Lombardijen
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 03-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.2 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 Andere gezondheidszorggebouwen (als bedoeld in artkel 1.2 Besluit geluidhinder)
Medische centra, medische kleuterdagverblijven, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, poliklinieken.
1.5 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 Archeologisch monument
Monument als bedoeld in artikel 1 onder c. van de Monumentenwet 1988.
1.7 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft welk deel van het oppervlak van een bestemmingsvlak resp. bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen.
1.9 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.10 Belwinkel
Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen.
1.11 Beperkt kwetsbare objecten:
- a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
- c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.13 Besluit geluidhinder
Het Besluit geluidhinder zoals dat luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP1019Lombard- met de bijbehorende regels.
1.16 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.18 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.19 Bouwbesluit
Het Bouwbesluit 2003.
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak c.q. een lijn welke niet door gebouwen mag worden overschreden.
1.22 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.23 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 Bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.26 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.29 Dakterras
Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een woning dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.
1.30 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, water en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.32 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.
1.34 Gestapelde woningen
Woningen, gestapeld met woningen of andere functies dan woningen.
1.35 Hoofdgebouw
Gebouw dat door zijn constructie en/of afmeting als dominant is aan te merken ten opzichte van de bijbehorende bijgebouwen gelegen op hetzelfde perceel.
1.36 Horeca
Inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.37 Kantoren
Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard.
1.38 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.39 Kleinschalige speelvoorzieningen
Speelvoorzieningen niet hoger dan 4 meter
1.40 Kwetsbare objecten
- a. woningen, met uitzondering van:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.41 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.42 Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.43 Milieudeskundige
De directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.44 Monumentenwet
De Monumentenwet 1988, zoals deze luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.45 Niet-gestapelde woningen
Woningen die niet gestapeld zijn met andere woningen of andere functies dan woningen. Woonwagens c.q. woonwagenstandplaatsen worden niet hiertoe gerekend.
1.46 Omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.47 Oorspronkelijke zijgevel / achtergevel / achtertuin
De zijgevel / achtergevel / achtertuin zoals op het tijdstip van eerste oplevering van een gebouw.
1.48 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.49 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.
1.50 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.51 Plan
Het bestemmingsplan Lombardijen van de gemeente Rotterdam.
1.52 Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, gezondheidsdiensten.
1.53 Rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.54 Rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is, ) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.55 Souterrain
Een gebruiksruimte in een gebouw dat zich gedeeltelijk ondergronds bevindt.
1.56 Standplaats
Een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, zoals nader omschreven in artikel 1 van de Woningwet, zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.57 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.58 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.59 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.60 Verbeelding
De papieren c.q digitale plankaart.
1.61 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.62 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.63 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.64 Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.65 Winkel
Detailhandelsvestiging en/of daarmee vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belwinkel wordt hier niet onder begrepen.
1.66 Woningwet
De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.67 Woonwagen
Een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.
2.6 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven (t/m categorie 2), met het daarbij behorende erf en werkterrein;
- b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 3.1", tevens voor een chemisch reinigingsbedrijf aan de Bollandstraat 37, met dien verstande dat nadat dit bedrijf vervangen is door een bedrijf in een lagere categorie, een bedrijf in categorie 3.1 niet meer is toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 3.1", tevens voor een hoveniersbedrijf aan de Kooiwalweg 12, met dien verstande dat nadat dit bedrijf vervangen is door een bedrijf in een lagere categorie, een bedrijf in categorie 3.1 niet meer is toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 3.2", tevens voor een meubelfabriek /-stoffeerderij aan de Pascalweg 116, met dien verstande dat nadat dit bedrijf beeindigd is, slechts een bedrijf in categorie 2 of lager is toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel", tevens voor detailhandel (Pascalweg 155);
- f. "Leiding-Gas", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- g. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- h. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 4 Bedrijf - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf t/m categorie 3.1" zijn bedrijven (met de daarbij behorende erven en werkterreinen) toegestaan t/m categorie categorie 3.1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
- b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf t/m categorie 3.2" zijn bedrijven (met de daarbij behorende erven en werkterreinen) toegestaan t/m categorie categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
- c. aan de Molenvliet 4 is tevens een afvalverwerkingsbedrijf in categorie 4.2 toegestaan, met dien verstande dat nadat deze functie beeindigd is, uitsluitend gebruik in een lagere bedrijfscategorie (3.1/3.2 of lager) is toegestaan;
- d. bedrijfwoningen aan de Laagjes 5 en 9, alsmede Aristotelesstraat 8, 26 en 28;
- e. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel grootschalig", tevens voor detailhandel in personenauto's (Aristotelesstraat 34, Laagjes 4 en Laagjesweg 24);
- f. aan Aristotelesstraat 30 en Laagjesweg 44, tevens voor detailhandel, met dien verstande dat nadat deze functie beeindigd is, uitsluitend gebruik als bedrijf (in categorie 3.1 resp. 3.2 of lager) is toegestaan;
- g. aan de Aristotelesstraat 12 is tevens een benzineservicestation (zonder LPG) toegestaan;
- h. aan Laagjesweg 42 tevens voor kantoor, met dien verstande dat nadat deze functie beeindigd is, uitsluitend gebruik als bedrijf (in categorie 3.2 of lager) is toegestaan;
- i. aan Aristotelesstraat 6A tevens voor medisch centrum, met dien verstande dat nadat deze functie beeindigd is, uitsluitend gebruik als bedrijf (in categorie 3.1 of lager) is toegestaan;
- j. aan Laagjesweg 32/34 tevens voor sportvoorzieningen, met dien verstande dat nadat deze functie beeindigd is, uitsluitend gebruik als bedrijf (in categorie 3.2 of lager) is toegestaan;
- k. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
4.2 Bouwregels
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 5 Bedrijf - Gemeentewerf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Gemeentewerf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opslag- en werkterrein, met de daarbij behorende bouwwerken, ten behoeve van het onderhoud van de gemeentelijke parken en plantsoenen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen van openbaar nut, al dan niet ondergronds;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen (zonder LPG), met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, erf, alsmede uitsluitend in combinatie met en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, voor detailhandel;
- b. "Waarde - Archeologie" , voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Cultuur En Ontspanning - Kinderboerderij
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij"aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kinderboerderij, met de daarbij behorende voorzieningen, alsmede ontsluitingswegen en -paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning - Speeltuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Cultuur en ontspanning - Speeltuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een speeltuin, met de daarbij behorende voorzieningen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Detailhandel
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, met de bijbehorende opslag- en administratieruimten;
- b. ter plaatse van de aanduiding "horeca" (Bierens de Haanweg 12), tevens voor horeca;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Detailhandel - Tuincentrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum met de daarbij behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en -paden, parkeervoorzieningen, groen, water;
- b. "Waarde-Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Gemengd - 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, kantoren, bedrijven (t/m categorie 1), uitsluitend op de begane grond;
- b. woningen, uitsluitend op de verdiepingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding "belwinkel" (Dumasstraat 233 begane grond), tevens voor een belwinkel, met dien verstande dat nadat de belwinkel is vervangen door één van de functies genoemd onder sub.a. een belwinkel niet meer is toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang", tevens voor een onderdoorgang;
- e. de bij bovengenoemde functies behorende berg- /stallingsruimten en erf;
- f. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn aangewezen.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.2 ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 13 Gemengd - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, in het bijzonder onderwijs (incl. tussen- en naschoolse opvang), kinderdagverblijf en bibliotheek, uitsluitend op de begane grond en 1e verdieping;
- b. woningen, uitsluitend op de verdiepingen;
- c. parkeergarage, uitsluitend ondergronds;
- d. de bij bovengenoemde functies behorende berg- /stallingsruimten, alsmede het bijbehorende erf;
- e. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn aangewezen.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 14 Groen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer, alsmede voor kleinschalige speelvoorzieningen/ speelterreinen;
- d. een fietsenberging nabij Hippiashof 10;
- e. ter plaatse van de aanduiding "viaduct", tevens voor een viaduct;
- f. "Leiding-Gas", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- g. "Leiding-Hoogspanning", voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- h. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- i. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
14.2 Bouwregels
Artikel 15 Horeca
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een horeca-inrichting;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Maatschappelijk - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van onderwijs (incl. buitenschoolse opvang), religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening, met het daarbij behorende erf;
- b. "Leiding - Hoogspanning", voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
16.2 Bouwregels
16.3 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van de gronden als bedoeld in het eerste lid welke gelegen zijn langs de Pascalweg, Guido Gezelleweg en Molièreweg ten behoeve van andere gezondheidszorggebouwen (als bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder), is niet toegestaan.
Artikel 17 Maatschappelijk - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening, met het daarbij behorende erf;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
17.2 Bouwregels
17.3 Specifieke gebruiksregels
De voor "Maatschappelijk - 2" bestemde gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder.
Artikel 18 Recreatie - Nutstuin
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie - Nutstuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutstuinen met bijbehorende voorzieningen, zoals erf, parkeerterrein, waterlopen e.d.;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
18.2 Bouwregels
Artikel 19 Recreatie - Volkstuin
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie - Volkstuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, zoals erf, parkeerterrein en waterlopen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
19.2 Bouwregels
Artikel 20 Sport - Sport- En Speelterrein
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Sport - Sport- en speelterrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden en speelterreinen, met bijbehorende bebouwing en erf;
- b. een kinderdagverblijf / buitenschoolse opvang, uitsluitend aan de Spinozaweg 498;
- c. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
20.2 Bouwregels
Artikel 21 Tuin
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. aanbouwen en bijgebouwen bij grondgebonden woningen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- f. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- g. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
21.2 Bouwregels
21.3 Specifieke gebruiksregels
Tuinen mogen niet worden gebruikt voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, met uitzondering van de voor- en zijtuinen aan:
- a. Pascalweg 34 t/m 102, 108 t/m 124, 45 t/m 59, 117 t/m 171;
- b. De Mussetstraat 1 t/m 15;
- c. Jacob Vrijstraat 3 t/m 41, 6 t/m 32,
- d. Kooiwalweg 42 t/m 50, 60 t/m 94;
- e. Elsschotstraat 2 t/m 16;
- f. Spinozaweg 461 t/m 479;
- g. Ogierssingel 3 t/m 83;
- h. Fichtestraat 11 t/m 25;
- i. Georg Hegelstraat 1 t/m 17;
- j. Nietschestraat 1 t/m 19, 4 t/m 8;
- k. Karl Marxstraat 84 t/m 98, 61 en 65;
- l. Cartesiusstraat 1 en 3.
Artikel 22 Verkeer - Erf
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Erf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
22.2 Bouwregels
Artikel 23 Verkeer - Garagebox
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Garagebox" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. garageboxen voor de stalling van (motor)voertuigen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
23.2 Bouwregels
23.3 Specifieke gebruiksregels
Garageboxen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de stalling van (motor)voertuigen, alsmede voor huishoudelijke berging.
Artikel 24 Verkeer - Spoorverkeer
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Spoorverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorbanen ten dienste van het spoorverkeer, met de bijbehorende voorzieningen, alsmede groen, water, ontsluitingswegen en -paden e.d.;
- b. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waarde - Archeologie" , voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd
- e. ter plaatse van de aanduiding "openbaar vervoerstation", tevens voor een openbaar vervoerstation;
- f. ter plaatse van de aanduiding "tunnel", tevens voor een tunnel ten behoeve van het wegverkeer.
24.2 Bouwregels
Artikel 25 Verkeer - Verblijfsgebied
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. ter plaatse van de aanduiding "viaduct", tevens voor een viaduct;
- h. "Leiding - Gas", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- i. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- j. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- k. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
25.2 Bouwregels
Artikel 26 Verkeer - Wegverkeer
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
- b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
- c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - viaduct", tevens voor een viaduct;
- h. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- i. "Leiding - Gas", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- j. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- k. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
26.2 Bouwregels
Artikel 27 Water - 1
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen;
- b. "Leiding - Gas", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waarde - Archeologie" , voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
27.2 Bouwregels
Artikel 28 Wonen
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. al dan niet gestapelde woningen, plat afgedekt, met de daarbij behorende inpandige bergingen / garageboxen;
- b. "Leiding - Hoogspanning", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
28.2 Bouwregels
28.3 Specifieke gebruiksregels
28.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.3.1 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 29 Wonen - 1
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. niet-gestapelde woningen, afgedekt met een kap / schuin dakvlak, hetzij plat afgedekt, met de daarbij behorende inpandige bergingen / garageboxen, tuin en erf;
- b. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel", tevens voor detailhandel op de begane grond (Pascalweg 135/137, 155, 157; Ogierssingel 57);
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
- d. "Waterstaat - Waterstaatkundige functie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
29.2 Bouwregels
29.3 Specifieke gebruiksregels
29.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.3.1 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 30 Wonen - 2
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen -2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vrijstaande woningen, met de daarbij behorende inpandige bergingen / garageboxen, alsmede aanbouwen en bijgebouwen, tuin en erf;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
30.2 Bouwregels
30.3 Specifieke gebruiksregels
30.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.3.1 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 31 Wonen - Berging
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - Berging" aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. bergingen voor huishoudelijke doeleinden;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
31.2 Bouwregels
Artikel 32 Wonen - Bijzonder Woongebouw
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - Bijzonder woongebouw" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouw(en) ten behoeve van bewoning en zorgverlening, met gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners zoals keuken- en horecafaciliteiten, recreatie- en verpleegruimten, dagverblijven, detailhandel (ondergeschikt aan en ten dienste van de hoofdfunctie) en inpandige bergingen, alsmede een dienstencentrum ten behoeve van sociale en/of medische doeleinden;
- b. tuin en erf, behorende bij bovengenoemde functies;
- c. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
32.2 Bouwregels
32.3 Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten, t.w. kleine kantoren, maatschappelijke voorzieningen (niet geluidsgevoelig), alsmede bedrijven t/m categorie 1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels;
- b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
- c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
- d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten.
32.4 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.3ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 33 Wonen - Woonwagenstandplaats
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - Woonwagenstandplaats" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonwagenstandplaatsen, met het daarbij behorende erf, alsmede ontsluitingswegen en -paden, groen- en parkeervoorzieningen;
- b. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
33.2 Bouwregels
33.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 33.2.3 sub c. ten behoeve van een uitbreiding tot maximaal 70 % van het oppervlak van een bouwvlak, mits een afstand van tenminste 5 meter in acht wordt genomen tot de bebouwing op een naastgelegen bouwvlak, dan wel aangetoond wordt door de aanvrager dat de nieuwbouw voldoet aan de brandveiligheidseisen die gesteld worden in het Bouwbesluit.
33.4 Specifieke gebruiksregels
33.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.4.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 34 Woongebied
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, van het type vrijstaand en/of twee onder een kap, met de daarbij behorende aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. openbaar nutsvoorzieningen;
- c. voorzieningen ten dienste van de bovengenoemde functies, t.w. groen, water, tuin, ontsluitingswegen en -paden;
- d. "Waarde - Archeologie", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
34.2 Bouwregels
34.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 35 Leiding - Gas
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding, alsmede voor de hierbij behorende bovengrondse voorzieningen en de bijbehorende belemmerde stroken van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn leiding-gas.
35.2 Bouwregels
35.3 Afwijking van de bouwregels
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ter plaatse van de bestemming "Leiding - Gas" is het verboden zonder schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken) van burgemeester en wethouders de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- b. Het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden);
- c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen;
- d. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- e. het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- g. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Artikel 36 Leiding - Hoogspanning
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Hoogspanning" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding (150 kV) en de daarbij behorende belemmerde stroken van 5 meter, gemeten aan weerszijden van de "hartlijn leiding - hoogspanning".
36.2 Bouwregels
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 37 Waarde - Archeologie
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
37.2 Bouwregels
37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.
38.2 Bouwregels
In afwijking van de bouwregeling voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mag op de voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" bestemde gronden niet worden gebouwd.
38.3 Afwijking van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 39 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 40 Algemene Bouwregels
40.1 Toegestane bebouwing op een bestemmingsvlak
Ten aanzien van de toegestane bebouwing op een bepaald bestemmingsvlak, gelden de bebouwingsnormen (incl. de bestemmings- en bouwgrenzen) vermeld op de verbeelding, tenzij in de regels anders is bepaald.
40.2 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing bestemd zijn, noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
40.3 Maximum goothoogte
Ingeval de toegestane bouwhoogte in bouwlagen is vermeld, dient voor het berekenen van de maximum toegestane goothoogte een hoogte van 3 meter voor een bouwlaag van een woonfunctie resp. een hoogte van 4 meter voor een niet-woonfunctie te worden aangehouden.
40.4 Maximum bouwhoogte / nokhoogte
- a. Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen ter zake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen ter zake op de verbeelding.
- b. Ingeval op de verbeelding een maximum aantal bouwlagen is aangegeven en tevens een kap / schuin dakvlak is toegestaan, bedraagt de maximum nokhoogte niet meer dan 7 meter boven de maximum goothoogte.
40.5 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap / schuin dakvlak als plat worden afgedekt.
40.6 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
40.7 Dakkapellen
Op een kap / schuine dakvlakken is een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar de openbare weg of openbaar groen gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
- b. op een ander dakvlak dan de onder sub a. genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan;
- c. op een aanbouw aan een hoofdgebouw is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
- d. in alle gevallen geldt dat een dakkapel dient te voldoen aan de volgende eisen:
- 1. voorzien van een plat dak;
- 2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter;
- 3. onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;
- 4. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
- 5. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.
40.8 Onderdoorgang
Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" mag een onderdoorgang worden gebouwd, waarvan de breedte en hoogte niet minder dan 2,5 meter mag bedragen, met dien verstande dat ingeval de onderdoorgang tevens voor autoverkeer bestemd is deze niet minder dan 3,5 meter breed resp. 4,2 meter hoog mag zijn.
Artikel 41 Algemene Afwijkingsregels
41.1 Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
41.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
41.3 Afwijking wijze van afdekking gebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten aanzien van de wijze van afdekking van gebouwen, mits de toegestane maximum bouwhoogte hierdoor niet wordt overschreden.
Artikel 42 Algemene Procedureregels
42.1 Bevoegdheid tot vaststellen exploitatieplan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een wijzigingsplan dat voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
Artikel 43 Overige Regels
43.1 Geluidhinder
43.2 Parkeereis
Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen geldt voor nieuwbouw c.q verbouw van gebouwen de parkeereis op grond van de Bouwverordening Rotterdam 1993.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 44 Overgangsrecht
44.1 Overgangsrecht bouwwerken
44.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 45 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Lombardijen", gemeente Rotterdam.
Bijlage
Bijlage 1 Afbeelding Pascalkwartier
Bijlage 2 Toelichting Bij Lijst Bedrijfsactiviteiten 3.2 (Met A)
Toelichting
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.
De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:
categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter
Plangebied
Voor dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 3.2, deze zijn dan ook niet in de lijst opgenomen. Met uitzondering van bedrijf De Klok (Molenvliet 4) deze heeft een maatbestemming gekregen, met categorie 4.2 in de bestemming "Bedrijf - 3".
Strategische milieubeoordeling
Wanneer de bedrijvenlijst behorend bij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om MER-(beoordelings)plichtige bedrijven te vestigen geeft het bestemmingsplan daarmee het kader, zoals bedoeld in de Europese richtlijn (2001/42EG) en zal in dat geval voor het bestemmingsplan een planm.e.r. gevoerd moeten worden. De richtlijn voor de planm.e.r. is bedoeld om milieu-effecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding daarvan in beeld te brengen in een milieurapport (een PlanMER). Voor de zwaardere milieucategorieën is in de meeste gevallen een planm.e.r. nodig.
Door het toestaan van enkele activiteiten uit de oorspronkelijke VNG-lijst categorie 3.2 is in die gevallen voor het plan een planm.e.r. nodig. De lijst van categorie 3.2 is voor dit plan geschoond van activiteiten die MER-(beoordelings)plichtig zijn. Daarnaast is van een aantal activiteiten uit de standaard VNG-lijst de hoeveelheid of productiecapaciteit beperkt, deze aanpassing is aangegeven met een "a" in de vierde kolom. Het gebruik van een aangepaste lijst voorkomt dat dit plan onbedoeld toch het kader biedt en een planm.e.r. noodzakelijk is om de milieu-effecten in beeld te brengen.
Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd:
Bijlage 3 Lijst Bedrijfsactiviteiten Lombardijen 1 T/m 3.2 (A)
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan is in grote lijnen gebaseerd op het Masterplan Lombardijen. Tevens dient het plan als actualisering van de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt in de wijk Lombardijen in de deelgemeente IJsselmonde.
Het plangebied wordt - globaal bezien - in het noorden begrensd door de Slinge, Smeetslandsedijk, Molenvliet en de Buitendijk tunnel, in het oosten door de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, de Homerusstraat en Pascalweg, in het zuiden door de Kooiwalweg en Maeterlinckweg, in het westen door de Vaanweg.
Het gebied Smeetsland-noord wordt niet opgenomen in het plan, omdat hiervoor een projectbestemmingsplan wordt vervaardigd. Datzelfde geldt voor de locatie "Open Venster" en "Het Mooie Plan" (zie ook par. 4.2).
Het bedrijventerrein Hordijk-west dat onderdeel uitmaakt van het vigerende bestemmingsplan Lombardijen, wordt gevoegd bij het gebied Hordijk-oost, zodat beide delen van het bedrijventerrein Hordijk tezamen in een nieuw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Afbeelding 1.1: Plangrens Lombardijen (blauw) en vigerende bestemmingsplannen
De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:
454 "Lombardijen"
vastgesteld 30-10-1986 ged.goedgek 23-06-1987 ged.g.g. bij K.B 25-08-1989, nr. 89.020609; 1e herz. vg. 25-02-1993 goedgekeurd 18-05-1993 onherroepelijk;
460 "Vreewijk"
vastgesteld 29-10-1987 goedgekeurd 22-03-1988 onherroepelijk.
469 "Buitendijk, Industrieterrein - Laagjes"
vastgesteld 29-10-1987 goedgekeurd 21-06-1988;
502 "Spoorzone Lombardijen"
vastgesteld 17-5-1995 goedgekeurd 19-09-1995 onherroepelijk 14-12-1995;
519 "Betuweroute IJsselmonde"
vastgesteld 03-09-1998 goedgekeurd 23-02-1999 onherroepelijk 27-04-1999;
343 "Havenspoorbaan en de Pascalweg, een terrein ten zuiden van de"
vastgesteld 14-04-1966 goedgekeurd 20-07-1966;
Hoofdstuk 2 Beleid
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke beleidsnota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening gehouden dient te worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt het voor het plangebied Lombardijen het relevante algemene beleid beknopt samengevat. Relevant beleid ten aanzien van water en milieu wordt behandeld in de hoofdstukken vijf en zes.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota Ruimte
De visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid.
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterken van de concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt "decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet".
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal ten minste gegarandeerd worden, "de basiskwaliteit" en voor welke ruimtelijke structuren het Rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale "Ruimtelijke Hoofdstructuur".
Bij de Ruimtelijke Hoofdstructuur, waar het rijk een hogere ambitie heeft, gaat het op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking vooral om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. Voorbeelden waarin de hogere ambitie van het rijk voor Rotterdam (deeluitmakend van de Ruimtelijke Hoofdstructuur) tot uitdrukking komt, zijn bijvoorbeeld de rijksinzet voor de Rotterdamse haven en Rotterdam Centraal.
Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat er een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland. De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden is derhalve van grote betekenis.
2.1.2 Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit (vastgesteld door de Eerste kamer op 14 februari 2006) is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota Mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt.
De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.
Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.
2.1.3 Visie Randstad 2040
Met de start van het programma Randstad Urgent in 2007 heeft het kabinet de toekomst van de Randstad al op de agenda gezet. Met de integrale langetermijnvisieRandstad 2040, die in de Ministerraad van 5 september 2008 is vastgesteld, presenteert het kabinet een vervolgaanpak om lange en korte termijn met elkaar te verbinden. Deze integrale langetermijnvisie is een structuurvisie in het licht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) inclusief de daarbij horende realisatieparagraaf en is gericht op de periode tot 2040. het is een rijksvisie die in samenwerking met de regio is opgesteld. Met deze visie geeft het kabinet in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Randstad. De focus in deze visie ligt op de opgaven met een rijksrol. Het kabinet wil daarmee zichzelf binden en gelijktijdig ook anderen verleiden en committeren om aan de visie uitvoering te geven. De kabinetskeuzen in deze structuurvisie zijn een aanvulling op de Nota Ruimte. Het kabinet wil keuzen maken vanuit vier leidende principes voor de lange termijn: 1. Leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta, 2. Kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood, 3. Wat internationaal sterk is, sterker maken, 4. Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening stellen provincies niet meer een streekplan op, maar een structuurvisie. Zo"n structuurvisie bindt wel de provincie, is met andere woorden zelfbindend, maar is niet meer bindend voor lagere overheden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben begin juli 2010 de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. De kern van deze structuurvisie is "het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland". Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. "Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten."
Deze structuurvisie vervangt de eerdere streekplannen, waaronder het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) uit 2005. De hoofdlijnen van het beleid, dus ook die van het RR2020, zijn ongewijzigd gebleven in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
In deze structuurvisie geeft de provincie aan wat zij van provinciaal belang acht. Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt "Lokaal wat kan, provinciaal wat moet". Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar zij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal. Gemeenten krijgen de vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. De provinciale belangen zijn in de structuurvisie geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:
- 1. Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
- 2. Duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
- 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk
- 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
- 5. Stad en land verbonden
2.2.2 Verordening Ruimte
Een aantal provinciale belangen die zijn weergegeven in de Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" acht de provincie dermate essentieel dat zij de doorwerking en borging ervan geregeld heeft via het instrument van de verordening. In samenhang met eerdergenoemde structuurvisie heeft de provincie daarom ook een Verordening Ruimte opgesteld. In de Verordening worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en over de inhoud van de toelichting op bestemmingsplannen.
2.2.3 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.
In de CHS wordt de Kooiwalweg aangegeven als "lijnelement" met een redelijk hoge waarde.
2.2.4 Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) 2002-2020 (deel a door Provinciale Staten vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b op 23 maart 2005) sluit aan bij de Nota Mobiliteit; een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen van de mobilist het uitgangspunt zijn zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en verkeersveiligheid, gerealiseerd tegen aanvaardbare kosten. In het PVVP is het netwerk van weginfrastructuur opgebouwd uit schaalniveaus. De volgende schaalniveaus worden onderscheiden: (Inter)nationaal, randstedelijk, regionaal, agglomeratief en lokaal niveau.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Op 29 november 2007 heeft de gemeenteraad de Stadsvisie Rotterdam vastgesteld. Deze visie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie; deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
In deze visie wordt Lombardijen aangeduid als een van de (19) Rotterdamse herstructureringswijken. Aangegeven wordt dat ten aanzien van de zuidelijke Tuinsteden, waartoe ook Lombardijen behoort, ingrijpende herstructureringsprogramma's in uitvoering zijn. De realisatie van groenstedelijke woonmilieus vormt het uitgangspunt voor de herstructurering; het bouwprogramma bestaat zoveel mogelijk uit eengezinswoningen. Daarnaast wordt in de Stadsvisie aangegeven dat het Medisch Centrum Rijnmond-Zuid (MCRZ) een belangrijk knooppunt is en een cluster voor zorg,
educatie, gezondheid / beweging, wonen en bedrijven. Het station Lombardijen en de voorzieningen maken het gebied rondom het station volgens de visie zeer geschikt als centrumstedelijk woongebied met een hogere dichtheid, met name voor ouderen.
2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam
De gemeentelijke woonvisie, die op 19 juni 2003 is vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad, beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd, waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken.
Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "Wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren. In deze woonvisie worden de verschillende lopende en nieuwe programma's beschreven in hun onderlinge samenhang, zoals de aanpak van de bestaand woningvoorraad, de herstructurering en het Pact op Zuid. Daarbij wordt het beschikbare instrumentarium zo gericht mogelijk ingezet. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar gezinnen, pas afgestudeerden, starters en ouderen.
Een aangenaam woon- en leefklimaat is een voorwaarde om huidige en nieuwe inwoners met succes aan de stad te binden. Aspecten als (onderwijs)voorzieningen en de woonomgeving zijn minstens zo bepalend voor de keuzes die mensen maken ten aanzien van hun woning als de woning zelf. Aantrekkelijke woonmilieus ontstaan alleen wanneer de kwaliteit van die woonomgeving en voorzieningen aanzienlijk wordt verhoogd. Samenwerking tussen de diverse sectoren en partijen is dan ook essentieel om tot de aantrekkelijke woonstad te komen. De uitwerking hiervan zal op gebiedsniveau moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld in het Pact op Zuid, in gebiedsafspraken en in de realisatie van de Stadsvisie.
2.3.3 Pact op Zuid
Het Pact op Zuid is erop gericht om de concurrentiepositie van wijken en buurten in Rotterdam-Zuid te verbeteren en alsnog een kwaliteitsslag te maken. Rotterdam Zuid was in de eerste decennia na de oorlog een zeer geliefd woongebied en een plek om (woon)carrière te maken. Die positie moet Zuid terugwinnen. Met de ontwikkeling van de Kop van Zuid en de herstructurering van een groot aantal wijken wint Zuid aan kwaliteit en aantrekkelijkheid. Samen met corporaties en deelgemeenten wil de gemeente met het Pact op Zuid deze positieve ontwikkeling een impuls geven. De aanpak bestaat uit het maken van een dubbelslag: achterstanden wegwerken én vooral kansen pakken. Voor Zuid is een aantal kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam (ROS) van belang: kernbeslissing 5 (herstructurering), kernbeslissing 2 (vrijetijdseconomie) en kernbeslissing 7 (openbare ruimte en water). De ROS gaat over de fysieke infrastructuur van de stad. De opgave voor Zuid is natuurlijk veel groter; de sociale opgave is dominant. De strategie van het Pact op Zuid is bewust gebaseerd op vier pijlers, te weten fysiek, sociaal, economisch en kunst en cultuur.
2.3.4 Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003-2020 en Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2002-2020
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR, vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad). Voor de Stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 (RVVP) Het VVPR en het RVVP zijn in 2003 bestuurlijk vastgesteld en sluiten inhoudelijk nauw op elkaar aan.
Het Rotterdamse verkeer- en vervoersbeleid staat in dienst van twee doelen: het stimuleren van de werkgelegenheid en het creëren van een aantrekkelijke woonstad. Het verkeer- en vervoerbeleid is gericht op het ontsluiten van de economisch belangrijke plekken in de stad door het realiseren van stedelijke vervoerscorridors stimuleren werkgelegenheid) en het creëren van stadsleefgebieden (aantrekkelijke woonstad). De basis van het Rotterdamse verkeer- en vervoersnetwerk wordt gevormd door een spinnenwebstructuur. De routes tussen de rand van de stad en de routes tussen de verschillende subcentra onderling dienen van voldoende kwaliteit te zijn. Tussen de rand van stad en de binnenstad worden stedelijke vervoerscorridors gecreëerd. Elke vervoerscorridor heeft een stadspoort waar wegen, openbaar vervoer en fiets samenkomen en waar de overstap kan worden gemaakt tussen verschillende modaliteiten. Stadsleefgebieden zijn aaneengesloten gebieden met een herkenbare stedenbouwkundige structuur, die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, maar waar doorgaand autoverkeer zo veel mogelijk omheen wordt geleid. Om stadsleefgebieden te creëren wordt ingezet op de volgende maatregelen: bundelen, ordenen, en inpassen van verkeer op een beperkt aantal hoofdaders, verbeteren verkeersveiligheid en tegengaan parkeerproblematiek in woonwijken.
2.3.5 Nota Horecabeleid Rotterdam 2007-2011
In de Horecanota 2007-2011 is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe bedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: 1) minder regels en strakker toezicht; 2) de markt bepaalt en de gemeente schept de condities; 3) concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad. Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd:
- 1. stimuleren van de groei van de horecasector
- 2. verlichten van de lasten van de ondernemers
- 3. beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde
- 4. creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit
2.3.6 Monumentenbeleid
In de Beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening Rotterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op respectievelijk 3 februari 2005 en 30 januari 203) worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is er op gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
2.3.7 Woonwagenbeleid
Het beleidskader voor de Rotterdamse woonwagencentra wordt gevormd door de nota "Niet langer verkeren in de marge; Rotterdams woonwagenbeleid na intrekking van de Woonwagenwet" uit 2000 en de actualisatie van dit beleid uit 2008. Volkshuisvestelijke en sociaal-maatschappelijke normalisatie is het streven.
Een belangrijk speerpunt uit het beleid is het verbeteren van de brandveiligheid op de centra. Brandveiligheid wordt deels geborgd door het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit geeft aan dat bij nieuwe woonwagens bij branddoorslag en brandoverslag een weerstand van 30 minuten moet bestaan. Deze weerstand kan worden gecreëerd door brandwerende voorzieningen te treffen, zoals brandwerende schotten in een woonwagen of een stenen muur tussen woonwagens. De weerstand kan ook bereikt worden door voldoende afstand te houden tussen twee woonwagens.
2.4 Beleid Deelgemeente
2.4.1 Gebiedsvisie IJsselmonde
De deelgemeente IJsselmonde is een gebiedsvisie opgesteld voor voor (geheel) IJsselmonde. Dit gebeurt in overleg met bewoners, ondernemers en professionals. Deze gebiedsvisie is vastgesteld op 9 december 2010.
Ten aanzien van Lombardijen wordt in de gebiedsvisie aangegeven dat het belangrijk is dat in Lombardijen de bestaande plannen volgens het Masterplan Lombardijen 2007 worden uitgevoerd. Een vernieuwd Spinozapark vormt daarin samen met het Bijenpark het sociale hart. In het Masterplan ligt naast de groenvoorzieningen, de nadruk op "blauwe voorzieningen": er komt meer water en bestaande watersystemen worden verbeterd. Dit geldt ook voor Havenspoor en het Lange Pad en omgeving. De deelgemeente, het waterschap en Com·Wonen geven voorrang aan bestaande plannen.
2.4.2 Woonvisie IJsselmonde (2004)
De Woonvisie IJsselmonde (vastgesteld oktober 2004) geeft beleidsmatige uitgangspunten voor de ontwikkeling van het wonen in IJsselmonde. Met het differentiëren van typen woonmilieus richt de deelgemeente zich primair op het vergroten van keuzemogelijkheden voor haar inwoners.
Differentiatie van de woningvoorraad kan worden bereikt door sloop, nieuwbouw, renovatie en verkoop van huurwoningen. Belangrijk is het streven naar meer woningen voor inwoners met midden- en hogere inkomens alsmede het bieden van mogelijkheden voor een wooncarrière binnen de (deel)gemeentegrens.
2.4.3 Masterplan Lombardijen
Het Masterplan Lombardijen is in 2007 opgesteld in opdracht van Com·Wonen, deelgemeente IJsselmonde en gemeente Rotterdam. Het masterplan fungeert als kader voor de herstructurering van Lombardijen in de periode tot 2015 en is de basis voor projectoverstijgende gebiedsafspraken. Daarnaast geeft het Masterplan de ambitie weer voor de ontwikkeling van de wijk op lange termijn (tot 2030).
Dit masterplan gaat uit van de huidige ruimtelijke indeling van de wijk. De indeling bestaat uit drie woongebieden rondom een centraal park, waarin diverse structurerende waterlopen liggen. In het masterplan wordt voor de vernieuwing van de wijk aangegeven: de transformatie van het Spinozapark, de differentiatie van de drie woonmilieus en het vergroten van waterpartijen. Vervolgens zijn er enkele locaties in de wijk waar herstructurering zal plaatsvinden.
2.4.4 Beleidslijnen voor de horeca in de deelgemeente IJsselmonde 2008-2011
In deze nota is het gebiedsgerichte horecabeleid voor de deelgemeente IJsselmonde tot en met 2011 weergegeven. Hierin wordt aangegeven dat voor het gehele gebied Lombardijen in principe ten aanzien van horeca wordt uitgegaan van consolidatie met uitzondering van het beperkt ontwikkelen van winkel- en buurtondersteunende horeca.
In de gebieden met relatief kleinere (voormalige) winkelconcentraties aan de Dumasstraat, Dantestraat, Van de Woestijnestraat, Pliniusstraat en de Zenostraat wordt een verdere uitbreiding van de horeca in beginsel onwenselijk geacht. Hetzelfde beleid geldt voor een meer omvangrijke winkelconcentratie, die zich bevindt aan weerszijden van de Bierens de Haanweg, de noordzijde van de Spinozaweg en het gedeelte Molenvliet tot aan de Anthony Tykenstraat. Wel wordt benadrukt dat juist in deze gebieden bijvoorbeeld maaltijdverstrekkende horeca-inrichtingen het woon- en leefklimaat in sterke mate positief kunnen beïnvloeden. Bijzondere omstandigheden kunnen er derhalve toe leiden dat in afwijking van het consolidatiebeleid nieuwe inrichtingen worden toegestaan. In dat geval geldt echter beperkt ontwikkelen met beperkte openingstijden.
2.4.5 Beleidsnotitie voorwaarden parkeren in voortuinen Deelgemeente IJsselmonde (2004)
De deelgemeente IJsselmonde wil het parkeren in voortuinen tegengaan, omdat dit het groene aanzien van de tuinstad aantast. Deze beleidsnotitie verschaft duidelijkheid over waarom niet in de voortuin geparkeerd mag worden en geeft heldere uitgangspunten ten behoeve van advisering. Conform deze beleidsnota is in dit bestemmingsplan in de bestemming "erf" het parkeren van motorvoertuigen toegelaten, daarmee is het parkeren van motorvoertuigen in tuinen uitgesloten.
2.4.6 Economische visie IJsselmonde "Werken in de tuinstad revisited" (2006)
Het economisch beleid van de deelgemeente IJsselmonde is neergelegd in een economische visie. De belangrijkste aspecten daaruit voor het plangebied zijn de volgende.
Voor wat betreft de fysieke bedrijfsvoering is de focus gericht op aanpak van oudere bedrijventerreinen, ruimte geven aan nieuwe economische dynamiek en op het weer gezond maken van de commerciële voorzieningenstructuur van IJsselmonde. Commerciële voorzieningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid van de wijken. Zij voorzien in de dagelijkse behoeften, maar vervullen ook een belangrijke rol als ontmoetingsplek.
Voor wat betreft het maatschappelijk functioneren van bedrijven is de focus gericht op het verbeteren van de maatschappelijke aspecten van de bedrijfsomgeving en het ruimte bieden voor nieuwe vormen van ondernemerschap en maatschappelijke betrokkenheid.
2.4.7 Actieplan Wijkeconomie IJsselmonde 2009
In het Actieplan Wijkeconomie IJsselmonde wordt ingezet op een voorwaardenscheppend beleid, gericht op het verbeteren van de omgeving van de bedrijven en het realiseren van voldoende geschikte vestigingsmogelijkheden voor diverse marktsegmenten. Dit beleid, dat in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand is gekomen, zorgt voor kwaliteit van vestigingslocaties.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
De deelgemeente IJsselmonde bestaat uit de wijken Oud IJsselmonde, Lombardijen, Groot-IJsselmonde en Beverwaard. De naam verwijst naar de ligging bij de monding van de Hollandse IJssel.
Sporen van jacht en visserij gaan op het eiland IJsselmonde al terug tot ongeveer 2500 v. Chr. In de Middeleeuwen lag IJsselmonde, ook Riederwaard genoemd, aan de zuidgrens van het graafschap Holland. Door de Kreek werd het eiland geschieden in de ambachtsheerlijkheden West-IJsselmonde en Oost-IJsselmonde met aansluitend Lombardijen, dat slechts uit één boerderij bestond. Het gebied had veel last van overstromingen waardoor grote delen onder water liepen, en moest regelmatige opnieuw worden bedijkt.
In de vijftiende en zestiende eeuw werden grote delen ingepolderd en omstreeks 1580 was het eiland IJsselmonde één geheel. Overzetveren zorgden voor verbindingen naar onder andere Kralingen en Schoonderloo. Visserij was een belangrijk bestaansmiddel en in de achttiende eeuw stond IJsselmonde bekend om zijn zalmvisserij. Als gevolg van overbevissing, maar vooral door watervervuiling vanwege de industrie nam de vangst dramatisch af.
In 1938 werd Lombardijen formeel aan IJsselmonde toegevoegd. IJsselmonde werd op zijn beurt in 1941 geannexeerd door Rotterdam.
Na de Tweede Wereldoorlog werden niet alleen de verwoeste delen van de stad Rotterdam opgebouwd maar verrezen ook nieuwe wijken aan de rand. Het ontwerp van de wijk Lombardijen werd gedaan door een studiegroep onder leiding van ir. A. Bos, directeur van de Dienst Volkshuisvesting. In eerste instantie wilde men de wijk in de vorm van Vreewijk bouwen maar uiteindelijk is het een tussenvorm geworden van stedelijke bouw en het tuindorp-karakter van Vreewijk, een afwisseling van hoogbouw en laagbouw. Het uiteindelijke plan voor de wijk werd ontworpen door ir. P. van Drimmelen van de Dienst Stadsontwikkeling. In het plan was ruimte ingeruimd voor verschillende wijkparken maar bij de uitvoering werden deze vervangen door het Spinozapark en verschillende groenstroken.
Afbeelding 3.1: Uitbreidingsplan Lombardijen, P. van Drimmelen 1951-52, GAR uit Lombardijen. Cultuurhistorische analyse en beschrijving (1949-1965), dS+V, mei 2003
3.2 Archeologie
3.2.1 Beleidskader: Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologische Belangrijke Plaatsen (ABP's) en Archeologieverordening Rotterdam
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel "de verstoorder betaalt".
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1
september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten
komen te liggen. In bestemmingsplannen moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van de Rotterdamse archeologie is:
1: zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
2: zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
3: zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Deze verordening is op 5 november 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
3.2.2 Archeologische potentie
Uit het plangebied en de directe omgeving zijn momenteel op enkele plaatsen resten bekend uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. In het zuidelijk gedeelte van het plangebied kunnen in de diepere ondergrond rivierduinen (donken) aanwezig zijn. Deze donken werden in het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Eveneens zijn er in het zuidelijk deel van het plangebied aanwijzingen dat er in het Neolithicum rivierarmen aanwezig zijn geweest, waarvan de oevers in die tijd als woon- en verblijfplaats werden benut.
In het hele plangebied heeft zich uiteindelijk veenvorming voorgedaan. Op het veen is mogelijk in de Romeinse tijd of kort daarvoor gewoond. In de 10de-12de eeuw is het veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Voor 1300 is men met de bedijking (de Riederwaard) gestart. In 1373 ging het gebied door overstroming ten onder. Van de herbedijking en de herontginning in de 15deeeuw stamt het kaartbeeld (afb. 3.1) dat gedetailleerd op de oudste topografische kaart (circa 1850) is vastgelegd. Het grootste deel van het plangebied ligt in de voormalige polder Smeetsland. Diverse lijnen in het plangebied (Smeetslandse dijk, Pascalweg-Dordtse Straatweg-Kooiwalweg e.a.) stammen nog uit de 15de eeuw. Langs deze dijk- en wegtracés kunnen zich bewoningssporen vanaf de Late Middeleeuwen bevinden.
In het plangebied zijn bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen te verwachten. De bewoningssporen kunnen zich op wisselende dieptes bevinden.
3.2.3 Aanbevelingen
Voor het hele plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m².
3.3 Stadsgezichten En Monumenten
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) die dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: Beschermde stadsgezichten (BS), Wederopbouwaandachtsgebieden, Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM) Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG).
In het bestemmingsplan Lombardijen liggen vijf gemeentelijke monumenten en een boerderij met een beeldbepaald karakter. Een gemeentelijk monument is van algemeen belang voor Rotterdam vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen.
- Karl Marxstraat 65, woonhuis uit 1963
Het woonhuis is gebouwd voor een arts naar ontwerp van de Rotterdamse architect J. Hoogstad (1930) in de stijl van het naoorlogs modernisme. Het woonhuis is een bungalow en gesitueerd in een vroeg naoorlogse woonbuurt met overwegend bungalows in Lombardijen. Het vrijstaande pand staat op een royale kavel op de hoek van de Karl Marxstraat en de Nietschestraat. De voorgevel is naar eerstgenoemde straat gericht.
- Schopenhauwerweg 1, praktijkwoning uit 1960
De praktijkwoning is gebouwd voor een arts naar ontwerp van architect H.P.C. Haan (1914-1996) in de stijl van het naoorlogs modernisme. Kenmerkend is de functionele scheiding van het woon- en werkgedeelte in twee met elkaar verbonden rechthoekige bouwmassa's; beide met een eigen ingang aan twee verschillende straten. De praktijkwoning staat in een vroeg naoorlogse woonbuurt in Lombardijen. Het woongedeelte staat overhoeks aan de Schopenhauerweg.
- Platostraat 116-148, flatgebouw uit 1960
- Platostraat 264-296, flatgebouw uit 1960
- Aristotelesstraat 25-57, flatgebouw uit 1960
De drie identieke portiekflats aan de Platostraat/Aristotelesstraat zijn gebouwd naar ontwerp van de Rotterdamse architect E.F. Groosman (1917-1999), in een modernistische bouwstijl. Elke flat bestaat uit zestien appartementen en één bedrijfsruimte rond een centraal trappenhuis. De drie identieke portiekflats hebben cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de bestrijding van de woningnood in de wederopbouwperiode. De flats zijn een herkenbaar voorbeeld van gestapelde woningen in het succesvolle bouwsysteem MUWI: een geïndustrialiseerde manier van bouwen die tijdens de jaren vijftig en zestig weliswaar op grote schaal is gebruikt, maar in deze flats een typologisch zeldzame toepassing met een uitdrukkingsvolle architectuur heeft gekregen.
- Pascalweg 171, boerderij uit 1850.
De boerderij is een beeldbepalend object. Dit betekent dat de boerderij geen officiële status heeft maar wel cultuurhistorische waarde. Beeldbepalende objecten bepalen voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De boerderij aan de Pascalweg 171, bestaande uit een voorhuis en aangebouwde schuur, is een fysiek overblijfsel van het agrarisch verleden van het gebied. Het gebouw is een uitdrukking van een activiteit die eeuwenlang op de Zuid-Hollandse eilanden plaatsvond en het beeld van het landschap bepaalde. Door de ligging op de hoek van de voormalige Dordtsestraatweg (de oude route naar Parijs) en de Kooiwalweg, en de vrije ligging van het voormalige boerenerf te midden van een veranderde omgeving, is de boerderij een blikvanger en herkenningspunt. Om te voorkomen dat de vorm van de boerderij drastisch wordt gewijzigd, zijn in de regels de goothoogte, de nokhoogte en de dakhelling vastgelegd.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Lombardijen bestaat uit zeven buurten. Alle buurten zijn met elkaar verbonden door 2 ringwegen. Op Smeetsland na is elke buurt uitgesplitst naar 2 woongroepen. De invulling van de buurten in de jaren zestig is op het niveau van de verkaveling een aanzienlijke wijziging zichtbaar. In plaats van gestapelde bouw en grondgebonden woningen te mixen, is laagbouw en hoogbouw apart in grote eenheden bij elkaar geplaatst.
4.2 Ontwikkelingen
In bestemmingsplan Lombardijen worden geen nieuwe (woningbouw) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De drie "witte vlekken" ("Het Open Venster" en "Smeetsland Noord" en "Het Mooie Plan") op de plankaart worden ingevuld door projectbestemmingsplannen. Daarnaast zijn er diverse nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd op basis van al verleende bouwvergunningen (t.w. een gedeelte van het Pascalkwartier, complex 2.07A, Educatief Centrum Lombardijen, Smeetsland zuid en kinderdagverblijf op DRL-terrein).
Het Open Venster
Basisschool "Het Open Venster" verwacht in de toekomst meer leerlingen en daar biedt het huidige gebouw niet genoeg ruimte voor. Daarom wordt de school herbouwd op de plek van basisschool "De Catamaran" op de hoek Pascalweg-Catullusweg. De sloop van het oude gebouw van "De Catamaran" biedt ruimte voor een multifunctioneel schoolgebouw, bestaande uit: een basisschool met naschoolse activiteiten, een buitenschoolse opvang, een gymzaal, schoolpleinen en een fietsenstalling.
Smeetsland Noord
Na het bombardement op Rotterdam in 1940 kreeg IJsselmonde veel noodwoningen om dakloze Rotterdammers te huisvesten. Op 18 december van dat jaar werd de eerste steen van die noodwoningen gelegd door de burgemeester van het dorp. De noodwoningen zijn inmiddels gesloopt. Op de plek van de noodwoningen komen woningen terug die qua sfeer en architectuur aansluiten op tuindorp Vreewijk. De basis van de nieuwe "buurt" wordt gevormd door een grote centrale waterpartij met veel groen aan de randen. Het nieuwbouwproject bevat een mix van middeldure en dure vrijstaande woningen, tweekappers en rijwoningen. Ook worden er bereikbare huurappartementen voor senioren ontwikkeld.
Het Mooie Plan
Het gehele complex 2.07 fase A en B bestond uit 510 woningen. In totaal worden circa 200 woningen teruggebouwd in het hele complex 2.07. Er vindt verdunning plaats. Inmiddels zijn alle woningen gesloopt. Fase A is overeenkomstig het bouwplan gebouwd en bestemd.
In fase 2.07B (het bouwplan heet "Het Mooie Plan"), worden 83woningen mogelijk gemaakt.
4.3 Spinozapark
In het Masterplan Lombardijen is gesteld dat de functie van het Spinozapark als recreatief uitloopgebied in Lombardijen versterkt moet worden. Herstructureringen elders in de wijk gaan veelal ten koste van openbaar groen. Tevens moet er in het Spinozapark extra water worden aangelegd.
Fasen 1 en 2 van het Spinozapark (de Pascalweg en de gronden ten westen daarvan) zijn overeenkomstig de eindsituatie bestemd.
De gronden van fase 3 (gelegen ten oosten van de Pascalweg) zijn overeenkomstig de bestaande situatie op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestemd; op de verbeelding zijn gehandhaafd :
- Open Venster (school);
- gymzaal;
- dierenkliniek;
- speeltuin Pascal.
De opgave voor fase 3 is veel bestaande bebouwing gelegen ten oosten van de Pascalweg uit het park te verwijderen en groen en water toe te voegen, inclusief bruggen ter plekke van doorgaande wandelroutes. De 3e fase zal gefaseerd worden gerealiseerd op basis van beschikbare financiële middelen door middel van een projectbestemmingsplan of ontheffingsprocedure ex artikel 2.12 Wabo. Zie Bijlage 1 Spinozapark voor het gewenste toekomst beeld.
4.4 Juridische Planbeschrijving
4.4.1 Plansystematiek
Bij het opstellen van de regels is aansluiting gezocht bij het "Standaard bestemmingsplan Rotterdam" van 1 mei 2009. Met het gebruik van een standaardbestemmingsplan beoogt de gemeente een samenhangend geheel aan bestemmingsplannen te creëren, waarbij de verschillende regelingen zo min mogelijk uiteenlopen.
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
Op de plankaart (verbeelding) zijn de voorkomende functies apart bestemd. Hierdoor is het mogelijk om met bijbehorend renvooi (verklaring van de bestemming) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingen van de gronden en gebouwen beschreven..
4.4.2 Wonen
4.4.3 Buitenruimte (verkeer, groen, water)
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor wegen ten behoeve van het doorgaande verkeer, met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de buurtontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. Ook pleinen, snippergroen, speeltoestellen en water vallen hieronder. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn behalve groenvoorzieningen, ook voet- en fietspaden, water, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan.
Bestaand of nieuw te realiseren water is belegd met de bestemming "Water - 1".
Door middel van de wijzigingsbevoegdheid "wro-zone wijzigingsgebied - 1" is voorzien in een mogelijkheid om te zijner tijd het Spinozapark aan de oostzijde te vergroten door veel van de bestaande bebouwing te slopen en groen en water toe te voegen.
4.4.4 Voorzieningen (bedrijven en sociaal-culturele voorzieningen e.d.)
4.4.5 Dubbelbestemmingen
In het plan is ter hoogte van de Vaanweg - Victor Hugoweg - Spinozaweg een ondergrondse hoogspanningsverbinding gelegen. De voor "Leiding - Hoogspanning" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsleidingen (6 x 150 kV), met de daarbij behorende belemmerde stroken van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn leiding hoogspanning.
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
De voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.
4.4.6 Belwinkels (bij winkels) en seksinrichtingen
In dit plangebied komt een belwinkel (bij winkels) voor, ook wel belhuis genoemd. De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels.
Overeenkomstig Rotterdams beleid in de "leefmilieuverordening belhuizen" (van kracht geworden op 22 december 2006) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening.
Het bestemmingsplan bestemt hiertoe de bestaande belwinkel positief. Op de plankaart en in de planregels wordt hiertoe op adres de aanduiding "belwinkel" opgenomen (Dumasstraat 233). Elders in dit plangebied is geen belwinkel toegestaan.
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
5.1.4 Gemeentelijk beleid
Het deelgemeentelijk Waterplan IJsselmonde is in 2004 vastgesteld. Het doel van het waterplan is om te komen tot een goed beheersbaar en aantrekkelijk watersysteem met helder water van voldoende kwaliteit met gevarieerde en veilige oevers dat op de gewenste gebruiksfuncties is afgestemd.
Uit de inventarisatie van het watersysteem van de deelgemeente IJsselmonde blijkt dat:
- het totale wateroppervlak gering is, 3.9% van het bruto gebiedsoppervlak bestaat uit water;
- er te weinig verhard oppervlak is afgekoppeld, alleen in de wijk Beverwaard is gedeeltelijk gescheiden riolering;
- het oppervlaktewater vaste peilen heeft en dat er weinig ruimte is voor het vasthouden en bergen van neerslag;
- slechts op enkele locaties natuurvriendelijke oevers zijn, waaronder park De Twee Heuvels, Lombardijen en IJsselmonde Zuid;
- de waterkwaliteit onvoldoende is want het is te troebel en voedselrijk.
Het deelgemeentelijk Waterplan IJsselmonde bevat een maatregelenpakket, nodig om de belangrijkste knelpunten in het watersysteem van IJsselmonde op te lossen of sterk terug te dringen. Het deelgemeentelijk waterplan is gebaseerd op het Waterplan 1.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van het oppervlaktewater in Lombardijenis Waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3 Huidige Watersysteem
Lombardijen ligt in bemalingsgebied Hillevliet. In het plangebied liggen vijf peilgebieden.
De peilgebieden vallen onder Waterschap Hollandse Delta (WSHD).
Het water vanuit het naastgelegen peilgebied komt nabij het sportcomplex Spinozaweg (gelegen tussen Spinozaweg, Victor Hugoweg, Vaanweg en Slinge) het plangebied binnen in peilgebied 50-5. Verder komt er bij de Maeterlinckweg en de Wester Hordijk water uit het zuidelijker gelegen bemalingsgebied Breeman in peilgebied 50-6. Dit water komt nabij het Homerusplein in het plangebied.
Het water uit peilgebied 50-6 stroomt via een sloot langs de Spinozaweg naar het lagere peilgebied
50-5. In het Spinozapark wordt al het oppervlaktewater uit bemalingsgebied Breeman en uit peilgebieden 50-6 en 50-5 verzameld. Vanuit daar wordt het via het oppervlaktewatergemaal aan de Spinozaweg middels een leiding naar de singel langs de Lange Geer gepompt.
Het water stroomt dan naar het noorden via de Lange Geer en Hillevliet. Gemaal Hillevliet pompt het water uiteindelijk via een leiding in de Nieuwe Maas.
Ter verbetering van het oppervlaktewatersysteem is een nieuwe singel bij het Lange Pad aangelegd
welke het water bij het Homerusplein rechtstreeks verbindt met het Spinozapark. Hiermee is bovendien een deel van de kwantitatieve wateropgave ingevuld.
Op dit moment wordt er gewerkt aan de herinrichting van het Spinozapark. Bij deze werkzaamheden zal de hoeveelheid oppervlaktewater sterk vergroot worden waarmee een deel van de kwantitatieve wateropgave wordt ingevuld.
Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict Lombardijen dat via het hoofdgemaal aan de Pascalweg het rioolwater via riooldistrict Zuiderpark afvoert naar riooldistrict Charlois. Aldaar wordt het water naar RWZI Dokhaven gepompt en na zuivering in de Nieuwe Maas geloosd. Met het in gebruik nemen van de nieuwe persleiding in de Pleinweg wordt het rioolwater direct van riooldistrict Zuiderpark naar RWZI Dokhaven gepompt.
Het stelsel is overwegend een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het regenwater en het afvalwater via dezelfde buis worden afgevoerd. In het zuidwesten van het plangebied is een volkstuincomplex met een gescheiden stelsel. Aan de oostzijde van het plangebied is de aanleg van een verbeterd gescheiden stelsel al uitgevoerd. Nieuwe verbeterd gescheiden stelsels zijn gepland en gedeeltelijk al in uitvoering.
In het plangebied liggen 10 rioolwateroverstorten. Deze lozen bij grote neerslaghoeveelheden verdund maar ongezuiverd rioolwater op het oppervlaktewater in het plangebied. Bovendien zijn er ten westen van het plangebied nog 3 overstorten welke invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit in het plangebied.
Het plangebied ligt achter primaire waterkeringen die deel uitmaken van dijkring 17 (IJsselmonde). Het risico op de kans van een overstroming mag 1:4.000 jaar zijn, maar de primaire waterkering is in werkelijkheid uitgevoerd met een norm van 1:10.000 jaar. De overstromingsdiepte is 0,8 tot 2 meter. Bij een overstroming vanuit de Nieuwe Maas is er aanzienlijke schade te verwachten.
5.4 De Wateropgave
5.4.1 Bestaande wateropgave
Er bestaat voor het bemalingsgebied Hillevliet, waarin het bestemmingsplangebied Lombardijen ligt, een wateropgave zoals bepaald in Waterplan 2 Rotterdam. Deze wateropgave is 61.599 m3 groot. Er wordt gezocht naar maatregelen om deze opgave op te lossen. Het plangebied omvat echter maar een deel van het bemalingsgebied. Binnen het plangebied zou gezocht kunnen worden naar mogelijkheden voor de aanleg van nieuwe watergangen, die dan aangesloten moeten worden op het watersysteem van het peilgebied.
5.4.2 Regenwater en afvalwater
Neerslag die op het plangebied valt kan op meerdere manier worden afgevoerd. Gemeente Rotterdam zet bij nieuwe ontwikkelingen in op het zo veel mogelijk scheiden van regenwater en afvalwater.
Voor de verhardingen gaat de voorkeur uit naar een (verbeterd) gescheiden stelsel in combinatie met piekverlagende en vertragende middelen zoals lokale waterberging in groenstroken, bodem of wegfundering en het toepassen van groene daken. Uitwerking hiervan vindt in een stedenbouwkundig- en rioleringsplan plaats.
5.4.3 Plankaart en voorschriften
De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water - 1" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Waterschap van toepassing is, hebben op de plankaart de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" gekregen.
Op grond van de Keur van het Waterschap Hollandse Delta is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 3,5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk een strook van 3 meter voor boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud en de instandhouding van genoemde watergangen.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2 Milieu Effectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De lijst van bedrijven is voor dit plan geschoond van activiteiten die MER-(beoordelings)plichtig zijn en in het bestemmingsplan Lomberdijen vinden geen ontwikkelingen plaats. Daarom is het bestemmingsplan Lombardijen niet MER(beoordelings)plichtig. Bovendien liggen gevoelige gebieden als het Nationaal landschap de Hoeksche Waard en Provinciaal landschap IJsselmonde op enige afstand en blijkt uit de onderstaande milieuparagraaf dat er geen grote nadelige effecten zijn als gevolg van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan.
6.3 Milieuzonering
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Lombardijen is volgens de Rotterdamse systematiek te kenschetsen als een rustige woonwijk. Dit houdt in dat binnen het plangebied bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Voor bedrijventerrein de Laagjes geldt dat bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan, met dien verstande dat binnen een zone van 100 meter gemeten uit de omliggende woonbestemmingen bedrijven t/m categorie 3.1 zijn toegestaan. Dit is door middel van een aanduiding op de plankaart aangegeven. De bedoelde zone is ter indicatie op onderstaande figuur door middel van blauwe lijnen weergegeven. Tevens is (gearceerd) de 10-6 contour van het LPG-tankstation aan de Colosseumweg 470 weergegeven.
Een uitzondering vormt het afvalverwerkingsbedrijf aan de Molenvliet 4, welk bedrijf in een hogere categorie (4.2) valt. Voor dit bedrijf is bepaald dat na bedrijfsbeëindiging, uitsluitend gebruik in een lagere bedrijfscategorie (3.2 of lager) is toegestaan. Bij een inventariatie van het bedrijventerrein is gebleken dat er thans (augustus 2011) ook andere functies voorkomen dan bedrijf. Deze functies zijn opgenomen met de voorwaarde dat nadat bedoelde functies beeindigd zijn, uitsluitend gebruik als bedrijf is toegestaan. Dit heeft te maken met de wens bedrijventerreinen zo veel mogelijk beschikbaar te houden voor bedrijven.
6.4 Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
In het bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats. Onderzoek naar de geluidsbelasting is dan ook niet noodzakelijk.
6.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
6.5.1 Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven.
6.5.2 Plangebied
In het bestemmingsplan vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Onderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van het plan en de luchtkwaliteit ter plaatse is dan ook niet noodzakelijk.
6.6 Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
6.6.1 Plangebied
In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.
In 1872 wordt de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht aangelegd. Ten westen van de spoorlijn bleef een diepgelegen slecht ontwaterd gebied over. Begin 1960 is begonnen met de ophonging van het gebied met 1 tot enkele meters zand. Medio 1965 wordt de nieuwbouwwijk Lombardijen aangelegd. Begin 1980 hebben in de wijk veel onderhoudsophogingen plaatsgevonden. Daar het gebruik van onderhoudsbagger in teelaarde bij de onderhoudspohogingen is de bodem licht verontreinigd geraakt.
In het bestemmingsplan vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Onderzoek naar de bodemkwaliteit als gevolg van het plan en de bodemkwaliteit ter plaatse is dan ook niet noodzakelijk.
6.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Basisnet
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is momenteel het zogenaamde "Basisnet" in ontwikkeling. Het doel van het Basisnet is om de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor ruimtelijke ordening. In dit kader zullen afspraken worden gemaakt tussen Rijk en provincies / gemeenten over de toegestane hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen per traject en zal gecombineerd transport van brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen zoveel mogelijk worden tegengegaan. Besluiten over het Basisnet spoor zijn nog niet genomen, wel is er een ontwerp beschikbaar.
6.7.1 Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR.
6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over weg
Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied. Voor dit deel van de A15 bedraagt, volgens de c-RNVGS, de veiligheidszone 80 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het plasbrandaandachtsgebied is een zone van 30 meter gemeten vanaf de rand van de weg. Gezien er geen ontwikkelingen plaats vinden is dit geen belemmering. De plaatsgebonden risicocontour voor 2020 is berekend op 87 meter uit het hart van de weg. Deze norm levert, geen ruimtelijke beperking op. Het groepsrisico is en blijft 0.18 en blijft daarmee onder de oriënterende waarde.
Ten behoeve van een LPG-tankstation aan de Colosseumweg vindt transport van en naar het tankstation plaats via de route: A15 - Vaanweg - Spinozaweg - Molenvliet - Colosseumweg. Het groepsrisico bedraagt 0.1 keer de oriënterende waarde.
6.7.3 Transport gevaarlijke stoffen over rail
Over de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht en de Betuwelijn worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.
De plaatsgebonden risicocontour van de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht is 9 meter uit het hart van het spoor in geval van bonte treinen. Deze norm levert, geen ruimtelijke beperking op. Het groepsrisico in de huidige situatie is 5.2 maal de oriënterende waarde en stijgt naar 5.6 maal de oriënterende waarde. Nadat het Basisnet is vastgesteld, zal het groepsrisco als gevolg van de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht dalen tot onder de oriënterende waarde.
De plaatsgebonden risicocontour van de Betuwelijn is 16 meter uit het hart van het spoor in geval van bonte treinen. Deze norm levert, geen ruimtelijke beperking op. Het groepsrisico stijgt van 0.01 maal de oriënterende waarde naar 0.02 maal de oriënterende waarde.
De stijging van de oriënterende waarde bij beide spoorlijnen wordt uitsluitend veroorzaakt door de toename van het transport op de spoorlijnen.
6.7.4 LPG-tankstations
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd.
Aan de Colosseumweg ligt een LPG-tankstation met een doorzet van 1.000 m3. Daardoor geldt een veiligheidsafstand van 45 meter vanaf het vulpunt. Een klein deel van het plangebied ligt binnen deze afstand. Binnen het invloedsgebied van 150 meter van het LPG-vulpunt is het groepsrisico in beeld gebracht. Het groepsrisico bedraagt 0,1 maal de oriënterende waarde
6.7.5 Conclusie
Het autonome groepsrisico van de autosnelweg A15 ligt ruim (factor 3) onder de oriënterende waarde.
Het autonome groepsrisico voor de Betuwelijn ligt ruim (factor 50) onder de oriënterende waarde.
Het autonome groepsrisico voor de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht bedraagt minimaal 0,3 (best-case) en maximaal 5,6 (worst-case) maal de oriënterende waarde. Basisnet zorgt voor een daling van het groepsrisico tot onder de oriënterende waarde.
Het autonome groepsrisico van het LPG tankstation aan de Colosseumweg en de binnenstedelijke
route door het plangebied bedraagt een factor 10 onder de oriënterende waarde.
Verantwoording
Gelet op het gegeven dat in het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, de toename van het groepsrisico wordt veroorzaakt door de geprognotiseerde intensivering van het transport van gevaarlijke stoffen op het spoor en ontwikkelingen in het kader van het Basisnet, wordt de overschrijding van het groepsrisico aanvaardbaar geacht. In het bijzonder het groepsrisico van maximaal 5,6 maal de oriënterende waarde, dat maximaal mogelijk is met de huidige ruimtelijke omgeving van Lombardijen en met het maximaal mogelijke transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht. Dit groepsrisico van dit spoortracé is door de gemeente niet te beïnvloeden anders dan door het verminderen van de populatie (bebouwing) langs het spoor ter hoogte van dit bestemmingsplan. Een dergelijke sloop is maatschappelijk gezien onacceptabel.
6.8 Flora En Fauna
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
6.8.1 Plangebied
In het bestemmingsplan vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Onderzoek naar de natuurkwaliteit als gevolg van het plan en de natuurkwaliteit ter plaatse is dan ook niet noodzakelijk.
6.9 Duurzaamheid En Energie
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.
Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).
6.9.1 Duurzame energie
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.
Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zo veel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
6.9.2 Duurzaam bouwen
Bij duurzaam bouwen is de insteek om ervoor zorg te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast "De Rotterdamse Woningkwaliteit" (RWK). De RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Enkele van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in Lombardijen:
- Afkoppelen van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
- Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
- Hout gebruiken met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
- Toepassen van waterbesparende maatregelen, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
- Gebruikmaken van zonne-energie zoals een zonneboilers of zonnecellen.
- Bekijken of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.3 Groene daken
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.
Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit, waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte.
In de beleidsnota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996, zijn 3 hoofditems geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan:
- het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren;
- differentiatie en flexibiliteit van woningen;
- veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.
Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld. Voor de overige delen wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving" en het "Handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen". Het is een streven om elk bouwplan te voorzien van het Politie Keurmerk Veilig Wonen. Toekenning van dit keurmerk geeft aan dat een wijk een beperkt criminaliteitsrisico heeft. Het toetsingsresultaat maakt expliciet deel uit van de besluitvorming over de betreffende uitwerking.
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte.
Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten, waaronder deelgemeente IJsselmonde, formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
De locaties die in uitvoering zijn of uitgevoerd zijn op basis van artikel 19 WRO procedures, zijn minimaal budgettair neutraal verlopen voor de gemeente.
Voor de locatie Catullusweg/Pascalweg, waar een nieuwe school zal worden gebouwd, wordt een apart projectbestemmingsplan opgesteld. De financiële afweging zal in dat traject mee worden genomen. Hetzelfde geldt voor de projecten 'Mooie plan' en 'Smeetsland-noord'.
De 3e fase van het Spinozapark zal gefaseerd worden gerealiseerd op basis van beschikbare financiële middelen.
Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat door middel van (toekomstige) gronduitgiften het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is verzekerd. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder b, van de Wro is niet noodzakelijk en er zijn geen aanvullende eisen, regels of uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder c van de Wro noodzakelijk.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan gestuurd naar:
- 1. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
- 2. DCMR Milieudienst Rijnmond;
- 3. Deelgemeente IJsselmonde;
- 4. Gemeente Ridderkerk;
- 5. Gemeente Barendrecht;
- 6. Kamer van Koophandel Rotterdam;
- 7. Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond (VRR);
- 8. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR);
- 9. VROM-inspectie;
- 10. Waterschap Hollandse Delta (WSHD);
- 11. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
- 12. Ministerie van Defensie;
- 13. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit;
- 14. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
- 15. Stadsregio Rotterdam;
- 16. ProRail
- 17. Tennet Zuid-Holland;
- 18. N.V. Nederlandse Gasunie, district West.
Op het concept ontwerpbestemmingsplan zijn reacties ontvangen van:
10.1 Provincie Zuid-holland, Directie Ruimte En Mobiliteit
De provincie geeft aan dat het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Het plan is op enkele punten niet conform dit beleid.
10.1.1 Afstemming kantorenprogramma
De bestemming Gemengd - 1 maakt o.a. de functie bedrijven mogelijk. Op grond van artikel 11.3.3. zijn bedrijfsgebonden kantoren mogelijk tot maximaal 3.000 m2 b.v.o. per bedrijf.
Dit is volgende de provincie in strijd met artikel 7 lid 3 van de Verordening Ruimte. Ingevolge deze bepaling dienen plannen die voorzien in nieuwe kantoren met een omvang van meer dan 1.000 m2 b.v.o. per vestiging in overeenstemming te zijn met een regionaal afgestemd kantorenprogramma..
Commentaar
Ontkend wordt dat de regeling voor bedrijfsgebonden kantoren in strijd is met de Verordening Ruimte. Artikel 7 lid 3 van de Verordening heeft ons inziens betrekking op nieuwe, zelfstandige kantoorvestigingen. Het maximum van 3.000 m2 b.v.o. voor bedrijfsgebonden kantoren is toegestaan op grond van artikel 7 lid 2 sub c. van de Verordening.
10.1.2 Herstructurering bedrijventerrein
Op het bedrijventerrein "De Laagjes" is het bedrijf De Klok niet opgenomen. In het kader van de Uitvoeringssubsidie herstructurering bedrijventerrein is een subsidie ter beschikking gesteld, waarbij afspraken zijn gemaakt met als doel ruimtewinst te realiseren. De plantoelichting maakt niet duidelijk in welke mate de afspraken t.a.v. intensivering van het ruimtegebruik planologisch worden gefaciliteerd.
Commentaar
Het afvalverwerkingbedrijf De Klok (Molenvliet 4) zal alsnog als een bedrijf in categorie 4.2 worden opgenomen in de bestemming "Bedrijf - 3".
De goede ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de ruimte-intensivering voor bedrijfsdoeleinden is nog in voorbereiding, zodat dit niet meegenomen kon worden in het onderhavige plan. De bedoeling is later een apart bestemmingsplan te maken voor het gehele, uitgebreide, bedrijventerrein, inclusief het noordelijk deel dat thans binnen de grenzen van de deelgemeente Feijenoord valt. In dat kader zal intensivering van het ruimtegebruik mogelijk worden gemaakt.
10.1.3 Externe veiligheid spoor
Ten aanzien van externe veiligheid wordt opgemerkt dat het plan is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoorvervoer Rotterdam CS - Barendrecht en van de Betuwelijn. Over deze spoorlijnen worden gevaarlijke stoffen vervoerd.
De toelichting vermeldt een ruime overschrijding van het oriëntatiewaarde van het groepsrisico in geval van samenlading (bont transport). Dit betreft zowel de huidige als de toekomstige eindsituatie.
Deze eindsituatie is in strijd met het provinciaal ruimtelijk belang, omdat nog onvoldoende aannemelijk kan worden gemaakt dat het plan op termijn zal voldoen aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Commentaar
T.a.v. het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (traject Rotterdam - Barendrecht) geldt dat de overschrijdingsfactor 5,2 - 5,6 maal de oriënterende waarde bedraagt van het groepsrisico bij zowel de huidige als de toekomstige situatie in geval van samenlading (bonte treinen). In geval van bloktreinen met brandbaar gas wordt de oriënterende waarde niet overschreden (overschrijdingsfactor 0,3).
T.a.v. het Betuwelijn-transport van gevaarlijk stoffen geldt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Dit geldt zowel bij bonte als bij bloktreinen.
Al geruime tijd wordt gewerkt aan de realisatie van het Basisnet spoor. De invoering van het Basisnet wordt voorzien in 2012. Bij invoering van het Basisnet zal dit leiden tot een verlaging van de kans op een ongeval, waardoor het groepsrisico zal dalen tot ver onder de oriënterende waarde. Gelet op het gegeven dat in het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, de hoogte van het groepsrisico wordt veroorzaakt door de intensivering van het transport van gevaarlijke stoffen op het spoor en de maatregelen in het kader van het Basisnet, wordt de overschrijding van het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
10.1.4 Advies Veiligheidsregio ontbreekt
Voorts ontbreekt nog een advies van de Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond. Door de VRR voorgestelde maatregelen dienen te worden betrokken bij de groepsrisico verantwoording. Ingeval voorgestelde maatregelen worden overgenomen, dient dit in het plan te worden geborgd.
Commentaar
Het advies van de VRR is reeds ontvangen en verwerkt in het bestemmingsplan.
10.2 Dcmr Milieudienst Rijnmond
De DCMR geeft officieel geen reactie in het vooroverleg.
10.3 Gemeente Ridderkerk
Gemeente Ridderkerk, afdeling Stedelijke Ontwikkeling geeft aan dat er geen bezwaren zijn tegen dit plan.
10.4 Kamer Van Koophandel
De Kamer van Koophandel heeft kennisgenomen van het concept-ontwerpbestemmingsplan en heeft geen opmerkingen bij het plan.
10.5 Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond
10.5.1 Zelfredzaamheid
Met betrekking tot eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door gebouwen geschikt te maken om enkele uren te schullen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn en luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden.
Commentaar
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
10.5.2 Bescherming tegen branddoorslag en brandoverslag
Herontwikkeling en/of vervangende nieuwbouw binnen de 1% letaliteitscontour (35 meter van de rechterrijbaan) van de A15, Vaanweg, Spinozaweg, Molenvliet en Colosseumweg, dusdanig te realiseren dat deze beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand.
Commentaar
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
10.5.3 Bluswatervoorziening conform richtlijnen
Het plangebied laten voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening, zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandzorg en Rampenbestrijding. Dit behoort ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de afdeling OI&P van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District zuid.
Commentaar
Deze maatregel is niet ruimtelijk relevant; uitvoeringskwesties kunnen niet in een bestemmingsplan worden geregeld.
10.5.4 Voorlichtingscampagne
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Commentaar
Deze maatregel is niet ruimtelijk relevant en mag niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
10.6 Vrom Inspectie
In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM-Inspectie coördineert de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, -projectbesluiten en -structuurvisies.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB.
10.7 Waterschap Hollandse Delta
Het waterschap heeft inhoudelijk geen opmerkingen, wel enkele tekstuele aanvullingen/opmerkingen:
Paragraaf 5.3 vanaf De peilgebieden.... t/m kwantitatieve wateropgave wordt ingevuld.
De peilgebieden vallen onder Waterschap Hollandse Delta (WSHD).
Het water vanuit het naastgelegen peilgebied komt nabij het sportcomplex Spinozaweg (gelegen tussen Spinozaweg, Victor Hugoweg, Vaanweg en Slinge) het plangebied binnen in peilgebied 50-5. Verder komt er bij de Maeterlinckweg en de Wester Hordijk water uit het zuidelijker gelegen bemalingsgebied Breeman in peilgebied 50-6. Dit water komt nabij het Homerusplein in het plangebied. Het water uit peilgebied 50-6 stroomt via een sloot langs de Spinozaweg naar het lagere peilgebied 50-5. In het Spinozapark wordt al het oppervlaktewater uit bemalingsgebied Breeman en uit peilgebieden 50-6 en 50-5 verzameld. Vanuit daar wordt het via het oppervlaktewatergemaal aan de Spinozaweg door middel van een leiding naar de singel langs de Lange Geer gepompt. Het water stroomt dan naar het noorden via de Lange Geer en Hillevliet. Gemaal Hillevliet pompt het water uiteindelijk via een leiding in de Nieuwe Maas.
Ter verbetering van het oppervlaktewatersysteem is een nieuwe singel bij het Lange Pad aangelegd welke het water bij het Homerusplein rechtstreeks verbindt met het Spinozapark. Hiermee is bovendien een deel van de kwantitatieve wateropgave ingevuld.
Op dit moment wordt er gewerkt aan de herinrichting van het Spinozapark. Bij deze werkzaamheden zal de hoeveelheid oppervlaktewater sterk vergroot worden waarmee een deel van de kwantitatieve wateropgave wordt ingevuld.
5.4.3 tweede alinea
Op grond van de Keur van het Waterschap Hollandse Delta is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 3,5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk een strook van 3 meter voor boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud en de instandhouding van genoemde watergangen.
Commentaar
Betreffende tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.
10.8 Tennet Zuid-holland
In het plangebied Lombardijen bevindt zich een gedeelte van onze ondergrondse 150 kV kabelverbinding Krimpen a/d IJssel - Rotterdam/Zuidwijk, te weten het gedeelte gelegen in de Vaanweg, de Victor Hugoweg en de Spinozaweg. In het plan is met deze ondergrondse hoogspanningsverbinding nog geen rekening gehouden. Tennet verzoekt om in navolging met andere bestemmingsplannen, een bestemming "Leiding - Hoogspanning" op de verbeelding op te nemen en om in de regels van het bestemmingsplan een nieuw artikel "Leiding - Hoogspanning" op te nemen.
Commentaar
Dit is alsnog gebeurd op plankaart en in de regels. De toelichting is hierop aangepast.
10.9 N.v. Nederlandse Gasunie, District West
Het concept-ontwerpbestemmingsplan geeft Gasunie geen aanleiding tot het plaatsen van opmerkingen.
Bijlagen
Bijlage 1 Spinozapark
Bijlage 2 Hogere Waarden
(niet nodig)