KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Kantoor
Artikel 8 Maatschappelijk - 1
Artikel 9 Maatschappelijk - 2
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 13 Water - 2
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Toelichting Lijst Bedrijfsactiviteiten Categorie En 2
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 T/m 2
Bijlage 3 Beleidskader Hoog-risico Biologische Laboratoria
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Gekozen Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Archeologie
3.2 Stadsgezichten En Monumenten
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Opzet Van Het Plan
4.2 Ontwikkelingen
4.3 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
5.3 Huidige Watersysteem
5.4 De Wateropgave
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Milieu Effectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Geluid
6.5 Luchtkwaliteit
6.6 Bodem
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Natuur
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
9.2 Vooroverleg
Bijlagen
Bijlage 1 Afbeelding Archeologie
Bijlage 2 Onderzoek Geluid
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Onderzoek Flora En Fauna

Noordereiland

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 01-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Noordereiland met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw (uitbouw)

Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Achtererfgebied

Erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de erfgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 Achtertuin

Het voor tuin bestemde gedeelte van een perceel dat omzoomd wordt door de achtererfgrens en de beide zijerfgrenzen van het perceel, alsmede door de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak plus, voor zover van toepassing, de denkbeeldige lijn(en) getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens.

1.8 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.9 Archeologisch monument

Monument als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet.

1.10 Ashoogte van een windturbine

De bouwhoogte van een windturbine exclusief het uiteinde van de rotor.

1.11 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.

1.13 Bedrijven

De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.14 Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond

Het "Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond" dat als bijlage 3 is gevoegd bij de regels van dit plan of een herziening of wijziging van dit beleidskader.

1.15 Belwinkel

Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen.

1.16 Beperkt kwetsbare objecten

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
  3. c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
  4. d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.18 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.21 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 Bouwgrens

De grens van een Bouwvlak.

1.23 Bouwlaag

Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw of dakkapel breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.

NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt, tenzij in de bestemmingsregels in hoofdtstuk 2 anders is bepaald.

1.24 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwverordening

Bouwverordening Rotterdam 2010, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.27 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.

1.30 Bunkerponton

Drijvende tankpunten waar vaartuigen kunnen aanleggen om hun brandstof (en water) in te nemen.

1.31 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.32 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.

1.33 Bijzondere objecten

  1. a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria);
  2. b. scholen en winkelcentra;
  3. c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen;
  4. d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
  5. e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen;
  6. f. een recreatieterrein:
    1. 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping;
    2. 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad;
  7. g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten.

1.34 Cultuur en ontspanning

Voorzieningen op het gebied van cultuur, spel en ontspanning, zoals een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, kookstudio, muziekschool, museum, wellness, speelautomatenhal, theater en bioscoop.

1.35 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk waarvan de bouwhoogte minimaal 1,2 meter bedraagt.

1.36 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.

1.38 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.39 Dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.40 Effectgebied externe veiligheid

Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij een risicobron plaatsvindt.

1.41 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).

1.42 Erfgoedwet

De Erfgoedwet (2016), zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.43 Evenement

  1. 1. Een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals een feest of muziekvoorstelling, in de buitenruimte van het openbaar toegankelijk gebied met uitzondering van:
  1. a. kleinschalige evenementen onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 250 personen;
    2. 2. het een evenement is dat plaatsvindt tussen 8.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 uur en 23.00 uur;
    3. 3. het geluidsniveau op een afstand van 10 meter van enige geluidsbron niet meer bedraagt dan 80 dB(A) en 90 dB(C) waarbij de geluidbelasting maximaal 65 dB(A) en 75 dB(C) ter plaatse van de gevel van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten mag zijn;
    4. 4. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 25 m² per object;
    5. 5. er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;
  2. b. verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in de buitenruimte van een openbare inrichting waarbij:
    1. 1. een vergunning krachtens artikel 2:28 APV geldt;
    2. 2. de buitenruimte in het onderliggende bestemmingsplan bestemd of aangeduid is als behorend bij de openbare inrichting;
  3. c. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en markten die vallen onder de “Beleidsregel Evenementenmarkten: Braderieën, Rommelmarkten en Themamarkten Rotterdam 2018”;
  4. d. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
  5. e. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 (straatartiest) van de APV;

Bij optochten (niet zijnde een betoging als bedoeld in sub d), sportwedstrijden en wandeltochten op openbare wegen en paden worden uitsluitend parcoursafzettingen waaronder start, finish en eventuele locaties langs de weg met podiumopstelling of versterkt muziek of tribunes meegerekend als evenement. Indien de gehele route het parcours is afgezet, telt het ook mee als evenement. Optochten (niet zijnde een betoging als bedoeld in sub d) sportwedstrijden of wandeltochten zonder parcourafzettingen of tribunes of versterkt geluid worden niet meegerekend als evenement.

1.44 Gevaarlijke stoffen

Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.45 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.

1.47 Geluidsniveau in dB(A)

LAeq (3 minuten): het equivalent geluidniveau in dB(A), zijnde het energetisch gemiddeld geluidniveau gedurende een beoordelingstijd van 3 minuten, uitgedrukt in dB(A).

1.48 Geluidsniveau in dB(C)

LCeq (3 minuten): het equivalent geluidniveau in dB(C), zijnde het energetisch gemiddeld geluidniveau gedurende een beoordelingstijd van 3 minuten, uitgedrukt in dB(C).

1.49 Gestapelde woningen

Woningen, gestapeld met woningen (soms ook gestapeld met andere functies, welke dan in de bestemmingsomschrijving vermeld dienen te zijn).

1.50 GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond.

1.51 Grondgebonden woningen

Woningen met een eigen tuin.

1.52 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.53 Hoog-risico biologisch laboratorium

Een biologisch laboratorium met een biologische veiligheidsklasse 3 of hoger zoals bedoeld in het "Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond".

1.54 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.

1.55 Hotel

Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.

1.56 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.57 Kantoren

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.58 Kleinschalige speeltoestellen

Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter.

1.59 Kwetsbare objecten

  1. a. woningen, met uitzondering van:
    1. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.60 Laagbouw woningen

Woningen, niet gestapeld met woningen of andere functies. Woonwagens c.q. woonwagenstandplaatsen worden niet hieronder begrepen.

1.61 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.62 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. Daarbij zijn de bioscopen en theaters uitgezonderd.

1.63 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.

1.64 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.65 Nieuw hoog-risico biologisch laboratorium

Nieuwvestiging van een hoog-risico biologisch laboratorium of uitbreiding van een bestaand (hoog-risico biologisch) laboratorium met een hoog-risico biologisch laboratorium.

1.66 Oorspronkelijke zij- resp. achtergevel

De zij- resp. achtergevel van een gebouw op het tijdstip van eerste oplevering van het gebouw.

1.67 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.68 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.

1.69 Overige objecten

  1. a. een sporthal of een zwembad;
  2. b. een weidewinkel;
  3. c. een hotel, een kantoor- of bedrijfsgebouw, niet vallend onder de categorie bijzondere objecten;
  4. d. een schuur, opslagplaats, dierenverblijf, zomerhuisje, kas, weg en dergelijke;
  5. e. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten.

1.70 Peil (straat-)

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.71 Praktijkruimte

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.72 Publieke dienstverlening

Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.

1.73 Rijbaan

Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.

1.74 Rijstrook

Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.

1.75 Seksinrichting

De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.76 Souterrain

Een gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen gebruiksruimte van een gebouw.

1.77 Straatmeubilair

Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.

1.78 Tiphoogte van een windturbine

De bouwhoogte van een windturbine inclusief het uiteinde van de rotor.

1.79 Tuin

Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.

1.80 Uitstekende delen aan gebouwen

Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.

1.81 VRR

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

1.82 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.83 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.84 Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.85 Windturbine

Door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgewekt.

1.86 Woningwet

De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.6 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

2.8 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, zowel op de begane grond als op de verdiepingen;
  2. b. detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. bedrijven t/m categorie 2 als bedoeld in 'Bijlage 2' behorende bij deze regels, uitsluitend op de begane grond met uitzondering van handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205);
  4. d. kantoren, uitsluitend op de begane grond;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding "horeca", tevens voor horeca, uitsluitend op de begane grond;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', tevens voor openbare dienstverlening, verenigingsleven en wezijnsinstelling;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf", tevens een glasverwerkingsbedrijf uit milieucategorie 3.1 (SBI-code 2615);
  8. h. ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage” een gebouwde al dan niet geheel of ten dele ondergrondse parkeervoorziening;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'garage', tevens een garagebedrijf (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205), uitsluitend op de begane grond;
  10. j. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, zowel op de begane grond als op de verdiepingen;
  2. b. kantoren, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping met uitzondering van het bebouwings blok met een maximumhoogte van 21 m, waar kantoren uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
  3. c. maatschappelijke voorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage”, tevens voor een al dan niet ondergrondse parkeervoorziening;
  5. e. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
  2. b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel', tevens een tunnel;
  4. d. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Kantoren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "horeca", tevens voor horeca;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "cultuur en ontspanning'", tevens voor cultuur en ontspanning;
  4. d. ter plaatse van de functieaanduiding “parkeergarage” een gebouwde al dan niet geheel of ten dele ondergrondse parkeervoorziening;

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Maatschappelijk - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met het daarbij behorende erf, groen en parkeerterrein;

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Maatschappelijk - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, die niet vallen onder de Geluidsgevoelige objecten genoemd in artikel 1 van deze regels;
  2. b. daarbij behorende voorzieningen waaronder erf, groen en parkeerterrein.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  3. c. aan- en bijgebouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten;
  4. d. ter plaatse van de functieaanduiding “parkeergarage” een ondergrondse parkeervoorziening;

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
  2. b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  5. e. geluidswerende voorzieningen;
  6. f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is tevens een tunnel toegestaan;
  8. h. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 sub a, voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen, tot een maximum hoogte van 1,50 meter. Bij de afweging betrekken burgemeester en wethouders de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.

Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen;
  3. c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  5. e. geluidswerende voorzieningen;
  6. f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  7. g. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is een tunnel toegestaan.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Water - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'brug', tevens een brug;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel" tevens een tunnel ten behoeve van het spoorverkeer; toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'steiger' tevens een bunkerponton;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', tevens voor wonen op een woonschip.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' en uitsluitend op de begane grond tevens voor bedrijven t/m categorie 2 als bedoeld in 'Bijlage 2' behorende bij deze regels, met uitzondering van handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205);
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' ' tevens voor detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens voor kantoren uitsluitend op de begane grond;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens voor horeca uitsluitend op de begane grond;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', tevens voor openbare dienstverlening, verenigingsleven, een welzijnsinstelling en religie;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', tevens voor een seksinrichting;
  8. h. met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, al dan niet ondergronds (gebouwde) parkeervoorziengen, aanbouwen, bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:

  1. a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  2. b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
  3. c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
  4. d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
  5. e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.

14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van het beschermd stadsgezicht Noordereiland.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Afdekking van gebouwen

Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

19.2 Bouwvlak

Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

19.3 Dakkapellen

Tenzij in de regels in hoofdstuk 2 anders is bepaald, is op een kap/schuin dakvlak een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
  2. b. op een ander dakvlak dan de onder sub a. genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan, waarbij de dakkapellen in totaal niet breder mogen zijn dan 2/3 deel van het bedoeld dakvlak;
  3. c. op een aanbouw aan een hoofdgebouw is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
  4. d. in alle gevallen geldt dat een dakkapel dient te voldoen aan de volgende eisen:
    1. 1. voorzien van een plat dak;
    2. 2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter;
    3. 3. onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;
    4. 4. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
    5. 5. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.

19.4 Geluidsgevoelige objecten

Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van Geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

19.5 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

19.6 Maximum bouwhoogte

  1. a. voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding;
  2. b. voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte.

19.7 Maximum goothoogte

Ingeval de toegestane bouwhoogte in bouwlagen is vermeld, dient voor het berekenen van de maximum toegestane goothoogte een hoogte van 3,5 meter voor een bouwlaag van een woonfunctie resp. een hoogte van 4,5 meter voor een niet-woonfunctie te worden aangehouden.

19.8 Souterrain

Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

20.1 Evenementen

Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:

20.2 Hoog risico biologische laboratoria

  1. a. nieuwe hoog-risico biologische laboratoria zijn op grond van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsregels niet toegestaan;
  2. b. op basis van het bepaalde in de Algemene afwijkingsregels22.3, kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 Evenementen

  1. 1. Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer-verblijfsgebied', 'Verkeer - wegverkeer' zijn de gronden tevens bestemd voor evenementen.
  1. 2. De volgende evenementen zijn jaarlijks toegestaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0015.png"

  1. 3. Plasbrandaandachtsgebied/vrijwaringszone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone-plasbrandaandachtsgebied' of 'vrijwaringszone' geldt in afwijking van lid 1 dat evenementen slechts zijn toegestaan indien advies is gevraagd aan de VRR en er op basis van dat advies afdoende maatregelen zijn getroffen om het risico of het effect gedurende het evenement beheersbaar te houden.

  1. 4. Effectgebied externe veiligheid

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone-effectgebied externe veiligheid' geldt in aanvulling op lid 1 dat de organisator van een evenement:

  1. a. de aanwezigen dient te informeren over de risico's aangaande externe veiligheid waarbij verwezen dient te worden naar een schuilgelegenheid en/of vluchtroute,
  2. b. na advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond kan kiezen voor een maatwerkoplossing op grond waarvan het risico op of het effect van een incident aanvaardbaar wordt geacht.

21.2 geluidzone - industrie 1

Geluidzone vanwege het gezoneerd industrieterrein Feijenoord, Stadionweg en Schaardijk

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' zijn geen geluidgevoelige objecten toegestaan, tenzij:

  1. a. de hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel van geluidgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeurswaarde of,
  2. b. op grond van de Wet geluidhinder voor die hoogst toelaatbare geluidbelasting hogere waarden kunnen worden vastgesteld of,
  3. c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

21.3 geluidzone - industrie 2

Geluidzone vanwege het gezoneerd industrieterrein Maas- en Rijnhaven

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' zijn geen geluidgevoelige objecten toegestaan, tenzij:

  1. a. de hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel van geluidgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeurswaarde of,
  2. b. op grond van de Wet geluidhinder voor die hoogst toelaatbare geluidbelasting hogere waarden kunnen worden vastgesteld of,
  3. c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

21.4 vrijwaringszone - spoor

21.5 Veiliigheidszone- Vervoer gevaarlijke stoffen

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

22.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.

22.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

22.3 Afwijking nieuw hoog-risico laboratorium

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 , teneinde wel een nieuw hoog-risico laboratorium toe te staan; alvorens deze omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de VRR en de GGD, waarbij VRR en GGD hun advies baseren op het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”, als genoemd in Bijlage 3 van de regels.

Artikel 23 Algemene Procedureregels

23.1 Bevoegdheid tot vaststellen exploitatieplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een wijzigingsplan dat voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

25.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Noordereiland'.

Bijlagen

Bijlage 1 Toelichting Lijst Bedrijfsactiviteiten Categorie En 2

Toelichting

De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.

De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.

De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:

categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 T/m 2

Bijlage 3 Beleidskader Hoog-risico Biologische Laboratoria

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De nu geldende bestemmingsplannen voor Noordereiland zijn niet meer actueel. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma ter actualisering van bestemmingsplannen.

1.2 Gekozen Planopzet

Het bestemmingsplan "Noordereiland" heeft tot doel de nu geldende bestemmingsplannen te actualiseren en een aantal ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Daarmee krijgen de veranderingen die in de loop van de jaren hebben plaatsgevonden en het nieuwe beleid van de gemeente een juridisch-planologische verankering. Het bestemmingsplan zal de geldende en nog steeds van toepassing zijnde mogelijkheden overnemen uit de geldende bestemmingsplannen.

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt ook de voor Noordereiland van toepassing zijnde parapluherzieningen zoals in hoofdstuk 1.4 genoemd. Ook geeft het daarbij ruimte aan een ontwikkeling zoals in hoofdstuk 4.3 beschreven.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied Noordereiland ligt tussen de Nieuwe Maas en de Koningshaven. De noordelijke begrenzing ligt halverwege de Nieuwe Maas evenwijdig aan de Maaskade. Het plangebied kruist hiermee de Willemsbrug.

De zuidelijke begrenzing ligt in de Koningshaven en loopt evenwijdig aan de Prins Hendrikkade met een uitloper rondom de Koninginnebrug, de voormalige spoorbrug de Hef en de ondergrondse spoortunnel. Aan de westelijke punt van het eiland wordt de begrenzing gevormd door het water langs het Prinsenhoofd. Aan de oostelijke punt door het water langs het Antwerpse Hoofd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0002.png"

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het plangebied gelden de bestemmingsplannen "Noordereiland" en "De Ruyterstraat 36". In het onderstaande overzicht is aangegeven wanneer het plan is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het plan onherroepelijk is geworden.

Geldende bestemmingsplannen:

Plannaam Vastgesteld Onherroepelijk/goedgekeurd
0637 Noordereiland 16.12.2010 18.03.2011
2089 De Ruyterstraat 36 17.09.2015 13.11.2015

alsmede de Parapluherzieningen:

Parapluherziening Vastgesteld Onherroepelijk
1077 Terrassen 11.11.2014 25.04.2015 onherroepelijk
581 Parkeernormering Rotterdam 14.12.2017 31.03.2018 onherroepelijk
581 Biologische Veiligheid 14.06.2018 18.08.2018 (in werking)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vastgesteld op 11 september 2020

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Een actualisering van de regionale woonvisies is op 26 september 2017 aanvaard door Provinciale Staten. Uit de (acualisering van) de woonvisies blijkt dat er de komende jaren in de provincie vooral vraag is naar stedelijke woonmilieus: een relatief hoge dichtheid, goede bereikbaarheid, een hoog voorzieningenniveau en functiemenging.

Conclusie

De woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorzien in een actuele behoefte, liggen binnen bestaand stedelijk gebied en het gaat om transformatie van bestaande bebouwing of om nieuwbouw die past binnen het geldende bestemmingsplan. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Algemeen

Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Deze kaders zijn vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 en zijn op 1 april 2019 in werking getreden. Naast de kaders maken uitvoeringsprogramma's en plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit, onderdeel uit van het provinciale omgevingsbeleid. In de uitvoeringsprogramma's en plannen staan operationele doelstellingen opgenomen om zichtbaar te maken op welke wijze het beleid wordt gerealiseerd.

Het Omgevingsbeleid krijgt vorm via een opgave gerichte aanpak. Vanuit maatschappelijke opgaven wordt er, samen met belanghebbenden, bepaald welke onderdelen van het omgevingsbeleid worden toegepast. Op deze wijze wordt er een uitnodigend perspectief geboden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.

De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  1. 1. Landschap en cultuurhistorie,
    Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
  2. 2. Gezondheid en veiligheid,
    Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder
  3. 3. Natuur en recreatie.
    Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren.
  4. 4. Ruimte en verstedelijking,
    Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
  5. 5. Wonen,
    Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen.
  6. 6. Bodem en ondergrond,
    Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
  7. 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken,
    Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.
  8. 8. Klimaatadaptatie,
    Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen.
  9. 9. Zoetwater en drinkwater,
    Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater.
  10. 10. Bereikbaarheid,
    Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders.
  11. 11. Regionale economie,
    Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie.
  12. 12. Energievoorziening,
    Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant:

  • regionale waterkeringen
  • archeologie en Romeinse limes.

Als antwoord op de overige vragen gesteld in het e-formulier van de Provincie Zuid-Holland:

  • Er wordt geen gebruikt gemaakt van een ontheffing van de provincie
  • Het plan bevat ruimtelijke ontwikkelingen in de vorm van transformatiemogelijkheden naar woningen.
  • De ontwikkelingen liggen in bestaand stadsgebied.
  • Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats binnen beschermingscategorie 1.
  • Er is sprake van inpassen.
  • De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.
  • Aanvullende ruimtelijke maatregelen worden niet getroffen.
  • Er is geen beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het plan.
  • Door de ruimtelijke ontwikkeling worden de wezenlijke kenmerken en waarden niet significant aangetast van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen.
  • Het groepsrisico (rond inrichtingen, buisleidingen, transportassen en luchthavenactiviteiten) neemt niet toe als gevolg van een stedelijke ontwikkeling, waarbij de berekende waarde voor het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt.

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in ons Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies.

Afdeling 6.2 heeft betrekking op Bestemmingsplannen Bestaand en Nieuw

2.3 Gemeentelijk Beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Omgevingsvisie 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030.

Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar w grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.

Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoersen

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

2.3.4 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Alcoholwet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0003.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0004.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0005.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.5 Horecagebiedsplan Feijenoord 2022-2024

Ontwikkelrichting Noordereiland:

Met het huidige aantal horecagelegenheden is er een goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid. Om die reden is het niet wenselijk dat nieuwe horecagelegenheden zich vestigen op het Noordereiland. Voor de bestaande horeca wordt wel de mogelijkheid geboden om binnen de bestaande categorie uit te breiden. Dit kan door de inrichting te vergroten of de mogelijkheid tot een groter terras. Uiteraard is dit alleen mogelijk als de uitbreiding inpandig mogelijk is of wanneer een groter terras in de buitenruimte voldoet aan het beleid “Kwaliteitseisen terrassen in Rotterdam”.

Ontwikkelrichting nieuwe inrichtingen is consolideren.

Bij bestaande inrichtingen is ontwikkelen binnen de vergunde categorie mogelijk.

Uitgesloten activiteiten: activiteit 3, 6, 15, 16, 17 en 18.

Vrijstelen van de vergunningsplicht is niet toegestaan, uitgezonderd de Van der

Takstraat 102 B. Hier is de vrijstelling voor bijzondere objecten en instellingen (0.3) toegestaan.

2.3.6 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.8 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Erfgoedverordening Rotterdam 2020

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Erfgoedverordening 2020. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied omvat een deel van het oude eiland Feyenoord. Het eiland, dat omgeven werd door de Nieuwe Maas en het Zwanegat, wordt al in 1441 vermeld. In 1591 werd het voor twee-derde en in 1658 voor het resterende deel door de stad Rotterdam gekocht. Oorspronkelijk was het als opwas slechts 13 morgen groot. Door aanpoldering en aanplemping (ook met stadsafval uit Rotterdam) was het in 1814 167 morgen groot. Door het graven van de Noorderhaven (nu Koningshaven) ontstond in 1874 het Noordereiland. Het Zwanegat werd vergraven tot Spoorweghaven. De eerste bebouwing op het Noordereiland dateert uit het laatste kwart van de 19e eeuw.

De ondergrond van het plangebied bestaat uit erosieafzettingen van de Maas. Tijdens de aanleg van de Willemsspoortunnel, dwars door het Noordereiland, zijn in de afzettingen vondsten van verspoeld aardewerk uit het Neolithicum, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen (8e-12e eeuw) gedaan. Het geeft aan dat de oevers van de Maas vanouds aantrekkelijk waren voor bewoning.

Het Maasmondgebied heeft zwaar te lijden gehad van overstromingen aan het einde van de 12e eeuw. Mogelijk is het gebied van Feyenoord bij het (her)bedijken van het verloren gegane gebied buiten de toen ontstane Riederwaard komen te liggen. De Riederwaard zelf ging in 1373 ten onder. Ten zuiden van het plangebied vonden vanaf de 15e eeuw herbedijkingen plaats.

Het Zwaansgat, dat in het zuidelijk deel van het plangebied in de Nieuwe Maas uitmondde, zou in 1373 gevormd kunnen zijn. In de 17e eeuw wist men nog te vertellen dat bij het uitgraven van sloten bij de Hille en Varkensoord boomstronken werden opgedolven “alsmede sware moppen, daer men wil seggen eertijdts een clooster gestaen zoude hebben”. Dat dit niet denkbeeldig hoeft te zijn, bewijzen de diverse opgegraven funderingen van gebouwen uit de periode vóór 1373 op het eiland IJsselmonde, zoals de kasteelfunderingen in Oud-Charlois en bij Ridderkerk.

Archeologische verwachting

In het hele plangebied kunnen (op grote diepte) verspoelde vondsten vanaf het Neolithicum voorkomen. Ook is er een kleine kans op het aantreffen van scheepswrakken of delen daarvan.

Aanbevelingen

Waarde - Archeologie 1

Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 3,0 meter beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 2

Voor het binnen het plangebied gelegen water (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.

3.2 Stadsgezichten En Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

Het plangebied

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied.

Het Noordereiland is in één keer ontstaan door het graven van de Koningshaven (1878) en wordt sindsdien volledig begrensd door water.

Op het Noordereiland is nog een groot deel van de oorspronkelijke 19e-eeuwse stedenbouwkundige structuur, zoals deze planmatig werd aangelegd, bewaard gebleven. De ruimtelijke karakteristiek is typisch 19e-eeuws en wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van lange en korte gesloten bouwblokken met meestal vier lagen. De panden zijn zodanig gevarieerd dat de specifieke kwaliteiten van de bouwlocatie maximaal werden benut en langs de Maaskade een visueel samenhangend waterfront is gerealiseerd met representatieve woon- en kantoorbebouwing. Ook is het a-symmetrische stratenpatroon van belang, welke zich in de kern van het eiland verbreden tot pleinen. Tevens zorgt het gekozen stratenpatroon voor lange bouwblokken aan de Maaszijde en kortere en meer gedifferentieerde aan de Koningshaven.

In tegenstelling tot de betrekkelijk gaaf bewaard gebleven situatie westelijk van het voormalige spoortracé is de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de oostelijke eilandhelft minder goed herkenbaar. Van het oorspronkelijke plan zijn twee bouwblokken met bedrijfspanden aan de Prins Hendrikkade bewaard gebleven. De overige bouwblokken zijn een nieuwe invulling, deels wederopbouw en deels jaren tachtig en negentig, waarbij de laatste twee deels afwijken van de oorspronkelijke ruimtelijke structuur.

Aan de kades is de havenactiviteit inmiddels sterk teruggelopen. Slechts een klein aantal binnenvaartschepen meert nog aan in de Koningshaven. Toch is de sfeer van bedrijvigheid goed behouden, met name doordat de wederopbouwblokken en de Lelieblokken op de begane grond goed functionerende bedrijfsruimten bevatten. Veel bedrijfsruimtes zijn tegenwoordig, behalve door winkels, in gebruik genomen door architecten- en ontwerpbureaus. Kenmerkend voor de typisch 19e-eeuwse tot vroeg 20-eeuwse bebouwing op het Noordereiland zijn: de gesloten bouwblokken met gevarieerd (particulier) ingevulde, aaneengesloten gevelwanden binnen een strikt aangehouden rechte of licht gebogen rooilijn volgens het stedenbouwkundig plan van Mees en met een eenvormige bouwhoogte van vier of vijf bouwlagen met kap, het overwegend gebruik van rode baksteen, natuurstenen detailleringen, zware geprofileerde daklijsten en dakgoten en de toepassing van (gedecoreerde) gietijzeren constructieve elementen (lateien, winkel-/bedrijfspuien).

Een opvallend onderscheid is dat bij de eclectische panden, met name aan de Maaskade, het Burgemeester Hoffmanplein en de Van der Takstraat, de hier rijk toegepaste stucdecoraties het straatbeeld bepalen, terwijl de decoraties in de dwarsstraten en aan de Prins Hendrikkade voornamelijk in gekleurde baksteen en natuursteen zijn uitgevoerd.

Wederopbouwgebieden

Tijdens de eerste vier dagen van de Tweede Wereldoorlog lag het Noordereiland in de frontlinie. Op de westelijke punt van het eiland werden de twee meest westelijke bouwblokken en het noordelijke blok oostelijk hiervan verwoest. Op de oostelijke punt sneuvelden het bouwblok noordelijk van het Prins Frederikplein, het blok oostelijk hiervan en het bouwblok op het Antwerpse Hoofd. De bouwblokken die in de plaats zijn gebouwd zijn weergegeven in een typerend wederopbouwidioom, maar sluiten in vorm, materiaalvoering en bouwhoogte vrij goed aan bij de bestaande bebouwing en de vroegere verkaveling.

Monumenten en panden

Zoals opgemerkt onder "Koepelnota Welstand Rotterdam" is vanwege het monumentale karakter van het plangebied een verscherpt welstandstoezicht van toepassing.

Hieronder volgt een overzicht van de aangewezen objecten:

Rijksmonumenten

  • Maaskade 113, kantoorgebouw (1915)
  • Maaskade 119,120, 121 t/m 125, Margarine- en Kaasfabriek (Hulstkampgebouw) (1888-1895)
  • Prins Hendrikkade 73 (Koningshaven), Koninginnebrug (1929)
  • Burgemeester Hoffmanplein, Stieltjesmonument (Gedenkteken) (1884)
  • Prins Hendrikkade 53 (Koningshaven), Spoorbrug 'De Hef'
  • Maaskade 85, Woonhuis (1884)

Gemeentelijke monumenten

  • Maaskade 75-77, Complex met winkels, beneden- en bovenwoningen, ca. 1935-1937.
  • Maaskade 79-81, Woonhuizen, ca. 1886-1888.
  • Maaskade 83, Beneden- en bovenwoning, ca. 1881-1883
  • Maaskade 96, Hoekpand met pakhuizen en bovenwoningen, ca. 1885-1887
  • Maaskade 107-109, Beneden- en bovenwoningen, ca. 1895-1900
  • Prins Hendrikkade 67-69, Bankgebouw (ca. 1910),
  • Prins Hendrikkade 150, Benedenwoning met vier bovenwoningen, 1900
  • Maaskade , Zuider bruggehoofd Oude Willemsbrug, 1927 (inclusief hekwerk)
  • Maaskade 96, woonhuis (ca. 1880)
  • Maaskade 127-129, kantoor (1900),
  • Maaskade 100, 101-112, woonhuizen (1885)

Beeldbepalende Objecten

  • Prins Hendrikkade 130, 131-135, woonhuizen (ca. 1887)
  • Van der Takstraat 17-51, woonhuizen (ca. 1881), (architect: H.J. Dupont)
  • Prins Hendriklaan 26-38, woonhuis (ca. 1905)
  • Maaskade 78, woonhuis (ca. 1880)
  • Maaskade 82, woonhuis (ca. 1880)
  • Maaskade 86, 87-95, woonhuizen (ca. 1880)

Beschermd stadsgezicht

Het Noordereiland is bij besluit van 15 februari 2008 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op het voorstel van 17 februari 2004 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namens de staatssecretaris van OCW aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat het Noordereiland inclusief de Koninginnebrug en de voormalige spoorbrug 'De Hef'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0006.png"

Figuur 3.1: Begrenzing beschermd stadsgezicht

Het doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is om het karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te onderkennen als een belangrijke zwaarwegend belang bij verdere ontwikkelingen in het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.

Voorts betekent de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht dat het, ingevolge artikel 37 lid 1 Monumentenwet 1988, verboden is om een binnen dit gebied gelegen bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een sloopvergunning van het college van burgemeester en wethouders. De procedure rondom deze sloopvergunning is nader uitgewerkt in artikel 3.20 Wro. In een beschermd stadsgezicht is de regeling van bouwvergunningsvrij bouwen (artikel 43 Woningwet) niet van toepassing. Voor bouwen moet dus altijd een bouwvergunning worden aangevraagd.

Nadere typering van te beschermen waarden

In het aanwijzingsbesluit zijn de volgende waardevolle karakteristieken van het beschermd stadsgezicht Noordereiland aangegeven:

  • Het door brede wateren omgeven Noordereiland met zijn specifieke morfologie, die verwijst naar de 19e-eeuwse vorm van de noordelijke oever van Feijenoord, en zijn karakteristieke kades en oeververbindingen.
  • Het vanaf de noordelijke oever zichtbare, representatieve 19e-eeuwvse stadssilhouet van Zuid, gevormd door de gevelbebouwing aan de Maaskade.
  • De interactie tussen de schilbebouwing van de Maaskade en de rivier, waarbij de verhouding tussen de bouwhoogte ten opzicht van brede kades de weidsheid van de Maasstroom versterkt.
  • De architectonische en stedenbouwkundige eenheid in schaal en bouwhoogte (vier en vijf bouwlagen met kap) en de aaneengesloten gevelwanden binnen de strikte rooilijnen van de gesloten bouwblokken, met verbijzonderde afgeschuinde hoeken.
  • De goed bewaarde stedenbouwkundige structuur van het gehele Noordereiland met zijn lange trits van zorgvuldig geschakeerde, gesloten bouwblokken rond een smalle kern van openbare ruimtes en omgeven door brede kades.
  • De ruimtelijke reeks en zichtas van Burgemeester Hoffmanplein - Burgemeester Hoffmanstraat - Prins Hendriklaan, met nog gedeeltelijk de oorspronkelijke groenaanleg in de vorm van laanbeplanting in de Prins Hendriklaan en monumenten (Stieltjes- en Koningin Wilhelminamonument) op het Burgemeester Hoffmanplein. Voorts op de oostelijke eilandhelft, hier conceptueel op aansluitend, de fragmenten van het Prins Frederikplein. Deze rudimenten vormen nog steeds de structurele schakel tussen de beide eilandhelften.
  • De lege, brede kades (Maas- en Prins Hendrikkade) met bomenrij, ijzeren bolders en gedeeltelijk nog aanwezige gietijzeren balustrades, steigers.
  • Het structuurbepalende spoorwegtracé, als vaste constante in de planvorming, oorspronkelijk geaccentueerd door langgerekte gesloten bouwblokken aan weerszijden van het spoor en nu nog Ieesbaar door de spoordijk en de Hefbrug.
  • De overbrugging van de Koningshaven door de Koninginnebrug en de spoorbrug, de Hef.
  • De grotendeels bewaarde, laat 19e- en vroeg 20e-eeuwse architectonische invulling van aaneengesloten gevelwanden en gesloten bouwblokken met gevarieerde, overwegend luxe bebouwing in diverse stijlen en detailleringen (eclectisch, neorenaissance, overgangsstijl, Jugendstil), met, vooral aan de Maaskade, representatieve kantoor- dan wel bedrijfsruimtes op de begane grond en woningen op de verdiepingen.
  • De Van der Takstraat als brede stadsstraat, oorspronkelijk aansluitend op de oude Willemsbrug en Koninginnebrug, waarbij de bouwblokken de belangrijkste concentratie aan winkelvoorzieningen (op de begane grond) bevatten.
  • De cultuurhistorische waarde van het Noordereiland en de Koningshaven als visualisatie van een belangrijke fase van de ontwikkeling van Rotterdam tot wereldhavenstad.
  • Op onderstaande cultuurhistorische waardenkaart zijn de hoofdkenmerken aangegeven van de historisch-ruimtelijke waarde van het beschermd stadsgezicht Noordereiland aangegeven.

Op onderstaande cultuurhistorische waardenkaart zijn de hoofdkenmerken aangegeven van de historisch-ruimtelijke waarde van het beschermd stadsgezicht Noordereiland aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0009.png"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet Van Het Plan

Het onderhavige plan legt in hoofdzaak de bestaande situatie vast. Opzet van het plan is het bestaande karakter van het plangebied vast te behouden, met name vanwege de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht.

4.2 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.

Een aantal ontwikkelingen zijn reeds mogelijk gemaakt via een andere procedure dan dit bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen worden opgenomen in dit bestemmingsplan conform de verleende omgevingsvergunning. Het gaat hier om:

  • Herbestemming Prins Hendriklaan 10: Leegstaand schoolgebouw transformeren naar 3 woningen. De afgegeven vergunning is als zodanig in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.
  • Hulstkamp-gebouw, Maaskade 119: Vergunning is verleend voor de bouw van 28 woningen. Dit is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan.
    Daarnaast wordt het gebouw gebruikt voor kantoor functies en horeca activiteiten (bedrijfsfeesten, trouwerijen, incidenteel kerkdiensten, exposities en tentoonstellingen).
  • Prins Hendrikkade 12-18. Het gaat hier om transformatie van kantoorgebouw naar 102 appartementen waarvoor in april 2021 omgevingsvergunning is verleend en tevens een besluit hogere waarde Wet geluidshinder voor is verleend.
  • Een vergunde woning aan de Maaskade in het park naast oude spoorlijn is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan.

Daarnaast zijn er een aantal ontwikkelingen reeds gerealiseerd. Deze worden rechtstreeks bestemd in het bestemmingsplan en niet meer als ontwikkeling benoemd.

Het gaat hier om de volgende locaties:

  • Hof aan de Hef (Ons Blok): Sloop 76 woningen & nieuwbouw 37 stadswoningen + 10 appartementen; opgeleverd 2017.
  • De Ruyterstraat: 8 nieuwe stadswoningen; opgeleverd in 2018.
  • Woning aan de Prins Hendrikkade in het park naast oude spoorlijn: is vergund en gerealiseerd.

4.3 Juridische Planbeschrijving

4.3.1 Wonen

De meeste woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Daarnaast zijn er veel woningen opgenomen binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1 en - 2'. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type woningen, zoals gestapeld of eengezins. Op een aantal locaties zijn binnen de bestemming "Wonen" ook andere functies toegestaan. Deze zijn met aanduidingen op de verbeelding weergegeven. Daar waar het karakter van de buurt een meer gemengde functie heeft, bijvoorbeeld langs de kaden, wordt de bestemming "gemengd" gebruikt.

4.3.2 Gemengde bebouwing

Een groot aantal panden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen. Er is een onderscheid gemaakt tussen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.

'Gemengd - 1' is de meest voorkomende gemengde bestemming. Deze is verspreid over het eiland, vooral aan de kaden en op hoekpanden. Binnen deze bestemming is de functie wonen over alle bouwlagen toegestaan. De functies: kantoren, detailhandel, dienstverlening en bedrijven (cat 1 en 2) zijn alleen toegestaan op de begane grond. Horeca is alleen toegestaan op plaatsen waar een aanduiding 'horeca' op de verbeelding is opgenomen. Zie ook paragraaf 4.3.7.

'Gemengd - 2' is gegeven aan het bouwblok tussen de Brugweg en De Ruyterstraat. Binnen deze bestemming zijn woningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen mogelijk.

Bedrijven binnen 'Gemengd - 1'

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn bedrijven toegestaan die voorkomen op de lijst met bedrijfsactiviteiten, zoals die is toegevoegd in Bijlage 2. Het gaat om activiteiten tot en met milieucategorie 2. De indeling is gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Zie ook de toelichting op de lijst in Bijlage 1 bij de regels. De betreffende bedrijven zijn toegestaan op de begane grond. Boven deze bedrijven wordt veelal gewoond. In de praktijk laten deze functies zich over het algemeen zonder problemen combineren of kunnen er technische maatregelen getroffen worden om mogelijke overlast of incidenten te voorkomen.

De volgende bedrijfsactiviteiten zijn niet in de bovengenoemde lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen:

  1. a. handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205). Dit zijn normaliter activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom zijn nieuwe garagebedrijven niet toegestaan. De huidige garagebedrijven blijven toegestaan, en hebben op de verbeelding de aanduiding 'garage' gekregen.
  2. b. Bedrijven met een hogere milieucategorie, waarvoor op de verbeelding de aanduiding 'bedrijf' is opgenomen. Het gaat daarbij om bestaande, glasverwerkende bedrijven uit milieucategorie 3.1 (SBI-code 2615). Indien het betreffende gebruik is vervangen door ander gebruik, is de betreffende bedrijfsvoering niet langer toegestaan.

4.3.3 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan.
Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1' en 'Gemengd - 2' zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De bestemming 'Maatschappelijk - 2' en 'Gemengd - 1' laten alleen de niet geluidsgevoelige soorten toe.

4.3.4 Kantoren

Kantoren zijn mogelijk binnen de bestemming 'Kantoor'. Daarnaast zijn kantoren op de begane grond toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn kantoren op de begane grond toegestaan op locaties waar op de verbeelding de functieaanduiding 'kantoor' is opgenomen.
Ter bescherming van de woonfunctie geldt in de bestemming 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Wonen' dat kantoren niet groter mogen zijn dan 750 m2 per vestiging, zoals nader aangeven binnen genoemde bestemmingen.

4.3.5 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.6 Water

Het omringende water van de Nieuwe Maas en de Koningshaven heeft op basis van de Rotterdamse bestemmingswijze de bestemming 'Water - 2'. Op basis daarvan is het water mede bestemd voor verkeer te water vanwege de verkeersfunctie voor vooral de beroepsvaart. Bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan, zoals beschoeiingen en meerpalen, ook ten behoeve van de watertaxi. De aanwezige bruggen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug' (br).

Ter plaatse van de functieaanduiding 'steiger' is een bunkerponton of bunkerstation toegestaan aan de Maaskade 33. Dit is een drijvend tankpunt waar vaartuigen hun brandstof (en water) tot zich kunnen nemen.
Ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' (ten noorden van de Koningshavenbrug). is een woonschip toegestaan.

4.3.7 Horeca

In de 'Horecanota Rotterdam' worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.

Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  1. 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  2. 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  3. 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  4. 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  5. 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten.

Terrassen
Binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer - Wegverkeer' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.3.8 Hotels

Hotels worden in de Rotterdamse standaard bestemmingsplannen toegestaan binnen een aparte bestemming "Horeca - Hotel". Onder een hotel wordt verstaan: Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen, zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie. Ook de combinatie van hotel met een op zich zelf staande horeca (eigen ingang) kan toegestaan zijn. In dit bestemmingsplan zijn geen hotels aanwezig en deze worden ook niet mogelijk gemaakt.

4.3.9 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 24.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.3.10 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan is één seksinrichtingen bestemd en op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding 'seksinrichting'. Deze is gelegen aan de Prins Hendrikkade 112a.

4.3.11 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld.

In de regeling is echter een uitzondering gemaakt voor vergunningsvrij bouwen in gebieden die aangewezen zijn als een rijksbeschermde Stadsgezicht en tevens voor monumenten (op grond van Bor, Bijlage II, art. 4a).
Zoals in paragraaf 3.2 aangegeven, is het plangebied Noordereiland geheel als Rijksbeschermd stadsgezicht aangewezen en geldt het vergunningsvrij bouwen van aan- en bijgebouwen niet in dit gebied.

Om die reden is, op basis van het voorgaande bestemmingsplan en rekening houdend met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekozen om binnen de bestemming 'Tuin' een aan- en bijgebouwenregeling op te nemen waarmee met een omgevingsvergunning aan- en bijgebouwen mogelijk zijn.

4.3.12 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegvkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.3.13 Voorzieningen van openbaar nut

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is toegekend aan een tweetal gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen). Tevens zijn er kleine bouwwerken van openbaar nut in de groen en verkeersbestemmingen aanwezig die daar in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.3.14 Waarde - Cultuurhistorie

Uit paragraaf 3.2 blijkt dat het plangebied rijk is aan cultuurhistorisch waardevolle elementen, dat het een rijksbeschermd stadsgezicht is en dat het plangebied zich Beeldbepalende Objecten bevinden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen.

Op grond hiervan:

  • is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen;
  • dienen gebouwen die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan voorzien zijn van een kap in het geval van herbouw of verbouw voorzien dienen te worden van een kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw;
  • dienen gebouwen die voorzien zijn van de aanduiding 'plat dak' herbouw of verbouw voorzien worden van een plat dak;.
  • dient de bestaande indeling in bouwblokken te worden gehandhaafd;
  • zijn de voor- en achtergevelrooilijnen strak vastgelegd door middel van de bestemmingsgrenzen;
  • zijn op de mede voor 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Wegverkeer' en 'Groen' aangewezen gronden in het belang van behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden, geen bouwwerken toegestaan.

4.3.15 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.16 Vliegverkeer en eventuele hoogtebeperkingen

Hoogtebeperkingen door aanvliegroute

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Anticiperend op dit besluit is in dit bestemmingsplan gekozen voor een beperking van de bouwhoogte. In die zin zijn de RESA's vertaald naar hoogtelijnen op de plankaart. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de aanvliegroute van Rotterdam Airport. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken. De maximum bouwhoogte mag binnen de aanvliegroute niet meer bedragen dan bij de op de plankaart aangegeven hoogtelijnen is aangeven.

Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn (trechtervormige) toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Om de kwaliteit van de navigatieapparatuur te waarborgen dient de bebouwing onder het toetsingsvlak te blijven. De maximum bouwhoogte blijft in het hele plangebied onder deze toetsingsvlakken, zodat van een belemmering geen sprake is. Het aangeven van de vlakken op de verbeelding van het plan is niet nodig.

4.3.17 Evenementen

De gemeenteraad heeft op 9 juli 2019 het nieuwe 'Beleidskader Evenementen' vastgesteld. Rotterdam wil zijn positie als evenementenstad behouden en uitbouwen. Daarnaast is één van de doelen in het beleid een goede balans tussen levendigheid en leefbaarheid. Er is ingezet op een betere spreiding van evenementen over de stad om de lusten en de lasten gelijkmatig over de stad te verdelen. Op basis van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid is vanwege de pijler Cultuur voor Rotterdam Zuid ingezet op verlevendiging. In dit bestemmingsplan is op basis van historische cijfers en toekomstige ambities afgewogen hoeveel evenementen binnen dit plangebied kunnen plaatsvinden waarbij er een goede balans tussen rust en reuring is. In de regels is opgenomen hoeveel evenementen toegestaan zijn, de maximale duur van alle evenementen samen, de omvang en de maximale geluidbelasting.

In artikel 21.1 is opgenomen hoeveel evenementen binnen dit plangebied ruimtelijk mogelijk zijn. De aantallen evenementen, evenementendagen en de maximale geluidbelasting worden aanvaardbaar geacht, mits voldoende spreiding in datum en plaats bewerkstelligd wordt. Spreiding van evenementen in datum en plaats vindt plaats op basis van het afwegingskader van de evenementenvergunning en het evenementenoverzicht.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het Noordereiland is buitendijks gebied, en behoort tot het gebied waar geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten moeten bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte. De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden in deze methodiek is een kans van 1 op 100.000 per jaar.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is de waterbeheerder in het plangebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de rivier en de havens. En de gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder.

Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige Watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat uit de Nieuwe Maas en de Koningshaven, in beheer bij Rijkswaterstaat. Op het Noordereiland zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de kleinste ontwateringsdiepte in het plangebied 1,21 meter is, de grootste ontwateringsdiepte is 2,48 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte groter is dan 80 centimeter zal niet snel grondwateroverlast in het plangebied optreden.

In de wijk staan nog een aantal huizen met houten paalfunderingen. Grondwateronderlast (het grondwater staat te laag) en paalrot zijn hier aandachtspunten. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er bij circa 5-30 % van het aantal panden sprake is van funderingsproblemen aan houten paalfunderingen.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

Het gebied ligt geheel buitendijks. In en langs het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Waterveiligheid buitendijks

Het plangebied ligt geheel buitendijks. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuw Waterweg en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein. De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiele schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beiden afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele centimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Water op een weg kan ook betekenen dat deze niet meer zichtbaar is waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting.

Er is onderzocht hoe kwetsbaar het Noordereiland is voor wateroverlast door overstroming. Hieruit blijkt dat er ook bij een zeer hoge waterstand in de rivier, met een zeer kleine kans van optreden, er in het middenstuk van het eiland (tussen de Brugweg en de Leliestraat) geen water op het maaiveld staat. Op de rest van het Noordereiland kan ter plaatse van de wegen een overstromingsdiepte optreden van maximaal 1 meter. Dergelijke waterstanden op het maaiveld geven overlast en een grote kans op materiële schade. Maar het persoonlijk risico en de kans op maatschappelijke ontwrichting blijven gering. Ter hoogte van de randen (kademuren) van het eiland kan de overstromingsdiepte oplopen tot circa 2 meter.

Nautische veiligheid

De Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied een rijksvaarweg van CEMT-klasse VIb. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat langs de Nieuwe Maas ter hoogte van het plangebied een vrijwaringzone aanwezig is van met een breedte van 50 meter. Dit houdt in dat bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan ten opzichte van hetgeen nu is toegestaan op minder dan 50 meter van de oever rekening gehouden moet worden met het voorkomen van belemmeringen voor de vaarweg.

Het gaat om belemmeringen zoals:

  • belemmering van de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, in de hoogte en in de vaardiepte;
  • hinderen van de zichtlijnen voor de scheepvaart;
  • hinderen van contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • beperking van de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
  • belemmering van de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Het bestemmingsplan voorziet binnen de vrijwaringszone niet in nieuwe ontwikkelingen, zodat het bestemmingsplan geen nieuwe belemmeringen voor de scheepvaart tot gevolg kan hebben.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 10 (Oosten). In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. District 10 voert het afvalwater af naar afvalwaterzuivering Kralingseveer. Ter hoogte van het stadspark ‘’Ons Park’’ is een regenwaterstelsel gelegen dat het hemelwater direct afvoert naar de Nieuwe Maas. Het afstromend hemelwater vanaf de wegen/kades stroomt ook direct af naar de Nieuwe Maas. Binnen het plangebied zijn een aantal vuilwateroverstorten aanwezig.

5.4 De Wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen in het gebied leiden niet tot de toename van water en/of verhard oppervlak en hebben geen effect op het aangrenzende oppervlaktewater (Nieuwe Maas). Voor het overige is er binnen het plangebied geen oppevlaktewater aanwezig.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid buitendijks

Om inzicht te krijgen in de toekomstbestendigheid van het buitendijkse gebied ten aanzien van de waterveiligheid zijn de maaiveldhoogtes in Katendrecht vergeleken met een zeer hoge waterstand (met dezelfde kans daarop als bedoeld in subparagraaf 5.3.3). Dergelijke hoge waterstanden kunnen volgens prognoses voorkomen vanaf het jaar 2100. De uitkomst van deze berekening is in de onderstaande afbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0011.png"Uit de berekening blijkt dat het gebied op de lange termijn kwetsbaar is voor hoog water. Voor het Noordereiland wordt bij een maaiveldhoogte van 3,30 meter boven NAP voldaan aan de normen voor het Lokaal individueel Risico van de provincie Zuid-Holland. In 2018 hebben B&W de beleidsnotitie Herijking beleid (grond)uitgiftepeilen in buitendijks gebied vastgesteld. De gemeente gaat uit van een hoger veiligheidsniveau dan het Lokaal Individueel risico van de provincie. Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van functies verkleind.

Voor het Noordereiland is het advies een uitgiftepeil van minimaal 3,60 meter boven NAP voor de basisfuncties en een uitgiftepeil van minimaal 3,90 meter boven NAP voor kwetsbare functies. Geadviseerd wordt om nieuwe gebouwen zo te bouwen dat ze waterbestendig zijn tot een hoogte van 3,90 meter boven NAP.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zorgen voor een toename van het aantal woningen. Maar gezien het beperkt aantal nieuwe woningen dat mogelijk wordt gemakt ten opzichte van het totaal aantal woningen in het plangebied zijn problemen met de capaciteit van het rioolstelsel niet te verwachten.

Hemelwater

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 millimeter regenwater in een uur en 80 millimeter regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten (hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt) en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu Effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

Het bestemmingsplan Noordereiland maakt geen nieuwbouw mogelijk. Maar er wordt wel op 37 locaties (meestal beperkt van omvang en alleen de begane grond) de mogelijkheid geboden om het huidige programma (vooral kantoren en bedrijven) om te zetten naar woningen. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde mogelijkheden kunnen niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling (zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2). Daarmee is duidelijk dat er voor het bestemmingsplan Noordereiland geen m.e.r.-beoordelingsbesluit nodig is.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Het Noordereiland worden in de Rotterdamse systematiek voor milieuzonering getypeerd als gemengd woongebied. In deze gebieden kunnen bedrijven in milieucategorie 3.2 als passend worden gezien, mits deze een redelijke afstand tot de woonbebouwing hebben.
In het bestemmingsplan worden bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan van de bedrijvenlijst die opgenomen is in de bijlage van de regels. Veelal zijn deze bedrijven toegestaan op de begane grond, waarboven wordt gewoond, of in op zichzelf staande gebouwen. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen.

In de rivier, ter plaatse van Maaskade 33, is een bunkerponton gelegen. Dit betreft een groothandel in brandstoffen, dit valt in milieucategorie 4.1 met een indicatieve afstand van 200 meter tot woningen.

6.3.2 Conclusie

Op het Noordereiland en de omgeving daarvan zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.


Plangebied
Het bestemmingsplan Noordereiland maakt het mogelijk dat op een aantal locaties het huidige gebruik (met name kantoor en bedrijf) wordt omgezet naar woningen. Het betreft in bijna alle gevallen de begane grond van panden waarin op de verdiepingen wordt gewoond. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Het betreft de 37 op onderstaande kaart aangegeven locaties. In het uitgevoerde geluidonderzoek zijn 40 locaties meegenomen, maar de locaties 1, 2 en 38 zijn niet langer nieuwe geluidgevoelige objecten in het bestemmingsplan Noordereiland. Bij de locaties 2 (Prins Hendriklaan 10) en 38 (Prins Hendrikkade 12-18) gaat het om vergunde transformaties naar woningen. Bij locatie 1 is herontwikkeling van de maatschappelijke bestemming naar woningen onderzocht, maar de plannen hiervoor zijn niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Bij locatie 36 is geluidonderzoek uitgevoerd voor de begane grond en de eerste verdieping. Maar de eerste verdieping blijkt onderdeel uit te maken van een bestaand woongebouw, en daarmee geen onderdeel van het nieuwe geluidgevoelige object (dat alleen uit de begane grond van deze locatie bestaat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0012.jpg"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied Stedelijk- -gebied Buiten- -stedelijk- -gebied
Aantal rijstroken 1 of 2 3 of meer 1 of 2 3 of 4 5 of meer
Zonebreedte 200 meter 350 meter 250 meter 400 meter 600 meter

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 decibel (dB). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (snelwegen worden altijd als buitenstedelijk gezien) en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

De geluidswetgeving kent het begrip 'vervangende nieuwbouw'. Bij vervangende nieuwbouw kan voor binnenstedelijke wegen een 5 dB hogere geluidsbelasting op de gevel worden toegestaan dan bij nieuwbouw, bij buitenstedelijke wegen kan een 10 dB hogere geluidsbelasting worden toegestaan. De reden voor deze hogere geluidsbelastingen is dat bij terugbouwen op (ongeveer) dezelfde plek de afstand en oriëntatie t.o.v. de geluidsbron (bv. de weg) vastliggen, zodat de geluidsbelasting op de gevel moeilijker kan worden teruggebracht. Voor vervangende nieuwbouw gelden de aanvullende eisen dat vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur óf een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden. Bij het wijzigen van een niet-geluidsgevoelige functie (bv. een winkel of bedrijf), dat op de begane grond is gelegen van een gebouw met daarboven en vaak ook daarnaast woningen, naar een woning is sprake van vervangende nieuwbouw. De situering t.o.v. de geluidsbron kan niet veranderen, de stedenbouwkundige functie of structuur wordt niet ingrijpend gewijzigd en er is geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden. Dit laatste blijkt uit het feit dat het aantal nieuwe woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een klein percentage is van het totale aantal woningen in het plangebied. Bovendien is de gemiddelde woningbezetting in de afgelopen decennia gedaald.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel. Bij de eerste genoemde locaties is de geluidsbelasting vanaf alle wegen niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Bij de andere locaties zijn alleen de wegen aangegeven die voor een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 48 dB zorgen.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg

Locatie Weg Hoogte rekenpunt [m] Hoogste berekende geluidsbelasting [dB] Hogere waarde [dB]
5,12, 16 t/m 19, 24, 29, 30 Alle - kleiner of gelijk aan 48 geen
3 Maaskade 1,5 51 51
4 Maaskade 1,5 52 52
6 Prins Hendrikkade 1,5 50 50
7 Prins Hendrikkade 1,5 50 50
8 Prins Hendrikkade 1,5 52 52
9 Prins Hendrikkade 1,5 53 53
10 Prins Hendrikkade 1,5 53 53
11 Prins Hendrikkade 1,5 54 54
13 Prins Hendrikkade 1,5 55 55
14 Prins Hendrikkade 1,5 55 55
15 Prins Hendrikkade 1,5 56 56
20 Prins Hendrikkade
Koninginnebrug
1,5
1,5
57
49
57
49
21 Prins Hendrikkade 1,5 57 57
22 Prins Hendrikkade 1,5 56 56
23 Prins Hendrikkade
Koninginnebrug
1,5
1,5
58
51
58
51
25 Maaskade 1,5 54 54
26 Maaskade 1,5 54 54
27 Maaskade 1,5 54 54
28 Maaskade 1,5 55 55
31 Maaskade 1,5 55 55
32 Maaskade 1,5 55 55
33 Maaskade
Van der Takstraat
1,5
1,5
55
56
55
56
34 Prins Hendrikkade
Maaskade
Koninginnebrug
Van der Takstraat
1,5
1,5
1,5
1,5
49
54
51
56
49
54
51
56
35 Prins Hendrikkade
Koninginnebrug
Van der Takstraat
1,5
1,5
1,5
65
56
56
65
56
56
36 Brugweg
Prins Hendrikkade
1,5
1,5
57
55
57
55
37 Willemsbrug
Brugweg
Maaskade
4,5
4,5
4,5
53
59
54
53
59
54
39 Olivier van Noortstraat 1,5 53 53
40 Olivier van Noortstraat
Maaskade
1,5
1,5
50
51
50
51

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op 9 locaties (de nummers 5, 12, 16, 17, 18, 19, 24, 29 en 30) vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet. Op de overige 28 onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen kan echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Een 30 km/uur-weg is relevant indien de weg direct langs een ontwikkellocatie ligt en een relatief hoge verkeersintensiteit (meer dan 900 motorvoertuigen per etmaal) verwerkt. Bij alle 30 km/uur- wegen, die direct langs de ontwikkellocaties liggen, zijn de verwachte intensiteiten voor het jaar 2031 echter lager dan 900 motorvoertuigen per etmaal. De geluidsbelasting vanaf deze wegen op de gevels is daarom niet berekent.

6.4.2 Railverkeer

Geluid

Door het plangebied loopt (in een tunnel) de spoorlijn Rotterdam - Barendrecht, en ten westen van het plangebied ligt de de metrotunnel. Het gedeelte van de spoorlijn Rotterdam - Barendrecht, dat binnen het plangebied ondertunneld is, is niet aangegeven op de geluidplafondkaart. Langs deze spoorlijn geldt, op grond van het Besluit geluidhinder, binnen het plangebied geen geluidzone. Daaron hoeft geen aandacht te worden besteed aan de geluidbelasting vanwege deze spoorlijn bij de ontwikkellocaties binnen het plangebied. De metroverbinding heeft, op grond van de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder, een wettelijke geluidzone van 25 meter. De ontwikkellocaties liggen niet binnen deze geluidzone. Om bovengenoemde redenen is er geen onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het railverkeer.

Trillingen

De locaties 34 t/m 37 (waar nieuwe woningen in bestaande panden mogelijk zijn) liggen op minimaal 55 meter afstand van de spoortunnel onder het park ten zuiden va de Brugweg.

In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. De richtlijnen van de Stichting Bouwresearch (SBR) vormen het belangrijkste toetsingskader voor trillingen. In de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van mei 2019 zijn afstanden tot de NS-sporen genoemd waarbinnen trillinghinder door NS-sporen moet worden onderzocht en getoetst. Het gaat om een afstand van 100 meter aan weerszijden van het (bovengrondse) spoor.

Het onderzoeksgebied van trillingen bij de ondergrondse spoortracés in Rotterdam beslaat, naast de ruimte boven en onder het spoortracé, het gebied binnen een afstand van 25 meter vanaf de buitenste spoorstaaf. Aangezien buiten dit gebied voelbare trillingen niet te verwachten zijn. Gezien de afstand van 55 meter van de locaties 34 t/m 37 tot de spoortunnel wordt het aspect trillinghinder voor het bestemmingsplan Noordereiland als niet relevant gezien.

6.4.3 Industrielawaai

In het Rijnmondgebied is reeds in de jaren '90 rond meerdere industrieterreinen met zogenaamde grote lawaaimakers een geluidcontour van 50 dB(A) vastgesteld. Deze vastgestelde geluidcontour mag door de op het industrieterrein gelegen bedrijven niet worden overschreden. Het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de daaromheen vastgestelde 50 dB(A)-geluidcontour is de geluidzone. Een deel van het plangebied (waaronder de ontwikellocaties 35 t/m 40) bevindt zich binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Feijenoord, Stadionweg en Schaardijk'. Dit is op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Dit industrieterrein is dus een relevante geluidbron voor het plangebied, en daarom meegenomen in het geluidsonderzoek. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein 'Feijenoord, Stadionweg en Schaardijk' op de gevels van alle ontwikkellocaties aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voldoet. Er hoeven voor industrielawaai dus geen hogere waarden te worden vastgesteld. Op de verbeelding is de aanduiding 'geluidzone - industrie' ook gegeven aan een klein deel van de rivier, bij de westpunt van het eiland. Dit is de geluidzone van het industrieterrein 'Maas- en Rijnhaven'. Dit industrieterrein is geen relevante geluidsbron voor Noordereiland, omdat de geluidzone binnen het plangebied alleen over het water van de rivier ligt.

6.4.4 Scheepvaartlawaai

Ten noorden van het plangebied ligt de Nieuwe Maas en ten zuiden ervan de Koningshaven. Op de Nieuwe Maas en in de Koningshaven varen schepen. Varende schepen produceren geluid en kunnen de omgeving belasten met geluidhinder. Voor Scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. Het is echter wel een geluidsbron die in het kader van een goede ruimtelijke ordening in overweging moet worden genomen bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs scheepvaartroutes. Bij het beoordelen van scheepvaartlawaai wordt aangesloten op de wettelijke normen voor spoorweglawaai, omdat dit een vergelijkbaar soort geluid(bron) is. Er wordt daarom voor scheepvaartlawaai uitgegaan van een streefwaarde van 55 dB, overeenkomstig met de voorkeurswaarde van spoorweglawaai. De gecumuleerde geluidbelastingen, vanwege de scheepvaart op de Nieuwe Maas en in de Koningshaven gezamenlijk, op de gevels van de ontwikkellocaties is berekend. Uit deze berekening blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de scheepvaart op de meeste locaties kleiner of gelijk is aan de streefwaarde van 55 dB. Op 10 locaties is de geluidsbelasting 56 dB, en op 1 locatie 57 dB.

6.4.5 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige objecten, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige objecten), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (o.a. 30 km/uur wegen en scheepvaart);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Cumulatie geluidsbronnen

Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties in verschillende geluidszones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende bronnen (wegen, spoorwegen en industrie) bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende bronnen zijn die elk een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen.

Binnen het plangebied is er geen sprake van een overschrijding van de wettelijke voorkeurswaarden op de ontwikkellocaties door meer dan één geluidbron. Daarom is een cumulatie van meerdere wettelijke bronsoorten (wegverkeer, spoor, industrie) niet aan de orde.

Omdat er op 11 locaties vanwege de scheepvaart (niet-wettelijke geluidbron) overschrijdingen van de streefwaarde zijn berekend, zijn deze waarden met de overschrijdingen van de voorkeurswaarde vanwege het wegverkeerslawaai gecumuleerd. De gecumuleerde geluidsbelasting van wegverkeer en scheepvaart samen ligt op een aantal van deze locaties 2 à 3 dB hoger dan de gecummuleerde geluidsbelasting van wegverkeer alleen. Het gaat om locaties die voor stedelijk gebied een relatief lage geluidsbelasting hebben. Een extra geluidsbelasting vanwege scheepvaart (bijvoorbeeld van 50 dB naar 53 dB) brengt niet met zich mee dat deze locaties ongeschikt worden voor nieuwe woningen. En evenmin dat er geen hogere waarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer kan worden vastgesteld.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel of de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken en het veranderen van 50 km/uur- wegen in 30 km/uur-wegen denkbaar. Met elk van deze maatregelen kan een vermindering van de geluidsbelasting op de gevel met enkele decibellen worden bereikt. Bij somminge locaties kan daarmee aan de voorkeurswaarde van 48 dB worden voldaan. Op het Noordereiland is geluidsbelasting op de gevels echter voor een stedelijk gebied al vrij gunstig, op bijna alle locaties ruim onder de maximale ontheffingswaarde. En het gaat bij de ontwikkellocaties niet om nieuwbouw, maar om verandering van gebruik. Het nemen van deze maatregelen wordt daarom niet als kosteneffectief gezien.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie.

Bij ontvangersmaatregelen gaat het (bij woningen met een geluidbelasting hoger dan de geluidluwe gevel van 53 dB) om een akoestisch gunstige indeling van woningen. Daarmee kan een goed akoestisch klimaat worden gecreëerd. Het gaat hierbij om de situering van niet-geluidgevoelige functies aan de wegzijde en de situering van geluidgevoelige ruimtes, met name (hoofd)slaapkamers, voor zover mogelijk aan de minst belaste gevels.

Geluidluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminst één geluidluwe gevel moet beschikken. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB bij wegverkeer, 55 dB bij railverkeer en 50 dB(A) bij industrie, dit gelden als geluidsniveau's waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Wegverkeer:

De gecumuleerde geluidbelasting is vanwege de zoneplichtige wegen bij de locaties per bouwlaag berekend. Uit deze berekening blijkt dat alle locaties over minimaal één geluidluwe gevel beschikken. Dit betekent dat als een niet-woonfunctie wordt omgezet naar een woning, deze woningen (op een paar hoekpanden na) over een geluidluwe gevel zal beschikken.

Industrie:

De geluidbelasting vanwege industrielawaai is op alle ontwikkellocaties lager dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A), tevens de grenswaarde voor de geluidluwheid. Alle ontwikkellocaties beschikken derhalve vanwege industrielawaai aan alle zijden over geluidluwe gevels en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

Scheepvaart:

In het geluidsonderzoek is het beoordelingskader voor scheepvaartlawaai gelijkgesteld aan dat van railverkeerslawaai. Daarom wordt bij de beoordeling van de geluidluwheid uitgegaan van de grenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat alle ontwikkellocaties over minimaal één geluidluwe gevel vanwege het scheepvaartlawaai beschikken. Dit betekent dat als een niet-woonfunctie wordt omgezet naar een woning, deze woningen (op een paar hoekpanden na) over een geluidluwe gevel zal beschikken.

Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen. En vanwege de stedenbouwkundige, verkeerskundige en technische beperkingen die de bovengenoemde maatregelen met zich meebrengen.

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidsluwe gevel beschikken. Hoewel alle locaties over tenminste één geluidluwe gevel beschikken zal een woning op de hoek niet in alle gevallen over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Bij alle locaties (nieuwe geluidgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder) gaat het om (de begane grond van) bestaande panden, waarnaast en waarboven woningen aanwezig zijn. Het geldende bestemmingsplan staat bij alle locaties toe dat deze ruimten worden gebruikt als woningen. Omdat de gemeente woningen op deze locaties passen vindt en om de bestaande rechten in stand te houden kiest de gemeente er voor om waar een woning niet over een geluidluwe gevel kan beschikken af te wijken van het ontheffingsbeleid.

Om de hierboven genoemde redenen zullen burgemeester en wethouders de berekende geluidsbelastingen, zoals die in de tabel 'Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg' zijn aangegeven, als hogere waarden vaststellen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het besluit hogere waarden wordt als bijlage in de toelichting opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Het bestemmingsplan maakt in totaal de toevoeging mogelijk van circa 159 woningen. Het gaat hierbij om 37 locaties, allemaal mogelijkheden om de begane grond van bestaande panden om te zetten van een niet-woonfunctie naar wonen.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Noordereiland blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan Noordereiland zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Noordereiland.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Op het Noordereiland is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) licht verontreinigd. De bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld is op het Noordereiland eveneens licht verontreiningd.

Het bestemmingsplan maakt op 40 locaties een omzetting van het gebruik (van meestal alleen de begane grond) naar wonen mogelijk. Bij een dergelijke verandering van gebruik vinden er geen werkzaamheden in de bodem plaats. De bodemkwaliteit vormt dus geen belemmering voor deze ontwikkelingen. Wel dient in de bouwplanfase te worden nagegaan of de bodemkwaliteit van de bijbehorende tuinen geschikt is voor de woonfunctie. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwbouw op onbebouwde terreinen.

6.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

De spoorverbinding tussen Rotterdam zuid en Rotterdam Centraal loopt in een ondergrondse tunnel (de Willemsspoortunnel) door het plangebied. Deze tunnel kent geen plaatsgebonden risico en ook geen groepsrisico.

De tunnelmonden liggen op meer dan 200 meter (aandachtsgebied) van het plangebied. De ontwikkelingen op het Noordereiland hebben daarom geen bijdrage aan het groepsrisico bij de tunnelmonden.

Bij ongelukken met toxische stoffen (gassen en vloeistoffen) in de tunnel zullen deze vrijkomen bij de tunnelmonden. Het Noordereiland ligt buiten de effectafstanden voor een toxisch scenario van 750 meter rondom de tunnelmonden, daarom blijft dit scenario bij dit bestemmingsplan buiten beschouwing.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over water

De Nieuwe Maas is een doorgaande transportroute in het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de Koningshaven geldt dit niet, daarop is het onderstaande niet van toepassing.

Plaatsgebonden risico

Over de Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied uitsluitend sprake van binnenvaart. Dit deel van de rivier is aangeduid als een zogenaamde zwarte route, hetgeen wil zeggen dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de vaarroute alleen over het water van de Nieuwe Maas ligt. Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rivier vormt dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen op het land.

Groepsrisico

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter vanaf de rand van de vaarweg moet het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen worden berekend. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ligt ter plaatse van het Noordereiland zeer ruim onder de oriëntatiewaarde (minder dan 0,001 maal de oriëntatiewaarde). Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van dit groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied en veiligheidszone

Langs de Nieuwe Maas is een plasbrandaandachtsgebied gelegen met een breedte van 25 meter vanaf de oever. Een plasbrand wil zeggen dat er bij een ongeval met een schip dat brandbare vloeistoffen vervoerd een plas van deze stof op het water komt te drijven en in brand vliegt. Als deze brandende vloeistof tegen de oever drijft kan schade ontstaan aan de langs de rivier aanwezige bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied moet de gemeente verantwoorden waarom op die locatie wordt gebouwd.

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is een veiligheidszonering voor de oevers van de Nieuwe Maas opgenomen (artikel 2.1.10). In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water moet, langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied en de veiligheidszone van 25 meter, en eveneens niet binnen de toetsingszone van 40 meter, zodat hier geen nadere aandacht aan hoeft te worden besteed.

6.7.3 Inrichtingen

Unilever

Binnen het bedrijf van Unilever aan de Nassaukade 3 (ter plaatse van de rode cirkel op de onderstaande afbeelding) is een ammoniakkoelinstallatie aanwezig. Op deze koelinstallatie zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid (Revi) van toepassing. De installatie bestaat uit meerdere onderdelen waarvan de totale inhoud minder dan 10 ton ammoniak bedraagt.

Plaatsgebonden Risico

De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour rondom deze koelinstallatie ligt binnen de terreingrens van Unilever, en is dus niet relevant voor het bestemmingsplan Noordereiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0013.png"

Groepsrisico

De ammoniakkoelinstallatie heeft geen aandachtsgebied groepsrisico.

Bunkerrama B.V.

Dit winkelschip annex service station aan de Maaskade 33 (zie onderstaande afbeelding) voor o.a. brandstoflevering (gasolie en smeerolie) aan binnenvaartschepen kent een 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour c.q. veiligheidsafstand. Deze afstand blijft buiten de rooilijnen van de bestaande bebouwing aan de Maaskade. De rooilijn verandert niet in de plansituatie. Deze drijvende inrichting valt niet onder het Bevi en kent geen groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1120Noordereilnd-va01_0014.png"

6.7.4 Conclusie

Spoor

De Willemsspoortunnel kent geen plaatsgebonden risico. Er is ter hoogte van het Noordereiland geen groepsrisico, de ontwikkelingen van dit plan hebben geen invloed op het groepsrisico.

Conclusie: geen belemmering x

Vaarweg Nieuwe Maas

Er is geen 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour op de oever. Het groepsrisico is kleiner dan 0,001 (0,1%) maal de oriëntatiewaarde, de ontwikkelingen van dit plan hebben een minimale invloed op het groepsrisico.

Conclusie: geen belemmering

Inrichting Bunkerrama

De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour c.q. veiligheidsafstand blijft buiten de rooilijnen van de bestaande bebouwing en verandert niet in de plansituatie. Er is geen groepsrisico.

Conclusie: geen belemmering

Inrichting Unilever

De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontouren liggen binnen de terreingrens. Er is geen groepsrisico.

Conclusie: geen belemmering

Verantwoording groepsrisico

De groepsrisico's blijven zeer ruim onder de oriëntatiewaarde en nemen door de ontwikkelingen niet of minimaal toe. De groepsrisico's moeten door het bestuur worden verantwoord bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze risicobron een lichte verantwoording van het groepsrisico. De groepsrisico's geven geen beperkingen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de definitieve inrichting van de te ontwikkelen locaties dient ten aanzien van de blusvoorzieningen en bereikbaarheid door hulpdiensten advies te worden gevraagd bij de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond.

Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

Op de natuurkaart is te zien dat met name de randen van het bestemmingsplangebied zijn aangemerkt als ecologische structuur. De Nieuwe Maas en Koningshaven betreffen "Getijdenrivier". De zuidoever en het grootste deel van de noordoever zijn aangemerkt als "Groene wijkdooradering". Het noordoostelijk deel van het gebied is aangemerkt voor "Kansen voor groene havenbekkens". Overige elementen worden binnen het bestemmingsplangebied niet weergegeven. Geen van de ontwikkellocaties is aangemerkt als een kerngebied binnen de Rotterdamse Natuurkaart.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast zijn er gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn de Oude Maas, op circa 8,2 kilometer afstand tot het bestemmingsplangebied en Boezems Kinderdijk op circa 9,5 kilometer afstand. Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op een afstand van ten minste 20 kilometer tot het bestemmingsplangebied, dit betreft de Biesbosch. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Functieveranderingen binnen (de begane grond van) bestaande panden wordt wel mogelijk gemaakt. Als er tot functieverandering wordt overgegaan dan zal het waarschijnlijk gaan om de omzetting van niet-woonfuncties naar woningen. Als deze nieuwe woningen gasloos worden gerealiseerd (wat waarschijnlijk is) dan zorgt dit voor een vermindering van de stikstofuitstoot. De hoeveelheid verkeer zal door de functieverandering per saldo ongeveer gelijk blijven. Dit betekent dat er geen (significante) stikstofdepositie zal worden veroorzaakt door het bestemmingsplan, en dat een passende beoordeling niet vereist is. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

De Nieuwe Maas (deels binnen het plangebied gelegen) maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Belangrijk Weidevogelgebied is de Polder Schieveen, op circa 8,1 kilometer ten noord-noordwesten van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen binnen NNN-gebieden en Belangrijke Weidevogelgebieden. Derhalve kunnen negatieve effecten op deze natuurgebieden uit worden gesloten.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is, zie hieronder:

Vogels

In het bestemmingsplangebied zijn vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Dit betreft waarnemingen van Slechtvalk op de Hefbrug en de Willemsbrug. Op de Willemsbrug is een nestkast voor slechtvalken aanwezig. Het bestemmingsplangebied is tevens geschikt voor andere gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde nesten. In het plangebied zijn aan de noordzijde van Ons Park circa 30 Huismussen waargenomen. De vaste rust- en verblijfplaatsen van deze groep Huismussen bevindt zich hoofdzakelijk onder de dakpannen van de woningen aan de Van der Takstraat. Op de oostpunt van het Noordereiland zijn tevens circa 15 Huismussen waargenomen in het openbaar groen. Bebouwing met dakpannen, afwijkende gevelpanelen of (deels) missende bakstenen en ruimten rondom regenpijpen is verspreid door het plangebied aanwezig. Op deze locaties kunnen tevens vaste rust- en verblijfplaatsen van Gierzwaluw aanwezig zijn. Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor andere vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen, en voor vogels met jaarrond beschermde nesten in bomen.

In het plangebied is broedhabitat aanwezig voor soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In de laanbomen langs de openbare wegen en langs Ons Park kunnen soorten als Zwarte kraai, Ekster en Spreeuw worden verwacht.

Vleermuizen

In het bestemmingsplangebied zijn Gewone dwergvleermuizen en Ruige dwergvleermuizen waargenomen. Te verwachtten soorten zijn Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. Een deel van de bebouwing heeft stenen muren met een luchtspouw die toegankelijk is voor vleermuizen, een dakpannen dak of heeft betonnen gevelplaten. In de bebouwing is potentie aanwezig voor de functies zomer-, paar-, kraam-, of winterverblijfplaats. Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor boombewonende vleermuizen. Leefgebied voor vleermuizen is verspreid door het plangebied aanwezig. Grotere, aaneengesloten en donkere groenstructuren zijn met uitzondering van Ons Park niet in het plangebied aanwezig. Vliegroutes van vleermuizen kunnen aanwezig zijn langs de bomenrijen en de kademuren. In het plangebied is een vliegroute van Gewone dwergvleermuis aanwezig. Deze route verbindt het gebied ten zuid/zuidoosten van het bestemmingsplangebied door middel van groenstructuren, de Hefbrug, het Noordereiland en de Willemsbrug met de binnenstad waar de massawinterverblijfplaatsen zich bevinden.

Grondgebonden zoogdieren

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren uit de Habitatrichtlijn, en eveneens ongeschikt voor nationaal beschermde zoogdieren die zijn vrijgesteld van ontheffing.

Reptielen en amfibieën

Het bestemmingsplangebied is ongeschikt voor reptielen en amfibieën uit de Habitatrichtlijn, en eveneens ongeschikt voor nationaal beschermde reptielen en amfibieën die zijn vrijgesteld van ontheffing.

Vissen

Het water in het bestemmingsplangebied is enkel geschikt voor algemene (niet beschermde) vissoorten.

Planten

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het bestemmingsplangebied geen beschermde planten aangetroffen. Oude (kalkrijke) muren zijn aanwezig in de vorm van kademuren waarop meerdere soorten muurplanten zijn aangetroffen (o.a. Muurpeper, Steenbreekvaren, Tongvaren, Eikvaren, Mannetjesvaren en Zwartsteel). Geschikt habitat is aanwezig voor muurplanten zoals Blaasvaren, Schubvaren en Muurbloem. Het plangebied is ongeschikt voor andere Nationaal beschermde vaatplanten.

6.8.4 Ontwikkelingen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.

Het bestemmingsplan Noordereiland maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op een aantal locaties is functieverandering binnen de (begane grond van) bestaande bebouwing mogelijk. De kans dat een dergelijke functieverandering een effect heeft opbestaande soorten is klein. Als een functieverandering gepaard gaat met bouwwerkzaamheden moet voorafgaand daaraan worden onderzocht of sprake kan zijn van een effect op beschermde soorten.

Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen is illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017 - 2021, wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid

De financiële paragraaf is gebaseerd op de ontwikkelingen opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan “Noordereiland”.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast. De in het concept ontwerp bestemmingsplan genoemde ontwikkelingen zijn reeds vergund via een andere procedure. De locatie aan Prins Hendrikkade 12-18 waar de transformatie van kantoorgebouwen naar woningen plaats mag vinden is in particulier bezit. De rol van de gemeente zal hier voornamelijk faciliterend van aard zijn.

Geconcludeerd kan worden dat de ruimtelijke veranderingen op het Noordereiland, conform de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten, zoals omschreven in het concept bestemmingsplanplan, financieel neutraal te realiseren zijn. Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  1. 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  2. 2. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  3. 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  4. 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  5. 5. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  6. 6. Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  7. 7. WBR, Warmtebedrijf Rotterdam, beheerder warmtetransportnetwerk;
  8. 8. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  9. 9. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  10. 10. K.P.N. Telecom;
  11. 11. Monet, vereniging van mobiele netwerkoperators;
  12. 12. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  13. 13. Evides, bedrijf voor distributie drinkwater;
  14. 14. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  15. 15. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  16. 16. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  17. 17. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;
  18. 18. HbR, Havenbedrijf Rotterdam;
  19. 19. VWS Pipeline Control.

Door de partijen vermeld onder de nummers 4 en 18 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd met opmerkingen over de inhoud van het bestemmingsplan. De overige partijen hebben aangegeven dat bij het bestemmingsplan hun belangen niet in het geding zijn, of hebben geen reactie gestuurd.

9.2.1 WSHD, Waterschap Hollandse Delta;

Het waterschap geeft aan dat binnen het plan geen oppervlaktewaterlichamen aanwezig zijn die deel uitmaken van het watersysteem dat in beheer is bij Waterschap Hollandse Delta. Daarnaast ligt het plangebied buitendijks. Het waterschap heeft dan ook geen belang in de uitvoering van de werkzaamheden en heeft dan ook geen op- of aanmerkingen in deze.

Commentaar:

Wij danken WSHD voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.2.2 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van fysieke veiligheid advies uit over de mogelijkheden voor effectieve hulpverlening, de zelfredzaamheid en samenredzaamheid van de aanwezigen en de continuïteit van de samenleving. Zij doet dit door middel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd. Uiteindelijk kan dit zich vertalen in omgevings-, bouwkundige, installatietechnische en/of organisatorische maatregelen.

Voor dit plan geldt het volgende advies:

Bereikbaarheid en bluswater

De VRR adviseert rondom de ontwikkelingen te zorgen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt hiervoor mogelijkheden om daar invulling aan te geven.

Commentaar:

Dit wordt gezien als een algemeen advies. Hiervan wordt kennisgenomen.

Ventilatie uitschakelbaar

Construeer de te realiseren gebouwen zodanig (conform 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012) dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen.

Commentaar:

Artikel 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 luidt als volgt: 'Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld'. Het is wettelijk verplicht om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld.
In het bestemmingsplan Noordereiland wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt binnen een veiligheidszone. De VRR adviseert om wat binnen een veiligheidszone is voorgeschreven ook binnen de ruimere 1% letaliteitscontour van het toxische scenario voor te schrijven. De gemeente onderschrijft dat het vanuit het oogpunt van veiligheid van belang is om de mechanische ventilatie (indien aanwezig) handmatig uit te kunnen schakelen, maar ziet geen juridische mogelijkheid om dit buiten de veiligheidszones voor te schrijven.

Vluchtmogelijkheden

Geadviseerd wordt om, bij de ontwikkellocaties Prins Hendrikkade 12 en Prins Hendrikstraat 5, (nood)uitgangen aan diverse zijden van het object te realiseren. Wanneer deze ook in voldoende mate aansluiten op de infrastructuur wordt snel vluchten bevorderd, ook in geval van een calamiteit bij een risicobron in de omgeving.

Commentaar:

Deze locaties worden door andere bebouwing afgeschermd van de Nieuwe Maas, en liggen op ruime afstand van andere risicobronnen. Daarom vindt de gemeente het niet doelmatig om in het bestemmingsplan een regeling voor (nood)uitgangen op te nemen.

Draag zorg voor een goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een (nabijgelegen) gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website "www.rijnmondveilig.nl" vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.

Commentaar:

Deze adviezen vallen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en daarom kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.2.3 NGU, N.V. Nederlandse Gasunie

Het plan is door de NGU getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de NGU aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van NGU valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Wij danken NGU voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.2.4 HbR, Havenbedrijf Rotterdam

Het Havenbedrijf merkt op dat de plasbrandaandachtszone (zie Barro en artikel 6.21 van de provinciale verordening) in dit plan niet is opgenomen. We verzoeken u de plasbrandzone in de regels en in de plankaart op te nemen.

Commentaar:

Plasbrandaandachtsgebieden en veiligheidszones worden betrokken bij het opstellen van bestemmingsplannen (zie paragraaf 6.7.2). Omdat binnen genoemd gebied en zone geen nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt, heeft naar het oordeel van de gemeente geen meerwaarde om deze zones op te nemen op de verbeelding en in de regels van een bestemmingsplan. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat een zones wijzigt. Waardoor het risico bestaat dat een in het bestemmingsplan opgenomen zone niet meer overeenkomt met de zone zoals die in bijvoorbeeld de provinciale verordening is vastgelegd.

Bijlagen

Bijlage 1 Afbeelding Archeologie

Bijlage 2 Onderzoek Geluid

Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 4 Onderzoek Flora En Fauna