KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Verkeer - Autosnelweg
Artikel 9 Verkeer - Erf
Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 13 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 14 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 15 Leiding - Gas
Artikel 16 Leiding - Hoogspanning
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Antidubbeltelbepaling
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Regels Waarvan Met Een Omgevingsvergunning Kan Worden Afgeweken
Artikel 22 Veiligheidszone - Bevi
Artikel 23 Veiligheidszone - Lpg
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Van Nelleterrein_niet Parkeren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Procesverloop
1.3 Gekozen Planopzet
1.4 Ligging En Begrenzing
1.5 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Archeologie
3.2 Bewoningsgeschiedenis
3.3 Archeologische Verwachting
3.4 Conclusie
3.5 Planmatige Ontwikkeling
3.6 Stadsgezichten En Monumenten
3.7 Huidig Gebruik
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Planbeschrijving
4.3 Juridische Planbeschrijving
4.4 Mobiliteit
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
5.3 Huidige Watersysteem
5.4 De Wateropgave
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Milieu Effectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Geluid
6.5 Luchtkwaliteit
6.6 Bodem
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Natuur
6.9 Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhaving
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Vooroverleg
10.2 Inspraak
Bijlagen
Bijlage 1 Verslag Mondelinge Inspraakreacties Voorontwerp-bestemmingsplan 'Spaanse Polder & 'S-graveland 2004'
Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond
Bijlage 3 Uitspraak Raad Van State Van 17 December 2014

Spaanse Polder

Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam

Onherroepelijk op 17-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Spaanse Polder van de gemeente Rotterdam.

1.2 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.5 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen.

1.7 Bedrijven

De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.8 Beperkt kwetsbare objecten

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
  3. c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  4. d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.9 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP.1024SpnsePolder- met de bijbehorende regels en evt. bijlagen.

1.11 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.13 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak c.q. een lijn welke niet door gebouwen mag worden overschreden.

1.15 Bouwlaag

Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.

NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.

1.16 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend. De (gemeenschappelijke) trappenhuizen/liften in het Van Nelle-complex worden niet meegerekend

1.21 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.

1.22 Bijzondere objecten

  1. a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria);
  2. b. scholen en winkelcentra;
  3. c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen;
  4. d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
  5. e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen;
  6. f. een recreatieterrein:
    1. 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping;
    2. 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad;
  7. g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten.

1.23 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).

1.25 Gevaarlijke stoffen

Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.26 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)

Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede kinderdagverblijven en woonwagenstandplaatsen.

NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.

1.28 Hoofdgebouw

Gebouw dat door zijn constructie en/of afmeting als dominant is aan te merken ten opzichte van de bijbehorende bijgebouwen gelegen op hetzelfde perceel.

1.29 Horeca

Inrichtingen welke bedrijfsmatig dranken en spijzen voor gebruik ter plaatse verstrekken.

1.30 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.31 Kantoren

Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard.

1.32 Kleinschalige speeltoestellen

Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter

1.33 Kwetsbare objecten

  1. a. woningen, met uitzondering van:
    1. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. 2. bedrijfswoningen van derden;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.34 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.35 Maatschappelijk

Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.

1.36 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.

1.37 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.38 Peil (straat-)

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.39 Rijbaan

Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.

1.40 Rijstrook

Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is, ) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.

1.41 Straatmeubilair

Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.

1.42 Uitstekende delen aan gebouwen

Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.

1.43 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het Peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter.

2.6 de breedte van een gebouw

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen - met LPG -, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, erf, verkeersweg, alsmede, uitsluitend in combinatie hiermee, voor detailhandel;
  2. b. een tank lpg, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tank lpg';
  3. c. een vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van functieaanduiding 'vulpunt lpg';
  4. d. een afleverzuil lpg, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduidng 'afleverzuil lpg';
  5. e. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  6. f. 'Waterstaat - Waterkering',voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  7. g. 'Leiding - Gas', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor het in dit lid genoemde gebruik, alsmede voor de daarbij behorende opslag-, parkeer- en werkterreinen, (ontsluitings)wegen en -paden, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeerplaatsen:

  1. a. bedrijven als bedoeld in categorie 1 t/m 5 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    a. ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" uitsluitend bedrijven tot en met categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
    b. voor wat betreft activiteit 50 inclusief subcategorieën van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten (handel/reparatie van auto's, motorfietsen) nieuwe bedrijven als hiervoor bedoeld uitsluitend zijn toegelaten als deze een minimale omvang (b.v.o) hebben van 1000 m2;
    c. nieuwe Bevi-inrichtingen uitsluitend zijn toegelaten als de persoonsgebonden 10-6 risicocontour beperkt is tot de eigen bedrijfskavel;
    d. op het adres Giessenweg 70 tevens detailhandel is toegestaan, uitsluitend in aard en omvang zoals contractueel vastgelegd met de gemeente Rotterdam;
    e. op het perceel Vlaardingweg 30 tevens een een verkooppunt voor motorbrandstoffen (aardgas en/of biogas) is toegelaten;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' zijn tevens bedrijfswoningen toegelaten;
  3. c. één horecagelegenheid, met een b.v.o. van maximaal 1100 m2, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca';
  4. d. ter plaatse van het perceel begrensd door de Galateeweg, de Matlingeweg, de op- en afrit naar en van de A20 en de Thurledeweg is tevens ondersteunende detailhandel en ondersteunende horeca toegestaan, uitsluitend ten dienste van en voortvloeiend uit de ter plaatse toegelaten groothandel in vis, met een maximum b.v.o. van totaal ten hoogste 400 m2;
  5. e. ter plaatse van de functieaanduiding “groothandel” is uitsluitend het verhandelen door middel van groothandel van verschillende, voornamelijk dagverse goederen, zoals vleeswaren, vis, groenten en fruit, zuivel en bloemen (dus geen leveringen aan particulieren) toegestaan, inclusief horeca met een gezamenlijk b.v.o. van maximaal 500 m2;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding "k" (Industrieweg 161) is tevens een kantoor toegestaan;
  7. g. een tank lpg, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tank lpg';
  8. h. een vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van functieaanduiding 'vulpunt lpg';
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. een gemaal, ter hoogte van het bestaande gemaal aan de Thurledeweg;
  11. k. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  12. l. 'Leiding - Hoogspanning', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  13. m. 'Leiding - Gas', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  14. n. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  15. o. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

4.5 Afwijken bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, leden e en f, indien aangetoond wordt dat het geluidwerende effect dat met deze bepalingen is beoogd op een andere wijze wordt gerealiseerd;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte en van (de maximale omvang van) het bouwvlak/bouwperceel als bedoeld in artikel 4.2.2. lid b, indien de monumentale en cultuurhistorische waarden van het Van Nelle complex niet worden geschaad. Afgeweken kan worden tot een maximale bouwhoogte van 15 meter.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' (Van Nelle-terrein) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, tot een maximum van 60% van de toegelaten bebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van het hoofdkantoor (zie functie-aanduiding (k) 100% kantoor is toegestaan;
  2. b. bedrijven als bedoeld in categorie 1 t/m 3.1 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  3. c. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, tot een maximum b.v.o. van 3000 m2;
  4. d. cultuur en ontspanning, tot een maximum b.v.o. van 8500 m2 ;
  5. e. kleinschalige detailhandel gerelateerd aan de toegelaten functies, tot een maximum b.v.o. van 1500 m2 met een maximum van 200 m2 per vestiging;
  6. f. horeca met de nadruk op eten en drinken, met een maximaal b.v.o. van 1250 m2
  7. g. hotel, tot een maximum b.v.o. 1500 m2;
  8. h. inpandige evenementen tot een maximum b.v.o. van 10.000 m2;
  9. i. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, water, ontsluitingswegen en -paden, luchtbruggen;
  10. j. parkeren, met dien verstande dat in het gebied aangeduid in Bijlage 2 bij de planregels niet geparkeerd mag worden;
  11. k. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  12. l. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  13. m. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, wegen, water, speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen;
  2. b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  3. c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer;
  4. d. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  5. e. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie',voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  6. f. 'Waterstaat - Waterkering',voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  7. g. 'Leiding - Hoogspanning', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting;
  2. b. de bestaande antennemast, ter hoogte van de bouwaanduiding “antennemast”;
  3. c. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2','Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer - Autosnelweg

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Autosnelweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een autosnelweg, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals bruggen, tunnels, viaducten, duikers en bijbehorende voorzieningen, zoals lichtmasten, portalen ten behoeve bewegwijzering e.d.;
  2. b. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  3. c. geluidswerende voorzieningen;
  4. d. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Verkeer - Erf

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen;
  2. b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  3. c. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, z voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. oals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
  2. b. horeca ter plaatse van de Vlaardingweg, met een gezamenlijk b.v.o. van maximaal 1500 m2, met diens verstande dat per vestiging een b.v.o. van maximaal 250 m2 (exclusief terras) is toegestaan;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
  4. d. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  5. e. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  8. h. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  9. i. 'Leiding - Hoogspanning', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  10. j. 'Leiding - Gas', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  11. k. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  12. l. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen, alsmede vervoer over water;
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor' zijn tevens maximaal 3 kantoorgebouwen toegestaan met een gezamenlijk b.v.o. van 4500 m2 en per gebouw een maximaal b.v.o. van 1500 m2;
  3. c. een terras ter plaatse van de functieaanduiding “terras” een terras;
  4. d. 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  5. e. 'Leiding - Hoogspanning',voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  6. f. 'Waterstaat - Waterkering', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Ligplaatsen voor woonschepen zijn niet toegestaan.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

Rapport archeologisch deskundige
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 12.3.

Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor bouwenBurgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan;

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  1. a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen gebouwen zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoeldeactiviteiten welke in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

Vergunning
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologische deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

Rapport archehologisch deskundige
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 13.3.

Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,5 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte;

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  1. a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen gebouwen zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

Vergunning
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologische deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Rapport archeohologisch deskundige
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 14.3.

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP end ie tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan.

Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  1. a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  3. c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  5. e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  6. f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

Uitgezonderde werkzaamheden
Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen gebouwen zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

Vergunning
Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologische deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 15 Leiding - Gas

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 400 mm en een maximum druk van 40 bar, alsmede voor de hierbij behorende bovengrondse voorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor afwijken van bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Hoogspanning

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor 150 Kv ondergrondse hoogspanningsleidingen.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.

17.2 Bouwregels

17.3 Omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels

Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.

18.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundigefunctie' niet worden gebouwd. Het voorgaande geldt niet voor bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

18.3 Omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

20.2 Maximum bouwhoogte

Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding;

20.3 Bouwvlak

Bouwwerken mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, tenzij er een bouwvlak is aangeduid.

20.4 Afdekking van gebouwen

Ingeval noch de regels, noch de verbeelding duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

Artikel 21 Regels Waarvan Met Een Omgevingsvergunning Kan Worden Afgeweken

21.1 Omgevingsvergunning voor afwijken maximaal toegestane bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak;

Artikel 22 Veiligheidszone - Bevi

22.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone -bevi", mogen in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen op en gebruik van de betreffende gronden, binnen bedoelde zone geen 'Kwetsbare objecten' en 'Beperkt kwetsbare objecten' gerealiseerd worden.

22.2 Omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.1 indien uit nader onderzoek is gebleken dat door het nemen van maatregelen of anderszins voldaan kan worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de daarop gebaseerde regelingen.

Artikel 23 Veiligheidszone - Lpg

23.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg", mogen in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen op en gebruik van de betreffende gronden, binnen bedoelde zone geen 'Kwetsbare objecten' en 'Beperkt kwetsbare objecten' gerealiseerd worden.

23.2 Omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1 indien uit nader onderzoek is gebleken dat door het nemen van maatregelen of anderszins voldaan kan worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de daarop gebaseerde regelingen terzake van lpg.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

24.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Spaanse Polder", gemeente Rotterdam.

Bijlagen

Toelichting

De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en een bedrijfstype, die behoort tot milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd bedrijventerrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.

De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatievoorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een specifieke bestemming hebben. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.

De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:

categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter

Plangebied

Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd:

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Van Nelleterrein_niet Parkeren

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De huidige bestemmingsplannen voor het plangebied "Spaanse Polder" moeten worden geactualiseerd. Deze geldende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn ouder dan 10 jaar en een nieuw bestemmingsplan zal zorgen voor een actueel planologische/juridisch kader.

1.2 Procesverloop

Het concept-ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 november 2004 tot en met donderdag 16 december 2004 gedurende vier weken ter inzage gelegen. In die periode is een groot aantal inspraakreacties ingediend. Deze reacties hebben geleid tot een andere opzet van het ontwerpbestemmingsplan. Het voorgestelde doelgroep- en clusterbeleid, hetgeen op het concept-ontwerpbestemmingsplan grote invloed had, wordt in het voorliggende bestemmingsplan niet meer gecontinueerd. Voorliggend bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast.

Vanwege veranderingen in de m.e.r.-regelgeving na het ter inzage leggen van het concept-ontwerpbestemmingsplan is op grond van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport (plan-m.e.r.) opgesteld. De redenen betreffen de vestiging van nieuwe m.e.r.-plichtige bedrijven en de actualisatie van de voor het voorontwerp-bestemmingsplan uitgevoerde milieuonderzoeken.

Voorts heeft het bestemmingsplan, vanaf de ontwerpfase, enkel nog betrekking op het Rotterdamse gedeelte van bedrijventerrein Spaanse Polder. Na het concept-ontwerpbestemmingsplan "Spaanse Polder en 's-Graveland" is namelijk door de gemeenten Rotterdam en Schiedam besloten los van elkaar de verdere (bestemmings)planprocedure te doorlopen.

1.3 Gekozen Planopzet

In dit bestemmingsplan wordt voornamelijk de bestaande situatie vastgelegd. In vergelijking met het concept-ontwerpbestemmingsplan zijn naar aanleiding van de grote hoeveelheid ingediende inspraakreacties in ieder geval het doelgroep- en clusterbeleid en de milieuzonering komen te vervallen. Dit beleid had de nodige financiële consequenties. Ook zonder dit beleid behoudt bedrijventerrein Spaanse Polder haar unieke status van bedrijventerrein met een enorme diversiteit aan bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 5.

1.4 Ligging En Begrenzing

Het plangebied beslaat het bedrijventerrein "Spaanse Polder". Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 190 hectare en wordt globaal begrensd door de spoorlijn 's-Gravenhage - Rotterdam aan de zuidzijde, de Strickledeweg aan de westzijde, de Schiedamse Schie aan de noord(west)zijde en door de Delfshavense Schie en het bedrijventerrein Noordwest aan de oostzijde. Direct ten westen van het bedrijventerrein Spaanse Polder ligt het bedrijventerrein 's-Graveland. Het bedrijventerrein 's-Graveland is gelegen op het grondgebied van de gemeente Schiedam. Het bedrijventerrein Spaanse Polder valt onder het centrale stadsbestuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0002.jpg"

1.5 Vigerende Bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen.

Naam bestemmingsplan: Vastgesteld: Goedgekeurd:

Uitbreidingsplan in onderdelen "Spaanse Polder" d.d. 19-06-1958 d.d. 27-10-1958

Bestemmingsplan "Giessenplein" d.d. 10-10-1996 d.d. 11-11-1997

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0003.jpg"

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenoemd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die door werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk dertien nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"

vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010

In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars.
Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt
van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben
invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van
delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de
provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de
bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon, -
werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek,
creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.

De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid
was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.


2.2.2 Provinciale verordening "Ruimte"

vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010

De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.


2.2.3 Overig

Overige relevante documenten zijn:

Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten

Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2003-2020.
Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

De Stadsvisie Rotterdam 2030 is op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad vastgesteld en vormt daarmee het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', de 'Very Important Projects', ofwel VIP-projecten.

2.3.2 Beleidslijnen revitalisering Spaanse Polder 2001

Voor de revitalisering van de Spaanse Polder heeft de gemeenteraad van Rotterdam beleidslijnen vastgesteld (19 april 2001). Bij de revitalisering van het bedrijventerrein worden onderstaande beleidslijnen als uitgangspunten gehanteerd:

  • primaat bij gebruik voor een bedrijfsbestemming;
  • stimulering van intensief en duurzaam ruimtegebruik op strategische locaties;
  • uitbreidings- en schuifruimte creëren voor bedrijvenclusters;
  • onderzoek naar en investeren in bereikbaarheid;
  • investeringsperspectief bieden aan bedrijven.

De uitwerking van deze beleidslijnen heeft plaats gevonden in een Plan van Aanpak, waarin de acties en projecten zijn beschreven die in het kader van de revitalisering zullen worden uitgevoerd. Op 14 januari 2003 is het Plan van Aanpak vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.

Om één en ander overzichtelijk te houden verloopt de revitalisering via vier concrete pijlers:
De eerste betreft fysieke of ruimtelijke ingrepen. Denk daarbij aan het aanpakken van het wegprofiel, het aanleggen van openbaar groen, het verbeteren van de waterberging e.d.
De tweede pijler beslaat het opstellen of actualiseren van beleid.
De derde pijler is het planproces, waaronder het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
Handhaving is de vierde pijler.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexanderknoop en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het noordelijke gebied ligt in de "kennis en dienstenzone" van Rotterdam en de economische oriëntatie is vooral gericht op de Randstad. In de Randstadgemeenten bevindt zich tevens het aanvullende of concurrerende aanbod aan locaties. Om te kunnen concurreren met de Randstad moeten hoogwaardige werklocaties worden aangeboden in combinatie met een bijbehorend woningen- en voorzieningenaanbod. De bedrijventerreinen Spaanse Polder en Noordwest dienen te worden geoptimaliseerd en geherstructureerd.

2.3.4 Verkeers- en Vervoersplan Rotterdam 2003-2020 (2003)

Om de ambities op het gebied van een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad waar te maken, is een goed vervoerssysteem onontbeerlijk. De studie "autobereikbaarheid binnenstad" heeft aangetoond dat het autonetwerk zonder extra maatregelen bij de voorziene programmatoevoeging in de binnenstad vastloopt, eerst op de invalswegen en vervolgens in de wijken. Bij inzet op betaald parkeren binnen de hele ruit en toevoeging van Park + Ride (P+R) voorzieningen conform de regionale P+R-nota zal het verkeerssysteem blijven functioneren, maar resteren enkele knelpunten.

Ingezet wordt op het concept Bundelen, Ordenen en Inpassen. Dit dient de economische bereikbaarheid van de binnenstad en tevens de leefbaarheid in de wijken en langs de bundels te verbeteren. Een belangrijke component is verder de verbetering van de lokale leefomgeving. Voorlopig worden ingrepen gedaan op de bundels Pleinweg en de corridor Stadhoudersweg. In de binnenstad wordt het concept bundelen, ordenen en inpassen ook toegepast, zo is een aantal 'boulevards' benoemd; 's Gravendijkwal, Goudsesingel, Boompjes-Westzeedijk, Blaak, Weena, Coolsingel en Mariniersweg. Binnen de zogenoemde deelgebieden in de binnenstad zijn enkele straten structuurdragend. Rond het Stationskwartier zijn dit de Westersingel, Karel Doormanstraat en de West Kruiskade. Het is de bedoeling deze wegen zoveel mogelijk te benutten voor het gebiedsgebonden verkeer. Doorgaand verkeer (naar andere gebieden in de binnenstad) maakt dan gebruik van de 'boulevards'.

In het openbaar vervoernet worden de komende jaren allereerst de lopende projecten (RandstadRail, Metro Nesselande, TramPlus) afgerond. Tot 2010 gaat het verder om het doorzetten van de ombouw van tram naar TramPlus en om snelle en definitieve besluitvorming over de hoogwaardige openbaar vervoerverbinding naar Ridderkerk. Verder wordt ingezet op de koppeling van de trams in noord met het centrum te verbeteren. Na 2010 ligt de nadruk op het gebruik van het NS-net voor RandstadRail-systemen (Hoekselijn; spoorlijn richting Gouda) en zal definitieve besluitvorming plaatsvinden over de aanleg van Tramplus-ringlijnen (Alexander-Noordrand-Schieveste, Zuidplein-Alexander, Zuidplein-Sluisjesdijk-Marconiplein).

De "knopen" met al de (geplande) voorzieningen en werkgelegenheid zijn een essentieel element in het verkeerssysteem. Als eerste komen Schieveste, Kralingse Zoom, Noordrand en Rotterdam Centraal aan de orde. De knopen zijn belangrijke overstappunten, maar ook zijn zij vaak een bestemming. Vanwege de belangrijke schakel in het verkeerssysteem en grote reizigersstromen die gebruik maken van de knoop als overstappunt is het belangrijk de overstap zo flexibel en efficiënt mogelijk te laten verlopen.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2012-2016 (26 juli 2012)

Een bedrijventerrein is een gebied dat in eerste instantie bedoeld is voor de vestiging van commerciële bedrijven. De inrichting van het gebied is aangepast aan de wensen van aanwezige bedrijven. Industriegebieden liggen vaak aan grote verkeersaders. Veelal richt de horeca op bedrijventerreinen zich op de zakelijke markt.

In het kader van de Horecanota is een onderzoek verricht naar geschikte locaties voor zalen- en partycentra in de stad. Hieruit is gekomen dat sprake dient te zijn van een evenwichtige spreiding van deze centra over de stad. In het plangebied zijn thans de feestzalen Doelari en Sunclub gelegen. Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt opgemerkt dat die zich goed lenen voor de vestiging van feestzalen. De panden zijn groot, over het algemeen makkelijk te bereiken en er zijn veelal voldoende parkeerplekken beschikbaar. Doordat er geen omwonenden zijn, is overlast beperkt. Nachthoreca is minder gewenst op dit soort afgelegen plekken aangezien toezicht hierdoor lastig te bewerkstelligen is en openbare orde en veiligheid niet makkelijk te waarborgen.

2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Het Rotterdams ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telecommunicatie, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 mei 2002 vormt de basis van het beleid in het plangebied.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam


Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad


In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.


Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.


2.3.8 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2003

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1 Archeologie

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.

Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Naast het borgen van de archeologische waarden heeft het gemeentelijk archeologiebeleid ook een soepel verlopend ruimtelijk ordeningsproces tot doel, waarbij vertragingen als gevolg van toevalsvondsten zoveel mogelijk worden voorkomen.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Al deze beleidsinstrumenten zijn te vinden op de website van de gemeente: www.rotterdam.nl/boor. De waardenkaart en de verordening waarborgen een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld (Wet op de archeologische monumentenzorg 2007).


Archeologische waarden en verwachtingen

De Archeologische Waarden- en Beleidskaart, en de archeologische aanduidingen op de verbeelding bij een bestemmingplan, komen tot stand na gedegen onderzoek van beschikbare bronnen. Daarbij spelen niet alleen bekende archeologische waarden een rol, maar ook historische, geologische en bodemkundige gegevens, evenals (sub)recente ontwikkelingen in het plangebied (ophogingen, ontgrondingen, afgravingen, andere bodemverstoringen). Het gaat dan bijvoorbeeld om (soms afgedekte) landschappelijke kenmerken, die in vroegere tijden zorgden voor een gunstig vestigingsklimaat: hogere en drogere locaties in het natuurlijke landschap, zoals oevers van rivieren en meren en rivierduinen. Ook kan het gaan om door de mens gecreëerde gunstige locaties, zoals dijken en wegen en terpjes. Op basis van dit type informatie kan worden aangegeven of er vindplaatsen aanwezig zijn en hoe groot de kans of verwachting is dat archeologische waarden van verschillende ouderdom op verschillende locaties en op verschillende dieptes in de bodem aanwezig zijn.

In de regels van een bestemmingsplan worden archeologische waarden en verwachtingen aangeduid met een dubbelbestemming ("Waarde - Archeologie"). Daarbij kan in één bestemmingsplangebied onderscheid worden gemaakt tussen verschillende deelgebieden met verschillende Waarden - Archeologie (genummerd met 1, 2, 3 etcetera). Per (deel)gebied geldt een vergunningplicht bij bodemingrepen die een specifieke diepte en tevens een specifieke oppervlakte overschrijden. Het gaat dan om bouwen (onderkelderen, ontgraven, heien, ontwateren enz.), maar ook bijvoorbeeld om de aanleg van waterlopen, kabels en leidingen, diepwortelende beplanting en wegen.

De verschillende "Waarden - Archeologie" binnen een bestemmingsplan worden niet op perceelsniveau onderscheiden, dat zou van de kaart een onwerkbare lappendeken maken. Maatwerk is echter wel aan de orde op het moment dat een initiatief tot bodemingreep bekend is. Bij een concreet bouwplan (of aanlegplan) dat de in het bestemmingsplan genoemde maten overschrijdt, toetst de gemeente (het BOOR) of op deze specifieke locatie en bij deze specifieke bodemingreep daadwerkelijk archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Is dat niet het geval, dan is geen archeologisch rapport nodig om een vergunning te verkrijgen, maar volstaat de brief van het BOOR. Is onderzoek wel noodzakelijk, dan volgt inventariserend veldonderzoek. Bij dat onderzoek wordt, meestal aan de hand van grondboringen, bepaald of er inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De uitkomst daarvan vormt het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject, tot planaanpassing te komen of geen verdere stappen te ondernemen.

In de praktijk wordt na de eerste toets door de gemeente het grootste deel van de vergunningen al direct verleend. In de andere gevallen is inventariserend veldonderzoek nodig. Behoud van de archeologische waarden in de bodem staat steeds voorop. Meestal kan de vergunning na een eerste serie grondboringen worden verleend. Soms is vervolgonderzoek noodzakelijk en wordt dit opgenomen als vergunningvoorwaarde.

Beleidsinstrumenten Rotterdam, Provincie en Rijk

Archeologische Waardenkaart Gemeente Rotterdam (AWK, 2005) en Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen.

De Archeologische Waardenkaart bestaat uit twee delen: een Archeologische Kenmerkenkaart en een Archeologische Waarden- en Beleidskaart.

-Op de kenmerkenkaart is aangegeven dat de oudere klastische (zand-en klei) afzettingen en het veen in het onderzoeksgebied zijn geërodeerd of afgedekt door jongere klastische afzettingen en/of ophogingen. De geologie is in detail onbekend. Voor het hele plangebied geldt een middelmatige trefkans op bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Op de kenmerkenkaart zijn voor het plangebied tevens een aantal oude dijktracés uit de periode voor circa 1400 aangegeven. Voor deze lijnvormige elementen geldt een grote trefkans op bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

-Op de waarden-en beleidskaart geldt voor het hele plangebied een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting, waarbij de archeologische waarden zijn te verwachten direct onder het maaiveld en/of op een dieper niveau. Voor de dijktracés geldt een zeer hoge archeologische verwachting (zie Afbeelding 2).

-Binnen het plangebied liggen twee terreinen van de Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen behorende bij de Monumentenverordening Rotterdam 2003. Het zijn de terreinen nummer 1 en 2 (Afbeelding 2) met de resten van respectievelijk de voormalige kastelen Ter Spangen en Starrenburg.

CHS (Provincie Zuid-Holland, 2009)

Op de Kaarten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur geldt voor het hele gebied een middelgrote trefkans op archeologische sporen. Voor de twee kasteelterreinen Ter Spangen en Starrenburg geldt een hoge archeologische waarde.

AMK (RCE)

Binnen het plangebied zijn op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) de twee Rotterdamse ABP terreinen Starrenburg en Ter Spangen opgenomen als terreinen met een hoge archeologische waarde.

3.2 Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie t/m Romeinse Tijd

Het bestemmingsplangebied (zie Afbeelding 1 en 2) maakt deel uit van een klei-op-veen-gebied aan de rechteroever van de Nieuwe Maas, tussen de Schiedamse en de Delfshavense Schie. Uit de geologische en archeologische gegevens met betrekking tot de wijdere omgeving, blijkt dat de Schiedamse Schie reeds vanaf de late prehistorie een of meerdere voorlopers heeft gekend (Afzettingen van Duinkerke 0, I en III), van waaruit sedimentatie plaatsvond.

In de directe omgeving van het plangebied, vooral westwaarts in Schiedam en noordwaarts in de Noord-Kethelpolder zijn bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) op het veen vastgesteld. Vindplaatsen uit de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) bevinden zich in en op de op het veen afgezette Afzettingen van Duinkerken I. De bewoningssporen uit die tijd lijken samen te hangen met de oeverzones van de (voormalige) waterlopen, zoals de Schiedamse Schie en fossiele zijtakken daarvan zoals een voorloper van de Polderwetering. De geologische opbouw van het plangebied is echter niet in detail bekend, zodat niet goed is aan te geven op welke plaatsen andere vindplaatsen kunnen worden verwacht. Er zijn bijvoorbeeld zeker andere fossiele stroomgordels met nog onbekende bewoningssporen uit de Romeinse tijd of later te verwachten, zoals uit een geologisch profiel ter plaatse van de Delftse Schie moge blijken. Veel oudere bewoningssporen, uit de Steentijd, de periode voorafgaand aan het ontstaan van het klei-op-veen gebied, kunnen eveneens in het gebied aanwezig zijn. Ook hiervoor geldt, dat veel nauwkeuriger inzicht in de opbouw van de dieper gelegen bodemlagen noodzakelijk is om kansrijke zones aan te wijzen. In principe is het dus goed mogelijk dat bewoningssporen en vindplaatsen ook uit deze periode in het gebied aanwezig kunnen zijn.

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Na de intensieve bewoning van de wijdere omgeving in de Romeinse tijd, zijn er in het plangebied pas weer aanwijzingen voor bewoning vanaf de 10e eeuw. Er zijn aanwijzingen dat het gebied natter is geworden en dat er opnieuw veenvorming heeft plaatsgevonden in de periode tussen de Romeinse tijd en de 10e eeuw. Tengevolge van de ontwatering kwam het maaiveld lager te liggen, waardoor de overstromingskans toenam. De middeleeuwse ontginning van het veen- en klei-op-veengebied waar Overschie in ligt, begint in de 10e eeuw, vanuit het oude bewoningscentrum Vlaardingen. De ontginning heeft voor een groot deel de structuur van het plangebied bepaald. Door middel van het graven van parallelle sloten is het gebied ontwaterd en in cultuur gebracht. Over de woonplaatsen in deze periode binnen het onderzoeksgebeid is weinig bekend. Mogelijk liggen ze langs de oevers van de Schie, maar ze kunnen ook heel goed meer verspreid in het gebied van de voormalige Spaanse Polder liggen.

Dammen en dijken

Rond 1040 kreeg de bewoningskern die toen "Skie" heette een eigen kapel, die later parochiekerk werd. Er wordt van uit gegaan dat de kapel op de plaats heeft gestaan van de latere kerk. De algemene tendens in de ontgonnen gebieden is dat door de ontwatering een verlaging van het maaiveld optrad, waardoor het grotendeels nog onbedijkte gebied kwetsbaar werd voor overstromingen. Voorafgaand aan de 20e eeuwse ophogingen in het gebied lag het maaiveld op circa 2 m -NAP, terwijl het oorspronkelijk boven 0 m NAP moet hebben gelegen. Van belang zijn de 12e-eeuwse overstromingen vanuit de Nieuwe Maas, waarbij ook in het plangebied een kleidek is afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Hoek heeft zich in detail beziggehouden met de historisch-geografische ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied na de 12e-eeuwse overstromingen. Een belangrijk vraagstuk in de studie van de historisch - geografische ontwikkeling van Overschie is de plaats en datering van de dam, die tijdelijk in de Schie moet hebben gelegen. In de oudere literatuur zijn over beide aspecten verschillende meningen te vinden. Hoek maakt in zijn studies aannemelijk dat de dam gelegd zou zijn in het laatste kwart van de 12e eeuw, in reactie op de eerder genoemde overstromingen in die eeuw. Direct aansluitend op de aanleg van de dam ziet Hoek de aanleg (op kosten van de Abdij van Egmond) van een dijk tussen Spieringshoek en de dam bij Overschie. Tot voor enkele tientallen jaren geleden bestond deze dijk nog als de "Oude Dijk". Bij Spieringshoek sloot de dijk aan op een oudere bedijking van het gebied Malinc, de latere Babberspolder. Hoek wijst er op dat de strook land langs de Schie waarop de boerderij 's-Gravenhuize staat, nog in de 16e eeuw "de dijk" heet en dat de strook deel uitmaakt van een complex landerijen dat 's-Gravenland heet, en dat niet tot de Oost-Abtspolder behoort. Daarmee toont hij aan dat de Oude Dijk verder oostwaarts door liep, en tot bij de boerderij 's-Gravenhuize de oever van de Schie volgde. Ook de dam heeft in die zienswijze verder oostwaarts gelegen dan waar men meestal van uitging, en wel vermoedelijk ter hoogte van de boerderij. Op basis van historisch kaartmateriaal, luchtfoto's en hoogtegegevens (AHN) lijkt een nog oostelijkere ligging van de dam niet uitgesloten. Circa 200 meter ten oosten van de voormalige boerderij is namelijk een haaks op de Schie staand, circa 25 meter breed en wat hoger liggend terreingedeelte aanwezig, dat mogelijk een restant is van de dam in de Schie. Het is op het punt waar aan de overzijde van het water de Rotterdamse Rijweg (mogelijk aangelegd op een stroomrug van een zijtak van de Schie) bij de Schie komt.


Vanaf het moment van het leggen van de dam is er sprake van Schiedam, een naam die later over is gegaan op het huidige Schiedam, waar de afdamming van de Schie circa 1240-1250 moet hebben plaats gevonden, in aansluiting op de bedijking van de Nieuwlandse Polder en een stelsel van dijken rond de Polder Galchhoek en de Spaanse Polder. De oude nederzetting werd Ouderschie, een naam die later verbasterde tot Overschie. De oude dam zal vermoedelijk weer zijn opgeruimd, tenminste in ieder geval het gedeelte in de geul. Delen van de dam op de oevers, mogelijk met bijbehorende resten van eenvoudige uitwateringssluisjes, kunnen nog in de bodem aanwezig zijn. Op en langs de dijken concentreerde zich een belangrijk deel van de bebouwing in de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Een van de (voormalige) dijken langs de Schie maakt een opvallende bocht, die waarschijnlijk in verband staat met een vroegere meander van de Schie ter plaatse. (zie Afbeelding 2). Door het graven van de Delfshavense Schie aan het einde van de 14e eeuw, kwam Overschie strategisch op het kruispunt van de drie Schieën te liggen. Toch bleef Overschie nog lange tijd vooral een agrarische gemeenschap. Zowel in de "Informacie" uit 1494 als in de "Enqueste" uit 1514 wordt bijvoorbeeld geen scheepsbouw genoemd als middel van bestaan. Dit is wel het geval in 1674, wanneer de scheepsbouw als bestaansmiddel (8 scheepswerven) naast het boerenbedrijf wordt genoemd (Helbers, 1929). In de Nieuwe Tijd concentreert de bewoning in het plangebied zich vooral in een boerderijlint langs de oever van de Schiedamse Schie, de Overschieseweg.

Kastelen

Ook twee kastelen bevonden zich -min of meer- langs de dijken: Starrenburg en Ter Spangen (Afbeelding 2, nummers 1 en 2). Beide kasteelplaatsen zijn tijdens de oorlogsjaren gedeeltelijk onderzocht. Kasteel Starrenburg is in de eerste helft van de 13de eeuw aangelegd en bestond uit een woontoren gelegen op een kasteelberg (motte). Rond 1600 werd ter plaatse van het middeleeuwse kasteel een nieuw huis gebouwd, met dezelfde naam. Kasteel Ter Spangen dateert rond het midden van de 13de eeuw en bestond eveneens uit een woontoren gelegen op de flank van een motte. Het kasteel wordt in 1351 afgebroken, maar een kwart eeuw later weer herbouwd. De motte wordt dan uitgevlakt en de fundering van de woontoren benut bij de bouw van een woonvleugel, die deel uitmaakt van een rechthoekige kasteelplattegrond. Het huis is in 1572 afgebrand. Van beide kastelen bevinden zich nog resten in de bodem.

De 20e eeuw

Vanaf circa 1910 verandert het boerderijlint langs de Overschieseweg geleidelijk in een bedrijvenlint (Roelofzzen 2002). In 1924-1927 bouwt de firma Van Nelle een fabriek langs de Delfhavense Schie in het zuiden van het gebied. Circa 1933 wordt een NS-rangeerterrein aangelegd langs en tpv de Schuttevaerstraat en Mattlingeweg. In 1940 werd langs de Thurledeweg en het Giessenplein opgehoogd met oorlogspuin. Na de oorlog legt men hierop sportvelden aan. In 1946 beginnen de verdere ophogingen met zand vanuit het zuiden. Tussen 1948 en 1950 worden enkele meters fijn zand opgespoten, voor zover bekend afkomstig uit het Haringvliet. Het reeds aanwezige bewoningslint langs de Overschieseweg blijft buiten de opspuitingen. Tevens worden rond 1950 vanuit de Delfshavense Schie vier insteekhavens gegraven. In de jaren vijftig en zestig worden geleidelijk alle kavels aan bedrijven uitgegeven. Tevens wordt er nog onderhoudsbagger uit de havens opgespoten. Het meer noordelijke gebied, ten noorden van de Vlaardingerweg wordt in de jaren 1953-1956 opgespoten met enkele meters fijn zand, voor zover bekend afkomstig uit het Haringvliet. Ook hier blijft het reeds aanwezige lint langs de Overschieseweg buiten de opspuitingen, maar er wel zijn wel meer plaatselijk ophogingen aangebracht.

De 20e eeuwse ophogingsgeschiedenis in het plangebied heeft er toe geleid dat het maaiveld in het plangebied ten noorden van De Vlaardingerweg wat lager ligt dan het gebied ten zuiden ervan. Het maaiveld langs de Overschieseweg toont een enigszins wisselend beeld door een afwijkende gang van zaken bij de verschillende ophogingen die er hebben plaats gevonden. Het gevolg van een en ander is dat de dieptes waarop archeologische bewoningssporen en vondsten in het gebied aanwezig (kunnen) zijn variëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0004.png"

Afbeelding 1: Uitsnede plangebied Historische Atlas, kaart circa 1911.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0006.png"

Afb. 3: Historische afbeelding van de Spaanse Polder (polder rechts op de voorgrond), Delfshaven (rechts op de achtergrond), Overschie (links op de voorgrond) en Rotterdam (links op de achtergrond).

3.3 Archeologische Verwachting

Uit bovenstaande blijkt dat voor het hele bestemmingsplangebied Spaanse Polder geldt dat, onder de ophogingen, bewoningssporen en vondsten kunnen worden aangetroffen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en de Middeleeuwen. In de diepere ondergrond, onder het veen, kunnen bewoningssporen en vondsten uit de Steentijd aanwezig zijn. De archeologische waarde van de twee kasteelplaatsen is duidelijk. De kasteelterreinen zijn weliswaar deels onderzocht en deels vergraven, maar resten ervan (waaronder mogelijk de plaats van een voorburcht) zullen in de ondergrond nog aanwezig zijn.

Voor de oever van de Schiedamse Schie en de dijktracés geldt een verhoogde verwachting voor de aanwezigheid van bewoningssporen en vondsten.

Doordat in vrijwel het hele gebied ophogingen zijn aangebracht, heeft er na het onderzoek van de twee kasteelterreinen geen archeologisch onderzoek meer plaats gevonden. De ervaring in andere delen van de stad leert dat “het archeologisch bodemarchief” onder ophogingen uitstekend bewaard zal zijn gebleven. De verstoringen beperken zich dan meestal tot de na het ophogen aangebrachte heipalen.

3.4 Conclusie

Een deel van de gronden met de dijktracés heeft de bestemming "Waarde - Archeologie -1" gekregen. Voor deze gronden geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 m².

De gronden met de kasteelterreinen hebben de bestemming "Waarde - Archeologie -2" gekregen en deze terreinen zijn opgenomen in de lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP) en genieten in dat kader bescherming op grond van de Archeologieverordening Rotterdam 2009. Het behoud in situ van het bodemarchief ter plaatse staat voorop. Voor deze twee gebieden met "Waarde - Archeologie -2" geldt geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor alle bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte.

De rest van de gronden in het gebied hebben de bestemming "Waarde- Archeologie - 3" gekregen en daarvoor geldt een redelijk tot hoge verwachting. Hier geldt geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor alle bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m².

3.5 Planmatige Ontwikkeling

Tot de ontwikkeling van het bedrijventerrein Spaanse Polder was het gebied een groene vlakte met koeien en sloten en vrijwel geen bebouwing tot aan de Schiedamse Schie, waar een kleinschalig ouder industriegebied langs het water lag. Hoewel even met de gedachte werd gespeeld dit gebied op te ruimen voor een efficiëntere layout van het nieuwe industriegebied, is het buiten schot gebleven en bestaat het nog altijd als noordelijke begrenzing van de Spaanse Polder.

In augustus 1946 werd door het College van Algemene Commissarissen voor den Wederopbouw een gedetailleerd plan tot bestemming van de Spaansepolder vastgesteld.
Het plan beslaat het gebied dat afgebakend wordt door de Schiedamse Schie, de Delfshavense Schie en de spoorlijn Rotterdam-Schiedam. Een verdere bestemming voor het gebied ten noorden hiervan (zoals in het plan van '41), zou alleen gegeven worden wanneer zou blijken dat uitbreiding in de Oost-Abtspolder noodzakelijk zou worden. De infrastructurele hoofdlijnen die in 1941 geschetst waren zijn overgenomen, maar een opvallend verschil met het oude plan is het tracé van rijksweg 20, dat nu niet meer de zuidelijke begrenzing van het gebied vormt en zijn parallelroute langs het spoor heeft verlaten. De rijksweg heeft nu een nieuw tracé: hij steekt tussen de eerste en tweede haven de Delfshavense Schie over om rechtstreeks op het Kleinpolderplein aan te sluiten. We zien hier de eerste tekenen van het autonoom worden van de rijkswegen, waarbij de kortste en meest efficiënte route werd gekozen in plaats van de bestaande straten en routes en tevens onafhankelijk van wat er op het maaiveld ligt.
Dit had de nodige consequenties voor de aanleg van de weg, omdat de Spaanse Polder al gepland was, moest het hele tracé verhoogd worden aangelegd. Deze ligging splitste de Spaanse Polder in een zuidelijk en een noordelijk deel. Langs het viaduct werden ventwegen aangelegd zodat de snelweg op een lokaal niveau ontsloten kon worden. De verlegde rijksweg had grote gevolgen voor het stedebouwkundige plan. Ten eerste kwam de uitwisselaar met het lokale verkeer, het verkeersplein dat eerst aan het einde van de Thurledeweg gepland was, nu aan het einde van de Matlingeweg te liggen, die daarmee automatisch tot hoofdverbindingsweg werd gepromoveerd.

Zonering

De zonering in verschillende stroken is als principe volgehouden, maar verder gedifferentieerd. De havenbekkens zijn in lengte ingekort, waardoor in plaats van drie zones vier zijn ontstaan. Binnen de orthogonale hoofdlijnen zijn gebieden te onderscheiden naar functie en infrastructurele aansluitingen. Het eerste gebied betreft de strook industrieterreinen in het oostelijk deel van de wijk met de insteekhavens die uitmonden in de Delfshavense Schie. In het westen wordt de strook ontsloten door de Industrieweg. Door de aanleg van deze weg die direct langs de koppen (met zwaaikommen) van de insteekhavens loopt, ontstaan landtongen met industrieterreinen. De landtongen worden in oost-westelijke richting ontsloten door wegen die loodrecht op de Industrieweg staan. Deze verdelen de landtongen in twee ongelijke helften. Aan de noordkant van de landtongen zijn de terreinen van een geringere diepte dan die aan de zuidkant, om de differentiatie in de aangeboden terreingrootte te vergroten. Door de wegen niet aan de waterkant te projecteren kon het laden en lossen vanaf het
water direct op het fabrieksterrein gebeuren. Via raccordementen vanaf het emplacement zijn de terreinen op de landtongen behalve per weg en water ook per spoor toegankelijk. De inkorting van de ontworpen insteekhavens van ongeveer 800 meter tot de helft heeft ook te maken met een bijstelling van de verwachting die het goederentransport over water zou spelen. Tijdens de oorlog werd deze een grotere rol toebedeeld dan realistisch bleek.

De tweede zone betreft de strook industrieterreinen ten oosten van de Industrieweg. De spoorbaan met goederenemplacement en de hieraan parallel lopende Schuttevaerweg begrenzen deze strook aan de westzijde. De grote wegen vanaf de landtongen vormen de oost-westelijke ontsluitingswegen. Hierdoor ontstaan vierkante percelen die op hun beurt weer doorsneden worden door dwarswegen. Bovendien worden ze aan de zuidzijde afgerond door de raccordementen van de spoorlijn. De kavels in deze strook zouden zowel per weg als per rail te bereiken zijn. Bovendien zouden de meest oostelijke percelen ook voor de binnenvaart toegankelijk zijn omdat een openbare loswal werd ingericht aan de kopeinden van de insteekhavens. Het gebied ten zuiden van de rijksweg 20 valt buiten dit systeem van verkaveling. De ligging van de eerste insteekhaven en de grote afmetingen van de terreinen in dit gedeelte werden bepaald door de aanwezigheid van de reeds bestaande fabriek van Van Nelle en de al ingediende vraag naar grote terreinen voor de fabrieken Paul Kaiser en Jamin.

De derde zone betreft het meest westelijke deel van de Spaanse Polder, bestemd voor kleine industrie. De strook wordt aan de westzijde begrensd door de Schiedamse Schie en aan de oostzijde ontsloten door de Thurledeweg. De interne ontsluiting is een orthogonale wegenstelsel. Door het ontbreken van insteekhavens in dit gebied heeft de Schiedamse Schie als vaarweg voor het goederentransport vrijwel geen betekenis. De kavels in dit deel zouden louter op wegtransport zijn aangewezen. Dit westelijke gebied is ontworpen zonder rekening te houden met de bestaande gemeentegrens tussen Schiedam en Rotterdam dat het gebied in een boog doorsnijdt. In het plan is wel een voorstel geprojecteerd voor een nieuwe loop van de gemeentegrens. Deze houdt rekening met de ontworpen verkaveling in het gebied en loopt in noord-zuidelijke richting in de as van de Strickledeweg.

De vierde zone is die van de centrale wig met spoorwegemplacement, vijver, recreatieterreinen en gemeenschappelijke voorzieningen. De afwijkende vorm van de wig dient nog steeds om de orthogonale verkaveling van de omliggende zones mogelijk te maken. Het noordelijke gedeelte van deze driehoek is in het plan bestemd voor een grote noodvijver, die bij zware regenval als tijdelijke waterberging moest dienen en in de warme zomermaanden diende voor een koele duik. Ten zuiden hiervan is een groot plantsoen ontworpen met de bedoeling hier een civic centre te bouwen. De harde grenzen van de Spaanse Polder maken het gebied tot een sterk afgesloten geheel dat slechts via enkele geprojecteerde wegen direct contact heeft met de aangrenzende woongebieden. Verschillende openbare diensten, winkels en verzorgende bedrijfjes moesten daarom in de industriewijk ondergebracht worden. In het civic centre zouden o.a. een 'volkskoffiehuis', een medisch centrum, een postkantoor, een sportgebouwtje en enkele winkels gehuisvest worden: een bescheiden versie van het centre dat Fleischer in 1944 ontwierp. Een tramlijn over de Thurledeweg zou het centrum van de Spaanse Polder met het stadscentrum verbinden. In aansluiting op het plantsoen is de grond ten zuiden van rijksweg 20 eveneens voor recreatie bestemd, waarbij gedacht werd aan sport- en speelvelden.

De zones bevatten door de verschillende infrastructurele mogelijkheden terreinen van uiteenlopende grondprijs, waarbij de terreinen met de volledigste accomodatie natuurlijk het duurst zouden worden. Grofweg kan gesteld worden dat het oostelijk deel van de industriewijk de duurdere terreinen bevat en naar het westen toe de uit te geven gronden goedkoper worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0007.png"

Afb. 4: Het noordelijke gedeelte van de Spaanse Polder in ontwikkeling (foto gemaakt in oostelijke richting) omstreeks 1960. Op de voorgrond de Overschieseweg en de Schiedamse Schie en op de achtergrond de kern Overschie.

Op 27 oktober 1958 werd eindelijk het Uitbreidingsplan-in-onderdelen-Spaansepolder goedgekeurd, dat voor het noordelijke deel een aantal belangrijke wijzigingen inhield. De onzekerheden over de toekomstige layout van dit terrein hadden in de eerste plaats te maken met de behoefte aan insteekhavens. Bij een overzicht uit 1955 bleek dat de vraag naar terreinen aan vaarwater beneden de verwachting bleef. Daarbij kwam, dat er nog slechts enkele terreinen voor 'droge' industrieën over waren. De vijf insteekhavens ten zuiden van de Vlaardingweg zouden ruimschoots aan de vraag naar 'natte' terreinen voldoen. Besloten werd om de noordelijke insteekhavens te laten vervallen; dit zou een grotere oppervlakte aan industrieterreinen opleveren. Ook voor een spooraansluiting bleek aanmerkelijk minder belangstelling te bestaan dan oorspronkelijk was verwacht. De raccordementen naar de landtongen kwamen hierdoor te vervallen. Via een openbare los- en laadgelegenheid in het plan konden alle in het industriegebied gevestigde bedrijven toch van het emplacement gebruik maken. Met een uitbreiding van de Spaanse Polder naar het noorden werd nog steeds rekening gehouden, maar een spooraansluiting speelde hierin geen rol meer. De ruimte die ten noorden van de Vlaardingweg was gereserveerd voor een toekomstige uitbreiding van het emplacement, verviel. Deze ruimte wordt in het nieuwe plan o.a. gevuld met een verbreding van de Matlingeweg. Het belang van deze weg en de aansluiting op de rijksweg 20 is in dit plan nog verder toegenomen. Door de grote vlucht die het wegtransport nam, verschoof de aandacht van het goederentransport te water en per rail naar het goederentransport over weg. De verbrede Matlingeweg werd over de Schiedamse Schie geleid om in de toekomst doorgetrokken te kunnen worden naar het toekomstige industriegebied in de Oost-Abtspolder en de Doenkade. De ambities van stedelijkheid en compleetheid van de wijk werden ingeruild voor de meer traditionele waarden van een industrieterrein: efficiëntie, flexibiliteit en uitnutten van de beschikbare grond. De centrale wig met gemeenschappelijke voorzieningen verloor zijn functie. De sportvelden tussen de noodvijver en rijksweg 20 werden in de jaren vijftig verhuurd aan een voetbal- en korfbalvereniging voor het hele westelijke stadsdeel van Rotterdam. Daarmee hielden de velden op een exclusieve voorziening te zijn voor de arbeiders in het industriegebied. De ruimte die oorspronkelijk bestemd was voor recreatiedoeleinden verdween helemaal, toen bij een wijziging van het uitbreidingsplan in
1959 de velden ten zuiden van de rijksweg 20 bestemd werden voor volkstuinen. Daarmee verdween ook de plaats waar het civic centre oorspronkelijk was geprojecteerd. Als compensatie hiervoor werd een veel kleiner stukje grond ten noorden van de noodvijver gereserveerd voor een veldje en een aantal sociale voorzieningen. De strenge voorschriften voor de architectuur werden steeds sterker als een belemmering ervaren en niet als een kwaliteit van de Spaanse Polder. De vijf meter tussenruimte tussen twee objecten werd als een verspilling gezien waartegen de beoogde harmonie en ruimtelijkheid niet opwoog. In 1965 werd de leegte van vijf meter als onaanvaardbaar gekarakteriseerd in verband met de ruimteschaarste, die 'een zo intensief mogelijk gebruik van de beschikbare terreinen tot een gebiedene eis' maakt. Vandaar dat Van den Broeks richtlijnen in dat jaar herzien werden, zowel voor de Spaanse Polder als de Waalhaven, waar ze ook waren toegepast. Het noordelijke gedeelte van de Spaanse Polder werd in het plan van 1958 verkaveld in grote en rechthoekige blokken. De bedrijven die zich hier zouden vestigen waren van een andere generatie dan de 'oude' bebouwing ten zuiden van de Vlaardingweg. De expansie van het goederentransport over de weg zorgde voor de vestiging van grootschalige bedrijven die hoofdzakelijk gericht waren op wegtransport. Het autoverkeer nam toe en daarmee de noodzaak tot parkeergelegenheid. Vanaf 1961 werden nieuwe bedrijven verplicht in een nieuwe bouwverordening om parkeren op eigen terrein in te richten. Voor het al bebouwde gedeelte ten zuiden van de Vlaardingweg was dat niet meer mogelijk, daar werd voorgesteld de bestaande groenstroken in het plan op te heffen en in te richten als parkeerruimte (bron: Crimson, 1998).

3.6 Stadsgezichten En Monumenten

3.6.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten en Beeldbepalende gevelwanden

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenoemde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

3.6.2 Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Monumenten en panden

Binnen het bestemmingsplangebied liggen de volgende monumenten en/of beeldbepalende objecten:

- Van Nelleweg, Van Nellefabriek en Schiehallen (rijksmonument)

De Van Nellefabriek is de eerste ontwikkeling van het bedrijventerrein Spaanse Polder (1926). De Van Nellefabriek werd vanaf zijn ontstaan tot ver na de oorlog gezien als een schoolvoorbeeld van hoe een industriecomplex zou moeten zijn. De architectonische uitgangspunten van licht, lucht en uitzicht zag men niet als cliché's, maar als een nieuwe standaard; de sociale voorzieningen voor de arbeiders, de bibliotheek, sportvelden, kantines, zag men niet als een paternalistisch initiatief om de productie te verhogen, maar als een verworvenheid die het levensgeluk van de arbeiders verhoogde. De Van Nellefabriek werd het symbool van de verlichte ondernemer die een grote verantwoordelijkheid op zich nam, niet alleen voor de welvaart maar ook voor het welzijn van de werkende bevolking.

Het complex bestaat uit een drietal gebouwen die als een sliert achter elkaar zijn gesitueerd. De strookvormige gebouwen hebben een aflopend aantal bouwlagen; van acht lagen voor de tabakproductie, vijf lagen voor de koffieproductie naar drie lagen voor de theeproductie. De verbinding tussen de drie gebouwen is gemaakt door trappenhuizen waarin tevens de sanitaire voorzieningen in zijn geplaatst.
Door de betonconstructie heeft het gebouw een open structuur. De vrije indeelbaarheid wordt bovendien gerealiseerd door de paddestoelvormige betonkolommen die alle krachten afdragen naar de fundering. Door het toepassen van een dergelijke constructie kon de gevel niet dragend worden ingedeeld en zijn kolommen achterwege gebleven. Ter compensatie is gekozen voor een grote glazen vliesgevel, met slanke staalprofielen. Dit zorgt bovendien voor de door de directeur gewenste lichtinval. In de zomer wordt de warmte buitengehouden door zilverkleurige rolschermen. Boven op het hoogste fabriekgebouw staat een cilindervormig glazen gebouw dat als tearoom diende en de directeur uitzicht gaf over het terrein.

Achter de fabrieken ligt het magazijngebouw. De weg die het expeditiecentrum scheidt van de fabriek is overspannen door luchtbruggen met transportbanden, die van zesde en derde laag (fabriek) naar de tweede laag lopen. Het fabrieksterrein is bij de entree verrijkt met een kantoorgebouw dat de gebogen vorm van de weg volgt.

Het complex heeft opvallende architectonische elementen, die niet direct in relatie staan tot de architectuurstroming waartoe het gebouw behoort. De belangrijkste zijn het met de weg meegebogen losstaande kantoorgebouw, de opvallende luchtbruggen naar het expeditiegebouw en een ronde glazen directiezetel op de negende verdieping. Deze ronde glazen bekroning kreeg de bijnaam 'bonbonnière'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0009.png"

Het Van Nelle complex was zijn tijd ver vooruit. Het losstaande ketelhuis bijvoorbeeld was naar Amerikaans voorbeeld. De directeur maakte een uitvoerige reis van de Amerikaanse westkust naar de oostkust. Onderweg bezocht hij tal van fabrieken en kantoren en deed daarover uitvoerige verslag aan de architecten van zijn fabriek. De nieuwe fabriek was een toonbeeld van een lichte, hygiënische plaats om te werken. Met veel noviteiten voor die tijd. Zoals de heldere sanitaire ruimtes. De enorme hoeveelheid licht die overdag binnenstroomde rekende voorgoed af met donkere fabriekshallen waar het slecht en onaangenaam werken was. De egale balkenloze witte plafonds zorgden er voor dat ook bij kunstlicht de werkplekken goed verlicht werden.

Prima ventilatiemogelijkheden, zilverkleurige rolschermen om 's zomers de zon te weren en dikke stoomleidingen langs de gevel voor de koude wintermaanden zorgden voor een optimaal werkklimaat. Planten in bakken aan de kolommen deden daar nog een schepje bovenop. En aan al het ontworpen meubilair in fabriek en kantoren ging uitvoerige studie naar werkhouding vooraf. Kantines voorzien van moderne keukeninrichting, een filmzaal, sportterreinen (inclusief tennisbanen), meditatieruimtes en een leesruimte met een eigen bibliotheek lieten er geen misverstand over bestaan dat de directie veel aandacht had voor het welzijn van het personeel.

Werelderfgoed

De gemeente Rotterdam en Van Nelle Ontwerpfabriek hebben recent de voorbereidingen afgerond om de Van Nellefabriek, als icoon voor Rotterdam en een rijksmonument, op de Unesco Werelderfgoedlijst te krijgen. Op 28 januari 2013 heeft de Minister van OCW het nominatiedossier aangeboden bij het Werelderfgoedcomité in Parijs. Unesco zal in 2014 het besluit nemen of de Van Nellefabriek op de Werelderfgoedlijst wordt opgenomen.

- Overschieseweg 34, 35, 36 (rijksmonument): Tollens fabriek

In 1748 werd het Rotterdamse bedrijf Tollens & Co opgericht door de grootvader van de Roterdamse dichter Hendrik Tollens. Het bedrijf maakte verfwaren, lakken en vernissen en had in Rotterdam te weinig expansie mogelijkheden. In 1909 werd een nieuwe fabriek in Overschie in gebruik genomen. In 1940 werd het nieuwe gebouw geraliseerd in de stijl van het Nieuwe Bouwen door de Rotterdamse architect J.H. van den Broek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0010.png"

- Vlaardingerweg 62 / Schuttevaarweg 48 (beeldbepalend object): Spaanse Kubus

Het gebouw dat Van den Broek en Bakema in 1962-1969 ontwierpen voor Ter Meulen aan de Vlaardingweg is een mooi voorbeeld van de schaalvergroting en de gerichtheid op wegtransport. Het werd als een concentratie van alle afdelingen van het bedrijf ontworpen, als een gigantische kubus met het hoofdkantoor, het postorderbedrijf en goederenopslag. Tijdens het ontwerpproces openbaart de schaalvergroting zich in een opeenvolging van vergrotingen in het programma. In 1962 zou het gebouw drie lagen hebben en een inhoud van 69.000 m3, in 1964 waren het vier lagen met een uitbreidingsmogelijkheid van een vijfde laag, in 1967 werden het zes lagen met een uitbreidingsmogelijkheid tot acht, met een inhoud van 130.000 m2. Met die hoogte had het gebouw de grenzen van de bebouwingsvoorschriften bereikt. De betonnen gevels hebben een materialiteit en ongenaakbaarheid die een massief blok suggereren, maar van dichtbij blijkt het gebouw behangen met betonnen prefab panelen alsof het een verticaal systeemplafond is. De constructie is een maximaal flexibele en aanpasbare oplossing: het hele gebouw is in montagebouw uitgevoerd met een staalskelet. Ook het interieur is flexibel, zo zeer dat het geheel ongedefinieerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0011.jpg"

De plattegrond is uitsluitend volgens eisen van vrije indeelbaarheid tot stand gekomen en bestaat uit vier lege kwadranten, door brandmuren van elkaar gescheiden. Vier trappenhuizen aan de gevel zijn verder de enige vaste elementen, samen met een toren in het midden: een cluster liften, trappen en installaties. Hoewel het gebouw één groot blok is, is ook hier de regel van de architectencommissie (form shows function) geëerbiedigd dat de afzonderlijke afdelingen van de organisatie zichtbaar moeten zijn. Ze zijn hier niet horizontaal uiteengelegd, maar verticaal opgestapeld. De kantoren bevinden zich achter de terugliggende vensterstroken, de magazijnen hebben slechts een smalle, hoge raamstrook, en de verticale betonkokers bevatten de trappen. Een essentieel onderdeel van het complex was de leegte van een groot deel van het bouwterrein: 80 bij 32 meter bleef onbebouwd en was nodig als parkeerterrein en stalling. Vandaaruit werden de goederen van het postorderbedrijf uit de magazijnen in de vrachtwagens geladen en vervoerd naar mensen in het hele land (bron: Crimson, 1998).

3.7 Huidig Gebruik

Ruimtelijke situatie

Het bedrijventerrein Spaanse Polder (tezamen met het aangrenzende bedrijventerrein 's-Gravenland te Schiedam) is een opmerkelijk groot industrieel bedrijventerrein dichtbij de stad en in feite ingepast in de stad. In samenhang hiermee bevinden zich op relatief korte afstand van het bedrijventerrein grote woongebieden, zoals Schiedam, Overschie en Spangen. Ook kantoren verschijnen steeds meer op en nabij het bedrijventerrein. De nabijheid van milieuhinderlijke functies (bedrijven) en gevoelige functies (woningen) kan aanleiding geven tot problemen. Enerzijds kan milieuhinder van bedrijven en verkeer de kwaliteit van de woon- en leefomgeving aantasten, anderzijds kunnen nabijgelegen woningen de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven beperken. De ambitie om op het bedrijventerrein een zo ruim mogelijk vestigingsbeleid te voeren komt hiermee onder druk te staan. Met het oog hierop is het gehele bedrijventerrein Spaanse Polder en 's-Graveland in 1990 gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder en is rondom het bedrijventerrein een industrielawaaizone vastgesteld.

Het bedrijventerrein ligt gunstig ten opzichte van snelwegen, Rotterdam The Hague Airport en het havengebied. De A20 loopt dwars door het bedrijventerrein, deels op een verhoogd talud, deels over een viaduct, en is daarmee zeer gezichtsbepalend. Vanaf de snelweg is tot ver in de Spaanse Polder en 's-Graveland de voornamelijk tweelaagse bebouwing goed zichtbaar. Tot een echte wisselwerking tussen de snelweg en de omliggende representatieve bedrijvigheid is het echter nooit gekomen.

In ruimtelijke zin bepalen enkele elementen het beeld: de snelweg A20, de spoorlijn Rotterdam-'s-Gravenhage, de Delfshavense en Schiedamse Schie en de Matlingeweg, in samenhang met de sterk orthogonale structuur van de Industrieweg, de 's-Gravelandseweg en de De Brauwweg / Vlaardingweg. Langs de Schiedamse Schie (Overschieseweg) ligt een cultuurhistorisch waardevol lint (tussen de adressen Overschieseweg 50 en 104) met kleinschalige bebouwing en een groen karakter.

Kenmerkende gebouwen in het plangebied zijn: de Van Nelle Ontwerpfabriek, de Tollens verffabriek en het bedrijfsverzamelgebouw Spaanse Kubus (hoek Matlingeweg / Vlaardingweg).

Het plangebied is goed ontsloten door de rijkswegen (A20 en A13). Als gevolg van files op de rijkswegen ontstaat echter op de Matlingeweg veelvuldig congestie. Op die momenten maakt veel sluipverkeer gebruik van de wegen in de Spaanse Polder. Daarnaast levert de beperkte capaciteit van de Doenkadeknoop (de aansluiting met de A13) problemen op. Hierdoor vermindert zowel de bereikbaarheid als de ontsluiting van de Spaanse Polder.

De in het plangebied gevestigde bedrijven zijn weg- én watergebonden door de aanwezigheid van een vijftal havenbekkens (Pelsert- , Linge-, Gantel-, Bornisse- en de Alblashaven) en de Delfshavense Schie aan de oostzijde van het plangebied. De Pelserthaven en de Lingehaven zijn in gebruik als ligplaats voor woonschepen.

In het plangebied bevinden zich twee feestzalen (Doelari (Overschieseweg) en Sunclub (Schuttevaerweg), restaurant Au Marché (Vlaardingweg) en een vestiging van McDonald's. Ook zijn er van oudsher diverse bedrijfswoningen in het plangebied aanwezig (met name aan de Overschieseweg).

Tevens liggen twee grote vijvers, de Thurledevijver en de Tollensvijver.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0012.png"

Spaanse Polder in vogelvlucht

Economische situatie

De economische betekenis van het bedrijventerrein Spaanse Polder is groot, zowel wat betreft de aard van de werkzaamheden als het aantal arbeidsplaatsen.

In de Spaanse Polder zijn ongeveer 600 bedrijven gevestigd met in totaal circa 8.000 werkzame personen. De grootste sector in de Spaanse Polder is de groothandel en handelsbemiddeling. Omdat het bedrijventerrein gunstig ligt ten opzichte van het centrum en een aantal woonwijken trekken veel bedrijven profijt van een grote arbeidspool op korte afstand.

Rond een aantal bedrijven met een beeldbepalende en/of trekkende rol voor het gebied vindt autonome clustervorming plaats. Deze bedrijven stimuleren de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en dragen daarmee bij aan de versterking van de basis voor de Rotterdamse dienstensector. Vooralsnog beperkt zich dit grotendeels tot de foodproductie en -groothandel, transport, autohandel en -reparatie en design.

De Spaanse Polder beschikt over een aantal relatief grote kavels, waardoor grote, ruimtevragende bedrijven tot en met milieucategorie 5 hier een vestigingsplaats heeft kunnen vinden. Een deel van de grote kavels in de Spaanse Polder is echter reeds gesplitst of gesplitst in gebruik.

In de Spaanse Polder is een aantal bedrijven en functies aanwezig die niet optimaal passen in het vestigingsmilieu dat het bedrijventerrein kent. Autobedrijven domineren belangrijke delen van het gebied. Een aantal van deze bedrijven is te krap gehuisvest, waardoor men oneigenlijk gebruikmaakt van de openbare ruimte. Verder is er een groep ondernemers die juist de "anonimiteit" zoekt van een groot bedrijventerrein. Door de aard van hun bedrijfsvoering dragen zij bij aan de soms rommelige uitstraling van het bedrijventerrein.

In de loop der jaren is de watergerelateerde bedrijvigheid enorm afgenomen. Het gevolg is dat er nog nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de havenbekkens. Nieuwe bedrijven zijn van het water afgekeerd. Het gevolg is niet-gebruikte ruimte in de vorm van de havenbekkens, terwijl ruimte voor bedrijven gewenst is. De uitstraling van de Spaanse Polder is mede daardoor matig, vooral richting het woongebied Overschie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

De gemeente Rotterdam werkt aan de verbetering van het vestigingsklimaat van het bedrijventerrein Spaanse Polder en daarmee aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat van de Rotterdamse regio.

De doelstelling van het herstructureringsproject is om het bedrijventerrein Spaanse Polder om te vormen tot een modern gemengd bedrijventerrein met een bijbehorende uitstraling, qua doelgroepen, stedenbouwkundige kwaliteit, ontsluiting en duurzaamheid.

4.2 Planbeschrijving

Revitalisering bedrijventerrein Spaanse Polder

Plan van Aanpak

In navolging van de strategische visie heeft de gemeenteraad van Rotterdam voor de revitalisering van het bedrijventerrein Spaanse Polder de volgende beleidslijnen vastgesteld (19 april 2001):

  • primaat bij gebruik voor een bedrijfsbestemming;
  • stimulering van intensief en duurzaam ruimtegebruik op strategische locaties;
  • uitbreidings- en schuifruimte creëren voor bedrijvenclusters;
  • onderzoek naar en investeren in bereikbaarheid;
  • investeringsperspectief bieden aan bedrijven.

Op 14 januari 2003 is een plan van aanpak vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. In dit plan van aanpak is de uitwerking van deze beleidslijnen vastgelegd, waarin de acties en projecten zijn beschreven die in het kader van de revitalisering zullen worden uitgevoerd. Om één en ander overzichtelijk te houden verloopt de revitalisering via vier pijlers Deze pijlers houden het volgende in: ruimtelijke ingrepen, het opstellen of actualiseren van beleid, het planproces (waaronder het opstellen van een nieuw bestemmingsplan) en handhaving.

Prioriteit wordt gegeven aan het terugdringen van functies die belemmerend werken voor bedrijven op het bedrijventerrein, zoals woon- en detailhandelsfuncties. Het terugdringen kan daarbij gaan in de vorm van het actief verwerven van vastgoed en het hulp aanbieden bij het vinden van alternatieve locaties buiten het bedrijventerrein. Ook gaat het om het geven van sturing, als zich hiertoe kansen voordoen, bij vestiging, verhuizing, verbouwing en beëindiging van bedrijven.

In 2011 heeft het bedrijventerrein Spaanse Polder de Bedrijventerrein Award voor succesvolle herstructurering gewonnen.

4.3 Juridische Planbeschrijving

Bedrijventerrein

Milieucategorisering

Het bedrijventerrein Spaanse Polder is een bedrijventerrein waar niet-bedrijfsfuncties zoveel mogelijk worden uitgesloten. De gronden in het plangebied hebben daarom nagenoeg allemaal de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten, die behoren tot de milieucategorieën 1 tot en met 5.3 (van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009), zie bijlage Bijlage 1 toegestaan.

Milieuzonering

Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de Overschieseweg een gemengd bebouwingslint met woningen en het bedrijfsverzamelgebouw "De Vlasfabriek". De dichtstbijgelegen woonbebouwing ligt op een afstand van enkele tientallen meters van het bedrijventerrein. In de noordoosthoek van het bedrijventerrein liggen thans enkele braakliggende gronden. Verder is er een bedrijf (in koeriersdiensten) gevestigd met activiteiten die behoren tot milieucategorie 3.2. Ook op de andere gronden tussen de Mijestraat en Spaarnestraat, liggen bedrijven met activiteiten die behoren tot een milieucategorie van 3.2 of lager. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" mag deze milieucategorie één afstandsstap worden teruggegaan. Door de aanwezigheid van niet-woonbebouwing aan de Overschieseweg wordt de achterliggende (nieuwe) woonbebouwing nog extra afgeschermd van (akoestische) invloeden van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0013.png"

Figuur 4.1: Milieuzonering Overschieseweg

De voorzieningen en bedrijvigheid die is gesitueerd ten zuiden van de Schuttevaerweg zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan, die van milieucategorie 1 tot en met 3.2 behoren. Deze strook is namelijk buiten het gezoneerde bedrijventerrein, zoals gedefinieerd bij Koninklijk Besluit van 1991, gelegen, zodat grote lawaaimakers in deze strook worden uitgesloten.

Woonschepen

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is een woonfunctie (zoals de woonschepen) namelijk niet gewenst op een bedrijven-/industrieterrein. Wonen hoort niet thuis op een industrieterrein waar zware bedrijvigheid zich kan vestigen of al is gevestigd. Gelet op de bestaande en in de toekomst geprojecteerde zware bedrijvigheid in de onmiddellijke nabijheid van de woonschepen is aanwezigheid van woonschepen om redenen van milieu (denk aan geluidsbelasting, geur, externe veiligheid, luchtkwaliteit), verkeer en veiligheid niet verantwoord. De (ruimtelijke) keuze voor een gezoneerd bedrijfsterrein met ruimte voor zwaardere bedrijvigheid brengt mee dat een aanvaardbaar woonklimaat onvoldoende gegarandeerd kan worden.

Het voorliggende bestemmingsplan plan biedt daarmee ruim baan aan bedrijvigheid en gebiedsvreemde functies zijn zoveel als mogelijk uitgesloten dan wel beperkt. Overeenkomstig de beleidslijn uit 1991 en het Plan van Aanpak, zijn de woonboten niet positief bestemd. De beëindiging of verplaatsing van de woonschepen betreft maatwerk, waarbij de situatie per woonschip zal worden bekeken.

Rooilijn

Op de verbeelding is voor een gedeelte van de bebouwing aan de Overschieseweg (van de nummers 50 tot en met 104) een rooilijn opgenomen, die de voorgevel van de bestaande bebouwing volgt. De bedoeling van het exact vastleggen van deze rooilijn is te voorkomen dat de bebouwing op te korte afstand van de Overschieseweg wordt gerealiseerd om daarmee het kleinschalige, informele en groene karakter van de Overschieseweg te behouden.

Aanduiding "aeg (aaneengebouwd)"

Ter plaatse van de oude Slachthuislocatie aan de Mijestraat stond een bebouwing, die een geluidwerende functie had voor de woongebouwing van de woonkern Overschie tegen het industriegeluid. Wanneer op deze locatie bebouwing wordt gerealiseerd zal opnieuw een aaneengesloten gevel moeten worden gerealiseerd. Deze gevel dient een minimale lengte van 20 meter en een minimale hoogte van 8 meter te hebben. Op de verbeelding is hiervoor de aanduiding "aeg (aaneengebouwd)" opgenomen.

Garagebedrijven

In het plangebied zijn door de jaren heen diverse autobedrijven gevestigd variërend van kleinschalige garagebedrijven tot grotere merkdealers. Gezien het verschil in omvang en ruimtelijke uitstraling van de bedrijven is een bedrijventerrein als Spaanse Polder met name geschikt voor de grotere autobedrijven (groter dan 1.000 m2). De kleinschaligere garagebedrijven hoeven niet per sé op een dergelijk bedrijventerrein, die met name gericht is op grotere (en milieubelastender) bedrijven, te worden gevestigd, maar kunnen ook elders in de stad hun plek vinden. Hun huidige vestiging is vaak krap, waardoor de ruimtelijke uitstraling veelal erg rommelig is.

Om te voorkomen dat nog meer van dit soort bedrijfjes zich vestigen in de Spaanse Polder is een specifieke regeling opgenomen in de planregels. In de planregels is opgenomen dat de garagebedrijfjes die in Spaanse Polder zijn gevestigd ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan kunnen blijven zitten, maar dat nieuwvestiging van dit type bedrijvigheid uitsluitend met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 is toegestaan.

Detailhandel

Het gezoneerde bedrijventerrein is hoofdzakelijk bedoeld voor de vestiging van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën tot en met 5.3. Om die reden zijn functies, die niet per sé op een bedrijventerrein thuis horen, zoals detailhandel, uitgesloten. Voor de detailhandel aan de Giessenweg 70-76 is een maatbestemming opgenomen.

Bedrijfswoningen

Aan de combinatie van de woonfunctie op een bedrijventerrein met zwaardere bedrijvigheid zijn veel beperkingen verbonden. Daarom is het Rotterdamse beleid er op gericht dat op termijn alle woonfuncties verdwijnen uit de Spaanse Polder. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt dat deze zijn toegestaan met een uitsterfconstructie. Dit houdt in dat bij beëindiging van de functie deze niet meer terugkomt. Ter plekke van bedrijfswoningen is een aanduiding "bw (bedrijfswoning)" op de verbeelding aangegeven. In de planregels worden nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein uitgesloten.

Maximale bouwhoogte in verband met Rotterdam - The Hague Airport

Over het plangebied zijn toetsingsvlakken t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en de aanvliegroute van Rotterdam - The Hague Airport gelegen (zie figuur 4.1). Om de werking van deze communicatie- en navigatie apparatuur zo min mogelijk te hinderen worden voor het onderliggende gebied, waarvan het plangebied deel uitmaakt, hoogtebeperkingen gesteld aan de maximale bouwhoogte van bebouwing in het plangebied.

Voor het plangebied geldt een maximale bouwhoogte oplopend van 15 meter aan de oostzijde tot 30 meter aan de westzijde van het plangebied. In de huidige situatie is de bouwhoogte van nagenoeg alle bebouwing in het plangebied 15 meter. Op basis daarvan is deze maximale bouwhoogte van 15 meter in de planregels opgenomen. Er zijn echter enkele uitzonderingen met hogere bebouwing in het plangebied. Deze bebouwing, die in de huidige situatie hoger is dan 15 meter is op de verbeelding met de desbetreffende hoogte weergegeven. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale hoogte van 15 meter.

Op basis van advies van de Luchtverkeersleiding Nederland kan met ontheffing bebouwing met een hogere bouwhoogte worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0014.png"

Figuur 4.2 : Hoogtebeperkingen Rotterdam - The Hague Airport

Gemengde bestemming

In januari 2013 is het complex van de Van Nellefabriek voorgedragen bij het Werelderfgoedcomité van UNESCO voor opname op de Werelderfgoedlijst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0015.png"

Figuur 4.3: terrein dat is voorgedragen voor Werelderfgoed.

Het gehele terrein met bebouwing valt momenteel al onder de beschermende werking van de Monumentenwet; deze situatie wijzigt niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0016.png"

Figuur 4.4: terrein dat valt onder de Monumentenwet

In verband met de voorwaarden van UNESCO is bij het opstellen van het nominatiedossier een bufferzone bepaald, waarbinnen extra aandacht moet worden besteed aan het waarborgen van de cultuurhistorische en monumentale kwaliteiten van de Van Nellefabriek. Onder andere is het van belang dat de zichtlijnen op de bebouwing van Van Nelle worden gewaarborgd en niet worden beperkt. Deze zone bestrijkt delen van meerdere bestemmingsplannen. In het onderhavige bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze bufferzone (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0017.png"

Figuur 4.5: de bufferzone is met rode lijn aangegeven.

In het onderhavige bestemmingsplan is binnen deze bufferzone het volgende bepaald. De zichtlijnen vanaf de spoordijk blijven zoveel mogelijk behouden door voor het gedeelte van de bebouwing ten zuiden van de Schuttevaerweg (ten oosten van de Vreelustweg). De maximale bouwhoogte van de bebouwing is gelijk aan de bouwhoogte van de bestaande en/of vergunde bebouwing ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Met vergunning kan van de bouwhoogte worden afgeweken tot een maximale hoogte voor gebouwen van 15 meter, indien de monumentale en culthuuristorische waarden van het Van Nelle complex niet worden geschaad. Met de afwijkingsregeling kunnen bestaande gebouwen verhoogd worden tot maximaal 15 meter. Met de regeling kunnen ook nieuwe gebouwen worden opgericht op thans nog onbebouwde kavels of delen daarvan.

Horeca

De feestzaal Doelari, restaurant Au Marché en fastfoodrestaurant McDonalds hebben een directe horecabestemming op de verbeelding gekregen. In de strook ten zuiden van de Schuttevaerweg is ter plaatse van de aanduiding (h) op de verbeelding een horecavestiging met een oppervlakte van 1.100 m2 toegestaan. Ter plekke van de groothandelsmarktterrein is horeca met een totale oppervlakte van 500 m2 toegestaan. Verder zijn in de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" ter plekke van de Vlaardingweg horecavestigingen met een maximale oppervlakte van 250 m2 per vestiging en een totale b.v.o. van 1.500 m2 toegestaan.

Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

De benzinestations aan de Matlingeweg, de Tjalklaan en de Vlaardingweg hebben de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" gekregen. Binnen deze bestemming is het toegestaan om een oppervlakte van 125 m2 te gebruiken voor detailhandel.

Verkeer

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, parkeerplaatsen, wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De autosnelweg A20 heeft de bestemming "Verkeer - Autosnelweg" gekregen.

Groen

Openbare groengebieden hebben de bestemming "Groen" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan.

Voorzieningen van openbaar nut

De bestemming "Voorzieningen van openbaar nut" is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen na het voeren van een vrijstellingsprocedure overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 60 m3.

Water

De Delfshavense Schie heeft de bestemming "Water" gekregen, evenals de twee grotere waterpartijen in het plangebied, respectievelijk, de Thurledevijver en de Tollensvijver.

Leidingen

In het plangebied is een hogedruk aardgasleiding met een diameter van 16 inch en een maximale druk van 40 bar gelegen. Op de verbeelding is een bebouwingsvrije zone van 20 meter aan weerszijden van deze leiding aangegeven. Verder is in het plangebied een rioolwaterpersleiding gelegen.

In het plangebied bevinden zich ondergrondse electriciteitsnetwerken van Tennet. Indien werkzaamheden in de nabije omgeving van de eigendommen van Tennet worden uitgevoerd dient dit tijdig met Tennet te worden afgestemd.

4.4 Mobiliteit

Wegverkeer

Het bedrijventerrein wordt aan de noord- en aan de zuidzijde onsloten door de centraal in het plangebied liggende Matlingeweg. Aan de noordzijde vindt de ontsluiting naar de A13 (Rotterdam - Den Haag) plaats via bedrijventerrein Noordwest. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt het bedrijventerrein meteen ontsloten via de A20 (Gouda - Hoek van Holland).

Door de aanleg van de A4 (Delft - Schiedam) zullen de intensiteiten op de A13 en de A20 in de toekomst licht afnemen. Het verkeer van en naar de Spaanse Polder kan namelijk kiezen tussen meerdere routes. Dat deze afname van de intensiteiten op de A13 en A20 slechts klein zal zijn komt doordat de vrijkomende ruimte op beide snelwegen wordt gevuld door verkeer dat eerst een route via het onderliggende wegennet koos. Deze ontwikkeling is duidelijk waar te nemen aan de intensiteitscijfers van bijvoorbeeld de Matlingeweg: de daling van de intensiteit is met 6.000 tot 8.000 voertuigen per gemiddelde weekdag veel groter dan op het hoofdwegennet. De Matlingeweg heeft na de realisatie van de A4 (Delft - Schiedam) naar verwachting veel minder last van sluipverkeer.

Voor de te verwachten verkeersafwikkeling op het Giessenplein is een aparte analyse uitgevoerd. Thans kan het verkeer op dit gecompliceerde kruispunt in het algemeen zonder al te grote problemen worden verwerkt.

Openbaar vervoer en langzaam verkeer

Het plangebied wordt door verschillende buslijnen ontsloten. De buslijnen verbinden het plangebied met onder andere het metrostation Marconiplein, metro- en NS-station Schiedam Centrum en Rotterdam The Hague Airport. Openbaar vervoersknooppunt Schiedam Centrum ligt op een afstand van maximaal 2 kilometer van het plangebied. Het plangebied wordt voor langzaam verkeer ontsloten door de Tjalklaan/Matlingeweg en de Vlaardingweg. Langs deze wegen zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. De afwikkeling van het langzaam verkeer vindt op de overige wegen in het plangebied gemengd met het autoverkeer plaats.

Effectbeoordeling

De verkeerskundige effecten van de plannen voor de Spaanse Polder komen tot uitdrukking in de verschillen in verkeersintensiteit op de wegen. In de analyse zijn alleen de wegen in en direct rond de Spaanse Polder betrokken, omdat dit de wegen zijn waar de meeste effecten zijn te verwachten. Op de wegen die iets verder van het onderzoeksgebied zijn gelegen is het verkeer van en naar de Spaanse Polder al zodanig verspreid dat de veranderingen in intensiteit ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen te klein zijn om die als significant in de prognoses te beschouwen.

De effecten op de meeste wegvakken blijven beperkt tot een toename van enkele honderden voertuigen per gemiddelde weekdag. Op enkele wegen is de toename groter, dat zijn de wegen die onderdeel uitmaken van de hoofdroutes van en naar de Spaanse Polder. Het betreffen de snelweg A20, Matlingeweg, Giessenweg (tussen de Bornissehaven en de Matlingeweg), Industrieweg (tussen de Giessenweg en de Schuttevaerweg), zijwegen van de Matlingeweg.

Op het kruispunt van de Matlingeweg met de Vlaardingweg zijn geen afwikkelingsproblemen te verwachten: het kruisend verkeer kan ook bij ontwikkeling van de voorgenomen activiteiten zonder veel oponthoud verwerkt worden.

Geconcludeerd kan worden dat de effecten van extra verkeer ten gevolge van ontwikkeling van de Spaanse Polder beperkt zijn. Een mogelijk knelpunt is de verkeersafwikkeling op het Giessenplein. Om de autonome ontwikkeling op het Giessenplein nader te analyseren en mogelijke oplossingen te inventariseren wordt door de gemeente een apart traject opgestart. Deze oplossing kan binnen het bestemmingsplan Spaanse Polder niet worden opgelost.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.

Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in de Spaanse Polder is het Hoogheemraadschap van Delfland. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige Watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Onderstaande figuur geeft een overzicht weer van het bedrijventerrein Spaanse Polder (Rotterdamse en Schiedamse gedeelte) in relatie tot het watersysteem. Het boezemland en poldergebied met peilgebieden zijn op de figuur aangegeven als "bestaand oppervlaktewater". In de Spaanse Polder is het aandeel verharding relatief hoog door het grondgebruik van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0018.png"

Afbeelding 5.1. Watersysteem en verdeling van peilvakken.

Het plangebied wordt omsloten door een boezemwaterstelsel: de Schiedamse Schie aan de noord- en westzijde en de Delfshavense Schie met vijf insteekhavens aan de oostzijde. Het gebied rondom de insteekhavens betreft boezemland. Dit is gebied dat vrij afwatert naar het boezemwater.

Het streefpeil van de boezem is NAP -0,43 meter. De Delfshavense en Schiedamse Schie voeren overtollig boezemwater af in zuidelijke richting, naar respectievelijk het Schiegemaal in het zuidwesten en het gemaal Parksluizen in het zuidoosten. Beide gemalen lozen het boezemwater op de Nieuwe Maas. De Delfshavense en Schiedamse Schie hebben naast de functie van boezem ook de functies van vaarweg en viswater. De Delfshavense Schie heeft tevens de functie van recreatiewater. Het beheer van de diepte van de vaarweg is de taak van de provincie Zuid-Holland.

De ecologische kwaliteit van de boezemwateren is laag door onvoldoende waterkwaliteit, matig tot sterk verontreinigde waterbodems en het ontbreken van natuurvriendelijke oevers. Alle oevers zijn voorzien van harde beschoeiingen.

De Spangense Polder bestaat uit drie peilgebieden: peilgebied I (NAP -2,7 meter), peilgebied II (NAP -1,2 meter) en peilgebied III (NAP -1,6 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0019.png"

Afbeelding 5.2. Watersysteem Spangense polder.

Door ophogingen in het verleden (o.a. met oorlogspuin) ligt het terrein relatief hoog. De droogleggingen variëren sterk (1,0 m tot 3,2 m). In peilgebied I liggen delen langs de Overschieseweg lager (drooglegging van 0,33 m tot 1,85 m). Het Hoogheemraadschap heeft in 2005 het peilbesluit vastgesteld voor de Spaanse Polder.

In de huidige situatie bevat het bedrijventerrein een oppervlakte van 3,2 hectare water (1,8% open water): aan de Matlingeweg liggen de Thurledevijver (spaarbekken) en enkele watergangen, aan de Spaarnestraat ligt een driehoekige waterpartij en in het zuidoosten van het plangebied ligt een geïsoleerde watergang. In peilgebied I liggen verder nog enkele restanten van oude kwelsloten. Een groot deel hiervan is in de loop van de tijd gedempt. Het water uit de Thurledevijver wordt gebruikt als koelwater voor de industrie en heeft tevens de functie van polderwater.

In peilgebied I wordt water ingelaten vanuit de Delfshavense Schie en via de watergang langs de Thurledeweg afgevoerd naar het poldergemaal aan de Vliststraat, die overtollig water uitslaat op de Schiedamse Schie. In peilgebied II wordt water ingelaten voor verversing en aanvulling van de Thurledevijver. Overtollig water wordt via een duiker afgevoerd naar het gemaal Vliststraat. In peilgebied III wordt water ingelaten vanuit de Delfshavense Schie. Overtollig water wordt hier via een overstort afgevoerd op het vuilwaterriool.

In de Spaanse Polder wordt veel neerslag via de riolering afgevoerd, enerzijds door de rioolgemalen die het water naar de afvalwaterzuivering afvoeren, anderzijds door de overstortbemaling die het water ongezuiverd afvoert naar de Nieuwe Maas. Hierdoor is de belasting op het oppervlaktewatersysteem van de polders dus beperkt.

5.3.2 Waterkwaliteit

De water(bodem)kwaliteit in de Spaanse Polder is slecht. Het water voldoet niet aan de MTR-waarde (streefkwaliteit). De waterbodem van de Thurledevijver betreft klasse 4 verontreinigd slib. De slechte waterkwaliteit heeft verschillende oorzaken: riooloverstorten, illegale lozingen (vaak via ondergrondse leidingen), gebrek aan doorstroming, lekkende rioolbuizen, afspoeling van wegen en bedrijventerreinen, gebruik van bestrijdingsmiddelen en achterstallig oever- en baggeronderhoud. De waterkwaliteit wordt ook bepaald door de slechte kwaliteit van het boezemwater. Naast de waterkwaliteit zijn ook de zichtbaarheid, de beleving en de bereikbaarheid van de watergangen slecht.

5.3.3 Waterkering

Boezemkades markeren de overgang van boezemwater en boezemland naar polders. Binnen de Spaanse Polder ligt een boezemkade met een toegekende veiligheidsklasse III. Deze waterkering heeft een onlogische ligging dwars door de Spaanse Polder (zie onderstaande afbeelding). De gevolgen zijn dat het boezemland polderwater bevat (polderwater met een lager peil behoort hierdoor formeel bij het boezemland) en dat de waterkering door leidingen wordt gekruisd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0020.png"

Afbeelding 5.3. Ligging van de boezemkades

Formele verlegging van de boezemkade kan dit probleem oplossen. Een logische oplossing is het verleggen van de boezemkade langs de vijf insteekhavens waarbij de scheiding tussen polder en boezemland wordt gevolgd. De exacte toekomstige ligging van de boezemkade en de formele verlegging moet in overleg met de waterbeheerder worden opgelost.

5.3.4 Riolering

Het gebied is volledig voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Het afvalwater wordt, deels via een persleiding, in zuidelijke richting afgevoerd naar de AWZI Dokhaven. Er zijn één hoofdgemaal en twee onderbemalingen aanwezig. De Spangense polder is grotendeels voorzien van relatief nieuwe riolering. Alleen in het havengebied en binnen het gebied van de Matlingeweg is het rioolstelsel verouderd (van 1980 en ouder), waardoor lekkages en verzakkingen zijn ontstaan en deze een drainerende werking heeft gekregen.

Wanneer bij extreem hevige buien de capaciteit van de riolering onvoldoende is, stort het rioolsysteem over via overstorten.

5.4 De Wateropgave

Deze paragraaf beschrijft de invloeden van het plan met de wijzigingsbevoegdheden op het watersysteem.

Wateropgave in relatie tot de verbeelding en planregels

De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" op de verbeelding aangegeven.

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook moet ontheffing van het bouwverbod in de Keur verkrijgen van burgemeester en wethouders. Voor alle wijzigingen in de waterstaatkundige situatie is op grond van Delflands Algemene Keur een vergunning vereist.

5.4.1 Waterkwantiteit

De waterhuishouding van polder Spangen is niet op orde; bij extreme neerslag is de te verwachten peilstijging groter dan de norm. Om dit tekort op te lossen moet de wateropgave worden vastgesteld. De omvang van de wateropgave is door het Hoogheemraadschap van Delfland met een dynamische toetsing (NBW-toetsing) bepaald.

Wateropgave Volume (m3) Oppervlakte (ha)
Situatie 2008 5600 0,5
Situatie 2050 9600 0,7

Tabel 5.1: Wateropgave Spaanse Polder Op basis van NBW-toetsing

De waterbergingsopgave van 9600 m3 kan worden ingevuld door het realiseren van een groter oppervlak aan open water. Er is een aantal meer of minder concrete zoeklocaties aangewezen, die vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed inpasbaar zijn in de reeds bestaande bebouwde omgeving. De beoogde waterlocaties zijn: de vergroting van het wateroppervlak rondom het Giessenplein, de verbreding/verlegging van de watergang langs de Matlingeweg, de aanleg van de vijver op de hoek van de Matlingeweg/Overschieseweg, de vergroting van de Tollensvijver aan Matlingeweg en/of de verbreding/verlenging van de smalle watergang langs het groothandelsterrein. Deze maatregelen worden in dit bestemmingsplan opgenomen als concrete ruimtelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen voor de aanleg van open water binnen het plangebied zouden gezamenlijk een bijdrage van 26.783 m2 aan extra oppervlaktewater kunnen opleveren.

Met de variabele peilstijgingen per waterpartij volgend uit de dynamische berekeningen van de studie 'Watersysteemanalyse Waterweggemeenten Polder Spangen' van het Hoogheemraadschap van Delfland, wordt 367% meer waterberging aangelegd dan strikt noodzakelijk is. Hiermee wordt ruim voldaan aan de waterkwantiteitsopgave.

Naast de aanleg van extra oppervlaktewater wordt in de gebiedsontwikkeling ook gestreefd om duikerverbindingen aan te passen aan de benodigde afvoercapaciteit. Het aanpassen van de afvoercapaciteit van de onderbemaling wordt in overleg met het hoogheemraadschap uitgevoerd.

5.4.2 Waterkwaliteit

Binnen de scenario's van maximale ontwikkeling van de Spaanse Polder is er een aantal kansen om de waterkwaliteit te beïnvloeden.

De aanleg van gescheiden rioolstelsels kan bijdragen aan een schoner en beter doorspoeld oppervlaktewater. Bij herstructurering en zonering van bedrijven ontstaan kansen om hemelwater af te koppelen. Indien de verharde oppervlakken slechts matig vervuild zijn kan het afstromende hemelwater schoner zijn dan overstort van gemengde rioolstelsels. In het plangebied is niet veel oppervlaktewater aanwezig. Op locaties waar geen oppervlaktewater in de nabijheid aanwezig is, kan hemelwater tijdelijk opgevangen worden op daken, in de bodem en in ondergrondse waterberging. Dit mechanisme draagt bij tot het vertragen van de afvoer (en dus tot het oplossen van de wateropgave) en tot het zuiveren van het hemelwater. De ontwikkelingen binnen de Spaanse Polder bieden hiertoe kansen.

De aanleg van natuurvriendelijke oevers en het verbeteren van de doorstroming dragen ook bij aan verbetering van de waterkwaliteit. De aanleg van natuurvriendelijke oevers is beperkt mogelijk vanwege de hoge bebouwingsdichtheid. Bij het realiseren van open water binnen het plangebied is er een mogelijkheid tot het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Hierbij moet rekening worden gehouden dat dit vanwege het ruimtebeslag ten koste zal gaan van de berging.

Door het verbinden van de aanwezige watergangen en door het afkoppelen van hemelwater kan de doorstroming worden verbeterd en daarmee de waterkwaliteit. Door gebruik te maken van duurzame materialen kan diffuse verontreiniging door uitloging worden verminderd. Door zonering van bedrijfscategorieën wordt de druk op het grond- en oppervlaktewatersysteem verminderd. Ook moeten illegale lozingen tegen worden aangepakt.

Bij het bouwen op of over het water kan verslechtering van de waterkwaliteit worden voorkomen door te zorgen voor voldoende lichtinval, het voorkomen van zuurstofloosheid, duurzame bouwmaterialen (geen zink en lood) en het voorkomen van lozingen van vervuild water.

5.4.3 Waterkeringen

Door de aanwezige boezemkade in het plangebied zijn er randvoorwaarden voor de inrichting van het gebied vlakbij deze waterkering. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven de huidige locatie van de boezemkade ongunstig te vinden. De huidige boezemkade dient niet volledig als scheiding tussen het watersysteem van de boezem en het watersysteem van de polder. Het waterpeil van de boezem is wel significant hoger dan die van de polder. Verplaatsing van de boezemkade is gewenst. De ontwikkeling van de Spaanse Polder maakt dit mogelijk.De boezemkade is gelegen langs enkele ontwikkelingslocaties. Bij deze ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de keurzone van de waterkering, het benodigde onderhoud en de mogelijkheid tot verzwaring van de waterkering.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu Effectrapportage

6.2.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.2 Plan/besluit

De gemeente Rotterdam heeft besloten om gekoppeld aan de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan "Spaanse Polder" tevens de procedure van de milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r. procedure) te doorlopen om twee redenen:

  • de vestiging van nieuwe m.e.r.-plichtige bedrijven is in de toekomst niet uitgesloten. Het bestemmingsplan vormt daardoor een kader voor mogelijke m.e.r.-plichtige besluiten en is dus plan-m.e.r.-plichtig. Doel van de m.e.r.-procedure is het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming van het bestemmingsplan te geven;
  • de in het kader van het concept ontwerpbestemmingsplan uitgevoerde milieuonderzoeken (d.d. 2004) moeten worden geactualiseerd. Met behulp van het doorlopen van de plan-m.e.r. procedure kan de nog aanwezige milieugebruiksruimte in het plangebied (kansen, beperkingen) integraal inzichtelijk worden gemaakt.

De procedure is gestart met het bepalen van de aanpak van de milieubeoordeling in de vorm van het opstellen van de notitie Reikwijdte en Detailniveau (d.d. 23 december 2008). Deze notitie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam vastgesteld en vervolgens voorgelegd aan andere bestuursorganen die betrokken zijn bij de planvorming, met het verzoek om mee te denken over de aanpak.

Op het bedrijventerrein wordt alle bedrijvigheid, die behoord tot de milieucategorieën 1 t/m 5.3 toegelaten. Dit betekent dat zittende bedrijven niet hoeven te worden verplaatst en dat nieuwe bedrijven, wanneer zij passen in de Staat van bedrijfsdoeleinden (bijlage Bijlage 1) niet zullen worden uitgesloten van vestiging.

Het doel van de milieubeoordeling in het plan-mer is de (milieu)knelpunten zichtbaar te maken die het gevolg kunnen zijn van de maximale ontwikkeling van Spaanse Polder. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is met de resultaten zoveel mogelijk rekening gehouden.

In het plan-m.e.r. is slechts één ontwikkeling (5a) geconstateerd die negatieve milieueffecten veroorzaakt waardoor het maximum scenario Spaanse Polder geen doorgang kan vinden. Het betreft een kwetsbare ontwikkeling (kantoren > 3.000 m2) die niet is toegestaan, aangezien die is gelegen binnen een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Binnen deze contour liggen thans uitsluitend beperkt kwetsbare bestemmingen. In het bestemmingsplan "Spaanse Polder" is er voor gekozen deze locatie niet als ontwikkellocatie op te nemen. Hierdoor voldoet het bestemmingsplan aan het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf begin jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-uitgave"Bedrijven en milieuzonering").

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar afstandswaarden gegeven. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met indicatieve afstanden bij het omgevingstype rustige woonwijk en een tabel voor het omgevingstype gebied met functiemenging. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand in de regel aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

In het bestemmingsplan vallen functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie niet onder de bestemming bedrijven. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel op dezelfde wijze gebruik gemaakt van de VNG-uitgave. In de VNG-uitgave wordt uitgegaan van gemiddelden. Voor het inpassen van functies is daarom vaak maatwerk nodig.

Bedrijfsactiviteiten in of nabij het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als industriegebied II. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 tot en met 5.3zijn toegestaan (zie Bijlage 1).

Woningen aan de Overschieseweg

Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de Overschieseweg een gemengd bebouwingslint met woningen en het bedrijfsverzamelgebouw "De Vlasfabriek". De dichtstbijgelegen woonbebouwing ligt op een afstand van enkele tientallen meters van het bedrijventerrein. In de noordoosthoek van het bedrijventerrein liggen thans enkele braakliggende gronden. Verder is er een bedrijf (in koeriersdiensten) gevestigd met activiteiten die behoren tot milieucategorie 3.2. Ook op de andere gronden tussen de Mijestraat en Spaarnestraat, liggen bedrijven met activiteiten die behoren tot een milieucategorie van 3.2 of lager. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" mag deze milieucategorie één afstandsstap worden teruggegaan. Door de aanwezigheid van niet-woonbebouwing aan de Overschieseweg wordt de achterliggende (nieuwe) woonbebouwing nog extra afgeschermd van (akoestische) invloeden van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0021.png"

Figuur 6.1: Milieuzonering Overschieseweg

De voorzieningen en bedrijvigheid die is gesitueerd ten zuiden van de Schuttevaerweg zijn activiteiten toegestaan die maximaal tot milieucategorie 3.2 behoren. Deze strook is namelijk buiten de grenzen van het gezoneerde bedrijventerrein, zoals gedefinieerd bij KB van 1991 (zie figuur 6.2), gelegen, zodat grote lawaaimakers in deze strook worden uitgesloten.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied

In en nabij het plangebied zijn diverse activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met externe veiligheid, geluid en lucht. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de paragrafen over de betreffende milieuaspecten.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (ontwikkelingen in) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.4 Geluid

6.4.1 Beleid en normstelling

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.4.2 Wegverkeer

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of nieuwe zoneplichtige wegen mogelijk gemaakt. Voor dit aspect is akoestisch onderzoek niet nodig.

6.4.3 Railverkeer

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of nieuwe zoneplichtige spoorwegen mogelijk gemaakt. Voor dit aspect is akoestisch onderzoek niet nodig.

6.4.4 Luchtvaart

Het plangebied ligt niet binnen de 35 Ke-zone van Rotterdam The Hague Airport. Met het wijzigingsbesluit van de aanwijzing Rotterdam The Hague Airport van 22 september 2010, is de zone vastgelegd. Voor dit aspect is geen toetsing aan de Luchtvaartwet en de bij de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig.

6.4.5 Industrielawaai

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Op het industrieterrein is uitbreiding van het aantal bedrijven toegestaan.

Het bedrijventerrein Spaanse Polder is een in het kader van de Wet geluidhinder in 1991 bij Koninklijk Besluit gezoneerd industrieterrein. Het toevoegen van bedrijven op het industrieterrein mag niet leiden tot een verhoging van de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone en hiermee gepaard gaand, het groeien van de vastgestelde geluidscontour. Hiertoe heeft de DCMR een zonebeheermodel opgezet. Bij elk nieuw te vestigen bedrijf zal de DCMR toetsen of de beschikbare geluidsruimte wordt overschreden. In dit bestemmingsplan is het wijzigen van de geluidscontour en de groei van de daarbijbehorende geluidsruimte niet voorzien.

6.4.6 Scheepvaartlawaai

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Voor dit aspect is akoestisch onderzoek niet nodig.

6.4.7 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de Wet geluidhinder.

6.5 Luchtkwaliteit

In het bestemmingsplan zijn ten aanzien van de luchtkwaliteit twee aspecten van belang. Ten eerste dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Ten tweede dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit laatste geldt vooral voor functies die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals woningen, scholen, kinderopvang en bejaardenhuizen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde locaties overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • geen grenswaarden worden overschreden als gevolg van (ontwikkelingen in) het plan ;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de concentratie van de desbetreffende stof beperkt toeneemt en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de ontwikkelingen in het bestemmingsplan passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Het onderzoeksgebied betreffen de wegen in en rondom het plangebied waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit dat sinds 27 november 2006 van kracht is.

De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met het model CAR II versie 8.1. In de onderstaande tabel staan de onderzochte wegvakken weergegeven.

Wegvak tussen en
Industrieweg Alblasstraat Giessenweg
Giessenweg Industrieweg Schuttevaerweg
Giessenbrug Industrieweg Burg. Josselin de Jonglaan
Matlingeweg Galateestraat Linschotenstraat
Oost-Abtsbrug Industrieweg Sevillaweg
Matlingeweg Galateestraat op-/afrit 11 A20 noord
Matlingeweg op-/afrit 11 A20 noord Giessenweg
Giessenplein oprit 11 A20 noord afrit 11 A20 noord
Giessenplein op-/afrit 12 A20 noord op-/afrit 12 A20 zuid
Tjalklaan op-/afrit 11 A20 zuidelijke rijbaan Graafstroomweg
Vreelustweg Horvathweg Schuttevaerweg
Matlingeweg Sevillaweg Vareseweg
Industrieweg Bornisseweg Giessenweg
Vlaardingweg Schuttevaerweg Matlingeweg
Linschotenstraat Matlingeweg Schuttevaerweg
Giessenweg Industrieweg Schuttevaetweg
Giessenweg Schuttecaerweg Giessenplein noord
Graafstroomstraat Industrieweg Haven
Schuttevaerweg Vreelustweg Industrieweg
Industrieweg Alblasstraat Graafstroomstraat

Tabel 6.1: Wegvakken

Voor de achtergrondconcentraties worden de door het RIVM vastgestelde waarden gebruikt, afkomstig uit de GCN-database. Door het RIVM zijn voorspelde achtergrondconcentraties gegeven voor de jaren2010, 2015 en 2020. Bij de waarden voor fijnstof is in het onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de 'zeezoutaftrek'. In de tabellen zijn de fijnstofwaarden weergegeven na aftrek van zeezout.

De verkeersgegeven voor de berekening van de luchtkwaliteit zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dS+V van de gemeente Rotterdam. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp van de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK).

Wegvak Jaargemiddelde
NO2 concentratie
(µg/m3)
Jaargemiddelde PM10 concentratie (µg/m 3) Aantal overschrijdingen PM10 dagnorm
(dagen)
autonoom autonoom+plan planbijdrage autonoom autonoom+plan autonoom autonoom+plan
Industrieweg 30,2 31,2 1,0 18,3 18,5 8 9
Giessenweg 32,2 32,9 0,7 18,7 18,9 9 9
Giessenbrug 31,1 31,6 0,5 18,5 18,6 8 9
Matlingeweg 27,6 28,0 0,4 18,3 18,4 8 8
Oost-Abtsbrug 27,3 27,5 0,2 18,4 18,5 8 9
Matlingeweg 33,0 33,7 0,7 19,4 19,6 11 11
Matlingeweg 38,5 38,9 0,4 20,8 21 14 15
Giessenplein 36,6 37,3 0,7 20,3 20,5 13 13
Giessenplein 37,9 38,2 0,3 20,4 20,5 13 13
Tjalklaan 39,9 40,1 0,2 21,4 21,5 16 16
Vreelusweg 25,9 26,0 0,1 17,8 17,8 7 7
Matlingeweg 24,7 24,9 0,2 17,8 17,8 7 7
Industrieweg 31,0 32,3 1,3 18,6 19 9 10
Vlaardingweg 25,7 26,4 0,7 17,8 18 7 7
Linschotenstraat 26,0 26,4 0,4 17,8 17,9 7 7
Giessenweg 32,6 33,2 0,6 19 19,2 10 10
Giessenweg 30,3 30,7 0,4 18,3 18,4 8 8
Graafstroomstraat 26,9 27,4 0,5 17,9 18 7 8
Schuttevaerweg 27,4 28,0 0,6 17,8 18 7 7
Industrieweg 30,2 31,2 1,0 18,3 18,5 8 9

Tabel 6.2: Luchtkwaliteit tpv rekenpunten in 2020 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling

In het luchtonderzoek zijn de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van het bestemmingsplan "Spaanse Polder" inzichtelijk gemaakt. De conclusies uit het onderzoek betreffen de volgende.

De jaargemiddelde concentratie NO2 op wegvak Tjalklaan bedraagt respectievelijk zonder en met de planrealisatie ten hoogste 39,9 en 40,1 µg/m3. Op één wegvak (Industrieweg) neemt de concentratie als gevolg van het plan 'in betekende mate' toe (planbijdrage >1,2 µg/m3). Daar waar dit het geval is, wordt de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie NO2, niet overschreden. Er treden geen overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 op.

De jaargemiddelde concentratie PM10 op wegvak Tjalklaan bedraagt respectievelijk zonder en met de planrealisatie ten hoogste 21,4 en 21,5 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m3. Het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde concentratie wordt overschreden bedraagt in beide situaties ten hoogste 16 dagen en hiermee wordt voldaan aan de norm van 35 overschrijdingsdagen.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat, voor alle beschouwde jaren, daar waar een 'in betekende mate' toename is in de plansituatie, de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 niet worden overschreden. Ook de grenswaarden voor het aantal uurgemiddelde overschrijdingen NO2 als 24-uursgemiddelde PM10 worden nergens overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van luchtkwaliteit dit bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in de Wet luchtkwaliteit.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

Hierop is af te lezen dat het plangebied Spaanse Polder op verschillende locaties de afgelopen jaren is gesaneerd. Dit is het geval op locaties aan de Overschieseweg (gesaneerd in 2000), Breevaartstraat (gesaneerd in 2002), Giessenweg (gesaneerd in 2004), Schuttevaerweg (gesaneerd in 2004), Linschotenstraat (gesaneerd in 2007) en Graafstroomstraat (gesaneerd in 2008). In de toplaag van het bodemgebied waarin Spaanse Polder ligt, zijn veel verontreinigde verhardingslagen aanwezig. Dit is het gevolg van bedrijven die hier in de vijftiger en zestiger jaren gevestigd waren (o.a. verffabriek, een acetyleengasfabriek, op/overslag van olieproducten). Met uitgezondering van het gebied rondom de Groothandelsmarkt is het gehele bedrijventerrein behoorlijk verontreinigd en moet bij iedere nieuwe activiteit rekening gehouden worden met de noodzaak tot sanering van de bodem. Het gebied rond de Linschotenlaan/Breevaartlaan wordt aangeduid als probleemgebied. De verontreiniging is hier ernstiger dan op andere plaatsen.

6.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze grenswaarden hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers.

Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Rijksweg A20

Over de A20, die de grens vormt aan de zuid- en westzijde van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Met RBMII versie 1.3 is een risicoberekening uitgevoerd om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te bepalen.

Basisnet weg

Het Basisnet Weg beoogt de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2010 is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen aangepast op het ontwerp Basisnet Weg. Dit betekent dat voor omgevingsbesluiten getoetst moet worden op de veiligheidszone van de betreffende rijksweg: "Een zone langs de weg waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan, gebaseerd op de PR 10-6 contour. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan".

Plaatsgebonden risico

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt voor de Basisnet Transport situatie 2020 op een afstand van 18 meter vanuit de wegas. Binnen de 10-6 plaatsgebonden risico contour zijn geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen gelegen.

Het plaatsgebonden risico levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico van het wegvak is voor de huidige situatie en de plansituatie berekend.

De rekenresultaten, zie onderstaande tabel, laten zien dat de groepsrisico's in beide situaties ruim (factor 10) onder de oriënterende waarde blijven. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan heeft slechts een minimale invloed op het groepsrisico.


afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0022.png"

Tabel 6.3: Groepsrisico 2020

Plasbrandaandachtsgebied en Veiligheidszone

Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet volgens het Basisnet voor Rijksinfrastructuur rekening gehouden worden met de veiligheidszone (VZ, dit is de maximale 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico conform Basisnet) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Voor dit deel van de A20 bedraagt, volgens de Circulaire RNVGS, de veiligheidszone 20 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 meter, gemeten vanaf de rand van de weg. Er vinden geen ontwikkelingen plaats binnen een afstand van 30 meter van de A20 waardoor VZ en PAG niet van toepassing zijn.

LPG route

Via de A20 en de Matlingeweg worden drie tankstations in het plangebied van LPG voorzien. Het gaat om maximaal 4.500 m3 per jaar (drie stations met ieder maximaal 1.500 m3 per jaar). Aangenomen wordt dat een levering 15 m3 omvat. Dit geeft 300 leveringen en daardoor 600 vervoersbewegingen.

Plaatsgebonden risico

De norm geeft aan dat binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico geen nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen zijn toegestaan. De 10-6 contour is in deze situatie berekend op 0 meter aan beide zijden van de weg. Deze norm levert dus geen ruimtelijke beperking op voor dit plan.

Groepsrisico

Het resultaat van de berekening is dat het hoogste groepsrisico op 0,04 maal de oriënterende waarde ligt bij 54 dodelijke slachtoffers. Dit houdt in dat de oriënterende waarde van het groepsrisico in de huidige situatie niet wordt overschreden, de berekende waarde blijft ruim (factor 10) onder de oriënterende waarde. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan hebben geen invloed op het groepsrisico.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Over dit traject vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens de prognoses zal ook in de toekomst (2020) geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden over deze route. Voor de vervoerscijfers van gevaarlijke stoffen per spoor is gebruik gemaakt van de vrijgegeven telcijfers en marktprognoses van ProRail.

6.7.3 Luchtvaart

Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tot nu toe bestaat er geen externe veiligheidsregelgeving voor regionale luchthavens. Momenteel wordt wetgeving voorbereid voor de regionale en kleine luchthavens. In een nieuw hoofdstuk van de Wet luchtvaart zal de decentralisatie van luchtvaarttaken naar de provincies worden geregeld en zal ook een normstelling voor geluid en externe veiligheid worden opgenomen. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen belemmerend werken op de introductie van de nieuwe wetgeving bestaat het voornemen om met de regionale overheden afspraken te maken over een te voeren ruimtelijk interim-beleid. Net als bij Schiphol zullen in overleg met de betreffende regio's de mogelijke aanvullende ruimtelijke maatregelen ter beheersing van het groepsrisico worden bezien en zal een stand-still voor externe veiligheid worden uitgewerkt.

In het MER van Rotterdam The Hague Airport zijn externe veiligheidsberekeningen uitgevoerd op basis van het in 1997 door de (toenmalige) ministeries van V&W en VROM vastgestelde rekenmodel voor regionale velden. De nieuwe inzichten over de bepaling van de externe veiligheid rondom luchthaven Schiphol zijn echter aanleiding geweest om ook het model voor regionale vliegvelden aan te passen.

Bij brief van 29 december 2000 kondigen GS van de provincie Zuid-Holland aan dat zij voornemens zijn tot het van kracht worden van een nieuw beleidskader een tijdelijk toetsingskader te hanteren voor nieuwe bouw- en bestemmingsplannen. Dit toetsingskader houdt in dat:

  • binnen de 10-5 plaatsgebonden risicocontour alleen bestemmingen zijn toegestaan waar personen niet langdurig verblijven, zoals groen, verkeersfuncties en dergelijke;
  • tussen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren alleen niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid en andere beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  • binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour geen nieuwe kwetsbare bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) zijn toegestaan.

Voorts is er een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen binnen het invloedsgebied (de 10-7 plaatsgebonden risicocontour) die het groepsrisico verder doet stijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1024SpnsePolder-oh01_0023.png"

Figuur 6.3: plaatsgebonden risicocontouren Rotterdam The Hague Airport.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt niet binnen de 10-5 of 10-6 plaatsgebonden risicocontour van Rotterdam The Hague Airport. Er zijn vanwege het plaatsgebonden risico geen knelpunten

Groepsrisico

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt volgens de vigerende wet- en regelgeving overchreden. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het groepsrisico wijzigt niet door de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Conclusie

Externe veiligheid vanwege Rotterdam The Hague Airport levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan

6.7.4 Leidingen

Nabij de zuid- en westgrens van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. Het betreft een leiding met een diameter van 16 inch, oftewel 40 centimeter, en een maximale druk van 40 bar.

De hogedruk aardgasleiding valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen dat op 1 januari 2011 van kracht is geworden. Voor deze leiding zijn externe veiligheidsberekeningen uitgevoerd met het rekenprogramma CAROLA

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is berekend. Uit de berekening blijkt dat er geen 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding ligt en levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

In onderstaande figuur is de ligging van de leiding en het leidingsegment aangegeven waarvan het groepsrisico het hoogste is.


Figuur 6.4: Ligging leiding en ligging van de maatgevende kilometer van deze leiding.

Het groepsrisico is berekend en met een blauwe lijn weergegeven in onderstaande figuur. Het groepsrisico bedraagt 1,8x10-3 maal de oriënterende waarde bij 154 letale slachtoffers; het groepsrisico wordt dus niet overschreden.


Figuur 6.5 Groepsrisicocurve

Uit een berekening met het populatiebestand van de plansituatie blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit bestemmingsplan hebben geen invloed op het groepsrisico.

6.7.5 LPG-tankstations

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) van 27 mei 2004 is gepubliceerd in het Staatsblad 2004 onder nummer 250. Bij dit besluit behoort de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI), die in de Staatscourant van 23 september 2004 (nr. 183) is gepubliceerd (“Revi-2004”). In deze regeling zijn de aan te houden afstanden tussen objecten en delen van een LPG tankstation aangegeven. In het Staatsblad 2004 521 is het besluit opgenomen waarmee een deel van het BEVI en de regeling van kracht zijn geworden. In het REVI zijn de bijbehorende toetsingscriteria voor LPG tankstations van dit type inrichting vastgelegd.

Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen:

  • als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1.000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour met een afstand van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour);
  • bij een doorzet tot 1.500 m3 LPG per jaar geldt een veiligheidscontour met een afstand van 110 meter rondom het vulpunt;
  • bij een doorzet van meer dan 1500 m3 LPG moet de veiligheidscontour worden berekend.
  • voor een ondergronds of ingeterpt LPG-reservoir geldt een veiligheidscontour met een afstand van 25 meter rondom dit reservoir. Voor een bovengronds LPG-reservoir geldt een afstand van 120 meter. Deze veiligheidsafstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG;
  • voor een LPG-afleverzuil geldt een veiligheidscontour met een afstand van 15 meter rondom de afleverzuil. Ook deze veiligheidsafstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG.

Daarnaast moet binnen een invloedsgebied met een afstand van 150 meter (ongeacht de doorzet van LPG) rondom een LPG-vulpunt het groepsrisico in beeld worden gebracht.

In het plangebied ligt een drietal tankstations met LPG, die de volgende kenmerken hebben:

VOF Baas/Esso, Matlingeweg 65

Plaatsgebonden risico

De 10-6 risicocontour van de afleverzuil en de ondergrondse tank bedragen respectievelijk 15 meter en 25 meter. Door de DCMR is aangegeven dat de LPG doorzet van het tankstation maximaal 1.500 m3 per jaar is. Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) van het vulpunt 110 meter bedraagt. In de huidige situatie is er geen kwetsbare bebouwing binnen deze drie contouren gelegen. Voor ontwikkelingen, die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, leveren deze contouren geen knelpunten op, omdat binnen deze contouren niet zal worden gebouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend met de LPG-Rekentool (versie 2.2) van VROM/Infomil. Uit de Revi-2007-berekening blijkt dat het groepsrisico 0,02 maal de oriënterende waarde bedraagt bij 80 letale slachtoffers. Dit groepsrisico verandert niet door de ontwikkelingen, omdat deze buiten het invloedsgebied (150 meter ten opzichte van het vulpunt en de voorraadtank) zijn gelegen.

H.Lagendijk Benzinestation, Vlaardingweg 30

Plaatsgebonden risico

De 10-6 risicocontour van de afleverzuil en de ondergrondse tank bedragen respectievelijk 15 meter en 25 meter. Door de DCMR is aangegeven dat de LPG doorzet van het tankstation maximaal 1.500 m3 per jaar is. Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) van het vulpunt 110 meter bedraagt. In de huidige situatie is er geen kwetsbare bebouwing binnen deze drie contouren gelegen. Voor ontwikkelingen, die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, leveren deze contouren geen knelpunten op, omdat binnen deze contouren niet zal worden gebouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend met de LPG-Rekentool (versie 2.2) van VROM/Infomil. Uit de Revi-2007-berekening blijkt dat het groepsrisico 0,06 maal de oriënterende waarde bedraagt bij 100 letale slachtoffers. Dit groepsrisico verandert door de nieuwe ontwikkelingen omdat deze (locatie 2) gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van 150 meter ten opzichte van het vulpunt en de voorraadtank ligt. Uit de berekening van de plansituatie blijkt dat het groepsrisico volgens de Revi-2007 berekening 0,09 maal de oriënterende waarde bedraagt bij 100 letale slachtoffers.

BP, Tjalklaan 12

Plaatsgebonden risico

De 10-6 risicocontour van de afleverzuil en de ondergrondse tank bedragen respectievelijk 15 meter en 25 meter. Door de DCMR is aangegeven dat de LPG doorzet van het tankstation maximaal 1.500 m3 per jaar is. Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) van het vulpunt 110 meter bedraagt. In de huidige situatie is er geen kwetsbare bebouwing binnen deze drie contouren gelegen.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend met de LPG-Rekentool (versie 2.2) van VROM/Infomil. Uit de Revi-2007-berekening blijkt dat het groepsrisico 0,14 maal de oriënterende waarde bedraagt bij 100 letale slachtoffers. De berekeningen zijn uitgevoerd door het ingenieursbureau van de Gemeente Rotterdam.

Nieuwe informatie: Na invulling van de locatie Schuttevaerweg 45 neemt, volgens berekeningen van AVIV het groepsrisico toe tot 0.18 maal de oriënterende waarde bij 100 letale slachtoffers.

6.7.6 Inrichtingen

Bedrijven Campina en Berser

Berser Shipping Holland B.V., Schuttevaerweg 96-102

Berser Shipping Holland B.V. is een bedrijf dat o.a. gevaarlijke stoffen opslaat.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico voor Berser is berekend door de DCMR. In onderstaande figuur is de ligging van de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour rond het bedrijf aangegeven. Binnen deze contour zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, dus vormt deze contour geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Figuur 6.6: 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het bedrijf Berser

Groepsrisico

Het groepsrisico voor Berser is berekend door de DCMR. Uit de berekening blijkt dat er geen (nul) groepsrisico is, zowel in de huidige situatie als in de plansituatie.

Campina, Keenstraat 55

Campina gebruikt ammoniak voor haar koelinstallatie.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico voor Campina is berekend door de DCMR. De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour bedraagt een afstand van 45 meter vanaf de installatie. Binnen deze contour zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, dus vormt deze contour geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Figuur 6.7: 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het bedrijf Campina

Groepsrisico

Volgens de DCMR (gebaseerd op de vergunning inzake de Wet milieubeheer en het Bevi/Revi) heeft Campina geen relevant groepsrisico, zowel in de huidige situatie als in de plansituatie [DCMR-2011].

6.7.7 Conclusie

Plaatsgebonden risico

De ontwikkellocaties binnen het bestemmingsplan liggen niet binnen een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van een in of nabij het plangebied gelegen risicobron.

Groepsrisico

De groepsrisico's als gevolg van het Rotterdamse deel van de A20, de hoge druk aardgasleiding, het binnenstedelijke LPG transport, de drie LPG tankstations, de bedrijven Campina en Berser Shipping Holland nemen door dit bestemmingsplan niet of minimaal toe en blijven onder 0,3 maal de oriënterende waarde. Conform het Rotterdams beleid wordt dit als acceptabel beschouwd.

Verantwoording Groepsrisico

Uit het onderzoek naar risicobronnen en de aanwezigheid van personen in het invloedsgebied van die risicobronnen is gebleken dat het groepsrisico voor alle bronnen lager is dan 0,3 maal de oriënterende waarde. Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een lichte verantwoording van het groepsrisico. In het bestemmingplan wordt aandacht besteed aan het aspect zelfredzaamheid. Het groepsrisico geeft geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit bestemmingplan. Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond.

Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.8 Natuur

De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.

Plangebied

Het plangebied is aan de rand van de stad gelegen. Er liggen geen door de Nota Ruimte (provinciaal ecologische hoofdstructuur, PEHS) of door Natura 2000 (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Beschermde natuurreservaten) beschermde natuurgebieden in de nabijheid van het plangebied. De beschermingskaders van deze wetten en richtlijnen zijn niet van toepassing op het bestemmingsplan. Er is derhalve geen sprake van een regionale ecologische betekenis van het plangebied ten opzichte van eventuele gebieden met natuurwaarden in de omgeving.

In mei 2008 is in het plangebied veldonderzoek ten behoeve van de Plan-m.e.r. verricht. Aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek is een toetsing van de mogelijke ontwikkelingen aan de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en het provinciale compensatiebeginsel uitgevoerd.

6.8.1 Vleermuizen

In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Het plangebied is zeer beperkt van belang als foerageergebied van de gewone dwergvleermuis. De vele gebouwen in het plangebied zijn voornamelijk opgetrokken uit metaalplaat, glas en andere gladde materialen. Er zijn vele schijnwerpers gericht op de gebouwen en de zichtzijden van de gebouwen zijn vaak voorzien van neonreclame. Hierdoor is het plangebied ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Gewone dwergvleermuizen zijn zelfs nauwelijks gevoelig voor verlichting. Sterker nog, de soort wordt in stedelijk gebied vaak foeragerend waargenomen bij verlichtingsbronnen. Negatieve effecten als gevolg van extra verlichting, die aangelegd wordt bij uitvoer van de nieuwe plannen, kunnen worden uitgesloten.

6.8.2 Grondgebonden zoogdieren

Gezien de voorkomende habitats worden alleen algemene, beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals mol, haas, huisspitsmuis, egel en veldmuis, verwacht in het plangebied. Algemene grondgebonden zoogdiersoorten gebruiken het plangebied als foerageergebied en mogelijk ook als vaste rust- of verblijfplaats en voortplantingshabitat. Door de voorgenomen plannen kunnen deze dieren worden verstoord en mogelijk worden verwond en/of gedood.

6.8.3 Vogels

In het plangebied zijn geen vaste broed- en verblijfplaatsen in bomen aangetroffen. Daarom komen vermoedelijk geen vogels met vaste broed- en verblijfplaatsen, zoals spechten, uilen en gierzwaluwen, voor in het plangebied. Effecten op vogels met vaste broed- of verblijfplaats in bomen zijn dan ook uit te sluiten.

Tevens zijn effecten op eventueel aanwezige broedende vogels in gebouwen uit te sluiten, omdat geen gebouwen zullen worden gesloopt.

In het plangebied komen waarschijnlijk wel algemeen broedende vogels voor (in ieder geval is een broedende kraai aangetroffen). Uitvoer van eventuele werkzaamheden tijdens het broedseizoen, kunnen broedende vogels en hun nesten, eieren en jongen verstoren en mogelijk verwonden, doden of vernietigen.

6.8.4 Amfibieën

In het plangebied zijn geen reptielen aangetroffen.

Het plangebied is potentieel geschikt rugstreeppad, een zwaar beschermde soort. In het plangebied is echter geen rugstreeppad aangetroffen en waarnemingen van de soort in de wijde omgeving van het plangebied zijn niet bekend. Effecten op deze soort zijn dan ook uit te sluiten.

Algemene amfibieënsoorten, zoals groene kikker-complex,gewone pad, de bruine kikker en de kleine watersalamander, gebruiken het plangebied als foerageergebied, vaste rust- of verblijfplaats en voortplantingshabitat. Door de voorgenomen plannen kunnen deze dieren verstoord en mogelijk worden verwond en/of gedood.

6.8.5 Flora

In het plangebied zijn geen beschermde of zeldzame planten aangetroffen. Deze soorten zijn niet aangetroffen bij de voor hen geschikte plekken als kabel- en leidingentracés. De aanwezige groenstroken zijn niet geschikt voor deze soorten. Specifiek, de orchissen zijn niet aangetroffen op plaatsen die voor deze soort geschikt zouden kunnen zijn. Effecten op beschermde of zeldzame planten zijn dan ook uit te sluiten.

6.8.6 Conclusie

In het plangebied zijn de zwaar beschermde soorten, bittervoorn en kleine modderkruiper, niet aangetroffen. Wanneer er concrete plannen liggen voor ruimtelijke ontwikkelingen, dient er, in ieder geval voor deze soorten, vervolgonderzoek plaats te vinden. Als blijkt dat deze soorten inderdaad aanwezig zijn, dient een ontheffing te worden aangevraagd voor de artikelen 9 en 11 van de Flora- en faunawet.

Het verstoren, doden en verwonden van individuen dient te worden voorkomen door de uitvoer van mitigerende maatregelen. Eventueel aanwezige dieren dienen te worden weggevangen en elders in een geschikt biotoop te worden vrijgelaten. Tevens dient een mitigatie- en compensatieplan te worden opgesteld en dient aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan.

Samenvattend is in het plangebied:

  • geen sprake van vaste verblijfplaatsen van beschermde vleermuizen;
  • geen sprake van beschermde grondgebonden zoogdieren;
  • geen vaste broed- en verblijfsplaatsen voor van beschermde vogels;
  • geen sprake van het voorkomen van beschermde reptielen en amfibieën;
  • geen beschermde vissensoort aangetroffen;
  • geen sprake van aanwezigheid van beschermde of zeldzame planten.

6.9 Duurzaamheid

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

6.9.1 Duurzaame energie

Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

6.9.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort.

Het grootste deel van de Spaanse Polder is in gebruik bij kleinschalige bedrijven met relatief beperkte milieustromen. Bij het merendeel van deze bedrijven worden geen grote milieuwinsten voorzien. Maar meer aandacht voor de individuele bedrijfsvoering (vanuit een oogpunt van zowel kosten, milieu als regelgeving) kan zeker voordelen opleveren. Op het terrein zijn ook enkele grotere bedrijven gevestigd waarbij sprake is van restenergie. Op dit moment lijken er weinig mogelijkheden voor het extern toepassen van deze restenergie, maar nieuwbouwinitiatieven kunnen in dit kader nieuwe mogelijkheden bieden ook op het gebied van andere duurzame energiebronnen. Op het bedrijventerrein blijkt verder een groot samenwerkingspotentieel aanwezig dat op dit moment slechts zeer beperkt benut wordt.

Voor de verschillende duurzaamheidthema's is een ambitieniveau vastgesteld met de daarbij behorende maatregelen. Deze ambities en maatregelen zijn vastgelegd in een gezamenlijke intentieverklaring van de verschillende betrokken partijen die als basis dient voor verdere initiatieven in de toekomst. Als belangrijkste aanbevelingen voor de toekomst wordt het oprichten van belangenvertegenwoordiging van bedrijven en een parkmanagement organisatie genoemd.

Een overzicht van mogelijke kansen om duurzaamheid vorm te geven:

  • Verkeer en vervoer: Parkeerbeleid, openbaar vervoersverbinding, Parklane, fietsroute;
  • Parkmanagement: beheer en onderhoud, maar ook diverse diensten en producten;
  • Energie: toepassen van industriële restwarmte is vanuit de bouwverordening geen verplichting. Wel aandacht binnen dit thema nodig vanuit CO2 reductie (CO2 kansenkaart, energiebesparing, stadsverwarming; subsidies, samenwerken);
  • Intensief ruimtegebruik;
  • Hergebruik/ benutting van havenbekkens;
  • Groene daken;
  • Bedrijfsinterne Milieuzorg (BIM).

Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kan bij nieuwe ontwikkelingen in Spaanse Polder worden toegepast:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden;
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten;
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is;
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet;
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen;
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

6.9.3 Groene daken

De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak. Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid

Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte.

Omdat er nauwelijks woningen in het bedrijventerrein Spaanse Polder zijn gelegen, is er nauwelijks sprake van sociale controle op de openbare ruimte in de avonduren. Van een dergelijke controle kan alleen overdag, en dan nog in beperkte mate sprake zijn, vanuit bedrijfs- of kantoorruimten waar regelmatig mensen aanwezig zijn, met zicht op de openbare ruimte.

Voor de vitaliteit van bedrijventerreinen is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een belangrijke rol bij de uitwerking van ontwikkel locaties in het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend van aard zal het zo nodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Bedrijventerrein zijn, over het algemeen, zeer zichtbaar; bestaande illegale bebouwing zal dan ook bijna altijd opvallen, maar door de aard en de diversiteit van de activiteiten die in deze gebieden plaatsvinden, valt het niet mee om illegaal gebruik te inventariseren. Niet alleen is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een terrein afspeelt, maar het constateren of dit gebruik illegaal is, vergt een grote deskundigheid die niet altijd terstond aanwezig is. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van naburige gebruikers. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

In de afgelopen jaren heeft handhaving plaatsgevonden op de volgende gebieden:

  • het gebruik van gronden is in overeenstemming gebracht met het bestemmingsplan en strijdig gebruik is beëindigd;
  • illegale bewoning is beëindigd;
  • illegale bouwwerken zijn verwijderd;
  • slecht uitziende bebouwing is met welstand aangepakt;
  • strafrechtelijke overtredingen zijn via opzegging van de huur erfpacht aangepakt (bijv. hennepkwekerijen).

Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid

Omstreeks 2000 is op initiatief van de gemeente Rotterdam gestart met de planvorming voor de herstructurering van bedrijventerrein Spaanse Polder.

De ruimtelijke, programmatische invulling en de financiële haalbaarheid van de plannen is, op basis van programmastudies, ruimtelijke schetsplannen en deskundigen ramingen, getoetst.

De volgende locaties zijn door middel van haalbaarheidsanalyses bekeken:

  • Hoogbouw over vijver en voetbalvelden;
  • Paardenwei en huurterrein Overschieseweg;
  • Drie horecavestigingen Vlaardingweg;
  • Slachthuislocatie (Meijestraat 2-14);
  • Tollenskavel;
  • Verleggen van de Amstelstraat.

Bij deze haalbaarheidsanalyses is gekeken naar:

  • Beschikbaarheid van gronden en terreinen (verwervingskosten, schadeloosstellingen, herhuisvesting zittende bedrijven etc.);
  • Programmatische mogelijkheden en wensen (faseerbaarheid en mogelijke grondopbrengst);
  • Civiel technische aspecten van de herontwikkeling (onderzoek naar de bodemgesteldheid, groen-, water- en infrastructuur en de kosten van noodzakelijke en gewenste ingrepen);
  • Subsidiemogelijkheden.


Uit deze studie is de conclusie getrokken dat de herontwikkeling van bedrijventerrein Spaanse Polder, conform de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten zoals omschreven in het masterplan, financieel neutraal is te realiseren.

Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, is gekozen voor een gefaseerde herontwikkeling van het bedrijventerrein. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is.


Van de afzonderlijke ontwikkelingen is aangetoond dat zij financieel haalbaar zijn.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (BRO) is het voorontwerp-bestemmingsplan "Spaanse Polder en 's-Gravenland 2004" toegezonden aan:

1. Provinciale Planologische Commissie

2. Ministerie van Economische Zaken

3. Kamer van Koophandel Rotterdam

4. Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland

5. Nederlandse Gas Unie

6. Tennet B.V.

7. VROM-Inspectie Regio Zuid-West

8. Rijksdienst voor de Monumentenzorg

9. Hoogheemraadschap van Delfland

10. Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek

11. Ministerie van Defensie

12. KPN Telecom B.V.

13. Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR)

14. Zuid-Hollandse Milieufederatie

15. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij N.V.

16. Brandweer Rotterdam

17. GGD

18. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit

19. Nederlandse Spoorwegen (ProRail)

20. Directeur-Generaal van de Energievoorziening

21. Stadsregio Rotterdam

22. Regionaal Economisch Overlegorgaan Rijnmond

23. Recreatieschap Midden-Delfland

24. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR)

25. Vrouwenbelangen


Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 15 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 10 tot en met 15 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

1. Provinciale Planologische Commissie

1.1 Van Nelle

De bestemming "Gemengde Doeleinden" doet onvoldoende recht aan het karakter van het complex en de daar ontplooide activiteiten. In 1999 is een specifieke verklaring van geen bezwaar afgegeven voor het gebruik als "ontwerpfabriek"en "centrum voor communicatie en design", teneinde de gebouwen door deze specifieke invulling te behouden. Dit rechtvaardigt een maatbestemming.

Reactie

In het ontwerp-bestemmingsplan is de bestemming aangepast. Het Fabrieksterrein met de bebouwing is vastgelegd in het bestemmingsplan met het Structuurplan VNOF 1999 als basis.

Het terrein is in tweeën gedeeld, waarbij het oostelijk deel de gronden betreffen die als rijksmonument zijn aangewezen. De gebouwen, de fabriekstuin en de buitenruimte zijn gedetailleerd vastgelegd. De gronden hebben een gemengde bestemming gekregen.

Voor het westelijke niet-monumentale terrein geldt een globale regeling met een bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage is gebaseerd op het percentage aan huidige bebouwing dat op het terrein is gelegen. De regeling voor nieuwbouw komt ook voort uit het Structuurplan VNOF 1999 en betreft een bebouwingspercentage, bouwvlek en bouwhoogteregeling. Voorwaarde voor nieuwbouw is dat eerst een gedeelte van de huidige bebouwing wordt gesloopt. Op die manier worden de zichtlijnen gewaarborgd, aangezien de hoeveelheid bebouwing, die het zicht vanaf de spoordijk op het rijksmonument beperkt, zal afnemen.

1.2 Geluidhinder

Indien hogere grenswaarden vanwege spoorweglawaai nodig zijn moeten die verleend zijn voor de vaststelling. De resultaten van akoestische onderzoeken kunnen in de toelichting worden opgenomen; de rapporten kunnen als bijlage worden meegezonden.

Reactie

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de toetsingzone van de spoorlijn Rotterdam Centraal - Den Haag. Er is dan ook geen geluidsonderzoek uitgevoerd inzake spoorweglawaai. Toetsing aan de Wet geluidhinder is voor dit aspect niet aan de orde.

1.3 Luchtkwaliteit

Inzicht in de luchtkwaliteit voor de relevante lokale wegen in of binnen de invloedssfeer van het plangebied voor de periode 2010 en voor einde planperiode 2015 ontbreekt nog.

Reactie

In het kader van de plan-m.e.r. is luchtonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn aan het bestemmingsplan toegevoegd. Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van luchtkwaliteit dit bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in de Wet luchtkwaliteit.

1.4 Hogedrukaardgasleiding

In hoofdstuk 5.6 van deel 2 wordt melding gemaakt van een RTL-hogedrukaardgasleiding; de toetsingsafstand is 40 meter, maar planologische, technische of economische overwegingen kunnen aanleiding zijn een kleinere afstand aan te houden, waarbij ten opzichte van gevoelige objecten tenminste de bebouwingsafstand in acht moet worden genomen. Ten opzichte van de overige objecten dient 4 meter te worden aangehouden. In artikel 11 (kantoordoeleinden) is geen maximum gesteld aan het kantooroppervlak waarmee het onderscheid beperkt kwetsbaar of kwetsbaar (bvo > 1.500 m2) wordt bepaald. Uit de verbeelding blijkt dat binnen de toetsingsafstand de bestemming "bedrijven en kantoren" toelaatbaar is. In de plantoelichting ontbreekt de motivering.


Reactie

Binnen het Rotterdamse deel van het plangebied is een aantal bestaande bedrijfsgebouwen gesitueerd binnen de toetsingsafstand (40 meter) en de bebouwingsafstand (20) van de hogedrukaardgasleiding. Afwijken van de toetsingsafstand is volgens de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998 mogelijk, mits er hiervoor planologische, technische of economische redenen zijn. Die redenen zijn hier aanwezig: De gemeente vindt het planologisch en economisch niet verantwoord om deze bedrijven weg te bestemmen. Ook de bedrijven die binnen de bebouwingsafstand liggen zijn positief bestemd. Bovenstaande documenten kennen namelijk geen saneringsplicht voor bestaande objecten binnen de bebouwingsafstand. Binnen de toetsingsafstand worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.5 LPG-leiding

In de plantoelichting staat niets over de volgens de plankaart aanwezige LPG-leiding. Ook de koppeling naar het leidingvoorschrift ontbreekt. In artikel 36 ontbreekt eveneens relevante informatie. De consequenties dienen te worden verduidelijkt en ook de wijzigingsbevoegdheden dienen overeenkomstig te worden aangepast.

Reactie

Het betreft hier een dusdanig kleine leiding dat deze niet hoeft te worden getoetst aan de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998. De diameter van deze leiding is namelijk 1,31 inch. Deze leiding is thans niet meer op de plankaart aangegeven.

1.6 Transport gevaarlijke stoffen

Beoordeling wordt getoetst aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het voor dit plan geraadpleegde sectordocument externe veiligheid is niet meer actueel.

Reactie

In het kader van de plan-m.e.r. is het transport van gevaarlijke stoffen volgens de meest recente inzichten in beeld gebracht. De resultaten zijn gevoegd bij het bestemmingsplan.

1.7 LPG-stations Matlingeweg, Tjalklaan en Vlaardingweg

De risicocontouren zijn op 80 meter van het vulpunt aangegeven; dat zou vooralsnog 110 meter moeten zijn. Rekening moet worden gehouden met de verantwoordingsplicht voor nieuwe situaties ten aanzien van het groepsrisico. Plankaart, planvoorschriften en plantoelichting moeten worden geactualiseerd.

Reactie

In het Rotterdamse deel van het plangebied bevinden zich een drietal LPG-verkooppunten. Het eerste verkooppunt bevindt zich aan de Vlaardingweg 64, het tweede verkooppunt is gevestigd aan de Tjalklaan 12 en het derde verkooppunt is gesitueerd aan de Matlingeweg 65. Elk verkooppunt heeft zijn eigen vulpunt. De doorzet van deze LPG-verkooppunten is vastgelegd op maximaal 1500 m3. De10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 110 meter. Voor alle LPG-verkooppunten geldt dat binnen de 110-meter-contour alleen beperkt kwetsbare objecten vallen. Het betreft zodoende geen saneringssituaties.

1.8 Bodemkwaliteit

In hoofdstuk 5.5 wordt gesteld dat de bodem vrijwel integraal verontreinigd is. Het is wellicht verstandig om de relatie tussen planontwikkeling en kosten voor de bodemsanering verder uit te werken; met die kosten ware ook rekening te houden in paragraaf 5.1 van deel 1 over de economische uitvoerbaarheid.

Reactie

Het plangebied Spaanse Polder is de afgelopen jaren op verschillende locaties gesaneerd. Dit is het geval op de Overschieseweg, (gesaneerd in 2000), Linschotenstraat (gesaneerd in 2007), Breevaartstraat (gesaneerd in 2002), Giessenweg (gesaneerd in 2004), Graafstroomstraat (gesaneerd in 2008) en de Schuttevaerweg (gesaneerd in 2004). Bij iedere nieuwe activiteit dient rekening te worden gehouden met de noodzaak tot sanering van de bodem. Omdat er geen sprake is van spoedeisende sanering, kan deze worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of een bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van de bouwvergunning moet dan worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bouwen. De eventueel te maken kosten komen ten laste van de aanvrager van de bouwvergunning. In het bestemmingsplan hoeft hier verder geen rekening mee te worden gehouden.

1.9 Milieuzonering

De PPC stemt in met de werkwijze van inwaartse milieuzonering overeenkomstig de VNG-systematiek. Zij stelt echter nog enkele vraagtekens bij de mate waarin de correctie per milieuaspect is bepaald en beoordeeld en de omgang met bedrijven die buiten de systematiek vallen.

Reactie

Voortschrijdend inzicht heeft er toe geleid dat is afgezien van een inwaartse milieuzonering en dat de milieuzonering zodanig is aangepast dat geen gebruik meer is gemaakt van de mogelijkheid tot correctie van een bepaald milieuaspect.

1.10 Water

De toelichting is niet duidelijk voor wat betreft de benodigde waterberging. Een en ander dient in overleg met de waterbeheerder te worden uitgewerkt. Rekening dient gehouden te worden met de reactie van het Hoogheemraadschap van Delfland.


Reactie

Het hoogheemraadschap heeft geadviseerd over de waterparagraaf in de voor de Spaansepolder gemaakte plan-m.e.r. De volgende tekst uit het planMER. is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen: De waterbergingsopgave van 9600 m3 kan worden ingevuld door het realiseren van een groter oppervlak aan open water. De voorgenomen ontwikkelingen, zoals genoemd in de plantoelichting, voor het aanleggen van open water binnen het plangebied zouden gezamenlijk een bijdrage kunnen leveren van 26.783 m2 aan oppervlaktewater. Met de variabele peilstijgingen per waterpartij volgend uit de dynamische berekeningen van de studie 'Watersysteemanalyse Waterweggemeenten Polder Spangen' van het Hoogheemraadschap van Delfland, wordt hiermee 367% meer waterberging aangelegd dan strikt noodzakelijk is. Hiermee wordt dus ruim voldaan aan de waterkwantiteitsopgave.

1.11 Planvoorschriften

Het verdient aanbeveling in artikel 18 (woongebied) de maximum bouwhoogte op te nemen. Conform artikel 11, lid 2 WRO behoeft een besluit tot wijziging van het plan de goedkeuring van GS, tenzij GS in hun goedkeuringsbesluit aangegeven hebben dat dit niet nodig is en er geen zienswijzen zijn ingediend. Dit zou in artikel 45 moeten worden opgenomen.


Reactie

Dit artikel heeft geen betrekking op het Rotterdamse plangebied, verwezen wordt naar de gemeente Schiedam.


1.12 Handhavingsbeleid woonfuncties

De PPC opteert voor een actief handhavingsbeleid, dat gericht is op het saneren van illegale woonsituaties. Dit actieve handhavingsbeleid past ook in de strategie om met het terugdringen van het aantal woonfuncties meer milieuruimte te creëren voor bestaande en nieuwe bedrijven.

Reactie

Ten aanzien van illegale woonsituaties zal actief handhavend worden opgetreden. De gemeente Rotterdam onderschrijft de stelling dat er teveel (wettelijke) beperkingen zijn verbonden aan de combinatie van wonen en zwaardere bedrijvigheid. Daarom is het beleid er op gericht dat op termijn alle niet-bedrijfsmatige functies verdwijnen uit de Spaanse Polder. De woonschepen worden wegbestemd. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt dat deze zijn toegestaan met een uitsterfconstructie, dat bij beëindiging van de functie deze niet meer terugkomt. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan


1.13 Clustering bedrijvigheid/doelgroepenbeleid

Het gemeentelijke beleid streeft naar een optimale benutting van de ruimte, door aan te geven welke typen bedrijven op het bedrijventerrein zijn toegestaan. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bedrijven die niet tot clusters of doelgroepen behoren worden uitgesloten van vestiging of uitbreiding. Verder maakt de dreiging van onvrijwillige verplaatsing de situatie voor zittende bedrijven onzeker.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.


1.14 Mobiliteitseffecten

Mobiliteitseffecten dienen inzichtelijk gemaakt te worden vanwege de uitbreiding van het areaal aan kantoren en bedrijven zoals bedoeld in de overlegreactie van Rijkswaterstaat.

Reactie

Naar aanleiding van deze zienswijze is een nieuw mobiliteitshoofdstuk in de plantoelichting opgenomen. De conclusie van dit hoofdstuk luidt als volgt. De voorziene ontwikkelingen leiden in de eindsituatie in 2020 tot een beperkte toename van de verkeersintensiteit. Op de wegen, die in de huidige situatie een aanzienlijke verkeersintensiteit hebben, geldt een kleine procentuele toename.

Op ontsluitingswegen van de diverse delen van het bedrijventerrein Spaanse Polder is de procentuele toename weliswaar aanzienlijk groter (tot 45%), maar de toename in aantallen voertuigen is beduidend lager. De grootste toename in de verkeersintensiteit is te verwachten op de Giessenweg tussen de Bornissehaven en de Industriestraat en op het gedeelte van de Industriestraat tussen de Giessenweg en de Graafstroomweg. De toename van het verkeer op de diverse kruispunten in de Spaanse Polder leidt niet tot problemen met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer op het kruispunt van de Matlingeweg met de Vlaardingweg.

Op het Giessenplein zijn echter wel problemen te verwachten. In de autonome ontwikkeling (zonder het extra verkeer door nieuwe kantoorlocaties en bedrijvigheid) zal de verkeersafwikkeling in 2020 op met name het noordelijke kruisingsvlak (en dan ook nog met name in de avondspits) niet zonder tijdverlies voor het kruisende verkeer kunnen worden afgewikkeld.


2. Ministerie van Economische Zaken

2.1 Clustering bedrijvigheid

Het gemeentelijke beleid streeft naar een optimale benutting van de ruimte, door aan te geven welke typen bedrijven op het bedrijventerrein zijn toegestaan. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bedrijven die niet tot clusters of doelgroepen behoren worden uitgesloten van vestiging of uitbreiding. Verder maakt de dreiging van onvrijwillige verplaatsing de situatie voor zittende bedrijven onzeker.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.


2.2 Wonen

Binnen het plangebied is een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Het ministerie van EZ benadrukt dat het ongewenst is om nieuwe bedrijfswoningen toe te staan in het plangebied.
Reactie

De gemeente Rotterdam onderschrijft de stelling dat er teveel (wettelijke) beperkingen zijn verbonden aan de combinatie van wonen en zwaardere bedrijvigheid. Daarom is het beleid er op gericht dat op termijn alle niet-bedrijfsmatige functies verdwijnen uit de Spaanse Polder. De woonschepen worden wegbestemd. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt dat deze zijn toegestaan met een uitsterfconstructie, dat bij beëindiging van de functie deze niet meer terugkomt. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan


3. Kamer van Koophandel Rotterdam

3.1 Clusterbeleid

De Kamer van Koophandel (KvK) constateert dat de gekozen bestemmingsplanregeling, die erop gericht is op termijn te komen tot een meer thematische inrichting van de Spaanse Polder, een handhavings- en vergunningenbeleid vereist dat bij de ondernemersvering "Belangenvereniging Spaanse Polder" voor onrust zorgt. Of het voorgestelde clusterbeleid zal leiden tot een beter en aantrekkelijker bedrijventerrein acht de KvK een gerechtvaardigde vraag, omdat het risico aanwezig is dat dit zal leiden tot uitstel van investeringen en tot leegstand.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.


3.2 Verkeerssituatie

De KvK beklaagt zich erover dat reeds in het voorontwerp uitspraken worden gedaan met betrekking tot de gewenste inrichting van wegen binnen het plangebied, terwijl de gemeente hierover nog in onderhandeling is met ondernemers. In verband hiermee wordt verwezen naar de gedetailleerde schriftelijke inspraakreactie van de "Belangenvereniging Spaanse Polder".

Reactie

In de plantoelichting van het voorontwerp-bestemmingsplan zijn inderdaad op verschillende plaatsen uitspraken gedaan over de mogelijke inrichting van de wegen. In de afgelopen jaren zijn onder andere de Industrieweg, de Strickledeweg en de Thurledeweg heringericht. Bij wijzigingen in het wegprofiel of de inrichting worden twee bijeenkomsten georganiseerd. Op de eerste bijeenkomst ligt het voorlopig ontwerp ter inzage en kunnen aanwezigen wijzigingen doorgeven. Vervolgens wordt het definitief ontwerp gepresenteerd. Voor de bijeenkomsten worden ondernemers en eigenaren van de desbetreffende straat en de omliggende straten uitgenodigd. De belangenvereniging is en wordt altijd uitgenodigd en geïnformeerd.

Overigens is het bestemmingsplan niet het geëigende instrument om de inrichting van de wegen in te regelen.


4. Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland.

4.1 Uitbreiding van het bedrijven- en kantorenareaal in relatie tot de mobiliteit

Voor Rijkswaterstaat is het onduidelijk hoe groot de omvang van deze uitbreiding zal zijn. Het is niet duidelijk wat de consequenties van die uitbreiding voor de mobiliteit zullen zijn. Gevraagd wordt de omvang van die uitbreiding aan te geven en de mobiliteitseffecten daarvan inzichtelijk te maken conform de Nota Planbeoordeling.

Reactie

Naar aanleiding van deze zienswijze is een nieuw mobiliteitshoofdstuk in de plantoelichting opgenomen. De conclusie van dit hoofdstuk luidt als volgt. De voorziene ontwikkelingen leiden in de eindsituatie in 2020 tot een beperkte toename van de verkeersintensiteit. Op de wegen, die in de huidige situatie een aanzienlijke verkeersintensiteit hebben, geldt een kleine procentuele toename.

Op ontsluitingswegen van de diverse delen van het bedrijventerrein Spaanse Polder is de procentuele toename weliswaar aanzienlijk groter (tot 45%), maar de toename in aantallen voertuigen is beduidend lager. De grootste toename in de verkeersintensiteit is te verwachten op de Giessenweg tussen de Bornissehaven en de Industriestraat en op het gedeelte van de Industriestraat tussen de Giessenweg en de Graafstroomweg. De toename van het verkeer op de diverse kruispunten in de Spaanse Polder leidt niet tot problemen met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer op het kruispunt van de Matlingeweg met de Vlaardingweg.

Op het Giessenplein zijn echter wel problemen te verwachten. In de autonome ontwikkeling (zonder het extra verkeer door nieuwe kantoorlocaties en bedrijvigheid) zal de verkeersafwikkeling in 2020 op met name het noordelijke kruisingsvlak (en dan ook nog met name in de avondspits) niet zonder tijdverlies voor het kruisende verkeer kunnen worden afgewikkeld.

4.2 Situatie luchtkwaliteit in relatie tot Rijksweg A20

In het voorontwerp wordt gesproken over het intensiveren van functies langs de A20 zone. Rijkswaterstaat vraagt zich af of deze ontwikkelingen kunnen in verband met de luchtkwaliteit.

Reactie

In het kader van de plan-m.e.r. is aanvullend luchtonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn aan het plan toegevoegd.

5. Nederlandse Gas Unie (Gastransport Services)

5.1 De plankaart bij het voorontwerp geeft niet de juiste ligging van de gasleiding weer. De juiste ligging is door de Gasunie aangegeven.


Reactie

De plankaart is aangepast.

6. Tennet BV

6.1 Hoogspannings- en telecommunicatieverbindingen

Tennet verzoekt het gedeelte van de KV-024 en KT-013.leiding, gelegen langs de Spangesekade, het Van Nelle-complex en de Delfshavense Schie, dat zich binnen het plangebied bevindt, alsnog op de plankaart weer te geven.


Reactie

De plankaart is aangepast.


6.2 Zakelijk rechtstrook

Onder verwijzing naar paragraaf B.6.4., "Leidingen", van de Nota Planbeoordeling 2002 Zuid Holland, doet Tennet het verzoek om bovengenoemd verbindingsgedeelte te voorzien van een strook grond met een breedte van 5 meter en te bestemmen voor "ondergrondse hoogspanningsverbinding".

Ook bevindt zich in het plangebied een telecommunicatieverbinding (KT-025) gelegen in de Breevaartstraat, Schuttevaerweg en Tjalklaan. Deze verbinding behoeft volgens de eerdergenoemde Nota Planbeoordeling 2002 geen nadere bescherming en is op bovenbedoelde detailtekeningen met een groene kleur aangegeven.


Reactie

De plankaart is aangepast.

6.3 Planvoorschriften, artikel 36, lid 1

Tennet vraagt om bovengenoemd artikellid aan te vullen met het volgende onderdeel: binnen een afstand van 5 meter van de medebestemming "ondergrondse hoogspanningsverbinding": een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding.

Reactie

De ondergrondse hoogspanningsverbinding bevindt zich in Schiedam. Het voorschrift is aangevuld.

6.4 Toelichting

Tennet vraagt om in de toelichting (deel 2, pag. 34, paragraaf 5.6, "Leidingen") melding te maken van de aanwezigheid van de ondergrondse elektriciteitswerken. Tevens maakt Tennet de wens kenbaar tijdig bij het overleg te worden betrokken indien op grond van het bestemmingsplan werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in de omgeving van haar eigendommen.

Reactie

In de toelichting zal melding worden gemaakt van de aanwezigheid van de ondergrondse electriciteitsnetwerken. In de toelichting is aangegeven dat bij werkzaamheden in de nabije omgeving van de eigendommen van Tennet, zij daar tijdig van op de hoogte dient te worden gebracht.


7. VROM-Inspectie Regio Zuid-West

7.1 Woonfuncties (woningen, bedrijfswoningen, woonschepen)

Voor een aantal bestemmingen die in het plangebied ongewenst zijn, wordt in het voorontwerp een uitsterfbeleid voorgesteld (deel 2, paragraaf 3.4).

VROM onderschrijft het uitgangspunt dat binnen het plangebied woonfuncties in beginsel ongewenst zijn. Een verduidelijking van de manier van sanering wordt noodzakelijk geacht.

Aangezien de woonfuncties niet positief worden bestemd, beschouwt VROM dit als een feitelijk gedogen van de situatie. Aan een dergelijk gedogen moet volgens VROM een deugdelijke belangenafweging ten grondslag liggen.

Reactie

De gemeente Rotterdam onderschrijft de stelling dat er teveel (wettelijke) beperkingen zijn verbonden aan de combinatie van wonen en zwaardere bedrijvigheid. Daarom is het beleid er op gericht dat op termijn alle niet-bedrijfsmatige functies verdwijnen uit de Spaanse Polder. De woonschepen worden wegbestemd. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt dat deze zijn toegestaan met een uitsterfconstructie, dat bij beëindiging van de functie deze niet meer terugkomt. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan


7.2 Bedrijven

In deel 2, paragraaf 5.2, wordt een aantal inrichtingen genoemd die niet passen binnen de lijst van toelaatbare inrichtingen. Niettemin worden deze inrichtingen toch positief bestemd.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.



7.3 Geluid (Plantoelichting, paragraaf 5.3., deel II)

Uit deel 2, paragraaf 5.3, van de toelichting blijkt dat nog geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar verkeers- en spoorweglawaai.

Reactie

In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de toetsingzone van de zoneplichtige wegen en de zoneplichtige spoorlijn Rotterdam C.S. - Den Haag. Er is dan ook geen geluidsonderzoek uitgevoerd inzake spoorweglawaai. Toetsing aan de Wet geluidhinder is voor dit aspect niet aan de orde.

7.4 Bodem

VROM constateert dat de in het plangebied aanwezige bodemverontreinigingen een grote financiële inspanning vergt. Geadviseerd wordt om in deel 2, paragraaf 5.1, van de toelichting (economische uitvoerbaarheid) meer duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de aard en omvang van de verontreinigingen.

Reactie

Het plangebied Spaanse Polder is de afgelopen jaren op verschillende locaties gesaneerd. Dit is het geval op de Overschieseweg, (gesaneerd in 2000), Linschotenstraat (gesaneerd in 2007), Breevaartstraat (gesaneerd in 2002), Giessenweg (gesaneerd in 2004), Graafstroomstraat (gesaneerd in 2008) en de Schuttevaerweg (gesaneerd in 2004). Bij iedere nieuwe activiteit dient rekening te worden gehouden met de noodzaak tot sanering van de bodem. Omdat er geen sprake is van spoedeisende sanering, kan deze worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/ of een bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van de bouwvergunning moet dan worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bouwen. Een verdere uitwerking is in het bestemmingsplan niet aan de orde.

7.5 Leidingen

VROM constateert dat in deel 2, paragraaf 5.6, van de toelichting is opgenomen dat er binnen het plangebied een hogedruk gasleiding aanwezig is, waarvoor een minimale bebouwings- en toetsingsafstand geldt. VROM meent dat, indien binnen de toetsingsafstand van de leidingen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader dient te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkelingen - mede uit oogpunt van externe veiligheid - aanvaardbaar zijn.

Reactie

Binnen het Rotterdamse deel van het plangebied is een aantal bestaande bedrijfsgebouwen gesitueerd binnen de toetsingsafstand (40 meter) en de bebouwingsafstand (20) van de hogedrukaardgasleiding. Afwijken van de toetsingsafstand is volgens de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998 mogelijk, mits er hiervoor planologische, technische of economische redenen zijn. Die redenen zijn hier aanwezig: De gemeente vindt het planologisch en economisch niet verantwoord om deze bedrijven weg te bestemmen. Ook de bedrijven die binnen de bebouwingsafstand liggen zijn positief bestemd. Bovenstaande documenten kennen namelijk geen saneringsplicht voor bestaande objecten binnen de bebouwingsafstand. Binnen de toetsingsafstand worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

7.6 Externe veiligheid

Gevraagd wordt om paragraaf 5.7. in overeenstemming te brengen met het recentelijk in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarbij dient duidelijkheid te worden verschaft omtrent de in het plangebied aanwezige risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Bevi. Het voorliggend voorontwerp bespreekt slechts LPG-stations en BRZO-inrichtingen. VROM vindt dit onvoldoende.

Reactie

Voor het plangebied is een PlanMER gemaakt. Naast LPG-stations is hierin aandacht geschonken aan andere risicovolle inrichtingen als bedoeld in het BEVI. Het betreft ammoniak koelinstallaties van Campina aan de Keenstraat en Berser Shipping Holland, die vallen onder het BRZO 1999. De toelichting is in overeenstemming met de PlanMER gewijzigd.

7.7 Luchtkwaliteit

VROM wenst een uitgebreider luchtonderzoek te verrichten dan in paragraaf 5.4 staat beschreven.

Reactie

In het kader van de planMER is luchtonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan fijn stof. De resultaten van dit onderzoek zijn aan het bestemmingsplan toegevoegd.


8. Rijksdienst voor de Monumentenzorg

8.1 Cultuurhistorie

De Rijksdienst constateert dat paragraaf 8 van de toelichting zich beperkt tot de archeologie en de historische aspecten van het historische lint aan de Schie. Een analyse van het bedrijventerrein (een van de oudste planmatig aangelegde in Nederland) alsmede de daarin aanwezige historisch waardevolle bebouwing ontbreekt. Aanvulling van deze paragraaf is nodig waarbij ook moet worden aangegeven hoe met de cultuurwaarden van de bestaande bedrijfsbebouwing (waaronder Van Nelle) wordt omgegaan.

Reactie

De plantoelichting van het bestemmingsplan is aangepast. In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid stil gestaan bij de planmatige ontwikkeling van het bedrijventerrein en de monumenten en beeldbepalende objecten, die het plangebied rijk is.

8.2 Van Nelle

Het Van Nelleterrein is in het voorontwerp te globaal bestemd en de Rijksdienst wenst de bestemming in overeenstemming te brengen met het structuurplan VNOF 1999.

Verder moeten enkele zichtlijnen op het Van Nellebebouwing worden vrij gehouden van hoogbouw.

Reactie

In het ontwerp-bestemmingsplan is de bestemming aangepast. Het terrein met de bebouwing is vastgelegd met het Structuurplan VNOF 1999 als basis.

Het terrein is in tweeën gedeeld, waarbij het oostelijk deel de gronden betreffen die als rijksmonument zijn aangewezen. De gebouwen, de fabriekstuin en de buitenruimte zijn gedetailleerd vastgelegd. De gronden hebben een gemengde bestemming gekregen.

Voor het westelijke niet-monumentale terrein geldt een globale regeling met een bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage is gebaseerd op het percentage aan huidige bebouwing dat op het terrein is gelegen. De regeling voor nieuwbouw komt ook voort uit het Structuurplan VNOF 1999 en betreft een bebouwingspercentage, bouwvlek en bouwhoogteregeling. Voor nieuwbouw dient eerst een gedeelte van de huidige bebouwing te worden gesloopt. Op die manier worden de zichtlijnen gewaarborgd, aangezien de hoeveelheid bebouwing, die het zicht vanaf de spoordijk op het rijksmonument beperkt, zal afnemen.

Ook voor toekomstige bebouwing in de bebouwingsstrook tussen de spoordijk en de Schuttevaerweg en de bebouwing tussen de A20 en het Van Nelleterrein gelden zodanige bebouwingsbepalingen dat deze bebouwing het zicht vanaf de spoordijk en de A20 op het rijksmonument niet zal beperken.

Aan de wens om milieuhinderlijke bedrijven rondom het VNOF uit te sluiten kunnen wij niet tegemoet komen in het bestemmingsplan. In het milieuvergunningtraject zullen dergelijke aspecten wel aan de orde komen.

Op de plankaart hebben de gronden met de groenvoorzieningen op het terrein van Van Nelle een groenbestemming gekregen.


9. Hoogheemraadschap van Delfland

9.1 Beheer

Het hoogheemraadschap verzoekt eventuele initiatiefnemers op de hoogte te stellen van het feit dat voor wijzigingen in de waterstaatkundige situatie op grond van Delflands Algemene Keur een vergunning nodig is.

Reactie

In de bestemmingsplantoelichting zal expliciet de volgende tekst worden opgenomen: ' Voor alle wijzigingen in de waterstaatkundige situatie is op grond van Delflands Algemene Keur een vergunning vereist.'

9.2 Waterkwantiteit

Om aan de landelijke veiligheidsnormering te voldoen, moet binnen een waterstaatkundige eenheid voldoende waterberging aanwezig zijn. Thans is er een schatting gemaakt van de benodigde hoeveelheid waterberging. Voor de zomer van 2006 zal door Delfland aan de hand van een zg ABC-polderstudie een exactere hoeveelheid worden bepaald.

Vooralsnog gaat Delfland er van uit dat bij elke nieuwe ontwikkeling in het gebied een evenredige waterberging van 325 m3 per hectare wordt gerealiseerd.

Echter wanneer de juiste hoeveelheid waterberging is bepaald zal samen met de gemeente moeten worden gezocht naar benodigde ruimte om deze waterberging in te passen.

Reactie

Het hoogheemraadschap heeft gereageerd op het voorstel tot het maken van een Plan-m.e.r. voor de Spaanse Polder.Naar aanleiding hiervan is ingegaan op de waterkwantiteit. Uit het hiervoor uitgevoerde onderzoek blijkt dat ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen 367% meer waterberging aangelegd dan strikt noodzakelijk is. Deze conclusie uit de Plan-m.e.r. is verwoord in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.

9.3 Veiligheid

In het gebied zijn nu waterkeringen aanwezig die niet op de gewenste locatie liggen. Delfland wil in overleg met de gemeente de meest gewenste locatie bepalen en deze daarna ruimtelijk vastleggen.

Reactie

De gemeente Rotterdam is uiteraard bereid mee te denken over verbetering van de huidige waterkering. Er zijn echter nog geen concrete plannen hiertoe. Het is niet mogelijk om, met betrekking tot dit bestemmingsplan, daar nu al rekening mee te houden.

10.2 Inspraak

Op grond van de inspraak verordening Rotterdam heeft het voorontwerp-bestemmingsplan vanaf 19 november 2004 tot en met donderdag 16 december 2004 gedurende vier weken ter inzage gelegen in het City informatiecentrum aan de Coolsingel; Infopunt Spaanse Polder, Vlaardingweg 72; Stadskantoor gemeente Schiedam, Stadserf 1, Schiedam.

Op maandag 13 december 2004 is in restaurant Au Marché, Industrieweg 46, Rotterdam, een inspraakbijeenkomst gehouden. Het verslag is als bijlage bijgevoegd. Dit verslag heeft van 17 december 2004 tot en met 13 januari 2005 ter inzage gelegen en is toegezonden aan de aanwezigen.

Van 25 juni 2010 tot en met 5 augustus 2010 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.

Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door:


1. Belangenvereniging Spaans Polder (BVSP), Sydneystraat 116, 3047 BP Rotterdam;

2. Belangengroep Ondernemingen Rotterdam Rijnmond (BOR), Postbus 8218, 3009 AE Rotterdam;

3. Wessel de Jonge (Coördinerend architect Van Nelle Ontwerpfabriek), postbus 13330, 3004 HH Rotterdam;

4. H. Lagendijk Holding B.V., Postbus 11122, 3004 CE Rotterdam;

5. Kondor Wessels Projecten B.V., Postbus 370, 7460 AJ Rijssen;

6. Holterman Autoschade, Amstelstraat 15, 3044 CA Rotterdam;

7. König Metaal Center B.V. namens Baris Beheer B.V., Energieweg 1, 3201 LH Spijkenisse;

8. Reclamant 8.

Verder zijn tijdens de inspraakavond mondeling opmerkingen ingediend door:

M1 Reclamant 9;

M2 Reclamant 10;

M3 Reclamant 11;


1. Belangenvereniging Spaans Polder (BVSP), Sydneystraat 116, 3047 BP Rotterdam

Reclamante maakt om diverse redenene bezwaar tegen het gevoerde doelgroepen- en clusterbeleid.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om af te zien van het doelgroepen- en clusterbeleid en het ontwerp-bestemmingsplan hierop aan te passen. De bedrijfsbestemming laat over het gehele bedrijventerrein bedrijven toe, die behoren tot en met milieucategorie 5. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.

1.2 Verkeer en ruimte

1.4.1 Verkeersmaatregelen Giessenplein & Matlingeweg

BVSP geeft aan dat het verkeer op het Giessenplein wordt gestremd door onder andere de vele kruispunten op de Matlingeweg. BVSP opteert voor betere kruisingen.

Reactie

De afgelopen jaren is reeds getracht de doorstroming van het verkeer op de Matlingeweg te verbeteren door de nieuwe inrichting van bestaande kruispunten. Het kruispunt met de Vlaardingweg is reeds aangepast. Het kruispunt met de Industrieweg is in ontwikkeling en het kruispunt met de Galateeweg is in studie. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit ten koste van de bereikbaarheid van de bedrijven gaat, maar een slechte doorstroming komt ook niet ten goede aan de bereikbaarheid. Wij merken nog op dat dergelijke verkeersingrepen niet worden geregeld in een bestemmingsplan, maar via een verkeersbesluit en een inrichtingsplan.

1.4.2 's-Gravenlandseweg

De belangenvereniging acht het voornemen om de 's-Gravelandseweg te versmallen van 2x2 naar
2x1 rijstroken onaanvaardbaar.

Reactie

Dit gebied ligt op het grondgebied van de gemeente Schiedam. Navraag wijst uit dat het voorstel om twee rijbanen voor de 's-Gravelandseweg te laten verdwijnen is komen te vervallen.

1.4.3 Industrieweg

BVSP opteert voor een verbreding van de Industrieweg. Tevens wenst BVSP een herinrichting van het kruispunt Industrieweg-Vlaardingweg.

Reactie

De Industrieweg is tussen de Vlaardingweg en de Giessenweg in de afgelopen jaren heringericht. Het kruispunt Industrieweg-Vlaardingweg is ook nieuw aangelegd. Deze nieuwe verkeerssituatie wordt overigens niet geregeld via een bestemmingsplan, maar via een verkeersbesluit en een inrichtingsplan.

1.4.4 Havenbekkens

De BVSP vindt de mogelijke aanleg van een extra weg over de havenbekkens een slechte investering.

Reactie

De komende 10 jaar is de weg en de demping van alle havenbekkens niet aan de orde.

1.4.5 Aansluiting werk- en woongebied

BVSP is van mening dat de aansluiting tussen werkgebied Spaanse Polder en de woongebieden Delfshaven, Rotterdam-Centrum niet zinvol is, aangezien de werknemers niet in die gebieden wonen, en de aansluiting daarmee uitsluitend sluipverkeer genereert.

Reactie

Met de Vreelustweg is de ontsluiting voor de Spaanse Polder aanzienlijk verbeterd. De Spangensekade en de Schuttevaerweg zijn aanzienlijk ontlast. Overigens heeft de Vreelustweg de Spaanse Polder niet alleen voor autoverkeer beter ontsloten, maar ook voor het fietsverkeer en het openbaar vervoer.

Voor iedere nieuwe verbinding geldt dat deze ook gebruikt gaat worden door verkeer waarvoor de verbinding niet bedoeld is. Het beeld dat ontstaat uit berekeningen en simulaties geeft echter aan dat de positieve effecten van de verbinding opwegen tegen de negatieve effecten.

1.4.6 Fietsverkeer

BVSP is van mening dat de werknemers in Spaanse Polder niet met de fiets naar hun werk komen. Investeren in fietspaden lijkt volgens BVSP daarom zinloos.

Reactie

Het doel van het verbeteren van de fietspaden in Spaanse Polder is dat door de aanwezigheid van goede fietspaden het gebruik van de fiets door werknemers ook toe zal nemen. Deze maatregel draagt bij aan een beperking van het autoverkeer en daarmee aan een verbetering van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein.

1.4.7 Sluipverkeer

De afsluiting van de Spaanse brug voor het autoverkeer betekent volgens BVSP dat de navelstreng die Overschie en de bedrijventerreinen verbindt, wordt verbroken. Dit wordt nadelig geacht voor zowel de gebruikers van de bedrijventerreinen als de middenstand in Overschie. Volgens BVSP is het voor haar leden van groot belang dat deze verbinding geheel vrij toegankelijk blijft.

Reactie

In 2007 is de Spaanse Brug vervangen. Van afsluiting voor het autoverkeer is geen sprake. Het bestemmingsplan is daarentegen ook niet het geëigende instrument om verkeersmaatregelen, zoals het wel of niet afsluiten van de Spaanse Brug, te regelen.

1.4.8 Parkeren

De BVSP vraagt zich af of de gemeente het parkeren op het bedrijventerrein wil gaan reguleren.

Reactie

Vooralsnog wordt geen aanleiding gezien parkeerregulering in te voeren in het gebied. Parkeren op eigen terrein is het uitgangspunt voor dit gebied. Overigens is een dergelijk beleid niet in een bestemmingsplan te regelen, waardoor deze opmerking in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet relevant is.

1.4.9 Verkeerslichten

BVSP staat sceptisch tegenover de stelling dat plaatsing van verkeerslichten op de Matlingeweg en op de kruising Jan van Riebeeckweg/De Brauwweg de doorstroming van het verkeer zou verbeteren.

Reactie

De kruising Jan van Riebeeckweg/De Brauwweg is gelegen in de gemeente Schiedam. Een reconstructie van het kruispunt heeft inmiddels plaatsgevonden.

1.4.10 Parklane

Van een serieuze poging om van de Matlingeweg een Parklane te maken, kan volgens BVSP pas sprake zijn wanneer het weggedeelte over de brug De Schie niet wordt versmald naar 2x1-rijstroken. Bovendien vindt zij de trottoirs veel te breed. De ruimte zou kunnen worden gebruikt om parkeerplaatsen te creëren op plaatsen waar die schaars is.

Reactie

Wij danken reclamant voor deze aanbeveling. Het weggedeelte van de Matlingeweg ter hoogte van de Oost-Abtsbrug is momenteel 2x1. Binnen de verkeersbestemming is voldoende ruimte gereserveerd om uit te breiden naar een wegprofiel van 2x2-rijstroken.

1.5 Bebouwingspercentage

Het voorstel om ondernemers toestemming te verlenen hun perceel maximaal te bebouwen lijkt enerzijds sympathiek, toch is BVSP hiervan niet gecharmeerd. In het verleden zijn situaties gecreëerd die het thans onmogelijk maken parkeergebruik op eigen terrein verder te intensiveren. Betoogd wordt dat niet het bedrijfsleven de rekening hiervan gepresenteerd mag krijgen. Het parkeerprobleem dat bij uitvoering van het voorstel wordt gecreëerd, zal volgens BVSP immens zijn.

Reactie

De regels rondom het bebouwingspercentage staan los van het parkeervraagstuk. Wat betreft het bebouwingspercentage geldt dat de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen alle ruimte aan bedrijven laat om hun perceel maximaal in te richten, maar daar wel aan koppelt dat ze tevens het parkeren op eigen terrein regelen. Bestaande bedrijven en bestaande parkeerplaatsen in de buitenruimte blijven hierbij ongemoeid. Voor de reactie ten aanzien van het parkeren wordt verwezen naar de reactie onder 1.4.8.

1.6 Milieuzonering en de woonfunctie

BVSP zegt er nadrukkelijk op te wijzen dat er teveel (wettelijke) beperkingen zijn verbonden aan de combinatie industriegebied en wonen. Het kan volgens BVSP niet zo zijn dat toekomstige bewoners op grond van hun klachten bedrijven laten stilleggen of ze op hoge kosten jagen, doordat bedrijfsprocessen moeten worden aangepast ten gerieve van de woonfunctie.

Reactie

De gemeente onderschrijft de stelling dat er teveel (wettelijke) beperkingen zijn verbonden aan de combinatie van wonen en zwaardere bedrijvigheid. Het beleid is er op gericht dat op termijn alle niet-bedrijfsmatige functies verdwijnen uit de Spaanse Polder. Daarom worden de woonschepen in de Spaanse Polder wegbestemd. Voor de reeds aanwezige bedrijfswoningen geldt een uitsterfconstructie. Dat betekent dat de huidge bedrijfswoningen zijn toegestaan totdat de functie wordt beeïndigd en nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan.

1.7 Overige aspecten

De Vlaardingweg wordt foutief geschreven als Vlaardingseweg.

Reactie

De fout is hersteld in de plantoelichting.

1.8 Wijziging bestemmingen in het vigerende bestemmingsplan

BVSP zegt uit diverse bronnen te hebben vernomen dat bepaalde in het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemmingen in het voorontwerp zijn gewijzigd. Dit acht zij onacceptabel.

Reactie

In het vorige bestemmingsplan was bijna elk bedrijf toegestaan in de Spaanse Polder, doordat de vrijwel in het gehele plangebied geldende algemene bestemming 'Handel en Industrie' erg ruim was gedefinieerd. Dit plan is echter ruim 50 jaar oud. Er is sinds die tijd veel veranderd. Zo zijn de milieueisen veel strenger geworden, de verkeerssituatie is niet te vergelijken met vroeger en de economische positie van de stad en daarbinnen de Spaanse Polder is geheel veranderd.

Zoals eerder onder 1.1 is vermeld wordt het doelgroepen- en clusterbeleid niet meegenomen in het bestemmingsplan.

2. Belangengroep Ondernemingen Rotterdam Rijnmond (BOR), Postbus 8218, 3009 AE Rotterdam

2.1 Algemeen

De BOR is van mening dat de communicatie met ondernemers en de BOR niet optimaal is.

Reactie

Ondernemers en de BOR worden betrokken bij de planvorming door onder andere nieuwsberichten op de projectwebsite, nieuwsbrieven, inrichtingsplannen van herinrichting van wegen in het plangebied.

2.2 Cluster- en doelgroepenbeleid

De vorming bedrijvenclusters in de Spaanse Polder is een theoretische oplossing voor een probleem dat nagenoeg niet bestaat. Volgens BOR is het bedrijventerrein uniek vanwege zijn diversiteit aan bedrijven. Door het toekomstige beleid zullen bedrijven die niet in een bepaalde cluster kunnen worden ingedeeld, worden uitgesloten van vestiging. Hierdoor komt volgens BOR "de ongelooflijk belangrijke" diversiteit in gevaar. Om deze reden zou BOR graag zien dat nieuw te vestigen (arbeidsintensieve) lichte industrie in alle clusters mogelijk blijft.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen em de diversiteit aan bedrijven te behouden. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging. Dit geldt dus ook voor lichte industrie, waar reclamant aan refereert. Tevens zullen niet-bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk worden uitgesloten en in ieder geval geen nieuwe situaties worden mogelijk gemaakt.

2.3 Afsluiten Spaanse Brug

BOR is tegen het afsluiten van de Spaanse brug, ook wanneer die sluiting beperkt zou blijven tot de spitsuren. Een afsluiting van de brug zal volgens haar leiden tot een nog grotere congestie op andere delen in het plangebied.

Reactie

In 2007 is de Spaanse Brug vervangen en deze nieuwe brug is mede vanwege de draagkracht voor het vrachtverkeer niet toegankelijk. Van afsluiting van deze brug voor het autoverkeer is echter geen sprake. Het bestemmingsplan is overigens niet het geëigende instrument om verkeersmaatregelen, zoals het wel of niet afsluiten van de Spaanse Brug, te regelen.

2.4 Verkeersbewegingen Spaanse Polder

De BOR verzoekt bij de verbetering en de vernieuwing van de kruispunten, de bochtstralen flink ruimer in te richten in verband met het grote aantal vrachtwagens dat door het gebied rijdt. De BOR verwijst hiervoor naar schetsen welke door dS+V worden gemaakt.

Reactie

De afdeling Verkeer is op de hoogte van deze opmerking. Doordat het bedrijventerrein Spaanse Polder een ouder bedrijventerrein betreft is het echter bij de herinrichting van bestaande wegen niet altijd mogelijk de gebruikelijke bochtstralen toe te passen. Het bestemmingsplan is overigens niet het geeïgende instrument om de inrichting van het plangebied in vast te leggen.

3. Wessel de Jonge (Coördinerend architect Van Nelle Ontwerpfabriek), postbus 13330, 3004 HH Rotterdam

3.1 Algemeen

Reclamant geeft in een gedetailleerde reactie aan dat hij om diverse redenen bezwaar maakt tegen de globale bestemming van het Van Nelle-terrein, te weten:

- Verdeling monumentale en niet-monumentale gedeelte van het terrein. -> parkeerbeperking in het monumentale deel;

- Bestemmingsregeling afstemmen op het structuurplan VNOF 1999: bouwvlek, bouwhoogten, bebouwingspercentage;

- Gewenste gebruik: kinderopvang, sauna/heath&wellnesscentrum, fitness, recreatief en sportief gebruik en horeca (1.200 m2) en De in de planregels genoemde doelgroepen dienen te worden uitgebreid (meer dan radio, media en televisie);

- De maximale bouwhoogten van de bebouwing in de strook tussen Van Nellegebouw en A20 beperken het zicht op het Van Nellegebouw en de maximale bouwhoogte voor de onbebouwde strook tussen spoordijk en Schuttevaerweg 97 is ook hoger dan gewenst. Om de zichtlijnen vanaf de spoordijk en de A20 te waarborgen wenst reclamant een maximale bouwhoogte rondom het Van Nelleterrein van 16 meter i.p.v. 45 meter.

- Wens om in een zone rondom het VNOF geen nieuwe milieuhinderlijke bedrijven (met name stof- en geurhinder) toe te laten, zodat de monumentale gebouwen van de VNOF van deze vorm van hinder geen last ondervinden.

- Ontheffing verlenen van planregel dat 5% oppervlaktewater dient te worden gerealiseerd, indien voldaan wordt aan de eis dat het niet leidt tot aantasting van de monumentale waarde van het terrein;

- De groenstrook op het Van Nelle-terrein langs de watergang aan de Schuttevaerweg heeft geen expliciete groenbestemming. Deze ontbreekt eveneens langs de overige terreingrenzen.

Reactie

In het ontwerp-bestemmingsplan is de bestemming aangepast. Het terrein met de bebouwing is vastgelegd met het Structuurplan VNOF 1999 als basis.

Het terrein is in tweeën gedeeld, waarbij het oostelijk deel de gronden betreffen die als rijksmonument zijn aangewezen. De gebouwen, de fabriekstuin en de buitenruimte zijn gedetailleerd vastgelegd. De gronden hebben een gemengde bestemming gekregen.

Voor het westelijke niet-monumentale terrein geldt een globale regeling met een bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage is gebaseerd op het percentage aan huidige bebouwing dat op het terrein is gelegen. De regeling voor nieuwbouw komt ook voort uit het Structuurplan VNOF 1999 en betreft een bebouwingspercentage, bouwvlek en bouwhoogteregeling. Voor nieuwbouw dient eerst een gedeelte van de huidige bebouwing te worden gesloopt. Op die manier worden de zichtlijnen gewaarborgd, aangezien de hoeveelheid bebouwing, die het zicht vanaf de spoordijk op het rijksmonument beperkt, zal afnemen.

Ook voor toekomstige bebouwing in de bebouwingsstrook tussen de spoordijk en de Schuttevaerweg en de bebouwing tussen de A20 en het Van Nelleterrein gelden zodanige bebouwingsbepalingen dat deze bebouwing het zicht vanaf de spoordijk en de A20 op het rijksmonument niet zal beperken.

Aan de wens om milieuhinderlijke bedrijven rondom het VNOF uit te sluiten kunnen wij niet tegemoet komen in het bestemmingsplan. In het milieuvergunningtraject zullen dergelijke aspecten wel aan de orde komen.

Op de plankaart hebben de gronden met de groenvoorzieningen op het terrein van Van Nelle een groenbestemming gekregen.

4. H. Lagendijk Holding B.V., Postbus 11122, 3004 EC Rotterdam

4.1 Tankstation Vlaardingweg 30

Dit bestaande tankstation is in het voorontwerp niet terug te vinden. Gevraagd wordt dit alsnog in het voorontwerp op te nemen.

Reactie

Hier was inderdaad een verkooppunt voor motorbrandstoffen gevestigd; dit is thans echter gesloten. Op deze locatie bevindt zich alleen nog het vulpunt van het LPG-verkooppunt aan de Vlaardingweg 64. De bestaande situatie is in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen.

4.2 Gasinstallaties Vlaardingweg 30 en 64

De plaatsing van deze 2 installaties op een saneringslijst mist elke (toetsings)grond. Volgens Lagendijk voldoen beide installaties aan alle relevante voorschriften. Deze installaties komen evenmin voor op de door de overheid landelijk vastgestelde saneringslijst.

Reactie

Aan de Vlaardingweg 64 bevindt zich een verkooppunt voor motorbrandstoffen, aan de Vlaardingweg 30 niet meer. Het LPG-vulpunt bevindt zich echter op het perceel Vlaardingweg 30; vandaar loopt een leiding naar het verkooppunt aan Vlaardingweg 64. Het is ons niet bekend welke saneringslijst wordt bedoeld en dat deze installaties hierop zijn geplaatst.

4.3 Straatnaamfout

Vlaardingseweg moet zijn Vlaardingweg.

Reactie

De opmerking is terecht; de fout is hersteld.

4.4 Detailhandel bij benzineverkooppunten

Volgens Lagendijk staat het maximeren van detailhandel bij benzineverkooppunten tot 125 m2 op gespannen voet met het gemeentelijk beleid, krachtens welk beleid verkooppunten worden verplaatst naar de rand van de stad. Deze maximering in het voorontwerp dient volgens haar dus te vervallen.

Reactie

De norm van max. 125 m2 verkoopvloeroppervlakte detailhandel in brandstofverkooppunten (mits het aanbod beperkt is tot dagelijkse boodschappen en de bestaande detailhandelsstructuur ter plaatse niet wordt aangetast) wordt conform het provinciale beleid overgenomen in Rotterdamse bestemmingsplannen.

De opvatting dat verkooppunten moeten worden verplaatst naar de randen van de stad is ontleend aan de raadsdiscussie in december 1999. Hiermee werd bedoeld dat het ongewenst is als benzineverkooppunten te ver in of tegen dichtbevolkte woonwijken gevestigd zijn. Er is geen beleidsuitspraak die in algemene zin uitgaat van het verplaatsen naar de randen van de stad.

5 Kondor Wessels Projecten B.V., Postbus 370, 7460 AJ Rijssen

5.1 Status aparte "Van Nelle Ontwerpfabriek" (VNOF)

Kondor Wessels Projecten (hierna te noemen KWP) stelt dat de status aparte van de VNOF, die in overleg met het OBR is vastgesteld, in de toelichting op het voorontwerp nauwelijks naar voren komt.

De VNOF valt binnen de bestemming "gemengde doeleinden". Van een bijzondere status van de VNOF hierin is volgens KWP geen sprake. Het bestemmingsplan lijkt volgens KWP de juiste plek om de status aparte van de VNOF te verankeren. In het licht hiervan wordt gedacht aan afspraken omtrent horeca, detailhandel en evenementen. Een ruimere bestemming wordt in ieder geval noodzakelijk geacht.

Reactie

In het ontwerp-bestemmingsplan is de bestemming aangepast. Het terrein met de bebouwing is vastgelegd met het Structuurplan VNOF 1999 als basis.

Het terrein is in tweeën gedeeld, waarbij het oostelijk deel de gronden betreffen die als rijksmonument zijn aangewezen. De gebouwen, de fabriekstuin en de buitenruimte zijn gedetailleerd vastgelegd. De gronden hebben een gemengde bestemming gekregen.

Voor het westelijke niet-monumentale terrein geldt een globale regeling met een bebouwingspercentage. Dit bebouwingspercentage is gebaseerd op het percentage aan huidige bebouwing dat op het terrein is gelegen. De regeling voor nieuwbouw komt ook voort uit het Structuurplan VNOF 1999 en betreft een bebouwingspercentage, bouwvlek en bouwhoogteregeling. Voor nieuwbouw dient eerst een gedeelte van de huidige bebouwing te worden gesloopt. Op die manier worden de zichtlijnen gewaarborgd, aangezien de hoeveelheid bebouwing, die het zicht vanaf de spoordijk op het rijksmonument beperkt, zal afnemen.

Ook voor toekomstige bebouwing in de bebouwingsstrook tussen de spoordijk en de Schuttevaerweg en de bebouwing tussen de A20 en het Van Nelleterrein gelden zodanige bebouwingsbepalingen dat deze bebouwing het zicht vanaf de spoordijk en de A20 op het rijksmonument niet zal beperken.


5.2 Doelgroep designcluster

In de ontwikkelingsvisie (pag. 16) wordt volgens KWP gesteld dat het designcluster in eerste instantie is bestemd voor bedrijven voor opgenomen media, radio en televisie.

Reactie

Verwezen wordt naar de reactie onder 5.1.


5.3 Zonering voor het VNOF

KWP verzoekt om in een zone rondom het VNOF geen nieuwe milieuhinderlijke bedrijven (met name stof- en geurhinder) toe te laten, zodat de monumentale gebouwen van de VNOF van deze vorm van hinder geen last ondervinden. . Verder opteert Kondor Wessels voor de vestiging van bedrijvigheid, die behoort tot milieucategorie 4, op het Van Nelleterrein.

Reactie

Het Van Nelleterrein is gelegen op een bedrijventerrein. Om de bedrijven niet te beperken in hun mogelijkheden wordt geen zonering gehanteerd rondom het Van Nelleterrein. Dat betekent dat bedrijven, die behoren tot milieucategorie 5 mogelijk zijn. Binnen de gemengde bestemming van het Van Nelleterrein wordt bedrijvigheid, die behoort tot een maximale milieucategorie van 3.1, het best passend geacht bij de uitstraling van het Van Nellecomplex.


5.4 Watertoets

KWP heeft ernstige bezwaren tegen de watertoets die 5% oppervlaktewater voorschrijft.

Reactie

Deze watereis is niet meer opgenomen in de gemengde bestemming, aangezien elders in het plangebied meer dan voldoende compensatie van water plaatsvindt.


6. Holterman Autoschade, Amstelstraat 15, 3004 EC Rotterdam

6.1 Reclamant meent dat indien het bestemmingsplan in deze vorm doorgang vindt zijn autoschadebedrijf zal worden gesitueerd in de foodcluster, waardoor het onverkoopbaar zal worden. Hij concludeert hieruit dat het bestemmingsplan in de voorgestelde vorm nadelig voor hem zal zijn.

Reactie

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de maximale mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging.


7. König Metaal Center BV namens Baris Beheer BV, Energieweg 1, 3201 LH Spijkernisse

7.1 Categorie-indeling bedrijvigheid

Het onroerend goed van Baris is gesitueerd tussen de Linschotenstraat en de Gantelhaven.

De milieucategorie-indeling vormt een drastische beperking van de gebruiksmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan uit 1958 biedt. Gevraagd wordt om op bovengenoemde locatie de vestiging van bedrijven mogelijk te maken die volgens de "Staat van Bedrijfsactiviteiten" vallen in de categorieën 1 tot en met 5.

Reactie

In het vorige bestemmingsplan was bijna elk bedrijf toegestaan in de Spaanse Polder, doordat de vrijwel in het gehele plangebied geldende algemene bestemming 'Handel en Industrie' erg ruim was gedefinieerd. Dit plan is echter ruim 50 jaar oud. Er is sinds die tijd veel veranderd. Zo zijn de milieueisen veel strenger geworden, de verkeerssituatie is niet te vergelijken met vroeger en de economische positie van de stad en daarbinnen de Spaanse Polder is geheel veranderd.

Vanwege het grote aantal reacties tegen het cluster- en doelgroepenbeleid en de milieuzonering is besloten om in het ontwerp-bestemmingsplan af te zien van dit beleid. Getracht wordt zo goed mogelijk de maximale mogelijkheden van de bedrijvigheid te regelen. Zittende bedrijven hoeven niet te worden verplaatst en nieuwe bedrijven zullen niet worden uitgesloten van vestiging. Tevens zijn bedrijven, die behoren tot en met milieucategorie 5 toegestaan op het bedrijventerrein. Voor de gronden van Baris geldt dat bedrijven, die behoren tot en met milieucategorie 5, zijn toegestaan.

7.2 Maatbestemming

König verzoekt om de gebruiksmogelijkheden van de bestemming "Bedrijven categorie 1 en 2, alsmede transportbedrijf laden/lossen en overslag", te vergroten ten gunste van de sedert jaren op de locatie van Baris gevestigde onderneming in opslag en distributie van goederen en daarbij ook de vestiging van bedrijven in de logistieke dienstverlening, opslag en distributie van goederen mogelijk te maken.

Reactie

Voor deze reactie verwijzen wij naar de reactie onder 7.1.


7.3 Bouwhoogte

Het geldende bestemmingsplan uit 1958 kent met betrekking tot bouwhoogten van gebouwen geen beperkingen. König vraagt om een aanpassing van de maximale bouwhoogte tot 15 meter, zodat de opslag, de overslag, en de distributie van goederen in de loodsen mogelijk blijft.

Reactie

Ten opzichte van het voorontwerp-bestemmingsplan krijgt de bouwhoogte voor deze gronden op de plankaart een maatbestemming met een maximale bouwhoogte van 15 meter.

8. Reclamant 8

8.1 Reclamant wenst dat zijn bedrijfswoning aan de Giessenweg 71 wordt aangeduid als bedrijfswoning op de plankaart.

Reactie

De bedrijfswoning aan de Giessenweg 71 heeft de aanduiding "bedrijfswoning" binnen de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen. Tevens is het adres opgenomen in de bijlage met de adressenlijst van bedrijfswoningen in het plangebied.


M1 Reclamant 9

M1.1 Reclamant maakt bezwaar, omdat een woonbestemming in de Alblashaven niet in het bestemmingsplan voor komt.

Reactie

Het bedrijventerrein Spaanse Polder is bedoeld voor bedrijfsmatige functies. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom ook geen woonbestemming opgenomen voor deze gronden. Wij kunnen niet tegemoet komen aan de zienswijze om een woonbestemming voor deze gronden mogelijk te maken.


M2 Reclamant 10

M2.1 Reclamant vraagt zich af wanneer een besluit is genomen ten aanzien van de bodemsanering.

Reactie

Op 16 december 2004 heeft het bevoegd gezag een besluit genomen ten aanzien van de bodemsanering op Overschieseweg 21-25. Dit besluit staat geregistreerd onder nummer TC-04-49-10. Aangezien het hier een kavel betreft in particulier eigendom komen de kosten voor sanering voor rekening van de eigenaar van de grond.


M2.2 Reclamant maakt bezwaar tegen de nieuw aangegeven rooilijn of bouwlijn op de percelen Overschieseweg 21 t/m 25 en 32 t/m 33, omdat die sterk afwijken van de oude, bestaande rooilijn.

Reactie

De nieuwe rooilijn wijkt af van die in het vigerende plan. De rooilijn in het oude bestemmingsplan is een vloeiende lijn. Nu volgt de rooilijn de bestaande bebouwing, waardoor een 'gekartelde' rooilijn is ontstaan.

De bedoeling van het exact vastleggen van de rooilijn is om het bijzondere, het kleinschalige en informele en het groene karakter van de Overschieseweg te behouden.

In het ontwerp-bestemmingsplan is het verloop van de rooilijn aan de Overschieseweg beperkt tot de bebouwing aan de Overschieseweg tussen de nummers 50 en 104. Voor het gedeelte waar reclamant op doelt wordt geen rooilijn opgenomen.


M3 Reclamant 11

M4.1 Reclamant is van mening dat door in plaats van het kruispunt Vlaardingweg-Industrieweg met een bocht over de Vlaardingweg mee te draaien geen kruispunt nodig is, maar een doorgaande verbinding een betere oplossing is.


Reactie

Dit idee wordt door het projectteam in overweging genomen binnen het deelproject 'Industrieweg'. Verdere uitwerking hiervan, zowel voor een bocht als voor een kruispunt, valt echter buiten het kader van dit bestemmingsplan.



M4.2 De brug bij de Doenkade over de Schie kent op twee plaatsen links afslaand verkeer. Verkeer dat naar Rotterdam gaat moet links afslaand de weg kruisen. Verkeer naar Den Haag moet ook links afslaand de weg kruisen. Waarom niet het verkeer rechtstreeks rechtsaf de Rijksweg op laten gaan?


Reactie

Verbetering van de verkeersafwikkeling rondom de Doenkadeknoop is in studie. Eventuele aanpassingen vallen echter buiten het kader van dit bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Verslag Mondelinge Inspraakreacties Voorontwerp-bestemmingsplan 'Spaanse Polder & 'S-graveland 2004'

17 december 2004

Inspraakreactie

Naam:

De heer A. van Gool

Adres:

Industrieweg 138a, 3044 AT Rotterdam

Reactie

Meneer Van Gool heeft een woonbestemming in de Alblashaven. Deze woonbestemming komt echter niet in de bestemmingsplannen voor.

Inspraakreactie

Naam:

De heer De Man

Mar NV

Adres:

Postbus 34040, 3005 GA Rotterdam

Reactie

De heer De Man geeft aan dat er een fout zit in het bestemmingsplan. 'Er wordt gesproken over een bouwhoogte van 7 meter langs de A20, terwijl men juist hoge gebouwen wil bouwen. In het bestemmingsplan blijkt dan later dat er een minimale bouwhoogte is van 15 meter. Daarnaast heeft de heer De Man een kritische opmerking over de functie van deze hoge gebouwen. Er moet meer inzicht komen in de toegestane functies. Industriële activiteiten op de 15e verdieping, is onzinnig.

Inspraakreactie

Naam:

J.C. van Donkelaar

C. van Donkelaar Group BV

Adres:

Overschieseweg 32, 3044 EE Rotterdam

Reactie

Sinds 1992 is men bezig met bodemsanering. Er is echter nog steeds geen besluit genomen. In 2000 zou er gesaneerd gaan worden, dit is niet doorgegaan. In 2004 zou er een besluit genomen gaan worden, dit is weer verschoven naar 13 december.' Sindsdien heeft meneer Van Donkelaar niets meer gehoord over de bodemsanering. Zijn vraag is dan ook: 'wanneer wordt er een besluit genomen?'

Meneer Van Donkelaar wil graag een bezwaar aantekenen tegen de nieuwe aangegeven rooilijn of bouwlijn op de percelen Overschieseweg 21 t/m 25 en 32 t/m 33. Dit wijkt sterk af van de oude, bestaande rooilijn. Van Donkelaar heeft bezwaar, omdat er nu minder mogelijkheid is om te bouwen. Dit vindt hij 'totaal onacceptabel'.

Inspraakreactie

Naam:

Dhr. Lagendijk

Adres:

Vlaardingweg 30, 3044 CK Rotterdam

Reactie

De eerste opmerking van meneer Lagendijk heeft betrekking op het kruispunt Vlaardingweg-Industrieweg. 'Door de nieuwe plannen wordt de Industrieweg een belangrijkere weg in Spaanse Polder. De Industrieweg vloeit af in de Matlingeweg, net voor de brug. Waarom niet met een bocht over de Vlaardingweg meedraaien? Dan heb je geen kruispunt, maar een doorgaande verbinding. Hierdoor maak je de Vlaardingweg iets belangrijker, maar daar heb je de ruimte. Op deze manier kan je een grote hoeveelheid verkeer verwerken.'

De tweede opmerking gaat over de brug bij de Doenkade over de Schie. 'Daar heb je op twee plaatsen links afslaand verkeer. Verkeer dat naar Rotterdam gaat moet links afslaand de weg kruisen. Verkeer naar Den Haag moet ook links afslaand de weg kruisen. Waarom niet het verkeer rechtstreeks rechtsaf de Rijksweg op laten gaan? Dan ben je het kruisende verkeer kwijt!'

Inspraakreactie

Naam:

De heer Verbakel, Verbakel Schiedam

De heer van der Dool, Staalhandel Van Zijl BV

Adres:

Brauwweg 5, 3125 AE Schiedam

Brauwweg 1, 3125 AE Schiedam

Reactie

Verbakel en Van Zijl B.V. beschikken over een gezamenlijke inrit. Met een kleine aanpassing kan deze inrit veel toegankelijker wordt gemaakt.

Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond

Bijlage 3 Uitspraak Raad Van State Van 17 December 2014