Bedrijventerrein Noordwest
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 06-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het noodzakelijk om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. Uiterlijk 1 juli 2013 dienen alle bestemmingsplannen voor het Rotterdamse grondgebied geactualiseerd te zijn.
1.2 Gekozen Planopzet
Het bestemmingsplan regelt voornamelijk de bestaande situatie in het plangebied.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied wordt gevormd door het bedrijventerrein Noordwest. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 110 hectare en wordt omsloten door de toekomstige golfbaan Oost-Abtspolder aan de noordzijde, de Delftse Schie aan de oostzijde en de gemeentegrens met Schiedam aan de west- en zuidzijde. Langs de Broekkade (gemeente Schiedam) ligt tevens woonbebouwing in een lint. Ten zuiden van het plangebied ligt bedrijventerrein Spaanse Polder. Op onderstaande figuur zijn de ligging en de plangrenzen van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1: Bedrijventerrein Noordwest en omgeving
Bedrijventerrein Noordwest is een gemengd bedrijventerrein en bestaat uit min of meer uniforme kavels. Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. In de jaren '80 is gestart met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Noordwest. Noordwest is met name bestemd voor internationaal gerichte bedrijvigheid in de sectoren productie, assemblage, handel en distributie. Het bedrijvenpark kenmerkt zich inmiddels dan ook door een concentratie van buitenlandse ondernemingen. Het gebied valt onder het centrale stadsbestuur.
Figuur 1.2: Plangrenzen bedrijventerrein Noordwest
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied van dit bestemmingsplan komt geheel overeen met het plangebied van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noordwest" vervangt het bestemmingsplan "Oost Abtspolder" (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 februari 1958, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 26 januari 1959, Kroonbesluit van 14 april 1961).
Figuur 1.3: Geldende bestemmingsplan (303)
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
2.2.1 Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010
In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars.
Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt
van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben
invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van
delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de
provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de
bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon, -
werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek,
creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid
was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.
2.2.2 Provinciale verordening "Ruimte"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010
De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat door middel van de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedsfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
2.2.3 Overig
Overige relevante documenten zijn:
- Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan
Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten - Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2003-2020.
Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
2.3.2 Visie Werklocaties 2030
Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).
Het noordelijke gebied ligt in de "kennis en dienstenzone" van Rotterdam en de economische oriëntatie is vooral gericht op de Randstad. In de Randstadgemeenten bevindt zich tevens het aanvullende of concurrerende aanbod aan locaties. Om te kunnen concurreren met de Randstad moeten hoogwaardige werklocaties worden aangeboden in combinatie met een bijbehorend woningen- en voorzieningenaanbod. Verouderde bedrijventerreinen, zoals Spaanse Polder en Noord West dienen te worden geoptimaliseerd en geherstructureerd.
Het bedrijventerrein Noordwest is aangegeven als "aandachtsgebied". Aandachtsgebieden zijn gebieden waar geen groot economisch groeipotentieel meer aanwezig is. Daarmee is het doel van ingrepen in dit gebied vooral gericht op het (opnieuw laten) functioneren van de werklocaties. Voor het beheersbaar houden van bepaalde ontwikkelingen kan herstructurering of herprofilering noodzakelijk zijn. Voor zover nog niet aanwezig, behoort hiertoe ook het opzetten van een goede beheersorganisatie en beheersstrategie. Onderdelen van deze beheersstrategie zijn: technisch beheer, functioneel beheer en handhaving.
Het aanbod aan Rotterdamse bedrijvenlocaties is krap. Speciale aandacht gaat naar de verouderde werklocaties, zoals bedrijventerrein Noordwest. Optimaliseren van de bestaande bedrijventerreinen door herstructurering is hier van belang. Investeren in deze gebieden is noodzakelijk om de (economische) leefbaarheid en de investeringsbereidheid bij de ondernemers op peil te houden.
2.3.3 Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020
Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 á 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.
2.3.4 Horecanota Rotterdam 2012-2016
Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders
Doel
Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.
Visie
Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:
- kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners;
- dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven;
- horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt.
Bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied
Een bedrijventerrein is een gebied dat in eerste instantie is bedoeld voor de vestiging van commerciële bedrijven. De inrichting van het gebied is aangepast aan de wensen van aanwezige bedrijven. Industriegebieden liggen vaak aan grote verkeersaders. Veelal richt de horeca op bedrijventerreinen zich op de zakelijke markt. Bedrijventerreinen lenen zich daarnaast goed voor de vestiging van feestzalen. De panden zijn groot, over het algemeen makkelijk te bereiken en er zijn veelal voldoende parkeerplekken beschikbaar. Doordat er geen omwonenden zijn, is overlast beperkt. Nachthoreca is minder gewenst op dit soort afgelegen plekken aangezien toezicht hierdoor lastig te bewerkstelligen is en openbare orde en veiligheid niet makkelijk te waarborgen.
2.3.5 Feestzalen
Het blijkt dat Rotterdam te weinig aanbod heeft voor feestzalen. Veel a.s. echtparen moeten uitwijken naar andere steden - soms ver buiten de stad - voor hun huwelijksviering; culturele manifestaties (initiatiefeesten etc.) kunnen niet worden gehouden, en er is veel meer vraag dan aanbod m.b.t. locaties voor commerciële feesten. Bij het zoeken naar nieuwe geschikte locaties voor feestzalen is de Horecanota 2007-2011 als uitgangspunt genomen. Daarin is ten aanzien van feestzalen opgenomen dat uitgangspunt van het beleid inzake zalen- en partycentra een evenwichtige spreiding over de stad is. Voor het Vierhavengebied geldt een ontwikkelingsbeleid, dat wil zeggen dat er ruimte is voor twee nieuwe feestzalen in het gebied. Daarnaast dienen overlastsituaties in en rond zalen- en partycentra zoveel mogelijk te worden voorkomen. De exploitatie van zalen- en partycentra kan specifieke problemen met zich mee brengen, die een inbreuk op de openbare orde en het woon- en leefklimaat kunnen betekenen. In verband met de risico's voor de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat, worden hoge eisen gesteld aan de exploitanten van zalen- en partycentra.
2.3.6 Integraal Plan Buitenruimte Bedrijventerrein Noordwest
Vastgesteld op 7 december 2005
Voor een hoogwaardige buitenruimte op het bedrijventerrein Noordwest is het van belang om groen, water, verkeer en bebouwing op een integrale wijze te behandelen. Het integraal Plan Buitenruimte Bedrijventerrein Noordwest is een totaal pakket, waarin de samenhang van de ruimtelijke en stedenbouwkundige aspecten in beeld zijn gebracht.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Tussen circa 6000 en 4400 voor Christus worden er in het gebied mariene afzettingen gevormd (Afzettingen van Calais), verband houdend met de stijgende zeespiegel. Daarna neemt de snelheid van de zeespiegelrijzing af en gaat het plangebied voor lange tijd, mogelijk tot kort voor het begin van de jaartelling, deel uitmaken van een uitgestrekt veengebied.
De Schie met haar vertakkingen is mogelijk in oorsprong een veenafwateringsriviertje richting de Maas. De veenvorming werd in het plangebied onderbroken in de laatste eeuwen voor de jaartelling door toegenomen rivier - en/of zeeinvloed. Het veengebied raakte beter ontwaterd, en waarschijnlijk ook beter begaanbaar, en bovendien vond er vanuit de veenafwateringsriviertjes sedimentatie van klei en zand plaats (Afzettingen van Duinkerke I/II). De kern van het veengebied van de latere Abtspolder bleef echter onaangetast.
De randen van de veengebieden en de kleiige of zandige oevers van de riviertjes werden in de loop van de IJzertijd bewoonbaar. In de Romeinse tijd werd er ook gewoond op de dichtgeslibde kreekbeddingen. In de directe omgeving van het plangebied, vooral zuidwestwaarts in Schiedam en noordwaarts in de Noord-Kethelpolder zijn vele vindplaatsen bekend uit de IJzertijd (800 voor Christus - begin van de jaartelling) en de Romeinse tijd (begin van de jaartelling tot 350 na Christus). In de huidige Oostabtspolder, direct ten oosten van het plangebied, zijn enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend.
Na de intensieve bewoning van de wijdere omgeving gedurende de Romeinse tijd, zijn er in het plangebied pas weer aanwijzingen voor bewoning vanaf de 10e eeuw. De middeleeuwse ontginning van het veen- en klei-op-veengebied rondom Overschie, begint in de 10e eeuw, vanuit het oude bewoningscentrum Vlaardingen. Rond 1040 kreeg de bewoningskern die toen 'Skie' heette een eigen kapel, die later parochiekerk werd. Door middel van het graven van parallelle sloten vanuit het bewoningslint langs de Polderwatering is het gebied van de Abtspolder ontwaterd en in cultuur gebracht. De algemene tendens in de ontgonnen gebieden is dat door de ontwatering een verlaging van het maaiveld optrad, waardoor het grotendeels nog onbedijkte gebied kwetsbaar werd voor overstromingen. Van belang zijn de 12e-eeuwse overstromingen vanuit de Nieuwe Maas, waarbij ook in de randen van het plangebied een dun kleidekje op het veen kan zijn afgezet (Afzettingen van Duinkerke III).
Een belangrijk vraagstuk in de studie van de historisch - geografische ontwikkeling van Overschie is de plaats en datering van de dam die tijdelijk in de Schie moet hebben gelegen. Vanaf het moment van het leggen van de dam is er sprake van Schiedam, een naam die later over is gegaan op het huidige Schiedam, waar de afdamming van de Schie circa 1240-1250 moet hebben plaats gevonden. De oude nederzetting werd Ouderschie, een naam die later verbasterde tot Overschie. De oude dam zal vermoedelijk weer zijn opgeruimd.
De toestand met betrekking tot de waterhuishouding in Schieland moet omstreeks 1280 niet erg rooskleurig zijn geweest. Er waren herhaaldelijk (rivier)dijk doorbraken, maar er waren ook problemen met de beheersing van het binnenwater. Het graven van de Poldervaart en het tot stand brengen van een doorlopende, naar het noorden gerichte waterkering ( Rodenrijsche kade, Doenkade, Oude Dijk) omstreeks 1281 worden met elkaar in verband gebracht. Als reden voor de aanleg van deze werken wordt aangegeven de opheffing van de boezemgemeenschap tussen de voorlopers van het latere Delfland en van het latere Schieland. In de monding van de Poldervaart bij de Nieuwe Maas kwam de uitwatering van Delfland te liggen. Ter hoogte van de Doenkade, mogelijk nog juist in het plangebied, lag vanaf 1281 een nieuwe dam met een overtoom (tot circa 1400?). Deze dam sloot aan op een nieuw gelegde smalle kade in de Oost-Abtspolder, die aansloot op de Oude Dijk bij de voormalige boerderij 's Gravenhuize in Overschie. De aanleg van de huidige kade langs de Schie (de Kethelse Kade) is niet ouder dan de 15e eeuw. De aanleg ervan zal samenhangen met de introductie van de molenbemaling, toen er steeds hoger kon worden opgemalen, het land steeds dieper wegzakte, en de kades sterk verhoogd moesten worden. De molen die voor de uitwatering van de Abtspolder zorgde, stond vanouds ter hoogte van de Doenkade.
De dam bij de Doenkade vormde een extra obstakel in de Schiedamse en later ook (toen de Rotterdamse Schie was gegraven circa 1340-1347) in de Rotterdamse vaarroutes naar Delft. De dam werd uiteindelijk dan ook opgeofferd aan de scheepvaartbelangen, maar dat had wel een lange lijdensweg wat betreft de boezemgemeenschap Delfland-Schieland tot gevolg.
Door het graven van de Delfshavense Schie aan het einde van de 14e eeuw, kwam Overschie strategisch op het kruispunt van de drie Schieën te liggen.
Vanaf 1579 wordt de westzijde van de Schie (dus ook de Kethelse Kade) benut om de schepen voort te trekken. Ingrijpend voor het aanzicht van de Oost - Abtspolder was de 18e- en 19e-eeuwse turfwinning, waarbij een groot deel van het gebied in waterplassen veranderde. Tussen 1870 en 1877 werden de ontstane plassen drooggemaakt. Na WOII is het drooggemaakte plassengebied en een gedeelte van niet uitgeveende gebied ten oosten ervan opgespoten en ingericht als bedrijventerrein. Het maaiveld ligt momenteel tussen circa 1 en 2 meter boven NAP.
3.2 Archeologische Verwachting
In de diepere ondergrond kunnen in het hele plangebied bewoningssporen en vondsten uit de steentijd aanwezig zijn. In een oostelijk deel van het plangebied is het veen met daarop mogelijk kleiafzettingen vanaf de late prehistorie bewaard gebleven. In dit gebied kunnen tevens bewoningssporen en vondsten vanaf de Late IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen voorkomen.
Het plangebied Noordwest is in gebruik als bedrijventerrein en dus al bebouwd en verstoord, bovendien is het gebied grotendeels uitgeveend waardoor de archeologisch waardevolle lagen al zijn aangetast. In het westelijk deel van het gebied zijn alleen op grote diepte nog archeologische waarden aanwezig, bodemingrepen die die laag verstoren hebben vaak ook een grote oppervlakte. In het oostelijk deel van het gebied is nog wel kans op ondieper gelegen archeologische waarden. Gelet op de geplande ontwikkelingen en de bouwvolumes die er al staan, zullen bodemingrepen in dit gebied vrijwel altijd groter zijn dan 200 m2.
Afbeelding 3.1: Archeologische kaart.
In het plangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Bij melding van dergelijke vondsten zal het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) indien nodig ter plekke komen documenteren.
Conclusie
Voor het overgrote deel (westelijk) deel van het plangebied (Waarde – Archeologie -1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 3 meter beneden NAP.
Voor een kleiner deel aan de oostzijde van het plangebied (Waarde - Archeologie -2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 2 meter beneden NAP.
3.3 Cultuurhistorie
In 1958 werd het "uitbreidingsplan-in-hoofdzaak-Oost-Abtspolder" vastgesteld, waarin de gronden van het zuidelijke gedeelte waren beoogd voor handel en industrie. Tot 1985 werd de Oost-Abtspolder gebruikt voor de berging van havenslib (voormalige afvaldeponie Dop-Noab). Hierna, en na aanleg van de brug over de Delftse Schie in 1987, kon de ontwikkeling van het gebied tot bedrijventerrein worden gestart.
De hoofdopzet van het plan wordt bepaald door de infrastructuur. Centraal element in het plan is de zogenoemde hoofdas (Matlingeweg), die dwars door bedrijventerrein Noordwest loopt. De Matlingeweg deelt het bedrijventerrein in twee deelplannen. Het oostelijke gedeelte van het bedrijventerrein is gefaseerd aanlegd van 1987 tot 1993. Het westelijke gedeelte is aangelegd tot 2003.
De Matlingeweg is de drager van het plan: het is niet alleen de hoofdas, maar tevens de groene as van het gebied. Aan weerszijden liggen vier deelassen (1e t/m 4e straat). De deelassen ontsluiten het eigenlijke bedrijfsgebied en worden gestructureerd door een groene middenberm. Deze deelassen vormen de verbinding tussen de groene hoofdas (Matlingeweg) en de groene randzone, die door de omliggende polder wordt gevormd. Aan de oostelijke rand van het bedrijventerrein ligt het zogenoemde villapark met bijzonder vormgegeven bedrijfsbebouwing temidden van groen en water.
3.4 Huidig Gebruik
Beschrijving plangebied
Het plangebied wordt gevormd door het bedrijventerrein Noordwest. Het plangebied heeft een oppervlakte van 109 hectare en wordt omsloten door de toekomstige golfbaan Oost-Abtspolder aan de noordzijde, de Delftse Schie met een bebouwingslint aan de oostzijde en de gemeentegrens met Schiedam aan de zuid- en westzijde. Langs de Broekkade ten westen van het plangebied (gemeente Schiedam) ligt tevens woonbebouwing in een lint. Ten zuiden van het plangebied ligt een woonwagencentrum. Op onderstaande figuur zijn de ligging en de plangrenzen van het plangebied aangegeven.
Bedrijventerrein Noordwest is een gemengd bedrijventerrein en bestaat uit min of meer uniforme kavels. Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. In de jaren '80 is gestart met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Noordwest. Noordwest is met name bestemd voor internationaal gerichte bedrijvigheid in de sectoren productie, assemblage, handel en distributie. Het bedrijvenpark kenmerkt zich inmiddels dan ook door een concentratie van buitenlandse ondernemingen.
Figuur 3.1: Luchtfoto plangebied in zuidelijke richting (op de voorgrond de voormalige afvaldeponie van Dop Noab).
Huidige gebruik
Het bedrijventerrein Noordwest heeft een oppervlakte van 109 hectare. Daarvan is 74 hectare van de gronden aan bedrijven uitgegeven. De rest van de gronden worden gebruikt voor openbare voorzieningen en groenvoorzieningen. Het bedrijventerrein ligt op redelijke afstand van woonwijken.
Bedrijfstypen
Op het bedrijventerrein liggen thans bedrijven, die behoren tot milieucategorie 3.2 of lager. Op het bedrijventerrein is thans één bedrijf, waarvan de bedrijfsactiviteiten gedeeltelijk behoren tot milieucategorie 5.3, gesitueerd: Cosalt B.V. (opslag ontplofbare stoffen en munitie). Verder zijn er thans twee bedrijven, die behoren tot milieucategorie 4, te weten: Nouvital Cosmetics (vervaardigen parfums) en Industrial Ceramic Linings BV (vervaardiging van ketels en radiatoren voor de centrale verwarming), gevestigd.
Overige functies
In het gebied is één horecagelegenheid gevestigd, te weten:
- Eetcafé "Noord-West" aan de Stuttgartstraat 51
Tevens bevinden zich op het bedrijventerrein enkele detailhandelvestigingen:
- Kok Watersport (winkel in watersportartikelen), gelegen aan de Sydneystraat 72
- Fullside Carstyling, gelegen aan de Cairostraat 53
- Duikcentrum Moby Dick (duikwinkel, duikschool, duikvereniging), gelegen aan Melbournestraat 36-38a
- Het Wielen- en Bandenhuis (wielenspecialist), gelegen aan Kiotoweg 42
Verder is er sprake van illegale bewoning van enkele bedrijfspanden aan onder andere de Kiotoweg. Een handhavingstraject zal worden ingezet.
Verkeersontsluiting
Het gebied wordt ontsloten door de Matlingeweg, die aan de noordelijke kant aansluit op de N209/A13, welke een verbinding heeft richting 's-Gravenhage. Aan de zuidelijke kant sluit de Matlingeweg aan op het bedrijventerrein Spaanse Polder.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Alle functies binnen het plangebied zijn daarom bestemd volgens de bestaande situatie. In de volgende paragrafen worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen nader toegelicht.
4.2 Juridische Planbeschrijving
4.2.1 Bedrijventerrein
Milieucategorisering
Het plangebied heeft een omvang van 110 hectare en 70% van de gronden is uitgegeven aan bedrijven. Met het bestemmingsplan wordt de bestaande bedrijvenfunctie herbevestigd. De bedrijfsactiviteiten van de huidige bedrijven behoren maximaal tot milieucategorie 4.2 met uitzondering van één bedrijf, die bedrijfsactiviteiten behorende tot milieucategorie 5.3 heeft.
In het Besluit m.e.r., bijlage D zijn alle activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Uit inventarisatie blijkt dat geen van de huidige bedrijven in het plangebied bedrijfsactiviteiten verrichten, die voorkomen op bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. In de planregels is geregeld dat binnen de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend bedrijvigheid (t/m milieucategorie 4.2) is toegestaan, die niet m.e.r-plichtig is. Om geen m.e.r.-plichtige bedrijven toe te staan is in Bijlage 1 Staat vanbedrijfsactiviteiten behorende bij de planregels, een geselecteerde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, waarvan alle activiteiten die voorkomen op de bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn uitgesloten. Het is toegestaan de huidige bedrijfsactiviteiten te wijzigen of nieuwe bedrijfsactiviteiten te vestigen in het plangebied, zolang deze bedrijfsactiviteiten voorkomen op Staat van bedrijfsactiviteiten (zie Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten).
Omdat m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijven niet rechtstreeks zijn toegelaten in dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Wijzigingsbevoegdheid
Bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten van Bijlage 1 Staat vanbedrijfsactiviteiten, omdat zij voorkomen op bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn pas toegestaan na planwijziging op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Hiervoor is een aparte Staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan gevoegd als Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten (bijwijziging).
In geval van een wijzigingsplan zal op basis van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de hand van de criteria van bijlage III van de Europese richtlijn moeten worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
Milieuzonering
Het bedrijventerrein Noordwest betreft een bedrijventerrein dat is gelegen aan de rand van de stad. De locatie ligt nabij hoofdinfrastructuur (rijksweg A13 en spoorweg) en langs de omliggende gemengde bebouwingslinten met woonfuncties. Op basis hiervan is het omgevingstype te karakteriseren als "gemengd gebied".
Ten noordwesten van het plangebied ligt een gemengd bebouwingslint aan de Broekkade (gemeente Schiedam). De dichtstbijgelegen woonbebouwing ligt op een afstand van circa 40 meter van het bedrijventerrein. In de noordwesthoek van het bedrijventerrein ligt thans een bedrijf (transport- en distributiebedrijf DHL) met activiteiten, die behoren tot milieucategorie 3.2, met bedrijfsbebouwing die het geluid grotendeels afschermd van de woningen. Tevens wordt het bedrijventerrein met een aarden wal afgeschermd van de omgeving. In de planregels is opgenomen dat in geval de huidige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, de nieuwbouw zoveel mogelijk aaneengesloten dient te worden teruggebouwd. Tevens zijn op deze gronden uitsluitend bedrijven, die behoren tot milieucategorie 3.2 toegestaan. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 100 meter. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 50 meter.
Ten zuiden van het plangebied ligt een woonwagencentrum (gemeente Schiedam). De afstand tussen het complex en het bedrijventerrein bedraagt circa 75 meter. Voor de zuidelijke zone van het bedrijventerrein worden bedrijven met bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 100 meter. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 50 meter.
Ten oosten van het plangebied liggen woningen langs de Delftweg. De afstand tussen de woonbebouwing en het bedrijventerrein bedraagt ten minste 100 meter. Voor de oostelijke zone van het bedrijventerrein worden bedrijven met bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 4.1 toegestaan. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 200 meter. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 100 meter.
Figuur 4.1: Milieuzonering t.o.v. woningen
Maximale bouwhoogte in verband met de Rotterdam - The Hague Airport.
Het plangebied ligt pal onder de aanvliegroute van de Rotterdam - The Hague Airport. Deze ligging heeft invloed op de maximale bouwhoogten van de bebouwing op het bedrijventerrein. Daarnaast is de bouwhoogte ook beperkt in verband met de communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).
De bijbehorende contouren zijn op figuur 4.2 weergegeven. In beginsel mag de maximum bouwhoogte niet meer bedragen dan op de figuur per hoogtelijn staat vermeld. Tussen die hoogtelijnen mag gebouwd worden tot een hoogte die wordt bepaald door de fictieve rechte lijn tussen de aangegeven hoogtelijnen.
In de planregels is opgenomen dat de maximum bouwhoogte voor het noordoostelijke gedeelte van het plangebied is beperkt tot de bouwhoogte die thans aanwezig is (zie figuur 4.3). In de rest van het plangebied is de bouwhoogte van nagenoeg alle bebouwing lager dan 12 meter. Op basis daarvan is deze maximale bouwhoogte van 12 meter in de planregels opgenomen voor het gehele plangebied.
Gebouwen die een hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter hebben op de planverbeelding een aanduiding met de desbetreffende bouwhoogte gekregen.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale hoogte van 15 meter.
In het bestemmingsplan is een ontheffing opgenomen om hoger te kunnen bouwen. Voordat burgemeester en wethouders kunnen beslissen over het verlenen van een vrijstelling dient de aanvrager van de ontheffing een schriftelijk advies van de Luchtverkeersleiding Nederland te overleggen op de vraag of de voorgenomen bouwactiviteiten gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.
Figuur 4.2 : Hoogtebeperkingen Rotterdam - The Hague Airport
Figuur 4.3: Maximale bouwhoogten in meters i.v.m. aanvliegroute luchthaven.
Kwetsbare objecten
Binnen de 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico zijn nieuwe kwetsbare objecten uitgesloten, te weten kantoren met een oppervlakte van 1.500 m2 of meer en bedrijfsvestigingen met 50 werkzame personen of minder.
De 10-5 risicocontour ligt voor een heel klein deel over het plangebied. Voor een gedeelte van het bedrijf aan de Innsbruckweg 2 geldt dat uitbreiding niet meer is toegestaan. Dit bedrijf heeft een maatbestemming gekregen, doordat de hoogtemaat is vastgelegd.
Detailhandel
Op het bedrijventerrein liggen ook enkele detailhandelsvestigingen. Deze functies hebben binnen de bestemming "Bedrijventerrein" een functieaanduiding "detailhandel (dh)" gekregen. In de planregels zijn de volgende adressen genomen: Sydneystraat 72, Cairostraat 53, Melbournestraat 36-38a enKiotoweg 42.
Bouwvlakken
Om de stedenbouwkundige opzet van bedrijventerrein Noordwest te borgen is de bebouwing met bouwvlakken op de planverbeelding vastgelegd. Bebouwing mag alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
Tussen de bouwvlakken voor de adressen Vareseweg 105-123 en 125/127 is een strook gelegen, die onbebouwd dient te blijven. Dat geldt tevens voor de zone rondom deze percelen, die grenst aan de DOP-NOAB. Ook hiervoor geldt dat die zone niet mag worden bebouwd. Dit is af te leiden uit de bouwvlakken op de planverbeelding.
4.2.2 Bedrijf
Ten westen van het bedrijventerrein ligt aan de Broekkade 7 een (voormalige) timmerbedrijf met een bedrijfswoning. De gronden van dit bedrijf hebben de bestemming "Bedrijf" gekregen. Op deze gronden zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan, die maximaal tot milieucategorie 2 behoren.
4.2.3 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.
De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist.
4.2.4 Verkeers- en verblijfsgebied
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn de 50-km/u wegen opgenomen die zijn gebaseerd op de wegcategorisering Duurzaam Veilig. In dit bestemmingsplan heeft de Matlingeweg deze verkeersbestemming gekregen. Binnen de bestemming zijn wegen met bruggen, viaducten, parkeerplaatsen, wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies opgenomen.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de rest van de wegen (met bijbehorende trottoirs), pleinen, snippergroen e.d. in het plangebied. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemmingsregeling).
4.2.5 Groen
De groenstructuur van bedrijventerrein Noordwest heeft de bestemming "Groen" gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen, speeltoestellen en parkeerplaatsen toegestaan. Ten aanzien van water geldt dat de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk is indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is.
4.2.6 Voorzieningen van openbaar nut
In dit bestemmingsplan heeft de voorziening van openbaar nut aan de Matlingeweg de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" gekregen. De bouwhoogte van deze voorzieningen is op de planverbeelding aangegeven.
4.2.7 Horeca
In de "Horecanota Rotterdam 2007-2011" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor het bedrijventerrein Noordwest geldt een consoliderend horecabeleid. De huidige horeca aan de Stuttgartstraat 51 en aan de Cairostraat 111 heeft de bestemming "Horeca" gekregen. Wanneer de horecavestiging in de bestemming "Bedrijventerrein" is gelegen hebben de gronden de functieaanduiding "horeca (h)" op de planverbeelding gekregen. In de planregels zijn de adressen van beide feestzalen vastgelegd waarvoor deze functieaanduiding geldt, te weten Cairostraat 83 en 93.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
5.1.4 Gemeentelijk beleid
In Waterplan 2 Rotterdam staat aangegeven dat het peilgebied waar het bedrijventerrein Noordwest in is gelegen voor 2015 een indicatieve wateropgave heeft van 15.000 m3. Deze wateropgave gaat nog door het Hoogheemraadschap van Delfland worden herzien. Behalve een waterkwantiteitsopgave heeft het gebied ook een waterkwaliteitsopgave.
Voor de bedrijventerreinen Noordwest en Spaanse Polder is in 2011 gestart met het opstellen van een waterplan. Dit plan zal de status krijgen van een afsprakenkader tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en de afdelingen Watermanagement en Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Het wateradvies is aan het Hoogheemraadschap voorgelegd en heeft positief gereageerd.Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding is invulling gegeven. Zijn heeft een aanvullend advies gegeven ten aanzien van het thema 'Waterkeringen'.
"Zoals in de waterparagraaf is aangegeven is een klein hoekje in het uiterste noordoosten van het plangebied gelegen binnen de keurzone van een waterkering, n.l. de boezemkade van de Delftse Schie. Wij verzoeken u de keurzone als dubbelbestemming op de plankaart en in de voorschriften op te nemen. Voor werkzaamheden binnen de keurzone van de waterkering is een watervergunning benodigd."
Op basis van de Keur verleent het waterschap vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3 Huidige Watersysteem
Het plangebied ligt in het noordwesten van Rotterdam. Het gebied bestaat uit het zuidelijke gedeelte van de Oost-Abtspolder, die omstreeks 1876 is drooggemalen. Het plangebied bestaat op dit moment vooral uit bedrijfsbebouwing, wegen, groenstroken en oppervlaktewater. Volgens het huidige bestemmingsplan is het plangebied vooral bestemd voor werken.
De maaiveldhoogte in het gebied varieert tussen de N.A.P. 0 meter en N.A.P. +2,0 meter. Het westelijke deel van het plangebied ligt iets hoger dan het oostelijke deel van het plangebied. De DOP-NOAP ten noorden van het bedrijventerrein ligt daarentegen nog veel hoger. De polders rondom het plangebied liggen enkele meters lager. Op figuur 5.1 zijn de maaiveldhoogten in het plangebied en de omgeving weergegeven.
Figuur 5.1: Maaiveldhoogten in het plangebied
5.3.1 Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het peilgebied POL227I (GPG-1581) Oost Abtspolder dat volgens het peilbesluit een vast peil heeft van N.A.P. +0,1 meter. Op figuur 5.2 is de ligging van de peilgebieden weergegeven.
Figuur 5.2: Peilgebieden Oost-Abtspolder
Het peilgebied Oost-Abtspolder behoort tot het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het water in deze polder wordt verzameld in de polderwaterlopen. Deze polderwaterlopen liggen voornamelijk langs de Matlingeweg en aan de randen van het plangebied. Conform het peilbesluit wordt aan de oostzijde van de polder het water via het combigemaal Oost-Abtspolder (aan de Vareseweg) naar de Delftse Schie, die buiten het plangebied is gelegen, gepompt. De Delftse Schie watert via de Coolhaven, de Parksluizen en de Parkhaven af op de Nieuwe Maas.
In de praktijk is het waterpeil 0,10 meter lager (op N.A.P. +0,0 meter) en vind de afvoer plaats via een stuw aan de zuidkant van het gebied naar het (veel) lager gelegen peilgebied POL227II. Vervolgens wordt het water vanaf hier opgepompt naar de Schiedamse Schie.
In de huidige situatie heeft het plangebied een wateropgaven asl gevolg van lokaal lage maaiveldniveaus door zettingen in het gebied. Dit is met name langs de Matelingeweg het geval. Hierdoor zal eerder wateroverlast ontstaan dan volgens de normen acceptabel is. Het kruispunt tussen de Matelingeweg en de Corkstraat ligt qua maaiveldniveau maar net boven het oppervlaktewaterpeil. Als het waterpeil 0,60 meter kan stijgen voldoet het gebied met het huidige areaal aan oppervlaktewater aan de wateropgave. In onderstaande kaart is weergeven welk maaiveld lager ligt dan de maximale peilstijging van het ontwerp (niveaus tussen N.A.P. +0,10 meter en N.A.P. +0,70 meter).
Figuur 5.3: Te laag gelegen maaiveldniveaus in relatie tot de wateropgave
Door het maaiveld terug te brengen naar het uitgiftepeil zal in de toekomst geen inundatie vanuit de watergang optreden. Vanuit het wegbeheer zal dit in de toekomst gebeuren.
5.3.2 Grondwater
De gemiddelde grondwaterstand in het gebied varieert op basis van de beschikbare gegevens van tussen NAP +0,07 meter en NAP +0,73 meter. De gemiddelde ontwateringdiepte bij de meetlocaties varieert van 0,84 meter tot 1,46 meter. De ontwateringsdiepte bij de peilbuizen is groter dan 80 centimeter, zodat geen grondwateroverlast wordt verwacht vanuit het freatische grondwater bij de locaties waar de peilbuizen staan. Op figuur 5.3 is af te lezen dat delen van het plangebied sterk zijn verzakt. Naar verwachting is daar sprake van grondwateroverlast. Tevens zal de ontwateringsdiepte onder de wegen gering zijn wat mogelijk zorgt voor verkorting van de levensduur van de wegconstructie.
5.3.3 Waterkering
Het plangebied ligt achter primaire en secundaire waterkeringen die deel uitmaken van dijkring 14 (Zuid-Holland). Op een klein hoekje in het uiterste noordoosten na (de boezemkade van de Delftse Schie) ligt het plangebied niet in de buurt van de beschermingszones van waterkeringen.
5.3.4 Regen- en afvalwater
Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict Oost-Abtspolder (District 16). Aan de noordzijde van het plangebied wordt via rioolgemaal DOP-NOAP afvalwater het plangebied ingepompt. Via rioolgemaal Abtspolder (120016) aan de Stuttgartstraat wordt al het rioolwater uit het plangebied naar riooldistrict Spaanse Polder (District 12) gepompt. Van daaruit wordt het water naar RWZI Dokhaven gepompt en na zuivering op de Nieuwe Maas geloosd.
Het plangebied heeft reeds een verbeterd gescheiden stelsel. Afvalwater en regenwater worden hierbij gescheiden afgevoerd.
In het plangebied liggen 4 rioolwateroverstorten van het hemelwatersysteem. Drie hiervan lozen op de waterloop langs de Matlingeweg. In de figuur is de ligging van de overstorten weergegeven.
Figuur 5.4: ligging van de overstorten
5.3.5 Waterveiligheid
Voor de waterveiligheid wordt gekeken naar het risico (kans x gevolg) voor overstroming, van met name de primaire waterkering, dus de kering van de Nieuwe Maas.
Risico is de kans van voorkomen van een overstroming, vermenigvuldigd met de gevolgen. De kans wordt bepaald door de normfrequentie die voor de dijkring is vastgesteld. Voor de primaire kering langs de Nieuwe Maas, die onderdeel uitmaakt van dijkringgebied 14, is de normfrequentie 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat de kering beschermt tegen hoog water dat gemiddeld eens per 10.000 jaar voorkomt.
De provincie Zuid-Holland heeft voor de gehele provincie berekend hoe het gebied kan onderlopen bij een doorbraak vanuit de Nieuwe Maas en welke overstromingsdiepte op elke locatie bereikt kan worden. In de figuur is de overstromingdiepte rondom het plangebied weergegeven.
Figuur 5.5: Overstromingsdiepte in en rondom het plangebied
Uit de figuur 5.5 is op te maken dat wanneer de keringen van de Nieuwe Maas doorbreken het grootste deel van het plangebied droog blijft door de relatief hoge ligging van het gebied. Er valt in dat geval dan ook geen erg grote schade te verwachten bij een overstroming vanuit de Nieuwe Maas.
5.4 De Wateropgave
In het bestemmingsplan wordt voornamelijk de huidige fysieke situatie van het plangebied vastlegd, zodat er geen ruimtelijke consequenties voor de waterhuishouding in het gebied zijn. Hierdoor ontstaan als gevolg van het bestemmingplan geen nieuwe wateropgaven. Ook de bestaande wateropgave en de daarvoor gekozen oplossing zijn voor het gebied niet ruimtevragend.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen consequenties heeft voor de waterhuishouding en dat vanuit de wateropgaven geen andere invulling van de fysieke situatie nodig is.
Wateropgave in relatie tot de verbeelding en planregels
De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming "Water" gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De boezemkade van de Delftse Schie is op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.
Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit bestemmingsplan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2 Milieu Effectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of significant negatieve effecten te verwachten zijn op gevoelige gebieden.
6.2.1 Plangebied
Huidige bedrijfsactiviteiten
Het plangebied heeft een omvang van 110 hectare en 70% van de gronden is uitgegeven aan bedrijven. Met het bestemmingsplan wordt de bestaande bedrijvenfunctie herbevestigd. De bedrijfsactiviteiten van de huidige bedrijven behoren maximaal tot milieucategorie 4.2 met uitzondering van één bedrijf, die bedrijfsactiviteiten behorende tot milieucategorie 5.3 heeft.
In het Besluit m.e.r., bijlage D zijn alle activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Uit inventarisatie blijkt dat de geen van de huidige bedrijven in het plangebied bedrijfsactiviteiten verrichten, die voorkomen op bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. In de planregels is geregeld dat binnen de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend bedrijvigheid (t/m milieucategorie 4.2) is toegestaan, die niet m.e.r-plichtig is. Om geen m.e.r.-plichtige bedrijven toe te staan is in Bijlage 1Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij de planregels, een geselecteerde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, waarvan alle activiteiten die voorkomen op de bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn uitgesloten. Het is toegestaan de huidige bedrijfsactiviteiten te wijzigen of nieuwe bedrijfsactiviteiten te vestigen in het plangebied, zolang deze bedrijfsactiviteiten voorkomen op de als Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bij de planregels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten.
Omdat m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijfsactiviteiten niet rechtstreeks zijn toegelaten in dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Wijzigingsbevoegdheid
Bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de Staat van bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1 Staat vanbedrijfsactiviteiten ,omdat zij voorkomen op bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn pas toegestaan na planwijziging op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Hiervoor is een aparte Staat van bedrijfsactiviteiten bij het planregels gevoegd als Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten (bij wijziging)
In geval van een wijzigingsplan zal op basis van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de hand van de criteria van bijlage III van de Europese richtlijn moeten worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
Conclusie
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en laat geen nieuwe m.e.r.-beoordelingsplichte activiteiten toe.
6.3 Milieuzonering
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
6.3.1 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als bedrijventerrein. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën tot maximaal 4.2 zijn toegestaan.
Het bedrijventerrein Noordwest betreft een bedrijventerrein dat is gelegen aan de rand van de stad. De locatie ligt nabij hoofdinfrastructuur (rijksweg A13 en spoorweg) en langs de omliggende gemengde bebouwingslinten. Op basis hiervan is het omgevingstype te karakteriseren als "gemengd gebied" en kunnen de VNG afstanden voor gemengd gebied worden gebruikt. Dit houdt in dat voor de milieucategorieen één afstandstap kan worden teruggegaan.
In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats.
Woningen aan de Broekkade
Ten noordwesten van het plangebied ligt een lint van woningen aan de Broekkade (gemeente Schiedam). De woningen liggen achter een wal. Daardoor is er minder hinder van de bedrijven te verwachten. Het lint ligt op een afstand van circa 40 meter van het bedrijventerrein. Op deze gronden ligt een bedrijf (transport- en distributiebedrijf DHL) met activiteiten, die behoren tot milieucategorie 3.2, met bedrijfsbebouwing die het geluid grotendeels afschermt van de woningen. In de planregels is opgenomen dat in geval van sloop/nieuwbouw bebouwing, die zoveel mogelijk aaneengesloten is, dient te worden teruggebouwd. Tevens zijn op deze gronden uitsluitend bedrijven, die behoren tot milieucategorie 3.2 toegestaan. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 100 meter.Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 50 meter.
Woningen aan de Delftweg
Op ca. 100 meter liggen aan de noord-oostzijde van het bedrijventerrein aan de Delftweg een aantal woningen. Voor de bedrijven die binnen een straal van 150 meter vanaf de woningen liggen geldt dat bij sloop/nieuwbouw tot milieucategorie 4.1 mag worden teruggebouwd. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 200 meter. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 100 meter.
Woningen en woonwagenterrein aan de Schiekade
Op ca. 70 meter va het bedrijventerrein ligt aan de Schiekade een woonwagenterrein. Teneinde ook hier voldoende bescherming tegen mogelijke milieuhinder te bieden wordt bij sloop/nieuwbouw, binnen een straal van 100 meter vanaf het woonwagenterrein, uitsluitend bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.2 toegestaan. Hierbij hoort een indicatieve afstand van 100 meter. Vanwege het gebiedstype "gemengd gebied" en de aanwezige fysieke afscherming mag voor deze milieucategorie één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 50 meter.
Overige activiteiten in of nabij het plangebied
In en nabij het plangebied zijn er activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met externe veiligheid, te weten Rotterdam The Hague Airport, het LPG verkooppunt en de bedrijven Campina en Berser. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de paragraaf over externe veiligheid.
De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.
6.4 Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Wegverkeerslawaai
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt.
Industrielawaai
Het bedrijventerrein is geen gezoneerd bedrijventerrein. Grote lawaaimakers zijn niet toegestaan. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde.
Luchtvaartlawaai
Naar aanleiding van de aanwijzing behorende bij de wijziging geluidzone Rotterdam The Hague Airport moeten nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de nieuwe, conform dit besluit vastgestelde geluidscontouren.
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen toegestaan. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet is niet nodig.
6.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
6.5.1 Plangebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit dat sinds 27 november 2006 van kracht is.
De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met het model CAR II versie 10.0. In tabel 6.1 staan de onderzochte wegvakken weergegeven.
Nr | Wegvak | Verkeersintensiteit2011 (mvt/etmaal) | Verkeersintensiteit2012 (mvt/etmaal) | Verkeersintensiteit2015 (mvt/etmaal) | Verkeersintensiteit 2022 (mvt/etmaal) | ||
1 | Matlingeweg | 24.840 | 24.840 | 24.840 | 19.780 | ||
2 | Matlingeweg | 27.600 | 27.600 | 27.600 | 21.712 |
- 1. van Vareseweg tot Doenkade
- 2. van Sevillaweg tot Spaarnestraat
Tabel 6.1: Wegvakken
Voor de achtergrondconcentraties worden de door het RIVM vastgestelde waarden gebruikt, afkomstig uit de GCN-database. Door het RIVM zijn voorspelde achtergrondconcentraties gegeven voor de jaren 2011, 2012, 2015 en 2020. Voor de berekening voor het jaar 2022 zijn de achtergrondconcentraties en emissiefactoren voor het jaar 2020 gebruikt. Dit geeft een lichte overschatting van de uitkomsten (worst-case benadering).
Bij de waarden voor fijnstof is in het onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de 'zeezoutaftrek'. In de tabellen zijn de fijnstofwaarden weergegeven na aftrek van zeezout.
De verkeersgegevens voor de berekening van de luchtkwaliteit zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van het cluster Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp van de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK).
Nr | Wegvak | Jaargemiddelde NO2 concentratie (µg/m3) | Jaargemiddelde PM10 concentratie (µg/m3) | Aantal overschrijdingen PM10 dagnorm (dagen) | |||||||||||
autonoom | autonoom+plan | autonoom | autonoom+plan | autonoom | autonoom+plan | ||||||||||
1 | Matlingeweg | 24,1 | 24,1 | 16,8 | 16,8 | 5 | 5 | ||||||||
2 | Matlingeweg | 26,0 | 26,0 | 17,8 | 17,8 | 7 | 7 |
Tabel 6.2: Luchtkwaliteit ter plaats van rekenpunten in 2022 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling
6.5.2 Conclusie
In het luchtonderzoek zijn de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Noordwest inzichtelijk gemaakt.
Uit de verkeersprognoses blijkt dat geen planbijdrage aan de aantallen verkeersbewegingen is. De totale belasting op Matlingeweg neemt in 2022 zelfs af als gevolg van de aanleg van de A4-Midden Delfland.
Binnen een afstand van 1 kilometer van het plangebied zijn geen andere ontwikkelingen bekend welke invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit.
Uit de luchtkwaliteitsberekeningen blijkt dat de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit 2007 in geen enkel jaar worden overschreden en dat er geen planbijdragen zijn.
Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit.
6.6 Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
6.6.1 Plangebied
In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.
- Er is sprake van een voormalige onderhoudsbaggerspecieloswal. Op het zuidelijke deel van de loswal werd eind zeventiger jaren een foliebak aangelegd, bedoeld voor de tijdelijke opslag van zuiveringsslib. In 1984 is dit tijdelijke depot ontmanteld en afgevoerd naar de Hartelsluizen. In de zeventiger en tachtiger jaren vond er in de Oost-Abtspolder en de nabij gelegen Broekkade illegale stortingen en verbrandingen plaats van afval, waaronder verfblikken, hout en kabel/draadresten. Met het bouwrijp maken als bedrijventerrein kwam hieraan in 1989 een einde. Voor zover bekend, heeft dit niet tot belangrijke extra verontreiniging (dioxines) geleid.
- Vanaf 1988 is het gebied bouwrijp gemaakt als bedrijventerrein. Begonnen werd met het deel ten oosten van de reeds doorgetrokken Matlingeweg, waarbij niet een integrale laag van minstens een meter zand is aangebracht. Wel is perceelsgewijs zand opgereden, maar niet overal, of minder dan eem meter dik. Vanaf 1990 is ook begonnen met het westelijk deel. Rond 1995 waren bijna alle percelen uitgegeven en volgebouwd. In de beschikking van 22 mei 1997 voor de locatie bedrijvenpark Rotterdam Noord-West, ten westen van de Matlingeweg, is opgenomen dat "de baggerspecie is afgedekt met zand, variërend in dikte vanaf minimaal 0,25 meter, waarin geen verhoogde gehalten aan zware metalen, minerale olie en EOX zijn aangetroffen." Op het westelijke deel is deels een leeflaag van 1 meter schoon zand aangebracht.
- Hoewel de loswal Oost-Abtspolder groter is dan het bedrijventerrein Noordwest, is het gebruik hiervan zeer afwijkend van de noordelijke punt, die is benut als stortplaats voor bodemsaneringsgrond. Dit heeft geleid tot belangrijke verschillen in opbouw en kwaliteit van de oppervlakkige bodemlagen.
- De voormalige onderhoudsbaggerspecieloswal is grotendeels gesaneerd volgens de leeflaagmethode. De kans dat er puntbronnen worden aangetroffen is gering.
6.6.2 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt geen functiewijziging of grondroering voorzien. Op basis van de historische gegevens zoals beschreven in de bodemparagraaf kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit voldoet voor vaststelling van het bestemmingsplan. Bij de oprichting van een verblijfsruimte of bodembedreigende activiteit kan verkennend bodemonderzoek in het kader van de omgevingsvergunning noodzakelijk zijn.
6.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De breedte van de zone bedraagt 40 meter bij zeeschepen en 25 meter bij binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde voor het groepsrisico. Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het groepsrisico is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het groepsrisico kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het groepsrisico niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk groepsrisico . Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg
A13
Over de A13 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het aantal transporten is echter laag ten opzichte van het aantal transporten dat over andere autosnelwegen rondom Rotterdam, zoals de A15, de A16 en de A20 (ten oosten van het Terbregseplein), gaat.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) betreft een afstand van 18 meter uit het hart van de weg en levert in de Basisnet transportsituatie geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt in de Basisnet transportsituatie niet overschreden (factor 10 onder de oriënterende waarde).
Veiligheidszone en Plasbrandaandachtsgebied
Op grond van de Basisnet transportcijfers is in de Circulaire RNVGS een veiligheidszone van 16 meter (vanuit het hart van de weg) vastgesteld. Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 385 meter buiten deze veiligheidszone. De norm voor het plaatsgebonden risico heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Tevens geldt volgens deze Circulaire een plasbrandaandachtsgebied met een zone van 30 meter (vanuit de rand van de weg). Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 385 meter buiten deze zone. Het plasbrandaandachtsgebied heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Binnenstedelijk LPG transport
Via de Matlingeweg worden 4 tankstations in het gebied van LPG voorzien. Het gaat om één tankstation in het plangebied van bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noordwest" (met maximaal 1.000 m3 per jaar) en om drie tankstations in het aangrenzende bedrijventerrein Spaanse Polder (met ieder maximaal 1.500 m3 per jaar).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) van 0 meter levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt in de huidige situatie niet overschreden, de berekende waarde blijft ruim (factor 100) onder de oriënterende waarde.
6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over spoor
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, tracé Rotterdam CS-Den Haag vindt niet plaats blijkt uit informatie van ProRail. Er is daardoor geen risico en dus is er geen onderzoek gedaan.
6.7.3 Luchtvaart
Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tot nu toe bestaat er geen externe veiligheidsregelgeving voor regionale luchthavens. Momenteel wordt wetgeving voorbereid voor de regionale en kleine luchthavens. In een nieuw hoofdstuk van de Wet luchtvaart zal de decentralisatie van luchtvaarttaken naar de provincies worden geregeld en zal ook een normstelling voor geluid en externe veiligheid worden opgenomen. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen belemmerend werken op de introductie van de nieuwe wetgeving bestaat het voornemen om met de regionale overheden afspraken te maken over een te voeren ruimtelijk interim-beleid. Net als bij Schiphol zullen in overleg met de betreffende regio's de mogelijke aanvullende ruimtelijke maatregelen ter beheersing van het groepsrisico worden bezien en zal een stand-still voor externe veiligheid worden uitgewerkt.
In het MER van Rotterdam-The Hague Airport zijn externe veiligheidsberekeningen uitgevoerd op basis van het in 1997 door de ministeries van V&W en VROM vastgestelde rekenmodel voor regionale luchthavens. De nieuwe inzichten over de bepaling van de externe veiligheid rondom Schiphol zijn momenteel echter aanleiding om ook het model voor regionale luchthavens aan te passen.
Bij brief van 29 december 2000 kondigen GS van de provincie Zuid-Holland aan dat zij voornemens zijn tot het van kracht worden van een nieuw beleidskader een tijdelijk toetsingskader te hanteren voor nieuwe bouw- en bestemmingsplannen. Dit toetsingskader houdt in dat:
* binnen de 10-5 plaatsgebonden risicocontour alleen bestemmingen zijn toegestaan waar personen niet langdurig verblijven, zoals groen, verkeersfuncties en dergelijke;
* tussen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren alleen niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid en andere beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan;
* binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour geen nieuwe kwetsbare bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) zijn toegestaan.
Voorts is er een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen binnen het invloedsgebied (de 10-7plaatsgebonden risicocontour) die het groepsrisico verder doet stijgen.
Rotterdam-The Hague Airport
Plaatsgebonden risico
Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) heeft een nieuw rekenmodel ontwikkeld voor de berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico rondom regionale en kleine luchthavens. In het kader van een aanvraag voor een nieuwe aanwijzing voor Rotterdam The Hague Airport is dit rekenmodel toegepast in het nieuwe MER "Zoneaanpassing Rotterdam The Hague Airport 2008". Doordat een ander risicoberekeningmodel is gebruikt en recentere gegevens over de vliegveiligheid zijn verwerkt, zijn de PR-contouren uit het nieuwe MER "Zoneaanpassing Rotterdam The Hague Airport" aanzienlijk kleiner dan die uit het oude MER "Nieuwe Inrichting Rotterdam The Hague Airport".
Plangebied
In figuur 6.1 zijn de 10-6 risicocontouren en de 10-7 risicocontouren weergegeven uit het MER "Zoneaanpassing Rotterdam The Hague Airport 2008".
Figuur 6.1: Risicocontouren uit het MER Zoneaanpassing 2008 van Rotterdam The Hague Airport
Binnen de 10-6 risicocontour vor het plaatsgebonden risico, zoals weergegeven in figuur 6.1, mogen geen nieuwe kwetsbare bestemmingen worden toegestaan. Deze bestemmingen worden niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
Figuur 6.1a: Risicocontour 10-5 uit het MER Zoneaanpassing 2008 van Rotterdam The Hague Airport
In verband met de ligging van het plangebied onder de aanvliegroute van Rotterdam - The Hague Airport zijn nieuwe kwetsbare objecten uitgesloten, te weten kantoren met een oppervlakte van 1.500 m2 of meer en bedrijfsvestigingen met 50 werkzame personen of minder.
Uit de MER die is opgesteld voor het nieuwe aanwijzingsbesluit op grond van de Luchtvaartwet, blijkt de ligging van de 10-5-plaatsgebonden risicocontour. Deze contour ligt over een deel van een bedrijfsgebouw aan de Innsbruckweg, zie afbeelding 6.1a.
De Luchtvaartwet kent geen normering voor externe veiligheid. Pas op het moment dat voor Rotterdam The Hague Airport een luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart wordt vastgesteld kunnen contouren met ruimtelijke beperkingen in verband met externe veiligheid worden vastgesteld. Het betreft dan 10-5 en 10-6 individuele risicocontouren. Op grond van de Wet luchtvaart worden geen grenswaarden vastgesteld voor het groepsrisico. In het Besluit burgerluchthavens, artikel 10, zijn de ruimtelijke beperkingen binnen de 10-5-plaatsgebonden risicocontour geregeld. Deze ruimtelijke beperkingen zullen eerst van toepassing zijn als het luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart is genomen.
Artikel 10 van het Besluit burgerluchthavens luidt als volgt:
1. In het gebied dat gelegen is op en binnen een 10-5-plaatsgebonden risicocontour:
a. worden woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en kwetsbare gebouwen aan hun bestemming onttrokken,
b. is nieuwbouw van een gebouw niet toegestaan;
2. Beëindiging van bestaand gebruik van een woning gelegen in het gebied, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gevergd;
3. Van bestaand gebruik als bedoeld in het tweede lid is sprake indien op de dag voor inwerkingtreding van het luchthavenbesluit:
a. een woning rechtmatig aanwezig was en voor bewoning werd gebruikt, of
b. een bouwvergunning (omgevingsvergunning) is verleend voor een woning op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt;
4. Ten aanzien van degene die op de datum van inwerkingtreding van het luchthavenbesluit rechtmatige gebruiker is van een woning bedoeld in het eerste lid, kan indien sprake is van bestaand gebruik, beëindiging van dit gebruik niet worden gevergd.
Het bestemmingsplan laat geen woningen en geen kwetsbare gebouwen als bedoeld in het Besluit burgerluchthavens toe. Het bestemmingsplan laat dus binnen de huidige 10-5-plaatsgebonden risicocontour geen (nieuwe) ontwikkelingen toe die strijdig zijn met de ruimtelijke beperkingen die binnen de planperiode zullen volgen uit het luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart.
Groepsrisico
Door de provincie Zuid-Holland wordt gewerkt aan een nieuw groepsrisicobeleid voor deze luchthaven. Aan dit beleid wordt een nieuwe berekeningswijze van het groepsrisico ten grondslag gelegd. De groepsrisicoberekening vindt niet meer integraal plaats voor de hele omgeving van de luchthaven, maar voor kavels met een oppervlakte van 250 bij 250 meter. Binnen elke kavel wordt het resultaat van de berekening getoetst aan de oriënterende waarde die geldt voor inrichtingen.
Voor het bedrijventerrein Noordwest is door de provincie een verkennende berekening gedaan. In figuur 6.2 is het resultaat van deze berekening weergegeven. De cijfers in de kavels geven de mate van overschrijding (getal is groter dan 1) of onderschrijding (getal is kleiner dan 1) weer ten opzichte van de oriënterende waarde. Voor deze berekening is gebruik gemaakt van gegevens uit het nationale populatiebestand (Populator). Binnen het plangebied komen alleen bedrijven voor en geen andere functies, zoals wonen. De bedrijven zijn nagenoeg allemaal van het type dagdienstbedrijven (dus nauwelijks aanwezigen in de avond/nacht en in het weekend). De berekende groepsrisico's van de kavels moeten als indicatief worden beschouwd.
Figuur 6.2: Berekende groepsrisicofactoren per kavel (bron: PZH)
Uit figuur 6.2 is af te lezen dat op twee kavels de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden. De oriënterende waarde wordt overschreden met een factor 10 bij tien letale slachtoffers en met een factor 2 bij honderd letale slachtoffers.
6.7.4 LPG-tankstations
Op 27 oktober 2004 is het Bevi van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven.
LPG tankstation Matlingeweg 30
Plaatsgebonden risico
De 10-6 risicocontour van de afleverzuil en de ondergrondse tank bedragen respectievelijk 15 meter en 25 meter. Door de DCMR is aangegeven dat de LPG doorzet van het tankstation maximaal 1.000 m3per jaar is. Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) van het vulpunt een afstand van 45 meter bedraagt. Er ligt geen bebouwing, niet behorende bij het tankstation, binnen deze drie contouren.
Figuur 6.3: 10-6 contour rond vulpunt LPG-station aan de Matlinegweg.
Groepsrisico
Het groepsrisico is berekend met de LPG-Rekentool (versie 2.2) van VROM/Infomil. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico volgens de Revi-2007 berekening 0,017 maal de oriënterende waarde bedraagt.
6.7.5 Inrichtingen buiten het plangebied
Bedrijven Berser en Campina
Plaatsgebonden risico
De plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) van de bedrijven Berser en Campina leveren, gelet de ligging van de deze bedrijven geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
Volgens de Revi-berekening hebben Berser en Campina geen (nul) groepsrisico. Beide bedrijven hebben daardoor geen betekenis voor dit bestemmingsplan.
6.7.6 Conclusie
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) vanwege Rotterdam The Hague Airport vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan, omdat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Verantwoording groepsrisico
Een calamiteit met het vliegverkeer van Rotterdam The Hague Airport of het transport en gebruik (tankstation) van LPG in het plangebied kan leiden tot een groot aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Een dergelijke calamiteit heeft een kleine kans op voorkomen. Dit verklaart waarom het risico op een dergelijke calamiteit, uitgedrukt als kans maal effect, toch aanvaardbaar zou kunnen zijn.
De gemeente heeft geen bevoegdheid over het vliegverkeer van Rotterdam The Hague Airport. Aan de wet- en regelgeving van het binnenstedelijk LPG transport en het LPG tankstation wordt voldaan.
Voldaan wordt aan het gemeentelijke beleidskader voor de verantwoording van het groepsrisico. Door deze aanpak is invulling gegeven aan de categorie projecten met een zware verantwoordingsplicht uit het Rotterdamse Groepsrisicobeleid.
Alles overwegende wordt, mede op basis het Veiligheidsregio Rijnmond advies en het hierboven geschetste veiligheidskader, het volgende geconcludeerd.
Het bevoegde gezag van de gemeente Rotterdam acht de overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico externe veiligheid van maximaal 10 maal de oriënterende waarde (met honderd dodelijke slachtoffers) aanvaardbaar. Dit groepsrisico is te verantwoorden gelet het gegeven dat met dit bestemmingsplan het groepsrisico niet verandert en dat vliegtuigongevallen of ongevallen met LPG beheersbaar worden geacht door de hulpverleningsdiensten.
6.8 Natuur
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
6.8.1 Plangebied
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is ecologische onderzoek gedaan. Dit is door het ingenieursbureau van Gemeentwerken Rotterdam weergegeven in de Quickscan flora en fauna Bestemmingsplan Bedrijventerrein Noordwest d.d. 25 juli 2011.
6.8.2 Conclusie
Vaste voorwaarden Flora en Faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet zijn altijd twee voorwaarden standaard van toepassing:
- Geen zwaar verstorende activiteiten uitvoeren (zoals kap van bomen) indien er broedende vogels in het projectgebied aanwezig zijn;
- De zorgplicht dient altijd te worden nageleefd.
Gebiedsbescherming
Voor vaststelling van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden op beschermde natuurgebieden. Bedrijventerrein noordwest grenst niet aan een Natura2000 gebied dus effecten zijn op voorhand uit te sluiten. Verder onderzoek of toetsing in het kader van het bestemmingsplan is niet nodig. De Natuurbeschermingswet is in deze geen issue voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Soortbescherming
Op en rond het bedrijventerrein Noordwest worden beschermde soorten verwacht. Het betreft hier uitsluitend vleermuizen en jaarrond vogels. Voor de locatie zal, indien er ontwikkelingen plaats gaan vinden, nog gericht onderzoek moeten worden uitgevoerd. Bij het aantreffen van beschermde soorten kan een ontheffing noodzakelijk zijn. Gedurende de vaststelling van het bestemmingsplan is nader onderzoek nog niet noodzakelijk, evenals een ontheffing. Dit dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan de definitieve uitvoering. Voor het bestemmingsplan dient te worden beargumenteerd dat Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen.
Een eventuele ontheffing zal naar verwachting verleend worden, mits mitigerende en compenserende voorwaarden worden opgenomen en een ontheffing wordt gestaafd door gericht onderzoek. Uitgaande van deze situatie staat Flora- en faunawet de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan niet in de weg.
6.9 Duurzaamheid En Energie
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.
Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).
De volgende punten uit het programma Duurzaam 2010 - 2014 zijn nader uitgewerkt en/of geborgd in dit bestemmingsplan:
- Groener maken van de stad: de bestaande groenstructuur op het bedrijventerrein heeft een groenbestemming gekregen;
- Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht;
- Ondanks dat het nieuwe bestemmingsplan conserverend is kan wel gesteld worden dat het plan tegemoet komt aan de wens voor het verminderen van geluidsoverlast. In dit geval betreft het de mogelijke (geluids)overlast van bedrijven richting de omgeving. De potentiële overlast vermindert doordat de maximaal toegestane milieucategorieën voor de bedrijven in het plangebied worden gelimiteerd tot milieucategorie 4.2. De aard van de in het gebied aanwezige bedrijven verandert als gevolg hiervan niet direct. Wel wordt de vestiging van zwaardere bedrijven voorkomen, waardoor nieuwe overlast van deze bedrijventerreinen richting de omgeving eerder zal uitblijven;
- De (al veel eerder gemaakte) keuze om de beschikbare ruimte onder de aanvliegroute voor Rotterdam - The Hague Airport (die voor geen enkele andere functie geschikt is) te gebruiken voor bedrijfshuisvesting. Bundelt a.h.w. verschillende soorten milieubelasting op een plek zodanig dat de omgeving er zo min mogelijk last van heeft. Draagt bij aan compacte stad, vermindering ruimtebeslag op groene omgeving en verdichting.
- Bevorderen duurzame mobiliteit: de (directe) fietsverbinding tussen bedrijventerrein Noordwest en Rotterdam wordt verbeterd;
- Voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering: het bedrijventerrein is recent opgehoogd en heeft een nieuw rioolstelsel gekregen;
- Maatregelen op het terrein van duurzaam bouwen;
- Maatregelen op het terrein van duurzaam energiegebruik (verbeteren energie-efficiëntie).
6.9.1 Duurzaam bouwen
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kan worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen:
- Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden;
- Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten;
- Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is;
- Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparend toilet;
- Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen;
- Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.9.2 Duurzame energie
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.
Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens en zonnepanelen zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
6.9.3 Groene daken
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in de stad door de aanleg te subsidiëren of haar gemeentelijke gebouwen van een groen dak te voorzien.
Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
Hoofdstuk 7 Sociale Veiligheid En Leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Voor dit bestemmingsplan dat grotendeels conserverend van aard is en waarin dus geen grote functionele wijzigingen worden voorgesteld bestaan er weinig mogelijkheden om bovenstaande aspecten door middel van fysiekruimtelijke ingrepen te verbeteren.
Het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid in het plangebied zal daarom vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers.
Voor de overig deel wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996. Hierin zijn drie hoofditems geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan:
- het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren;
- differentiatie en flexibiliteit van woningen;
- veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Bedrijventerrein zijn, over het algemeen, zeer zichtbaar; bestaande illegale bebouwing zal dan ook bijna altijd opvallen, maar door de aard en de diversiteit van de activiteiten die in deze gebieden plaatsvinden, valt het niet mee om illegaal gebruik te inventariseren. Niet alleen is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een terrein afspeelt, maar het constateren of dit gebruik illegaal is, vergt een grote deskundigheid die niet altijd terstond aanwezig is. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van naburige gebruikers. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
Het bedrijventerrein Noordwest is volledig uitgegeven. Er zijn geen nieuwe ontwikkellocaties opgenomen in het bestemmingsplan.
In 2012 zal gestart worden met de laatste fase van de aanleg van de buitenruimte daarna zal overdracht van het gebied aan de wegbeheerder plaatsvinden.
In de periode 2012-2013 zal overdracht van peilbeheersing in de Oost-Abtspolder door de gemeente Rotterdam aan de waterbeheerder plaatsvinden. Dit is reeds in een overeenkomst tussen beiden vastgelegd.
De kosten, die met voorstaande zijn gemoeid, worden door uitgiftes uit het verleden gedekt.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Participatie
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen van 25 mei 2012 tot en met 5 juli 2012. Ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is op 21 juni 2012 een informatieavond georganiseerd.
10.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Noordwest" toegezonden aan:
1 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
2 Hoogheemraadschap van Delfland
3 N.V. Nederlandse Gasunie, district West
4 Kamer van Koophandel
5 Provincie Zuid-Holland
6 BOOR
7 Ministerie van Defensie
8 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
9 Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
10 Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland
11 Stadsregio Rotterdam
12 Tennet Zuid-Holland
13 VROM-Inspectie / Ministerie van Infrastructuur en Milieu
14 Deltalinqs
15 KPN Telecom
16 Luchtverkeersleiding Nederland
17 N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
18 ProRail
19 Rijksluchtvaartdienst
20 Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding
21 Stedin.net
22 DCMR
23 VWS Pipeline Control
Door partijen vermeld onder de nummers 1 tot en met 5 is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden partijen 2, 3, 4 en 5 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.
1 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
De Veiligheidregio adviseert om de volgende voorzieningen te realiseren, ten einde risico's te beperken en de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverlening te vergroten:
a) Bij (her)ontwikkeling(en) is het wenselijk dat (nood)uitgang(en) zodanig worden gesitueerd zodat aanwezige personen veilig in tegengestelde richting van een incident bij het LPG-tankstation Matlingeweg kunnen vluchten, waardoor de zelfredzaamheid van aanwezigen wordt verbeterd en slachtoffers kunnen worden voorkomen. Daarbij is het van belang dat alle (nood)uitgang(en) in voldoende mate aansluiten op de bestaande infrastructuur binnen en buiten het plangebied.
Reactie
In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Bij eventuele herontwikkelingen zal in het kader van de omgevingsvergunning de brandweer worden betrokken, waarbij deze om advies wordt gevraagd. In dit advies kan in het kader van de zelfredzaamheid, worden ingegaan op de situering van de (nood)uitgangen.
b) Draag zorg voor de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening binnen het plangebied zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).
Reactie
In het bestemmingsplan worden bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening niet beperkt. De daadwerkelijke uitwerking in concrete plannen zal aan de orde komen bij aanvragen voor een omgevingsvergunning. De brandweer zal in die procedures opnieuw worden betrokken en bij de toetsing van een bouwplan om advies worden gevraagd.
c) Draag zorg voor goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Reactie
Rotterdam zet zich in voor goede voorlichting in het kader van veiligheid. Hoewel genoemde aandachtspunten bijdragen aan de veiligheid, kunnen deze niet worden afgedwongen via een bestemmingsplan.