Lage Weide
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 29-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
Het bestemmingsplan Lage Weide met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2120LageWeide-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 Archeologisch monument
Monument als bedoeld in artikel 1 onder c. van de Monumentenwet 1988.
1.7 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.9 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.12 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.13 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.14 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
1.15 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.16 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.17 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.
1.18 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.19 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.20 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.21 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.22 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.23 Souterrain
Een gebruiksruimte in een gebouw dat zich gedeeltelijk ondergronds bevindt.
1.24 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.25 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.26 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.27 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.28 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer;
- d. 'Waarde - Archeologie' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met het daarbij behorende erf en weide;
- b. zorgwoningen;
- c. 'Waarde - Archeologie' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- g. Waarde - Archeologie' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
8.2 Bouwvlak
Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
8.3 Geluidsgevoelige objecten
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van Geluidsgevoeligeobjecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
8.4 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in Hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan, tenzij:
- a. de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeurswaarde of,
- b. op grond van de Wet geluidhinder voor die hoogst toelaatbare geluidsbelasting hogere waarden kunnen worden vastgesteld of,
- c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
11.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Lage Weide'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
ASVZ (zorgorganisatie, gespecialiseerd in kleinschalige zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking en psychische problematiek) heeft het voornemen om op de locatie Lage Weide aan de Charloisse Lagedijk een (medisch)kinderdagcentrum en 11 zorgwoningen te realiseren, hierna ook wel genoemd zorghuisvesting. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
1.2 Ligging En Begrenzing
De locatie ligt in het zuiden van Charlois, tussen de A15 en het spoor richting de Waalhaven. Het betreft een deel van de voormalige voetbalvelden van TOGR. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangeduid.
![]() | ![]() |
Figuur 1.1 ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan En Gekozen Planopzet
Vigerende bestemmingsplan
Ter plaatse van de locatie is het bestemmingsplan 'Charloisse Lagedijk' van kracht, vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam op 2 februari 2017. Het beoogde perceel heeft met name de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein'. Het zuidoostelijke deel heeft de bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein' en het noordoostelijke deel de bestemming Groen.
De realisatie van de nieuwe zorghuisvesting is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Wel was hierin een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die omschakeling naar de bestemming Woongebied mogelijk maakt. Om de bouw juridisch-planologisch mogelijk te maken, is in overleg besproken een bestemmingsplan op te stellen.
Planopzet
Allereerst zijn de plangrenzen bepaald op basis van de grenzen van de vigerende bestemmingen (alleen gewijzigde bestemmingen worden in dit plan opgenomen). Hier wordt op aangesloten, waarbij de stedelijk geldende bestemmingsmethodiek wordt toegepast. Er wordt gewerkt met globale bestemmingen vanwege het kleinschalige karakter van het gebied en de flexibiliteit van de ontwikkeling.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
- 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 2. Ruimte voor een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 3. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening, Artikel 3.1.6 lid 2: de rijksladder
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Dit is de reden dat in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de “ladder voor duurzame verstedelijking” is opgenomen. De bouw van nieuwe zorgwoningen en maatschappelijke voorzieningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Hierna is de behoefte beschreven.
Toetsing initiatief aan rijksladder
Dit gebied is bestemd voor zorginstelling ASVZ, een organisatie die zorg verleent aan mensen met een verstandelijke beperking. Op de zorglocatie Lage Weide worden woongebouwen gerealiseerd voor ASVZ voor 68 kinderen van 4 tot 18 jaar oud. Daarnaast komt er een kinderdagcentrum voor circa 90 kinderen, zowel voor kinderen die op de locatie gaan wonen als uit de omgeving.
Er is behoefte aan de bouw van zorgwoningen die geschikt zijn voor kinderen met een zorgvraag en een dagopvang. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.4.
2.1.3 Conclusie rijksbeleid
De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
Uit de bovenstaande toetsing en de nadere onderbouwing in paragraaf 4.4 blijkt dat met de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de rijksladder voor duurzame verstedelijking. Het rijksbeleid staat de ontwikkeling niet in de weg.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Verordening Ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Toetsing initiatief aan provinciale ladder
De realisatie van zorgwoningen en een kinderdagcentrum wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 1.1.1 Bro). De relevante regio voor toetsing is de zorgregio Rotterdam.
Bron: ASVZ (zorgregio Rotterdam = lichtblauw)
Lid 1
- 1. De actuele regionale behoefte aan zorgwoningen en een kinderdagcentrum is nader onderbouwd in paragraaf 4.4 (zie ook de toetsing aan de rijksladder in paragraaf 2.1.2).
- 2. In dit geval wordt gebruik gemaakt van een binnenstedelijke transformatielocatie (sportvelden). Daarom is toetsing aan lid 1 sub 3 niet noodzakelijk.
Lid 2
De locatie valt onder de provinciale definitie van bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangemerkt als 'beter benutten bebouwde ruimte'. Het project geeft hier invulling aan omdat sprake is van een intensievere benutting van stedelijk gebied.
Uitsnede visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte'
2.2.2 Conclusie provinciaal en regionaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de provinciale ladder.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030 (2007)
De Stadsvisie Rotterdam 2030 bevat het ruimtelijk kader voor alle plannen, projecten en investeringen in de stad. Het bevat daarnaast een uitvoeringsstrategie: door effectmeting is de gemeente in staat voorrang te geven aan plannen die het meest bijdragen aan een sterke economische structuur en een aantrekkelijke woonstad.
De keuzes die in de Stadsvisie zijn gemaakt staan voor een maximale binnenstedelijke intensivering met een fors accent op de binnenstad, afzien van grootschalige nieuwbouw 'in de wei', het concentreren van verkeersintensieve bestemmingen op knooppunten en een sterk accent op de openbare ruimte. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan duurzame stadsontwikkeling en ook duurzame mobiliteit.
2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020 (2016)
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
- de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
- te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen donder druk staat; en
- woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
- een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad,
- ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden, en
- energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.
De basis op orde houden door:
- het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
- betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk,
- goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken,
- toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt, en
- woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
In de woonvisie worden geen specifieke uitspraken gedaan over zorgcomplexen. De ontwikkeling betreft vervangende nieuwbouw voor een te verlaten locatie in Lombardijen en is niet in strijd met de Woonvisie.
2.3.3 Uitvoeringsprogramma woonvisie 2010-2014
De volgende hoofddoelen vormen de uitwerking van de centrale ambitie van de woonvisie (een aantrekkelijke woonstad):
- 1. Realiseren van aantrekkelijke woonmilieus.
- 2. Realiseren van een goed woon- en leefklimaat.
- 3. Bieden van mogelijkheden voor een wooncarrière in de stad.
- 4. Versterken imago Rotterdam als woonstad.
Deze hoofddoelen zijn in lijn met de beleidsdoelstellingen uit de Woonvisie 2003-2017, de Stadsvisie 2007-2030 en de Geactualiseerde Woonvisie 2007-2010.
Alle Rotterdammers moeten prettig in Rotterdam kunnen wonen. Een goede woning en een aantrekkelijke omgeving zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. Daarom blijft Rotterdam zich richten op verbetering van de kwaliteit en diversiteit van de woningvoorraad, op verkorting van wachtlijsten en op kansen op de woningmarkt voor iedereen. De gemeente Rotterdam behoudt Rotterdammers voor de stad door woonmilieus en mogelijkheden tot wooncarrière te bieden die aansluiten bij hun behoeften. Studenten, ouderen en gezinnen hebben bijzondere belangstelling.
Het verbeteren van de kwaliteit van de woonmilieus vraagt om een totaalbenadering. Daarin staat het samenspel tussen woning, woonomgeving en bewoners centraal. Behalve fysieke zaken (zoals de inrichting van de buitenruimte) spelen ook sociale, functionele en belevingsaspecten (zoals de interactie tussen bewoners en de aanwezigheid van voorzieningen) een belangrijke rol.
Het uitvoeringsprogramma voorziet in de ontwikkeling van woonservicegebieden. Dit zijn wijken of buurten waarin ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk en met behoud van eigen regie kunnen wonen en waarin sprake is van een samenhangend aanbod op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Eén van de principes uit het stedelijke Projectplan Woonservicegebieden is: "Er is sprake van integrale zorg en dienstverlening, georganiseerd vanuit een servicepunt, zorgpunt of steunpunt."
Het plangebied is niet aangewezen als woonservicegebied omdat deze ontwikkeling ook niet onder het begrip woonservicegebied valt. Wel het ten noordoosten van het plangebied gelegen Zuidwijk. Aansluiting wordt gezocht met dit woonservicegebied.
2.3.4 Welstandsnota Rotterdam
Het welstandsbeleid is op 11 oktober 2012 vastgelegd in de Welstandsnota Rotterdam door de gemeenteraad.
Welstandsniveaus
Op de kaart Welstandsniveaus worden verschillende gebieden aangegeven. De als bijzonder aangemerkte gebieden en structuren zijn van bijzonder belang voor de stad Rotterdam. Deze gebieden worden in de Welstandsnota apart beschreven en er is een uitgebreider welstandsbeleid op van toepassing. Dan zijn er de gebieden waar geen welstandstoets zal plaatsvinden: de welstandvrije gebieden. Daarnaast zijn gebieden aangeduid die in ontwikkeling zijn. Voor de overige gebieden geldt het welstandsniveau regulier.
Gebiedstypen
De kaart Gebiedstypen geeft een indeling van gebiedstypen. Elk gebiedstype heeft eigen karakteristieken en kenmerken. Hierdoor zijn er per gebiedstype verschillende welstandsregels (aanvullende gebiedscriteria) van toepassing.
Het plangebied is aangeduid als 'regulier' welstandsniveau. Binnen het plangebied gelden de vaste en aanvullende gebiedscriteria van het gebiedstype haven en bedrijventerrein.
2.3.5 Visie Charloisse Lagedijk Zone 2030
De Charloisse Lagedijk zone (hierna de CLD zone genoemd) is al in de Stadsvisie gemarkeerd als kansrijke zone voor Rotterdam. Kwaliteiten zijn het vele groen, het cultuurhistorische karakter van de lintbebouwing en het landschap, een bijzonder woonmilieu, ruimte voor sport, recreatieve kwaliteiten en mogelijkheden voor economische en bedrijfsmatige ontwikkelingen.
Het gebied heeft potentie om van grote betekenis te zijn voor Charlois en voor Rotterdam omdat er een aanzienlijk aantal locaties is met mogelijkheden voor ontwikkeling. Tegelijkertijd ontstaat daarmee de dreiging van versnippering en verrommeling. Het vigerende ruimtelijke kader biedt onvoldoende mogelijkheden om gebruik te maken van de geboden kansen. Een visie is nodig om een duidelijk toekomstperspectief te schetsen.
In de visie is onder andere het volgende opgenomen voor het plangebied: 'Specifieke vormen van wonen, zoals woonvoorzieningen voor de zorgsector, behoren eveneens tot de mogelijkheden. Voor de combinatie van verschillende typologieën ten aanzien van 'wonen' zal per gebied en locatie een afweging worden gemaakt.' Het planvoornemen past daarmee binnen de Visie Charloise Lagedijk Zone 2030.
2.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Huidig Gebruik En Actuele Ontwikkelingen
Het plangebied betreft een deel van de voormalige speelvelden van voetbalvereniging TOGR. Deze voetbalvereniging is per 11 juni 2013 opgeheven. Sindsdien zijn de velden niet meer als zodanig in gebruik.
Figuur 3.1 Voormalige sportvelden voetbalvereniging TOGR
De gronden zijn tijdelijk in gebruik geweest als zorghotel waar diverse zorginstellingen een tijdelijk onderkomen vonden tijdens de verbouwing of renovatie van hun instellingen. Inmiddels is het tijdelijk zorghotel niet meer aanwezig.
Luchtfoto 2014
3.2 Archeologie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische verwachting
In de diepere ondergrond van het plangebied, onder het veen, kunnen bewoningssporen uit de prehistorie tot en met de Bronstijd voorkomen. In het gehele plangebied kunnen in de top van het veen bewoningssporen uit de periode vóór 1373 voorkomen (vanaf de Late IJzertijd). Bewoningssporen uit de 15e eeuw en later kunnen onder meer op en langs de dijk van de Polder van Charlois, de Charloisse Lagedijk, voorkomen.
Bescherming van de archeologische waarden
Waarde Archeologie
Voor het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld. Uitgezonderd zijn werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en bestaande weg- en leidingcunetten.
3.3 Cultuurhistorie
Geschiedenis van de Charloisse Lagedijk (CLD) zone
De 14e tot de 19e eeuw: het ontstaan van polders en dijkdorpen
De CLD zone maakt onderdeel uit van het Eiland van IJsselmonde. Als cultuurlandschap behoort het eiland tot de Zuid-Nederlandse zeekleipolders. Deze ondergrond en de ligging tussen de grote rivieren zorgde er in het verleden voor dat het eiland moeizaam te handhaven was en vaak overstroomde. Om die reden vond slechts zeer beperkte verstedelijking plaats.
In het laaggelegen poldergebied waren de rivierdijken, na hun aanleg in de middeleeuwen, de hoogste en dus veiligste vestigingsplaatsen. Dijkdorpen op zeeklei ontstonden meestal spontaan en vertonen een uiterst eenvoudige, lineaire plattegrond. Vaak ontbreekt in een dijkdorp de dorpskern en kwam er enkel een kerk als het inwonersaantal groot genoeg was. De dorpen zijn doorgaans gebouwd langs de binnenkant van een dijk. Na aandijking van een nieuwe polder was uitbreiding mogelijk aan de buitenkant van de oude zeedijk. De dijken zelf werden hierdoor niet langer versterkt en verhoogd, waardoor er veel meer van de oorspronkelijke bebouwing bewaard bleef.
De Charloisse Lagedijk is aangelegd bij de definitieve vorming van de 14e eeuwse polders Charlois en Oud Pendrecht. Andere voorbeelden van dijkdorpen, die nu echter niet meer bestaan, zijn Oud Pendrecht en Katendrecht.
De Charloisse Lagedijk maakte deel uit van de eeuwenoude structuur van dijken en wegen op het eiland van IJsselmonde. Daarbij liep de Charloisse Lagedijk over in de Charloisse Hogedijk (nu Schulpweg) die verderop afboog naar de Kromme Zandweg. Haaks op de Charloisse Lagedijk takten de lange lijnen aan op de Smitshoekseweg en de Katendrechtseweg. De huidige Smitshoekseweg en Dorpshof zijn restanten van die vroegere lange lijnen. In oostelijke richting liep de Charloisse Lagedijk langs de Kapelbrug naar het noorden. Hier is de wijk Zuidwijk overheen gebouwd, van de dijk is hier vrijwel niets meer terug te vinden.
De 20e eeuw: isolement
De Maas vormde lange tijd een natuurlijke barrière tussen de Hollandse stadscultuur en de agrarische eilandcultuur. Vanaf begin vorige eeuw veranderde dit beeld radicaal. De expansie van de Rotterdamse haven verliep in een hoog tempo. In grote delen van de polder werden stedelijke woonwijken gebouwd. Zo vonden de vele werknemers van de haven, voor een groot deel migranten uit zuidelijke provincies van Nederland, huisvesting in de wijken Heijplaat, Tarwewijk en Afrikaanderwijk.
In het begin van de 20e eeuw werd de Havenspoorlijn naar de nieuw uitgegraven Waalhaven aangelegd. Daarmee ontstond een eerste scheiding in het polderlandschap.
Na de tweede wereldoorlog werden de tuinsteden aangelegd om het grote huizentekort in Rotterdam op te lossen. In de jaren '50 werd Wielewaal gebouwd. In de jaren '60 werden de wijken Pendrecht en Zuidwijk aangelegd. Daarop volgde de aanleg van de metro, van de snelweg A15 en van de Betuwelijn. De CLD zone werd daarmee ingeklemd en doorsneden door grote infrastructurele werken. Feitelijk ontstond een geïsoleerd gebied: het behoorde niet tot het ommeland maar ook niet tot de stad.
Aan de andere kant van de snelweg startten vanaf einde vorige eeuw de uitbreidingen op grondgebied van Barendrecht. Nieuwe Vinexwijken bieden daar een woonklimaat waar ook de Rotterdamse middenklasse zich toe aangetrokken voelt. Ondanks de verbindingen die er liggen tussen deze Vinexwijken en Rotterdam is de snelweg A15 nog wel een grote barrière.
Uiteraard heeft ook de CLD zone in de afgelopen decennia veranderingen ondergaan. Langzaam begon divers programma dat geen plek in de stad vond, het gebied op te vullen: sportvelden, het bedrijventerrein Charloisse Poort en andere kleine bedrijven. Desondanks bleef de CLD zone nog steeds in belangrijke mate een staalkaart van het oorspronkelijke Hollandse landschap met de Charloisse Lagedijk als historisch lint zoals het gebied dat vroeger kende.
De 21e eeuw: nieuwe ontsluitingen
De voorgaande beschrijving laat zien hoe de CLD zone steeds meer ingesloten werd. Kenmerkend voor de recente ontwikkelingen vanaf 2000 is dat het gebied juist weer opnieuw ontsloten wordt:
- de opheffing van de Havenspoorlijn. Over het voormalige Havenspoor loopt nu een fietspad.
- de Zuiderparkweg (autoroute en fietsroute). Dit zorgt ervoor dat Barendrecht en Carnisselande beter en directer aangesloten zijn op Rotterdam Zuid en vice versa. De sportcomplexen zijn door middel van deze verbinding uitstekend verbonden met Rotterdam en met Barendrecht.
- De Groene Verbinding, een fietsroute die vanaf Rotterdam Zuid over de snelweg A15 naar het Buytenland en naar Albrandswaard loopt.
- de eerste fase van de aanleg van de Blauwe Verbinding.
Door de nieuwe verbindingen zal de barrièrewerking van de grootschalige infrastructuur rond de CLD zone afnemen. De CLD zone wordt beter toegankelijk voor Rotterdammers en inwoners van buurgemeenten. Door de opheffing van dit isolement kan de CLD zone meer gaan betekenen voor Rotterdam en de omgeving.
Cultuurhistorie in CLD-zone en toekomst
De CLD zone, met daarin de Charloisse Lagedijk, is een restant van het cultuurhistorische landschap dat in de 14e eeuw is aangelegd. Vanaf de 20e eeuw is het gebied door grote infrastructuur omsloten, doorsneden en versnipperd. Charlois wordt daarmee ook afgesloten van de gebieden ten zuiden van de snelweg A15. Ondanks de grote infrastructuur en diverse stedelijke functies die een plek kregen in het gebied, is het een staalkaart van Hollandse cultuurhistorie gebleven.
Vanaf de 21e eeuw ontstaan nieuwe plannen. Het Havenspoor naar de Waalhaven maakt plaats voor een fietspad, waardoor meer relatie ontstaat tussen de wijken Pendrecht en Zuidwijk en de CLD zone. Met de komst van de Zuiderparkweg, de Blauwe Verbinding en de Groene Verbinding zal de barrièrewerking van de snelweg A15 sterk verminderen.
De CLD zone staat aan de vooravond van een nieuwe episode, waarin het gebied meer open en toegankelijk wordt en een andere betekenis kan krijgen voor Charlois en Rotterdam Zuid. Tevens kan het gebied een schakel vormen naar de buitengebieden en de buurgemeenten.
Planvoornemen
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de Charloisse Lagedijk. Wel is het plan beperkt zichtbaar vanaf de Charloisse Lagedijk (tussen de bomen door).
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Aanleiding
De groep die gehuisvest zal worden in deze nieuwe locatie verblijft momenteel op verschillende adressen welke samen worden aangeduid als locatie Lombardijen te Rotterdam. Deze locatie is circa 20 jaar in gebruik en voldoet qua wonen niet meer aan de huidige eisen. Het KDC/dagbesteding gebouw voldoet in principe wel aan de huidige eisen. Het gebouw heeft wel enkele incourante ruimten zoals de entree welke vrij groot van opzet is en daardoor slechts beperkt gebruikt kan worden.
Het huurcontract van locatie Lombardijen loopt medio 2017 af. De mogelijkheden zijn onderzocht om de locatie te renoveren. De daartoe gesloten huidige overeenkomst eindigt van rechtswege medio 2017. Gesprekken met de verhuurder hebben uiteindelijk niet geleid tot een voor ASVZ verantwoord investeringsniveau. Door de Raad van Bestuur van ASVZ is dan ook besloten de onderhandelingen op dit vlak te beëindigen en de blik te richten op een nieuw te ontwikkelen locatie. Er is inmiddels met de verhuurder van Lombardijen gesproken over het voor een bepaalde periode verlengen van de huurovereenkomst, omdat De lage Weide niet in de tijd aansluitend in gebruik kan worden genomen.
4.2 Ontwerp
Ontwerp plangebied
In het uitgewerkte stedenbouwkundig plan voor de totale locatie is reeds rekening gehouden met de overige invulling van het relatief grote perceel. Op het door ASVZ te ontwikkelen gedeelte van de locatie is planologisch voldoende ruimte om naast zorgwoningen ook de andere functies te huisvesten. Uitgangspunt is dat in de nieuwbouw de functies zorgwonen en een Kinderdagcentrum (KDC) en ondersteunende functies worden gerealiseerd. De oorspronkelijke verkaveling voldeed niet aan de wensen van ASVZ en bestond uit een verkaveling op basis van hoeves in combinatie met een omsloten binnenterrein per kavel. In nauw overleg met de gemeente Rotterdam is door Buro5 een stedenbouwkundige opzet gemaakt die rekening houdt met de opgestelde uitgangspunten. Er is uitgegaan van een verkaveling met kleinschalige bebouwing (onder 1 kapwoningen) per kavel. Daarnaast is er ruimte op de locatie om het kinderdagcentrum en medische en behandelruimten in één gebouw te realiseren danwel zo ten opzichte van elkaar te situeren dat de medische en behandelruimten vanuit het kinderdagcentrum binnendoor bereikbaar zijn.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Lage Weide zijn door de stedenbouwkundige van de gemeente randvoorwaarden opgesteld. De opgestelde randvoorwaarden zijn een nadere uitwerking van de eerder opgestelde Visie Charloissse Lagedijk Zone (paragraaf 2.3.5). De hoofdopzet van de buurt wordt gevormd door een kruisvormige wegenstructuur waar omheen 7 losse kavels zijn gegroepeerd. Vijf kavels zijn qua omvang vergelijkbaar. Eén kavel is half zo klein en één kavel is veel groter. Op de laatste kavel is het KDC gepland. Het plan is dusdanig van opzet dat het een eigen karakter krijgt. Een karakter dat zich laat omschrijven als los (maar met behoud van samenhang), informeel, groen en kleinschalig. Los en informeel komt tot uitdrukking in zowel de buitenruimte als bij de bebouwing. Zo worden geen getrokken rooilijnen toegepast en is de bebouwing los en speels ingepast. De huidige groenstrucuur wordt verder uitgebouwd waarbij bestaande bomen worden ingepast. Er is aandacht voor de overgang tussen privé en openbaar gebied door de inzet van hagen. De kleinschaligheid komt tot uitdrukking in de maatvoering van de woningrijen, de differentatie van de hoofdvormen, de gootlijnen en de toevoeging van verschillende bouwkundige elementen. De samenhang wordt gewaarborgd door de toepassing van zadeldaken, de afstemming van de positie en hoogte van gevelelementen en door middel van kleur- en materiaalgebruik. De bebouwing wordt als een samenhangend geheel ontworpen. De stijl is traditioneel zonder historiserend te zijn.
Voor het plan gelden beeldkwaliteitspunten waaraan getoetst wordt. De vastgestelde vaste en aanvullende criteria die gelden voor de Lage Weide kunnen worden onderverdeeld in criteria voor de ruimtelijke inpassing, de verschijningsvorm en materiaal, kleur en detaillering. Deze laatste criteria hebben we in de toelichting van het bestemmingsplan niet opgenomen omdat deze ruimtelijk minder relevant zijn.
Ruimtelijke inpassing:
- Bouwinitiatieven houden de stedenbouwkundige structuur van losse bebouwing in een parkachtig landschap herkenbaar en verstoren deze niet.
- Bouwinitiatieven passen bij de sfeer en karakter van het parkachtig landschap.
- Bouwinitiatieven (waaronder hoogbouw) zijn in maat en schaal afgestemd op de omliggende bebouwing en de stad als geheel.
- De afstand tussen de bebouwing is zodanig dat er sprake is van op zichzelf staande eenheden in het landschap.
Verschijningsvorm:
Hoofdvorm:
- Nieuwbouw heeft een bij de omliggende bebouwing passende hoofdvorm.
- Bebouwing wordt als compact volume ontworpen.
- Uitgangspunt voor bouwinitiatieven is de samenhang binnen de architectonische eenheid.
- Bijgebouwen zijn herkenbaar als op zichzelf staande volumes en zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
- Aan- en uitbouwen en andere ingrepen aan het hoofdgebouw zijn in samenhang met de architectonische eenheid ontworpen.
- De kapvorm ondersteunt de samenhang binnen de architectonische eenheid.
- Aan- en uitbouwen, dakkapellen en andere toevoegingen aan het hoofdgebouw zijn in samenhang met de architectonische eenheid ontworpen.
Gevelopbouw:
- Het gevelontwerp is consequent en goed van verhouding, en qua indeling en plasticiteit afgestemd op de omliggende bebouwing.
- Bebouwing wordt als alzijdig volume ontworpen (expeditie, vuilopslag uit het zicht).
- Ingrepen aan de gevel, waaronder nieuwe balkons en luifels, passen binnen de structuur, maat en schaal van het hoofdgebouw.
- Vormgeving van hoeken en/of kopgevels vindt plaats op een gelijkwaardige manier met de andere gevels.
Overgangen privé-openbaar
- Entreegebieden van gebouwen, inclusief luifels en logo's zijn uitnodigend en kwalitatief hoogwaardig vormgegeven.
- Beganegrondgevels aan de openbare ruimte hebben een bij de situatie passende openheid. In woon-, winkel-, en kantoorgebieden zijn dichte (bergings-)gevels aan de straat ongewenst.
- Erfafscheidingen aan de voorzijde en aan de zijkanten zijn groen van aard.
- Erfafscheidingen bij achtertuinen zijn groen van aard en waarborgen voldoende privacy.
4.3 Programma
Nieuwbouw ten behoeve van de herhuisvesting van circa 80 cliënten (zorgwoningen) in bestaande locatie in Rotterdam en een kinderdagcentrum (in combinatie met medische- / behandelruimten).
De nieuwe situatie is opgebouwd uit meerdere twee onder één kapwoningen waarin per geschakelde woning 2 groepen zijn gehuisvest. Een deel van de cliënten krijgt in de nieuwe situatie de beschikking over individueel sanitair terwijl dit nu in alle gevallen gedeeld sanitair is.
Zorgwoningen:
Primaire doelgroep voor de te realiseren bebouwing is de cliënt met een verzorgings/verplegingsvraag naast de begeleidingsvraag (VG 5 – 6 – 7 – 8). Het gaat dan om:
- Ernstig Verstandelijk Meervoudig Beperkte cliënten (EVMB)
- Enkele cliënten hebben een lichamelijke beperking.
- Cliënten met niet aangeboren hersenletsel
- Hoog niveau met bijkomende problematiek zoals bv autistische stoornissen
Ook cliënten met een tijdelijke verplegingsvraag (herstelzorg) kunnen op de locatie verblijven.
Opbouw groepen:
- EVMB: 2 groepen van 7 cliënten (7 VG5 en 7 VG8);
- Intensieve Begeleiding: 7 groepen van 7 cliënten (VG6 en VG7);
- Extra plaatsen: Per groep een extra logeer/crisisplaats = 9 cliënten.
KDC:
In het KDC zal aan kinderen in de leeftijd van 3 tot 18 jaar dagactiviteiten worden aangeboden. De meeste kinderen die het dagcentrum bezoeken, wonen in een van de woonvoorzieningen van ASVZ. Maar ook thuiswonende kinderen maken gebruik van het dagcentrum. Voor het merendeel gaat het om kinderen met een intensieve zorg- of begeleidingsvraag. De activiteiten zijn zeer divers. Het KDC wordt gecombineerd met medische- en behandelruimten (logopedie, fysiotherapie etc.).
Primaire doelgroep voor de te realiseren bebouwing is de cliënt met een verzorgings- / verplegingsvraag naast de begeleidingsvraag (VG 5 – 6 – 7 – 8). Het gaat dan om:
- Ernstig Verstandelijk Meervoudig Beperkte cliënten (EVMB)
- Enkele cliënten hebben een lichamelijke beperking.
- Cliënten met niet aangeboren hersenletsel
- Hoog niveau met bijkomende problematiek zoals bv autistische stoornissen
Het betreft ca. 48 cliënten EVMB, en ca. 40 cliënten Intensieve Begeleiding. In totaal betreft het dus ca. 90 cliënten waarvan ca. 40 extramuraal. De BSO betreft 8 – 10 cliënten per dag.
Opbouw KDC:
- KDC circa 90 plaatsen;
- Medische- / Behandelruimten.
4.4 Behoefte
De betreffende groep cliënten verblijft momenteel op verschillende adressen welke tezamen worden aangeduid als locatie Lombardijen te Rotterdam. Deze locatie is ca. 20 jaar in gebruik en voldoet aangaande het wonen niet meer aan de huidige eisen. Het huurcontract voor de huidige locatie loopt zoals gezegd in 2017 af (wel overeenstemming tot verlenging) De mogelijkheden zijn onderzocht om de locatie te renoveren en door te exploiteren. Gesprekken met de verhuurder hebben uiteindelijk niet geleid tot een voor ASVZ verantwoord investeringsniveau. Door de Raad van Bestuur van ASVZ is dan ook besloten de onderhandelingen op dit vlak te beëindigen en de blik te richten op een nieuw te ontwikkelen locatie.
Realisatie van dit plan moet leiden tot een kwalitatief hoogwaardige huisvesting welke zowel binnen de huisvestingsnorm als het benodigde bedrijfsrendement, naar de toekomst gezien, past binnen de visie en missie van ASVZ. De ruimtelijke kaders geven alle mogelijkheden om een hoogwaardige woonomgeving te creëren. Uitgangspunt is dat in de nieuwbouw de functie zorgwoningen en een Kinderdagcentrum (KDC) en ondersteunende functies worden gerealiseerd.
Er zijn flinke veranderingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zorg doorgevoerd. De AWBZ is opgehouden te bestaan en is overgegaan in de Wet Langdurige Zorg (WLZ). De in dit kader belangrijkste wijziging is dat in de gehandicaptenzorg ZZP 1 en 2 en een deel van ZZP 3 gefaseerd deel wordt van het WMO domein.
De indicatie van de te huisvesten doelgroep ligt binnen het spectrum VG 5-6-7-8 en behoort daarmee tot de WLZ.
Op basis van de te verwachten indicatiespiegel is het reëel te veronderstellen dat de gehele locatie kan worden ingezet ten behoeve van de WLZ. Op termijn kan echter een mix ontstaan van WLZ en “gescheiden Wonen en Zorg”.
4.4.1 Huidig aanbod
ASVZ is een zorgorganisatie, gespecialiseerd in kleinschalige zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking en psychische problematiek. Het bedrijf heeft 5000 medewerkers en ruim 1900 vrijwilligers die zich inzetten voor ongeveer 5200 cliënten in Zuid-Holland en West-Brabant. Dat kunnen (jong)volwassenen, ouderen, kinderen of gezinnen zijn.
ASVZ vertrekt uit de huidige locatie. De nieuwe locatie biedt zorg aan de bestaande patienten. Er is geen sprake van uitbreiding. De behoefte is op de huidige locatie reeds aangetoond en de verwachting is dat naar deze vorm van zorg vraag blijft de komende jaren. Uit onderstaand overzicht blijkt dat er ASVZ in Rotterdam zuid nog geen andere locaties voor zorgwoningen en dagbesteding heeft (bron: http://www.asvz.nl/wmojeugd/nl/waar-zitten-wij/).
Spreiding locaties ASVZ Rotterdam
• Paars = Ambulante begeleiding (wonen)
• Geel = Dagbesteding (werken/leren)
• Groen = Logeren (wonen en vrije tijd)
• Rood = BSO=Buitenschoolse Opvang (vrije tijd na het leren)
Conclusie
Het initiatief geeft invulling aan de behoefte van ASVZ (en de te verwachte vraag, zie paragraaf 4.4) aan een locatie voor begeleid wonen en kinderdagcentrum in Rotterdam-Zuid.
4.5 Juridische Planbeschrijving
Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels
Groen
Binnen de bestemming Groen zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden, watergangen en uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. Daarnaast zijn kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer toegestaan. Het betreft openbare groenvoorzieningen.
Maatschappelijk
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en zoegwoningen met het daarbij behorende erf en weide. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. Onder de bijbehorende weide wordt een ondergeschikte weide verstaan waar slechts enkele dieren worden gehouden.
Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij op de verbeelding de maximale bouwhoogte is aangeduid. Uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - berging' en 'specifieke bouwaanduiding - berging 2' is per aanduiding één berging buiten het bouwvlak mogelijk tot een oppervlak van ten hoogste 35 m2 c.q. 50 m2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn toegestaan voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen, voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen, bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan.
Algemene regels
In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels ten behoeve van bouwhoogte voor architectuur en techniek opgenomen. Daarnaast zijn ten behoeve van de flexibiliteit in het plan afwijkingsregels opgenomen voor afwijken van maten en bouwgrenzen.
Overgangsrecht en slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Hoofdstuk 5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Gemeentelijk beleid
(Herijking) Waterplan 2 Rotterdam
De gemeente Rotterdam en de waterschappen Hollandse Delta, Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard hebben gezamenlijk een waterplan voor Rotterdam gemaakt.
Het Waterplan voor Rotterdam is uniek. Stedenbouwkundigen en waterexperts hebben er samen aan gewerkt. Het plan vertelt met welke maatregelen wateroverlast in de toekomst wordt voorkomen, hoe een betere kwaliteit van het water ontstaat en hoe de veiligheid ook in de toekomst nog beter wordt gewaarborgd. In juni 2013 is de herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.
Deelgemeentelijk Waterplan Charlois-Feijenoord 2010-2015
In 2010 is de actualisatie van het deelgemeentelijk waterplan Charlois-Feijenoord vastgesteld. In het waterplan wordt gebiedspecifiek ingegaan op de kenmerken, de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Verder is een lokale watervisie beschreven en een concreet uitvoeringsprogramma, waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven.
Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente, rekening houdend met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied. Het waterplan is een strategisch beleidsplan en geeft richtlijnen voor toekomstige plannen en investeringen voor het water in de gebieden Charlois en Feijenoord. Het is tevens een operationeel plan met concrete maatregelen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit voormalige sportvelden. De bodem in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit lichte klei met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap V. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Aan de randen van het plangebied zijn overige watergangen aanwezig. Hiervoor geldt een beschermingszone van 1 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Veiligheid en waterkeringen
Ten zuiden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Een klein deel van de zuidrand van het plangebied ligt binnen de kern-/beschermingszone van deze kering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 zorgwoningen en een kinderdagcentrum. Ten gevolge hiervoor wordt er circa 3.947 m2 extra verharding toegevoegd.
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. Dit betekent dat er circa 395 m2 (3.947 * 0,1) aan open water gerealiseerd moet worden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde watercompensatie te realiseren. De uitwerking hiervan vindt in een latere fase plaats.
Tevens dient bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Keur.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Beleid
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.
6.2 Verkeer En Parkeren
Verkeersontsluiting
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de gemeente Rotterdam, binnen het stadsdeel Charlois net ten zuiden van de wijk 'Pendrecht'. Het plangebied wordt ontsloten door de Krabbendijksestraat. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. De weg is ingedeeld met een enkele rijloper welke aan twee zijden is voorzien van fietsstroken. Binnen het stedelijk netwerk heeft de Krabbendijkestraat de functie van een erftoegangsweg. Aan de zuidzijde wordt aangesloten op de Charloisse Lagedijk waar een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Deze weg sluit in het westen aan op de Groene Kruisweg (stadsroute 102). Aan de noordzijde loopt de Krabbendijkestraat door de wijk Pendrecht tot aan de Slinge. Op de Slinge geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De Slinge functioneert als gebiedsontsluitingsweg en geeft toegang tot stadsroutes 102 en 103. Door middel van stadroutes 102 en 103 wordt aangesloten op de nationale stroomwegen A29 en A15. De aansluitingen op beide stroomwegen liggen binnen 5 kilometer afstand van het plangebied. De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer goed.
Ontsluiting langzaam verkeer
De Krabbendijkestraat vervult voor het fietsverkeer een verbindende functie. De Krabbendijkestraat vormt onderdeel van een van de noord-zuidverbindingen tussen de wijken aan weerszijde van de A15. Zowel de Krabbendijkestraat zelf als de aanliggende straten en buurten zijn ingedeeld als 30 km/uur zones, waar de enkele rijloper wordt gedeeld door gemotoriseerd verkeer en fietsers. Op de Krabbendijkestraat zijn wel ten behoeve van het fietsverkeer fietsstroken aanwezig. Deze sluiten ten noorden van het plangebied aan op de vrijliggende fietsvoorzieningen langs de Slinge. De verschillende type fietsvoorzieningen zijn passend voor de functie die de betreffende wegen vervullen binnen de wegenstructuur. Daarmee wordt tevens voldaan aan een Duurzaam Veilige weginrichting. Over de gehele lengte van de Krabbendijkestraat zijn trottoirs aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor zowel fietsers als voetgangers is goed.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernomen van de gemeente Rotterdam. Het plan maakt de realisatie van 11 zorgwoningen en een kinderdagverblijf mogelijk. Op basis van het gemeentelijk beleid blijkt dat het plangebied ten aanzien van niet-woonfuncties ligt binnen sector C (overig gebied) en ten aanzien van woonfuncties in sector 3. Voor deze gebiedstypen zijn in de parkeernota van de gemeente parkeernormen opgenomen. Voor een woning in sector 3 met een gebruikersoppervlakte groter dan 120m2 geldt een parkeernorm van 1,4 per woning. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de woningen komt daarmee op 16 parkeerplaatsen. Voor een kinderdagverblijf geldt een parkeernorm van 1,0 per 100m2 bvo. De oppervlakte van het kinderdagverblijf bedraagt 1.504m2 per verdieping, waarbij twee verdiepingen in gebruik worden genomen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen komt daarmee op 31 parkeerplaatsen. Het totale aantal parkeerplaatsen voor het plangebied komt daarmee normatief op 47 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte van beide functies zal niet gelijktijdig maximaal zijn. Voor de zorgwoningen is de parkeerbehoefte maximaal in de avond en 's nachts, terwijl de parkeerbehoefte van het kinderdagverblijf maximaal is in de ochtendperiode en in de middagperiode. De daadwerkelijke parkeerbehoefte waarbij rekening wordt gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de verschillende functies zal zodoende lager zijn. Binnen het plangebied worden op twee locaties parkeervoorzieningen gerealiseerd met een totale capaciteit van 60 parkeerplaatsen. Dit betekent dat ook de normatieve parkeerbehoefte van 47 parkeerplaatsen geheel kan worden opgevangen.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de zorgwoningen wordt aangesloten bij de kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het plangebied ligt in het restgebied van de bebouwde kom van een 'zeer sterk stedelijke' gemeente. Op basis van het autobezit in de gemeente Rotterdam in vergelijking met die in gemeenten met eenzelfde stedelijkheidsgraad, kan worden uitgegaan van de het gemiddelde van de door het CROW aangegeven bandbreedte in de kencijfers. Voor de zorgwonngen wordt in de berekening uitgegaan van het kencijfer voor 'aanleunwoningen'. Deze bedraagt 2,4 mvt/etmaal per woning. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 27 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze waarde dient omgerekend te worden naar een gemiddelde werkdag, waarvoor de factor 1,11 wordt gebruikt (CROW, publicatie 317). De verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag bedraagt daarmee 30 mvt/etmaal.
Voor het kinderdagcentrum is de berekening van de verkeersgeneratie gebaseerd op de online rekentool 'verkeersgeneratie en parkeren' van het CROW. In het kinderdagverblijf zijn 14 ruimtes gerealiseerd voor het onderbrengen van de kinderen. Voor een kinderdagverblijf met 14 groepen geldt een verkeersgeneratie van 404 mvt/etmaal op een openingsdag (werkdag). Tijdens weekenddagen is een kinderdagverblijf gesloten. De verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag bedraagt dan circa 290 mvt/etmaal.
Op basis van de berekeningen geldt een totale verkeersgeneratie van 434 mvt/etmaal op een werkdag en 317 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Ten behoeve van de onderbouwing van het aspect verkeer wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie op een werkdag. Het door het plangebied gegenereerde verkeer wordt afgewikkeld via de Krabbendijkestraat. Uit de “Regionale VerkeersMilieuKaart 2030” blijkt op deze weg een intensiteit van 1.885 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze intensiteit wordt omgerekend naar werkdag op basis van een factor 1.08. Dit leidt tot een verkeersintensiteit van circa 2.040 op een gemiddelde werkdag. Een erftoegangsweg met een inrichting als de Krabbendijkestraat kent een capaciteit van maximaal 5.000 mvt/etmaal. Indien rekening wordt gehouden met de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal deze intensiteit niet worden overschreden.
Conclusie
De planlocatie is voor zowel voor gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer goed bereikbaar. De parkeerbehoefte kan opgevangen worden binnen het plangebied. Door de ontwikkelingen neemt de intensiteit op de Krabbendijkestraat toe. De capaciteit van de weg zal echter niet overschreden worden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.3 Milieuzonering
6.3.1 Beleid en normstelling
De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.
De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder.
De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:
- 'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;
- 'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;
- 'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;
- 'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;
- 'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.
Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengd woongebied'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.
6.3.2 Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 zorgwoningen en een kinderdagcentrum. Ten noorden van het plangebied is het spoor aanwezig. Aan de oostkant van het plangebied is een veldsportcomplex gelegen van de Rotterdamse Voetbalvereniging Transvalia. Ten zuiden van het plangebied zijn aan de Charloisse Lagendijk enkele kleinschalige bedrijven aanwezig. Net als het bedrijventerrein Poort van Charlois. Verder naar het westen is het bedrijventerrein Waal-/Eemhaven gelegen. Vanwege de diverse functies in de omgeving kan het gebied gekenmerkt worden als gemengd woongebied.
Op basis van de VNG-uitgave geldt voor veldsportcomplexen (met verlichting) een richtafstand van 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. De kleinschalige bedrijven aan de Charloisse Lagedijk vallen op basis van de VNG-uitgave in milieucategorie 2. Dit zijn onder andere enkele autobedrijven. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen op meer dan 50 m afstand van het veldsportcomplex en de bedrijven aan de Charloisse Lagedijk. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Voor een kinderopvang geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Bij de inrichting van het plangebied wordt er ten opzichte van de beoogde functie rekening gehouden met deze richtafstand.
In de paragraaf 'Industrielawaai' wordt nader ingegaan op de ligging van het plangebied binnen de geluidzone van het industrieterrein Waal-/Eemhaven.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de beoogde zorgwoningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
6.4 Geluid
6.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
Onderzoek
Het plan omvat de realisatie van 11 nieuwe zorgwoningen en een kinderdagcentrum. De zorgwoningen worden in het kader van de Wet geluidhinder hier benaderd als 'andere geluidsgevoelige gebouwen' en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Lage Weide - Akoestisch onderzoek wegverkeer, industrie en railverkeer' (Rho adviseurs, 2016). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.
Resultaat en conclusies
Het plan ligt binnen de zones van de autosnelweg A15 en de Driemanssteeweg en de (goederen) spoorlijn Rotterdam-Rijnmond (traject 693). De zones bedragen respectievelijk 600, 200 en 300 meter. De wettelijke voorkeurswaarde voor geluidsgevoelige objecten binnen zones van wegen bedraagt 48 dB. Voor deze voorkeursgrenswaarde kan ontheffing worden verleend. De maximale ontheffingswaarde voor de A15 bedraagt 53 dB. Voor de Driemanssteeweg bedraagt deze 63 dB. Voor railverkeerslawaai bedragen de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde respectievelijk 55 dB en 68 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook metrolijn D tussen Slinge en De Akkers betrokken bij het onderzoek. Het plangebied bevindt zich buiten de geluidzone van deze lijn, maar de DCMR Milieudienst Rijnmond heeft toch verzocht om deze lijn mee te nemen, aangezien bekend is dat de geluidbelasting buiten de zone hoger kan zijn dan de voorkeurswaarde van 50 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de Charloisse Lagedijk en de Krabbendijkestraat onderzocht. Bij deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur en deze wegen hebben geen geluidszone. Aangesloten is bij de Wet geluidhinder voor wegen en locaties binnen de bebouwde kom.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de autosnelweg A15, de havenspoorlijn, de metrolijn en industrieterrein Waal- Eemhaven. Er zijn maatregelen overwogen en hieruit blijkt dat er geen bron- of overdrachtmaatregelen getroffen kunnen worden, in verband van verkeerskundige, financiële en stedenbouwkundige gronden. Zodoende is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiervoor is in onderstaande tabel een overzicht opgenomen:
Tabel 6.1 Te verlenen hogere waarden weg- en railverkeerslawaai
Bron | Aantal hogere waarden | Waarde |
Rijksweg A15 | 5 | 50 dB |
Spoorlijn Rotterdam-Rijnmond | 2 | 59 dB |
4 | 57 dB | |
1 | 55 dB | |
Metrolijn Slinge - De Akkers | 2 | 60 dB |
3 | 58 dB | |
1 | 57 dB | |
3 | 55 dB |
6.4.2 Industrielawaai
Beleid en normstelling
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Waal-/Eemhaven. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel van de voorziene geluidgevoelige functies is dan ook noodzakelijk om te bepalen of de geluidbelasting acceptabel is en of er een hogere waarde verleend moet en kan worden.
De geluidbelasting is bepaald conform de Handreiking berekeningsmethode en werkwijze voor geluid in de geluidzone rond het industrieterrein Waal-/Eemhaven (december 2011).
In bijlage 1 zijn de rekenresultaten weergegeven. Hieruit blijkt dat de etmaalwaarde maximaal 55 dB(A) op de gevel bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Zodoende is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiervoor is in onderstaande tabel een overzicht opgenomen:
Tabel 6.2 Te verlenen hogere waarden industrielawaai
Bron | Aantal | Waarde | |
Waal-/ Eemhaven | 10 | 55 dB(A) | |
3 | 54 dB(A) | ||
2 | 53 dB(A) |
Conclusie
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
6.5 Luchtkwaliteit
6.5.1 Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 6.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven.
6.5.2 Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 317 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,3 µg/m³ en van fijn stof van 0,06 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A15 (als maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 30,4 µg/m³ voor NO2, 19,2 µg/m³ voor PM10 en 11,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
6.5.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
6.6 Bodem
6.6.1 Beleid en normstelling
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad".
6.6.2 Onderzoek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam 2015-0207) (zie bijlage 2). De locatie is onderzocht conform de NEN 5740. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:
- Er is plaatselijke/incidentele bodemverontreiniging aangetoond met zware metalen in de grond in een concentratie boven de interventiewaarden. Er is echter geen sprake van ernstige bodemverontreiniging waarvoor geen saneringsnoodzaak bestaat;'
- in het grondwater zijn geen verontreinigingen in concentraties boven de tussenwaarden aangetroffen;
- de verharding is indicatief onderzocht, hieruit blijkt dat het asfalt niet teerhoudend is en het menggranulaat geen asbest bevat.
6.6.3 Conclusie
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het gebruik (zorg)wonen met tuin. Er bestaat geen aanleiding om vervolgonderzoek dan wel saneringsmaatregelen uit te voeren. Wel dient er rekening gehouden worden met het volgende:
- bij (graaf)werkzaamheden waarbij meer dan 50m3 verontreinigde grond en/of 1.000m3 grondwater wordt verplaatst en/of afgevoerd is een startmelding aan het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk;
- het advies is om de vrijkomende verontreinigde grond in overleg met de grondbank Rotterdam af te voeren.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
6.7 Externe Veiligheid
6.7.1 Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
6.7.2 Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op meer dan 350 m afstand zijn wel diverse risicovolle inrichtingen aanwezig waaronder enkele LPG-tankstations en het emplacement Waalhaven-Zuid. Deze risicobronnen liggen op ruime afstand van het plangebied en vormen hierdoor geen risico ter plaatse van het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit het basisnet spoor blijkt dat ten noorden van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over het spoor. Dit betreft het traject Waalhaven Zuid Oost – Waalhaven Zuid West.
De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 30 m. Tevens is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Vanwege het vervoer van zeer giftige vloeistoffen en gassen (Stofcategorie D4 en B3) bedraagt het invloedsgebied voor het groepsrisico meer dan 4 km.
Het basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Het kinderdagcentrum en twee woningen zijn binnen deze afstand beoogd (op circa 150 m afstand). De overige woningen zijn op meer dan 200 m beoogd.
Gelet op de afstand en de beperkte toename van personen binnen het invloedsgebied wordt verwacht de hoogte van het groepsrisico niet significant toeneemt als gevolg van de ontwikkeling. Hiermee is de ontwikkeling beperkt van invloed op de risicosituatie.
Op circa 300 m ten zuiden van het plangebied is de Rijksweg A15 gelegen. Uit het basisnet weg blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 80 m en er is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het invloedsgebied 355 m. Een klein deel van het plangebied ligt hierbinnen. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand ligt kunnen er vanuit het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geen beperkingen gesteld worden aan het ruimtegebruik. Gelet op de afstand en de omvang van de ontwikkeling zal de ontwikkeling niet significant van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het spoor en deels van de weg is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Scenario's
Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, gelden voor het transport van gevaarlijke stoffen op de rijksweg A15 en het spoortraject Waalhaven Zuid Oost – Waalhaven Zuid West de volgende maatgevende scenario's:
- BLEVE: Voor transport van brandbaar gas over weg en spoor is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Een koude BLEVE ontstaat wanneer de tankwagen bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, welke na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen. Vanwege oplopende temperaturen neemt de druk in de tank toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. De hittestraling is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.
Bij het ergst denkbare scenario zullen tot 325 m (invloedsgebied) van het incident nog slachtoffers kunnen vallen. Tot op ongeveer 400 m kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen. In gebouwen zijn mensen deels beschermd, maar tot op 90 m afstand kunnen er, mede door de drukgolf die ontstaat, ook binnenshuis nog personen overlijden.
- Vrijkomen van giftige gassen of vloeistoffen: Door een incident op de weg of het spoor scheurt de wand van een tankwagen of spoorketelwagon met toxische vloeistof/gas. Een groot deel van de toxische vloeistof stroomt in korte tijd uit. De toxische vloeistof vormt een plas en verdampt deels direct om gedurende korte tijd meegevoerd te worden door de wind. Door deze giftige gaswolk kan, afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de stof, bij een aantal personen binnen het plangebied letaal letsel optreden ten gevolge van blootstelling aan de gaswolk. De effectafstand is afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de getransporteerde stof en van de windrichting.
- Plasbrand: Door een incident op het spoor met een spoorketelwagon of de weg met een tankwagen benzine scheurt de tankwand. Een groot deel van de benzine stroomt in korte tijd uit. De brandbare vloeistof vormt een plas en ontsteekt direct. De brand is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. Door de plasbrand ontstaat warmtestraling. De effectafstand voor doden en onherstelbare schade en branden kan 40 m bedragen. De omvang van het effect wordt beïnvloed door het oppervlak van de plasbrand.
Maatregelen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
Bronmaatregelen zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure en worden om die reden dan ook niet nader beschouwd. Ter beperking van de risico's en de effecten worden effectmaatregelen genomen om de zelfredzaamheid te verhogen en de bestrijdbaarheid te verbeteren. Deze maatregelen worden hieronder genoemd.
Naast het feit dat alle gebouwen zijn voorzien van een brandmeldinstallatie geldt voor alle locaties van ASVZ dat er op gebouwniveau een calamiteitenplan wordt opgesteld. In dit plan staan onder andere de volgende zaken aangegeven:
- Situering locatie;
- Brandveiligheidsinstructie (samenvatting);
- Gebouwgegevens, organisatie en installatie;
- Interne en externe alarmeringsprocedures;
- Externe calamiteiten;
- Stroomschema alarmering;
- De ontruimingsorganisatie;
- Wat te doen als men een brand ontdekt (samenvatting);
- Taken van de BHV in geval van een brandalarm (samenvatting);
- Plattegronden;
- Logboek alarmen.
Afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid wordt dus de BHV organisatie daar op ingericht.
Bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen is in de huidige situatie, onder normale omstandigheden, voldoende. De hoofdontsluitingsroute voor auto's van het plangebied sluit aan op de de Krabbendijkestraat. Hiervandaan kan in zuidelijke richting, van de bron af, gevlucht worden. De hoofdontsluitingsroute voor langzaamverkeer sluit tevens aan op de Charloisse Lagendijk. Ook hier vandaan kan in diverse richtingen, van de bron af, gevlucht worden. Hiermee sluit de infrastructuur goed aan op de infrastructuur van de omgeving. De bereikbaarheid moet voor de toekomst worden geborgd, door ook in de realisatiefase hieraan aandacht te blijven schenken.
6.7.3 Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A15 en het spoortraject Waalhaven Zuid Oost - Waalhaven Zuid, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gelet op de afstand en de omvang van de ontwikkeling zal de ontwikkeling niet significant van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
6.8 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische hoofdstructuur) en soortenbescherming, de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In provincie Zuid-Holland wordt in het kader van ruimtelijke inrichting vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Oude Maas bedraagt circa 3 km en tot het dichtstbijzijnde EHS-gebied circa 2 km. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op circa 11 km afstand vanaf het plangebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Oude Maas is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 6.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
Op basis van een eenmalig veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de te verwachten soorten beoordeeld. Het veldbezoek vond plaats op donderdag 5 januari 2016 (zie bijlage 3). In tabel 6.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 6.3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Wet Natuurbescherming | Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting | ||
Vogelrichtlijn | alle inheemse soorten | nee | |
Habitatrichtlijn bijlage IV | alle vleermuizen (marginaal foerageergebied en vliegroute)( | nee | |
Overige soorten | Algemeen Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland | egel, konijn, haas en gewone pad | Nee |
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde overige soorten omdat hiervoor een vrijstelling geldt in de provincie Zuid-Holland. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
- Er foerageren in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. De houtwallen langs de randen van het plangebied kunnen dienen als vliegroute voor vleermuizen, deze houtwallen zullen intact blijven met de beoogde ontwikkeling. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van soortenbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
6.9 Duurzaamheid En Energie
Toetsingskader
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam, moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met Duurzaam Bouwen-principes en de energieprestatie-eisen.
Duurzaamheid
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld. Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.
Programma Duurzaam 2015-2018
- Groene, gezonde en toekomstbestendige stad
- 1. Schone Lucht
- 2. Meer Groen
- 3. Droge Voeten
- 4. Duurzame gebieden
- Schonere energie tegen lagere kosten
- 1. Energiebesparing voor bewoners
- 2. Energiebesparing voor ondernemers
- 3. De Industrie als verwarming
- 4. Winst door wind
- 5. De Zon als bron
- Sterke en innovatieve economie
- 1. Kansen voor CleanTech
- 2. Sterkere concurrentiepositie door energiebesparing
- 3. Koploper circulaire economie
- 4. Ontwikkelen van de biobased economy
- 5. Schoner transport en logistiek
Deze drie ambities vormen de uitgangspunten voor het programma Duurzaam. Ze overlappen elkaar en door ze integraal, vanuit één programma aan te pakken, versterken we de uitvoering en maken we logische combinaties van maatregelen. Daarbij wil Rotterdam als gemeente het goede voorbeeld geven door in onze eigen organisatie en bij ons eigen vastgoed maatregelen te nemen die energie besparen en bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Ook moet elke ruimtelijke verandering leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Zo kunnen nieuwe knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit of geluidsoverlast voorkomen worden en borgen dat de leefomgeving bijdraagt aan een aantrekkelijke stad en een betere gezondheid van de Rotterdammers.
Elke ambitie is gericht op 2030 waarbij de uitvoering van activiteiten, gericht op die langere termijn ambitie, meteen effect moet hebben op een groener, gezonder en economisch sterker Rotterdam.
Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet, wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 m van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Het plangebied ligt op een ruimere afstand.
Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Onderzoek en conclusie
De afgelopen jaren is gezocht naar een handvat om de duurzaamheidambities vorm te geven. Daarbij zijn door (o.a.) pilots gehouden met het “Energielabel” en GPR Gebouw. Uitkomst is dat GPR Gebouw het meest geschikt bevonden is om de duurzaamheidambities te kwantificeren en te controleren. Het basisniveau van GPR is een 6,0. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het (huidige) Bouwbesluit, wat bij bouwaanvragen het minimaal vereiste niveau is. ASVZ kiest voor niveau 7 op de verschillende onderdelen. De zorgwoningen dienen qua EPC te voldoen aan de huidige eis van 0,4. (woonfunctie).
De locatie waar de ontwikkeling plaats vindt valt buiten het gebied waar de aansluitplicht op het warmtenet (stadsverwarming) geldt. Overigens, de nu aan de orde zijnde ontwikkeling zal wel degelijk op duurzame wijze van energie worden voorzien, de energievoorziening zal deels gebeuren door middel van (elektrische) warmtepompen en er zullen op ruime wijze pv-cellen/zonnepanelen worden toegepast.
6.10 Milieu Effectrapportage
6.10.1 Beleid en normstelling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
6.10.2 Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 zorgwoningen en een kinderdagopvang. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Er is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake. In het kader van deze ontwikkeling heeft de gemeenteraad op 22 mei 2018 besloten de grondexploitatie ASVZ (Charlois) te openen en in uitvoering te brengen (18bb3708/18bb5249). Daarmee zijn alle gemeentelijke kosten gedekt. De bouwplannen zelf worden op particulier initiatief ontwikkeld. De gemeente Rotterdam vervult hierin enkel een kaderstellende en toetsende rol. Gelet hierop is het plan financieel uitvoerbaar.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek