Elzenlaan, Rozenburg
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Onherroepelijk op 10-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Elzenlaan, Rozenburg van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP2042Elzenlaan-oh01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.
1.7 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.8 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.10 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 Bouwgrens
De grens van een Bouwvlak.
1.12 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.13 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.15 Bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.16 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 Brutovloeroppervlak (bvo)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het bvo gerekend.
1.19 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (te weten verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.
1.22 Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.23 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.24 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.25 Peil (straat-)
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg.
- b. Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.26 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken en dergelijke.
1.27 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke.
1.28 Voorgevelrooilijn
De lijn die strak langs de naar de Elzenlaan gekeerde gevel van een gebouw loopt en het denkbeeldige verlengde daarvan.
1.29 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers en dergelijke) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.30 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het Peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.4 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijk, met dien verstanden dat 'andere gezondheidszorggebouwen' als bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder zijn uitgesloten;
- b. wonen;
- c. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Parkeerterrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.
5.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
7.2 Dakkapellen
Op een kap/schuine dakvlakken is een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
- b. op een ander dakvlak dan de onder sub a. genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan;
- c. op een aanbouw aan een woning is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
- d. in alle gevallen geldt dat :
- 1. de dakkapel plat dient te worden afgedekt;
- 2. de dakkapel niet hoger mag zijn dan 1, 75 m, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
- 3. de bovenzijde van de dakkapel tenminste 0,5 m onder de nok van het dak dient te blijven;
- 4. de onderzijde van de dakkapel meer dan een halve meter en minder dan 1 m boven het laagste punt van het schuine dakvlak dient te blijven;
- 5. de dakkapel tenminste 0,5 m afstand tot de zijkanten van het dakvlak dient aan te houden.
Artikel 8 Geluidsgevoelige Functies
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van Geluidsgevoeligefuncties (in de zin van de Wet geluidhinder) voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat voor de uitvoering van dit plan wordt genomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elzenlaan, Rozenburg', gemeente Rotterdam.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Zorgaanbieder Careyn heeft een initiatief uitgewerkt voor een woonzorgcentrum aan de Elzenlaan. Dit initiatief komt voort uit de aanstaande sluiting van zorgcentrum Het Baken aan de Nieuwe Waterweg in 2011. Dat zorgcentrum biedt momenteel nog huisvesting en zorg aan 38 cliënten in het verzorgingshuis en 14 cliënten op de psychogeriatrische afdeling. Voor een deel van deze cliënten, die uit het verzorgingshuis, wordt momenteel vervangende nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van het nieuwe woonzorgcentrum Blankenburg aan de Elzenlaan.
Omdat daar echter niet voorzien kan worden in een nieuwe psychogeriatrische afdeling, is het initiatief aan de Elzenlaan ontwikkeld. Het woonzorgcentrum dat daar beoogd wordt, moet huisvesting en zorg bieden aan de 26 psychogeriatrische cliënten. Het complex zal ook voorzien in zelfstandige woningen. Deze zijn in eerste instantie bedoeld om familie of bekenden van de cliënten in de buurt te kunnen laten wonen.
Omdat het vigerende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Rozenburg' deze ontwikkeling niet mogelijk maakt, is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een onderbouwing van de beoogde ontwikkeling en in het juridisch-planologisch kader om de ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Gekozen Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan is een uitgewerkt eindplan. Dit houdt in dat de beoogde ontwikkeling direct bestemd wordt zonder uitwerkings- of wijzigingsregels. Op basis van het voorliggende bestemmingsplan kan zodoende direct een omgevingsvergunning worden verleend. Een nadere toelichting op de juridische vorm van het plan wordt gegeven in paragraaf 4.2.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Elzenlaan en de Eikenlaan. De ligging is weergegeven in figuur 1.1.
![]() |
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Het vigerende bestemmingsplan is het plan 'Bebouwde Kom Rozenburg', dat is vastgesteld op 11 maart 2010. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als Maatschappelijk. Zelfstandige woningen zijn binnen de betreffende bestemmingsregels niet toegestaan. Daarnaast zijn op de verbeelding van het plan bouwvlakken opgenomen die strak om de twee bestaande gebouwen heen liggen. Deze bieden om die reden onvoldoende flexibiliteit voor de ontwerpopgave voor nieuwbouw. Een weergave van de bestemmingslegging is hieronder opgenomen in figuur 1.2.
![]() |
Figuur 1.2 Vigerende bestemmingslegging
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota Ruimte
Vastgesteld door de Eerste Kamer en Tweede Kamer op respectievelijk 17 januari 2006 en 17 mei 2005
De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'.
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden, 'de basiskwaliteit' en voor welke ruimtelijke structuren het Rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. In de Nota Ruimte geeft het Rijk aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn, het kan daarbij gaan om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd.
Bij de Ruimtelijke Hoofdstructuur, waar het Rijk een hogere ambitie heeft, gaat het op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de kust, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. Krachtige voorbeelden waarin de hogere ambitie van het Rijk voor Rotterdam (deel uitmakend van de Ruimtelijke Hoofdstructuur) tot uitdrukking komt zijn bijvoorbeeld de rijksinzet voor de Rotterdamse haven en het Rotterdam Centraal Station.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen, die met dat beleid worden behartigd, veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruikmaken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
2.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010
In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars. Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon-, werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek, creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel 'Ontwikkelen met schaarse ruimte'. Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interim-beleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.
2.2.2 Provinciale verordening 'Ruimte'
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010
De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie 'Stadshavens', 'Central District', 'Hart van Zuid' en 'Stadionpark'. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden door een initiatiefnemer.
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende 15 jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw)projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg 15 jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn 13 gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze 13 grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardig woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie 'wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010' vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
2.3.3 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door burgemeester en wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In bestemmingsplannen, alsmede ten behoeve van Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden en omgevingsvergunning voor het bouwen, moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en daarmee rekening houden bij de ruimtelijke ordeningsprocessen.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
2.4 Beleid Deelgemeente
Algemeen
Het deelgemeentelijk beleid geeft de belangen weer van een specifieke deelgemeente. Deelgemeenten hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Raad van Rotterdam vastgesteld. De deelraad van een deelgemeente is bevoegd om wijzigingsplannen vast te stellen.
2.4.1 Structuurvisie Rozenburg 2010-2030 (2009)
De structuurvisie heeft een ‘zelfbindende werking’ voor het bestuursorgaan dat deze heeft vastgesteld. Burgers en de andere overheden zijn niet aan de structuurvisie gebonden. Er gaat wel een politiek-bestuurlijke werking uit van een structuurvisie doordat de gemeenteraad zich bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit acht te houden aan wat eerder in een structuurvisie is opgenomen. Als zich een ontwikkeling aandient die afwijkt van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, zoals neergelegd in de structuurvisie, leidt dit in beginsel tot bijstelling van het projectplan. Als een bepaalde ontwikkeling niet strijdig is met een structuurvisie, maar daarin ook niet is voorzien, zou kunnen worden volstaan met een motivering waarom de ontwikkeling wenselijk geacht wordt. Deze structuurvisie is gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma op gemeentelijk niveau. Het is dus geen vrijblijvend visiedocument, maar stuurt de ruimtelijke keuzes en inzet van instrumenten op gemeentelijk niveau ofwel de structuurvisie vormt een onderlegger voor het maken van bestemmingsplannen.
De structuurvisie dateert uit 2009 en is door de toen nog zelfstandige gemeente Rozenburg opgesteld. Een ruimtelijke visualisatie van de visie voor 2030 is weergegeven in onderstaande figuur 2.1. Daarbij worden in het document 5 hoofdopgaven benoemd, te weten:
- 1. een passende woningvoorraad;
- 2. goede basisvoorzieningen voor iedere leeftijdscategorie;
- 3. optimaliseren groene en blauwe schakels;
- 4. benutten zichtlocaties Nieuwe Waterweg;
- 5. inzetten recreatieve mogelijkheden Landtong.
De eerste twee opgaven hebben daarbij de hoogste prioriteit gekregen. Voor wat betreft de passende woningvoorraad gaat de visie in het bijzonder in op de vergrijzing die in de eerste plaats in heel Nederland aan de orde is en waar Rozenburg gezien haar bevolkingsopbouw nog meer mee te maken krijgt. In de visie wordt grootschalige herontwikkeling van de bestaande woningvoorraad als niet-realistisch aangemerkt. Het inspelen op de vergrijzing en de bijbehorende woonwensen door middel van kleinschalige nieuwbouwprojecten wordt als realistischer mogelijkheid aangemerkt. De planlocatie wordt daarbij bewust als mogelijke ontwikkellocatie aangemerkt.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede Structuurvisie Rozenburg 2010-2030
2.4.2 Coalitieprogramma 2010-2014
Het coalitieprogramma van de coalitiepartijen IPR, VVD en PvdA kent een specifieke passage over de vergrijzingstrend. Enerzijds wil de gemeente inspelen op vitaliteit van ouderen. Daarnaast zal door middel van RO-beleid ingespeeld moeten worden op voorzieningen en huisvesting.
Specifieke vormen van wonen als seniorenwoningen en levensloopbestendige verdienen daarbij bijzondere aandacht. Ook de locatie van dergelijke woningen zal aandacht moeten krijgen om ze op die manier op loopafstand van winkels en voorzieningen te realiseren.
Met het bevorderen van de vitaliteit en het voorzien in specifieke woonvormen op strategische locaties, wordt nagestreefd om ouderen zo lang mogelijk deel te laten uitmaken van het maatschappelijke verkeer.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Huidig Gebruik
Het plangebied ligt op de hoek van de Elzenlaan en de Eikenlaan. Het gebied vormt tevens de hoek van een groter gebied dat aan de andere zijden wordt begrensd door de Laan van Nieuw Blankenburg en de Acacialaan. Dit gebied kent een ruimtelijke samenhang door de wijds opgezette bebouwing, de groene invulling van de tussenruimten en de aanwezigheid van meerdere gemeentelijke accommodaties.
De twee aanwezige gebouwen binnen het plangebied betreffen eveneens gemeentelijke accommodaties, namelijk een voormalige school en een peuterspeelzaal. De gebouwen zijn momenteel niet langer als zodanig in gebruik en worden verhuurd aan diverse maatschappelijke en sociale verenigingen en als oefen- en praktijkruimte. Daarbij is bewust gekozen voor tijdelijke verhuur, aangezien de locatie al langer wordt aangemerkt als mogelijke nieuwbouwlocatie.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologische verwachting
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) heeft gekeken naar de eventuele noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkeling van Careyn aan de Elzenlaan te Rotterdam (deelgemeente Rozenburg).
Deelgemeente Rozenburg maakt nog geen deel uit van de AWK Rotterdam. In Rozenburg vigeert een bestemmingsplan (Bebouwde Kom Rozenburg) waarin gesteld wordt dat nergens in het gebied archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is – dit plan is niet door de gemeente Rotterdam (voor deze het BOOR) opgesteld. Het BOOR gaat ervan uit dat er wel archeologische waarden in het gebied aanwezig zijn, maar moet dit nog staven met bureau- en veldonderzoek.
Gegevens over de geplande verstoring zijn in september 2010 aan het BOOR verstrekt. Het betreft het eerste schetsplan voor de ontwikkeling van een woongelegenheid in twee lagen met een kap. Het schetsplan betreft een oppervlakte van circa 1.600 m2. Dit komt grotendeels op grond die al bebouwd is (geweest) met een peuterspeelzaal en een school. Het verstoringsoppervlak is hierdoor beperkt. Ter plaatse blijft ook de verstoringsdiepte beperkt omdat er geen ontgravingen voor kelders of parkeergarages worden uitgevoerd.
In verband met de beperkte verstoring acht het BOOR een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie in het kader van het voorgelegde schetsplan niet noodzakelijk.
Mochten er in het plan wijzigingen optreden, specifiek met betrekking tot de omvang en de diepte van de verstoring, dan dient het plan opnieuw te worden beoordeeld.
Er dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag (de gemeente Rotterdam, voor deze het BOOR) te informeren.
Aanbevelingen
Bovenstaand advies geldt expliciet alleen voor de specifieke werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van het woonzorgcomplex van Careyn aan de Elzenlaan, voor andere (toekomstige) bodemverstoringen binnen dit bestemmingsplangebied dient een nieuw advies te worden aangevraagd.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ontwikkelingen
Het voormalige schoolgebouw en de peuterspeelzaal worden afgebroken. Ook zullen er enkele bomen moeten verdwijnen om zodoende één groot perceel te creëren waarop de nieuwbouw van het woonzorgcomplex gerealiseerd wordt.
Een definitief ontwerp voor dit complex is nog niet beschikbaar. Om die reden kent het bestemmingsplan een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van de bouwregels. Binnen een aantal vastgelegde kaders, zoals maximumbouwhoogte en -bebouwingspercentage, kan een ontwerp worden uitgewerkt. Door de flexibele bouwregels in het bestemmingsplan, zal met name een rol zijn weggelegd voor de Welstandscommissie bij de beoordeling van het uiteindelijke bouwplan.
Overigens is het wel een uitgangspunt de grotere groenzone waarbinnen het complex komt te liggen, en waarbinnen ook de aangrenzende accommodaties liggen, als structurerend element te beschouwen. Om die reden is binnen het gehele plangebied bebouwing toegestaan. Langs alle buitenranden van het plangebied wordt in groen voorzien. De strook aan de achterzijde, die tussen de diverse accommodaties door loopt, is daarbij breder om zodoende ruimte te bieden voor speel- en wandelruimte.
4.2 Juridische Planbeschrijving
4.2.1 Gemengd
De hoofdbestemming betreft 'Gemengd', waarbinnen de functies 'wonen' en 'maatschappelijk' mogelijk worden gemaakt. Het gehele bestemmingsvlak is tevens het bouwvlak, waarbij bovendien een maximumbebouwingspercentage is opgenomen. Dit houdt in dat overal in het bestemmingsvlak gebouwd mag worden, maar dat de bebouwing niet meer dan 70% van het vlak mag beslaan. Deze wijze van bestemmen biedt de nodige flexibiliteit aan de ontwerpopgave. Daarvoor is gekozen, omdat er momenteel nog geen definitief ontwerp voor het complex bestaat. Naast een bebouwingspercentage, is een tweede ruimtelijk kader op de verbeelding vastgelegd, te weten de maximale bouw- en goothoogte. Deze bedragen respectievelijk 10 m en 7 m.
Overigens worden onder de noemer 'maatschappelijk' de volgende functies verstaan: sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de bestemming die de gronden nu hebben.
4.2.2 Groen
Omdat de bestaande voorzieningen gezamenlijk met de aangrenzende voorzieningen in een groenzone liggen, is ook in de nieuwe situatie de bestemming 'Groen' nadrukkelijk vastgelegd. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan.
4.2.3 Verkeer - Parkeerterrein
Het parkeerterrein aan de zuidzijde van het complex is bestemd als 'Verkeer - Parkeerterrein'.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Dit eerste Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (onder andere in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten. De wijziging op het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg.
Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
5.1.4 Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De beheerder van het oppervlaktewater in Rozenburg is het waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3 Huidige Situatie
5.3.1 Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Elzenlaan, op het kruispunt met de Eikenlaan in de kern Rozenburg. In de huidige situatie bestaat het plangebied voornamelijk uit bebouwing, verharding en groen.
5.3.2 Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er zijn geen grondwatergegevens bekend.
5.3.3 Waterkwantiteit
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
5.3.4 Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
5.3.5 Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioleringsstelsel.
5.4 Toekomstige Situatie
5.4.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woonzorgcentrum mogelijk.
5.4.2 Waterkwantiteit
Voor de realisatie van het woonzorgcentrum wordt de bestaande bebouwing gesloopt. De hoeveelheid verharding in de nieuwe situatie zal ongeveer gelijk zijn aan de bestaande situatie. In de huidige situatie is er circa 2.570 m2 verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie zal dit circa 2.550 m2 zijn. Er zullen daarmee geen gevolgen zijn voor de waterhuishoudkundige situatie.
5.4.3 Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
5.4.4 Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.
5.4.5 Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
- 2. (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- 4. afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Indien hemelwater niet herbenut kan worden wordt dit afgevoerd naar de riolering. Dit vanwege de slechte infiltratiemogelijkheden en het ontbreken van oppervlaktewater in de directe omgeving.
5.5 Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Milieuzonering
De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.
De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:
- 1. 'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;
- 2. 'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;
- 3. 'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;
- 4. 'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;
- 5. 'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven of andere milieuhinderlijke activiteiten. Op ongeveer 500 m van het plangebied ligt het industrieterrein Botlek-Pernis. Op de milieuhinder als gevolg van geluid van dit terrein wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Voor de overige aspecten geldt dat tussen het plangebied en het industrieterrein reeds bestaande woningen aanwezig zijn, waar de bedrijven op het industrieterrein rekening mee moeten houden. Ter plaatse van het plangebied zal daarom geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder en de bedrijven op het industrieterrein worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit bestemmingsplan.
Een zorgvoorziening, zoals de woonzorgvoorziening die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan door de aantrekking van verkeer en door aan de zorgvoorziening gebonden activiteiten milieuhinder veroorzaken. Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie valt een woonzorgvoorziening voor psychogeriatrische patiënten in categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze functies zijn dus ook in een rustige woonwijk op korte afstand van woningen toelaatbaar. Realisatie van het bestemmingsplan zal dan ook niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen leiden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en omliggende functies geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
6.2 Geluid
Bij geluidshinder wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende bronnen/typen geluid. In dit plan is sprake van de volgende bronnen:
- Wegverkeerslawaai;
- Railverkeerslawaai.
- Industrielawaai.
Deze worden ieder in een eigen paragraaf toegelicht en onderzocht.
6.2.1 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 58 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruik gemaakt.
30 km/h wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Voor de beoordeling van de geluidsbelasting wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens de 'methode Miedema'.
Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de berekening van de geluidsbelasting geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Tabel 6.1 Lden classificering milieukwaliteit volgens de methode Miedema
geluidsklasse | beoordeling |
< 50 dB | Goed |
50 - 54 dB | Redelijk |
55 - 59 dB | Matig |
60 - 64 dB | Tamelijk slecht |
65 - 69 dB | Slecht |
= 70 dB | Zeer slecht |
Hogere waarde beleid
In het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam (DCMR Milieudienst Rijnmond, Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder, voor bouw- en bestemmingsplannen in de gemeente Rotterdam., d.d. december 2006) zijn voorwaarden en criteria voor het vaststellen van hogere waarden vastgelegd.
Het ontheffingsbeleid baseert zich op de grenswaarden van de Wet geluidhinder en streeft ernaar het nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen met een hoge geluidsbelasting te verminderen door bron- en overdrachtsmaatregelen, een goed stedenbouwkundig ontwerp en maatregelen voor het binnenniveau. Eveneens zijn specifieke ontheffingscriteria voor wegverkeerslawaai beschreven.
Onderzoek
In het plangebied zullen een verpleeghuis en bijbehorende zelfstandige huurappartementen een gerealiseerd worden. Hiervoor wordt de bestemming 'Gemengd' toegepast waarbinnen 'andere gezondheidszorggebouwen' als bedoeld in de Wgh niet zijn toegestaan.
De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de snelweg A15. Deze weg heeft een buiten stedelijke ligging, 5 rijstroken en derhalve een geluidszone van 600 m. De locatie ligt niet binnen de geluidszone van de Tienmorgenseweg, Wilgensingel, Esdoornlaan, Droespolder of de Botlekweg. De geluidszone van deze wegen zijn variërend van 200 m (binnen de bebouwde kom) tot 250 m (buiten de bebouwde kom).
Om de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van niet-gezoneerde wegen te beoordelen, is de geluidsbelasting van de Eikenlaan, Elzenlaan en Laan van Blankenburg berekend.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens (in mvt/etmaal) staan vermeld in tabel 6.2. De verkeersgegevens van de A15 zijn afkomstig van Rijkswaterstaat en gebaseerd op tellingen in 2008. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2020 (voor wegverkeerslawaai) is voor de A15 uitgegaan van een autonome groei van 1,4 % per jaar.
In de nabijheid van de locatie zijn de verkeersintensiteitsgegevens bekend van de Laan van Blankenburg, de Eikenlaan en de Elzenlaan. De verkeersintensiteiten zijn gebaseerd op het verkeersmodel 2020 aangeleverd door de gemeente Rozenburg.
Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de A15 is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een autosnelweg. Voor de overige wegen zijn de voertuigverdelingen gebaseerd op de verdelingen uit het verkeersmodel. De wegdekverharding op de verschillende wegen is weergegeven in tabel 6.3.
Tabel 6.2 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal), afgerond op 50-tallen naar boven
weg | 2020 |
Rijksweg A 15 | 92.850 |
Laan van Blankenburg | 150 |
Eikenlaan | 150 |
Elzenlaan | 50 |
Tabel 6.3 Wegdekverharding
weg | type verharding |
Rijksweg A 15 | asfalt (ZOAB) |
Laan van Blankenburg | asfalt (DAB) |
Eikenlaan | elementen verharding |
Elzenlaan | elementen verharding |
Resultaten gezoneerde weg
Ten gevolge van het verkeer op de A15 bedraagt de maximale geluidsbelasting 47 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Resultaten niet-gezoneerde wegen
Uit onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Eikenlaan de maximale geluidsbelasting 44 dB bedraagt (zonder aftrek artikel 110g Wgh). Hierbij is sprake van een goed akoestisch klimaat. Ten gevolge van het verkeer op de Elzenlaan bedraagt de maximale geluidsbelasting 41 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en ten gevolge van het verkeer op de Laan van Blankenburg 30 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh). Ook hierbij is sprake van een goed akoestisch klimaat.
Conclusie
Voor het nieuwe verpleeghuis en bijbehorende appartementen is sprake van een aanvaardbare akoestische situatie. De Wgh staat de realisatie van de nieuwe functies dan ook niet in de weg.
6.2.2 Railverkeerslawaai
Toetsingskader
Normstelling
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting vanwege deze spoorweg. Voor verpleeghuizen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 53 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. De uiterste grenswaarde bedraagt 68 dB. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Onderzoek
Geluidszones
De spoorlijn traject 696 is wettelijk gezoneerd. De zonebreedte van deze spoorlijn bedraagt 900 meter uit de kant van de buitenste spoorstaaf en overlapt daarmee het plangebied dat op circa 575 meter afstand van het spoor gelegen is.
Berekeningsgegevens
Voor de berekeningen is uitgegaan van de berekeningsgegevens uit het Akoestisch Spoorboekje uit 2009 (ASWIN 2009). In ASWIN 2009 zijn net als in ASWIN 2008 geen prognoses meer geleverd. Dit is een uitvloeisel van het Reken- en Meetvoorschrift 2006 waarin gesteld wordt: “Omdat er omtrent de prognose voor het maatgevende jaar in de toekomst geen generieke uitspraken kunnen worden gedaan, is dat deel van het emissieregister vervallen”. Er wordt in de geluidsberekeningen dan ook niet van prognosejaren uitgegaan zoals voorheen, maar van de toekomstige geluidsproductieplafonds. Het wetsvoorstel ten aanzien van de geluidsproductieplafonds ligt ter advies bij de Raad van State. Verwacht wordt dat de plafonds worden gebaseerd op de waarden van het peiljaar 2007 plus 1,5 dB. Deze waarden zullen de uiteindelijke geluidsproductieplafonds voorlopig het beste benaderen. We spreken hier dan ook van een voorlopige methode welke kan worden toegepast tot het moment van in werking treden van de geluidsproductieplafonds (bron: Deltarail, aanbieding ASWIN versie 2008, 28 april 2008). De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.
Resultaten
Ten gevolge van het railverkeer bedraagt de maximale geluidsbelasting 51,4 dB (inclusief 1,5 dB correctie). Derhalve wordt de voorkeursgrenswaarde van 53 dB niet overschreden. Hierbij is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Voor het nieuwe verpleeghuis en de bijbehorende appartementen is sprake van een aanvaardbare akoestische situatie. De Wgh staat de realisatie van de nieuwe functies dan ook niet in de weg.
6.2.3 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - werden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inwerking getreden. Hierdoor zijn de bedoelde inrichtingen in het Besluit omgevingsrecht te vinden. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde voor het verpleeghuis en bijbehorende appartementen is 65 dB(A).
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de geluidszones van de industrieterreinen Botlek-Pernis. Het beoogde verpleeghuis is een geluidsgevoelige functie. Voor deze functie moet dus getoetst worden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Uit de zonekaart bij het saneringsprogramma industrieterreinen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied 58 dB(A) bedraagt.
Aangezien de hoogst toelaatbare grenswaarde voor een verpleeghuis niet wordt overschreden en de beoogde appartementen onderdeel uitmaken van dit verpleeghuis, is het vaststellen van een hogere grenswaarde in principe mogelijk. In het kader van het besluit hogere waarde moet nog wel aandacht worden besteed aan maatregelen ter reductie van de geluidbelasting, cumulatie van de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein en andere bronnen en aan geluidbelasting in de woningen (het binnenniveau). Ook moet hierbij rekening worden gehouden met het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Op grond van dit beleid moet minimaal één geluidluwe gevel en buitenruimte worden gerealiseerd. Hierbij dient bij de verdere uitwerking van het plan rekening te worden gehouden. Het ontwerphogerewaardebesluit dient tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd.
Conclusie
Omdat de geluidsbelasting ter plaatse van de ontwikkelingen onder maximaal toelaatbare geluidsbelasting ligt, kan deze als hogere grenswaarde worden vastgesteld. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
6.3 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm ) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is onder andere het geval wanneer een project een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 ìg / m³) heeft.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
In de hoofdstuk 7 (verkeer) wordt bepaald dat de beoogde ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie heeft. Realisatie van deze ontwikkeling leidt daarom niet tot een toename van stikstofdioxide of fijn stof. Het bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is globaal inzicht geboden in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Dit is gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied tussen de 22,5 en 25 µg/m3 ligt. De jaargemiddelde achtergrondconcetratie fijn stof ligt hier in datzelfde jaar tussen de 24 en 27,5 µg/m3. De jaargemiddelde achtergrondconcentraties liggen ter plaatse van het plangebied dus onder de grenswaarden uit de Wet miliuebeheer. Ook langs de A15, een maatgevende weg die in de buurt van het plangebied ligt, wordt aan deze grenswaarden. In 2011 bedragen de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs deze weg namelijk 25,7 µg/m3 respectievelijk 25,7 µg/m3. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is wat betreft luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat
6.3.1 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.
6.4 Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet-spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota 'Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad'.
Onderzoek
De bodemgesteldheid binnen het plangebied is in 2011 onderzocht aan de hand van een verkennend bodemonderzoek. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde herontwikkeling. Het onderzoek is integraal opgenomen in bijlage 4.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
6.5 Externe Veiligheid
6.5.1 Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
6.5.2 Onderzoek
6.5.3 Conclusie
Er wordt voldaan aan de eisen omtrent externe veiligheid. Daarom staat dit aspect de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
6.6 Flora En Fauna
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 3.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit grasland, opgaande begroeiing, verhard terrein en gebouwen.
Beoogde ontwikkelingen
Er zal een woon/zorgcentrum worden gerealiseerd aan de Elzenlaan te Rozenburg, daarvoor zullen de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- kappen van opgaande begroeiing;
- slopen van gebouwen;
- grondwerkzaamheden;
- bouw woon/zorgcentrum;
- mogelijk nieuwe tuininrichting.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het projectgebied vormt ook geen onderdeel van de PEHS. De ontwikkeling is kleinschalig en zal door de ligging (tussenliggende buffers als wegen en bebouwing) geen negatieve effecten hebben op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden. Gebiedsbescherming komt in deze paragraaf daarom verder niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt;
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten;
- Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
6.7 Duurzaamheid En Energie
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met Duurzaam Bouwenprincipes en de energieprestatie eisen.
6.7.1 Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.
Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij dit plan.
- Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk 5.
- Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten.
- Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
- Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
- Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
- Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
6.7.2 Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma, waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet, wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 m van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Het plangebied ligt buiten het gebied voor het warmtenet. Vooralsnog zijn er geen uitgewerkte plannen om een warmtenetaansluiting te realiseren.
6.8 Kabels En Leidingen
Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied ontwikkeling liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Verkeer
7.1 Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De locatie wordt ontsloten vanaf de Eikenlaan. Deze weg sluit in noordelijke richting aan op de Laan van Nieuw Blankenburg. Via de Laan van Nieuw Blankenburg kan naar het centrum van Rozenburg gereden worden. Eveneens geeft deze weg verbinding met de Tienmorgenseweg. Via de Tienmorgenseweg, Droespolder, Botlekweg en Trendweg wordt de locatie in zuidelijke richting naar de rijksweg A15 ontsloten. De locatie is binnen 3 kilometer aangesloten op de A15. Langs de locatie is tevens de Elzenlaan gelegen, deze weg is echter in 1 richting begaanbaar, vanaf de Eikenlaan naar de Tienmorgenseweg.
De Eikenlaan, Elzenlaan en de Laan van Nieuw Blankenburg (deel ter hoogte van de locatie) zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen (ETW) binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Een deel van de Laan van Nieuw Blankenburg en de Tienmorgenseweg zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Droespolder, Botlekweg en Trendweg zijn gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h.
Ontsluiting langzaam verkeer
Per fiets is de locatie in meerdere richtingen ontsloten via dezelfde wegen als het gemotoriseerd verkeer. Het fietsverkeer wordt op de 30 km/h-wegen ook samen met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Er zijn geen aparte fietsvoorzieningen. Op 30 km/h-wegen is dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar. Op de gebiedsontsluitingswegen nabij de locatie (Tienmorgenseweg / Wilgensingel) wordt het fietsverkeer gemengd met het doorgaande autoverkeer afgewikkeld. Deze wegen voldoen derhalve niet geheel aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig voor gebiedsontsluitingswegen. Fietsverkeer dient conform Duurzaam Veilig fysiek gescheiden van het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld te worden door middel van vrijliggende fietspaden.
Ontsluiting per openbaar vervoer
De locatie wordt per openbaar vervoer ontsloten door een busverbinding. De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Eikenlaan op ongeveer 15 m van de locatie. De bushalte wordt bediend door lijnbussen in de richtingen Rozenburg en Spijkenisse. De frequentie van de busdiensten is doorgaans hoog (circa 5 keer per uur). Bovendien ligt op 3 kilometer afstand van de locatie een veerdienst naar Maassluis.
7.2 Verkeersgeneratie En Verkeersafwikkeling
Op de planlocatie waren tot voor kort een school en een peuterspeelzaal gevestigd. In de toekomstige situatie zullen hier 12 appartementen en een verpleeghuis worden gerealiseerd. De nieuwe functies zullen geen extra verkeersaantrekkende werking hebben ten opzichte van de voormalige functies. Aangenomen kan dan ook worden dat de verkeersintensiteiten op de ontsluitende wegen gelijk blijven.
7.3 Parkeren
Aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen1 kan worden bepaald of het aantal voorziene parkeerplaatsen binnen het plangebied toereikend is. Hierbij is uitgegaan van parkeerzone C en overige gebieden. Tevens is als uitgangspunt genomen dat bij de huurappartementen 6 keer type A en 6 keer type B gerealiseerd zal worden. Voor de 4 logeerkamers voor overnachting door familie/bekenden van de patiënten is eveneens norm aangehouden voor een huurappartement type A.
Tabel 7.2 Berekening parkeerbehoefte
Functie | aantal | parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Verpleegtehuizen | 26 patiënten/cliënten | 1,00 parkeerplaats per 5 bedden | 5 parkeerplaatsen |
zelfstandige huurwoningen gebruiksoppervlakte kleiner dan 85 m2 (type A) | 6+4 | 0,95 parkeerplaats per huurwoning | 10 parkeerplaatsen |
zelfstandige huurwoningen gebruiksoppervlakte groter dan 85 m2 en kleiner dan 100 m2 (type B) | 6 | 1,31 parkeerplaats per huurwoning | 8 parkeerplaatsen |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de totale parkeerbehoefte 23 parkeerplaatsen bedraagt. Op het parkeerterrein worden 37 parkeerplaatsen beoogd. Langs de Elzenlaan worden mogelijk nog een beperkt aantal extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Ook wanneer deze niet gerealiseerd worden, kan geconcludeerd worden dat het plan in voldoende parkeerbehoefte voorziet.
- 1. Gemeente Rotterdam. Gemeenteblad 2006, bijlage 8 (pagina 92 en 93), Rotterdam.
7.4 Conclusie
Gezien de korte afstand naar de autosnelweg en de ontsluiting via gebiedsontsluitingswegen is de ontsluiting voor het autoverkeer goed. Eveneens is de ontsluiting van de locatie voor het langzaam verkeer en openbaarvervoer goed. De verkeersveiligheid op de nabij de locatie gelegen gebiedsontsluitingswegen is niet voldoende gewaarborgd. Dit als gevolg van een niet gescheiden verkeersafwikkeling op deze wegen. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen, zodat zich geen problemen in de verkeersafwikkeling zullen voordoen. Er worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Het plan maakt de ontwikkeling van nieuwe woningen mogelijk. Om die reden is het in het kader van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om uiterlijk gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen. Daarin kan het kostenverhaal van de gemeente worden afgedekt.
In dit geval is er echter sprake van een uitzonderingssituatie. De gronden binnen het plangebied zijn namelijk volledig in eigendom van de gemeente. Deze gronden worden ten behoeve van de nieuwbouw verkocht aan Careyn en bij deze verkoop zal het kostenverhaal van de gemeente worden meegerekend.
Na verkoop zal Careyn volledig eigenaar zijn van de gronden en initiatiefnemer zijn voor de verdere ontwikkeling van de gronden.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Informatieavond
Op 29 juni 2010 is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden. Tijdens deze avond is een toelichting gegeven op de beoogde ontwikkeling en is de mogelijkheid geboden aan omwonenden om wensen, bezwaren en aandachtspunten kenbaar te maken. Over het algemeen waren de reacties positief en is met name ingegaan op praktische zaken, zoals de oriëntatie van de bebouwing, de parkeerproblematiek en de waarborging van het groen in het gebied.
Aangezien er op dit moment nog geen definitief ontwerp is, is een eenduidige beantwoording van de vragen nog niet mogelijk. De ruimtelijke opzet van de nieuwe situatie is in hoofdlijnen vastgelegd in de bestemminglegging, waarop gereageerd kan worden tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
De uiteindelijke vormgeving van het gebouw wordt in een later stadium ingediend in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kent een eigen procedure met inspraak- en bezwaarmogelijkheden.
9.2 Vooroverleg
Voordat het plan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, is het plan voorgelegd aan diverse overlegpartners met de vraag of zij konden instemmen met het plan. Eventuele opmerkingen en/of aanvullingen konden eveneens tijdens deze overlegronde kenbaar worden gemaakt.
Het plan is in dit kader voorgelegd aan:
- 1. VROM-Inspectie, regio Zuid-West;
- 2. provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
- 3. waterschap Hollandse Delta;
- 4. KPN;
- 5. N.V. Nederlandse Gasunie;
- 6. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR);
- 7. DCMR;
- 8. BOOR;
- 9. Waterschap Hollandse Delta.
Van de provincie Zuid-Holland, de VROM-inspectie, de Gasunie en de VRR is een reactie ontvangen. Onderstaand zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien. Per reacties is een conclusie opgenomen die aangeeft of en op welke wijze de reactie tot aanpassing van het plan heeft geleid.
1. VROM-Inspectie, regio Zuid-West
Overlegreactie
De VROM-Inspectie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Beoordeling
De overlegreactie wordt voor kennisgeving genomen.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
2. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit
Overlegreactie
De provincie geeft aan dat het plan op een enkel punt niet in overeenstemming is met de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte.
Dit betreft het feit dat het plangebied binnen het invloedsgebied van het bedrijf Huntsman ligt en dat daarom aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) advies moet worden gevraagd over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot rampenbestrijding. De provincie gaat ervan uit dat hierover advies wordt gevraagd aan de VRR en dat dit advies ook wordt verwerkt.
Beoordeling
De VRR is inderdaad om advies gevraagd. In het kader van het vooroverleg heeft de VRR advies uitgebracht. Onder punt 7 wordt inhoudelijk op het advies van de VRR ingegaan.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
5. N.V. Nederlandse Gasunie
Overlegreactie
De Gasunie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Beoordeling
De overlegreactie wordt voor kennisgeving genomen.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
6. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)
Overlegreactie
- a. De VRR stelt dat in de omgeving van het plangebied twee relevante risicobronnen aanwezig zijn, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Botlek-Europoort.
- b. De VRR heeft zowel het meest geloofwaardige scenario als een worstcasescenario voor de relevante risicobronnen beschouwd. Voor het bepalen van het resteffect (inschatting van het aantal doden en gewonden) is het worstcasescenario 'fakkelbrand' beschouwd. De beoogde ontwikkeling ligt buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario.
- c. De VRR geeft aan dat zij binnen de inzageleggingstermijn geen advies uit hebben kunnen brengen over de aspecten bereikbaarheid, opstelmoglijkheden en inzetbaarheid van middelen (onder andere bluswatervoorzieningen).
- d. De VRR adviseert de volgende voorzieningen te treffen om de zelfredzaamheid en mogelijkheid voor hulpverlening te vergroten:
- 1. de gebouwen dienen geschikt te worden gemaakt om in geval van een toxische wolk enkele uren te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn en het luchtventilatiesysteem uitgeschakeld te kunnen worden;
- 2. het bevoegd gezag dient samen met zorgaanbieder Caryn te zorgen voor een goede risicocommunicatie;
- 3. de ontwikkeling dient te voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening, zoals gesteld in de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding.
- e. De VRR vermeldt dat de beschouwde risicobronnen tot incidenten in maatrampklasse I kan leiden (op een schaal van I tot IV, waarbij I de best beheersbare ramp aangeeft). De genoemde maatregelen hebben nauwelijks tot geen kwantificeerbaar effect op het berekende aantal slachtoffers. Echter, de kans op het zich catestrofaal ontwikkelen van een incident neemt af en de effecten kunnen verder worden teruggedrongen.
Beoordeling
- a. Deze risicobronnen zijn reeds in het bestemmingsplan vermeld.
- b. Het feit dat het plangebied buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario ligt, wordt in de toelichting overgenomen.
- c. Deze constatering wordt ter kennisgeving aangenomen.
- d. De adviezen die de VRR geeft om de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverlening te vergroten worden in de toelichting genoemd. Deze adviezen zullen niet worden vertaald in de regels. Hoewel de geadviseerde voorzieningen de veiligheidssituatie ongetwijfeld verbeteren, betreffen het zaken die niet door middel van het bestemmingsplan kunnen worden geregeld.
- e. Deze constatering wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
De overlegreactie leidt deels tot aanpassing van de toelichting.
9. Waterschap Hollandse Delta
Overlegreactie
Het waterschap geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Beoordeling
De overlegreactie wordt voor kennisgeving genomen.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
Bijlage 1 Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Railverkeerslawaai
Bijlage 3 Bureauonderzoek Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit grasland, opgaande begroeiing, verhard terrein en gebouwen.
Beoogde ontwikkelingen
Er zal een woon/zorgcentrum worden gerealiseerd aan de Elzenlaan te Rozenburg, daarvoor zullen de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- kappen van opgaande begroeiing;
- slopen van gebouwen;
- grondwerkzaamheden;
- bouw woon/zorgcentrum;
- mogelijk nieuwe tuininrichting.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het projectgebied vormt ook geen onderdeel van de PEHS. De ontwikkeling is kleinschalig en zal door de ligging (tussenliggende buffers als wegen en bebouwing) geen negatieve effecten hebben op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden. Gebiedsbescherming komt in deze paragraaf daarom verder niet aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Planten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.
Vogels
Binnen het projectgebied bevinden zich bomen en gebouwen waarin vogels kunnen broeden. Mogelijk dat soorten als boerenzwaluw en huismus hun nestplaatsen in de gebouwen hebben. De bomen kunnen geschikt zijn voor algemene soorten als ekster, kraai, merel, spreeuw, koolmees en pimpelmees.
Zoogdieren
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat binnen het kilometerhok waar het plangebied deel van uitmaakt soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis voorkomen. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied zijn de genoemde soorten hier te verwachten. De opgaande begroeiing is mogelijk onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. Ook is het mogelijk dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de gebouwen (in de spouw, onder dakpannen en tussen kieren en naden) en/of oudere bomen aanwezig zijn.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Volgens de verspreidingsgegevens en de voorkomende biotopen zijn zwaar beschermde soorten hier niet te verwachten.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.2.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis bruine kikker en gewone pad | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | ||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | ||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus | |
cat. 5 | boerenzwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.