Hoge Wiek Rotterdam
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 03-10-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.4 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.6 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.7 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP21227HogeWiek-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.8 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.10 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.12 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.13 Cultuur en ontspanning
Voorzieningen op het gebied van cultuur, kunst, spel en ontspanning, zoals een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, kookstudio, muziekschool, galerie, museum, wellness.
1.14 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.15 Dakterras
Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een woning dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.
1.16 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.17 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.18 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.19 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidgevoelig kan worden beschouwd.
1.21 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank.
1.22 Hotel
Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.
1.23 Kantoren
Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard.
1.24 Maaiveld
De hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
1.25 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.26 Onzelfstandige woonruimte
Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.
1.27 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als gevel- en kroonlijsten, dakranden, luifels, balkons, liftschachten, dakgoten, dakranden en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.
1.28 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.29 Peil (straat-)
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein;
indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.30 Publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
1.31 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.32 Student
Een deelnemer die is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1., onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een deelnemer die is ingeschreven aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dan wel niet langer dan 6 maanden is uitgeschreven bij voornoemde instelling, universiteit of hogeschool.
1.33 Studentenwoning
Een zelfstandige dan wel onzelfstandige woonruimte ten behoeve van de huisvesting van studenten.
1.34 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.35 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.36 Woning
Een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.37 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.38 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.39 Wet ruimtelijke ordening
De wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.40 Zelfstandige woonruimte
Woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door één huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte, zoals een badruimte, een toilet en een keuken buiten de woonruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, gevelelementen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.5 de breedte van een gebouw
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. studentenwoningen;
- b. horeca 1 (zoals opgenomen in bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten) op de begane grond en eerste verdieping;
- c. kantoren op de begane grond en eerste verdieping;
- d. bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels op de begane grond en eerste verdieping;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. (dak)terrassen en (dak)tuinen;
- g. voorzieningen van openbaar nut;
- h. daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 voor uitstekende delen aan gebouwen die niet dieper zijn dan 2 meter uit de gevel.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gronden ten behoeve van horeca en daarbij behorende terrassen is uitsluitend toegestaan indien:
- a. voor activiteiten die vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer:
- 1. is aangetoond dat de geluidbelasting op de buitengevel van bestaande en geprojecteerde woning(en) voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het eerste lid van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer of een hogere geluidgrenswaarde zoals vastgesteld bij maatwerkvoorschriften;
- b. voor alle relevante horecaterrassen die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen:
- 1. is aangetoond dat de geluidbelasting op de buitengevel van de bestaande en geprojecteerde woning(en) maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau én de geluidbelasting in de woning(en), bij gesloten ramen en deuren, maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde bedraagt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen en een parkeergarage;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- f. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
- a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen uitsluitend zijn toegelaten indien deze vergund zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
- b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 4.1 onder e, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld;
4.3 Specifieke gebruiksregels
Een terras behorend bij een horecavestiging is toegestaan wanneer het terras tot maximaal 23.00 uur is geopend en ruimte biedt aan maximaal 30 bezoekers in totaal ter plaatse van de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer - Verblijfsgebied".
4.4 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gronden ten behoeve van bij horeca behorende terrassen is uitsluitend toegestaan indien:
- a. voor activiteiten die vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer:
- 1. is aangetoond dat de geluidbelasting op de buitengevel van bestaande en geprojecteerde woning(en) voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het eerste lid van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer of een hogere geluidgrenswaarde zoals vastgesteld bij maatwerkvoorschriften;
- b. voor alle relevante horecaterrassen die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen:
- 1. is aangetoond dat de geluidbelasting op de buitengevel van de bestaande en geprojecteerde woning(en) maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau én de geluidbelasting in de woning(en), bij gesloten ramen en deuren, maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde bedraagt.
4.5 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub a, voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen, tot een maximum hoogte van 1,50 meter. Bij de afweging betrekken burgemeester en wethouders de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
8.2 Maximum bouwhoogte
Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding.
8.3 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
8.4 Dakterrassen
Indien de maximum bouwhoogte van een gebouw is bereikt, dan is ten behoeve van het realiseren van een dakterras voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een hoogte van maximaal 2,5 meter. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,2 meter.
8.5 Geluidsgevoelige objecten
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van Geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere waarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten (uitgezonderd de bouwhoogte voor gebouwen) en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
9.2 Afwijking toegestane bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van gevelelementen en tevens voor technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Voorwaardelijke Verplichting Parkeren
10.1 Parkeergelegenheid
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het beleid ten aanzien van parkeren zoals opgenomen in de "BeleidsregelingParkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" of de rechtsopvolgers daarvan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Hoge Wiek Rotterdam", gemeente Rotterdam.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Hogere Waardenbesluit
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Hoge Wiek is gelegen aan de Oostmolenwerf en de Boerengatkade te Rotterdam. Het voornemen bestaat om de Hoge Wiek te herontwikkelen, waarbij wederom wordt voorzien in woningen. Het woningaantal zal alleen iets worden uitgebreid. De beoogde doelgroep van de Hoge Wiek zijn, net als in de huidige situatie studenten / jongeren. In de beoogde woontoren zal naast wonen worden voorzien in gemeenschappelijke ruimten, een ontvangstruimte, technische ruimten, buitenruimte en parkeergelegenheid. Tevens wordt voorzien in maximaal 500 m2 kantoren en/of bedrijvigheid en maximaal 500 m2 aan horeca.
De beoogde herontwikkeling is conform de regels van het geldende bestemmingsplan niet geheel mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom een planologische procedure te worden doorlopen. Vanwege de gewenste flexibiliteit is gekozen voor het opstellen van een (postzegel)bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan bestaat onder andere uit een toelichting waarin wordt beschreven dat sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend document bevat deze toelichting.
1.2 Gekozen Planopzet
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling die voorziet in voldoende flexibiliteit om de geplande ontwikkeling en de beoogde buitenruimte te realiseren. De regeling geschiedt door middel van bindende documenten, te weten de tot het bestemmingsplan toebehorende regels en verbeelding. Deze plandelen omvatten enerzijds een vertaling van de beleidsvoorwaarden (hoofdstuk 3) en anderzijds een juridisch kader voor de te realiseren ontwikkeling (hoofdstuk 4). De bindende delen worden nader onderbouwd met een toelichting op zowel de regels als de verbeelding. In de toelichting wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling (hoofdstuk 5 en 6) en de uitvoerbaarheid ervan (hoofdstuk 8 en 9).
De gehanteerde plansystematiek sluit aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Rotterdam en het vigerende bestemmingsplan "Haringvliet", met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Oostmolenwerf (S100) te Rotterdam. De Oostmolenwerf ligt ten westen van de locatie en fungeert tevens als ontsluitingsweg. Ten noorden en oosten van het plangebied is de Boerengatkade gelegen. De Boerengatkade grenst aan het Boerengat, een uit 1591 stammende binnenhaven. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Maasboulevard (S107). Onderstaande figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1. Indicatieve begrenzing van het plangebied weergegeven op een luchtfoto (bron: QGIS)
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Vigerende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Haringvliet" vigerend. Dit bestemmingsplan is op 6 juli 2017 vastgesteld. Het plangebied kent de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering' van kracht. Er gelden tevens twee maatvoeringsvlakken (in onderstaande figuur met een '1' en '2' weergegeven): aan de noordzijde geldt een maximum bouwhoogte van 68 meter. Aan de zuidzijde geldt een maximum bouwhoogte van 7 meter. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.2. Uitsnede vigerende bestemmingsplannen en daarop aangegeven het plangebied (bron: QGIS)
Naast het vigerende bestemmingsplan "Haringvliet" gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam", "Parapluherziening biologische veiligheid" en "Parapluherziening evenementen". Tevens is het voorbereidingsbesluit "Flitsbezorgsupermarkten met 'dark stores'" van kracht.
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam
Ter plaatse van het plangebied is de "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam", zoals vastgesteld op 14 december 2017, van kracht. In deze parapluherziening is een regeling in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die verwijst naar de parkeernormen voor auto's in het geldende beleid. Deze parapluherziening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.
In de huidige situatie is de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" het geldende beleid. De "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" is vastgesteld door de Raad van de gemeente Rotterdam op 16 december 2021. Deze beleidsregeling is het instrument om het aantal benodigde auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
Parapluherziening biologische veiligheid
Het doel van deze parapluherziening is om het vestigen of uitbreiden van biologische laboratoria met een hoog risico uitsluitend toe te staan als het beleids- en toetsingskader is getoetst en daaruit blijkt dat het laboratorium wenselijk is op de beoogde locatie. In onderhavig geval bestaat niet de wens om een biologisch laboratorium te vestigen en wordt dit ook niet mogelijk gemaakt. Voornoemde parapluherziening is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling en vormt daarmee geen belemmering of randvoorwaarde voor de beoogde ontwikkeling.
Parapluherziening evenementen
Het bestemmingsplan "Parapluherziening evenementen" is vastgesteld op 3 februari 2022. Met de herziening worden de ruimtelijke aspecten van evenementen in openbaar toegankelijk gebied in het bestemmingsplan vastgelegd. In de kern komt de opzet neer op een regeling voor evenementen op evenemententerreinen, gebaseerd op de 'Locatieprofielen evenementenlocaties Rotterdam 2020' en een regeling voor evenementen buiten de evenemententerreinen verdeeld over de verschillende gebieden van Rotterdam. In onderhavig geval bestaat niet de wens om ter plaatse van het plangebied evenementen te organiseren of te doen laten organiseren. De "Parapluherziening evenementen" is derhalve niet relevant voor de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van belemmeringen of randvoorwaarden.
Voorbereidingsbesluit Flitsbezorgsupermarkten met 'dark stores'
Het voorbereidingsbesluit "Flitsbezorgsupermarkten met 'dark stores'" is vastgesteld op 3 februari 2022 en heeft betrekking op het bevriezen van de planologische mogelijkheid om zonder nadere ruimtelijke afweging nieuwe vestigingen van flitsbezorgsupermarkten en 'dark stores' te openen. In onderhavig geval is het doel om woningbouw en commerciële voorzieningen te realiseren. Flitsbezorgsupermarkten en 'dark stores' zijn niet voorzien. Het voorbereidingsbesluit is derhalve niet relevant. Er is geen sprake van belemmeringen of randvoorwaarden voor de beoogde ontwikkeling.
Relatie tot het plangebied
De beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 400 studentenwoningen. Daarnaast wordt er maximaal 500 m2 aan kantoren en bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en maximaal 500 m2 horeca in de categorie 1 mogelijk maakt. Onder deze categorie worden horeca-inrichtingen verstaan die tussen 07:00 en 23:00 geopend mogen zijn, die achtergrondmuziek ten gehore brengen en die al dan niet een terras exploiteren gedurende de openingstijden. De beoogde bebouwing bestaat daarnaast uit meerdere bouwhoogten in trapsgewijze opbouw, van respectievelijk maximaal 13, 22, 34, 49 en 72 meter.
Aangezien de beoogde ontwikkeling niet geheel past binnen de zowel de gebruiks- als bouwregels van het geldende bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Huidig Gebruik
Het perceel aan de Oostmolenwerf en de Boerengatkade is in zijn huidige vorm in gebruik als woontoren. De toren biedt plaats aan 211 woningen. De doelgroep betreft voornamelijk studenten. Tevens is op het nabijgelegen terrein ruimte om te parkeren voor fietsen en scooters. Figuur 2.1 geeft het huidige gebruik van het terrein weer.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps)
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Het voornemen bestaat om de locatie van de Hoge Wiek te herontwikkelen. De bestaande bebouwing wordt geheel gesloopt om vervolgens te voorzien in nieuwbouw. Dit nieuwe gebouw zal iets groter worden dan de huidige bebouwing, zodat meer woningen kunnen worden gerealiseerd. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn een aantal ruimtelijke en programmatische voorwaarden meegegeven (zie ook paragraaf 3.3.12 Nota van Uitgangspunten). Op basis van deze randvoorwaarden is het bestemmingsplan tot stand gekomen.
De beoogde bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van 72 meter waarbij de vloer van de bovenste verdieping zich onder de 70 meter bevindt. In totaal worden maximaal 22 verdiepingen (exclusief kelder) gerealiseerd. De kelder bestaat uit twee lagen. De bouwhoogten lopen trapsgewijs op, zie ook figuur 2.2. De volgende maximum bouwhoogten worden onderscheiden: 13, 22, 34, 49 en 72 meter.
In de bebouwing worden maximaal 400 studentenwoningen gerealiseerd. Deze woningen zijn bedoeld voor studenten en/of jongeren. Op de eerste, derde en zesde tot en met negende verdieping worden gemeenschappelijke ruimten gerealiseerd, waardoor er voor de studenten en jongeren een mogelijkheid ontstaat tot samenkomst. Elke woning beschikt over een eigen kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen.
De derde, zesde, tiende en vijftiende verdieping beschikken over een buitenruimte in de vorm van daktuinen of dakterrassen. Op het dak, de begane grond en in beide lagen van de kelder wordt tevens voorzien in voor technische ruimten.
Op de begane grond en op de eerste verdieping is tevens een commerciële ruimte beoogd. Hierin zal maximaal 500 m2 aan kantoor en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en maximaal 500 m2 horeca 1 gerealiseerd worden. Onder horeca 1 worden horeca-inrichtingen verstaan die tussen 07:00 en 23:00 geopend mogen zijn, die achtergrondmuziek ten gehore brengen en die al dan niet een terras exploiteren gedurende de openingstijden.
De begane grond en de eerste kelderverdieping voorzien in de benodigde parkeerruimten. De parkeerruimten worden gebruikt voor fietsparkeren.
Figuur 2.2. Impressie beoogde ontwikkeling, gezien vanaf het Boerengat (Bron: Mecanoo Architecten)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Vastgesteld op 11 september 2020
In de Nationale Omgevingsvisie zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 3.1. Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combineren boven enkelvoudig
- 2. Kenmerken & identiteit
- 3. Afwentelen voorkomen
Relatie tot het plangebied
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
- Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
- Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit
- Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoet water.
Voor wat betreft de volgende nationale belangen "Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 6 Milieu aan de orde komen.
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie hierna onder paragraaf Besluitruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).
Voor de nationale belangen “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid" en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoet water” wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Water.
De ontwikkeling zal een bijdrage leveren aan de nationale belangen, waaronder het bevorderen van de duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie en schaalniveau.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 1 december 2020
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.
Relatie tot het plangebied
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Barro.
3.1.3 Erfgoed
Vastgesteld op 15 juni 2011
In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet.
Relatie tot het plangebied
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische bebouwing, noch erfgoed. Wel is sprake van een archeologische verwachting, welke wordt beschermd door het plangebied te voorzien van een archeologische dubbelbestemming. In paragraaf 6.8 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte.
3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)
In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017
Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.
Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Relatie tot het plangebied
Met voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 400 studentenwoningen, maximaal 500 m2 bvo aan kantoren en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en maximaal 500 m2 horeca 1 mogelijk gemaakt. Onder horeca 1 worden horeca-inrichtingen verstaan die tussen 07:00 en 23:00 geopend mogen zijn, die achtergrondmuziek ten gehore brengen en die al dan niet een terras exploiteren gedurende de openingstijden.
Woningbouw
De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Een actualisering van de regionale woonvisies is op 26 september 2017 aanvaard door Provinciale Staten. Uit de (actualisering van) de woonvisies blijkt dat er de komende jaren in de provincie vooral vraag is naar stedelijke woonmilieus: een relatief hoge dichtheid, goede bereikbaarheid, een hoog voorzieningenniveau en functiemenging. Hier wordt met de ontwikkeling invulling aan gegeven. In paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt nader ingegaan op de ladderonderbouwing. Daarin wordt ook ingegaan op de behoefte aan het commerciële programma.
Conclusie
De woningen en het beperkte commerciële programma dat met voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in een actuele behoefte binnen bestaand stedelijk gebied. Gezien het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma Ruimte. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019 (geconsolideerde versie 1 april 2023)
Per 1 april 2023 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
- Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
- Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
- Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
- Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
- Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
- Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
- Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zeven ambities draagt Zuid-Holland bij aan een betere leefomgeving in de provincie.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
- De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
- Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
- Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
- De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Figuur 3.2 Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, zie ook figuur 3.3.
Figuur 3.3 Uitsnede kaart Bestaand Stads- en Dorpsgebied (Bron: staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/bestaand-stads-en-dorpsgebied/)
Het plangebied is daarnaast binnen twee van de vier kwaliteitskaarten van Zuid-Holland gelegen: de kaart 'Laag van de ondergrond' en de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. De overige kaarten 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de beleving' worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
Laag van de ondergrond
Het plangebied is op de "Laag van de ondergrond" aangewezen als 'Rivierdeltacomplex - rivierklei / veen'. Zie figuur 3.4.
Figuur 3.4 Uitsnede kaart Laag van de ondergrond (Bron: http://gebiedsprofielen.zuid-holland.nl/)
Binnen dit gebied geldt het volgende richtpunt waaraan voldaan dient te worden:
- Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
In de bestaande situatie is de gehele plangebied verhard. Als gevolg zijn de komgronden en oeverwallen al niet meer zichtbaar. Hierdoor kan bij de realisatie van de beoogde ontwikkeling geen afbreuk gedaan worden aan de komgronden en oeverwallen. In de toekomstige situatie blijft het plangebied eveneens geheel verhard.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied is volgens de "Laag van de stedelijke occupatie" gelegen in het gebied 'steden en dorpen'. Zie hiervoor figuur 3.5.
Figuur 3.5 Uitsnede kaart Laag van de stedelijke occupatie (Bron: http://gebiedsprofielen.zuid-holland.nl/)
Binnen het gebied 'steden en dorpen' gelden de volgende richtpunten waaraan voldaan dient te worden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
Uit het ruimtelijk kader van de Hoge Wiek (Mecanoo, d.d. 2 november 2021) is af te lezen dat de bebouwing zodanig wordt ingepast dat het goed zal aansluiten op de omgeving. De Hoge Wiek zal tevens aansluiten op de toekomstige bebouwing en de zichtlijnen die relevant zijn voor de naastgelegen ontwikkeling van het Havenziekenhuis. Zie hiervoor ook onderstaande figuren 3.6 en 3.7. Op deze manier zal worden voldaan aan de richtpunten van het provinciaal beleid.
Figuur 3.6 Stedenbouwkundige inpassing in vogelvlucht (bron: Mecanoo)
Figuur 3.7 Stedenbouwkundige inpassing in 3D-zicht (bron: Mecanoo)
Daarnaast is het plangebied aangewezen als ' Stedelijk centrumgebied'. De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van een woontoren met ruimte voor horeca, kantoren en bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Hiermee biedt het plan ruimte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plangebied is reeds bestemd voor een woonfunctie. Gezien de ligging nabij het stedelijk centrumgebied passen de beoogde activiteiten bij de schaal en aard van het gebied. Daarmee is sprake van inpassing. Het plan heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling wordt gestreefd naar behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee past het plan binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Vastgesteld door Provinciale Staten in 2019 (geconsolideerde versie 1 april 2023)
Per 1 april 2023 is, naast de Omgevingsvisie, ook de geconsolideerde versie van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de Omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.
Relatie tot het plangebied
Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit:
5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De locatie is tevens gelegen binnen het gebied dat is aangewezen als grootstedelijke top- en centrumlocatie. Daarmee wordt voldaan aan het uitgangspunt dat stedelijke ontwikkelingen bij voorkeur op dergelijke locaties plaatsvinden. In onderhavig geval is sprake van inpassing van een ontwikkeling die voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart, zie ook paragraaf 3.2.1.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen:
1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Op grond van de provinciale Omgevingsverordening dient ingegaan te worden op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
Ten aanzien van de kwantitatieve woningbehoefte worden door de provincie de Woningbehoefteraming (WBR) en de Trendraming (TR) gebruikt. De provincie stelt de hoogste uitkomst vast als regionale behoefte aan nieuwe woningen in een bepaalde periode. Hierdoor is er, in plaats van de eerder gehanteerde bandbreedte, één richtgetal per regio. In de praktijk betekent dit dat voor regio's waar de TR lager dan de WBR uitvalt, de WBR het uitgangspunt voor de behoefte is, en voor regio's waar de TR hoger dan de WBR uitvalt, de TR dat is.
In tabel 3.1 is de WBR afgezet tegen de BP van de regio Rotterdam voor de komende decennia. De tabel is beperkt tot de regio Rotterdam Centrum. Tabel 3.2 betreft een weergave van de TR van de regio Rotterdam voor dezelfde periode.
Tabel 3.1 WBR en BP uitgedrukt in woningvoorraadontwikkeling, Staat van Zuid-Holland (bron: http://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/prognoses-naar-gebied-en-periode)
Tabel 3.2 Trendraming regio Rotterdam - Centrum (bron: http://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/prognoses-naar-gebied-en-periode)
Op basis van de WBR en BP blijkt voor de periode 2022-2029 een woningbehoefte van 3.613 woningen ten opzichte van een bevolkingsprognose van 3.015 Uit de TR blijkt voor de periode 2020-2030 een te woningvoorraadtoename van 22.530 woningen voor het gehele centrum van Rotterdam. De TR valt daarmee hoger uit dan de WBR en is daarmee het uitgangspunt voor de behoefte. Het toevoegen van maximaal 400 studentenwoningen draagt bij aan de woningbehoefte in de regio.
Uit de nieuwe Kwalitatieve Woningbehoefteverkenning van de provincie Zuid-Holland blijkt tevens dat er een flink tekort aan studentenwoningen in de vier grote studiesteden Leiden, Den Haag, Delft en Rotterdam is. Het tekort zal van 7.800 woningen in 2022 oplopen naar 9.000 woningen in 2030. Voor Rotterdam is berekend dat er in 2022 een tekort van 2.700 studentenwoningen was. Met het toevoegen van maximaal 400 studentenwoningen (een additie van maximaal 189 woningen) zal worden bijgedragen aan het terugdringen van het tekort in Rotterdam en de provincie Zuid-Holland.
De voorgenomen ontwikkeling maakt daarnaast maximaal 500 m2 aan horeca en maximaal 500 m2 aan kantoren en bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Gezien de toevoeging van woningbouw in voorliggend plan en de ligging aan de rand van het centrum, dient te worden voorzien in ondersteunende, lokale voorzieningen. Voorliggend plan voorziet in voorzieningen op lokaal niveau. Het plangebied is gelegen aan het Boerengat en de Oostmolenwerf nabij het centrum van Rotterdam, waar de provincie graag meer beleidsruimte wil toekennen wanneer het gaat om de realisatie van detailhandel, kantoren en andere commerciële functies. De locatie leent zich uitstekend voor vestiging van voorzieningen, gelet op de ligging van het plangebied nabij het centrum. Om ervoor zorg te dragen dat aan de regels van de verordening wordt voldaan zijn in de planregels specifieke gebruiksregels opgenomen. Daarin is vastgelegd dat maximaal 500 m2 bvo aan horeca en maximaal 500 m2 bvo aan kantoren en bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten is toegestaan.
Daarnaast draagt woningbouw in combinatie met commerciële voorzieningen bij aan de ambitie voor het gebied, namelijk het creëren van een hoogstedelijk woonmilieu met veel functiemenging. Gesteld kan worden dat de Ladder met succes is doorlopen.
Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied, houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.
- 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.
Met het beoogde plan wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke woningdichtheid waar sprake is van een goede woon- en leefomgeving. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.10a.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
De gemeente Rotterdam beschikt over parkeerbeleid waarin voor sociale huurwoningen specifieke parkeernormen zijn opgenomen. De norm uit de verordening wordt dan ook niet gehanteerd.
Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Het plangebied is conform de Omgevingsverordening binnen een stationsomgeving gelegen. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op de parkeernorm in een stationsomgeving.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Conform artikel 6.10d is in de verkeersanalyse ingegaan op de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid, zie ook paragraaf 6.4 Verkeer en parkeren.
Artikel 6.11 Kantoren
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
- a. binnen grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
- b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
- c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
- b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto oppervlak van 1.000 m2 per vestiging, voor zover geen cluster van meer dan vijf kantoren ontstaat;
- c. gemeentehuizen en -kantoren;
- d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto oppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
- e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Het plangebied is in de Omgevingsverordening aangeduid als "grootstedelijke top- en centrumlocatie". Het bestemmingsplan staat maximaal 500 m2 bvo voor kantoren. Gezien de locatie en omvang van het kantorenprogramma past dit binnen de uitgangspunten van de Omgevingsverordening.
Artikel 6.22 Regionale waterkeringen
- 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.
- 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.
- 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
- 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
- 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Het plangebied is conform het bestemmingsplan "Haringvliet" aangewezen met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De op de gronden van toepassing zijnde dubbelbestemming zijn derhalve in dit bestemmingsplan overgenomen, zodat de waterkering beschermd blijft.
Artikel 6.27a risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
In het plangebied is rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.13 Duurzaamheid.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'
Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021
De Omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.
Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.
De Omgevingsvisie gaat uit van 5 lange termijn doelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de Omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
- Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
- Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
- Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
- Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
- Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.
Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de Omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.
Binnenstad
De binnenstad, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is een gebied waar meerdere opgaven bij elkaar komen en kansen liggen om stedelijke doelstellingen te realiseren.
De binnenstad is een zeer geschikte plek om verder te verdichten en daarmee de aantrekkelijkheid te vergroten voor zowel wonen, werken als recreëren. Een hoge mate aan functiemenging wordt geambieerd. De gemeente streeft naar een balans tussen rust en reuring. Daarbij blijft het een gebied waar iedereen elkaar kan ontmoeten.
In de binnenstad is sturing nodig op de gewenste programmering. De druk op de beschikbare ruimte neemt snel toe en zorgt voor verdringing van functies. De betaalbaarheid van sommige functies staat onder druk; wonen in het betaalbare segment (sociaal en midden), betaalbare kantoor- en bedrijfsruimtes en ruimtes voor (maatschappelijke) voorzieningen. Wanneer daar niet op wordt gestuurd leidt dit tot verschraling van de diversiteit van het aanbod en uitsluiting van groepen bewoners en ondernemers. Daarnaast kent de binnenstad een toenemende druk op de openbare ruimte. Denk aan de toename van het aantal verplaatsingen door steeds meer mensen (bewoners, werkers en bezoekers). De ruimte die nodig is voor georganiseerde activiteiten maar ook om even tot rust te komen. Zowel boven- als ondergronds is ruimte nodig om de transities in goede banen te leiden; meer ruimte voor voetganger en fiets, vergroening en stadsecologie, waterberging en een duurzame energievoorziening. Dit vraagt om méér en hoogwaardig ingerichte openbare ruimte voor intensief gebruik en daardoor ook intensief beheer en onderhoud. Daarom zijn keuzes en investeringen in het publieke domein nodig om transities voldoende ruimte te geven én om leefomgevingskwaliteit toe te voegen.
Relatie tot het plangebied
Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het verdichten van de binnenstad. Door zowel te voorzien in woningen als in beperkte mate van horeca, kantoren en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ontstaat binnen het plangebied een aantrekkelijk woon- en werkmilieu. Tevens wordt de locatie met het toevoegen van een horecagelegenheid aantrekkelijk voor bezoekers van de binnenstad. De beoogde ontwikkeling levert daarmee een bijdrage aan hetgeen met de Omgevingsvisie is beoogd.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.3.2 Woonvisie Rotterdam, Koers naar 2030, agenda tot 2020
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
- de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
- te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
- woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
- een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
- ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
- energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.
De basis op orde houden door:
- het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
- betaalbaarheidsproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
- goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
- toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
- woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 400 huurwoningen voor studenten en jongeren. Uit de Woonvisie volgt de gemeente Rotterdam studenten wil aantrekken en vasthouden. Daarvoor zijn nieuwe studentenwoningen benodigd in de nabijheid van voorzieningen en een aantrekkelijke openbare ruimte. Aangezien maximaal 400 studentenwoningen (waarmee sprake is van een toevoeging van maximaal 189 woningen) worden toegestaan wordt een bijdrage geleverd aan de huisvesting voor de studenten. De maximaal beoogde 500 m2 voor horeca uit de categorie 1 en de maximaal beoogde 500 m2 voor kantoren en bedrijven tot en met de categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten leveren tevens een bijdrage aan nieuwe voorzieningen die het wonen aan het Boerengat en de Oostmolenwerf aantrekkelijker voor deze doelgroep - en tevens voor omwonenden - moeten maken. Daarbij draagt een levendige plint bij aan de levendigheid op maaiveld. De ontwikkeling geeft invulling aan de ambities uit de Woonvisie Rotterdam.
3.3.3 Horecagebiedsplan Centrum 2022-2024
In het gebiedsplan voor het centrum staat beschreven wat voor horeca zich daar kan vestigen. Het horecagebiedsplan is zowel een visie- als uitvoeringsdocument. Dat wil zeggen dat enerzijds op basis van de aard en het karakter van het gebied het perspectief voor de ontwikkeling van horeca in de komende jaren wordt geschetst. De ruimtelijke ontwikkeling, de economische stand van zaken
c.q. het vestigingsklimaat en de veiligheidssituatie worden hierin meegenomen. Anderzijds wordt ook aangegeven hoe die ontwikkeling concreet vormgegeven en uitgevoerd kan worden.
In de beschrijvingen per gebied wordt nader ingegaan op de ontwikkelruimte die wordt geboden voor ondernemers. Op basis van de ontwikkelingen die worden gezien of worden beoogd is
opgenomen wat de gemeente toestaat aan horeca-activiteiten.
Relatie tot het plangebied
De ontwikkeling is gelegen in de wijk 'Stadsdriehoek'. Dit is een wijk met verschillende karakters. Het streven naar een aantrekkelijker verblijfsklimaat moet resulteren in het aantrekken van meer bewoners, bezoekers en werkenden. Dit gebeurt onder meer door in te zetten op de levendigheid en gastvrijheid van het gebied. De programmering is daarbij essentieel. Omdat de Stadsdriehoek een groot gebied bestrijkt met een sterk wisselende uitstraling is ervoor gekozen om de diverse gebieden/straten apart te beschreven. Straten die niet zijn beschreven worden gezien als woonstraten. De ontwikkeling ligt vlakbij het Haringvliet. Voor het gebied Haringvliet is aangegeven dat dit gebied slechts een minimale ontwikkelmogelijkheid kent gelet op de reeds aanwezige hoeveelheid horeca en de druk op het woon- en leefklimaat voor het Oostplein. De gewenste ontwikkelingsrichting is als volgt:
- Bestaande en nieuwe inrichtingen: consolideren, uitgezonderd het Havenziekenhuis waar ontwikkelingen tot en met categorie 1 zijn toegestaan.
- Vrijgesteld van vergunningplicht: 0.1 toegestaan.
Consolideren betekent dat geen nieuwe horeca inrichtingen zijn toegestaan. Ook is een verzwaring van activiteiten en/of categorieën niet mogelijk en kan het vloeroppervlakte en terras van bestaande inrichtingen in principe niet toenemen. Dit tenzij het een gering aantal m2 inpandig betreft of eisen worden gesteld in landelijke wetgeving waardoor ondernemers gedwongen worden aanpassingen in het pand aan te brengen. Gezien de ligging naast het Havenziekenhuis en de wens te voorzien in een aantrekkelijke en levendige plint wordt voor de ontwikkeling van de Hoge Wiek voorzien in een beperkt oppervlakte aan horeca, namelijk maximaal 500 m2 en een bijbehorend terras. Dit sluit aan bij het horeca uitvoeringsplan dat op 2 februari 2023 is vastgesteld.
Figuur 3.8 Gewenste ontwikkelingsrichting Stadsdriehoek (bron: Horecagebiedsplan Centrum 2022-2024)
In de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt gewerkt met de categorisering conform de Staat van horeca-activiteiten (bijlage bij de regels). Middels voorliggend bestemmingsplan wordt maximaal categorie 1 conform de Staat van horeca-activiteiten toegestaan. Dit zijn hoofdzakelijk activiteiten die betrekking hebben de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden.
Nachthoreca (categorie 2) en zware horeca (categorie 3 conform de Staat van horeca-activiteiten), welke voor een goed functioneren ook 's nachts geopend is, wordt niet toegestaan. Een discotheek, bar-dancing en partycentrum zijn daarmee onder meer uitgesloten.
De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met het Horecagebiedsplan 2022-2024. Hetgeen dat maximaal wordt toegestaan is daarmee vergelijkbaar met de in het horecagebiedsplan gedefinieerde vorm van 'reguliere horeca' als het gaat om cafés, restaurants en bars, etc..
Aangezien dit type horeca wordt toegestaan wordt met het bestemmingsplan aangesloten bij hetgeen met het horecagebiedsplan is beoogd.
3.3.4 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+
Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
- de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
- de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
- de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto's en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
- 1. stimuleren van fiets en ov;
- 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
- 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
- 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
- 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
- 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
- 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
- 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
- 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
Relatie tot het plangebied
Met voorliggend plan wordt herstructurering van het plangebied mogelijk gemaakt waarbij wordt voorzien in woningen en voorzieningen. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer. Daaruit volgt dat wordt voldaan aan de uitgangspunten van het verkeersplan.
3.3.5 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied kent volgens de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, zie ook figuur 3.9.
Figuur 3.9 Uitsnede Archeologische waarden- en beleidskaart Rotterdam
Conform het bestemmingsplan "Haringvliet" geldt voor de locatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit betekent dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Dit geldt voor bodemingrepen die dieper reiken dan respectievelijk 1,5 meter NAP, ongeacht de oppervlakte van de bodemingreep. Om de aanwezige archeologische waarden te blijven beschermen, zal het plangebied met voorliggend bestemmingsplan wederom van een dubbelbestemming worden voorzien.
3.3.6 Gebiedsplan Rotterdam Centrum
In 2016 is het gebiedsplan centrum vastgesteld en in 2017 is het plan gewijzigd. In het gebiedsplan wordt aan de hand van vijf te onderscheiden deelgebied aangegeven waar de gemeente op wil inzetten. Per wijk wordt stilgestaan bij een algemene beschrijving, gevolgd door kansen en bedreigingen. Vervolgens komen de opvallende scores uit het wijkprofiel aan de orde, gevolgd door de doelen en strategieën, prioriteiten en knelpunten. Daarnaast zijn er een aantal wijkoverstijgende thema's. Dit zijn: draaglijker, drugsoverlast, prestatie-inkoop Welzijn, Verkeersveiligheid, Leegstand op ooghoogte, verlichting, kunstwerken in de buitenruimte, stedelijk programma's Welzijn, meer wijkagenten in de wijk, parkeren en horeca.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Stadsdriehoek en CS-kwartier. In Stadsdriehoek zijn vooral veel eenpersoonshuishoudens (62% van het totaal); huishoudens met kinderen (8%) zijn sterk in de minderheid. De gemiddelde leeftijd in het hele gebied ligt rond de 35 jaar, maar het aantal 65-plussers groeit snel. 66% van de inwoners heeft inkomsten uit werk. Het inkomen van bewoners in Stadsdriehoek is ten opzichte van het gemiddelde in Rotterdam hoog. De woningvoorraad is erg versnipperd qua eigendom en grotendeels in particuliere handen. Het aandeel van woningcorporaties is laag. De woontevredenheid is hoog in de Stadsdriehoek. De grootste uitdaging is om de functies van wonen, werken, uitgaan en het bezoeken van festiviteiten in redelijke harmonie naast elkaar te laten bestaan. Uit het wijkprofiel blijkt dat Stadsdriehoek op de meeste onderdelen gemiddeld en bovengemiddeld scoort. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderdelen als capaciteiten van bewoners, de woontevredenheid en voorzieningen. De scores zijn lager op de onderdelen diefstal en overlast. Deze zijn verklaarbaar door de regionale winkel- en uitgaansfunctie van de wijk. Strategieën waar op wordt ingezet zijn: aantrekkelijker verblijfsklimaat, inzet op gastvrijheid, inzet op levendigheid, betere fysieke inrichting,
Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 400 studentenwoningen, maximaal 500 m2 horeca en maximaal 500 m2 kantoren en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Hiermee worden de functies wonen, werken en uitgaan samengevoegd. Tevens wordt aandacht besteed aan de buitenruimte voor de toekomstige bewoners. Er zal zorg worden gedragen dat sprake is van een levendige plint waarbij ook aandacht is voor de verlichting, zodat er geen donkere plekken ontstaan wat het woonklimaat en de veiligheid ten goede komt. Een dergelijke ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van het gebiedsplan.
3.3.7 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022
Vastgesteld op 16 december 2022 door de Rotterdamse Gemeenteraad
De beleidsregeling 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' is het instrument om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Tot 16 december 2021 waren de auto- en fietsparkeernormen vastgelegd in de beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018. Deze is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregeling.
Relatie tot het plangebied
Binnen het plangebied wordt voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de bewoners en bezoekers van de woonfunctie alsmede van de commerciële voorzieningen. Met de beoogde invulling kan aan het van toepassing zijnde parkeerbeleid worden voldaan. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. In de planregels bij dit bestemmingsplan is een dynamische regeling opgenomen, waarmee wordt geborgd dat in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het aspect bouwen moet worden aangetoond dat wordt voldaan op het dat moment geldende parkeerbeleid.
3.3.8 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017-2030+
Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
- de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
- de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
- de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets- en ov-gebruik.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
- 1. stimuleren van fiets en ov;
- 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
- 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
- 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
- 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile-vervoer (d.w.z. het laatste deel van de reis);
- 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
- 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
- 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
- 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
Relatie met het plangebied
Met voorliggend plan wordt voorzien in sloop- nieuwbouw waarbij kan worden voorzien in extra studentenwoningen en een beperkt oppervlakte aan voorzieningen. In paragraaf 6.4 wordt ingegaan op het aspect bereikbaarheid. Daaruit volgt dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van het verkeersplan.
3.3.9 Hoogbouwvisie 2019
Vastgesteld op 16 oktober 2019 een daarbij behorend addendum zoals vastgesteld op 1 juni 2023
Op 16 oktober 2019 is de Hoogbouwvisie 2019 vastgesteld. In de hoogbouwvisie is aangegeven waar, hoe en waarom hoogbouw in Rotterdam wenselijk is. De visie is een middel om tot kwalitatief goede hoogbouw te komen en schetst de ambities die de stad heeft op het gebied van het realiseren van hoogbouw die bijdraagt aan een aantrekkelijke stad. Deze hoogbouwvisie is een tweede update van de visie uit 2000, een eerste update vond plaats in 2011.
De hoogbouwvisie kent drie schaalniveaus: de stad, de straat en het gebouw. Op elk van de niveaus zijn er onderwerpen die relevant zijn voor hoogbouw. In de visie zijn op het niveau van de stad hoogbouwzones aangegeven. De grens van de hoogbouwzone voor de binnenstad blijft en wordt uitgebreid met Pompenburg en de omgeving Rijnhaven. Daarnaast worden nog drie gebieden toegevoegd waar ook hoogbouw mogelijk wordt gemaakt. Het gaat hier om Feyenoord City, Hart van Zuid en Alexanderknoop.
De minimale grens van de definitie hoogbouw is 70 meter. Deze grens is opgesteld in lijn met het Bouwbesluit. Dit betekent dat toetsing aan de hoogbouwvisie noodzakelijk is voor gebouwen die op grond van het Bouwbesluit als hoogbouw worden aangemerkt. Daarvan is sprake zodra de hoogste gebruiksverdiepingsvloer boven de 70 meter is gelegen. Vanaf die hoogte gelden op grond van het Bouwbesluit andere normen met betrekking tot brandveiligheid, zoals ook beschreven in de Hoogbouwvisie. Indien sprake is van hoogbouw is toetsing aan de hoogbouwvisie aan de orde. Aspecten als windhinder, bezonning, woonklimaat, bereikbaarheid, parkeren en inpassing in het bestaande stedelijk weefsel (bebouwing en openbare ruimte) zullen daarbij in de besluitvorming moeten worden afgewogen. Gebouwen die niet als hoogbouw worden aangemerkt, behoeven niet aan de Hoogbouwvisie getoetst te worden.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen in de hoogbouwzone. Dit betekent dat hoogbouw daar wenselijk is. De locatie is aangewezen als comfortzone. Dit betekent dat wind en schaduw om aandacht vragen. De Hoogbouwvisie stelt dat er sprake is van hoogbouw als een gebouw hoger is dan 70 meter. Aangezien in de regels is geborgd dat de verdiepingsvloer van de hoogste verdieping niet hoger dan 70 meter mag zijn is in dit geval geen sprake van hoogbouw en valt de ontwikkeling niet onder de werkingssfeer van de hoogbouwvisie. Desondanks is aandacht besteed aan het aspect windhinder (zie paragraaf 6.12) en bezonning (zie paragraaf 6.11).
3.3.10 Afwegingskader bezonning
Vastgesteld op 9 september 2021 door de gemeenteraad
In het Afwegingskader bezonning zijn kaders gesteld voor de effecten van bezonning van gevels van bestaande woningen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen die met een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen die 1,5 maal hoger zijn dan de gemiddelde hoogte binnen 1 maal de straal van de hoogte van die ontwikkeling, worden aan een stappenplan getoetst. Dat geldt ook voor nieuwe ontwikkelingen hoger dan 10 meter die liggen op een binnenterrein. Aan de hand van dat stappenplan wordt beoordeeld of de ontwikkelingen voldoen aan de gestelde kaders voor bezonning op bestaande woningen.
Relatie tot het plangebied
Voor de beoogde ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd. Daaruit volgt dat voldaan wordt aan het afwegingskader bezonning, zie ook paragraaf 6.11.
3.3.11 Nota Kantoren Rotterdam
Op 12 maart 2020 heeft de gemeenteraad de Nota Kantoren vastgesteld.
Doel van het beleid is om richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt, door:
- Het versterken van de nieuwe economie door concentratie van kantoren op zes locaties met de beste bereikbaarheid en verblijfskwaliteit, en ontwikkeling van specifieke clusters op vijf andere locaties;
- Een goede balans tussen vraag en aanbod door introductie van een Rotterdamse ladder (zodat snel duidelijk is of er een markttechnische onderbouwing is voor nieuwbouw);
- Het stimuleren van verduurzaming van de kantorenvoorraad en -omgeving.
Het nieuwe Rotterdamse beleid sluit aan op de Strategie Werklocaties van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), waarin de regiogemeenten afspraken hebben gemaakt over de programmering van kantoren, bedrijfsruimte en detailhandel.
De Nota Kantoren vormt samen met de Nota Bedrijfsruimte 2020 en de Nota Detailhandel 2017 een totaalbeleid voor werklocaties in Rotterdam. Dit samenhangende beleid dient onder meer als basis voor gemeentelijke investeringen in de lokale economie.
De lange termijn ambities voor kantoren zijn vertaald naar koersen per gebied voor de korte termijn.
Relatie tot het plangebied
Binnen Rotterdam zijn er verschillende toekomstbestendige vestigingsgebieden voor kantoren, de zogenaamde concentratiegebieden. De locatie is gelegen buiten een dergelijk concentratiegebied.
Vanwege de economische groei en de bevolkingstoename in Rotterdam en regio is uitbreiding van de voorraad gewenst met 80.000 m² t.o.v. de situatie begin 2019. Daarnaast is er ter compensatie van de transformatie nog 100.000 m2 nieuwe kantoren nodig. Dit is de kans om A-kwaliteit en grotere multi-tenant kantoren (15.000 tot 30.000 m2, met vloeroppervlakte van 1.500 m2 en soms meer) toe te voegen voor hoofdkantoren en nieuwe internationale gebruikers. Hoewel bijna 60 procent van de kantorenvoorraad energielabel C of hoger scoort, zal nog circa 400.000 m2 moeten worden geüpgraded om in 2023 te beschikken over tenminste energielabel C. Voor de nieuwbouw van circa 180.000 m2 kantoren zijn meer locaties nodig dan in het verleden bedacht. Want grote monofunctionele kantorenprojecten blijken te riskant en dragen vaak ook niet bij aan de gewenste levendigheid van de stad. Rond de grote OV-knopen is weliswaar ruimte, maar liggen ook complexe opgaven m.b.t. mobiliteit, energievoorziening en openbaar gebied. Upgrading van de bestaande voorraad is daarom ook van belang.
Het toevoegen van 500 m2 aan kantoren draagt bij aan het realiseren van een levendige plint en zorgt slechts voor een beperkte toevoeging. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de wens om de voorraad uit te breiden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling met realisatie van een beperkt oppervlakte aan kantoren aansluit bij de Nota kantoren.
3.3.12 Nota van Uitgangspunten
Voor de ontwikkeling is een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Dit document vormt de basis voor de verdere ontwikkeling van de locatie waar de nota betrekking op heeft. De nota is vastgesteld op 2 februari 2021.
De nota betreft randvoorwaarden voor de locatie Havenziekenhuis en directe omgeving. De directe omgeving bestaat uit de Hoge Wiek en het Haringvliet. De nota vormt de basis voor de verdere ontwikkeling van deze locaties. Voor de toekomst van het gebied wordt opnieuw gezocht naar een (publiek-) programmatische mix waarmee dit stuk stad een onderdeel wordt van de rest van de stedelijke ontwikkelingen in Rotterdam. Het gebied ligt op een schakelpunt tussen veel verschillende stukken stad. De verbinding van Oostplein met de rivier is een unieke kans die met deze ontwikkeling versterkt kan worden. De ligging van het plangebied bevindt zich tussen twee totaal verschillende sferen: die van de lange landschappelijke lijn van de Maasboulevard en van de kleine korrel en historie aan de Haringvliet. De architectonische opzet dient hier een passende omgang mee te vinden. Aan het Boerengat liggen grote kansen om een kwalitatieve verblijfsplek aan het water te realiseren en looproutes te versterken.
De nota begint met de beschrijving van de locatie en haar positie in stad. De vuistregels zijn leidend in alle ontwikkelingen in de stad en deze worden vervolgens thematisch toegelicht in de NvU. Tenslotte wordt toegewerkt naar het stedenbouwkundig matenplan (smp), dat als kader dient voor de verdere ontwikkeling en uitwerking.
Zowel de uitbreiding van de hoogbouwzone als de uitbreiding van het ontwikkelgebied geven aanleiding voor het vergroten van de toegestane volumes. De ontwikkeling van het Havenziekenhuis en de Hoge Wiek staan weliswaar los van elkaar, maar vormen samen een samenhangend stedenbouwkundig ensemble, waarmee de hoogbouwzone aan de oostkant van de stad een (eerste) invulling krijgt en het gebied zich krachtig kan positioneren in de directe omgeving én op grotere schaal van de stad. De locatie Hoge Wiek functioneert als een schakel om de grote schaal van de Maasboulevard en de kleinere korrel van het bestaande stedelijk weefsel aan elkaar te verbinden.
De Nota van Uitgangspunten geeft de kaders weer van de toekomstige gebiedsontwikkeling, zie ook onderstaande figuur. De bebouwing met de aanduiding 1 is het Havenziekenhuis, de bebouwing met aanduiding 2 is de beoogde ontwikkeling de Hoge Wiek.
Figuur 3.10 Stedenbouwkundige uitgangspunten (bron: Nota van Uitgangspunten).
Hoge Wiek
De ligging op een zichtlocatie van ver in de bocht van de Maas vraagt om een inpassing op meerdere schaalniveaus. Het ensemble Havenziekenhuis - Hoge Wiek dient een gezamenlijkheid te vormen, waarbij de Hoge Wiek geen onderdeel mag zijn van de ‘wand’ langs de Maasboulevard, maar zich relatief autonoom. De rol van de Hoge Wiek ten opzichte van omgeving bestaat uit een schakelfunctie naar de omliggende ‘slabs’ toe. Het gebouw markeert de overgang van binnenstad naar stadswijk en vraagt daarom om een zorgvuldige begeleiding van de bocht, zowel op ooghoogteniveau als op skylineniveau. De plinten en de aansluiting op het maaiveld dient sterk te verbeteren ten opzichte van de huidige situatie.
In de NvU wordt verder aangegeven dat een weerbare en veerkrachtige stad een stad is die voorbereid is op shocks (disruptieve gebeurtenissen, zoals een pandemie) en stresses (geleidelijke ontwikkelingen die potentieel uitlopen op disruptie, zoals klimaatverandering). Daarom is duurzaamheid van fundamenteel belang voor de leefbaarheid in Rotterdam: nu en in de toekomst. Bij de herontwikkeling van de Hoge Wiek zijn veerkrachtig en duurzaam bouwen integraal onderdeel van de ontwerpopgave volgens het Duurzaamheidskompas:
- Pandemie-proof;
- Gebouwen aardgasvrij: aansluiten op restwarmte of vergelijkbaar alternatief;
- Waterberging van 50 mm over gehele oppervlak perceel;
- BENG-normering;
- Circulair slopen;
- Natuurinclusief bouwen;
- Bomen dienen tijdens de bouw beschermd te worden (incl. kroonprojecties).
Wat betreft de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling op de locatie van de Hoge Wiek is zicht op een vrijstelling van de parkeerbehoefte. Het mobiliteitsgebruik van studenten en starters biedt de mogelijkheid om deze doelgroep te laten terugvallen op modaliteiten anders dan autoverkeer. Een vrijstelling van de parkeereis betekent dat toekomstige bewoners geen mogelijkheid meer krijgen om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning. De ambitie is om de verblijfskwaliteit aan het water te verbeteren door het aantal parkeerplekken in de openbare ruimte te verminderen (zie ook paragraaf 6.4.2).
Het activeren van de omgeving van de Hoge Wiek is een belangrijke ambitie. Met de komst van een nieuwe trappartij bij de Boerengatbrug wordt dit gebied onderdeel van de wandelroutes rondom het Boerengat en langs de Haringvliet. Een goede en veilige oversteek bij de Oostmolenwerf is daarbij cruciaal. De omgeving van de Hoge Wiek krijgt daarbij een eigen karakter en kan zodoende onderscheidend zijn ten opzichte van de andere "koppen" rondom het Boerengat. De gehele openbare ruimte rondom de Hoge Wiek wordt daarbij autovrij en er worden geen parkeerplekken gerealiseerd.
Voor de Hoge Wiek is verder vermeld dat er in aanvulling op de NvU een stedenbouwkundige verkenning zou worden gemaakt. Dit is gedaan in het ruimtelijk kader d.d. 2021 (gemeente Rotterdam). Hierin zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen (zie ook figuur 3.11):
- Maximale bouwhoogte 70 meter, volgend uit hoogteopbouw langs de Maasboulevard, Hoogbouwzone afbouw richting flats;
- Hoogte Rotterdamse Laag gelijk getrokken met de voet van het Havenziekenhuis: 24 meter;
- Aanhouden rooilijnen Haringvliet Zuidzijde, in lijn met Havenziekenhuis;
- Overnemen hoekverdraaiing van Kraaijvangerflats;
- Onderzoeken mogelijkheid architectonische aansluiting bij andere flats: realiseren 'kraag'.
Figuur 3.11 Stedenbouwkundige uitgangspunten Hoge Wiek (bron: Ruimtelijk kader Hoge Wiek, gemeente Rotterdam)
Daken en plinten
- Plinten rondom dubbelhoog;
- Entrees alzijdig en rondom;
- Plinten (publiek) toegankelijk programma;
- Fietsenstallingen en andere voorzieningen uit de gevel, midden in het gebouw;
- Vloeiende aansluitingen op maaiveld en aansluiting op dijk;
- Plinthoogtes aansluiten bij plinthoogtes Havenziekenhuis zodat op ooghoogte aan de Oostmolenwerf een samenhangend beeld ontstaat;
- Daken intensief begroeid en toegankelijk met tenminste twee functies (bijv. verblijven en wateropvang), zie Vuistregels NvU.
Openbare buitenruimte
- In standhouden landschappelijke lijn van het dijkprofiel langs de Maasboulevard inclusief de groene uitstraling (grastaluds);
- Rekening houden met de reservering van het nieuwe wegprofiel van de Oostmolenwerf;
- Geen parkeerplekken op het maaiveld terugbrengen;
- De parkeernormen dienen inpandig opgelost te worden;
- Fietsparkeren geheel inpandig oplossen;
- Publiek toegankelijke route langs Boerengat als onderdeel van de route langs het Haringvliet;
- Rondom een levendige plint met functies en entrees die zorgt voor een levendige voetgangersroute
Na overleg zijn er ten opzichte van de stedenbouwkundige verkenning een paar andere keuzes gemaakt, waarbij de basis uitgangspunten blijven gehandhaafd. Zo wordt vastgelegd dat de verdiepingsvloer van de hoogste verdieping niet hoger mag zijn dan 70 meter, sluit de bebouwing qua volume en uitstraling zoveel mogelijk aan bij de in de omgeving aanwezig en nog te realiseren bebouwing. Door te werken met verschillende bouwhoogte ontstaat een geleidelijke afbouw naar de sokkel. De Hoge Wiek krijgt een duidelijke kenmerkende hoogte die aansluit op de hoogte van het bestaande en toekomstige historische Havenziekenhuis, die met het bestaande een mooi ensemble en duidelijke Rotterdamse laag vormt.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In voorliggend hoofdstuk wordt het plan nader toegelicht. Ingegaan wordt op de opzet van het plan, de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt alsmede de juridische planbeschrijving.
4.2 Ontwikkelingen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het realiseren van maximaal 400 studentenwoningen. Daarnaast wordt voorzien in maximaal 500 m2 horeca en maximaal 500 m2 kantoren en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
4.3 Juridische Planbeschrijving
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden nieuwe functies in het plangebied gerealiseerd. De van toepassing zijnde bestemmingen zijn hieronder nader toegelicht.
4.3.1 Wonen
De beoogde bebouwing binnen het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn op alle verdiepingen studentenwoningen toegestaan. Op de begane grond en eerste verdieping zijn horeca 1 (daghoreca), kantoren en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ook zijn er parkeervoorzieningen, (dak)terrassen en (dak)tuinen, voorzieningen van openbaar nut en daarbij behorende voorzieningen binnen deze bestemming mogelijk. In de planregels zijn de maximale woningaantallen en het maximaal aantal vierkante meters aan overige functies vastgelegd. Ook de maximale bouwhoogte is in de regels vastgelegd. Om te borgen dat sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat is voor de beoogde horeca-activiteiten een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.3.2 Verkeers- en verblijfsgebied
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen (zoals trottoirs, voetpaden en trappen) en voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen (zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen en parkeergarage). Daarnaast ook voor groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn tevens bouwwerken voor kleinschalige openbare nuts-, verkeer- en vervoersvoorzieningen en terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming toegelaten. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
4.3.3 Parkeerregeling
Dynamische verwijzing
Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 16 december 2021 vastgesteld. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is in het bestemmingsplan in artikel 10 een bepaling opgenomen waarin staat dat alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing". Dat wil zeggen dat alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling of de rechtsopvolger daarvan. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan eventuele wijzigingen van het beleid en wordt voorkomen dat het bestemmingsplan dan moet worden aangepast. Met de bepaling is bedoeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.
Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022” is via de volgende link te raadplegen:
Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022
De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
4.3.4 Waarde - Archeologie 1
Het plangebied kent een archeologische verwachtingswaarde. In lijn met het vigerende bestemmingsplan is vanwege deze archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.
4.3.5 Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een waterkering.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Water Programma egt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
5.1.2 Provinciaal beleid
De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte.
5.1.3 Gemeentelijk beleid
Rotterdams Weerwoord
Het college van B&W heeft in februari 2019 het Rotterdams Weerwoord vastgesteld. Het Weerwoord is het Rotterdamse antwoord op de klimaatverandering. Als stad in de delta van Nederland met een dalende bodem is Rotterdam kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatadaptatie, het aanpassen van Rotterdam aan die verandering, is nodig. Want de gevolgen van extremer weer raken iedereen. Om hevige regenval, maar ook langdurige droogte en hitte, grondwater onder- en overlast en bodemdaling aan te pakken zijn sneller en meer ingrepen noodzakelijk in openbaar gebied en op particulier terrein. Door nu actie te ondernemen, kan schade in de toekomst worden beperkt. Tegelijk is flexibiliteit nodig om de aanpak bij te kunnen stellen op basis van nieuwe inzichten. Het Rotterdams Weerwoord richt zich vooral op maatregelen op wijkniveau. In 2019 wordt samen met de waterschappen gewerkt aan uitvoeringsafspraken.
Gemeentelijk rioleringsplan
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2021-2025 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de grondwater- en rioleringstaken van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld. Voor de planperiode 2021-2025 heeft Rotterdam vijf doelen geformuleerd:
- 1. Een goed functionerend stedelijk watersysteem voor een aantrekkelijke stad
- 2. Klimaatbestendig stedelijk watersysteem
- 3. Robuust grondwatersysteem
- 4. Actieve communicatie en participatie
- 5. Innovatie, digitalisering en automatisering
Hemelwaterverordening en waterberging
Het klimaat verandert, extreem weer komt steeds vaker voor. Daardoor neemt de kans op overlast en schade door hevige neerslag toe. Om de stad voor te bereiden op een extremer klimaat zijn de volgende regelingen ingesteld:
- Bestaande situaties: de Hemelwaterverordening voor het afkoppelen van verharding van bestaande gebouwen en terreinen.
- Nieuwbouw: de eis van 50 mm waterbergen bij nieuwbouw in de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam (VBOR).
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap zijn visie en ambities voor het waterbeheer. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
- 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
- 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
- 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.
5.3 Huidige Watersysteem
5.3.1 Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen aan het Boerengat te Rotterdam. Binnen het plangebied is geen sprake van primair oppervlaktewater. De locatie grenst echter aan het Boerengat, welke is aangewezen als overig oppervlaktewater, zie ook figuur 5.1.
Figuur 5.1. Uitsnede Legger Watersystemen (bron: Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard
5.3.2 Grondwater
Voor grondwater is een peilbuis in de nabije omgeving van het plangebied gelegen (buiscode 130567). Deze peilbuis meet de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de gegevens blijkt dat het grondwater zich circa 2 meter onder het maaiveld bevindt. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.
5.3.3 Waterkering
Een deel van het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een primaire waterkering, zie ook figuur 5.2. Aangezien het plangebied gelegen is binnen een beschermingszone is voor de handelingen hierbinnen een watervergunning noodzakelijk. Binnen een dergelijke zone mag namelijk gebouwd worden mits het belang van de waterkering hierdoor niet wordt geschaad. Om binnen deze zone te bouwen, dient een schriftelijk advies van de dijkbeheerder te worden ingewonnen, alvorens een ontheffing kan worden verleend.
Figuur 5.2. Uitsnede Legger Watersystemen (bron: Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard
5.3.4 Riolering
De bebouwing binnen het plangebied zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel.
5.4 De Wateropgave
5.4.1 Oppervlaktewater
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van het aantal vierkante meters verhard oppervlakte. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde.
Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan dient 50 mm water geborgen te worden. Hier zal aan worden voldaan.
5.4.2 Grondwater
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak. Gezien diepte van de beoogde kelder heeft de ontwikkeling in zijn geheel geen invloed op de grondwaterstand. Afstemming met het hoogheemraadschap zal nog plaatsvinden.
5.4.3 Waterkering en waterveiligheid
Waterkering
Om te borgen rekening wordt gehouden met de ligging in de beschermingszone van een waterkering mis het plangebied conform het thans geldende bestemmingsplan, wederom voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen'.
Waterveiligheid binnendijks
Het plangebied ligt binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring PSA 015. Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 per jaar. Dit betekent dat deze waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 10.000 jaar.
De gevolgen van een overstroming binnendijks (bij een dijkdoorbraak) zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Bij een dijkdoorbraak blijft (volgens beschikbare gegevens in het vigerende bestemmingsplan) het plangebied droog. Dit komt door de relatief hoge ligging van het plangebied.
5.4.4 Riolering
De ontwikkeling zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Ten aanzien van de belasting van het bestaande rioolstelsel worden geen belemmeringen verwacht.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2 Milieu Effectrapportage
6.2.1 Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een omgevingsvergunningsprocedure.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt indien de grenswaarden worden overschreden in geval van respectievelijk een besluit of een plan. Bij de m.e.r.-beoordeling dient te worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen worden uitgesloten, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd in hoeverre belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Figuur 6.1 Overzicht verschillende m.e.r.-procedures (bron: www.infomil.nl)
Met het op 7 juli 2017 in werking getreden wijziging Besluit m.e.r. dient bij elk plan waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde een aanmeldnotitie te worden opgesteld.
6.2.2 Plangebied
Het bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam maakt in totaal maximaal 400 studentenwoningen, maximaal 500 m2 aan horeca 1 en maximaal 500 m2 aan kantoren en bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Deze mogelijkheden moeten worden gezien als een activiteit (categorie D11.2) die voorkomt op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
Tabel 6.1 Relevant onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Omdat de ontwikkeling niet boven de drempelwaarde van 2.000 woningen dan wel 200.000 m2 of meer bvo ligt het totale plan onder de drempelwaarden waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een planMER-plicht geldt (kolom 2). Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije-m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Doel van deze vormvrije-m.e.r.-beoordeling is het toetsen of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is gemotiveerd dat de ontwikkeling niet leidt tot significante negatieve milieueffecten (zie bijlage 12). De ontwikkeling ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Bovendien heeft de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in voorliggend hoofdstuk van dit bestemmingsplan. Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.
6.2.3 Conclusie
Het plangebied ligt niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig. Het bestemmingsplan is eveneens niet kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten, zodat het bestemmingsplan niet planm.e.r.-plichtig is.
6.3 Milieuzonering
6.3.1 Algemeen
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Daarnaast geldt dat inrichtingen moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer.
6.3.2 Plangebied
Voor de gebiedstypering wordt gebruik gemaakt van de kaart bij het boekje Bedrijven en Milieuzonering Rotterdam. De gemeente Rotterdam heeft de VNG-lijst vertaald naar de Rotterdamse situatie en heeft daarbij een verdeling aangegeven in woongebied, gemengd woongebied/overgangsgebied en industriegebied I, II, III. De gedachte hierachter is dat de indicatieve afstanden van de VNG bedoeld zijn vanaf een bedrijf van gemiddelde omvang tot woningen in een woonwijk. Voor gemengde gebieden of bij industriegebieden, en/of bedrijven die aanzienlijk kleiner zijn dan een gemiddeld bedrijf biedt het Rotterdamse beleid een standaard om gemotiveerd af te wijken van de indicatieve afstanden.
Bedrijven in de nabije omgeving van het plangebied
Conform het bestemmingsplan "Haringvliet" is in de omgeving van het plangebied sprake van de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 3' en 'Wonen'. Het gebied kan derhalve als gemengd gebied worden gekwalificeerd. De richtafstanden kunnen in gemengd gebied met één stap worden verlaagd. Zie hiervoor ook onderstaande figuur 6.2, aan de linkerzijde van het plangebied.
Figuur 6.2 Bestemmingen rondom het plangebied (bron: QGIS, eigen bewerking)
'Maatschappelijk'
Op circa 30 meter ten westen van het plangebied is vooralsnog de bestemming 'Maatschappelijk' van toepassing (voor dit gebied wordt een nieuw bestemmingsplan voorbereid waarmee woningen ter plaatse mogelijk worden gemaakt). Deze gronden zijn vooralsnog enkel bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en het daarbij behorende erf. Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 2. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Gemengd - 1'
Op circa 110 meter ten noordwesten van het plangebied is de bestemming 'Gemengd - 1' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor (uitsluitend op de begane grond) detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horeca, en tevens voor woningen, gebouwde parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen als groen, ontsluitingswegen en -paden alsmede berg- en stallingsruimte. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 2. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Gemengd - 2'
Op circa 55 meter ten zuidwesten van het plangebied is de bestemming 'Gemengd - 2' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor (uitsluitend op de begane grond, eerste en tweede verdieping) kantoren en maatschappelijke voorzieningen, en tevens voor woningen, gebouwde parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen als groen, ontsluitingswegen en -paden alsmede berg- en stallingsruimte. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 2. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Gemengd - 3'
Op circa 250 meter ten oosten van het plangebied is de bestemming 'Gemengd - 3' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woningen, een cateringbedrijf, horeca, gebouwde parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen als groen, ontsluitingswegen en -paden alsmede berg- en stallingsruimte. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 2. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Wonen'
Op circa 70 meter ten zuiden en 110 meter ten noorden van het plangebied is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden. Ook ter plaatse van de bijbehorende aanduiding zijn horeca (uitsluitend op de begane grond) en dienstverlening (hypnotherapeut) toegestaan. Deze functies zijn naast woningen toegestaan, waardoor deze functies geen belemmeringen voor het plangebied op een afstand van 70 meter opleveren.
Conform het bestemmingsplan "Struisenburg" zijn in de nabijheid van het plangebied de enkelbestemmingen 'Gemengd - 5', 'Gemengd - 8' en 'Wonen' gelegen. Zie onderstaande figuur 6.3, aan de rechterzijde van het plangebied.
Figuur 6.3 Bestemmingen rondom het plangebied (bron: QGIS, eigen bewerking)
'Gemengd - 5'
Op circa 145 meter ten oosten van het plangebied is de bestemming 'Gemengd - 5' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor woningen, en uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping kantoren met een b.v.o. van maximaal 750 m2 per kantoorvestiging, bedrijven t/m categorie 2 met uitzondering van SBI-code 451,452 en 454, dienstverlening, praktijkruimten, maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van geluidgevoelige objecten, gebouwde parkeervoorzieningen, detailhandel met een b.v.o. van maximaal 190 m2 en voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals berg- en stallingsruimten, erf, tuin, groen, waterpartijen, ontsluitingspaden. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 2. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Gemengd - 8'
Op circa 75 meter ten zuidoosten van het plangebied is sprake van een bestemming 'Gemengd - 8'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven t/m categorie 2 met uitzondering van SBI-code 451,452 en 454, kantoren van maximaal 750 m2 b.v.o. per kantoorvestiging, dienstverlening, praktijkruimten, maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van geluidgevoelige objecten, sport- en recreatiegebouwen totaal maximaal 4.000 m2 b.v.o., conferentie-oorden en congrescentra totaal maximaal 4.000 m2 b.v.o., wonen tevens voor een bijzonder woongebouw totaal maximaal 800 m2 b.v.o., hotel met keuken totaal maximaal 2.500 m2 b.v.o., horeca totaal maximaal 1.500 m2 b.v.o en voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies zoals berg- en stallingsruimten, erf, groen, buitenruimte/dakterrassen, waterpartijen, ontsluitingspaden. Dergelijke functies kennen maximaal de milieucategorie 3.1. In gemengd gebied dienen dergelijke functies een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies (woningen) aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
'Wonen'
Op circa 80 meter ten oosten van het plangebied geldt een bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woningen met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden. In gemengd gebied dienen functies een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen aan te houden. Aan deze richtafstand wordt derhalve voldaan.
In aanvulling op bovenstaande wordt opgemerkt dat voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld voor technische installaties, te allen tijde voldaan moet worden aan het Activiteitenbesluit.
Bedrijven in het plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als een gemengd gebied. Dit houdt in principe in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 direct naast gevoelige functies als wonen zijn toegestaan.
Met voorliggend bestemmingsplan worden ter plaatse van het plangebied naast wonen ook bedrijfsactiviteiten toegestaan. De omvang hiervan is beperkt, het betreft immers 500 m2 horeca en 500 m2 aan kantoren/bedrijvigheid. Deze inrichtingen hebben maximaal een milieucategorie 2, wat betekent dat ze direct toelaatbaar worden geacht naast hindergevoelige functies zoals wonen. Op basis van het Rotterdamse gebiedstype 'gemengd gebied' gelden er namelijk geen richtafstanden.
Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen waarbinnen bedrijven zijn toegestaan, behoudens bedrijven in de vorm van detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke doeleinden en kantoren. De enige mogelijkheid tot andersoortige bedrijvigheid wordt geboden in de vorm van de bedrijf aan huis-regeling binnen de centrumbestemming. Deze bedrijvigheid is ondergeschikt aan de woonfunctie en mag ten hoogste in categorie 2 vallen.
Hinderveroorzakende bedrijven zijn dus niet toegestaan op basis van dit bestemmingsplan. Horeca is toegestaan voor zover het een categorie 1 betreft. Het gaat daarmee niet om een discotheek, bardancing en/of partycentrum. Ten behoeve van de beoogde horeca-activiteiten binnen het plangebied is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarin is opgenomen dat gebruik van de gronden ten behoeve van horeca en daarbij behorende terrassen uitsluitend is toegestaan indien met een akoestisch wordt aangetoond dat - rekening houdend met stemgeluid - de maximale geluidbelasting op de gevel van aanwezige en geprojecteerde woningen en andere geluidgevoelige objecten voldoet aan het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel de eventueel van toepassing zijnde maatwerkvoorschriften. Volledigheidshalve is voor de beoogde horeca een akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat aan het Activiteitenbesluit kan worden voldaan, zie ook bijlage 5.
Horecageluid
De ontwikkeling staat maximaal 500 m2 horecaruimte toe. In het kader van de ontwikkeling is een akoestische beoordeling uitgevoerd aangaande de bescherming tegen geluid afkomstig van deze horeca-activiteiten en de om het plan gelegen bestaande woningen. De geluidbelasting op de gevels van het nieuwbouwplan is bepaald ten gevolge van alle geluidrelevante activiteiten van de horeca-activiteiten. Aan de hand hiervan is enerzijds bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwbouwwoningen en bestaande woningen in de directe omgeving van het plangebied (en of de nieuwe inrichting kan voldoen aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit).
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In het onderzoek zijn uitgangspunten aangehouden met betrekking tot het beoogde terras binnen het plangebied. De uiteindelijke exacte geluidbelasting ten gevolge van de terrassen is afhankelijk van de exacte invulling en omvang van deze terrassen en eventuele bouwkundige maatregelen die in de nieuwbouw worden opgenomen. Als gevolg van de beoogde horeca-activiteiten wordt ter plaatse van de woningen in de omgeving voldaan aan de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus uit het Activiteitenbesluit. Voor wat betreft de woningen in het projectgebied wordt aansluiting gezocht bij de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie wordt een verruiming toegestaan ten aanzien van het langtijdgemiddelde van 5 dB voor gemengd en/of stedelijk gebied. In deze publicatie wordt voor 'rustige woonwijk' een langtijdgemiddelde aangehouden van 50 dB (dag: 50 dB, avond: 45 dB en nacht: 40 dB). Voor een gemengd en/of stedelijk gebied wordt een langtijdgemiddelde van 50 dB aangehouden (dag: 55 dB, avond: 50 dB en nacht: 45 dB). De LAeq in de avond ten gevolge van het terras is 48 dB en valt daarmee binnen de geluidwaarden uit de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering'.
In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat voordat de gronden in gebruik worden genomen voor de horeca-activiteiten en bijbehorende terrassen er een akoestisch onderzoek overlegd moet worden, waaruit blijkt dat ter plaatse van bestaande en geprojecteerde woningen voldaan wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en/of de eventuele van toepassing zijnde maatwerkvoorschriften. Tevens is vastgelegd dat een terras behorend bij horeca-activiteiten tot maximaal 23.00 uur geopend mag zijn en plaats mag bieden aan maximaal 30 bezoekers. Uit het onderzoek volgt dat in voor alle nieuwe woningen en alle omliggende bestaande woningen een akoestisch goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd in de toekomstige situatie. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.
Gelet op voorgaande, vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de vaststelling dit bestemmingsplan.
6.3.3 Conclusie
Ter plaatse van het plangebied zal gezien de beoogde functies sprake zijn van een goed- woon en leefklimaat. Dit aspect vraagt dan ook niet om nadere aandacht.
6.4 Verkeer En Parkeren
6.4.1 Algemeen
Het plan omvat de woningen en daarbij behorende voorzieningen horeca, kantoor en bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze functies kennen een verkeersaantrekkende werking. Om te bepalen wat de invloed hiervan op de omgeving is, is de verkeersaantrekkende werking in deze paragraaf inzichtelijk gemaakt.
De gemeente Rotterdam beschikt over eigen parkeerbeleid. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt dan ook getoetst aan de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. De beleidsregeling is op 16 december 2021 vastgesteld. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is in het bestemmingsplan in artikel 10 een bepaling opgenomen waarin staat dat alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam.
Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeernormen. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
- Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
- Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
De volgende bijzondere vrijstellingen kunnen worden toegepast:
- Nabijheid OV-stations: Als een ontwikkeling wordt gerealiseerd in de nabijheid van specifieke OV-stations wordt de autoparkeereis verminderd conform de opgenomen tabel.
- Extra fietsparkeerruimte: als een ontwikkeling in betaald parkeergebied voorziet in extra fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein, wordt de autoparkeereis met maximaal 10% verlaagd in de verhouding twee fietsparkeerplaatsen in plaats van één autoparkeerplaats. Deze extra fietsparkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op eigen terrein en zijn bedoeld voor langparkeerders (bewoners, werkers, studenten).
- Deelauto’s: als bij een woningontwikkeling in betaald parkeergebied structureel, dat wil zeggen voor minimaal 10 jaar, commercieel aangeboden deelauto’s ter beschikking worden gesteld op geoormerkte deelautoparkeerplaatsen, wordt de autoparkeereis met maximaal 20% verlaagd in de verhouding één autoparkeerplaats met deelauto in plaats van vijf gewone autoparkeerplaatsen. De deelauto’s mogen ook worden geplaatst in een nabijgelegen parkeervoorziening op geoormerkte deelautoparkeerplaatsen.
- Mobility as a Service (MaaS): als bij een ontwikkeling in betaald parkeergebied gebied voor alle toekomstige gebruikers Mobility as a Service structureel, dat wil zeggen voor minimaal 10 jaar, beschikbaar wordt gesteld, wordt de autoparkeereis met maximaal 20% verlaagd.
6.4.2 Plangebied
Goudappel heeft d.d. 16 november 2023 de parkeerbehoefte voor auto en fiets en de verkeersgeneratie voor de ontwikkeling Hoge Wiek berekend. Het rapport is opgenomen in bijlage 2. Onderstaand worden de resultaten samengevat weergegeven. Conform de planregels wordt in de rapportage ervan uitgegaan dat maximaal 400 studentenwoningen, 500 m2 bvo restaurant en 500 m2 bvo kantoor met baliefunctie wordt gerealiseerd. In de studie van Goudappel is in beginsel gerekend met reguliere studio's. Opgemerkt wordt dat de huidige situatie op de locatie studentenhuisvesting is gesitueerd, waarbij de locatie ook een zeer beperkte hoeveelheid verkeer en parkeren genereert. Het merendeel hiervan wordt gegenereerd door bezoekers van de woningen. De bewoners zelf (studenten) hebben een zeer beperkt autobezit.
Autoparkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de verschillende functies wordt gebruik gemaakt van parkeernormen uit het gemeentelijk parkeerbeleid van Rotterdam. Het gemeentelijk beleid maakt voor de parkeernormen onderscheid naar locatie. De ontwikkellocatie van Hoge Wiek is gesitueerd in het gebiedstype A ‘Hoogstedelijk gebied’. In dit gebied zijn de parkeernormen door de aanwezigheid van goede alternatieven voor de auto en de nabijheid van voorzieningen lager dan in andere delen van de stad. In tabel 6.2 zijn de te hanteren standaard gemeentelijke parkeernormen weergegeven.
Tabel 6.2: Gemeentelijke parkeernormen (bron: Goudappel)
Aanvullend maakt het gemeentelijk parkeerbeleid toepassen van verschillende normcorrecties mogelijk. Hiermee kan de normatieve parkeerbehoefte worden verlaagd. De afzonderlijke mobiliteitscorrecties zijn (en mogen) gestapeld bij het berekenen van het benodigde parkeeraanbod. Onderstaand zijn de voor deze ontwikkeling relevante normcorrecties kort toegelicht.
Maximale parkeernorm: Indien een ontwikkeling wordt gerealiseerd in gebiedstype A, hoogstedelijk gebied, dan kunnen de parkeernormen voor een aantal niet-woonfuncties worden toegepast als maximumnormen. Het betreft hierbij de functies winkelen, sport, recreatie, cultuur en horeca. Dit houdt in dat alles onder de maximale parkeernorm is toegestaan; waaronder ook het realiseren van géén parkeren op eigen terrein. Binnen deze ontwikkeling wordt voor de horecafunctie derhalve gerekend met een parkeernorm van 0 parkeerplaatsen. Gegeven de goede bereikbaarheid voor voet, fiets en OV en de beperkte omvang van de functie wordt op deze locatie in de praktijk ook een verwaarloosbaar kleine tot geen autoparkeerbehoefte verwacht. Autobezoekers van deze functie kunnen in de toekomst gebruik maken van parkeercapaciteit en -garages in de omgeving. Zowel de parkeergarage Oude Haven, Oostplein, Kiphof en Admiraliteitskade bevinden zich op loopafstand van het plangebied.
Nabijheid Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV): Conform gemeentelijk parkeerbeleid kan, afhankelijk van de (hemelsbrede) afstand tot (H)OV haltes, een reductie worden toegepast op de te hanteren parkeernormen. De ontwikkeling is gelegen op circa 630 meter afstand van Station Blaak. Conform gemeentelijk beleid is hiermee vanwege de nabijheid van het HOV een afslag van 30% op de parkeereis passend. In tabel 6.3 is een overzicht van de te hanteren parkeernormen inclusief normcorrecties weergegeven.
Tabel 6.3: Te hanteren parkeernormen inclusief normcorrecties (bron: Goudappel)
Omdat niet alle functies op hetzelfde moment eenzelfde aanwezigheid kennen is het mogelijk dat parkeerders gebruik maken van dezelfde parkeerplaatsen. Om rekening te houden met dit effect worden aanwezigheidspercentages toegepast.
In tabel 6.4 is de standaard parkeerbalansberekening voor de beoogde ontwikkeling van Hoge Wiek inzichtelijk gemaakt. Uit de berekening blijkt dat de parkeerbehoefte van de ontwikkeling afgerond 112 parkeerplaatsen bedraagt. Binnen het exploitatiegebied van de ontwikkeling wordt geen parkeercapaciteit gerealiseerd. Hiermee is sprake van een tekort van afgerond 112 parkeerplaatsen op eigen terrein om volledig te kunnen voorzien in de eigen parkeerbehoefte wanneer wordt uitgegaan van reguliere woningen.
Tabel 6.4: Parkeerbalansberekening Hoge Wiek (bron: Goudappel)
In voorliggend bestemmingsplan is vastgelegd dat het gaat om huisvesting voor studenten. Het volledige toekomstige woondeel is namelijk gericht op de huisvesting van studenten. Het gemeentelijk parkeerbeleid heeft voor transformatie van locaties van leegstaande panden naar studentenhuisvesting opgenomen dat hanteren van een parkeernorm van nul (geen parkeren) passend is. Hier wordt aansluiting bij gezocht omdat het niet gaat om een transformatie, maar wel om een vergelijkbare situatie waarvoor dezelfde uitgangspunten gehanteerd kunnen worden. Het betreft immers dezelfde doelgroep (studenten) en het kunnen realiseren van studentenhuisvesting is een bijzonder gemeentelijk belang. Voor de studentenwoningen wordt hierbij gebruik gemaakt van art. 15 van de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022, omdat het gaat om sloop/nieuwbouw t.b.v. studentenwoningen en huisvesting van studenten van bijzonder gemeentelijk belang is. Op deze wijze wordt het realiseren van studentenhuisvesting mogelijk gemaakt.
Er zijn op dit moment parkeerplekken aan de voorkant (16) en achterkant (22) van het gebouw aanwezig. De parkeerplekken aan de achterkant van het gebouw komen niet terug omdat de footprint van het nieuwe gebouw groter wordt en over de huidige parkeerplekken aan de achterkant heen gaat.
De parkeerplekken aan de voorkant van het gebouw maken geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan Hoge Wiek. Voor de openbare ruimte rondom de Hoge Wiek zal een inrichtingsplan opgesteld worden waarbij nog wordt bekeken hoe de openbare ruimte aan de voorkant van het gebouw wordt ingericht. Het bestemmingsplan (Haringvliet) waar deze openbare ruimte in valt staat meerdere bestemmingen toe (o.a. parkeren en groen).
De ligging aan het directe fietsnetwerk, nabijheid van OV en dagelijkse voorzieningen maken dat hierdoor geen vervoersarmoede voor deze specifieke doelgroep zal ontstaan. Gegeven het betaald parkeren in de omgeving wordt ook geen wegdrukeffect of overlast op gebied van parkeren verwacht. Ook niet van de horeca daar deze wordt voorzien in de omliggende (betaalde) parkeergarages.
In dat geval resteert alleen nog de parkeerbehoefte als gevolg van de kantoorruimte. Wanneer er geen parkeren op eigen terrein kan worden gerealiseerd, dan kan geen reductie voor HOV worden toegepast. In dat geval bedraagt de parkeerbehoefte van het kantoordeel 1,2 x 5,0 = 6 parkeerplaatsen. Het autoparkeren zal worden opgelost in de omliggend betaalbare openbare parkeergarages. Binnen acceptabele loopafstand zijn hiervoor verschillende voorzieningen voorhanden, te weten de parkeergarage Oude Haven, Oostplein, Kiphof en Admiraliteitskade bevinden zich op loopafstand van het plangebied.
Fietsparkeren
De gemeente Rotterdam heeft in haar parkeerbeleid naast parkeernormen voor de auto ook fietsparkeernormen opgenomen. In de parkeernormen voor de fiets wordt ten opzichte van de autoparkeernormen voor de studenteneenheden in categorisering afgeweken. Het functieprogramma van de ontwikkeling voor het bepalen van de fietsparkeerbehoefte is weergegeven in tabel 6.5. De exacte verdeling naar type woningen is op dit moment nog niet definitief. In het kader van de bestemmingsplanaanvraag wordt uitgegaan van 400 wooneenheden. Op basis van het uitgangspunt van 400 wooneenheden en het huidig ontwerp is een indicatieve verdeling opgesteld van het aantal studio’s en tweekamerappartementen.
Tabel 6.5: Functieprogramma Hoge Wiek fiets (bron: Goudappel)
Voor dit type specifieke huisvesting is de doelgroep maatgevend. Kijkend naar de specifieke doelgroep van studenten is een (maximale) norm van één fietsenstalling per bewoner passend. Dit komt ook overeen met de gemeentelijke stallingsnorm van één stallingsplek per studentenkamer. De woonvorm (zelfstandig en niet-zelfstandig) is voor het fietsparkeren ondergeschikt. Het gemeentelijk parkeerbeleid maakt hier ook geen onderscheid naar. In het ontwerp is wel een onderscheid te maken tussen het woningtype: studio en tweekamerappartement. Voor de studio’s wordt uitgegaan dat iedere studio door één student wordt behuisd. Voor de tweekamerappartementen bestaat de mogelijkheid dat deze worden behuisd door twee (samenwonende) studenten per appartement. Derhalve wordt voor dit type woningen uitgegaan van een norm van twee stallingsplekken per appartement. Mocht in de praktijk worden geborgd dat deze appartementen door maximaal één student bewoond mogen worden dan kan de stallingsnorm voor dit type woningen worden bijgesteld. Op dit moment wordt hiervan nog niet uitgegaan en wordt een norm van 2,0 per appartement aangehouden. Hiermee wordt robuust gerekend.
De gemeente Rotterdam hanteert geen eisen voor fietsparkeren van bezoekers aan woningen. Echter is het aan te bevelen voor de beoogde ontwikkeling wel rekening mee te houden om te voorkomen dat bezoek hun fietsen in de openbare ruimte gaan parkeren. Gezien de relatief hoge woningaantallen kan dit leiden tot grote aantallen fietsen in de openbare ruimte. Een passende norm van 0,2 fietsparkeerplaats per woning is gebaseerd op ervaringscijfers van Goudappel Coffeng. In onderstaande tabel 6.6 zijn de te hanteren fietsparkeernormen aan de hand van het gemeentelijk parkeerbeleid weergegeven.
Tabel 6.6: Te hanteren parkeernorm fiets (bron: Goudappel)
In tabel 6.7 is de stallingsbehoefte fiets van de toekomstige bewoners van Hoge Wiek weergegeven. De stallingsbehoefte van de bewoners bedraagt op basis van de indicatieve verdeling van de woningtypen 515 fietsparkeerplaatsen. Uit de berekening blijkt dat de ongewogen stallingsbehoefte voor de fiets van de overige doelgroepen 155 stallingsplekken omvat. Het maatgevend moment is de zaterdagavond. Op dat moment bedraagt de fietsparkeerbehoefte voor de overige doelgroepen (met dubbelgebruik) 130 stallingsplekken. De totale stallingsbehoefte voor de fiets voor deze locatie bedraagt hiermee 515 + 130 = 645 stallingsplekken.
Op eigen terrein wordt voorzien in stallingscapaciteit voor de toekomstige bewoners. De exacte invulling van de oplossing voor het fietsparkeren is afhankelijk van de inrichting en vormgeving en het type stalling. In het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen wordt dit verder uitgewerkt. In de planregels is geborgd dat op dat moment moet worden aangetoond dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Tabel 6.7: Stallingsbehoefte fiets (bron: Goudappel)
Verkeersgeneratie op basis van parkeren op eigen terrein
De gemeente Rotterdam heeft geen eigen normen of kencijfers voor verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie wordt derhalve berekend aan de hand van CROW-kencijfers. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt berekend door de omvang van elke functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende CROW-kencijfers (het aantal te genereren motorvoertuigbewegingen per functie-eenheid; bijvoorbeeld per m2 bvo). De kencijfers binnen CROW voor verkeersgeneratie gaan uit van een de verkeersgeneratie in motorvoertuigbewegingen (mvt) op een gemiddelde weekdag. Voor het omliggend wegennet en de woon- en kantoorfuncties zijn de werkdagen echter maatgevend. CROW hanteert voor de omrekening van week- naar werkdagen voor kantoorfuncties een omrekenfactor van 1,33. In tabel 6.8 zijn de te hanteren kencijfers weergegeven voor zowel de week- als de werkdag.
Tabel 6.8: Te hanteren cijfers verkeersgeneratie (bron: Goudappel)
Aanvullend kan de verkeersgeneratie van de ontwikkeling tijdens de beide spitsperioden worden berekend. Aan de hand van CROW-kencijfers is de omvang van het spitsverkeer bepaald. Conform CROW bedraagt het aandeel verkeersgeneratie van kantoorfuncties 10% in de ochtendspits en 9% in de avondspits.
Voor de ontwikkeling is onderstaande verkeersgeneratie berekend, zie tabel 6.9. Uit de tabel blijkt dat Hoge Wiek bij het faciliteren van parkeren voor de kantoorfuncties op eigen terrein in totaal circa 30 mvt per weekdag en 40 mvt per werkdag genereert. Tijdens het drukste spitsuur genereert de ontwikkeling zowel in de ochtend- als in de avondspits circa 5 mvt. Dit is gemiddeld circa één autobeweging per 12 minuten tijdens het drukste spitsuur.
Tabel 6.9: Berekende verkeersgeneratie (in motorvoertuigbewegingen) bij planologisch maximale invulling (bron: Goudappel)
Daar verkeersgeneratie een afgeleide is van parkeren heeft het voornemen om geen parkeren op eigen terrein te realiseren ook direct gevolg voor de verkeersgeneratie. In geval geen parkeren op eigen terrein wordt gefaciliteerd, vervalt ook de volledige verkeersgeneratie van de functies binnen Hoge Wiek. Het verkeer dat de locatie incidenteel aandoet (bijvoorbeeld taxi's of bevoorrading) is dermate laag dat dit niet zal leiden tot het ontstaan van knelpunten met betrekking tot doorstroming en verkeersafwikkeling. verkeersknelpunten.
In geval van faciliteren van de normatieve parkeerbehoefte op eigen terrein bedraagt de totale verkeersgeneratie op werkdagen afgerond 705 mvt/etmaal. Voor het spitsverkeer is de ochtendspits maatgevend. Tijdens het drukste spitsuur genereert de ontwikkeling afgerond 65 mvt. Dit is gemiddeld iets meer dan één auto tijdens het drukste spitsuur. Verwacht wordt dat dit verkeer hiermee opgaat in het reguliere verkeersbeeld en hiermee niet leidt tot het ontstaan van knelpunten met betrekking tot verkeersafwikkeling, doorstroming of veiligheid.
Aan de hand van het verkeersmodel is het verkeerseffect van de berekende verkeersgeneratie op het omliggend wegennet bepaald. De spitsintensiteiten in het verkeersmodel bedragen de intensiteiten tijdens een brede (2-uurs)spits. Voor de omrekening naar het drukste spitsuur is een omrekenfactor van 0,55 gehanteerd/ Als gevolg van de ontwikkeling nemen de intensiteiten op de wegvakken toe met circa 0,2%. De toename tijdens de ochtend- en avondspits bedragen respectievelijk 0,29% en 0,26%, zie onderstaande tabel 6.10.
Tabel 6.10: Planeffect verkeersgeneratie omliggend wegennet (bron: Goudappel)
Verkeersgeneratie bij geen parkeercapaciteit op eigen terrein
Wanneer in de toekomstige situatie geen parkeren op eigen terrein wordt gerealiseerd dan genereert de Hoge Wiek ook geen verkeer. De verkeerssituatie op het omliggend wegennet verbetert hierbij juist ten opzichte van de huidige situatie doordat de huidige verkeersgeneratie van de locatie komt te vervallen. De verkeersintensiteiten op de omliggende wegvakken nemen hierbij juist af; wat tevens een positieve invloed heeft op de doorstroming en verkeersafwikkeling op omliggende kruispunten.
Logistiek
Binnen de ontwikkeling zijn, conform het huidige functieprogramma, logistieke stromen te verwachten voor servicelogistiek, maaltijdbezorging, boodschappen, pakketten, verhuizingen & grote leveringen, afval, horeca (kleinschalig) en retail/non-food (kleinschalig). Zowel de woningen als de horeca- en kantoorruimten genereren verschillende logistieke stromen. Voor servicelogistiek geldt dat dit normaliter onderdeel is van de bezoekersnorm in parkeernormen en kencijfers. In geval geen parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein dan kan deze stroom kortstondig gebruik maken van de reguliere laad- en losplekken.
Uit de berekening blijkt dat de Hoge Wiek op basis van het functieprogramma in de toekomstige situatie circa 44 logistieke leveringen per dag genereert. Sommige leveringen worden echter gebundeld; bijvoorbeeld pakket- en maaltijdbezorging waarbij bevoorrading van meerdere adressen of locaties door hetzelfde voertuig plaatsvindt. Hiervoor is een omrekening gemaakt van aantal leveringen naar aantal ritten. Conform tabel 6.11 resulteert dat in totaal 15 ritten per dag.
Tabel 6.11: Gemiddeld aantal ritten logistieke stromen (bron: Goudappel)
Voor het bepalen van het aantal laad- en losplaatsen is naast het aantal ritten ook het aantal ritten per moment van levering en de verblijfstijd van de voertuigen relevant. Maaltijdbezorging wordt hier buiten beschouwing gelaten, aangezien dit met fiets of scooter gebeurt en er geen laad- en losplekken benodigd zijn. De studie van Goudappel geeft verder aan dat het maatgevende moment voor de overige logistieke stromen in de ochtend is.
Aan de hand van het aantal ritten, maximale verblijfsduur en voertuigtype is het maximaal benodigd aantal laad- en losplaatsen per voertuig tijdens de ochtendperiode bepaald. Hierbij is het aantal ritten vermenigvuldigd met de verblijfsduur per rit. Vervolgens is de totale verblijfsduur vermenigvuldigd met het aanwezigheidspercentage per dagdeel. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de ochtendperiode een periode van 240 minuten, ofwel vier uur, beslaat (08:00-12:00u). Het aantal benodigde laad- en losplaatsen per individuele functie (tabel 6.12) is vanuit robuustheid naar boven afgerond. Hiermee wordt rekening gehouden met een forse marge.
Tabel 6.12: Benodigde aantal laad- en losplaatsen (bron: Goudappel)
Op basis van de verblijfsduur van de voertuigen per logistieke stroom is bepaald hoeveel opstelplekken nodig zijn in verschillende varianten. Hierin is aangenomen dat kleinere voertuigen altijd gebruik kunnen maken van opstelruimte bedoeld voor grotere voertuigen. Dit zorgt voor een hoge mate van efficiëntie waardoor er minder opstelruimte is dan wanneer elk voertuigtype een eigen opstelperiode heeft. In dit scenario wordt uitgegaan van het meest efficiënte scenario. Goudappel heeft berekend dat de totale laad- en lostijd voor de functies tijdens de ochtendperiode 180 minuten bedraagt.
Tabel 6.13: Benodigde aantal laad- en losplaatsen (bron: Goudappel)
In het meest efficiënte scenario is voor deze ontwikkeling één laad- en losplaats voldoende; zie bovenstaande berekening. Hierbij is sprake van restcapaciteit/buffer van 240 – 180 = 60 minuten in de maatgevende ochtendperiode. Daar in de berekeningen robuuste aannames zijn gehanteerd, wordt verwacht dat één laad- en losplek in de praktijk ook zal volstaan. Aanvullend kan de laad- en losplek ook worden gebruikt in geval van bijvoorbeeld doelgroepenvervoer of incidentele leveringen. Indien geen sturing gegeven kan worden, bestaat de theoretische mogelijkheid dat alle voertuigen op hetzelfde moment aankomen. In dat geval zijn zeven laad-/losplekken nodig. In het ontwerp wordt gezocht naar een opstelmogelijkheid voor laden/lossen. Gedacht wordt hiervoor aan een locatie binnen de herinrichting van de omliggende openbare ruimte. Dit wordt in afstemming met de gemeente Rotterdam verder verkend; vanwege de inpassing in de buitenruimte. Het benodigde ruimtebeslag is afhankelijk van de ruimtelijke oplossing en eventuele afspraken over te hanteren voertuigtypen.
6.4.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
6.5 Geluid
6.5.1 Algemeen
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
6.5.2 Plangebied
Akoestisch onderzoek
Vanwege de realisatie van geluidgevoelige functies binnen de geluidzone van onder andere de Maasboulevard en de Oostmolenwerf is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting vanwege de zoneplichtige wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden niet wordt overschreden, met uitzondering van de geluidbelasting ten gevolge van de wegen Oostmolenwerf en Maasboulevard. Ten gevolge van deze wegen bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 63 dB Lden. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt daarentegen niet overschreden.
De geluidbelasting vanwege 30-kilometer per uur wegen bedraagt ten hoogste 36 dB Lden vanwege de Admiraliteitskade en 37 dB Lden vanwege het verkeer op de weg Haringvliet inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g.
Daar waar de voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde, dient een ontheffing “hogere grenswaarde“ aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de bron- en overdrachtsmaatregelen niet doeltreffend en redelijk zijn, waardoor de hogere grenswaarde kan worden aangevraagd. In onderstaande tabel is per geveldeel aangegeven welke geluidbelasting berekend is ten gevolge van de Maasboulevard en Oostmolenwerf. Geluidbelastingen die onder de voorkeursgrenswaarde blijven zijn in grijs weergegeven. De geluidbelasting van de overige wegen blijven onder de voorkeursgrenswaarde en zijn niet opgenomen. Met uitzondering van de gevels van de 6e verdieping en de zuidoostgevel van de 15e verdieping moeten voor de overige gevels een hogere waarden besluit aangevraagd worden. De aan te vragen hogere waarde (geluidbelasting inclusief correctie conform artikel 110g van de Wgh) zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Tabel 6.13. Geluidbelastingen per geveldeel
Uit het onderzoek is gebleken dat de maximale cumulatieve geluidbelasting 69 dB bedraagt. Conform de methode Miedema, zie ook figuur 6.4, worden de beoogde woningen derhalve gebouwd in een 'slecht' akoestisch leefklimaat.
Figuur 6.4. Methode Miedema
Volgens het ontheffingsbeleid dient iedere woning, waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld te beschikken over een geluidluwe gevel en indien aanwezig over een geluidluwe buitenruimte. Bij het bepalen of sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte wordt ook gekeken naar niet wettelijke bronnen. De toekomstige woningen beschikken niet over een eigen buitenruimte en niet alle woningen hebben een geluidluwe gevel. Wel hebben alle woningen een geluidluwe spuiventilatiemogelijkheid (geluidluw raam dat open kan). In het Ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam onder paragraaf 4.5 zijn uitzonderingssituaties mogelijk. Voor deze locatie wordt gebruik gemaakt van de uitzonderingssituatie. Op basis hiervan worden drie geluidluwe gemeenschappelijke buitenruimtes gerealiseerd. De geluidbelasting op de gemeenschappelijke buitenruimtes overschrijdt de waarde van 53 dB Lden. Om te voldoen aan de kwaliteitseis van een geluidluwe gemeenschappelijke buitenruimte dient de gemeenschappelijke buitenruimte op de derde verdieping voorzien te zijn van een gesloten balustrade van minimaal 1,5 meter boven de verdiepingsvloer. Voor de overige gemeenschappelijke buitenruimtes
geldt een gesloten balustrade van minimaal 1,0 meter boven de verdiepingsvloer. Er wordt niet direct voldaan aan het ontheffingsbeleid van de gemeente Rotterdam. Aangezien het hier om (studenten) woningen gaat, en gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingssituatie zijn de volgende - niet akoestische- compenserende factoren meegewogen in het besluit. De woningen voorzien in de behoefte aan betaalbare huisvesting in de regio. De woningen hebben een strategische ligging dichtbij openbaar vervoer, voorzieningen en onderwijsinstellingen en hebben een meerwaarde voor het gebied en de stad Rotterdam.
6.5.3 Conclusie
In dit geval is een besluit hogere waarden nodig vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van verschillende wegen. In de planregels is geborgd dat de beoogde ontwikkeling aan dit besluit wordt dient te voldoen. Bij de verdere uitwerking van het plan zal hier dan ook voor worden zorggedragen.
6.6 Luchtkwaliteit
6.6.1 Algemeen
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
6.6.2 Plangebied
Met het bestemmingsplan worden nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Toetsing van het plan aan het Besluit gevoelige bestemmingen is derhalve aan de orde.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen woningen en daarbij behorende voorzieningen.
Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en tenminste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam blijven hier ruim onder. Volledigheidshalve is op basis van de te verwachten verkeersaantrekkende werking van het plan (zie ook paragraaf 6.4) de NIBM-tool ingevuld en daaruit volgt dat de ontwikkeling in niet betekende mate bijdraagt aan de heersende achtergrondconcentraties, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
ABT heeft op basis van een worst-case uitgangspunt een NIBM-berekening uitgevoerd, zie bijlage 6 en tabel 6.14. Daaruit volgt dat de ontwikkeling niet leidt tot een in betekenende bijdrage aan de heersende luchtkwaliteit.
Tabel 6.14.NIBM-tool
Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied (geraadpleegd via CIMLK op 7 juni 2023). De maximale bijdrage van het extra verkeer is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden overschrijden.
Tabel 6.15. Totale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied
Jaar | Receptor wegverkeer 24483298_16047999 | ||
NO2 (µg/m3) | PM10 (µg/m3) | PM2,5 (µg/m3) | |
2021 | 28,0 | 20,2 | 11,7 |
2030 | 19,7 | 17,4 | 8,9 |
Grenswaarden | 40 | 40 | 25 |
6.6.3 Conclusie
Het bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Hoge Wiek Rotterdam.
6.7 Bodem
6.7.1 Algemeen
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
6.7.2 Plangebied
Het plangebied beschikt reeds grotendeels over een woonbestemming. Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rotterdam wordt de bodemkwaliteit ter plaatse van het gekwalificeerd voor 'Wonen (Lichte verontreiniging)' zie ook figuur 6.5. Derhalve worden op voorhand geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling.
Uit het historisch onderzoek dat in 2019 voor het Havenziekenhuis is uitgevoerd (zie bijlage 1), en waarin het plangebied als deellocatie was meegenomen, blijkt dat op de planlocatie geen matige of sterke verontreinigingen zijn aangetoond. Dit onderzoek is echter alleen uitpandig uitgevoerd. In dat kader is het relevant dat de gronden ter plaatse van de bestaande bebouwing reeds een bestemming 'Wonen' hebben volgens het geldende bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen zal een actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn ,waarvoor een saneringsplan of BUS-melding moet worden ingediend. Indien dat aan de orde is zal daar invulling aan worden gegeven. Gezien voorgaande bevindingen worden echter geen belemmeringen voorzien.
Figuur 6.5 Bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied (bron: Bodemkwaliteitskaart gemeente Rotterdam, QGIS eigen bewerking)
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ook is nagegaan of ter plaatse van het plangebied in de bodem sprake is van gesprongen explosieven. Conform de bommenkaart is geen sprake van een verdachte locatie, zie ook figuur 6.6. Dit vraagt dan ook niet om nadere aandacht.
Figuur 6.6 Uitsnede verdachte locaties explosieven (bron: Bommenkaart gemeente Rotterdam)
6.7.3 Conclusie
Gezien de reeds beschikbare informatievormt het aspect bodem geen belemmering voor het bestemmingsplan.
6.8 Archeologie En Cultuurhistorie
6.8.1 Algemeen
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
6.8.2 Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) wordt aan de locatie een zeer hoge archeologische verwachting toegekend. Conform het bestemmingsplan "Haringvliet" geldt ter plaatse van het plangebied een de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'. Dit betekent dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren. Dit geldt voor bodemingrepen die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de bodemingreep.
Met de beoogde ontwikkeling wordt voornoemde drempelwaarde overschreden. Op dit moment is de exacte omvang van de bodemverstorende werkzaamheden onbekend. Het BOOR zal in het kader van de omgevingsvergunning en op basis van een uitgewerkt funderingsplan toetsen of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De op de gronden van toepassing zijnde dubbelbestemming zijn derhalve in dit bestemmingsplan overgenomen, zodat de eventueel aanwezig archeologische waarden worden beschermd.
Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden, er is namelijk geen sprake van monumentale bebouwing dan wel de ligging in een beschermd stads-/dorpsgezicht, zodat dit aspect niet om verdere aandacht vraagt.
Figuur 6.7 Aanwezige monumenten en beschermde stadsgezichten (bron: Monumentenkaart gemeente Rotterdam)
6.8.3 Conclusie
Met het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn de gronden mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
6.9 Externe Veiligheid
6.9.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
6.9.2 Plangebied
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van kwetsbare objecten conform wetgeving op het gebied van externe veiligheid. In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd. Op nog grotere afstand van het plangebied bevinden zich geen verdere risicobronnen waarvan het plangebied binnen diens invloedsgebied is gelegen.
Sprake is van de volgende mogelijk relevante risicobronnen:
- 1. Transport van gevaarlijke stoffen over de waterweg de Nieuwe Maas;
- 2. Transport van gevaarlijke stoffen over het nabijgelegen spoortraject;
- 3. Een benzineservicestation aan de Maaskade 33;
- 4. Ammoniakinstallatie aan de Nassaukade 3.
Transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas
Ten zuiden van de beoogde ontwikkeling is op een afstand van circa 120 meter de waterweg de Nieuwe Maas gelegen. Deze waterweg valt onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt benoemd in bijlage II van de Regeling Basisnet. Deze waterweg behoort tot de binnenvaartroute ‘Corridor Rotterdam – Duitsland’. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende Regeling Basisnet kan het zijn dat beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone van 200 meter aan weerszijden van een transportroute. De Nieuwe Maas bevindt zich op minder dan 200 meter afstand van de beoogde ontwikkeling, hetgeen betekent dat de externe veiligheidsrisico's nader inzichtelijk gemaakt te worden middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA).
Door Peutz is derhalve een QRA uitgevoerd, zie bijlage 3. Uit de QRA blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet is gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar, aangezien voor de Nieuwe Maas, zoals opgenomen in de Regeling Basisnet geen sprake is van een risicocontour van 10-6 per jaar die verder reikt dan de oever. Aan deze grenswaarde wordt derhalve voldaan.
Het groepsrisico neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe. De oriëntatiewaarde wordt echter niet overschreden. Het groepsrisico ligt ook na realisatie van de ontwikkeling nog steeds lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom conform artikel 8, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) niet aan de orde.
Ondanks dat een verantwoording niet aan de orde is dient conform artikel 7 van het Bevt, onafhankelijk van de hoogte van het groepsrisico voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van transport gevaarlijke stoffen, aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet. Bovendien gelden er vanuit het gemeentelijk beleid inzake externe veiligheid geen aanvullende eisen met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico, aangezien het groepsrisico lager ligt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Transport over het spoortraject Rotterdam - Lombardijen - Rotterdam CS
Ten westen van de beoogde ontwikkeling is het spoortraject ‘Rotterdam Lombardijen – Rotterdam CS’ gelegen. Dit spoortraject valt eveneens onder de werkingssfeer van het Basisnet en wordt benoemd in bijlage II van de Regeling Basisnet. Deze spoorweg bevindt zich echter op circa 600 meter afstand van de beoogde ontwikkeling, hetgeen betekent dat de externe veiligheidsrisico's niet kwantitatief nader inzichtelijk gemaakt hoeven te worden; dit moet alleen wanneer de ontwikkeling zich binnen 200 meter van het spoor bevindt. Wel bevindt de beoogde ontwikkeling zich binnen het invloedsgebied (maximaal > 4.000 meter) van deze spoorweg, aangezien hierover giftige vloeistoffen en brandbare en toxische gassen worden getransporteerd. Dit betekent dat in principe wel een kwalitatieve afweging moet worden gemaakt waarom de ontwikkeling op deze locatie kan worden toegestaan. Aangezien het spoortraject ter hoogte van het plangebied echter ondergronds is gelegen, vraagt dit in dit geval niet om een nadere beschouwing.
Benzineservicestation
Op circa 410 meter afstand bevindt zich aan de Maaskade 33 een benzineservicestation van Exploitatiemaatschappij Bunker-Rama BV. Er is geen sprake van een risicovolle inrichting in
het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit station is daarnaast op een ruime afstand gelegen en vormt aldus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ammoniakkoelinstallatie
Aan de Nassaukade, op circa 650 meter afstand van het plangebied, is sprake van een ammoniakkoelinstallatie. Dit betreft een installatie van Unilever BCS Sourcing Nederland B.V. Er is hierbij sprake een risicovolle inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) waarbij het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de machinekamer binnen de inrichting is gelegen. Daarnaast is deze installatie op een ruime afstand gelegen en vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Verantwoording
In voorliggende situatie wordt zowel in de huidige als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschreden en is in beide gevallen het groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. In dat geval is conform wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel dienen de mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied beschouwd te worden.
In de voorliggende situatie is het maatgevende ongevalsscenario de 'toxische wolk'. De mogelijke maatregelen ten einde de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid te bevorderen zullen zich dan ook voornamelijk op dit scenario moeten richten.
Wat betreft de toxische wolk zijn eenvoudige maatregelen mogelijk, zoals centraal en eenvoudig uitschakelbare en afsluitbare ventilatievoorzieningen en luchtbehandelingsinstallaties (hetgeen met de komst van de Omgevingswet ook verplicht wordt gesteld).
De aanwezige personen betreffen naar verwachting hoofdzakelijk volwassenen (studenten/jongeren). Er wordt aangenomen dat geen of in zeer beperkte mate personen met een lichamelijke of geestelijke beperking binnen het plangebied aanwezig zullen zijn. Zodoende zal geen sprake zijn van een hoge concentratie van 'verminderd zelfredzame' personen. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. In het ontwerp zal rekening gehouden worden met vluchtwegen en ontsnappingsmogelijkheden voor aanwezige personen.
De toekomstige bevolking dient goed geïnformeerd te worden over hoe te handelen bij een calamiteit. Hiertoe zal een adequaat ontruimings- en alarmeringsplan opgesteld moeten worden. Dit zal waarschijnlijk als voorwaarde in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Het is immers raadzaam om te voorzien in duidelijke instructies en communicatie ten tijden van een mogelijke ramp. Indien nodig zal tevens een calamiteitenplan opgesteld worden. Daarnaast zal bij de verdere uitwerking van de plannen rekening worden gehouden met het advies van de VRR.
6.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is voldoende verantwoord en staat de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
6.10 Natuur
6.10.1 Algemeen
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
- De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:
- het behouden en ontwikkelen van natuur;
- het behouden en herstellen van de biodiversiteit;
- het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten;
- het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.
De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn. Vanaf 1 juli 2015 is gewerkt met de PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof. De PAS is het beleid waarmee Nederland het hoofd bood aan de problematiek rond stikstof en natuur. In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 117 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden.
Met een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603). De uitspraak heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).
Op het moment dat een ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie vraagt dit om nadere aandacht. Wanneer sprake is van een bijdrage zal worst case een passende beoordeling gemaakt moeten worden. In geval van een bestemmingsplanprocedure leidt dit tot een planMER-plicht.
Soortenbescherming
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
- strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.
Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Rotterdams beleid
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt geen deel uit van een kerngebieden of van een (potentiële) binnenstedelijke ecologische verbindingen.
6.10.2 Plangebied
Gebiedsbescherming
Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Oude Maas' is op circa 9 kilometer afstand van het plangebied gelegen. Op circa 3 kilometer is een NNN-gebied gelegen.
De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied. Hiervoor is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000-gebied te groot. Ten behoeve van de ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase, zie bijlage 11. Daaruit volgt dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie ter plaatse van de daarvoor gevoelige gebieden.
Soortbescherming
Het bestemmingsplangebied is vrijwel helemaal bestraat en geasfalteerd. Het aanwezige groen bestaat grenst aan het plangebied en bestaat vooral uit gras langs de Oostmolenwerf (S100) en de aanwezigheid van enkele bomen. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie ook bijlage 9. Daaruit volgt dat dat de aanwezigheid van beschermde dier- en plantsoorten ter plaatse van het plangebied niet kan worden uitgesloten, zie ook tabel 6.16. Het gaat daarbij om gebouwbewonende vleermuizen. Mogelijk is een vaste verblijfplaats aanwezig.
Tabel 6.16 Overzicht onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten in het plangebied (Bron, quickscan flora en fauna, zie ook bijlage 9)
Vanwege de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen is een nader onderzoek hiernaar uitgevoerd, zie bijlage 10. Uit het nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen zijn aangetroffen. Tevens zijn geen andere beschermde essentiële functies voor vleermuizen aanwezig. Aangezien er geen verblijfplaatsen zijn aangetroffen, zullen de voorgenomen werkzaamheden niet in overtreding zijn met de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Eventuele vervolgstappen, zoals het aanvragen van een ontheffing, wordt derhalve niet nodig geacht. Het water ten oosten van het plangebied wordt gebruikt door vleermuizen. Verstoring door licht uitstraling moet hier voorkomen worden. De gekozen maatrelen om dat te bereiken zullen ten in het kader van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol.
6.10.3 Conclusie
Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.
6.11 Bezonning
6.11.1 Algemeen
Voor de beoordeling van bezonning van woningen gelden geen landelijke normen. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie, wordt in dit bestemmingsplanprocedure gebruik gemaakt van het toetsingskader zoals dat is opgenomen in het Afwegingskader bezonning 2021 van de gemeente Rotterdam, zie paragraaf 3.3.10.
6.11.2 Plangebied
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied bebouwing te realiseren met een hoogte van 72 meter waarbij de bovenkant van de verdiepingsvloer van het hoogstgelegen verblijfsgebied niet hoger zal zijn dan 70 meter. De beoogde ontwikkeling is derhalve niet getoetst aan de gemeentelijke Hoogbouwvisie, omdat de ontwikkeling niet valt onder de werkingssfeer van de Hoogbouwvisie.
Vanwege de hoogte door Mecanoo een bezonningsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Daaruit volgt dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van minimaal 2 uur zon per dag. Hiermee levert het aspect bezonning geen knelpunten op.
Figuur 6.8: Bezonningssituatie 21 juni (bron: Mecanoo, d.d. mei 2023)
Figuur 6.9: Bezonningssituatie 21 september (bron: Mecanoo, d.d. mei 2023)
Ondanks dat de Hoogbouwvisie niet van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling is vanwege het nabijgelegen Oostplein, dat in de Hoogbouwvisie is aangewezen als een plek met een specifieke kwaliteit waar geringe verslechtering is toegestaan, gekeken wat de invloed is op het Oostplein. Uit de studie van Mecanoo volgt dat wordt voldaan aan de criteria die voor een dergelijk gebied van toepassing zijn, namelijk dat de schaduw maximaal mag toenemen met 1 uur binnen de aangegeven tijden. Voor de ruimte 'Oostplein' zijn de volgende tijden en bezonningsuren opgenomen: tussen 9 en 18 uur moet op 21 juni minimaal 6,5 uur zon zijn en op 21 september minimaal 6 uur.
6.11.3 Conclusie
Het aspect bezonning voldoet aan de van toepassing zijnde kaders.
6.12 Windhinder
6.12.1 Algemeen
Voor het aspect windhinder bestaat geen wettelijk kader. Hiervoor wordt in de praktijk aangesloten bij de Nederlandse Norm (NEN 8100). Een windhinderonderzoek wordt geadviseerd bij het mogelijk maken van gebouwen hoger dan 30 meter. In de NEN 8100 wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten een beoordeling van het windklimaat gegeven. Welke windsnelheid nog behaaglijk is hangt af van:
- de temperatuur
- de door mensen gedragen kleding en
- hun activiteiten
Windhinder treedt op rond hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden. Hierdoor kan het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk zijn. Door onderzoek (computeranimatie of windtunnelonderzoek) kan vooraf worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder of windgevaar zal optreden. Ook kan bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om windhinder te voorkomen of te beperken.
Een windhinderonderzoek is vooral bij hoogbouw gewenst. Om windhinder te voorkomen kan bijvoorbeeld de openbare ruimte tussen hoge gebouwen worden overkapt. Ook het overdekken van winkelcentra onder hoogbouw is een goede oplossing. De beoordeling van windhinder is nodig vanuit een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar nodig.
6.12.2 Plangebied
Vanwege de beoogde bouwhoogte is een windhinderonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Voor de uitvoering van het onderzoek is gebruik gemaakt van Computational Fluid Dynamics (CFD). Het toekomstige windklimaat wordt beoordeeld op basis van de uitgevoerde CFD- berekeningen, de windstatistiek van de betreffende locatie en de grenswaarden betreffende windhinder en windgevaar.
Uit het onderzoek naar het te verwachten windklimaat op maaiveld rondom het gebouw volgt dat:
- Rond het gebouw op de beoordelingsactiviteit “DOORLOPEN” is een “GOED” tot “MATIG” windklimaat vastgesteld (windklasse "A" t/m "D") welke dan ook voldoet aan de wens op dergelijke locaties een kwaliteitsklasse van ten minste “MATIG” te behalen;
- De noordoostkant heeft een recreatieve functie en is op beoordelingsactiviteit “VERBLIJVEN” beoordeeld, welke als “GOED” tot "MATIG" is beoordeeld (windklasse "A" en "B"). Een goed windklimaat op een terras zonder lokale afscherming is niet mogelijk. Dit staat dan ook expliciet in de NEN 8100 omschreven. Indien een goed windklimaat dient te worden gerealiseerd zal altijd lokale oplossingen voorzien moeten te worden (activiteit: verblijven met windklasse "A"). Dit is ook projectonafhankelijk en ongeacht de bebouwde situatie;
- Op géén enkele locatie vindt een overschrijding met kwaliteitsklasse “SLECHT” plaats. Aan gewenste te realiseren minimale comfortclasse "MATIG" wordt dan ook voldaan;
- Er treedt “geen” windgevaar bij en nabij het gebouw of de omliggende omgeving op.
Figuur 6.10: Verwacht windklimaat (bron: ABT, zie bijlage 8)
Figuur 6.11: Resultaten windgevaar beoogde situatie (bron: ABT, zie bijlage 8)
6.12.3 Conclusie
Het aspect windhinder levert geen belemmeringen op voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
6.13 Duurzaamheid
De wettelijke eisen die worden gesteld aan nieuwbouw, zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt onder andere eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), een maat voor energiezuinigheid, is per 1 januari 2021 vervallen. Alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, moet vanaf 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
Gemeente Rotterdam
Het Duurzaamheidskompas zet alle ambities op het gebied van duurzaamheid in Rotterdam op een rij, en geeft een overzicht van alle relevante beleidsstukken. In het Duurzaamheidskompas is te lezen
- 1. Welke doelstellingen Rotterdam deze collegeperiode, in 2030 en in 2050 nastreeft op het gebied van duurzaamheid;
- 2. Hoe de gemeente de transities op het gebied van duurzaamheid dichter bij elkaar kan brengen, zodat ze elkaar versterken;
- 3. Op welke manier de gemeente met welk thema aan de slag gaan en in welke documenten dit wordt toegelicht.
Het Duurzaamheidskompas is nadrukkelijk een levend document. De gemeente zal regelmatig extra speerpunten toevoegen.
Voor de lange termijn zijn een aantal doelstellingen geformuleerd voor vier verschillende thema's: energietransitie, circulair, klimaatbestendig en gezonde leefomgeving.
Relatie tot het plangebied
Binnen het plangebied worden de volgende maatregelen toegepast om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling en de beoogde bebouwing zo duurzaam mogelijk wordt:
- De bebouwing zal voldoen aan de eisen voor BENG;
- Alle aanwezige dakterrassen op de verdiepingen zijn voorzien van kwalitatief groen en hebben een waterbergende functie. Door de waterberging over meerdere dakterrassen te verspreiden wordt er actief bijgedragen aan het reduceren van hittestress;
- De daken van de woontoren worden voorzien van zonnepanelen;
- Het project heeft als doel om het gebied rond de Haringvliet te activeren en hier een veilig en inclusief stuk stad van te maken. De openbare ruimte maar ook de publiek toegankelijke delen van het gebouw hebben een hoge verblijfskwaliteit, waar ontmoeten en sociale cohesie mogelijk worden gemaakt;
- De commerciële ruimtes op de begane grond en eerste verdieping kunnen flexibel worden ingezet.
De sloop van het huidige pand gebeurt op een circulaire wijze. Woonstad zoekt actief naar nieuwe bestemmingen voor de uitkomende materialen. Ook bij de nieuwbouw gaat woonstad op zoek naar bouwmethodes waarbij de belasting op niet hernieuwbare grondstoffen en uitstoot van CO2 minimaal zijn. Daarnaast speelt mee dat het nieuwe gebouw een (veel) gunstiger energiegebruik zal kennen. Deze plannen worden in de komende periode verder uitgewerkt
Conclusie
Gezien voorgaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling aansluit bij de duurzaamheidsambities van de gemeente.
Hoofdstuk 7 Handhaving
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.
In het beleidsplan "naleving omgevingsrecht 2017-2021" staat beschreven hoe de gemeente haar taken op het gebied van het omgevingsrecht wil uitvoeren. Op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor (ver)bouwen, het gebruik en sloop van bestaande bouwwerken en gebruik van
bijbehorende gronden heeft de afdeling Bouw- en Woningtoezicht het beleidsplan uitgewerkt in de "risicomatrix BWT 2018".
Bij geconstateerde tekortkoming(en) bij vergunningverlening of bij overtredingen worden stimulerende maatregelen ingezet om het gedrag van de overtreder positief te veranderen. Als blijkt dat de inzet van de stimulerende maatregelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt eveneens conform het ‘beleidsplan naleving omgevingsrecht 2017-2021’ de landelijke handhavingsstrategie toegepast. Dit houdt in dat de afdeling gezien aard van de overtreding en gezien het gedrag van de overtreder in afstemming met ketenpartners zal interveniëren. Dat kan zijn door publiekrechtelijke en/of strafrechtelijke handhaving.
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Voor het kostenverhaal van de gemeente voor dit project is een anterieure overeenkomst ondertekend met de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal gezekerd.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.
9.2 Vooroverleg
In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan vooroverlegpartners. De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “De Hoge Wiek” heeft gedurende 6 weken voor eenieder terinzage gelegen, te weten van vrijdag 29 december 2023 tot en met donderdag
8 februari 2024.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn gedurende de termijn van terinzagelegging 4 schriftelijke zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn aan de juiste instantie gericht en tijdig ingekomen, zodat reclamanten in hun zienswijzen kunnen worden ontvangen.
De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie en voorstel voorzien in de Nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn paragraaf 6.4 Verkeer en parkeren en 6.13 Duurzaamheid tekstueel aangepast.