MFC Zuidzijde, Rozenburg
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 21-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan MFC Zuidzijde, Rozenburg van de gemeente Rotterdam.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP2068MFCZdzdeRznb-VA02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bouwaanduidingen
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.15 bouwverordening
Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en, festivals.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (te weten verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw.
1.21 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.22 maatschappelijk
voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.23 peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein;
indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.24 straatmeubilair
voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken en dergelijke.
1.25 uitstekende delen aan gebouwen
erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke.
1.26 water
waterlopen (sloten, singels, vijvers en dergelijke) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.27 Wet ruimtelijke ordening
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport;
- b. verenigingsleven;
- c. bij de onder a en b genoemde functies behorende en daaraan ondergeschikte horeca;
- d. geluidschermen;
- e. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden, parkeervoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b, sub 2 wanneer de hogere bouwhoogte leidt tot een betere inpassing in de omgeving, zoals bedoeld in de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden, opgenomen als bijlage 1.
3.4 Specifieke gebruiksregel
Evenementen zijn toegestaan met een maximum aantal van 5 per jaar.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.
4.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Ondergeschikte bouwonderdelen van gebouwen, zoals bedoeld in lid 2.4, reiken niet hoger dan de maximum bouwhoogte voor gebouwen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
7.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van artikel 6, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. voor dat deel van het gebouw waar de maximum bouwhoogte van 6 m is toegepast, zoals voorgeschreven in lid 3.2.2 onder b sub 2, de overschrijding ten hoogste 5 m bedraagt;
- b. voor het overige deel van het gebouw de overschrijding van de bouwhoogte ten hoogste 1 m bedraagt.
Artikel 8 Geluidsgevoelige Functies
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoeligefuncties (in de zin van de Wet geluidhinder) voor zover gelegen binnen een geluidszone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het Besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'MFC Zuidzijde, Rozenburg', gemeente Rotterdam.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van de toenmalige gemeente Rozenburg heeft in december 2008 besloten om een Multifunctioneel Centrum (MFC) te gaan realiseren in Rozenburg en daarvoor een haalbaarheidsonderzoek te doen naar een locatie op de Zuidzijde. Vervolgens heeft de gemeenteraad in juli 2009 besloten het MFC op de locatie Zuidzijde te gaan bouwen en gaf toestemming voor het starten van de planontwikkelingsfase. Het bestemmingsplantraject is hier een onlosmakelijk onderdeel van.
De bouw van een MFC draagt bij aan het deelgemeentelijk beleid om de verenigingen zo goed mogelijk te faciliteren. Het MFC dient ter vervanging van het huidige zwembad de Zeehond, sporthal de Rozet en de sportzaal aan Laan van Nieuw Blankenburg (nummer 19). Deze huidige accommodaties zijn verouderd en kampen met achterstallig onderhoud.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt aan de zuidrand van deelgemeente Rozenburg en is weergegeven in figuur 1.1. Het gebied kenmerkt zich door zijn huidige groene karakter. Aan de noord- en westzijde van het plangebied zijn woningen gelegen, deze zijn met hun achtergevels naar het plangebied gericht. Langs de noordzijde van het plangebied loopt de straat 'Zuidzijde', die net ten noordwesten van het plangebied aansluit op de Volgerweg die verdere ontsluiting biedt zowel Rozenburg in als uit. De west- en zuidkant van het plangebied wordt omlijst door een groene zone die onderdeel uitmaakt van een grotere groenstructuur die als gordel rond Rozenburg gelegen is.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het vigerende bestemmingsplan is het plan West-Blankenburg te Rozenburg, zoals vastgesteld op 24-09-1981. Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter en gaat voor de locatie aan de Zuidzijde nog uit van de oorspronkelijke functie van een Vormingscentrum. Om die reden kennen de gronden grotendeels de bestemming 'Openbare en Bijzondere Doeleinden'. Binnen deze bestemming wordt 'het openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, het verenigingsleven, de godsdienstuitoefening, het onderwijs, de verzorging en de huisvesting van bejaarden en de volksgezondheid toegestaan'.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Langs de buitenrand van het plangebied zijn de bestemmingen 'Groenvoorziening' en 'Water' opgenomen die een omlijsting van de bebouwing vormen. Ten aanzien van de bebouwing zijn het maximum bebouwingspercentage en de maximum goothoogte vastgelegd. Daarbij is het bestemmingsvlak verdeeld in twee gebieden. Het grootste vlak, aan de voorzijde gelegen, mag voor ten hoogste 75% bebouwd worden met een maximum goothoogte van 4,5 m. Het kleinere deelgebied, meer naar achter gelegen, maar ook korter op de woningen aan de Zuidhoek, mag eveneens voor ten hoogste 75% bebouwd worden, maar met een maximum goothoogte van 6,5 m.
1.4 Gekozen Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan is een uitgewerkt eindplan. Dit houdt in dat de beoogde ontwikkeling direct bestemd wordt zonder uitwerkings- of wijzigingsregels. Op basis van het voorliggende bestemmingsplan kan zodoende direct een omgevingsvergunning worden verleend. Een nadere toelichting op de juridische vorm van het plan wordt gegeven in paragraaf 4.2.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan schetst in de eerste plaats het beleidskader dat van toepassing is op de beoogde ontwikkeling. Dit gebeurt in hoofdstuk 2, waar relevante, ruimtelijke beleidsdocumenten van de diverse overheidslagen worden beschreven. Het gaat daarbij specifiek om ruimtelijk beleid. Sectoraal beleid op het gebied van bijvoorbeeld archeologie en milieu komt in de daarvoor bedoelde paragrafen aan bod.
Hoofdstuk 3 biedt een analyse van het plangebied, waarbij de bestaande situatie in beeld wordt gebracht. Hierbij wordt ook ingegaan op het aspect archeologie.
Na de analyse van de bestaande situatie biedt hoofdstuk 4 een inzicht in de nieuwe situatie. In de eerste plaats kent het hoofdstuk een ruimtelijke beschrijving van de beoogde ontwikkeling. Daarna wordt ook inzicht geboden hoe dit juridisch-planologisch wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 5 en 6 gaan respectievelijk in op de aspecten milieu en water. In deze hoofdstukken vindt de sectorale onderbouwing van deze aspecten plaats. Hiermee wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de regelgeving vanuit deze twee aspecten.
Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 stilgestaan bij de uitvoerbaarheid van het plan, die in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond. Hoofdstuk 7 gaat daarbij in op de financiële uitvoerbaarheid, terwijl hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod brengt. Hieronder vallen onder andere het overleg met de overleginstanties en omwonenden.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp 2011) en Barro (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het ontwerp Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De Structuurvsie Infrastructuur en Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op dit consoliderende bestemmingsplan van toepassing zijn.
2.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen, die met dat beleid worden behartigd, veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruikmaken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.
2.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
De provinciale structuurvisie Visie op Zuid-Holland is op 2 juli 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. De structuurvisie vervangt het provinciaal streekplan en het interim-beleid op basis van de Wro op basis waarvan het laatste streekplan als structuurvisie werd aangemerkt. De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden.
De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:
- een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
- een duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- een samenhangend stedelijk netwerk;
- stad en land verbonden;
- een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.
2.2.2 Provinciale verordening 'Ruimte'
De Verordening Ruimte vormt de uitwerking van de structuurvisie in ruimtelijke regels. Bestemmingsplannen dienen hieraan te voldoen. De voor dit plan meest relevante bepaling is de uitwerking van contouren waarbinnen in- en uitbreiding van dorps- en stadskernen mogelijk is. Deze grenzen wordt strak gehanteerd om een 'vitaal, divers en aantrekkelijk landschap' te verkrijgen dan wel te behouden. De kernen dienen zich binnen de gestelde contouren zodanig te profileren, al dan niet door ontwikkeling, dat ze een samenhangend stedelijk netwerk vormen. Ze dienen elkaar qua voorzieningen aan te vullen en te ondersteunen, in plaats van te beconcurreren. Met deze contouren wordt het provinciaal belang gewaarborgd. Binnen de contouren hebben de gemeenten beleidsvrijheid om richting te geven aan ontwikkelingen en herstructurering.
De bebouwingscontour die vanuit provinciaal kader van toepassing is op de kern Rozenburg, is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Uitsnede bebouwingscontour Verordening Ruimte
Hieruit blijkt dat de locatie van het MFC binnen deze contour is gelegen en zodoende aansluit op het provinciaal beleid.
2.3 Beleid (Deel)gemeente
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Voor Rotterdam zijn vier structuurvisies opgesteld: structuurvisie 'Stadshavens', 'Central District', 'Hart van Zuid' en 'Stadionpark'. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: de zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden door een initiatiefnemer.
2.3.1 Toekomstvisie Rozenburg
Met deze visie is de lijn ingezet waarlangs Rozenburg zich de komende jaren wil ontwikkelen. Dit betekent dat:
- elk project moet direct of indirect bijdragen aan instandhouding dan wel versterking van de sociale samenhang;
- elk project moet passen binnen de duurzame ruimtelijke structuur en benut worden om het imago van Rozenburg op te waarderen.
2.3.2 Structuurvisie 2010-2030 Rozenburg
In dit beleidsdocument wordt de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende beleidsvelden gegeven waarmee de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen of de randvoorwaarden worden bepaald, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2030. Over het MFC spreekt de structuurvisie zich als volgt uit.
- Het MFC wordt specifiek genoemd: het MFC is in ontwikkeling en is een gebouw waar sport en sociaal-culturele activiteiten gecombineerd gaan worden. Dit ter vervanging van andere vergelijkbare functies (zwembad de Zeehond, Sporthal de Rozet, Sociaal Cultureel Centrum de Nieuwe Schans en sportlokaal aan de Laan van Nieuw Blankenburg 19) in Rozenburg.
- Rozenburg heeft een groengordel die intact moet worden gehouden en zo mogelijk versterkt. De intentie is om in de groene gordel recreatieve mogelijkheden te bieden en daarnaast een diversiteit in groenaanbod.
- Rozenburg is geheel ingesloten door dijken waardoor er een lastige wateropgave is. Concreet betekent het dat er meer wateroppervlak moet komen. Voor de zuidzijde (MFC) wordt er gestuurd op het creëren van natuurvriendelijke oevers en het verbreden van watergangen.
- De structuurvisie stuurt ook aan op het gebied van infrastructuur en de ontbrekende schakels die er zijn. Concreet voor de MFC-locatie betekent dit: vrijliggende fietspaden naast 50 km/h-wegen (Volgerweg), het oplossen van parkeerproblematiek op wijkniveau.
- Voor de locatie Zuidzijde gelden diverse milieunormen waarmee rekening gehouden dient te worden.
Met dit project wordt bijgedragen aan twee van de vijf benoemde hoofdopgaven uit de structuurvisie, te weten 'investeren in goede basisvoorzieningen voor iedere leeftijd' en 'het optimaliseren van groene en blauwe schakels'.
2.3.3 Groenstructuurplan
Rozenburg staat bekend als de 'groene parel van de Europoort'. Terwijl een gemiddelde gemeente in Nederland beschikt over circa 40 m² openbaar groen per inwoner, heeft Rozenburg circa 100 m² per inwoner. Mede hierdoor vormt Rozenburg voor velen een aantrekkelijke woonomgeving. Het Groenstructuurplan is een strategisch plan, dat richting geeft aan de ontwikkeling en het beheer van openbaar groen. Daarnaast wordt het Groenstructuurplan als kader ingezet waaraan plannen in openbaar gebied worden getoetst. Het Groenstructuurplan moet helpen het groen in Rozenburg aantrekkelijk, functioneel en ecologisch verantwoord te maken. Dit alles moet aansluiting vinden bij de wens van de bewoner. Daarnaast is het plan een juridisch toetsingskader dat de basis vormt voor besluitvorming en beheer van openbaar groen.
Rozenburg heeft aan de buitenrand een groengordel die vrijwel intact en compleet is. Er wordt dan ook gestreefd om de groengordel te behouden en te versterken. Hierbij staat de natuurlijke sfeer voorop door middel van inheemse beplanting en het streven naar natuurlijke gelaagdheid.
2.3.4 Stedelijk waterplan
De deelgemeente Rozenburg en waterschap Hollandse Delta vullen in het Waterplan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in door concrete beleidsafspraken te maken over ambities, maatregelen en kosten. Het streven binnen de deelgemeente Rozenburg is te komen tot een kwalitatief en kwantitatief goed watersysteem, dat (meer) bijdraagt aan de belevingswaarde van de omgeving. Deze doelstelling is onderverdeeld in vier thema's.
- 1. Waterkwaliteit en ecologie:
- a. het water voldoet aan de kwaliteitseisen en is biologisch gezond;
- b. variatie in ecologie (en viswatertypen) is gewenst.
- 2. Waterkwantiteit:
- a. een robuust en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de wateropgave;
- b. het systeem is bestand tegen intensieve regenval en langdurige droogte, het (peil)beheer is hierop afgestemd.
- 3. Aantrekkelijk voor ontspanning en recreatie:
- a. geen zichtbare vervuiling of achterstallig onderhoud;
- b. het water is aantrekkelijk voor de bewoners en aanwezigen;
- c. er is voldoende ruimte voor hengelsport en recreatie op het water;
- d. waar mogelijk wordt aangehaakt bij fiets- en wandelroutes en de cultuurhistorische aspecten;
- e. het water en de oevers zijn veilig.
- 4. Duurzaam waterbeheer:
- a. maatregelen worden aan de bron toegepast, afwenteling wordt voorkomen en onderhoud tot een aanvaardbaar minimum beperkt.
2.3.5 Bomenlijst
De bomenlijst is een bijlage van de Bomenstructuurvisie. Deze lijst geeft een overzicht van de eigenschappen en gebruikswaarden van de meest geëigende/toegepaste boomsoorten in het Rotterdamse, en moet beschouwd worden als een vakgerichte norm of richtlijn voor toepassing van (laan)bomen in de gemeente Rotterdam.
Los van het beleidsdocument geldt voor de locatie Zuidzijde een herplantingsplicht van 60 bomen, ter compensatie van eerdere kapvergunningen. De categorie van bomen dient uit een advies van Gemeentewerken Rotterdam te komen. Tegelijkertijd moet er een heldere balans zijn tussen het planten van bomen en het overige programma. Wanneer het niet mogelijk blijkt het gevraagde aantal bomen terug te brengen in en om het plangebied, dienen er alternatieve locaties gevonden te worden. Deze locaties moeten passen in de groenstructuurvisie.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ruimtelijke Opzet
3.1.1 Omgeving Rozenburg
De deelgemeente Rozenburg is volledig omdijkt en daardoor vrij beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast is de deelgemeente volledig omsloten door industrie (zowel transport als bedrijvigheid).
Aan de zuidoostzijde van Rozenburg is grootschalige infrastructuur aanwezig. Dat zijn de A15 en de spoorlijn die vooral voor goederenvervoer gebruikt wordt. De verbindingsweg, die Rozenburg met de snelweg samenbrengt, omsluit Rozenburg volledig en de entrees zijn hierop gesitueerd.
Figuur 3.1 Structuur omgeving Rozenburg
Er is sprake van een open ruimte tussen de infrastructuur, industrie en Rozenburg. In deze ruimte loopt een groot leidingentracé, ter verfraaiing zijn grote bomen in lijn gepositioneerd.
Aan de noordzijde van Rozenburg ligt de Nieuwe Waterweg. Rozenburg is door het tussengelegen dijklichaam niet georiënteerd op het water, echter met de komst van de nieuwe planontwikkeling Boulevard wordt de relatie met het water versterkt.
Aan de westzijde van Rozenburg is het recreatiegebied de Landtong gelegen. Ook hier is sprake van industrie/havengebied.
3.1.2 Het Dorp
Rozenburg is opgebouwd uit een dorpshart met uitlopers waaraan voorzieningen zijn gesitueerd. In het dorpshart bevinden zich de belangrijkste voorzieningen en is de inrichting gebaseerd op het verblijven. Met een groot plein, een stadswinkel, winkels en andere voorzieningen maakt het een vrij compleet dorpscentrum.
Om het dorpshart zijn diverse woonwijken gesitueerd met elk hun eigen kenmerken. Veel van de bebouwing komt uit de jaren '60-'70 met een uitloop naar de jaren '80. Het bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en twee-onder-een-kappers.
Figuur 3.2 Structuur dorp Rozenburg
De ontsluiting vindt plaats via een binnenring waarop de ontsluitingswegen van de diverse woonwijken aangesloten zijn. De binnenring staat weer in verbinding met de buitenring door middel van zogenaamde poorten. Deze toegangen zijn veelal omgeven door groen.
De rand van Rozenburg heeft een groen karakter. Deze groene gordel heeft kwaliteit en vormt een buffer tussen wonen en de eerdergenoemde industrie. Het functioneert als uitloop- en recreatiegebied. De groene gordel heeft diverse uitlopers die Rozenburg ingaan en maakt daarmee het dorp een van de groenste van Nederland. Naast de diverse wijken kent Rozenburg zelf ook een eigen industriegebied (de Pothof). Dit terrein kent veel transportgerelateerde bedrijven.
3.1.3 Locatie Zuidzijde
De locatie (Zuidzijde) voor het nieuwe MFC ligt aan de rand van Rozenburg tussen de groengordel en twee woonbuurten. Aan de oostelijke kant van de locatie Zuidzijde liggen (huur)woningen met achtertuinen en bergingen direct gelegen aan het plangebied. De Zuidhoek vormt de scheiding tussen het plangebied en het industriegebied 'de Pothof'.
Aan de noordelijke rand van de locatie zijn (koop)woningen van de buurt de Erven met achterzijden op de locatie georiënteerd. Tussen de locatie 'Zuidzijde' en de woonbuurt 'de Erven' ligt de centrale toegangsweg Zuidzijde.
Dit is een weg van 8 m breed waar haaks kan worden geparkeerd. Deze weg is de huidige verbindingsweg tussen de Volgerweg en het bedrijventerrein de Pothof. Omdat het bedrijventerrein veel transportgerelateerde bedrijven kent, wordt de Zuidzijde veel gebruikt door vrachtverkeer. Omdat de Zuidzijde ook een belangrijke toegangsweg voor aangrenzende wijken is, is er momenteel een voorstel om een aangepaste route voor vrachtverkeer in te stellen via de Laan van Nieuw Blankenburg. Naast invloed van het vrachtverkeer en bedrijvigheid op de Pothof, heeft het plangebied te maken met de invloed van (chemische) industrie in de omgeving. Bij verdere planvorming moeten er maatregelen genomen geworden om de veiligheid van gebruikers te kunnen waarborgen.
Figuur 3.3 Structuur locatie Zuidzijde
De groengordel is een structurerend element voor Rozenburg en vormt een groene buffer tussen het woongebied en de (zware) industrie van de omgeving. Het gebied heeft een recreatieve functie als uitloopgebied en een ecologische functie als leefgebied voor de natuur. In het aangrenzende groengebied loopt een doorgaande wandelroute, die met een grondwal is afgeschermd van het plangebied. Het groengebied is vrij verwilderd en dichtgegroeid. Daarbij heeft de groengordel ook een waterhuishoudkundige betekenis als waterbergingsgebied. Daarbij is het van belang dat enkele jaren geleden – na sloop van een vormingscentrum – 340 m² water gedempt is en er bomen gekapt zijn ten behoeve van een woningbouwproject, hetgeen uiteindelijk niet is gerealiseerd. Met de komst van het MFC zullen aanpassingen worden gedaan om de kwaliteit van de groengordel te verbeteren. De herplantplicht en de watercompensatie worden in de groengordel uitgevoerd, waarbij de opgave is om het MFC in het groen te integreren.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud ter plaatse van archeologische waarden in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische verwachting
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) heeft gekeken naar de eventuele noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkeling van een Multifunctioneel Centrum aan de Zuidzijde te Rotterdam (deelgemeente Rozenburg).
Deelgemeente Rozenburg maakt nog geen deel uit van de AWK Rotterdam. In Rozenburg vigeert een bestemmingsplan (Bebouwde Kom Rozenburg) waarin gesteld wordt dat nergens in het gebied archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is – dit plan is niet door de gemeente Rotterdam (voor deze het BOOR) opgesteld. Het BOOR gaat ervan uit dat er wel archeologische waarden in het gebied aanwezig (kunnen) zijn.
Gegevens over de geplande verstoring zijn in oktober 2010 aan het BOOR verstrekt. Het betreft het eerste plan voor de ontwikkeling van een Multifunctioneel Centrum (MFC). De locatie voor het nieuwe MFC (Zuidzijde) is gesitueerd aan de rand van Rozenburg, tussen de groengordel om Rozenburg en twee woonbuurten. Het MFC-terrein beslaat een oppervlak van circa 9.000 m². Een bouwplan is nog niet voorhanden. Het bestaande groengebied is verwilderd en dichtgegroeid.
Het MFC betreft een gebouw waar sport en sociaal-culturele activiteiten gecombineerd zullen worden, dit ter vervanging van andere vergelijkbare functies in Rozenburg, waaronder een zwembad, diverse sportzalen en een sociaal-cultureel centrum. Aan de zuidkant van het MFC zullen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd en bestaande watergangen worden verbreed. Verder worden in het gebied paden, fietspaden en parkeergelegenheid aangelegd. Bij dit alles dient het groene karakter van het plangebied behouden te blijven, het MFC moet als het ware worden geïntegreerd in het groen.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling en bij het ontbreken van kennis over eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied, is ervoor gekozen om een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek op de locatie uit te voeren (A. van de Meer en D.E.A. Schiltmans 2011: Rotterdam Rozenburg MFC Zuidzijde. Een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen, Rotterdam (BOOR rapporten 518).
In geen van de vier grondboringen werden archeologische indicatoren aangetroffen en op basis van de landschappelijke situatie die werd aangetroffen, worden deze – tot een diepte van circa 20 m -NAP – ook niet (meer) verwacht. Voor de Formatie van Kreftenheye, die zich volgens de geologische kaart op een diepte van circa 20 m -NAP bevindt, geldt dat er op basis van het verkennend inventariserend veldonderzoek geen gespecificeerde archeologische verwachting kan worden uitgesproken, aangezien deze diepte door middel van handmatig boren niet kon worden bereikt.
Aanbevelingen
Op grond van het bureauonderzoek en het verkennend inventariserend veldonderzoek, luidt de aanbeveling voor het onderzoeksgebied Rozenburg MFC Zuidzijde (gemeente Rotterdam) dat er geen voorzieningen getroffen hoeven te worden om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Zonder verder archeologisch onderzoek kan worden gestart met de voorgenomen werkzaamheden. Dit advies geldt expliciet alleen voor de specifieke werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van het Multifunctioneel Centrum aan de Zuidzijde, voor andere (toekomstige) bodemverstoringen binnen dit bestemmingsplangebied dient een nieuw advies te worden aangevraagd.
Er dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag (de gemeente Rotterdam, voor deze het BOOR) te informeren.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijke Planbeschrijving
Een definitief ontwerp voor het MFC is nog niet beschikbaar. Om die reden kent het bestemmingsplan een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van de bouwregels. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn doorvertaald in de bestemmingsregels en de planverbeelding, onder andere in de projectie van het bouwvlak, de maximum te bebouwen oppervlakte en een maximum bouwhoogte. Binnen deze randvoorwaarden kan een ontwerp worden uitgewerkt. Door deze opzet van het bestemmingsplan, zal met name een rol zijn weggelegd voor de Welstandscommissie bij de beoordeling van het uiteindelijke bouwplan.
Overigens is het wel een uitgangspunt de grotere groenzone waarbinnen het complex komt te liggen, en waarbinnen ook de aangrenzende accommodaties liggen, als structurerend element te beschouwen. Langs de buitenranden van het plangebied wordt daarom in groen voorzien.
4.1.1 Functies
Van origine is het gebied gebruikt als een locatie voor maatschappelijke voorzieningen. In der tijd heeft er een schoolgebouw gestaan. Dit gebouw is na loop van tijd gesloopt ten behoeve van woningbouw. Echter, door vele omstandigheden is deze planvorming niet doorgegaan en is het huidige bestemmingsplan nog steeds van kracht. Hierin wordt de maatschappelijke voorziening nog steeds weergegeven.
Het nieuwe plan zal ruimte bieden voor diverse voorzieningen, te weten een zwembad, een sporthal en accommodaties voor diverse sociale verenigingen. De huidige accommodaties zijn veelal verouderd, zodat investering hoe dan ook nodig is. Door de genoemde functies gezamenlijk te huisvesten kunnen logistieke onderdelen van het plan gezamenlijk worden ondervangen. Tegelijkertijd ontstaat op de verschillende huidige locaties ruimte voor het realiseren van andere projecten. Tot slot zal er binnen het complex horeca worden toegestaan, behorend bij en ondergeschikt aan de bovengenoemde functies. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om zelfstandige horeca.
4.1.2 Stedenbouw
Locatie Zuidzijde is op dit moment een braakliggend terrein waar enkele jaren geleden bomen zijn gekapt voor de realisatie van 14 woningen. Dit plan is echter nooit doorgegaan waardoor het gebied al die tijd braak heeft gelegen. Kenmerkend voor het gebied is dat het deels omsloten wordt door een groenstructuur en deels door jaren '70 en '80 woningbouw. In 2008 is er een haalbaarheidsstudie uitgevoerd en tevens een locatiestudie. Het toenmalig bestuur heeft voor de locatie Zuidzijde voor de doelstelling sober en doelmatig gekozen. Dit heeft geresulteerd in het volgende programma.
Programma
Voor het MFC is een terrein beschikbaar van circa 9.000 m², waarbinnen het programma moet worden gerealiseerd:
- circa 4.500 m² bruto vloeroppervlak, met een footprint van ten hoogste 3.910 m²;
- 146 parkeerplaatsen (circa 3.700 m²);
- een groene zone van 5 m (westzijde) en 14 m (noordzijde).
De kern van het plan is het waarderen van de kwaliteit van de locatie en het zorgvuldig ordenen van de aanwezige ruimte. Dit moet op een zodanige manier gebeuren dat er helderheid en kwaliteit ontstaat van het gebouw en zijn directe omgeving.
Figuur 4.1 Visualisatie toegestane bouwmassa
Het gebouw wordt zo compact mogelijk samengesteld, waardoor de geveloppervlakte wordt beperkt. Er ontstaat ruimte voor andere programmaonderdelen, zoals groen, water en verblijfsgebied. Daarnaast levert een beperkt geveloppervlak meer financiële ruimte om het aanzien van het gebouw een kwaliteitsimpuls te geven.
De oostzijde van het gebouw heeft vooral een uitnodigend karakter. Aan deze zijde is de (hoofd)entree gelegen, aan het parkeerplein en de toegangszone voor langzaam verkeer. Belangrijk is om deze zijde transparant te ontwerpen.
Omdat er een grote hoeveelheid verharding in het plangebied wordt aangelegd, is het belangrijk dat het plan een goede inpassing krijgt in het omliggende groen. Het is daarbij van belang dat de inrichting van de openbare ruimte op dit aanliggende groen aansluit, zodat het complex uiteindelijk aan de noord-, zuid- en westzijde een relatie heeft met het groen. In totaal, binnen én buiten het plangebied, zullen bomen herplant moeten worden en zal water gecompenseerd moeten worden. Deze opgave geeft verdere mogelijkheden om de inpassing vorm te geven.
Het straatprofiel wordt aangepast om de verkeersstromen beter te begeleiden en te zorgen voor een betere verkeersveiligheid.
Uitgangspunten vanuit planologische en bestuurlijke randvoorwaarden
Er is in februari 2010 door de gemeenteraad van Rozenburg een stedenbouwkundige studie vastgesteld waarin randvoorwaarden zijn genoemd voor de ontwikkelingen van het gebied. Aanleiding voor een dergelijke studie was de wens om een clustering te bewerkstelligen waar diverse functies en voorzieningen in terugkomen. Om een beeld te krijgen welke mogelijkheden en kwaliteitsniveaus er gewenst zijn is er een haalbaarheidsstudie gemaakt. Deze studie leidde tot de volgende punten:
- standaard bouwhoogte is 10 m;
- maximaal 400 m2 mag een bouwhoogte hebben van 12 m;
- minimaal 1.000 m2 moet een bouwhoogte hebben van circa 6 m;
- van het laatste punt mag worden afgeweken indien dit de inpassing van het gebouw in de omgeving ten goede komt, zoals omschreven en onderbouwd in de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden.
4.1.3 Verkeer
In 2010 is door dS+V is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige consequenties van het MFC. Dit onderzoek, opgenomen als bijlage 1 wordt in dit bestemmingsplan uitsluitend gebruikt voor de onderbouwing van het parkeren. Naast het parkeren is voor dit bestemmingsplan een goede verkeersafwikkeling van belang. De in het verkeersonderzoek berekende verkeersgeneratie wordt daarbij als uitgangspunt aangehouden.
Over de weginrichting en de route van het verkeer voor bedrijventerrein Pothof, die in het verkeerskundig onderzoek uit 2010 eveneens aan bod kwamen, loopt een afzonderlijk traject.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Zuidzijde. In noordwestelijke richting sluit deze weg aan op de Volgerweg en in noordoostelijke richting op de Oranjelaan. Beide wegen geven verbinding met de Laan van Nieuw Blankenburg. Via deze weg kan naar het centrum van Rozenburg gereden worden. Vanaf de Volgerweg wordt in zuidelijke richting ontsloten naar de Droespolderweg, welke verbinding geeft met de N15.
Ontsluiting langzaam verkeer
Per fiets wordt het plangebied ontsloten via dezelfde wegen als het gemotoriseerd verkeer. Het MFC ligt op fietsafstand van de hele woonkern Rozenburg. De Volgerweg maakt onderdeel uit van een grootschalig fietsnetwerk.
Ontsluiting per openbaar vervoer
Het plangebied wordt per openbaar vervoer ontsloten door een busverbinding. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op loopafstand van het MFC langs de Volgerweg. De bushalte wordt bediend door bussen in de richtingen Rozenburg en Spijkenisse.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Door de nieuwe ontwikkelingen zal extra verkeer van en naar het plangebied komen. De verkeersgeneratie hangt samen met het programma, wat in dit geval 4.500 m² bvo betreft. Daarvan is 2.000 m2 bvo bedoeld voor het zwembad en 2.500 m2 voor de sporthal. Omdat deze twee oppervlakten niet strikt zijn vastgelegd in het bestemmingsplan, wordt voor de berekening uitgegaan van de totale omvang van 4.500 m2. De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers uit publicatie 272, Verkeersgeneratie voorzieningen (CROW).
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie per weekdagetmaal
kencijfer* | oppervlakte | verkeersgeneratie | |||
zwembad per 100 m² bvo | 6,5 | 4.500 m² | 300 mvt/etmaal | ||
sporthal per 100 m² bvo | 7,5 | 4.500 m² | 350 mvt/etmaal |
* Ligging schil centrum.
Uit bovenstaande blijkt dat elke combinatie van een zwembad en sporthal leidt tot een verkeersgeneratie van 300 - 350 mvt/etmaal. Dit past ruimschoots binnen de 400 - 450 mvt/etmaal waar in het verkeersonderzoek vanuit was gegaan. Het extra verkeer verdeelt zich in beide richtingen van de Zuidzijde, naar verwachting grotendeels richting de Volgerweg. Op basis van de verkeersintensiteiten blijkt uit het onderzoek dat de wegen voldoende zijn ingericht om dit extra verkeer te kunnen verwerken.
Parkeren
In het verkeersonderzoek is er vanuit gegaan dat de parkeercapaciteit op de Zuidzijde ongewijzigd blijft. Het parkeerterrein op de MFC-locatie wordt gecompenseerd op het nieuwe MFC-parkeerterrein. De totale capaciteit van het MFC en de omgeving bedraagt dan 191 parkeerplaatsen, terwijl de totale parkeerbehoefte 175 parkeerplaatsen bedraagt. Dit betekent dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
4.1.4 Molenbiotoop
In het centrum van Rozenburg staat de Korenmolen 'de Hoop'. De molen is een beschermd monument en heeft zoals elke molen een molenbiotoop, wat letterlijk betekent een levensplaats. Een molenbiotoop kan gedefinieerd worden als het gebied rondom de molen dat van essentieel belang is voor de vrije windopvang en het zicht op de molen. Om dit gebied te begrenzen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 m vanuit het middelpunt van de molen. Het MFC aan de Zuidzijde ligt op meer dan 400 m van de molen waardoor deze niet binnen de molenbiotoop ligt. Vanuit dit kader worden er daarom geen aanvullende (hoogte)regels gesteld aan het plan.
4.2 Juridische Planbeschrijving
4.2.1 Algemeen
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak voor het MFC is daarbij van een aanduiding voorzien, waarmee de maximale bouwhoogte wordt aangegeven.
4.2.2 Gemengd
De bestemming Gemengd is binnen SVBP de bestemming waarbinnen meerdere hoofdfuncties gecombineerd kunnen worden toegestaan, deze is daarom toegepast voor het MFC. Binnen de bestemming Gemengd worden de functies sport, verenigingsleven toegestaan, met bijbehorende en daaraan ondergeschikte horeca. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar de bebouwing ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd. Dit bouwvlak is aan de westzijde van het plangebied gesitueerd. Het geprojecteerde parkeerterrein is buiten het bouwvlak gelegen.
4.2.3 Groen
De gronden rondom het MFC zijn als groen bestemd, waarmee het plan wordt ingepast in de groengordel.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
De deelgemeente Rozenburg en waterschap Hollandse Delta vullen in het Stedelijk waterplan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in door concrete beleidsafspraken te maken over ambities, maatregelen en kosten. Het streven binnen de deelgemeente Rozenburg is te komen tot een kwalitatief en kwantitatief goed watersysteem, dat (meer) bijdraagt aan de belevingswaarde van de omgeving. Deze doelstelling is onderverdeeld in vier thema's:
- 1. waterkwaliteit en ecologie: het water voldoet aan de kwaliteitseisen en is biologisch gezond. Variatie in ecologie (en viswatertypen) is gewenst;
- 2. waterkwantiteit: een robuust en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de wateropgave. Het systeem is bestand tegen intensieve regenval en langdurige droogte. Het (peil)beheer is hierop afgestemd;
- 3. aantrekkelijk voor ontspanning en recreatie: geen zichtbare vervuiling of achterstallig onderhoud. Het water is aantrekkelijk voor de bewoners en aanwezigen. Er is voldoende ruimte voor de hengelsport en recreatie op het water. Waar mogelijk wordt aangehaakt bij fiets- en wandelroutes en de cultuurhistorische aspecten. Het water en de oevers zijn veilig;
- 4. duurzaam waterbeheer: maatregelen worden aan de bron toegepast, afwenteling wordt voorkomen en onderhoud tot een aanvaardbaar minimum beperkt.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
5.3 Huidige Situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Zuidzijde in de kern Rozenburg en is grotendeels onverhard. De locatie is op dit moment ongerioleerd.
Ter plaatse is het peilbesluit Rozenburg van kracht. Het plangebied ligt in twee peilvakken. Ten noordoosten van de hoofdwatergang ligt peilvak 20.06, hier geldt een vast peil van NAP +0,3 m. In het peilvak 20.04 geldt een vast peil van NAP -0,4 m.
![]() | ![]() |
5.4 Toekomstige Situatie
In het bestemmingsplan wordt de realisatie van een multifunctioneel centrum mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt een maximum footprint van 3.910 m²toegestaan. Het parkeerterrein beslaat circa 3.700 m² zodat per saldo sprake is van een toename van 7.610 m²aan verharding. Hiervoor geldt een compensatieplicht van 10%, wat neerkomt op een oppervlakte van 761 m². Omdat uit het verleden nog een oppervlakte van 340 m²nog gecompenseerd moet worden, bedraagt de totale compensatieplicht een oppervlakte van 1.101 m². Deze oppervlakte wordt in de groengordel langs de buitenkant van het plangebied gecompenseerd.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
- 2. (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- 4. afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI;
Er wordt in dit plan naar gestreefd deze voorkeursvolgorde aan te houden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt buiten de beschermingszone van de primaire waterkering. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
5.5 Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten en overige milieuhinderlijke activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kortere richtafstanden worden aangehouden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen bedrijfsactiviteiten mogelijk, maar wel overige activiteiten waarop milieuzonering van toepassing is. De woningen in de omgeving van het plangebied zijn gelegen in een gebied waar reeds een verhoogde milieubelasting optreedt, als gevolg van de ligging nabij hoofdinfrastructuur (havenspoorlijn en de A15) en de ligging binnen de geluidszones van het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis en Europoort-Maasvlakte. Er is daarom vanuit het oogpunt van milieuzonering sprake van een 'gemengd gebied'.
De richtafstand uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) kan aan de hand van dat omgevingstype met één afstandsstap verlaagd, zodat een richtafstand van 30 m van toepassing is. De kortste afstand van de woningen tot het bouwvlak waarbinnen het gebouw moet worden gesitueerd, bedraagt circa 40 m, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.
Wanneer aan de richtafstand wordt voldaan, zoals in dit geval, is het uitvoeren van specifiek onderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor het voorliggende plan echter wel een specifiek, akoestisch, onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Het akoestisch onderzoek is gericht op de belangrijkste geluidsbron in en om het plangebied: wegverkeer. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het multifunctioneel centrum enkel in de avondperiode sprake is van een toename van de geluidsbelasting in Lden op de gevel van de woningen aan de Zuidzijde. De maximale toename bedraagt in de avondperiode 1 dB, wat voor het menselijk gehoor niet waar te nemen valt. Bij een dergelijk beperkte toename is geen sprake van een 'reconstructiesituatie'. Voor de dagperiode en de nachtperiode geldt dat er als gevolg van het extra verkeer van en naar het MFC geen verhoogde geluidbelasting optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Het onderzoek bevestigt dat na uitvoering van het bestemmingsplan ter plaatse van de bestaande woningen aan de zuidzijde sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Akoestisch onderzoek Parkeren
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de parkeerbewegingen op het beoogde parkeerterrein in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek, dat is uitgevoerd door Witteveen & Bos, is opgenomen in Bijlage4. Het betreft een openbaar parkeerterrein dat parkeergelegenheid biedt aan omwonenden en bezoekers van het MFC. In de huidige situatie is reeds een parkeerterrein aanwezig. Omdat het een openbaar parkeerterrein is maakt het geen onderdeel uit van de toekomstige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer die bestaat uit het MFC.
Uit het onderzoek blijkt dat in de avond- en nachtperiode niet wordt voldaan aan de toetsingswaarde die op grond van de VNG publicatie van toepassing is op 'gemengd gebied'. Deze toetsingswaarde bedraagt 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (etmaalwaarde) en 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau (etmaalwaarde). Dit betreft echter een toetsingswaarde voor milieuhinderlijke (bedrijfs)activiteiten waarop milieuzonering van toepassing is. Voor dergelijke activiteiten geldt dat specifiek onderzoek nodig is indien niet aan de richtafstand wordt voldaan. Voor deze activiteiten geldt in de regel tevens een meldingsplicht op grond van het Activiteitenbesluit of een omgevingsvergunningplicht voor het onderdeel milieu. Voor het parkeerterrein geldt deze plicht niet, het betreft een openbaar parkeerterrein zodat de activiteiten niet worden getoetst in het milieuspoor.
Uit het rapport blijkt dat wel wordt voldaan aan het toetsingskader dat is afgeleid van het Activiteitenbesluit en dat is gebaseerd op de maximaal toelaatbare geluidniveaus voor het binnenklimaat. Uit deze toetsing blijkt dat zowel in de dag-, avond- en nachtperiode aan de toetsingswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau wordt voldaan. In de nachtperiode treedt slechts ter hoogte van één blok woningen een overschrijding van de toetsingswaarde voor het maximale geluidniveau met 1 dB optreedt. Dit betreft naar verwachting voornamelijk geluid vanwege parkeerbewegingen van omwonenden. Deze overschrijding is minimaal. Van belang is dat de omwonenden interactief bij de planvorming zijn betrokken en in de planvoorbereiding een voorkeur hebben uitgesproken voor plaatsing van het bouwblok op een zo groot mogelijke afstand van de woningen zodat het parkeerterrein tussen het beoogde MFC en de bestaande woningen is gelegen.
Ondanks de uitkomsten is onderzoek gedaan naar het geluidreducerend effect als gevolg van de oprichting van een geluidscherm met een hoogte van 2 m. Uit het rapport blijkt dat het effect, vanwege de beperkte hoogte, minimaal is. Er is vooral sprake van een verbetering van de geluidbelasting op een hoogte van 1,5 en ter plaatse van de tuinen van de woningen aan de Zuidhoek maar voor beiden geldt dat in de situatie zonder scherm reeds sprake is van een goede geluidsituatie. Daarnaast heeft het scherm een positief effect op de maximale geluidniveau's. Ook daarvoor geldt dat in de situatie zonder scherm reeds aan de toetsingswaarde werd voldaan. Bij de oprichting van een scherm spelen naast het akoestisch klimaat nog andere zaken mee zoals beeldkwaliteit, sociale veiligheid en kosten. Er is geen wettelijke verplichting en ook geen noodzaak vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot het oprichten van een geluidscherm. De oprichting van een scherm met een grotere bouwhoogte zou wel effect hebben op de hogere bouwlagen, die met name relevant zijn in de avond- en nachtperiode. De oprichting van een scherm met een hoogte van meer dan 2 m stuit echter op bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Voor het MFC geldt dat aan de van toepassing zijnde richtafstanden ten opzichte van de bestaande woningen wordt voldaan. Ter plaatse van de bestaande woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vanwege parkeren op het beoogde openbare parkeerterrein is apart beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat ook in relatie tot het beoogde parkeerterrein sprake is van een goede ruimtelijke situatie. Ter plaatse van de woningen in de omgeving is sprake van aanvaardbare geluidniveaus voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau. Er ter plaatse van enkele woningen een overschrijding van het maximale geluidniveau in de nachtperiode plaats met slechts 1 dB, deze overschrijding is minimaal. Voor de binnenwaarden in de woningen geldt dat aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan, ook hier vindt mogelijk een overschrijding plaats met slechts 1 dB. Er is geen noodzaak of wettelijke verplichting tot het oprichten van een geluidscherm.
6.2 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Door bodemadviesbureau Grondslag is in 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. Het rapport is opgenomen in Bijlage 2. Uit het historisch onderzoek kwam naar voren dat er twee verdachte locaties aanwezig zijn in het plangebied en de directe omgeving. Dit betreft de locatie van een voormalige kas en een gedempte sloot. Deze locaties zijn weergegeven in de bijlagen bij het bodemrapport. Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken plaatse van de twee verdachte locaties geen sprake is van verhoogde concentraties van de onderzochte stoffen. Voor het overige deel van de locatie geldt dat lichte verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarden zijn aangetroffen voor PAK, minerale olie of cadmium. De concentraties overschrijden de tussenwaarde niet. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond. Indien er sprake is van vrijkomende grond dient op grond van het Besluit bodemkwaliteit een keuring te worden uitgevoerd om de afvoerbestemming te bepalen. De verwachting is dat uit een eventuele keuring volgt dat de grond schoon is.
Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat binnen het plangebied geen sprake is van verontreinigingen in de bodem of in het grondwater. De bodemkwaliteit voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de functie wonen en is derhalve ook geschikt voor de beoogde functie van MFC. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
6.3 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de richt- of grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het groepsrisico bestaat uit een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht1. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en basisnet Water opgenomen in de circulaire. Voor spoorwegen worden in de gewijzigde circulaire nog geen veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden vermeld.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriënterende waarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
- 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
- het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
Het Rijk stelt een Structuurvisie buisleidingen op, waarin de ruimtelijke hoofdstructuur van het buisleidingennet in Nederland is aangeduid en wordt aangegeven op welke wijze hiermee in ruimtelijke plannen moet worden omgegaan. De structuurvisie is als ontwerp gepubliceerd en vervangt op termijn het Structuurschema Buisleidingen (1985).
Gemeentelijk beleid
De deelgemeente Rozenburg beschikt over een externe veiligheidsvisie in de zin van artikel 13.4 van het Bevi. Dit betekent dat van alle risicobronnen binnen de deelgemeente Rozenburg en in de omgeving de externe veiligheidsrisico's zijn berekend in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis daarvan heeft in de beleidsvisie een integrale afweging van de aanvaardbaarheid van deze externe veiligheidsrisico's plaatsgevonden. In de visie is vermeld dat voor de ontwikkeling van het MFC aan de Zuidzijde een aparte verantwoording van het GR moet worden opgesteld, deze maakt geen deel uit van de externe veiligheidsvisie. Ook geldt het Beleidskader Groepsrisico Rotterdam van 9 juni 2011. Hierin is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico vastgelegd op welke wijze de groepsrisicoverantwoording moet plaatsvinden.
Onderzoek
Voor de kern Rozenburg geldt dat er, vanwege de ligging in het Rotterdams havengebied, een groot aantal externe veiligheidsbronnen aanwezig is op relatief korte afstand van de (woon)bebouwing. Het gaat om daarbij om risicorelevante inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water en om het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Vanwege de aanwezigheid van al deze bronnen is er continue aandacht voor externe veiligheidsrisico's, zowel in het milieuspoor als in het ruimtelijk spoor. Het aspect externe veiligheid speelt ook een belangrijke rol bij de onderbouwing van de ruimtelijke ontwikkeling van het MFC. De aanwezigheid van deze risicobronnen laat onverlet dat er binnen de kern Rozenburg ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die de leefbaarheid binnen de kern ten goede komen, zoals de bouw van woningen die aansluiten bij de bevolkingsontwikkeling. Hiertoe behoort ook de ontwikkeling van het MFC waarmee de inwoners van Rozenburg de mogelijkheid hebben om binnen hun eigen gemeente te sporten en te recreëren. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient een zorgvuldige afweging van belangen en risico's plaats te vinden.
Omdat de beleidsvisie externe veiligheid (nog) niet voor alle risicobronnen actuele informatie bevat over de externe veiligheidsrisico's, is ten behoeve van het bestemmingsplan een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd door DCMR Milieudienst Rijnmond. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3. Onderstaand is per risicobron een samenvatting opgenomen van de onderzoeksresultaten.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn twee risicorelevante inrichtingen aanwezig waarvan de risico's reiken tot buiten de grenzen van de inrichting. Het betreft de inrichtingen CDMR en Huntsman. Uit de risicoberekeningen die voor deze bedrijven zijn uitgevoerd blijkt dat de PR 10-6-contour van deze bedrijven niet reikt tot in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied wordt zodoende voldaan aan de grenswaarde voor het PR.
Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied voor het GR van de beide inrichtingen dat wordt begrensd door de 1% letaliteitscontour. Uit de risicoberekeningen blijkt dat voor beide bedrijven sprake is van een lichte toename van het GR als gevolg van de ontwikkeling van het MFC. Deze toename wordt veroorzaakt door de toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied. Voor CDMR geldt dat het groepsrisico, na uitvoering van het bestemmingsplan, ruimschoots beneden de oriënterende waarde is gelegen.
Bij het bedrijf Huntsman is formeel sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico met een factor 4,07. In de vergunningprocedure van het bedrijf is dit toch toelaatbaar geacht omdat een aantal feitelijk doorgevoerde maatregelen niet in het rekenmodel kunn nworden meegenomen. Als de doorgevoerde maatregelen wel hadden kunnen worden verrekend, zou het groepsrisico onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn gelegen (factor 0,4)
De vergunde situatie in het milieuspoor vormt de basis voor de beoordeling van het GR in het voorliggende bestemmingsplan. De maatregelen moeten immers in het milieuspoor worden getroffen om een ontoelaatbare overschrijding van het GR te voorkomen. In het milieuspoor is dit al verantwoord. In de verantwoording van het groepsrisico bij het voorliggende bestemminsplan wordt vooral ingegaan op de effecten die optreden bij de incidentscenario's voor beide bedrijven in relatie tot de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten.
Wegen
Het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg volgt uit het Basisnet Weg en uit de cRNVGS. Ten zuiden van het plangebied zijn twee wegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit zijn de rijksweg A15/N15 en de Droespolderweg.
- Rijksweg A15/N15
Over de rijksweg A15/N15 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In verband met de aanwezigheid van de Thomassentunnel is het vervoer van gevaarlijke stoffen, vanwege tunnelveiligheid, over dit deel van de A15/N15 beperkt. De tunnel is in het Basisnet geclassificeerd als een categorie C-tunnel. Het vervoer van gevaarlijke stoffen die niet zijn toegestaan in de tunnel vindt plaats over de omleidingsroute via de Calandbrug. In het basisnet is een risicoplafond vastgesteld voor 2020 met een bijbehorende hoeveelheid transportbewegingen waarin rekening is gehouden met een groei van het aantal bewegingen tot 2020. Uit het Basisnet volgt voor de N15 ter hoogte van het plangebied een veiligheidsafstand van 15 m gemeten vanaf het midden van de weg. Buiten deze zone bedraagt het PR minder dan 10-6 per jaar. Er geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 m waarbinnen hittestraling kan plaatsvinden als gevolg van uitstromende vloeibare brandstof. Voor het GR is van belang dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Omdat de afstand van de rand van de weg tot het plangebied circa 220 m bedraagt, wordt voldaan aan de normstelling voor externe veiligheidsrisico's van de A15.
Voor de omleidingsroute via de Calandbrug geldt een veiligheidszone van 27 m, gemeten vanuit het midden van de weg, er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Deze afstanden zijn gebaseerd op de geprognosticeerde vervoersaantallen voor 2020. De afstand tot het plangebied bedraagt 200 m zodat het plangebied ruim buiten de veiligheidsafstand is gelegen. Ter plaatse van het plangebied wordt daarom voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Uit het Basisnet volgt dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.
- Droespolderweg
Over de Droespolderweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats van en naar het bedrijf CDMR. Voor deze weg is geen risicoplafond vastgesteld omdat de weg geen onderdeel uitmaakt van de hoofdstructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op basis van actuele vervoerscijfers is voor deze weg een risicoberekening uitgevoerd. Uit de risicoberekening blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de weg. Het groepsrisico ligt na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots beneden de oriënterende waarde.
Havenspoorlijn
Ten zuiden van het plangebied is de havenspoorlijn gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het eindrapport Basisnet Spoor. In het Basisnet Spoor en in hetTracébesluit Betuweroute (1996) is een veiligheidszone van 30 m aan weerszijden van het spoor vastgelegd. Deze afstand reikt niet tot in het plangebied, de afstand van het MFC tot het spoor bedraagt circa 150 m. In de circulaire RNVGS wordt gesproken over een zone van 200 m waarbuiten geen beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Dit vormt echter geen veiligheidszone of een toetsingsafstand. Het PR en het GR van de havenspoorlijn is door DCMR berekend. Uit de berekening volgt dat de PR 10-6 contour niet tot in het plangebied reikt, de afstand tot de PR 10-6 contour bedraagt ten hoogste 50 m. Het GR ligt na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots beneden de oriënterende waarde. In de verantwoording van het groepsrisico is ingegaan op het maatgevende incidentscenario voor de havenspoorlijn en op de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeteren.
Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied is een bundel buisleidingen gelegen. Deze leidingen maken deel uit van een leidingenstraat die in het Structuurschema Buisleidingen (1985) is benoemd als hoofdverbinding voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De planologische reservering die volgt uit het Structuurschema is reeds verwerkt in (kaderstellende) plannen die nadien zijn vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Buisleidingen, een rijksstructuurvisie dat als ontwerp is gepubliceerd, reserveert eveneens ruimte voor (bundels) van hoofdtransportleidingen. De leidingstraat ten zuiden van het plangebied is echter niet in de ontwerpstructuurvisie opgenomen, omdat het een bestaande leidingstraat is die reeds planologisch is beschermd.
De normering die volgt uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is, evenals bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen, gebaseerd op de risicobenadering. Dat betekent dat ook voor buisleidingen een specifiek PR en GR moet worden berekend om een afweging te kunnen maken van de risico's.
Figuur 6.1 Leidingstraat Rijnmond ten zuiden van het plangebied
In figuur 6.1 is de ligging van de leidingstraat weergegeven. De afstand van de meest nabijgelegen leiding tot het bouwvlak in het plangebied bedraagt 110 m.
De externe veiligheidsrisico's van alle aanwezige leidingen zijn door DCMR geïnventariseerd. Voor de meest relevante leidingen zijn actuele risicoberekeningen uitgevoerd. In het rapport van DCMR (zie Bijlage 3) is een compleet overzicht opgenomen van de aanwezige buisleidingen in de leidingstraat inclusief de bijbehorende risico's.
Plaatsgebonden risico (PR)
Uit de rapportage van DCMR blijkt voor alle aanwezige leidingen dat de PR 10-6 contour niet reikt tot in het plangebied. Dat zou ook niet mogelijk moeten zijn aangezien op een afstand van 110 m van de leiding in de huidige situatie reeds kwetsbare objecten (woningen) aanwezig zijn. Het MFC wordt niet op kortere afstand van de leidingen gerealiseerd dan de afstand tot bestaande woningen. Voor een viertal Multicore leidingen van VOPAK geldt dat het transport van ammoniak specifiek is onderzocht, omdat voor deze stof aanvankelijk grote risicoafstanden voor de PR10-6 contour werden berekend. Op basis van een zo realistisch mogelijke modellering blijkt echter dat er geen PR 10-6 contour aanwezig is. Overigens wordt de stof ammoniak momenteel niet vervoerd door de leiding. Omdat VOPAK/Multicore wel vergunning heeft om de stof door een leiding te vervoeren, wordt wel rekening gehouden met de eventuele risico's.
Groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt dat per categorie leidingen conclusies kunnen worden getrokken:
- Voor leidingen voor het vervoer van brandbare vloeistoffen geldt dat het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot maximaal enkele tientallen meters buiten de leidingen. Omdat binnen het invloedsgebied geen sprake is van een personendichtheid is voor deze leidingen geen sprake van een groepsrisico
- Voor de drie aanwezige hogedrukaardgasleidingen is in opdracht van Gasunie NV een risicoberekening uitgevoerd door KEMA (zie Bijlage 5). Uit de risicoberekening volgt dat voor de leidingen W-537-01 en W 505-01 zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie het GR een factor 0 ten opzichte van de oriënterende waarde bedraagt. Dat betekent dat er geen GR aanwezig is. Alleen voor W537-05 kan een GR worden berekend. Het GR voor deze leiding is in de bestaande en nieuwe situatie gelijk en bedraagt slechts een fractie van de oriënterende waarde (0,00012). Reden voor de lage groepsrisico's is dat de afstand tot het gebied waar personen verblijven relatief groot is.
- Voor overige leidingen voor het vervoer van brandbare gassen (zoals butaan en propeen) geldt dat het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot in het plangebied. Voor deze leidingen is echter geen sprake is van een groepsrisico, uit de berekeningen volgt een GR van 0.
- Voor een viertal Multicore leidingen van VOPAK geldt dat het transport van ammoniak specifiek is onderzocht omdat dit een hoger groepsrisico met zich mee brengt dan de overige stoffen (brandbare gassen) die door deze leidingen worden getransporteerd. Uit onderzoek van DCMR blijkt dat bij een realistisch uitstroomscenario voor ammoniak sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. De overschrijdingsfactor in de huidige situatie bedraagt 1,05 en deze neemt na uitvoering van het bestemmingsplan toe tot 1,35. De reductiefactoren voor de faalfrequentie die van toepassing zijn op de leidingen, hebben een positief effect op de hoogte van het groepsrisico.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico geldt voor enkele beschouwde risicobronnen dat er sprake is van een toename van het groepsrisico als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij het transport van ammoniak en bij de activiteiten van Huntsman is formeel sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Voor de ammoniakleiding is een toename van de overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico berekend van 1,05 in de huidige situatie naar 1,35 in de plansituatie. Bij Huntsman is sprake van een toename van het groepsrisico van een factor 3,93 tot 4,07. Indien echter de feitelijk uitgevoerde maatregelen bij Huntsman ook konden worden verrekend in het rekenmodel, zou sprake zijn van een onderschrijding met een factor 0,4. Voor alle andere risicobronnen geldt dat het GR ruim beneden de oriënterende waarde is gelegen. In verband met de berekende (toename) van groepsrisico's van diverse bronnen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording, die is opgenomen in Bijlage 6, maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. In deze verantwoording wordt ingegaan op de optredende effecten bij de onderscheiden incidentscenario's en de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten en de bestrijdbaarheid te verbeterend teneinde de omvang van een ramp te beperken. In die verantwoording is het advies van de Veiligheidsregio verwerkt. Dat advies is opgenomen in Bijlage7.
- 1. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met tenminste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met tenminste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met tenminste 1000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
6.4 Geluid
6.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
In het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies conform de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt, zodat onderzoek naar wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai achterwege kan blijven. Deze aspecten staan de nieuwe ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
De ontwikkeling zelf heeft een verkeersaantrekkende werking die zorgt voor een toename van het verkeer op omliggende wegen. In verband met deze toename is door DCMR een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een 'reconstructiesituatie'. De toename van de geluidbelasting ter plaatse van woningen aan de Zuidzijde bedraagt maximaal 1 dB. Voor de dag- en de nachtperiode geldt dat er geen sprake is van een toename van de geluidbelasting. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbare situatie. De Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
6.4.2 Industrielawaai
Beleid en normstelling
Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is voor de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en Botlek-Pernis bij Koninklijk Besluit een geluidszone vastgesteld. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het de gezamenlijke bedrijfsactiviteiten op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies
Voor nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Verder is van belang dat het beoogde MFC een inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer Op de activiteiten binnen de inrichting is de meldingsplicht op grond van het Activiteitenbesluit van toepassing. In het Activiteitenbesluit zijn onder meer grenswaarden opgenomen voor de geluidbelasting ter plaatse van omliggende woningen.
Onderzoek en conclusie
Het beoogde multifunctioneel centrum vormt geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
6.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 6.1
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer kunnen gemeenten de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen slechts uitoefenen indien is aangetoond dat er als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling van het MFC zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Dit heeft effect op de luchtkwaliteit. Voor het beoordelen van de effecten op de luchtkwaliteit is de worst-case aanname gehanteerd dat de verkeersaantrekkende werking bestaat uit 500 mvt/etmaal. Uit de nibm-tool (www.infomil.nl) blijkt dat een project met een verkeersaantrekkende werking van minder dan 1.800 mvt/etmaal niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op het project is daarom het Besluit nibm van toepassing. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit heeft DCMR enkele luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd voor de Zuidzijde en de Volgerweg, onder de aanname dat al het verkeer zich over deze wegen verspreid. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 3. Uit de berekening volgt dat direct langs de Zuidzijde en de Volgerweg ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat langs de wegen waarover het verkeer van en naar het plangebied plaatsvindt ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de achtergrondconcentraties die zijn gebruikt voor deze berekeningen is de bijdrage van overige bronnen in de omgeving verwerkt. Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
6.6 Flora En Fauna
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 8.
Huidige situatie
De locatie ligt aan de rand van Rozenburg tussen de groene rand langs de bebouwde kom en de verschillende woonbuurten. De groene gordel is een belangrijk element voor de gehele gemeente en vormt een groene buffer tussen het woongebied en de zware industrie van de omgeving. Het groene gebied is voornamelijk recreatiegebied waar de natuur een vrije rol heeft. In de groengordel is water een belangrijk onderdeel. Bij de inrichting van het groengebied is gebruikgemaakt van reliëf in het landschap.
Beoogde ontwikkelingen
In het plangebied zal een nieuw multifunctioneel centrum worden ontwikkeld, bestaande uit een zwembad en twee sporthallen met bijbehorende horeca- en parkeervoorzieningen. Om de effecten op beschermde natuurwaarden te beoordelen is veldonderzoek verricht in 2010 door bureau Stadsnatuur Rotterdam (bijlage 9). Dit onderzoek was gericht op de aanwezige flora, broedvogels en vleermuizen. De gegevens met betrekking tot amfibieën en vissen zijn ontleend aan regionale verspreidingsgegevens uit verschillende bronnen (onder andere www.waarneming.nl).
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een zwembad en twee sporthallen met bijbehorende horeca- en parkeervoorzieningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel, bosmuis, wezel, hermelijn, bunzing, konijn bruine en groene kikker, gewone pad | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | ||||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | ||||
bijlage IV HR | alle vleermuizen (beperkt foerageergebied) | ||||
vogels | cat. 1 t/m 4 |
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Het ecologisch onderzoek uit 2010 geeft aan dat het groen een beperkte betekenis heeft als foerageergebied voor vleermuizen. De geringe aantasting van dit groen leidt daarom niet tot strijdigheid met de Ffw. Beschermde vissoorten, reptielen en insecten en zwaar beschermde amfibieën ontbreken in Rozenburg. Ook ten aanzien van deze soortengroepen staat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Bij de uitvoering zal rekening gehouden moeten worden met broedvogels door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
6.7 Duurzaamheid En Energie
6.7.1 Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.
In het Programma van Eisen voor het MFC zijn uitgangspunten en voorwaarden voor duurzaam bouwen opgenomen:
- gebouworiëntatie (warmere ruimten zoveel mogelijk op het zuiden);
- het toepassen van een duidelijke scheiding tussen natte en droge functies, warme en koude ruimten;
- ruimtefuncties clusteren (geen gekoelde fitnessruimte of gezamenlijke hal direct naast een warme zwemzaal);
- gebruik van beweegbare bodem als badafdekking (beperken verdampingsverliezen);
- plaats van de techniek (met name waterbehandeling en luchtbehandeling) dicht bij de gebruikers;
- optimale daglichthoeveelheid;
- eisen aan kanalen;
- eisen aan zonering van ruimten;
- toepassing van een groen dak.
6.7.2 Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma, waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet, wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 m van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Het plangebied ligt buiten het gebied voor het warmtenet. Er zijn binnen de gemeente plannen om het warmtenet door te trekken naar de deelgemeente Rozenburg. Indien het MFC, uiterlijk in de besteksfase, een leveringsovereenkomst kan sluiten met de leverancier van de 'warmte', zal het MFC worden aangesloten op het warmtenet.
6.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plangebied. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het project.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Rotterdam en bevindt zich op het grondgebied van de deelgemeente Rozenburg. De deelraad heeft voor de realisatie van het gebouw, de parkeervoorzieningen, het water en groen en de infrastructurele voorzieningen een krediet beschikbaar gesteld. Na realisatie zal de afdeling Vastgoed de beheerder worden van het complex, die het op haar beurt verhuurt aan de eindgebruikers. De kosten voor de gemeente kunnen zodoende met de exploitatie worden gedekt.
Omdat de gemeente zelf grondeigenaar is en het complex na realisatie zelf zal gaan exploiteren, wordt geen exploitatieplan opgesteld.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Communicatie
Vanaf december 2009 zijn diverse belanghebbenden betrokken geweest bij het ontwerpproces. Tijdens de vorming van de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden en het technisch en functioneel Programma van Eisen, zijn respectievelijk de 'klankbordgroep Omwonenden' en de 'klankbordgroep Gebruikers' opgericht. Door middel van diverse bijeenkomsten zijn de keuzes besproken. De vertegenwoordigers konden hun visie geven en aanbevelingen zijn meegenomen in de verdere planuitwerking.
Na het vaststellen van de randvoorwaarden en het Programma van Eisen zijn deze uitgangspunten nogmaals doorgenomen met de belanghebbenden. Dit heeft de basis gevormd voor het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan.
Over de onderbouwing van het aspect 'externe veiligheid' heeft een afzonderlijke informatiebijeenkomst plaatsgevonden met direct omwonenden, aangezien er over dit onderwerp op voorhand veel vragen waren. Daarnaast is er een algemene informatieavond georganiseerd over het voorontwerpbestemmingsplan op 20 juni 2012. Tijdens deze avond is er gelegenheid om vragen te stellen en opmerkingen te geven.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft bovendien ter inzage gelegen op het Stadskantoor en op de gemeentelijke website van 1 tot en met 12 juni 2012. Deze versie van het plan is bovendien gepresenteerd tijdens een openbare informatieavond op 19 juni 2012.
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld, dat conform de wettelijke verplichting voor een periode van 6 weken ter inzage heeft gelegen en waarop zienswijzen ingediend konden worden.
8.2 Overleg
Voordat het plan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, is het plan voorgelegd aan diverse overlegpartners met de vraag of zij konden instemmen met het plan. Eventuele opmerkingen en/of aanvullingen konden eveneens tijdens deze overlegronde kenbaar worden gemaakt.
Het plan is in dit kader voorgelegd aan:
- 1. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
- 2. Rijkswaterstaat;
- 3. Ministerie van Economische Zaken;
- 4. Ministerie van Defensie;
- 5. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
- 6. Waterschap Hollandse Delta;
- 7. Gasunie
- 8. Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR);
- 9. DCMR;
- 10. BOOR;
- 11. Stedin;
- 12. Kamer van Koophandel;
- 13. Tennet;
- 14. Stadsregio.
Van de DCMR, het waterschap Hollandse Delta en BOOR zijn overlegreacties ontvangen. Onderstaand zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien. Per reacties is een conclusie opgenomen die aangeeft of en op welke wijze de reactie tot aanpassing van het plan heeft geleid.
DCMR
DCMR geeft aan dat het ruimtelijk beleidskader moet worden geactualiseerd, inmiddels is sprake van een aantal vastgestelde structuurvisies. Het realiseren van de waterberging staat mogelijk op gespannen voet met de herplantplicht van 60 bomen, dit zou nader kunnne worden toegelicht.
DCMR beschouwt het MFC en het bijbehorende parkeerterrein als één geheel omdat het parkeerterrein wordt aangelegd ten behoeve van het MFC. Omdat ten opzichte van het parkeerterrein niet aan de genoemde richtafstand van 30 m kan worden voldaan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening specifiek onderzoek worden verricht naar de geluidbelasting vanwege het parkeerterrein. Indien nodig moeten maatregelen worden beschreven en opgenomen in de regels van het plan.
In de paragraaf industrielawaai moet worden vermeld dat het MFC een inrichting vormt in de zin van de Wet milieubeheer. Het MFC valt onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, ten opzichte van omliggende woningen moet worden voldaan aan de geluidsnormering uit het Besluit.
In de toelichting wordt een opsomming gegeven van duurzame maatregelen die kunnen worden toegepast bij de voorgenomen ontwikkeling. In het PVE voor het MFC zijn echter concrete voorwaarden voor duurzaam bouwen opgenomen zodat deze tevens in de toelichting van het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.
In de regels van het bestemmingsplan is een specifieke gebruiksregel opgenomen over het aantal evenementen dat per jaar wordt toegestaan (5 evenementen). Het is wenselijk om te benoemen om welke typen evenementen het maximaal gaat, conformd de typologie voor evenemten uit de APV.
Om de verantwoording van het groepsrisico te verbeteren kunnen enkele aanvullingen worden opgenomen:
- verwijzen naar het beleidskader Groepsrisico Rotterdam en aangeven dat het een 'zware groepsrisicoverantwoording' betreft
- er kan meer aandacht worden besteed aan de locatieafweging en de rol die externe veiligheid daarin speelt
- afwegingen ten aanzien van kosteneffectiviteit
- ga in op het toxisch scenario
- geef aan hoe de maatregelen van een 'blinde muur' wordt geborgd
- geef aan dat de gemeente het PvE hanteert bij vergunningverlening zodat wordt toegezien op het toepassen van maatregelen
DCMR geeft aan dat er een actuele versie van het onderzoeksrapport beschikbaar is en verzoekt om deze op te nemen in de toelichting van het bestemmingsplan.
beantwoording
Het beleidskader wordt geactualiseerd. Op advies van de DCMR wordt de geluidbelasting als gevolg van het parkeerterrein berekend. Toetsing van de geluidniveaus vindt plaats in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Omdat het een openbaar parkeerterrein betreft, dat daarom niet behoort tot de inrichting van het MFC, vindt er geen toetsing plaats in het kader van de melding op grond van het Activiteitenbesluit. Dit wordt bevestigd door het akoestisch bureau dat het onderzoek uitvoert. De resultaten van het onderzoek, inclusief mogelijke maatregelen, worden verwerkt voordat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Overige aanvullingen op de tekst van de toelichting worden verwerkt, behalve het voorstel ten aanzien van het regelen van evenementen. Vanuit het oogpunt van hinder is het aantal evenementen vastgelegd in het bestemmingsplan. Of een evenement wordt toegestaan en op welke wijze het evenement moet worden georganiseerd is niet ruimtelijke relevant, deze aspecten worden bij de aanvraag van een evenementenvergunning getoetst in het kader van de APV. Daarom worden ten aanzien van de voor het type evenement geen regels opgenomen in het bestemmingsplan.
conclusie
De overlegreactie leidt tot aanpassing en aanvulling van de toelichting bij het bestemmingsplan. tevens wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van het parkeerterrein. Dit rapport wordt opgenomen in de bijlagen bij de toelichting van het plan en de resultaten worden besproken in paragraaf 6.1 Bedrijven en milieuzonering.
Hollandse Delta
overlegreactie
Waterschap Hollandse Delta geeft in haar overlegreactie aan dat zij voldoende betrokken zijn geweest bij de ruimtelijke indeling. Het plan geeft zodoende geen reden tot het maken van opmerkingen.
beantwoording
De overlegreactie wordt ter kennis genomen.
conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
BOOR
overlegreactie
BOOR (Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam) geeft in haar overlegreactie aan dat in een eerdere versie van het bestemmingsplan een omvang van het plangebied van 10.000 m2 genoemd werd. In de toegestuurde versie voor het vooroverleg wordt gesproken over 9.000 m2.
beantwoording
De stedenbouwkundige randvoorwaarden uit 2010 spreken van een terrein van circa 10.000 m2 dat beschikbaar is voor het MFC. Deze maat is zodoende in eerdere (concept)versies van het bestemmingsplan ook aangehaald in de toelichting van het bestemmingsplan.
Met dat de begrenzing van de bestemmingen helder werd, kon ook de maat concreter worden benoemd. De gronden met de bestemming Gemengd, de groenstrook als afscherming richting de woningen en de groenstrook richting de straatzijde omvatten gezamenlijk zo'n 9.000 m2.
Inmiddels is het plangebied van dit bestemmingsplan overigens verruimd, omdat delen van de omliggende groenstrook buiten het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Rozenburg' waren gelaten. Deze delen van de groenstrook worden nu in het bestemmingsplan voor het MFC meegenomen.
Het plangebied is zodoende verruimd, terwijl de oppervlaktemaat voor het MFC-terrein verder gespecificeerd is.
Conclusie
De overlegreactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
Bijlage 1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Bijlage 1 Verkeersonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Dcmr Milieudienst Rijnmond
Bijlage 3 Onderzoek DCMR Milieudienst Rijnmond
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Mfc Rozenburg
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek MFC Rozenburg
Bijlage 5 Kwantitatieve Risicoanalyse Aardgastransportleidingen
Bijlage 5 Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleidingen
Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Advies Vrr Externe Veiligheid
Bijlage 7 Advies VRR Externe Veiligheid
Bijlage 8 Flora En Fauna Bureaustudie
Bijlage 8 Flora en fauna bureaustudie