het Albedacollege. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde geldt echter een verantwoordingsplicht: Er moet worden nagegaan of, door het treffen van maatregelen, niet alsnog aan de oriëntatiewaarde kan worden voldaan.
Commentaar:
Parkstad draagt zelf weinig bij aan de stijging van het groepsrisico. In de huidige planologische situatie is al sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. De ontwikkelingen in Parkstad die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen daaraan slechts in geringe mate bij. Op basis van de CHAMP-methodiek acht het gemeentebestuur deze geringe toename van het groepsrisico aanvaardbaar, gelet op het sociaal-economische belang van de geplande ontwikkelingen in Parkstad. Bovendien zal na invoering van het Basisnet Spoor het groepsrisico voor dit plangebied drastisch afnemen.
Water
- De uitkomsten van het op 6 november 2006 gehouden watertoetsoverleg moeten nog in het plan worden opgenomen.
- Het plan laat nieuwbouw in de keurzone van een primaire waterkering toe. Omdat dit in principe is uitgesloten (Regels voor Ruimte) dient het plan aangepast te worden dan wel de noodzaak van de bebouwing gemotiveerd te worden.
- Op blz. 56 van de toelichting en in artikel 3b van de voorschriften wordt gesproken over een kernzone van de primaire waterkering. De ligging hiervan blijkt echter noch uit de hoofdplankaart noch uit de belemmeringenkaart. Verzocht wordt de kernzone aan te geven op de plankaart.
- Het op blz. 60 van de toelichting genoemde uitgiftepeil van + 4.25 meter dient juridisch verankerd te worden in de voorschriften en op de plankaart.
- De op deze blz. genoemde toelaatbare kans van water op maaiveld woedt gesteld op 1 keer per 1250 jaar. Dit wijkt af van de door Rijkswaterstaat geadviseerde norm van 1 keer in de 4000 jaar. Verzocht wordt de motivering voor deze afwijking in het plan op te nemen.
- In artikel 3, lid 6 staat dat bij negatief advies van de beheerder van de waterkering, bouwen toch mogelijk is na een verkregen verklaring van geen bezwaar van GS. Zonder positief advies van de beheerder van de waterkering is het echter niet mogelijk in de waterkering te bouwen.
Commentaar:
- De uitkomsten van het overleg uit 2006 zijn niet opgenomen omdat er inmiddels recentere informatie beschikbaar is.
- In overleg met het Waterschap zijn inmiddels nadere afspraken over dit punt gemaakt, zie ook par. 5.3.4.
- De primaire waterkering is op de plankaart aangegeven als (dubbelbestemming) "Waterstaat - Waterkering".
- Het te hanteren uitgiftepeil zal in de bouwplanfase worden vastgesteld op basis van het advies van de werkgroep uitgiftepeil van Gemeentewerken.
- Verwezen zij naar het gestelde ad 3 (Waterschap).
- Het is inderdaad niet mogelijk om zonder vergunning van de waterbeheerder te bouwen nabij de waterkering, dit is zo opgenomen in de toelichting.
2. VROM-Inspectie Regio Zuid-West
Externe veiligheid
Er is sprake van overschrijding van het groepsrisico. Hoewel sprake is van een verwaarloosbare bijdrage moet niettemin worden nagegaan of door het treffen van maatregelen niet alsnog aan de oriëntatiewaarde kan worden voldaan.
Verder blijkt niet hoe de veiligheidssituatie voor het emplacement Parkstad zelf is.
Commentaar:
Uit de CHAMP blijkt dat maatregelen om het groepsrisico onder de overschrijdende waarde te brengen, moeten worden gezocht in een verbod op samenlading waardoor er alleen nog maar met bloktreinen wordt vervoerd. In het kader van de ontwikkeling van het Basisnet Spoor zet de gemeente Rotterdam in op gescheiden vervoer van brandbaar gas en brandbare vloeistoffen. Omdat dit beleid op nationaal niveau wordt opgesteld, kan er in het kader van Parkstad nog geen rekening mee worden gehouden.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert om een aantal voorzieningen te realiseren, zoals nooduitgangen, luchtverversingssystemen, bluswater en brandbeveiligingsinstallaties om de zelfredzaamheid en mogelijkheid voor hulpverlening te vergroten. Bij de uitwerking van de bouwplannen moet hiermee rekening worden gehouden.
De activiteiten op het emplacement verdwijnen en worden voortgezet op een nieuwe locatie in Rotterdam, daarom levert het emplacement zelf geen veiligheidsrisico op.
Luchtkwaliteit
Aanvullend onderzoek zal nodig zijn om aan te tonen dat kan worden voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Beschikbaarheid van de resultaten bij de ontwerpfase is aan te raden.
Commentaar:
Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw uitgevoerd. De luchtkwaliteit voldoet in de huidige situatie aan de norm. Als in 2018 de plannen voor Parkstad gerealiseerd zijn, voldoet de luchtkwaliteit nog steeds aan de wettelijke norm
Aardgasleiding
Er is in het gebied sprake van een hoge druk aardgasleiding. Hoewel formeel de circulaire uit 1984 nog geldt, is het raadzaam om met nieuwe inzichten rekening te houden. Inmiddels is er overeenstemming tussen RIVM en Gasunie over het te hanteren model en te hanteren risicofactoren.
Commentaar:
Nieuwe regelgeving van het Rijk laat op zich wachten. Omdat de leiding niet binnen het bestemmingsplangebied ligt, wordt alleen rekening gehouden met de circulaire.
3. Waterschap Hollandse Delta
Vergunningen
Het waterschap constateert dat de op blz. 56 genoemde vergunningverlening onvolledig is. Het waterschap is ook bevoegd tot het verlenen van WVO-vergunningen. Het waterkwantiteitsbeleid behoort tot de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Commentaar:
De vergunningverlener voor lozing op de rivier en havens is wel degelijk Rijkswaterstaat; het waterschap is de vergunningverlener voor buitendijks gelegen overige wateren. Hiervan is geen sprake in het plangebied.
Vrije ruimte
Het waterschap kan niet instemmen met de op blz. 59 gegeven definitie van het profiel van vrije ruimte. Voorgesteld wordt de formulering uit de provinciale verordening te gebruiken.
Commentaar:
In de Verordening Waterkering West Nederland staat:
Artikel 1, lid g: profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;
Hierbij moet vermeld worden dat het Waterschap het profiel van de vrije ruimte heeft bepaald op 10 meter, zoals bepaald in de rapportage 'Toetsing dijkprofiel' versie 1.1, 26 maart 2009. Deze laatste tekst is opgenomen in het bestemmingsplan.
Water op maaiveld
De op blz. 60 genoemde uitgangspunten betreffen het Rijksbeleid met betrekking tot buitendijkse gebieden. Voor wat betreft de toelaatbare kans van water op maaiveld gaat het waterschap uit van 1/4000 voor binnendijks gebied.
Commentaar:
Rijkswaterstaat gaat voor buitendijks gebied uit van waterstanden die kunnen voorkomen met een kans van 1/4000 jaar. Het gebied moet rekening houdend met 200 jaar zeespiegelstijging hier boven liggen. Dit is een richtlijn, geen norm. Dat mag de gemeente / ontwikkelaar in Rotterdam zelf bepalen.
Het waterschap moet de waterkering toetsen op waterstanden die 1/4000 jaar kunnen voorkomen. Water op het maaiveld is gerelateerd aan watergangen binnendijks. De landelijke norm is hiervoor 1/100 jaar. (Nationaal Bestuursakkoord Water)
De advieshoogte van Rijkswaterstaat voor buitendijks gebied is gebaseerd op de maatgevende waterstand. Voor de dijkring 17 is dit de waterstand met kans van 1:4000, NAP +3,40 meter (hydraulische randvoorwaarden 2006). Deze waterstand wordt vermeerderd met het effect van 200 jaar zeespiegelstijging. Dit werkt voor 35% mee in Rotterdam. De minimale toeslag is 0,5 meter.
Uit deze benadering volgt een adviespeil van minimaal NAP +3,90 meter (+3,40 + ((2x0,6)*35% of 0,5). In de watertoets is uitgegaan van een iets andere benadering met andere uitgangspunten (kans van 1:1250 en 50% doorwerking van de zeespiegelstijging). Het adviespeil van Rijkswaterstaat is met deze benadering lager dan het peil dat in het bestemmingsplan wordt aangehouden (NAP+4,00) meter. Dit peil is hoger dan het adviespeil van Rijkswaterstaat. Geconcludeerd kan worden dat de gebruikte benadering in het bestemmingsplan een grotere veiligheid heeft dan de benadering van Rijkswaterstaat.
Naam waterschap
Waar op blz. 79 Hoogheemraadschap IJsselmonde staat, moet dit Hollandse Delta zijn.
Commentaar:
Dat is juist, sinds 1 januari 2005, zijn het Waterschap IJsselmonde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden samengevoegd tot het Waterschap Hollandse Delta. De tekst is aangepast.
4. DCMR Milieudienst Rijnmond
Geluid
Het geluidonderzoek moeten worden aangepast vanwege de nieuwe Wet geluidhinder. Er moet een besluit hogere waarden worden aangevraagd.
Commentaar:
Er is een nieuw geluidonderzoek uitgevoerd, 14 januari 2010 volgens de nieuwe Wet geluidhinder van 1 januari 2007. Tegelijk met dit bestemmingsplan gaat het ontwerpbesluit hogere waarden ter inzage.
Externe veiligheid
Bij de berekening van het groepsrisico moeten de aantallen bonte treinen en bloktreinen worden meegenomen. Hoewel de bijdrage van Parkstad aan de toename van het groepsrisico gering zal zijn, moet de overweging wel gemaakt worden en dienen de afwegingen in de toelichting te worden opgenomen.
Commentaar:
Er is in 2010 een nieuw externe veiligheidsonderzoek gedaan. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen bonte treinen en bloktreinen. Omdat er in de situatie met bonte treinen wordt het groepsrisico overschreden, is er een CHAMP opgesteld. Uit de CHAMP blijkt dat de gevolgen van Parkstad voor het externe veiligheidsrisico beperkt van aard en omvang zijn. Het sociaal-economisch belang van de ontwikkeling van Parkstad is zodanig dat de geringe toename van de overschrijding van de oriënterende waarde als gevolg van deze ontwikkelingen aanvaardbaar worden geacht.
Luchtkwaliteit
Het plan voldoet niet aan het Besluit Luchtkwaliteit.
Commentaar:
Er is in 2010 een nieuw luchtonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen overschrijdingen zijn en dat bestemmingsplan Parkstad voldoet aan alle drempels en grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007.
6. Kamer van Koophandel
Bedrijven
De in artikel 2 genoemde 'ambachtelijke bedrijven' zouden bedrijven als bedoel in categorie 1 en 2 moeten zijn. Deze bedrijvigheid zou ook mogelijk moeten zijn binnen de bestemming "Stedelijke functies' in artikel 1.
Commentaar:
Deze opmerking is ter harte genomen, in het ontwerpbestemmingsplan worden in het hele plangebied bedrijven mogelijk gemaakt in categorie 1 en 2.
Groen
Door de beperkte omvang van het groen zijn er te weinig mogelijkheden om te komen tot een bijzonder woonmilieu of tot volwaardige recreatieve bedrijvigheid.
Commentaar:
In het gewijzigde stedenbouwkundige plan worden 2 parken voorzien midden in de nieuwe woonbuurten. De parken krijgen een hoogwaardige en veelzijdige inrichting en worden intensief gebruikt als ontmoetingsplek tussen de omringende stadswijken. Op die manier wordt invulling gegeven aan een aantrekkelijk en bijzonder woonmilieu.
8. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Externe veiligheid
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert om de overschrijding van het groepsrisico te verantwoorden.
Commentaar:
Om het groepsrisico te verantwoorden is een CHAMP opgesteld. Uit de CHAMP blijkt dat de gevolgen van Parkstad voor het externe veiligheidsrisico beperkt van aard en omvang zijn. Het sociaal- economisch belang van de ontwikkeling van Parkstad is zodanig dat de geringe toename van de overschrijding van de oriënterende waarde als gevolg van deze ontwikkelingen aanvaardbaar wordt geacht.
11. Gasunie
Aardgasleiding
De Gasunie merkt op dat de leiding waarvan in de toelichting sprake is, niet in dit gedeelte van Parkstad ligt. De Gasunie gaat er van uit dat met haar belang bij de uitwerking van dat plandeel rekening wordt gehouden.
Commentaar:
Bij de uitwerking van het bestemmingsplan waarin de gasleiding ligt, zal uiteraard aandacht worden besteed aan de ligging van de fysieke leiding en de veiligheidszones.
10.2 Inspraak
Het voorontwerp heeft van woensdag 9 mei tot en met dinsdag 20 juni 2007 voor een ieder ter inzage gelegen in het kantoor van deelgemeente Feijenoord, Maashaven Oz, 230. Op 15 mei 2007 is in Villa zebra, Stieltjesstraat 21, een inspraakbijeenkomst gehouden. Op de inspraakbijeenkomst zijn 33 insprekers verschenen. Er zijn 10 schriftelijke zienswijzen ingediend. Hieronder volgt, na een samenvatting van de zienswijzen, het commentaar erop.
Reclamant 1
Milieueffectrapportage
De voorziene hoeveelheid woningen, de m2 b.v.o stedelijke voorzieningen en de toename van het autoverkeer als gevolg van de ontwikkeling van dit plan is een reden om een milieueffectrapportage op te stellen.
Commentaar:
Het programma uit het bestemmingsplan is getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Zowel het aantal woningen als het aantal m2 b.v.o. liggen onder de drempelwaarde en daarmee is het bestemmingsplan niet merplichtig.
Bodem
Er dient een nader bodemonderzoek en eventueel een saneringsonderzoek te worden gedaan om conclusies te kunnen trekken over de werkelijke bodemkwaliteit.
Commentaar:
Uitgebreid bodemonderzoek wordt uitgevoerd en getoetst bij de aanvraag voor de bouwvergunning.
Hoeveelheid m2 b.v.o.
In het plan is teveel ruimte ingelast voor stedelijke functies zodat door de verkeersaantrekkende werking de leefbaarheid zal afnemen. Om dit tegen te gaan moet het aantal m2 b.v.o. stedelijke functies verminderd worden.
Commentaar:
Parkstad is een stedelijk gebied en daarbij horen stedelijke functies. Met de verkeersaantrekkende werking is rekening gehouden door een aantal verkeerskundige verbeteringen door te voeren ten behoeve van een vlotte doorstroming.
Bouwhoogte
Er dient een vloeiendere overgang te worden gecreëerd tussen de Afrikaanderwijk en Parkstad, de hoogbouw tot 70 meter op Emplacement 1 draagt hier niet aan bij.
Commentaar:
De bouwhoogte is verlaagd naar 40 meter op een deel van de locatie en 32 meter in de rest van deelgebied GD1 (Emplacement 1).
Reclamant 2
Park
Met de komst van nieuwe woningen met 9 verdiepingen aan de Laan op Zuid komt er geen zonlicht in de bestaande woningen aan de Hilledijk, dat gaat ten koste van het woongenot. Ook is hierdoor geen uitzicht meer en daarom zal de waarde van de woningen dalen. Het verzoek is daarom om het park geheel of gedeeltelijk tegenover de woningen aan de Hilledijk aan te leggen.
Commentaar:
In het voorontwerp bestemmingsplan is uitgegaan van 1 centraal park. Dit idee is losgelaten en in dit ontwerpbestemmingsplan worden 2 kleinere parken mogelijk gemaakt. Eén park komt aan de westzijde van de Laan op Zuid te liggen. Nadere uitwerking in het bouwplan zal duidelijk maken waar het park precies komt te liggen, dat wordt in het bestemmingsplan niet nader uitgewerkt.
Reclamant 3
Bestemmingsplan
Omdat Parkstad I niet los is te zien van Parkstad II zou er één bestemmingsplan Parkstad moeten zijn.
Commentaar:
Een bestemmingsplan wordt gemaakt voor de periode van 10 jaar. Omdat de ontwikkelingen van Parkstad II nog niet duidelijk zijn en ook niet binnen de komende 10 jaar worden verwacht, is het niet mogelijk om voor heel Parkstad één bestemmingsplan te maken.
Verkeer
- De verkeersdruk tengevolge van de derde stadsbrug en andere wegen zou moeten worden verspreid over Rose- en Oranjeboomstraat.
- De Laan op Zuid zou ondertunneld moeten worden.
- Bruggen naar parkdelen zijn onaanvaardbaar.
- Doorsteken van andere delen van de wijk naar de kop van Zuid en Feijenoord, Brede Hilledijk voor snelverkeer. Paul Krugerstraat, de Riebeekstraat en de Martinus Steijnstraat voor langzaam verkeer.
- De verbinding naar Katendrecht moet duidelijker.
Commentaar:
- In bestemmingsplan Parkstad wordt geen derde stadsbrug mogelijk gemaakt. Daarom kunnen ook geen uitspraken gedaan worden over de verspreiding van de verkeersdruk die daardoor ontstaat.
- Ondertunneling van de Laan op zuid is niet voorzien in de stadsvisie en daarom geen onderdeel van bestemmingsplan Parkstad.
- de Brede Hilledijk wordt doorgetrokken over de Laan op Zuid verbonden met Vuurplaat. De Paul Krugerstraat, Riebeekstraat en de Martinus Steijnstraat worden voor langzaam verkeer aangetakt op de Laan op Zuid.
- Door de verbinding van de Brede Hilledijk met de Laan op Zuid en Vuurplaat wordt de verbinding met Katendrecht beter en duidelijker.
Park
Het park moet groot zijn en doorlopen tot aan de rivier. Groen wat er is versterken, het dijklichaam en meer groen in het plan. Parkstad moet een groot park krijgen.
Commentaar:
Er is een visie op het groen in Parkstad. In plaats van een groot park worden 2 kleinere parken in verschillende deelgebieden mogelijk gemaakt die in de directe woonomgeving een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van het woonklimaat.
Bouwhoogte
Een lange muur langs de Laan op Zuid is niet aanvaardbaar vanwege schaduw en wind. De bouwhoogte zou niet meer dan 30 meter mogen zijn.
Commentaar:
De maximale bouwhoogte is, op twee accenten van 51 en 40 meter na, overal 32 meter. Doordat er gevarieerd wordt in hoogte tussen de 14 en de 32 meter wordt de bebouwing langs de Laan op Zuid minder massief. Uit de bezonningsstudie is gebleken dat er in de lente, zomer en herfst het grootste gedeelte van de dag geen schaduw te verwachten is op de omliggende bebouwing.
Woningen/kantoren/winkels
Woningbouw en kantoren zouden gecombineerd moeten worden door woningen beneden en kantoren daarboven te situeren. Onderzoek naar haalbaarheid van winkels i.v.m. leegloop van het ene gebied naar het andere.
Commentaar:
Deze opmerkingen worden meegenomen bij de uitwerking van het bestemmingsplan.
Luchtkwaliteit
Er zijn twijfels aan de luchtkwaliteit nabij knooppunt Rosestraat/Colosseumweg.
Commentaar:
Uit de inspraakreactie blijkt niet waar de twijfels op gestoeld zijn. Uit het luchtrapport van 2 augustus 2010 blijkt dat er geen overschrijdingen zijn en dat bestemmingsplan Parkstad voldoet aan alle drempels en grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007.
Geluid
De hogere grenswaarden van het wegverkeer is onaanvaardbaar.
Commentaar:
Uit de inspraakreactie blijkt niet waarom de reclamant vindt dat de hogere grenswaarden onaanvaardbaar zijn. Bij het aanvragen van hogere waarden zal worden voldaan aan de Wet geluidhinder en aan het Ontheffingenbeleid van de gemeente Rotterdam en derhalve zijn hogere waarden aanvaardbaar.
Milieueffectrapportage
Een MER ontbreekt.
Commentaar:
Het programma uit het bestemmingsplan is getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en aan de Europese regelgeving. Zowel het aantal woningen als het aantal m2 b.v.o. liggen onder de drempelwaarde en daarmee is het bestemmingsplan niet merplichtig.
Reclamant 4
Luchtkwaliteit/verkeer
Het is noodzakelijk eerst een verkeerscirculatieplan te ontwikkelen, waarbij een ongelijkvloerse kruising van de 2e Rosestraat en de Laan op Zuid, en de ondertunneling van de Laan op Zuid als optie moeten worden meegenomen.
Commentaar:
De kruising van de 2e Rosestraat en de Laan op Zuid is geen onderdeel van bestemmingsplan Parkstad. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over de aanpassing van dit kruispunt. De ondertunneling van de Laan op Zuid is niet in de stadsvisie voorzien en daarom geen onderdeel van bestemmingsplan Parkstad.
Derde stadsbrug
Het probleem is dat een nieuwe stadsbrug niet binnen 8-10 jaar wordt ontwikkeld en daarom zal Hillesluis voorlopig ook geen aantrekkelijke verbinding krijgen met Parkstad.
Commentaar:
De mogelijk nieuwe stadsbrug zal worden beschreven in bestemmingsplan Parkstad II. Dan kan ook gekeken worden naar een aantrekkelijkere verbinding van Hillesluis met Parkstad, verkeerskundige aanpassingen die daarvoor wellicht nodig zijn, vallen nu buiten de grenzen van bestemmingsplan Parkstad.
Programma woningtypen
Er is onduidelijkheid over de te bouwen soorten woningen. De Stadsvisie zegt dat er geen bereikbare woningen bij hoeven te komen. Dit zou dan ook uit het plan moeten blijken. Bij koopwoningen zou het prettig zijn te weten welke typen, welke percentages en welke prijsklassen er gebouwd worden.
Commentaar:
In het stedenbouwkundig plan staat dat in Parkstad verschillende typen woningen: sociale woningbouw, huur en koop, in verschillende prijscategorieën worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan wordt niet exact aangegeven waar welk woningtype komt. In de uitwerking van het bestemmingsplan, bij het aanvragen van de bouwvergunning wordt pas duidelijk waar welk woningtype gebouwd wordt.
Voorzieningen
Een aantal voorzieningen als scholen, buurthuizen en sportzalen kan gerealiseerd worden. Beter zou zijn wanneer een minimum aan voorzieningen gerealiseerd moet worden.
Commentaar:
Het is niet mogelijk om door middel van een bestemmingsplan een minimum aan voorzieningen af te dwingen, het plan geeft alleen aan waar bepaalde ontwikkelingen mogelijk zijn.
Reclamant 5
Bouwhoogte
Reclamanten maken bezwaar tegen de incidentele hoogbouw tot 70 meter in Emplacement I.
Deze hoogte staat niet in verhouding tot de hoogte in de rest van de Afrikaanderwijk en verstoort het zich vanuit de Afrikaanderwijk naar de Kop van Zuid en andersom. De maximumhoogte zou overal 26 meter moeten zijn.
Commentaar:
De bouwhoogte is verlaagd naar maximaal 40 meter op Emplacement 1.
Reclamant 6
Basisschool De Wissel
Overlast van spelende kinderen van basisschool "De Wissel", die onder in hun complex is gevestigd, zal toenemen omdat de school niet meer van het park gebruik kan maken als verlengstuk van het schoolplein. Ook het brengen en halen van schoolgaande kinderen leidt tot overlast zoals geluid, stank en een slechte bereikbaarheid van de woningen. Reclamant vreest voor toename van deze problemen door toename van nieuwe woningen.
Commentaar:
Het stemgeluid van spelende kinderen is niet gebonden aan wettelijke normen en daarom kan daar in het bestemmingsplan geen rekening mee worden gehouden. Het park wordt niet meer als groot park in het zuidelijke deel van Parkstad gesitueerd maar als verschillende kleinere parken tussen de woningen in. Het brengen en halen met de auto is ook niet in een bestemmingsplan te reguleren.
Park
Het huidige Spoorweghavenpark wordt intensief gebruikt door niet in verenigingsverband sportende buurtbewoners. In het nieuwe plan worden geen mogelijkheden aangegeven voor de groep. Een park tussen de wijken is beter dan een park aan de rand. De vrees bestaat dat er per saldo meer groen verdwijnt dan er voor terugkomt.
Commentaar:
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan wordt het park nu niet meer in het zuidelijk deel van Parkstad gesitueerd maar worden er meerdere kleinere parken tussen de woningen mogelijk gemaakt.
Groen
Door de beschutte ligging en de sociale controle van omwonenden is het Spoorweghavenpark een veilig park. Verwacht wordt dat door de situering en de verbinding tussen kop van Zuid en Tarwewijk het park mogelijke een hangplek voor criminele jongeren wordt. Hierdoor wordt het park onveilig en zal een deel van haar recreatiefunctie verliezen. Wat is een pocketpark? Is dat een stuk groen waar honden uitgelaten kunnen worden, is het een stuk groen van 2 meter bij 2 meter of is het een groenplaats waar de omwonenden kunnen recreëren?
Commentaar:
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan wordt het park nu niet meer in het zuidelijk deel van Parkstad gesitueerd maar worden er 2 kleinere parken (pocketparken) tussen de woningen mogelijk gemaakt. In de regels is vastgelegd in welk deelgebied het groen kan worden gerealiseerd en hoe groot het park minimaal moet zijn. De precieze omvang, vorm en positie zullen echter pas bij de uitwerking van de bouwblokken en inrichting van de buitenruimte exact worden bepaald, met het stedenbouwkundig ontwerp als uitgangspunt.
Verkeer en parkeren
De huidige doorstroming van het verkeer is niet toereikend op de laan op Zuid en de Rosestraat. In het bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt maar er worden geen concrete uitspraken gedaan over de verbetering van de doorstroming.
Commentaar:
Ten behoeve van de doorstroming worden de Brede Hilledijk, de Paul Krugerstraat, Martinus Steijnstraat en de Machiniststraat verbonden met de Laan op Zuid. De nieuwe kruisingen worden door middel van verkeerslichten geregeld en zijn daardoor veel veiliger voor het langzaam verkeer. Door de nieuwe aansluitingen wordt de Putselaan en het kruispunt 2e Rosestraat/Laan op Zuid ontlast waardoor daar de doorstroming verbeterd.
Parkeren
De parkeergelegenheid in de wijk is dankzij zijn huidige vorm toereikend, maar er zijn zorgen over de parkeervoorzieningen na realisatie van honderden extra woningen.
Commentaar:
Bij het aanvragen van een bouwvergunning wordt het bouwplan getoetst aan de Bouwverordening. In de Bouwverordening staat ook een norm voor de hoeveelheid parkeerplaatsen per woning. Op deze manier wordt gewaarborgd dat bij de nieuwe woningen voldoende nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd.
Waardevermindering woningen
De woningen aan de Spoorweghaven verliezen hun uitzicht op het park en daarmee vermindert de waarde van de woning.
Commentaar:
Aan de Spoorweghaven wordt het bestaande park deels bebouwd en deels gebruikt voor de aanleg van het Spoorweghavenpark. Indien reclamant meent recht te hebben op tegemoetkoming in schade als gevolg van het bestemmingsplan, kan hij na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een planschadeclaim indienen. Hij heeft daartoe 5 jaar de tijd.
Reclamant 7
Luchtkwaliteit
Er dient een onderzoek te worden uitgevoerd gericht op de leefbaarheid en gezondheid als gevolg van de combinatie warmteontwikkeling en luchtvervuiling.
Commentaar:
Het onderzoek naar de luchtkwaliteit is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw uitgevoerd. De luchtkwaliteit voldoet in de huidige situatie aan de norm. Als in 2018 de plannen voor Parkstad gerealiseerd zijn, voldoet de luchtkwaliteit nog steeds aan de wettelijke norm, ook als de weg tussen de Brede Hilledijk en Vuurplaats wordt doorgetrokken.
De hoge temperatuur in de bestaande woningen kan niet worden opgelost in bestemmingsplan Parkstad.
Reclamant 8
Park
Het bestemmingsplan biedt te weinig garanties voor het beschikbaar en bereikbaar blijven van voldoende ruimte en groen in de wijk. Niet minder maar meer groene ruimte van kwaliteit is nodig om de wijken leefbaar te houden. Dit dient in het bestemmingsplan te worden verankerd.
Commentaar:
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is het groen flink aangepast. In plaats van 1 park worden er nu 2 kleinere parken mogelijk gemaakt aan beide zijden van de Laan op Zuid. Het totale groen is kleiner geworden maar de vrijgekomen ruimte is gebruikt om in plaats van hoogbouw meer grondgebonden woningen met een tuin mogelijk te maken, dit komt ook ten goede aan de leefomgevingskwaliteit.
Reclamant 9
Hoogbouw/zonlicht/waardedaling woningen
Door de hoogbouw tot 70 meter komt er geen zonlicht meer op de dakterrassen van de woningen. Bovendien kan er windhinder ontstaan en verdwijnt het uitzicht. Dit leidt tot waardedaling van de woningen.
Commentaar:
In het vigerende bestemmingsplan wordt hoogbouw toegestaan in Parkstad. Het onderliggende bestemmingsplan is hiervan een nadere detaillering waarbij de maximale hoogte in de regels is vastgelegd op 32 meter. Aan de doorgetrokken Brede Hilledijk is een toren van maximaal 51 meter toegestaan. Uit de bezonningsstudie blijkt dat in de lente, zomer en herfst het grootste gedeelte van de dag de zon omringende bebouwing kan bereiken. Dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot planschade.
Luchtkwaliteit
Door de reclamant wordt gesteld dat de uiteindelijke luchtkwaliteit dus zeker boven de wettelijke normen en ambitieniveaus uitkomt.
Commentaar:
Het geluidonderzoek is geactualiseerd 14 januari 2010. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie geen overschrijding van de wettelijke normen is. In de toekomst, als Parkstad volledig ontwikkeld is, wordt op een aantal locaties de voorkeurswaarde voor woningen en onderwijsinstellingen vanwege een of meerdere wegen overschreden. Hiervoor wordt een hogere waarde aangevraagd. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor woningen en onderwijsinstellingen, 63 dB, wordt niet overschreden.
Geluidoverlast
De geluidwaarden (op de Laan op Zuid 65 dB) overschrijden de normen voor woonfuncties met meer dan 50%. De norm voor woonfuncties is 35 dB.
Commentaar:
In de bovenstaande bewering worden twee normen door elkaar gehaald. Voor een stadsweg geldt dat de geluidbelasting aan de buitenkant op de gevel van een geluidgevoelige bestemming maximaal 63 dB mag zijn (Wet geluidhinder). Voor het binnenklimaat van de woning geldt een andere norm, 33 dB (Bouwverordening). Deze twee normen kunnen niet met elkaar vergeleken worden en daarom is de bewering dat de normen met 50% worden overschreden niet juist. Een geluidbelasting op de buitenkant van een gebouw van 63 dB kan prima samengaan met een geluidbelasting binnen in het gebouw van 33 dB. Goede geluidisolatie in de muur moet ervoor zorgen dat het geluid van buiten voldoende wordt gedempt.
Verkeer
Door aansluiting van de Brede Hilledijk zal de verkeersdoorstroming op de Laan op Zuid verder stagneren. De Vuurplaat zal helemaal vastlopen, waardoor weer sluipverkeer door de Stadstuinen zal gaan rijden.
Commentaar:
Door de aansluiting van de Brede Hilledijk op de Laan op Zuid en Vuurplaat zal de Putselaan en het kruispunt 2e Rosestraat/Laan op Zuid ontlast worden waardoor de doorstroming daar verbeterd.
Reclamant 10
Hoogbouw
Aan de Laan op Zuid is hoogbouw mogelijk tot en met 70 meter, maar deze hoogte is niet beargumenteerd. Reclamant stelt voor om de hoogte (26 meter) van de huidige bebouwing aan de Laan op Zuid maatgevend te laten zijn.
Commentaar:
In het voorontwerp bestemmingsplan Parkstad I is er voor gekozen dat de bouwhoogte afneemt van noord naar zuid. Beoogd is hiermee een geleidelijke overgang te realiseren van de intensieve en hoge bebouwing op de Wilhelminapier (tot 170 meter) en het gebied Zuidkade (gevarieerde bouwhoogte van 20 tot 80 meter) naar het minder intensief bebouwde Parkstad.
Langs de Laan wordt er naar gestreefd een stevig bebouwingsprofiel te realiseren dat past bij het boulevardkarakter van de Laan op Zuid. In het ontwerpbestemmingsplan is de maximale hoogte 32 meter. Er zijn twee stedenbouwkundige accenten, in GD1 van 40 meter en in GD2 van 51 meter op de plek waar de Brede Hilledijk doorgetrokken gaat worden over de Laan op Zuid naar Vuurplaat toe.
Het gebied achter de Laan op Zuid wordt maximaal 14 meter hoog, zodat deze bebouwing goed aansluit op de hoogte van de bebouwing in Afrikaanderwijk en Feijenoord.
Tram- en metrogeluid
De nieuwe generatie trams zorgt voor meer geluid dan de genoemde 64 dB(A). Voor de berekening van het metrogeluid is geen rekening gehouden met het per 1-1-2007 geldende meet- en rekenvoorschrift geluidhinder 2006.
Commentaar:
Tramlawaai valt onder de berekening voor en binnen de normen van wegverkeerslawaai. De geluidberekening van 14 januari 2010 is gemaakt op basis van het vigerende meet- en rekenvoorschrift uit de Wet geluidhinder.
Luchtkwaliteit
Het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit heeft betrekking op de jaarlijkse berekening ten bate van onderbouwing van huidige en toekomstige ruimte- en infrastructurele plannen. Een bijbehorende brief van VROM 'actualisatie CARmodel' vermeldt onder meer om speciale aandacht te besteden aan situaties waarbij de concentraties stikstofdioxide net onder de grenswaarden blijven.
Commentaar:
Het luchtonderzoek van 2 augustus 2010 is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift en met het nieuwste CARmodel. Uit de resultaten blijkt dat nergens de grenswaarde van NO2 of PM10 wordt overschreden. Daarmee voldoet het plan aan de wet.
Parkeren
Er is geen ruimte om voor alle woningen parkeerruimte te maken.
Commentaar:
De woningen en het andere programma dat op basis van het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd betekent inderdaad meer auto's en meer parkeren. In de bouwverordening zijn parkeernormen opgenomen voor de woon- en niet woonbestemmingen. Op basis van deze normen kan voor ieder bouwplan de parkeereis worden bepaald waaraan moet worden voldaan alvorens de bouwvergunning te verlenen. Uitgangspunt is dat deze parkeereis op eigen terrein moet worden voldaan.
Laan op Zuid
Richt de Laan op Zuid opnieuw in door hem recht te trekken, ventwegen aan te leggen, de tramperrons te versmallen, de ondergrond van de haltes te voorzien van asfalt, de gehele weg van ZOAB in plaats van DAB te voorzien.
Maak meer voetgangersdoorsteken met Hillesluis, bouw wijkparkeergarages en handhaaf het groen langs de Parallelweg en Brede Hilledijk en integreer dat in een langgerekt groen parkje. Stap af van de combinatie hoofdverkeersader en stedelijke boulevard.
Commentaar:
Deze opmerkingen worden meegenomen bij de uitwerking van het bestemmingsplan.