Kralingse Bos
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 17-06-2021 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Kralingse Bos met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP1117KralingseBos-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Achtererfgebied
Erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de erfgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.7 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.8 Archeologisch monument
Monument als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet.
1.9 Ashoogte van een windturbine
De bouwhoogte van een windturbine exclusief het uiteinde van de rotor.
1.10 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.
1.12 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.13 Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond
Het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” dat als Bijlage 3 is gevoegd bij de regels van dit plan of een herziening of wijziging van dit beleidskader.
1.14 Beperkt kwetsbare objecten
- a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
- b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
- c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
- d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.15 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 Bouwgrens
De grens van een Bouwvlak.
1.21 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw of dakkapel breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt, tenzij in de bestemmingsregels in hoofdtstuk 2 anders is bepaald.
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 2010, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.25 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.28 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.29 Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.30 Bijzondere objecten
- a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria);
- b. scholen en winkelcentra;
- c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen;
- d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
- e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen;
- f. een recreatieterrein:
- 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping;
- 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad;
- g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten.
1.31 Cultuur en ontspanning
Voorzieningen op het gebied van cultuur, spel en ontspanning, zoals een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, kookstudio, muziekschool, museum, wellness, speelautomatenhal, theater en bioscoop.
1.32 Dakterras
Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk waarvan de bouwhoogte minimaal 1,2 meter bedraagt.
1.33 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
1.35 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.36 Dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
1.37 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.38 Erfgoedwet
De Erfgoedwet (2016), zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.39 Gevaarlijke stoffen
Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.40 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.
1.42 GGD
Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond.
1.43 Grondgebonden woningen
Woningen met een eigen tuin.
1.44 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.45 Hoog-risico biologisch laboratorium
Een biologisch laboratorium met een biologische veiligheidsklasse 3 of hoger zoals bedoeld in het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”.
1.46 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.
1.47 Hotel
Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.
1.48 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.49 Kantoren
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.50 Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter.
1.51 Kwetsbare objecten
- a. woningen, met uitzondering van:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.52 Laagbouw woningen
Woningen, niet gestapeld met woningen of andere functies. Woonwagens c.q. woonwagenstandplaatsen worden niet hieronder begrepen.
1.53 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.54 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, cultuur en recreatie, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.55 Manege
Een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte functies en voorzieningen, zoals ondersteunend horeca.
1.56 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.57 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.58 Oorspronkelijke zij- resp. achtergevel
De zij- resp. achtergevel van een gebouw op het tijdstip van eerste oplevering van het gebouw.
1.59 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.60 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.
1.61 Overige objecten
- a. een sporthal of een zwembad;
- b. een weidewinkel;
- c. een hotel, een kantoor- of bedrijfsgebouw, niet vallend onder de categorie bijzondere objecten;
- d. een schuur, opslagplaats, dierenverblijf, zomerhuisje, kas, weg en dergelijke;
- e. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten.
1.62 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.63 Praktijkruimte
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.64 Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
1.65 Rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.66 Rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.67 Seksinrichting
De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
1.68 Souterrain
Een gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen gebruiksruimte van een gebouw.
1.69 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.70 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.71 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.72 VRR
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
1.73 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.74 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.75 Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.76 Windturbine
Door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgewekt.
1.77 Woningwet
De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gemeentewerf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Gemeentewerf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opslag- en werkterrein, werkplaats en kantoor;
- b. bij de bestemming behorende voorzieningen met de daarbij behorende bebouwing, erf, ontsluitingswegen en -paden, parkeer en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Bedrijf - Molen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een traditionele windmolen (type grondzeiler);
- b. museum;
- c. bij de bestemming behorende voorzieningen met de daarbij behorende bebouwing en erf.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen met LPG, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, erf, alsmede, uitsluitend in combinatie hiermee, voor detailhandel.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Bos - Park
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, park, plantsoen en speelgelegenheden;
- b. receatieve voorzienigen;
- c. bouwwerken voor kleinschalige openbare nutsvoorzieningen;
- d. waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- e. uitstekende delen van gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- f. ter plaatse van de opgenomen functieaanduiding 'horeca' een horecavesting;
- g. ter plaatse van de opgenomen functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tank LPG', een LPG-opslagtank;
- h. terrassen ten behoeve van een horecavestiging, direct aansluitend aan de daartoe, onder lid f aangegeven functieaanduiding;
- i. overige voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies als ruiter-, fiets- en voetpaden, ontsluitingswegen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 onder b, voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen, tot een maximum hoogte van 1,50 meter. Bij de afweging betrekken burgemeester en wethouders de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van onderwijs, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening, die niet vallen onder de Geluidsgevoelige objecten genoemd in artikel 1 van deze regels;
- b. culturele en recreatieve voorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een woning;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' een kinderdagverblijf;
- g. overige voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies als erf, groen, tuin, fiets- en voetpaden, ontsluitingswegen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Recreatie - Jacht- En Passantenhaven
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. jachthaven en jachtwerf, met bijbehorende bebouwing;
- b. reparatiewerkplaatsen ten behoeve van pleziervaart;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning; met een maximumoppervlakte van 150 m2;
- d. ter plaatse van het bestemmingsvlak direct gelegen aan aan de Kralingseplaslaan is toegestaan 'detailhandel uitsluitend in watersportartikelen' voor maximaal 150 m2;
- e. bijbehorende voorzieningen als kades, aanlegsteigers, botenhelling erf en water, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Recreatie - Volkstuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, zoals erf, parkeerterrein en waterlopen, sportvelden en speelterreinen, met bijbehorende bebouwing en voorzieningen als erf, paden, ontsluitingswegen, parkeerterrein, groen;
- b. ter plekke van een aanduiding maatschappelijk, (m) zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan die niet vallen onder Geluidsgevoelige objecten zoals genoemd in artikel 1 van deze regels.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Sport - Manege
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een manage, met bijbehorende bebouwing;
- b. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding "bedrijfswoning" twee bedrijfswoningen;
- c. aan de bestemming gerelateerde activiteiten;
- d. overige voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies als erf, groen, ruiter- fiets- en voetpaden, ontsluitingswegen met bijbehorende parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Sport - Sport- En Speelterrein
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Sport- en speelterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden, speelterreinen en sporthallen met bijbehorende bebouwing;
- b. waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- c. ter plaatse van de opgenomen functieaanduiding 'horeca' een horecavestiging;
- d. terrassen ten behoeve van horeca;
- e. ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening' een nutsvoorziening;
- f. aan de bestemming gerelateerde activiteiten;
- g. overige voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies als erf, groen, ruiter-, fiets- en voetpaden.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
- b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
- c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. ter plaatse van de opgenomen functieaanduiding 'vulpunt LPG', een LPG-vulpunt.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatieplas, verkeer te water, waterberging en waterlopen, de aan- en afvoer van oppervlaktewater;
- b. groenvoorzieningen en voorzieningen in het kader van de waterhuishouding;
- c. ter plaatse van de aanduiding "brug", tevens een brug.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 14.2, onder c voor het bouwen van een steiger of vlonder onder voorwaarde dat de huishoudelijke functie alsmede de onderhoud aan de vaarverbinding gegarandeert blijft.
Artikel 15 Wonen - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grond gebonden woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden.
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 2 als bedoeld in Bijlage 2 bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
- d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 16 Wonen - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grond gebonden woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening' een nutsvoorziening;
- c. ter plaatse van de fuctieaanduiding 'Bed & Breakfast' een logiesfunctie.
16.2 Bouwregels
16.3 Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 2 als bedoeld in Bijlage 2 bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
- d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
16.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 17 Wonen - 3
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grond gebonden woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
- b. Maatschappelijke voorzieningen en bedrijven tot en met categorie 2 als bedoeld in Bijlage 2 bij deze regels;
- c. waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 onder b terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 18 Leiding - Hoogspanning
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsleidingen, inclusief de bijbehorende voorzieningen, alsmede de bijbehorende belemmeringenstroken.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Leiding - Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse drinkwater transportleiding, inclusief de bijbehorende voorzieningen, alsmede de bijbehorende belemmeringenstroken.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Waarde - Archeologie 4
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Waarde - Archeologie 5
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Waarde - Archeologie 6
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Waarde - Cultuurhistorie
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
26.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
27.2 Bouwregels
27.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 28 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.
28.2 Bouwregels
Op de voor ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundigefunctie' niet worden gebouwd.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 29 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 30 Algemene Bouwregels
30.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
30.2 Bouwvlak
Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
30.3 Geluidsgevoelige objecten
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van Geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
30.4 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
30.5 Maximum bouwhoogte
- a. voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding;
- b. voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte.
30.6 Maximum goothoogte
Ingeval de toegestane bouwhoogte in bouwlagen is vermeld, dient voor het berekenen van de maximum toegestane goothoogte een hoogte van 3,5 meter voor een bouwlaag van een woonfunctie resp. een hoogte van 4,5 meter voor een niet-woonfunctie te worden aangehouden.
30.7 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
Artikel 31 Algemene Gebruiksregels
31.1 Hoog risico biologische laboratoria
- a. Nieuwe hoog-risico biologische laboratoria zijn op grond van de in Hoofdstuk 2 opgenomen Bestemmingsregels niet toegestaan;
- b. Op basis van het bepaalde in artikel 33.3, kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a.
Artikel 32 Algemene Aanduidingsregels
32.1 vrijwaringszone - dijk
32.2 vrijwaringszone - molenbiotoop 1
32.3 vrijwaringszone - molenbiotoop 2
Artikel 33 Algemene Afwijkingsregels
33.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
33.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
33.3 afwijking nieuw hoog-risico laboratorium
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde inartikel 31.1, teneinde wel een nieuw hoog-risico laboratorium toe te staan; alvorens deze omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de VRR en de GGD, waarbij VRR en GGD hun advies baseren op het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”, als genoemd in
Bijlage 3 van de regels.
Artikel 34 Algemene Procedureregels
34.1 Bevoegdheid tot vaststellen exploitatieplan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een wijzigingsplan dat voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
Artikel 35 Overige Regels
35.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 36 Overgangsrecht
36.1 Overgangsrecht bouwwerken
36.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 37 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kralingse Bos'.
Bijlagen
Bijlage 1 Toelichting Lijst Bedrijfsactiviteiten Categorie En 2
Toelichting
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.
De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:
categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 En
Bijlage 3 Beleidskader Hoog-risico Biologische Laboratoria Rotterdam-rijnmond
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de gemeente Rotterdam wordt de actualisering van het bestemmingsplan aangegrepen om het gebied te voorzien van een regeling, waarbij de rechtszekerheid van de burgers wordt verbeterd maar waarin ook de nodige flexibiliteit wordt ingebouwd.
1.2 Gekozen Planopzet
De gekozen planvorm is een conserverend bestemmingsplan. Dat betekent dat de bestaande situatie zoveel mogelijk wordt gehandhaafd, inclusief bestaande bebouwing.
Het grootste deel van het Kralingse Bos is bestemd als ‘bos en park’ en ‘water’. Dit zorgt ervoor dat het karakter van het Kralingse Bos zoveel mogelijk wordt behouden. De aanwezige bebouwing wordt geregeld met een eigen bestemming, een aanduiding op de verbeelding of een bebouwingspercentage.
De gekozen regeling voor het plangebied voldoet aan de Rotterdamse standaard voor bestemmingsplannen en is in overeenstemming met de landelijke regeling (SVBP 2012).
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied wordt begrensd door de wegen rondom het Kralingse Bos. Voor de west- en noordzijde is dit de Bosdreef, de oostzijde de Rijksweg 16 en de zuidzijde de Kralingse Plaslaan en de Kralingseweg.
Het sportpark en het vokstuinencomplex, tussen de Rijksweg 16 en de Boszoom vallen binnen het plangebied. Het deel van het Kralingse Bos ten noorden van de Bosdreef (planvorming Nieuw Kralingen) blijft, net als het voorgaande bestemmingsplan, buiten het plangebied.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroelijk is geworden.
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
594 | Kralingse Bos | 14.02.2008 | 12.12.2008 |
2015 | Manege Kralingse Bos | 17.05.2010 | 23.10.2010 |
alsmede de Parapluherzieningen:
Parapluherziening | Vastgesteld | Onherroepelijk | |
1077 | Terrassen | 11.11.2014 | 25.04.2015 onherroepelijk |
581 | Parkeernormering Rotterdam | 14.12.2017 | 31.03.2018 onherroepelijk |
581 | Biologische Veiligheid | 14.06.2018 | 18.08.2018 (in werking) |
Kaart invoegen met daarop het plangebied met de vigerende bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
- 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte
Vastgesteld op 15 juni 2011
In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.
De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:
- Water en erfgoed
- Landschap: transformatie van het landelijk gebied
- Transformatie in de stad en in krimpgebieden.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Algemeen
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit, die op 14 december 2016 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte opgesteld.
De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
De provinciale belangen zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn verankerd in de Verordening Ruimte.
Gezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt blijven de provinciale belangen conserverend bestemd net als de omgeving daarvan.
2.2.1 Verordening Ruimte
Vastgesteld door Provinciale Staten in 2014
Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies.
Ladder voor duurzame verstedelijking:
Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit is gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiernaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden.
De provincie Zuid-Holland heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte.
Een bestemmingsplan gericht op stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en heeft een conserverend karakter.
In het plangebied bevinden zich twee historische molens met een daaraan verbonden molenbiotoop.
Molenbiotoop
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed', garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
- als de molen is gelegen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- als de onder de 1e en 2e bullet bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, dan geldt het volgende:
- a. molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied: binnen en tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 30-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht een grotere hoogte kan worden toegestaan berekend vanuit de 1 op 100-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 100 meter afstand;
- b. molen buiten bestaand stads- en dorpsgebied: tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand.
Afwijkingsmogelijkheid
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed', mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
2.3.2 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+
Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
- de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
- de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
- de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
- 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
- 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
- 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
- 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
- 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
- 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
- 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
- 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
- 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.3 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020 Kralingen-Crooswijk
Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rottedamse gemeenteraad
Buiten de winkelconcentraties is er in Kralingen-Crooswijk veel verspreid aanbod te vinden. Verspreid aanbod is veelal gelegen in woonbuurten en langs doorgaande stadsstraten. In het stedelijk detailhandelsbeleid ligt de focus voor detailhandel specifiek op de toekomstbestendige winkelconcentraties. Hiermee wordt ingezet op compleet, compact en comfortabele winkelgebieden voor consumenten. Daarom wordt nieuwe verspreide detailhandelsvestiging buiten deze winkelgebieden als ongewenst getypeerd. Winkels die reeds een plek hebben buiten de winkelgebieden en passen binnen het bestemmingsplan kunnen die winkel uiteraard blijven uitoefenen.
In dit bestemmingsplan komen detailhandelmogelijkheid niet voor.
2.3.4 Horecanota Rotterdam 2017-2021
Vastgesteld door B&W op 1 november 2016
In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.
Belang voor de stad
Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.
Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.
- Rotterdam bruist!;
- de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
- bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
- ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
- minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
- uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
- wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).
Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)
In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.
Wat is horeca?
Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.
De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.
Exploitatievergunning of niet?
In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.
Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.
Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.
Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)
Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.5) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.
Exploitatievergunning
Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.
Exploitatiecategorieën
De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).
Gebiedsgericht werken
Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.
2.3.5 Horecagebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2017-2019
Vastgesteld door B&W op 9 mei 2017
Het Kralingse Bos is het grootste stadspark van Rotterdam. Het wordt jaarlijks door vele Rotterdammersen niet-Rotterdammers bezocht. Het Kralingse Bos is geen woongebied. Plas en bos bieden volop recreatiemogelijkheden. Het Kralingse Bos is onder te verdelen in het noordelijk-, oostelijk-, westelijk- en zuidelijk deel rondom de plas.
Het strandbad en de velden voor de zwemmers en zonaanbidders, op de velden nabij het strandbad vinden dagjesmensen hun plek voor een barbecue of picknick (westelijk), er zijn losloopgebieden honden en het bos geeft natuurliefhebbers en rustzoekers een oase van rust (noordelijk en oostelijkdeel). Het zuidelijk deel is gelegen aan de woonwijk Kralingen West. Deze route wordt vooral gebruikt door wandelaars en joggers. Rondom de plas en in het bos bevinden zich verschillende horeca inrichtingen (restaurants, snackbars en een pannenkoekenhuis). Ook is er in 2016 een nieuwe horeca inrichting gerealiseerd nabij het strandbad. Ten slotte hebben de verschillende verenigingen over het algemeen ook ondersteunende horeca faciliteiten.
Het is belangrijk om de balans te behouden tussen de aantrekkelijkheid van het Kralingse Bos als natuurgebied en als recreatiegebied waar horeca bij hoort, daarom geldt voor het gehele Kralingse Bos de ontwikkelrichting consolideren, waarbij vrijgesteld van de vergunningplicht niet is toegestaan.
2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.
2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van
de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen2.3.1 Locatieprofielen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
2.3.8 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010
Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.
In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.
2.3.9 Cultuurhistorische analyse voor een veranderend stadspark
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.
Voor het Kralingse Bos is in 2017 een cultuurhistorische verkenning opgesteld door bureau Steenhuis-Meurs. Deze is op 20-02-2018 vastgesteld door het college van B&W. Op basis van deze verkenning worden een aantal beeldbepalende objecten aangewezen.
In het bestemmingsplan hebben deze gebouwen een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie ' gekregen.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Archeologie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen resten bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. De geologische kaart toont aan dat er zich in het gebied geul- en oeverafzettingen bevinden (5-7 meter beneden NAP). Van andere locaties is bekend dat in het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) dergelijke afzettingen als woon- of verblijfplaats werden benut. De exacte loop van de geulen in het bestemmingsplangebied is niet bekend.
In de Bronstijd (2000-800 voor Christus) en de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) was er sprake van een veengebied, dat waarschijnlijk niet bewoond werd. Ook voor de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) en de Vroege Middeleeuwen (350-1000) zijn de archeologische verwachtingen gering.
In de periode van de 10e-12e eeuw werd het veengebied ontgonnen. Bij de ontginning werden parallel lopende ontwateringssloten gegraven en werden kaden aangelegd, die dienden om de watertoevoer van de naastgelegen nog onontgonnen stukken veengebied tegen te gaan. Op de afzonderlijke percelen verrezen boerderijen, die vaak een bewoningslint in het ontgonnen landschap vormden.
De middeleeuwse nederzetting Kralingen, waarvan de resten van de kerk liggen op de huidige begraafplaats Oud Kralingen, betreft een dergelijke lintbebouwing. Het bewoningslint strekte zich ook uit binnen het bestemmingsplangebied, namelijk ter hoogte van de voormalige Veenweg, de voormalige Bosweg en de voormalige Rubroekskade. Langs de noordrand van de Kralingse Plas zijn resten van het bewoningslint bewaard gebleven in de bodem. Min of meer haaks op voornoemd bewoningslint bevonden zich twee kaden uit de 10e/12e eeuw. Het zijn de voormalige Langekade en de voormalige Kortekade, die als lijnelement nog te herkennen zijn in het bestemmingsplangebied. Het tracé van de kaden bevindt zich respectievelijk ten oosten van het huidige Langepad en ter hoogte van de huidige Plaszoom.
De huidige Kralingse Plas, een restant van grootschalige veenwinning aan het einde van de 17e en eerste helft 18e eeuw, wordt aan de oost-, west- en noordzijde begrensd door de drie hierboven genoemde structuren. Bewoningsresten uit de Middeleeuwen (vanaf de 10e/12e eeuw) en de Nieuwe tijd zijn ter hoogte van het voornoemde bewoningslint te verwachten, alsmede in het tracé van de kaden.
Archeologische verwachting
Sporen van neolithische bewoning kunnen aangetroffen worden ter hoogte van de geul- en oeverafzettingen. De afzettingen bevinden zich op 5-7 meter beneden NAP. Ze zijn in het bijzonder kwetsbaar in het laaggelegen gebied ten westen van de A16/E19 en ten oosten van het opgehoogde oostelijk deel van het Kralingse Bos.
Sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn te verwachten in de tracé's van de voornoemde kaden en in het bijzonder in het bewoningslint van het oude dorp Kralingen.
In de regels zijn onderstaande aanbevelingen door BOOR (Bureau Oudheidskundig Onderzoek Rotterdam) verwerkt.
Waarde - Archeologie 1
Voor de in 1811-1832 bebouwde percelen in het oude bewoningslint van Kralingen (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het oppervlak van de ingreep.
Waarde - Archeologie 2
Voor het oude bewoningslint van Kralingen (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 3
Voor het niet-uitgeveende, noch opgehoogde gebied rond de Kralingse Plas (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 4
Voor het opgehoogde gebied met Waarde - Archeologie 4 geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 5
Voor het opgehoogde gebied met Waarde - Archeologie 5 geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 5,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
Waarde - Archeologie 6
Voor het in het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 6) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.
3.2 Stadsgezichten En Monumenten
Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
In het plangebied zijn de volgende Rijksmonumenten aanwezig:
- De molens 'de Ster' (Plaszoom 324) en 'de Lelie' (Plaszoom 356)
- De bijbehorende voormalige karottenfabriek (Plaszoom 360, 362, 364)
- De Rotterdamsche Zeilvereniging ontworpen door ir. V. Tijen (Kralingse Plaslaan 113).
In het plangebied zijn de volgende Gemeentelijke monumenten aanwezig:
- De villa aan de Plaszoom nr. 7/9
- Het clubgebouw van de golfbaan van Brinkman en v.d. Vlugt (Kralingseweg 200),
- Boszoom 60, boerderijencomplex uit 1876
- Fontein de kikker, Ruiterlaantje (1928)
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd Stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen. Het Kralingse Bos is geen beschermd Stadsgezicht, het aangrenzende gebied Kralingen-Midden wel, inclusief een deel van de Kralingse Plaslaan en Kralingseweg
Beeldbepalende objecten (BO)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.
Voor het Kralingse Bos is in 2017 een cultuurhistorische verkenning opgesteld door bureau Steenhuis-Meurs. Deze is op 20-02-2018 vastgesteld door het college van B&W.
Historie (samenvatting CV)
De polder Kralingen is van oorsprong een heerlijkheid ten oosten van de stad Rotterdam. Slot Honingen was het kasteel waar de heer van Kralingen resideerde. In het laaggelegen Holland was waterbeheersing cruciaal. In 1273 werd daarom het hoogheemraadschap van Schieland opgericht, dat het onderhoud van dijken in het gebied in de driehoek tussen Rotterdam, Gouda en Zoetermeer controleerde. Het polderland in de omgeving werd tot aan de zeventiende eeuw als landbouwgrond gebruikt. Pachtboeren bewerkten de grond, die door de veenbodem drassig was Het is fascinerend om het landschap te lezen vanuit het watersysteem; het gebied rond de Kralingse Plas is misschien wel het meest geëngineerde gebied van Nederland, want al snel na de start van de landbouwontginningen ging het mis met de waterafvoeren, en wat volgde was een eeuwenlang gevecht met het water. Al in de 15e eeuw kwamen de landerijen zo laag te liggen, dat overtollig water niet meer kon afvloeien. Het land werd daarom ingepolderd en het teveel aan water werd met watermolens op de boezem uitgemalen. Begin 16e eeuw sloegen al zeventien molens op de Rotte uit, midden achttiende eeuw zouden het er 31 zijn.
Overigens lag het dorp Kralingen tot aan de achttiende eeuw op een andere plek. Het eerste dorp lag veel noordelijker, aan de Veenweg, die liep van de begraafplaats Kralingen tot aan de Kralingse Plas. Het kwam echter steeds geïsoleerder te liggen, op een smalle strook te midden van water, omdat de veengrond eromheen vanaf de zeventiende eeuw werd weggegraven om als brandstof (turf) voor de groeiende stedelijke economie van de Randstad te dienen. Dit is de tweede grote transformatie in het landschap, na de landbouwontginning. Tussen Kralingen en Nieuwerkerk veranderde de landbouwgrond in een onafzienbare aaneenschakeling van veenplassen. In 1772 werd tussen de Maas en de Rotte een boezem gegraven, een waterberging voorzien van molens, waarmee tegelijkertijd verschillende waterpeilen konden worden gereguleerd. Toen de turfwinning na 1850 op zijn eind liep en midden-Holland tot aan Utrecht en Amsterdam gedomineerd werd door veenplassen, bracht de uitvinding van de stoomkracht uitkomst. De plassen werden drooggelegd om wederom als landbouwgrond dienst te doen. Dat de Noordplas gespaard bleef, was mede te danken aan de buitenplaatseigenaren in Kralingen, wier eigendommen aan de zuidoever van de plas grensden. Maar ook werd 1845 al met vooruitziende blik geanticipeerd op de mogelijkheid van stedelijke recreatie langs de oevers van de plas. Daar was op dat moment al enige bebouwing gesitueerd, deze bebouwing is inmiddels verdwenen, behalve de snuifmolens De Lelie en de Ster aan de Korte Kade. In de molens en het bijgebouwde fabriekje werd de bewerkte tabak (karotten) gehakt en gestampt tot snuiftabak om vervolgens te worden verpakt voor het transport naar winkels en kruideniers.
De Noordplas was gespaard en bood mogelijkheden voor de stad Rotterdam, maar lag nog op het grondgebied van Kralingen. Dat veranderde in 1895, toen Kralingen door Rotterdam werd geannexeerd. Kort daarna werd er rondom de plas een spoorwegbypass aangelegd, de verbindingsbaan. En met de spoorlijn werden de ruimtelijke contouren voor een parkaanleg gedefinieerd. Het denken over een parkaanleg begon kort na 1900. Het is niet toevallig in deze periode dat het idee van de Kralingse Plas als 'volkspark' gestalte kreeg. In Rotterdam bestond een sterke traditie van samenwerking tussen de stedelijke elite en het stadsbestuur. De stedelijke elite, ook wel havenbaronnen genoemd, had veel te winnen bij een gezonde stad met goede recreatiemogelijkheden. Want gezonde arbeiders zouden ook hardwerkende arbeiders zijn. Daarom heeft deze elite zich altijd enorm ingezet voor goede volkshuisvesting en bestond de gemeentelijke Gezondheidscommissie ook uit leden van deze elite. Op aandringen van de Gezondheidscommissie presenteerde directeur Plaatselijke Werken G.J. de Jongh in 1909 het eerste parkontwerp, een samenhangend plan voor ontspanningsgebieden en kanalenaanleg presenteert. Het was getekend door gemeentelijk tuinarchitect Vervooren.
Twee jaar later, in juni 1911 besluit de Gemeenteraad een krediet van 11 miljoen gulden beschikbaar te stellen voor de aanleg. De in 1909 geformuleerde uitgangspunten voor het ontwerp omvatten de aanleg van bos en park, sport- en villaterreinen. Bij behandeling in de Raad werd besloten om alleen de meest westelijk en de noordelijk gelegen oever tot park- en bosaanleg te bestemmen. Het oostelijke deel zou dan later nog bij de bos- en parkaanleg gevoegd kunnen worden, of voor stadsuitbreiding kunnen dienen. Om bij toekomstige beplanting al enigszins volgroeide bomen te kunnen gebruiken, huurde de Nederlandse Heidemaatschappij in 1911 op kosten van de gemeente Rotterdam een terrein in Noord-Brabant waar jonge eiken worden geplant. Ook al was de exacte omvang van het parkgebied nog niet bepaald, de Raad had wel tot ophoging van alle terreinen besloten. Het wateroppervlak van de Kralingse Plas lag tussen dijkjes drie meter hoger dan de bodem van de Alexanderpolder. Dit hoogteverschil loste men op door de oevers zes meter op te hogen met grond uit de Waalhaven. In 1916 werd de westoever korte tijd opgespoten, maar dit werk kwam als gevolg van de Eerste Wereldoorlog stil te liggen. In 1920 werd het weer opgepakt.
Het ontwerpproces voor de uiteindelijke parkaanleg in de jaren 1920-1933 verliep niet zonder slag of stoot. Hoewel er in 1927 al enkele bomen geplant werden en enkele voorlopige wandelpaden werden aangelegd voor het publiek, liet een totaalontwerp op zich wachten.
Op kosten van Rotterdamse industriëlen en advocaten, verenigd in de Rotterdamsche Kring, maakte het Rotterdamse bureau Granpré Molière, Verhagen en Kok samen met architect J. Klijnen een baanbrekend ontwerp, een mijlpaal in de concepten voor de grootstedelijke recreatie van dat moment.
In niets herinnerde het aan het ontwerp uit 1911 met de slingerende wegen en heesters en naaldbomenbeplanting. De ontwerpers hadden voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse landschapsarchitectuur voor een stadspark de eigenheid van de bodem en het daarbij behorende landschapstype als leidend genomen. Ze schreven: 'De aanleg van het geheele gebied om den Kralingschen Plas is volkomen vlak gedacht; deze vlakheid behoort zozeer bij de elementaire en pregnante schoonheid van het Hollandsche landschap, dat men zich een park van een uitgesproken Hollandsch karakter wel nauwelijks anders kan denken.' De drie 'wanden' en achterliggende oevers hebben elk een eigen karakter: het westelijk deel, het dichtst bij de stad gelegen, is het meest gecultiveerde gedeelte van de aanleg. Hier zijn tennisvelden, een manege, een strandbad en een bloementuin en een uitgestrekt veld voor samenkomsten voorzien. De aan weerszijden te beplanten 'Zonnelaan' loopt dwars door dit gedeelte. Het noordelijke deel, het verst van de stad gelegen, is gedacht als een gebied met voornamelijk open speelweiden, hier en daar onderbroken door boomgroepen. Het oostelijke deel wordt de eigenlijk 'Hout, een dicht bos met doorkijkjes (lichte banen in het bos) naar de plas.
Opvallend in vergelijking met de situatie nu is dat de parkaanleg aan de westkant bijna tot aan de Rotte doorloopt. Daar, op de plek van de latere stadskwekerij, zijn woningen gepland, terwijl in de oksel van de Rotte een renbaan ligt, op de plek waar nu de velden van Nieuw Terbregge liggen. Ook langs de stadskant van de plas zijn de contouren van woningbouw aangegeven. Omdat Verhagen immers zelf nog maar enige jaren tevoren aan het plan voor Crooswijk en Rozenburg getekend, nam hij de ganzenvoet uit het plan-Crooswijk over in het parkplan. Het entréeplein was monumentaal, door een enorme hoeveelheid bomenlanen ingebed zodat hier een zeer merkbare overgang van het drukke stadsgewoel naar de vrijheid van het plaslandschap zou ontstaan. De entrée aan de oostkant, in het verlengde van de Korte Kade, was in het ontwerp gemarkeerd met een poortgebouw en eenzelfde 'boord' van bomenlanen.
De ontwerpers hadden nagedacht over de ervaring van de toekomstige gebruikers. Niet zozeer een monumentale aanleg, maar een geconcentreerde weergave van de natuur met grote eenheden, daar ging het om. Directeur Plaatselijke Werken is zeer overtuigd en beveelt het ontwerp aan bij de Raad. Tenslotte wordt besloten dat de drie bouwkundigen een tuinbouwkundige in hun combinatie opnemen. De 67-jarige tuinbouwkundige Leonard Springer is de uitverkorene Hij geldt als een vertegenwoordiger van de landschapsstijl, die gekenmerkt wordt door slingerende paden, uitkijkpunten en hoogteverschillen.
Het eindspel van deze fase vindt plaats in 1927. Granpré Molière, Verhagen en Klijnen maken nog één ontwerp en blijven bij hun oorspronkelijke uitgangspunt: het plan moest een randpark om de plas zijn, en tevens een volkspark van de eigen tijd. Ze baseren zich op nieuwe inzichten uit Amerika. Daarbij maakten zij de radicale keuze om het zwaartepunt van de activiteiten te concentreren rond een enorme bosboulevard.
Uiteindelijk kreeg Gemeentewerken opdracht om het over te nemen, die zorgde ervoor dat er een besteksklaar ontwerp kwam, dat in 1933 door de Raad werd aangenomen en vervolgens uitgevoerd.
Al direct in 1933 verzochten Kralingse golfliefhebbers de firma Copijn uit Groenekan, bekende kwekers en buitenplaatsdeskundigen, om een ontwerp voor een golfbaan, die zij lieten aanleggen op de voormalige rangeerterreinen van de spoorwegen aan de uiterst oostelijke parkrand.
Het tracé van de Beatrixlaan (de toerweg) aan de westzijde is conform het ontwerp aangelegd, Een deel van de rondweg door het Kralingse Bos, de latere Prinses Beatrixlaan, zou als verbinding tussen de twee hoofdontsluitingswegen dienen Aanvankelijk gebruikte het (geringe) personenverkeer de Prinses Beatrixlaan, maar in de jaren vijftig nam het verkeer over deze weg enorm toe met veel ongelukken en een verstoorde parkrust tot gevolg. In 1958 werd het grondwerk van Rijksweg A20, de noordelijke randweg. In 1959 begon men aan Rijksweg 16 Het snelweggedeelte van de A20 tussen Hillegersberg en Terbregseplein dat vanaf het veilingterrein aan de noordzijde van het spoor loopt werd voltooid in juni 1973.
Het Kralingse Bos is een ontworpen landschap dat vanaf 1916 met tussenpozen in aanleg is geweest en in 1953 op basis van het ontwerp uit 1933 werd geopend. In de loop der tijd zijn structuren, objecten, zichtlijnen, toegevoegd en veranderd. Het Kralingse Bos is uitgegroeid van veenplas
tot stadsplas met daaromheen een ontworpen bos- en parkgebied. Maar ondanks de dynamiek op onderdelen is de basis van de parkaanleg uit 1933 niet veranderd. Al zijn er door de tijd de onvermijdelijke wijzigingen in programmering, gebruik en zonering geweest.
De waterrand is op een aantal plekken aangepast. In het plan van 1933 was deze grilliger, in de huidige situatie is de rand strakker. Dat zie je met name aan de noordzijde en de oostzijde, ter hoogte van de plantentuin, het restaurant en bij de molens. Bij de plaszoom is na het bombardement op de stad in 1940 puin in het water gestort om eilandjes te vormen.
Uit de cultuurhistorische verkenning blijkt dat een aantal objecten cultuurhistorisch waardevol is en als beeldbepalend is te beschouwen. Het advies om deze beeldbepalende objecten te beschermen met een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is overgenomen. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, zodat sloop in principe niet mogelijk is. Alleen indien maatschappelijke, technische of economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken, kan er een sloopvergunning worden verleend. Verder leidt de dubbelbestemming ertoe dat in geval van nieuwbouw voldoende rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van de locatie.
Over de 'beeldbepalende structuren', die verder uit de cultuurhistorische verkenning van het plangebied blijken, wordt opgemerkt dat de te beschermende waarden hiervan voldoende gewaarborgd zijn binnen de huidige publieke enkel bestemmingen, oa. 'water', 'Bos-park' en 'Verkeer' die geen ontwikkelingen (transformaties) toestaan.
Beeldbepalende gebouwen:
- de villa's en panden langs de Plaszoom, (Plaszoom 1, 322-324 en 354)
- boshut de Big (Kralingseweg 20),
- de sluiswachterswoning (Langepad 10),
- de beheerder of boswachterswoning (Prinses Beatrixlaan 15) ,
- het gebouw van Pannekoekenhuis De Nachtegaal (Prinses Beatrixlaan 11)
In het bestemmingsplan hebben deze gebouwen een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie ' gekregen.
Beeldbepalende structuren:
- de openheid van het wateroppervlak als contrast met de stedelijke bebouwing, de mogelijkheid om 'uit de stad' te kijken en, vanaf de noordoever, 'in de stad' en skyline te kijken
- de waterstructuren rondom het bos zoals de spoorsloten en de boezems (voedingsbronnen voor de plas) en de plas zelf, alsmede de taluds en bijbehorende bermen;
- de Prinses Beatrixlaan met zijn typerende klinkerbestrating, als hoofdstructuur én ontspanningsweg rondom de plas.
- de historische routes zoals het voormalige spoortracé van de Ceintuurbaan (oorspronkelijke grens van het gebied), de Korte Kade en de Plaszoom en de Kralingseweg. Deze routes zijn oude routes tussen stad, polder en plasgebied;
- de huidige groene wiggen tussen Prinses Beatrixlaan en de plas. De wiggen zijn in de loop der tijd gewijzigd en verschoven, maar het oorspronkelijk idee van de wiggen is behouden;
- de ontworpen noord-zuid richting van de beplanting en de inrichting aan de westzijde. De inrichting van het bos en de beplanting volgen de richting van de plas en gaan als een gordel rondom de plas;
- de beplanting in het bos en langs de plas. Deze is door de tijd heen veranderd, verdicht en aangevuld maar het principe van het bos is behouden. De boombeplanting tussen de Bosdreef en de Prinses Beatrixlaan is een waardevolle groenstructuur die de huidige grens van het bosgebied aan de westzijde markeert;
- de structurerende rooilijn van de bebouwing aan de stadszijde; (valt buiten het plangebied)
Binnen de enkel bestemmingen van het bestemmingsplan Kralingse Bos zijn de betreffende structuren voldoende gewaarborgd.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Het Kralingse Bos bestaat uit een bosschil rondom een oude veenplas (de Kralingse Plas). De schaal van de plas is uniek in het stedelijk gebied van Rotterdam. De hoofdopzet van het Kralingse Bos bestaat uit een aantal onderdelen:
- de Kralingse Plas is met zijn vrijwel vierkante vorm het zwaartepunt van het Kralingse Bos.
- rond de plas ligt een aantal open ruimtes die tezamen met de plas voor optimaal ruimtelijk effect zorgen. Een schil van bos biedt rugdekking aan deze ruimtes. Qua oppervlak is het bos in verhouding tot de plas relatief klein.
- de plaats van de toegangen sluit aan op het wegenstelsel van Kralingen en in mindere mate op dat van Crooswijk en Pr. Alexander.
In het bos zijn open ruimtes (speelweiden) en zichtlijnen (open wiggen) uitgespaard en ligt een fijnmazig netwerk van parallelle paden. Binnen de bosschil is differentiatie en zonering aanwezig, gerelateerd aan de omgeving en het gebruik:
- het westelijk deel kenmerkt zich als een intensief gebruikt, recreatief stadsbos met grote open ruimtes voor sport en spel.
- het noordelijk deel is relatief dicht en rustig, met de nadruk op natuur.
- het oostelijk deel is een parkachtig, statig wandelbos.
4.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Dat betekent dat de bestaande situatie zoveel mogelijk wordt gehandhaafd, inclusief bestaande bebouwing. Hieronder vallen ook de huidige horecavoorzieningen. In het grootste deel van het Kralingse Bos wordt nieuwe bebouwing niet toegestaan. Het Kralingse Bos betreft evenwel geen statisch gebied maar kent een aan het gebied verwante dynamiek. Op grond hiervan worden de strandbadpaviljoens middels een aanduiding opgenomen binnen de bestemming Bos-Park en de zeilschoolfunctie in het oosten van het bestemmingsplan, binnen de bestemming maatschappelijk. Ook worden de bestaande rechten voor het bouwen van een woning aan de Plaszoom 3 en op een locatie aan de Boszoom gehandhaafd.
Ten behoeve van de Rotterdamse Manege aan de Kralingseweg is de bestemming "Sport-Manege" overgenomen uit het bestemmingsplan Manege Kralingse Bos (vastgesteld 17 mei 2010) met de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden.
Op basis van recente jurisprudentie is duidelijk geworden dat evenementen en festivals in het openbaar gebied zoals het Kralingse Bos ruimtelijk dienen te worden geborgd. De regeling hiervan is opgenomen in het gemeente brede bestemmingsplan Parapluherziening evenementen. Deze parapluherziening is mede gebaseerd op het, in maart 2020, door het college vastgestelde beleidsdocument 'Locatieprofielen evenemententerreinen 2020'. Hierin is vastgelegd onder welke voorwaarden evenementen kunnen plaatsvinden. Het Ontwerpbestemmingsplan Parapluherziening evenementen is op 16 april 2021 ter inzage gelegd.
Net zoals in het voorgaande plan, blijft het vanwege de gewenste flexibiliteit, in dit bestemmingsplan mogelijk om op het sportveldencomplex tussen de Boszoom en de snelweg nieuwe bebouwing voor speel- en sportdoeleinden te realiseren. Dit geldt vooral voor het zuidelijke deel van het sportcomplex tussen de Lucie Vuylstekeweg, Prinsenlaan en de Kralingseweg. De bebouwingsmogelijkheid is begrensd door middel van de bebouwings-percentages.
4.2 Opzet Van Het Plan
Het grootste deel van het Kralingse Bos is bestemd als ‘bos en park’ en ‘water’. Dit zorgt ervoor dat het karakter van het Kralingse Bos zoveel mogelijk wordt behouden. De aanwezige bebouwing wordt geregeld met een eigen bestemming, een aanduiding op de verbeelding of een bebouwingspercentage.
De bestaande bebouwing is zeer divers van aard. Naast de woningen en de horeca, zijn er allerlei soorten bebouwde voorzieningen aanwezig. Voor het bestemmingsplan zijn deze verdeeld in de volgende bestemmingen waar bebouwing is toegestaan:
- wonen
- maatschappelijke voorzieningen
- speel- en sportvoorzieningen
- volkstuinen
- watersport, jachthaven
- manege
- werf
- verkooppunt voor motorbrandstoffen.
In de overige bestemmingen is bebouwing niet toegestaan, tenzij aangegeven met een aanduiding op de kaart.
4.3 Ontwikkelingen
In dit bestemmingsplan zijn geen wezenlijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Enkele wijzigingen ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan zullen meegenomen worden in het nieuwe bestemmingsplan conform de bestaande, de vergunde en de gerealiseerde situatie. In dit plan wordt de reeds aanwezige bouwmogelijkheid voor een woning aan de Plaslaan opnieuw opgenomen.
De in het plan opgenomen wijzigingen zijn als volgt:
- Binnen de bestemming 'maatschappelijk” aan het Langepad is de daar aanwezige kinderdagverblijf positief bestemd middels en specifieke aanduiding;
- De bestemming “Wonen-3” van de monumentale boerderij aan de Boszoom 60 is verbreed met maatschappelijke functies. De boerderij wordt gebruikt voor bezigheidsactiviteiten die in het verlengde liggen van de behandeling, therapie en begeleiding die men in de kliniek of beschermde woonvoorziening van Bouman GGZ ontvangt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de landelijke setting naast het Kralingse Bos voor sport- en groenactiviteiten.
- Het realiseren van één vrijstaande woning aan de Plaszoom 3 is opnieuw mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Hiervoor is reeds een omgevingsvergunning verleend.
- Aan de westkant van de plas is een horecapaviljoen gebouwd. Dit paviljoen is in dit bestemmingsplan met de aanduiding 'horeca' positief bestemd. In het oude bestemmingsplan was de bouwvergunning daarvoor ook opgenomen in het plan.
- De situering van de jachthaven is aangepast conform het huidig gebruik.
4.4 Juridische Planbeschrijving
Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan blijft net als dat in het vorige bestemmingsplan het geval is, het handhaven van de bestaande woningen. De wijze van bestemmen echter is in sommige gevallen iets gewijzigd.
4.4.1 Wonen
Een aantal woningen krijgen een woonbestemmingen en een aantal woningen zijn bedrijfswoningen en krijgen een aanduiding op de kaart als ‘bedrijfswoning’.
De volgende woningen krijgen een aanduiding binnen de bestemming:
Aanduiding binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’.
- een bedrijfswoning (boswachterswoning) achter het Hertenkamp (Prinses Beatrixlaan 15)
Aanduiding binnen de bestemming ‘Recreatie- Jacht- en Passantenhaven'.
- een drietal dienstwoningen in de jachthaven (Kralingse Plaslaan 155, 149 en 141-145).
De overige woningen worden bestemd als ‘Wonen-1, -2, -3’.
Wonen - 1
Hieronder vallen de villa's aan de Plaszoom 1 en 7/9. Er staan momenteel twee villa's. De betreffende bestemming, Artikel 15 maakt het mogelijk op de meest zuidelijke bestemmingsvlak van deze bestemming op de verbeelding een nieuwe woning te bouwen. De maximale hoogte binnen de bestemming is gebaseerd op de maximale mogelijkheden in relatie tot de van toepassing zijnde molenbiotoop op grond van artikel 32.2 en 32.3, zie ook 4.4.2.
Wonen - 2
Hieronder valt de molenaarswoning aan de Plaszoom 316 en de sluiswachterwoning aan het Langepad 10. Op basis van een verleende vergunning voor logiesbedrijf wordt voor de molenaarswoning, middels een aanduiding een logiesfunctie toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak van de sluiswachterwoning wordt middels een aanduiding de sluiswachtersfunctie toegestaan.
Wonen - 3
Het betreft hier een drietal woningen met erven en opstallen op de hoek van de Boszoom met het Lagelandsepad. Maatschappelijke functies die binnen deze bestemming reeds plaatsvinden zijn tevens toegestaan en bedrijvigheid (categorieën 1 en 2 van de ‘Lijst van Bedrijfsactiviteiten’).
4.4.2 Molenbeschermingszone
Op basis van artikel 32.2 en 32.3 gelden er vrijwaringszones voor de molens “De Ster, Plaszoom 324 en de “Lelie”, Plaszoom 356, de zogenaamde molenbiotoop. Binnen een straal van 400 meter rondom de molens gelden er beperkingen ten aanzien van de bebouwing en beplanting. Bestaande bebouwing en beplanting is hiervan vrijgesteld.
De regels voor bebouwing zijn afhankelijk van de afstand tot de molen (binnen de afstand van 400 meter) en de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek (ook wel stellinghoogte).
Binnen de zone van 100 meter mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de stellinghoogte. Van 100 tot 400 meter is de hoogte afhankelijk van de afstand tot de molen zodoende dat per 100 meter afstand de bebouwing 2 meter hoger mag zijn. Dit wordt ook wel de 1 op 50 regel genoemd (per 50 meter afstand 1 meter hoger).
Voor molen “De Ster” betekent dit dat binnen 100 meter rondom geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan de stellinghoogte van 10,4 meter. Op 200 meter afstand mag niet hoger worden gebouwd dan 12,4 meter; op 300 meter afstand mag niet hoger worden gebouwd dan 14,4 meter; op 400 meter niet hoger dan 16,4 meter.
Voor molen “De Lelie” betekent dit dat binnen 100 meter rondom geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan de stellinghoogte van 7,1 meter. Op 200 meter afstand mag niet hoger worden gebouwd dan 9,1 meter; op 300 meter afstand mag niet hoger worden gebouwd dan 11,1 meter; op 400 meter 13,1 meter.
Bestaande bebouwing die niet aan de norm voldoet mag blijven bestaan. De regeling geldt alleen voor nieuwe op te richten bebouwing.
Betreffende voorwaarden ten aanzien van bebouwing geldt ook voor bomen of beplanting die tot genoemde hoogten kunnen groeien.
Binnen de molenbiotoop is binnen de bestemming 'Wonen-1' aan de Plaszoom (het zuidelijk eilandje) een nieuw op te richten woning mogelijk. Deze mogelijkheid is overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan. Omdat de betreffende kavel op 200 tot 300 meter afstand van de molen gesitueerd is, houdt dit op grond van de bepalingen van de molenbiotoop in dat de nieuw te bouwen woning, afhankelijk van de precieze ligging, maximaal tussen 12,4 en 14,4 meter hoog mag zijn.
4.4.3 Jachthavens
Binnen het plangebied zijn een drietal bestemmingsvlakken 'Recreatie - Jacht- en passantenhaven' opgenomen ten behoeve van jachthavens voor de pleziervaart met behorende voorzieningen als een clubhuis. Binnen het bestemmingsvlak gelegen aan de Kralingse Plaslaan zijn voor de perceelnummers 141-145, 149 en 155 drie bedrijfswoningen toegestaan. De woningen zijn middels een aanduiding op genomen. Op grond van artikel 8.2 geldt per woning een maximale oppervlakte van 150 m2. Ook is binnen het betreffende bestemmingsvlak aan de Kralingseplaslaan 'detailhandel uitsluitend in watersportartikelen' toegestaan voor maximaal 150 m2 toegestaan.
4.4.4 Bos-Park
Het Kralingse Bos zelf is bestemd als "Bos-Park". Binnen deze bestemming zijn recreatieve voorzieningen, maar ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen voor het bestemmingsverkeer, parkeerplaatsen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). Binnen deze bestemming zijn middels aanduidingen op de verbeelding horecagelegenheden in het bos mogelijk, paragraaf 4.4.7.
4.4.5 Sport en Speelterrein
De Sportterreinen tussen Rijksweg A 16 en Boszoom zijn bestemd met de bestemming Sport - Sport-en speelterrein. Ook de golfbaan, met entree aan de Kralingseweg hoort tot de betreffende bestemming. Uitgangspunt is handhaving van de bestaande bebouwing, waarbij de bebouwingsmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan zijn overgenomen. In totaal zijn er vijf bestemmingsvlakken met de bestemming ‘Sport - Sport- en speelterrein'. De afzonderlijke bestemmingvlakken hebben verschillende maximaal toegestane bebouwingspercentages en bouwhoogten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens tot flexibiliteit en is beperkte uitbreiding mogelijk.
4.4.6 Manege
De bebouwingsmogelijkheden voor de manege aan de Kralingseweg 120 zijn overgenomen uit het 'project bestemmingsplan 'Manege Kralingse Bos', vastgesteld 17 mei 2010 en onherroepelijk op 23 juli 2010. De bestaande situatie na de bouwwerkzaamheden op basis van genoemd bestemmingsplan is daarbij als uitgangspunt genomen. Op het terrein zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Naast de manegebebouwing zijn ook aan de manege gerealiseerde sportactiviteiten en -evenementen toegestaan waaronder het jaarlijks terugkerende CHIO (Concours Hippique International Officiel).
4.4.7 Horeca
Plangebied
De aanwezige horecagelegenheden in dit bestemmingsplan worden middels een functieaanduiding 'Horeca' op de verbeelding vastgelegd, waarbinnen de bebouwing zich mag bevinden. Binnen de bestemming 'Bos - Park' gaat het om 9 horecavestigingen en binnen de bestemming Sport - Sport- enspeelterrein'' om 2 vestigingen. Binnen de betreffende aanduiding bij de bestemming 'Bos - Park' is de maximum hoogte opgenomen. Bij de bestemming Sport - Sport- en speelterrein'' is binnen de betreffende regel de hoogte en bruto vloeroppervlakte (bvo) vastgelegd.
Aanwezige horeca-adressen binnen bestemming Bos - Park:
- Kralingseweg 20;
- Langepad 9;
- Langepad 30;
- Plaszoom 354;
- Plaszoom 500;
- Plaszoom 500 a;
- Prinses Beatrixlaan 7;
- Prinses Beatrixlaan 11;
- Prinses Beatrixlaan 24.
Aanwezige horeca-adressen binnen bestemming Sport - Sport- en speelterrein:
- Kralingseweg 200;
- Kralingseweg 224
Bij de genoemde horecagelegenheden gaat het om een openbaar karakter. De in het plangebied aanwezige kantines en verenigingsgebouwen bij de sportcomplexen en de jachthaven hebben geen openbaar karakter en vallen hier niet onder.
Binnen de bestemmingen 'Bos - Park' en 'Verkeer – Verblijfsgebied' zijn (ongebouwde) terrassen mogelijk ten behoeve van horecavestigingen waarvoor aanduidingen op de verbeelding staan opgenomen. Wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca, en de horeca-exploitatievormen, zie paragraaf 2.3.4.
4.4.8 Leidingen
In het noorden van het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsverbindingen gelegen. Voor zover gesitueerd binnen het plangebied is de ligging van deze verbinding is met een bebouwingsvrije zone van 4 meter aan weerszijden opgenomen op de verbeelding. en als zodanig beschermd met de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning''.
In het plangebied ligt ten oosten van de Kralingse Plas een grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leiding is met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden beschermd en opgenomen op de verbeelding.
4.4.9 Maatschappelijke voorzieningen
Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, cultuur en recreatie, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.
In dit bestemmingsplan zijn binnen bestemming 'Maatschappelijk' alleen niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Uitzondering hierop is het kinderdagverblijf aan het Langepad, waarvoor een specifieke aanduiding is opgenomen. Een geluidgevoelige functie die past in de algemene maatschappelijke definitie kan zodoende zonder planwijziging (of uitgebreide procedure) niet vervangen kan worden voor een andere functie binnen de bestemming.
4.4.10 Parkeerregeling
Dynamische verwijzing
Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 35.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.
Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2018-60992.html
De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.
4.4.11 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied
Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.
Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor de hoofdbebouwing waarbij gekozen is geen nadere regeling voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te nemen.
4.4.12 Verkeers- en verblijfsgebied
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
4.4.13 Voorzieningen van openbaar nut
Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal binnen de bestemming 'Bos - Park' worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.
In dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen van openbaar nut voor zover gelegen buiten de bestemming 'Bos - Park' met een functieaanduiding "nutsvoorziening" vastgelegd.
4.4.14 Werken aan huis
In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
4.4.15 Algemene gebruiksregels
Hoog-risico biologische laboratoria
Op basis van de parapluherziening Biologische Veiligheid zijn hoog-risico biologische laboratoria vanuit het oogpunt van veiligheid gereguleerd.
Het gaat daarbij om hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan als bijlage bij de regels gevoegde “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
In de algemene gebruiksregels, art 31.1 onder a is daartoe een verbodsbepaling opgenomen. Wanneer er gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.
Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Op grond van art 31.1 onder b en art.33.3 kunnen burgemeester en wethouder hiervan met een omgevingsvergunning afwijken. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.
Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuwvestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium.
Binnen het plangebied zijn geen hoog-risico laboratoria aanwezig.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
Voor het plangebied gaat het om de volgende beheerders:
- Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, de waterbeheerder
- De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder.
Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3 Huidige Watersysteem
5.3.1 Oppervlaktewater
De Kralingse Plas heeft een oppervlak van ruim 100 hectare. Het peil in de plas wordt binnen nauwe grenzen op NAP - 2.35 meter gehandhaafd. Dit in verband met de doorvaarhoogte van de recreatievaart door het Kralingse Verlaat en vanwege de houten funderingspalen in de naastgelegen wijk (Jericholaan e.o.). Via het Kralingse Verlaat en de boezem staat de plas in verbinding met Rotte (variabel peil – 0,90 tot – 1,20 m NAP). Bij het Kralingse Verlaat bevindt zich een gemaal voor de afvoer van water uit de plas naar de Boezem. Vervolgens wordt het via het Boezemgemaal mr. U.G. Schilthuis aan het Oostplein op de Nieuwe Maas uitgeslagen. Het belangrijkste inlaatpunt voor de Plas bevindt zich ook bij het Kralingse Verlaat. Via schuiven in de sluisdeuren kan water worden ingelaten.
De waterpartijen in het Kralingse Bos hebben verschillende peilen. Vanaf de inlaat van de Ringsloot bij de Boezembocht is het peil gelijk aan de Boezem. Via een drietal stuwen nabij de kruising van de Ringsloot met de Bosdreef komt het peil uit op NAP - 6,40 meter. Dit peil geldt voor de gehele Ringsloot aan de oostzijde van de Kralingse Plas. In geval van een wateroverschot kan het water uit de waterpartijen in het oostelijke bosgedeelte via het gemaal Kralingerhout, nabij het Hertenkamp, naar de Kralingse Plas worden afgevoerd. Ook is er een afsluitbare (duiker)verbinding onder de Boszoom naar de watergang ten oosten van de Boszoom. Deze watergang is begin jaren negentig verbreed en staat in verbinding met het watersysteem in de deelgemeente Prins Alexander. De verbinding kan worden gebruikt voor de afvoer van overtollig water tijdens hevige neerslag maar wordt in de praktijk zelden gebruikt.
Vanaf het noordelijk deel van de Ringsloot ligt er een verbinding naar de Kralingse plas. Deze bestaat uit een tweetal lange duikers en een drietal waterpartijen. Door middel van een stuw wordt het peilverschil overbrugd. Ten westen van het strandbad liggen een tweetal waterpartijen met een hoger peil (NAP). Door middel van een pomp kan water vanuit de lager gelegen watergang worden aangevoerd. In het bos liggen ook diverse op zichzelf staande waterpartijen. Ze zijn essentieel voor de waterhuishouding in en rond het bos en hebben een wisselend waterpeil. Figuur 5-1 geeft een overzicht van het oppervlaktewatersysteem in en rondom het bestemmingsplangebied.
Figuur 5-1 Oppervlaktewatersysteem
5.3.2 Grondwater
Voor grondwater liggen er geen peilbuizen in het plangebied. De actuele grondwaterstand is derhalve niet bekend. Ten zuiden van het plangebied zijn wel meetpunten bekend. Er zijn voor dit gebied geen knelpunten bekend ten aanzien van het grondwater.
Binnen het plangebied zijn enkele gebieden aanwezig waar mogelijk sprake is van funderingsproblemen. Opgemerkt wordt dat ten zuiden van het plangebied aanzienlijk grotere risico’s zijn op funderingsproblemen.
5.3.3 Waterkering en waterveiligheid
Waterkeringen
Aan de westzijde van het plangebied is een regionale waterkering gelegen langs de boezem, een aftakking van de Rotte.
Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen worden zo ontworpen dat iedereen die achter de waterkering woont, kan rekenen op een beschermingsniveau van ten minste 10-5 per jaar (d.w.z. de kans op overlijden als gevolg van een overstroming voor een individu niet groter is dan 1 op 100.000 jaar). Dit uitgangspunt is vertaald in een norm per dijktraject (dijkring 14, Zuidholland). Voor de primaire waterkering die het plangebied beschermt, betekent dit dat de kans op overstromen per jaar vastgesteld is op 1:10000. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen is er een landelijk informatie systeem overstromingen. Doordat de berekening op een hoog abstractieniveau is uitgevoerd is het detailniveau van de kaarten beperkt. Wel kan uit de kaart worden opgemaakt dat in het plangebied een waterdiepte kan ontstaan van maximaal 5,76 m. Ter hoogte van de nieuwe ontwikkelingen (bebouwingsmogelijkheden) is de inundatiediepte circa 1,10 m. Hoewel een dergelijke waterdiepte tot schade kan leiden, is de kans op slachteroffers in dit gebied klein. Evacuatie in geval van een overstroming is noodzakelijk.
Deze primaire waterkeringen en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gekregen.
5.3.4 Riolering
Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 10 en deels binnen rioleringsdistrict 2. Ten westen van de Rijksweg A16 overlapt het gebied ook district 18.
In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 10 voert het afvalwater (via district 2) af naar AWZI Kralingse Veer en district 2 naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied is geen vuilwateroverstort aanwezig.
5.4 De Wateropgave
5.4.1 Oppervlaktewater
Het gebied heeft zelf geen wateropgave maar ten westen van het plangebied is wel sprake van een wateroverschot. Het plangebied is vrijwel volledig onverhard en er is relatief veel oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied.
In het gebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Alleen zullen enkele ongebruikte ontwikkelingsmogelijkheden uit het huidige bestemmingsplan worden overgenomen. Indien de ontwikkelingsmogelijkheden worden gebruikt (één vrijstaande woning) is sprake van een toename van circa 150 m2 verhard oppervlak. In de plannen zijn geen veranderingen in de huidige geldende waterpeilen voorzien.
5.4.2 Grondwater
Over het gebied zijn geen gegevens beschikbaar m.b.t. de grondwaterstand. De ontwikkeling zorgt nauwelijks voor veranderingen in het lage percentage verhard oppervlak. Dit heeft nagenoeg geen effect op het infiltreren van regenwater in de bodem.
5.4.3 Waterkering en waterveiligheid
Een deel van het plangebied is door de lage ligging kwetsbaar in geval van een dijkdoorbraak. Hierbij wordt opgemerkt dat de kans op slachtoffers en/of economische schade in dit gebied relatief klein is als gevolg van de lage bebouwingsgraad.
5.4.4 Riolering
De ontwikkleling die het bestemmingsplan mogelijk maakt zorgt voor een toename van één woning. De hoeveelheid afvalwater neemt hierdoor niet significant toe. Capaciteitsproblemen in het rioolstelsel, veroorzaakt door deze ontwikkeling, zijn daarom niet te verwachten.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2 Milieu Effectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
6.2.1 Plangebied
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. Het bestemmingsplan Kralingse Bos maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. In het bestemmingsplan zijn dus geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan is daarom niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
6.3 Milieuzonering
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
6.3.1 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als een overgangsgebied. In deze gebieden kunnen bedrijven en andere activiteiten in milieucategorie 3 als passend worden gezien, mits deze een redelijke afstand tot de woonbebouwing hebben.
In het plangebied zijn hoofdzakelijk kleinschalige activiteiten uit milieucategorie 1 en 2 aanwezig. Het gaat om horecagelegenheden, sportfaciliteiten, een bezoekerscentrum, vereniging en een maatschappelijke organisatie. Er zijn in het plangebied tevens een aantal watersportverenigingen, zeilverengingen, sportvelden (met verlichting) en een scoutinggroep met milieucategorie 3.1 aanwezig.
Tenslotte bevinden zich in het plangebied de volgende 4.1 categorieën:
- Een benzinestation met LPG;
- Een schietbaan;
- Een sportschool met zwembaden.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk, zodat de indicatieve afstanden van bovengenoemde activiteiten geen rol spelen bij dit bestemmingsplan.
Het verbreden van de gebruiksmogelijkheden van de monumentale boerderij (Boszoom 60), met maatschappelijke functies met dagactiviteiten (zie paragraaf 4.3) heeft als gevolg dat deze locatie valt onder SBI-code 8623 (dagverblijven). Dergelijke maatschappelijke voorzieningen vallen onder milieucategorie 1. De bestemming Wonen-3 die aan Boszoom 60 is gegeven maakt ook bedrijven in milieucategorie 1 en 2 mogelijk. In een overgangsgebied met een menging van functies is een richtafstand van 10 meter tussen categorie 2 bedrijven en woningen van toepassing. De dichtstbij gelegen woning Boszoom 62 ligt op 15 meter afstand, zodat aan deze richtafstand wordt voldaan.
6.3.2 Conclusie
Het bestemmingsplan Kralingse Bos voldoet aan de afstanden die bij milieuzonering moeten worden beschouwd.
6.4 Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
Plangebied
Het bestemmingsplan Kralingse Bos maakt géén nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk, en zorgt evenmin voor een toename van de geluidsbelasting. Het milieuaspect geluid speelt daarom geen rol bij dit bestemmingsplan.
6.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
6.5.1 Plangebied
Voor het bestemmingsplan is nagegaan of het in betekenende mate bijdraagt aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van het gemotoriseerd verkeer, zodat er ook geen bijdrage is aan de concentraties van stikstofdioxide en fijnstof.
In de huidige situatie wordt binnen en in de directe omgeving van het plangebied voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit (NSL monitoringstool). Er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de normen voor stikstofdioxide en fijnstof.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.
6.5.2 Conclusie
Het bestemmingsplan Kralingse Bos zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
6.6 Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
6.6.1 Plangebied
De bodem in het Kralingse Bos is licht tot matig verontreinigd. Na het bombardement in de oorlog is in het gebied puin gestort. Dit vervuilde puin is vanaf 1995 ter plaatsen van de Plaszoom gesaneerd door er een laag schonere grond overheen te leggen (leeflaagmethode). De strook met sportvelden ten oosten van de Boszoom is 1990 heringericht, op het terrein van de schietvereniging aan de Kralingseweg wordt de bodem gesaneerd.
De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. In het hele plangebied is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) licht verontreinigd (functie wonen). De bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld is in het Kralingse Bos eveneens licht verontreining. In het gebied tussen het bos en de A16 is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden maaiveld zeer licht verontreinigd (functie landbouw).
Het bestemmingsplan voorziet niet in bestemmingswijzigingen met omvangrijke ingrepen in de bodem. Ook zijn er geen enstige gevallen van bodemverontreiniging bekend in het plangebied. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
6.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg
Rijksweg A16
Ten oosten van het plangebied is de A16 gelegen. Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten uit het hart van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het PR-plafond van de A16 langs het plangebied (wegdeel Z54 Knooppunt Terbregseplein - afrit 25 Rotterdam centrum) bedraagt 38 meter gemeten vanaf de as van de weg, en is buiten het plangebied gelegen.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied 0,3 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Het bestemmingsplan Kralingse Bos heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico.
Plasbrandaandachtsgebied
Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A16 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter, en ligt voor een klein deel binnen het plangebied. Deze norm geeft geen beperkingen voor het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van ontwikkelingen in het plasbrandaandachtsgebied.
Rijksweg A20
Ten noorden van het plangebied is de A20 gelegen. Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten uit het hart van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het PR plafond van wegvak Z125, tussen afrit 14 Rotterdam-Centrum en het knooppunt Terbregseplein bedraagt volgens de Regeling basisnet 11 meter uit het hart van de weg en valt binnen het tracé van deze rijksweg. Het PR-plafond heeft daardoor geen praktische betekenis voor dit plangebied.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Bij het aantal aanwezige personen is daarbij uitgegaan van een toekomstige situatie waarin de woonwijk Nieuw Kralingen (ten westen van het plangebied) is gerealiseerd. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Het bestemmingsplan Kralingse Bos heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico.
Plasbrandaandachtsgebied
Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A20 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter, en is buiten het plangebied gelegen.
6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail
Over het spoor ten noorden van het plangebiedworden gevaarlijke stoffen getransporteerd.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten uit het hart van de spoorbundel. Het PR-plafond van het spoorvak 30, traject Rotterdam-Blijdorp naar Gouda, bedraagt volgens de Regeling basisnet ten hoogste 7 meter. Deze afstand valt buiten het plangebied.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Bij het aantal aanwezige personen is daarbij uitgegaan van een toekomstige situatie waarin de woonwijk Nieuw Kralingen (ten westen van het plangebied) is gerealiseerd. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Kralingse Bos heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico.
Plasbrandaandachtsgebied
Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter vanaf de rand van het spoor. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter vanaf het spoor, zodat het plasbrandaandachtsgebied niet op het bestemmingsplan van toepassing is.
6.7.3 LPG-tankstations
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven. Op 28 juni 2016 is de “Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het hanteren van de bovengenoemde vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico, die onverkort van toepassing zijn, bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit de effectafstanden een rol te laten spelen.Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. De circulaire hangt samen met de wijziging “verkleining afstanden voor LPG-tankstations” waarmee de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi worden verkleind en met een Safety Deal. In deze Safety Deal zijn tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de LPG-sector afspraken vastgelegd over het toepassen van hittewerende bekleding op de LPG-tankwagens die de autogastankstations bevoorraden.
LPG-tankstation Prinsenlaan nr. 987
Plaatsgebonden risico
De doorzet van LPG bedraagt meer dan 1000 m3 per jaar. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van het LPG-vulpunt bedraagt daarmee 110 meter, van de ondergrondse tank 25 meter en van de afleverzuil 15 meter. Deze wettelijke contouren liggen binnen het plangebied. Er liggen geen (zeer) kwetsbare objecten binnen deze contouren, en er worden geen ontwikkelingen binnen mogelijk gemaakt. De plaatsgebonden risicocontouren vormen daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Effectafstanden
De effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten levert geen beperking op voor dit bestemmingsplan omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden. De effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten is niet van toepassing omdat geen zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt worden.
Groepsrisico
Binnen de invloedsgebieden groepsrisico van 150 meter rondom het LPG vulpunt en de ondergrondse LPG tank liggen 2 sportkantines en een klimhal. Met behulp van de LPG-groepsrisicomodule is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Het berekende groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er doen zich geen ontwikkelingen voor binnen deze invloedsgebieden, het groepsrisico verandert dus niet met dit plan.
LPG-tankstation Bosdreef nr. 12 en nr. 13
Plaatsgebonden risico
In het plangebied is op Bosdreef 13 een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief LPG, gelegen. Ook op Bosdreef 12 is een dergelijk verkooppunt. Voor de Wet Milieubeheer is het één inrichting, met één vergunning. Het gezamenlijke vulpunt voor LPG voor beide inrichtingen is aan de Boszoom gelegen. In de milieuvergunning is bepaald dat de doorzet van LPG niet meer bedraagt dan 1.000 m3 per jaar. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van het LPG-vulpunt bedraagt daarmee 45 meter. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van de ondergrondse tank bedraagt 25 meter en van de afleverzuil 15 meter. Binnen deze contouren is geen bebouwing gelegen, en maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De plaatsgebonden risicocontouren vormen daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Effectafstanden
De effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten levert geen beperking op voor dit bestemmingsplan omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden. De effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten is niet van toepassing omdat geen zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt worden.
Groepsrisico
Binnen het invloedsgebied groepsrisico van 150 meter rondom het LPG vulpunt en de ondergrondse LPG tank liggen enkele woningen en kantoorgebouwen. Het groepsrisico van de LPG inrichting aan de Bosdreef is berekend met de LPG-Rekentool. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er doen zich geen ontwikkelingen voor binnen deze invloedsgebieden, het groepsrisico verandert dus niet met dit plan.
6.7.4 Conclusie
Het milieuaspect externe veiligheid vormt geen belemmering of beperking voor het bestemmingsplan. Het groepsrisico binnen de invloedsgebieden van de vijf relevante risicobronnen (de twee snelwegen, het spoor en de twee LPG-tankstations) is laag (van minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde tot 0,3 maal de oriëntatiewaarde) en neemt door het bestemmingsplan niet toe. Dit groepsrisico wordt door de gemeente, mede doordat het bestemmingsplan niet voor een toename zorgt, zonder meer als verantwoord gezien.
6.8 Natuur
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.
6.8.1 Rotterdams beleid
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.
Op deze natuurkaart is te zien dat Het Kralingse Bos in zijn geheel is verdeeld over verschillende typen kerngebieden. De Kralingse Plas is aangemerkt als “Plas”. Het bos rondom de plas is aangemerkt als Parkbos met daartussen kleine velden die zijn aangemerkt als “Groen Wijkdooradering”. De watergang aan de zuidwest zijde van het gebied, parallel aan de Boezemlaan, is aangemerkt als "Waternetwerk". Overige elementen worden binnen het bestemmingsplangebied niet weergegeven.
6.8.2 Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied zijn de Boezems Kinderdijk, op circa 8,3 kilometer afstand tot het bestemmingsplangebied. Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op een afstand van tenminste 20 kilometer tot het bestemmingsplangebied (dit betreft het Krammer- Volkerak). Het meest nabij gelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de Nieuwe Maas, op circa 1,4 kilometer ten zuiden van het bestemmingsplangebied. Het meest nabij gelegen belangrijk Weidevogelgebied is de Polder Esse, op circa 5,7 kilometer ten oosten van het bestemmingsplangebied.
Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke weidevogelgebieden. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die impact zullen hebben op het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke weidevogelgebieden, vanwege de afstand tussen het bestemmingsplangebied en deze gebieden. Significant negatieve invloed op Natura 2000-gebied als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan zijn uitgesloten. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze en andere Natura 2000 gebieden. Significant negatieve invloed op het Natuurnetwerk Nederland of Belangrijke weidevogelgebieden als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan zijn op basis van de afstand en de aanwezigheid van woonwijken en wegen tussen het bestemmingsplangebied en deze natuurgebieden uitgesloten.
6.8.3 Soortbescherming
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
- strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.
Soorten Vogelrichtlijn
Jaarrond beschermde nesten
In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreft waarnemingen van Huismus, Sperwer, Havik, Buizerd, Ooievaar en Boomvalk. Bij Huismus, Sperwer, Buizerd en Havik zijn dit waarnemingen van bezette voortplantingsplaatsen.
Het plangebied is geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van de gebouwbewonende Huismus. Met name rondom de manege en het hertenkamp is bebouwing en functioneel leefgebied aanwezig waar de soort gebruik van kan maken. Geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor Ooievaar zijn aanwezig in de vorm van geplaatste nestpalen.
Voor overige vogels met jaarrond beschermde jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen in gebouwen is het plangebied ongeschikt. De bebouwing in het plangebied ligt te geïsoleerd en/of buiten het bekende verspreidingsgebied.
Het bestemmingsplangebied is geschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen. Geschikt habitat voor soorten als Sperwer, Buizerd, Havik, Ransuil, Roek en Boomvalk is aanwezig in de vorm van de aaneengesloten bosgebieden rondom de Kralingse Plas.
Niet jaarrond beschermde nesten
In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Deze zogeheten Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In het bestemmingsplangebied kunnen soorten verwacht worden zoals Grote bonte specht, Groene specht, Bosuil, Spreeuw, Koolmees, Pimpelmees, Boomkruiper, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Zwarte kraai, Ekster, Boerenzwaluw en Blauwe reiger. Van Blauwe reiger is een kolonie bekend aan de oostzijde van het Kralingse Bos, tussen de Plaszoom en het Fazantenlaantje.
Algemene vogels
Naast deze soorten kunnen algemene water-, boom-, struweel- en gebouwbroedende vogelsoorten in het bestemmingsplangebied verwacht worden, zoals Meerkoet, Wilde eend Turkse Tortel, Houtduif, Merel, verschillende soorten meeuwen, Gaai en Winterkoning.
Soorten Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van vleermuizen bekend. Dit betreffen waarnemingen van de soorten Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Watervleermuis, Rosse vleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Laatvlieger. Van Rosse vleermuis, Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis zijn in het plangebied zomer-, paar- en kraamverblijfplaatsen bekend. Verspreid door het Kralingse bos zijn bomen aanwezig met spechtengaten, rottingsholten of scheuren in de stam of uitstekende takken die door vleermuizen gebruikt kunnen worden. Het plangebied is geschikt voor zomer-, paar-, kraam- en winterverblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Van Gewone dwergvleermuis zijn waarnemingen van baltsende dieren rondom bebouwing bekend. Op basis van deze waarnemingen is het aannemelijk dat er paarverblijfplaatsen aanwezig zijn.
Naar verwachting vormen deze waarnemingen geen compleet beeld van de aanwezige populaties vleermuizen. Grote delen van het plangebied waar geschikt habitat aanwezig is zijn geen waarnemingen bekend. Daarnaast zijn de monitoringsonderzoeken reeds enkele jaren oud en kan de situatie zijn veranderd. Naast bovengenoemde soorten is het plangebied tevens potentieel geschikt voor de gebouwbewonende soorten Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Kleine dwergvleermuis. Laatstgenoemde soort is zowel een boom- als gebouwbewoner en is in Nederland relatief zeldzaam en waarnemingen zijn schaars. Geschikt habitat voor vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen is aanwezig in de gebouwen verspreid door het plangebied. Verblijfplaatsen kunnen zich (onder andere) bevinden in de luchtspouw die toegankelijk is door open stootvoegen, in ventilatieroosters, in ruimten onder boeiboarden, achter raamluiken, onder het dakvlak, achter gevelplaten of onder metalen dakstrips. Nagenoeg alle in het plangebied aanwezige bebouwing heeft ten minste één van bovenstaande kenmerken waardoor deze potentieel geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen. Potenties zijn aanwezig voor de functies zomer-, paar-, kraam-, of winterverblijfplaats, laatstgenoemde functie voor solitaire dieren of kleine groepjes.
Functioneel leefgebied voor vleermuizen is in het hele plangebied aanwezig in de vorm van verschillende habitatten. Vleermuizen kunnen gebruik maken van bos, open velden, oeverzones en open water om te foerageren en als vliegroute. De bosgebieden met wandelpaden zijn onverlicht. Verlichting is enkel aanwezig langs de horecagelegenheden, autowegen, fietspaden en hoofdwandelpaden.
Grondgebonden zoogdieren
Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren uit de Habitatrichtlijn, zoals Bever, Noordse woelmuis en Otter. Geschikt habitat voor deze soorten ontbreekt of het plangebied ligt buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten.
Reptielen en amfibieën
Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten reptielen en amfibieën, zoals Rugstreeppad, Heikikker, Kamsalamander en Muurhagedis. Geschikt habitat voor deze soorten ontbreekt of het plangebied ligt buiten het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten.
Vissen
Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. Deze watergangen zijn ongeschikt voor vissen uit de Habitatrichtlijn (zoals Houting en Atlantische Steur).
Overige soortgroepen
Vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten (zoals Rivierrombout, Gevlekte witsnuitlibel en Groene glazenmaker) worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.
Nationaal beschermde soorten
Grondgebonden zoogdieren
De Steenmarter wordt sinds jaren waargenomen binnen Rotterdam. Verscheidene waarnemingen van steenmarter zijn bekend. Vaste rust- en verblijfplaatsen zijn in het bestemmingsplangebied niet aangetroffen maar aanwezigheid kan niet worden uitgesloten. Vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in grotere grondholen, houtstapels, holle boomstronken, steenstapels of ruimten onder de fundering van aanwezige bebouwing. Het plangebied kan tevens worden gebruikt als functioneel leefgebied (jachtgebied).
In het bestemmingsplangebied kunnen verder Nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Dit betreffen soorten als Egel, Konijn, Vos, Bunzing, Wezel en Hermelijn en verschillende soorten (spits)muizen. Geschikt habitat voor deze soorten is aanwezig in de groenstructuren langs de randen van het bestemmingsplangebied en groene achtertuinen.
Vissen
Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. Deze watergangen zijn ongeschikt voor Nationaal beschermde soorten vissen. Beschermde vissen betreffen met name beekvissen, zee/brakwater vissen en Grote modderkruiper. Het plangebied ligt niet binnen het verspreidingsgebied van deze soorten.
Reptielen en amfibieën
In het bestemmingsplangebied kunnen nationaal beschermde amfibieën worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Geschikt habitat is aanwezig voor soorten als Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker en Bastaardkikker.
Planten
In het Kralingse Bos zijn op meerdere plekken stenen in de bodem,steenstapels of oude gebouwen aanwezig. Het plangebied biedt hierdoor geschikt leefgebied voor (beschermde) varens zoals Schubvaren en andere plantensoorten van stenige bodems.
Oude (kalkrijke) muren zijn aanwezig in de vorm van gevels en schoorstenen van naoorlogse bebouwing. Geschikt habitat is aanwezig voor muurplanten zoals Blaasvaren, Schubvaren en Muurbloem. Het plangebied is ongeschikt voor andere Nationaal beschermde vaatplanten.
Overige soortgroepen
Overige nationaal beschermde soorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.
Aandachtssoorten
Vogels
Het plangebied is potentieel geschikt voor een grote verscheidenheid aan aandachtssoorten vogels. Een deel van deze vogels is jaarrond beschermd onder de Wet natuurbescherming (o.a. Sperwer, Huismus, Ransuil, Boomvalk, Ooievaar) of valt binnen categorie 5 vogelsoorten (o.a. Blauwe reiger, Bosuil, Groene specht, IJsvogel en Boerenzwaluw). De overige vogelsoorten betreffen algemene vogelsoorten.
Vissen
Open water is verspreid aanwezig binnen het bestemmingsplangebied. In deze wateren kunnen aandachtssoorten worden aangetroffen (Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Vetje). Aanwezigheid van Kleine modderkruiper binnen het gebied is bekend.
Planten
Het plangebied is geschikt voor een verscheidenheid aan soorten vaatplanten zoals Blaasvaren, Schubvaren, Stijf hardgras en Dotterbloem.
Dagvlinders, libellen en juffers
Waarnemingen zijn bekend van de aandachtssoorten Kleine vuurvlinder, Oranjetipje en Watersnuffel. Het plangebied is daarnaast potentieel geschikt voor (onder andere) de aandachtssoorten Groot dikkopje, Argusvlinder en Zwartsprietdikkopje.
Overige soortgroepen
Overige aandachtssoorten worden op basis van habitatvereisten en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht binnen het bestemmingsplangebied.
6.8.4 Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is conserverend van aard, het huidige gebruik wordt vastgelegd. Hier is één uitzondering op. Op het adres Plaszoom 3 wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Deze woning is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, en er is reeds een vergunning voor verleend. Er kunnen op deze locatie beschermde soorten aanwezig zijn. In de bouwplanfase moet daarom nader ecologisch onderzoek worden uitgevoerd. Gezien de beperkte omvang van deze ontwikkeling (1 woning), zal dit naar verwachting geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren.
Gezien het bovenstaande is het bestemmingplan aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Wet Natuurbescherming.
Hoofdstuk 7 Handhaving
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die voor de gemeente financiele consequenties zullen hebben.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.
Op 24 september 2020 is er een informatiebijeenkomst geweest waarin het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht.
9.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg ex. art. 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan "Kralingse Bos" toegezonden aan:
- 1. Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
- 2. Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland;
- 3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
- 4. Inspectie Leefomgeving en Transport;
- 5. Gasunie;
- 6. Evides;
- 7. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland;
- 8. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
- 9. KPN Telecom;
- 10. Luchtverkeersleiding Nederland;
- 11. Ministerie van Defensie;
- 12. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
- 13. NV Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij;
- 14. Pro Rail;
- 15. Rijksluchtvaartdienst;
- 16. Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding;
- 17. Metropoolregio Rotterdam-Den Haag;
- 18. Monet;
- 19. Stedin;
- 20. Tennet;
- 21. VWS Pipeline Control;
Door de partijen vermeld onder de nummers 3 en 20 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd met opmerkingen over de inhoud van het bestemmingsplan. De overige partijen hebben aangegeven dat bij het bestemmingsplan hun belangen niet in het geding zijn, of hebben geen reactie gestuurd.
9.2.1 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
1. 1%-letaliteitszone A16
Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1%-letaliteitszone van de rijksweg A16 of het spoortraject (120 meter vanaf het hart van de weg/het spoor), dient te voldoen aan artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
Reactie
Artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt als volgt: 'Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld'. Het is wettelijk verplicht om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld. De VRR adviseert om dit ook te doen bij herontwikkeling, niet alleen binnen de veiligheidscontour maar ook binnen de ruimere 1%-letaliteitszone van het toxische scenario. De gemeente onderschrijft dat het vanuit het oogpunt van veiligheid van belang is om de mechanische ventilatie (indien aanwezig) handmatig uit te kunnen schakelen. Nu de Regeling Bouwbesluit 2012 dit alleen bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone verplicht stelt is het discutabel of de gemeente deze maatregel aanvullend mag verplichten voor herontwikkeling en binnen de 1% letaliteitscontour. Bovendien moet om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van gebouwen noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwbouw binnen de 1% letaliteitscontour.
2. Plasbrandaandachtsgebied A16
Verbouwing/herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de plasbrandaandachtsgebieden dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
Reactie
De VRR adviseerd om bij verbouwen/herontwikkelen binnen de plasbrandaandachtsgebieden (30 meter vanaf de rand van de rijksweg en het spoor) zorg te dragen voor dezelfde brandwerendheid die bij nieuwbouw verplicht is. Het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor ligt buiten het plangebied. Binnen het plasbrandaandachtsgebied langs de A16 is geen bebouwing aanwezig, zodat dit advies geen betrekking heeft op dit bestemmingsplan.
3. Voorlichting
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.
Reactie
Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.
9.2.2 Tennet
Binnen de grenzen van dit plan bevindt zich de belemmerde strook van onze parallel lopende:
- 110.000 Volt hoogspanningskabels Rotterdam Centrum – Rotterdam Marconistraat
- 110.000 Volt hoogspanningskabels Rotterdam Waalhaven – Rotterdam Marconistraat
TenneT TSO B.V. (hierna TenneT) is beheerder van het landelijk hoogspanningstransportnet vanaf 110.000 Volt en daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net.
Tennet verzoekt de gemeente om in artikel 18 (Leiding - Hoogspanning) de tekst bij artikel 18.4.1 onder a als volgt aan te vullen: "aanbrengen 'en/of rooien' van diepwortelende etc". Dit omdat tijdens het rooien van bomen of diepwortelende beplanting de wortels rondom de hoogspanningsverbinding kunnen zijn gegroeid. Voor het rooien zijn dan aanvullende maatregelen noodzakelijk om dit veilig uit te kunnen voeren. Deze maatregelen zullen door de netbeheerder worden aangegeven via een zogenaamde Toestemming.
Reactie
De gemeente is het eens met Tennet. Bij dubbelbestemmingen voor ondergrondse kabels en leidingen neemt de gemeente thans standaard in de verbodsbepaling onder a het volgende op: "het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen". Aan artikel 18.4.1 van het bestemmingsplan Kralingse Bos is 'of rooien' toegevoegd.