KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Locatie Dubbele Gevels En Dove Gevels
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Beoogde Ontwikkeling
1.2 Procedure En Gekozen Planvorm
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Geldend Planologisch Kader
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Cultuurhistorie
3.2 Archeologie
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
5.3 Huidige Watersysteem
5.4 De Wateropgave
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Verkeer En Parkeren
6.2 Milieu Effectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Geluid
6.5 Luchtkwaliteit
6.6 Bodem
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Natuur
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
9.2 Terinzage Legging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlagen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 3 Vervolgonderzoek Flora En Fauna

Transformatie Europointtorens II en III

Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam

Ontwerp op 21-05-2019 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Transformatie Europointtorens II en III met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2128EP2en3-on01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.6 Archeologisch monument

Monument als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet.

1.7 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.11 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.13 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het gerekend.

1.15 Cultuur en ontspanning

Voorzieningen op het gebied van cultuur, spel en ontspanning, zoals een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, kookstudio, muziekschool, museum, wellness, speelautomatenhal, theater en bioscoop

1.16 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk waarvan de bouwhoogte minimaal 1,2 meter bedraagt.

1.17 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.18 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.

1.19 Dove gevel

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.20 Dubbele gevel

Gevelconstructie bestaande uit een buiten- en binnengevel, waarbij de buitenste gevel fungeert als gebouwgebonden geluidsscherm dat ten hoogste 30 mm geopend kan worden.

1.21 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).

1.22 Feestzaal

Een ruimte die bedrijfsmatig ter beschikking wordt gesteld voor uitsluitend het houden van feesten en partijen met een besloten karakter door middel van het verhuren van de accommodatie, waarbij het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank mogelijk is.

1.23 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.

1.25 Gemeenschappelijke voorzieningen

Voorzieningen:

  1. a. uitsluitend ten behoeve van bewoners zoals bijeenkomst- en ontmoetingsruimtes, cultuur en ontspanning, wasvoorzieningen, met dien verstande dat detailhandel niet toegestaan is;
  2. b. ten behoeve van het functioneren van de gebouwen, zoals een lobby- en ontvangstruimte en kantoorfuncties, met dien verstande dat detailhandel niet toegestaan is.

1.26 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank

1.28 Hotel

Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken.

1.29 Kantoren

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.30 Kleinschalige speeltoestellen

Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter.

1.31 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.32 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.

1.33 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.34 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.35 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.

1.36 Peil (straat-)

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.37 Rijbaan

Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.

1.38 Rijstrook

Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.

1.39 Souterrain

Een gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen gebruiksruimte van een gebouw.

1.40 Straatmeubilair

Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.

1.41 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.42 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.43 Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.3 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.4 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
  2. b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  5. e. geluidswerende voorzieningen;
  6. f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  7. g. een ondergrondse fietsenstalling met bijbehorende voorzieningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens voor een nutsvoorziening;
  9. i. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming;

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub a, voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen, tot een maximum hoogte van 1,50 meter. Bij de afweging betrekken burgemeester en wethouders de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, uitsluitend op de verdiepingen;
  2. b. een dakterras, zoals bedoeld in lid 4.2.2 onder b;
  3. c. Gemeenschappelijke voorzieningen en horeca, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. voorzieningen zoals (inpandige) bergingen, fietsparkeersplaatsen, technische installaties en kelders alsmede groen, water en ontsluitingswegen en -paden.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Geluidsgevoelige objecten

Realisatie van Geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder is, voor zover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, of;
  2. b. op grond van de Wet geluidhinder voor die ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting hogere waarden zijn vastgesteld en de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan die waarden, of;
  3. c. voor de duur van maximaal 10 jaar vanaf de vaststelling van dit bestemmingsplan kan worden afgeweken van Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder, met dien verstande dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevels van de woningen 60 dB(A) bedraagt of;
  4. d. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

8.2 Maximum bouwhoogte

Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding.

8.3 Souterrain

Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrie 1

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1', ten behoeve van de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Waal-Eemhaven, zijn geen Geluidsgevoelige objecten toegestaan, tenzij:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, of;
  2. b. op grond van de Wet geluidhinder voor die ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting hogere waarden zijn vastgesteld en de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan die waarden, of;
  3. c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

9.2 geluidzone - industrie 2

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2', ten behoeve van de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland, zijn geen Geluidsgevoeligeobjecten toegestaan, tenzij:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, of;
  2. b. voor de duur van maximaal 10 jaar vanaf de vaststelling van dit bestemmingsplan kan worden afgeweken van Hoofdstuk 5 van de Wet geluidhinder, met dien verstande dat de hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevels van de woningen 60 dB(A) bedraagt of;
  3. c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

9.3 vrijwaringszone - dijk

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Transformatie Europointtorens II en III'

Bijlage Bij De Regels

Bijlage 1 Locatie Dubbele Gevels En Dove Gevels

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Beoogde Ontwikkeling

Na een periode van leegstand zijn de kantoortorens Europoint II en III in het Merwe-Vierhavensgebied (M4H-gebied) recentelijk verkocht aan twee ontwikkelaars die de torens transformeren naar 883 woningen. Ten hoogste 20% van de woningen heeft een oppervlakte van 40 m², de rest van de woningen heeft een groter oppervlak. De woningen op de 22e verdieping van beide torens worden uitgevoerd als maisionettewoningen (woningen voorzien van een entresol) en beslaan in feite twee bouwlagen. De 22e verdieping is twee maal zo hoog als de overige verdiepingen omdat hier voorheen de technische installaties aanwezig waren. De voornaamste doelgroepen zijn starters en expats. Het gaat om zogenaamde 'fullservice' woningen die voorzien zijn van diverse gemeenschappelijke voorzieningen. Beide torens krijgen naast de nieuwe woningen een aanvullend programma. De plinten worden gevuld met horeca en gemeenschappelijke voorzieningen exclusief voor bewoners zoals een sportschool, wasserette of ontmoetingscentrum.

In een eerder stadium zijn omgevingsvergunningen verleend om af te wijken van het geldende planologische kader in het M4H-gebied en de herontwikkeling van de torens mogelijk te maken, zodat de (fysieke) transformatie gestart kon worden. De torens staan echter op een gezoneerd industrieterrein, waar woningbouw planologisch gezien in beginsel niet mogelijk is. Het belangrijkste doel van dit bestemmingsplan-plus is dan ook het onttrekken van de gronden van de torens aan het gezoneerde industrieterrein ('dezoneren'). Verder voorziet dit bestemmingsplan-plus in een planologische regeling voor het toekomstige gebruik. Er is sprake van een bestemmingsplan 'plus' omdat met dit bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet (hierna: 'Chw').

1.2 Procedure En Gekozen Planvorm

De procedure van de transformatie van de torens kent drie tranches. De eerste tranche is het afwijken van de geldende beheersverordening ten behoeve van de fysieke transformatie door middel van een zogenaamde kruimelprocedure op basis van art 2.12, lid 1 onder a, sub 2 Wabo. Deze omgevingsvergunning (OMV.17.07.00508) is 29 december 2017 verleend en medio februari 2018 onherroepelijk geworden. Later zijn nog twee omgevingsvergunningen verleend en onherroepelijk geworden omdat het programma in de bovenste verdiepingen van beide torens gewijzigd is ten opzichte van de omgevingsvergunning uit 2017. In het kader van deze omgevingsvergunningen is uitgebreid onderzoek gedaan zodat al bij de vergunningverlening aangetoond is dat er sprake is van een goed toekomstig woon- en leefklimaat, en dat omliggende bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering. Deze onderzoeken vormen dan ook de inhoud van de (milieu)onderzoeken die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoewel de torens op grond van de omgevingsvergunning uit 2017 getransformeerd kunnen worden, maken de gronden nog onderdeel uit van gezoneerde industrieterrein aangezien gronden alleen door middel van een bestemmingsplan aan een gezoneerd industrieterrein kunnen worden onttrokken. Voorliggend bestemmingsplan vormt de tweede tranche van de transformatie. Er is voor een bestemmingsplan plus gekozen omdat de Chw in zogenaamde ontwikkelingsgebieden (gebieden met een hoge milieubelasting) onder andere de mogelijkheid biedt om tijdelijk af te wijken van wettelijke milieukwaliteitsnormen. De ontwikkelingsgebieden worden bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen en zijn opgenomen in bijlage II van de Chw. Het Merwe - Vierhavensgebied (hierna: 'M4H-gebied') en daarmee het plangebied is in de lijst opgenomen als onderdeel van 'Rotterdam Stadshavens'. Ook het Waal - Eemhavengebied, de Rijn- en Maashaven en het RDM-terrein (Heijplaat) maken onderdeel uit van het gebied Stadshavens, dat in totaal 1.600 ha groot is. Het doel van het project Stadshavens Rotterdam is de transformatie en vernieuwing van het gebied Stadshavens Rotterdam tot een gebied waarin innovatieve en moderne werk- en woonomgevingen worden gecombineerd. In paragraaf 2.1.4 wordt nader ingegaan op de Chw in relatie tot de transformatie van de Europoint-torens. Na in werking treding van voorliggend bestemmingsplan maken de gronden binnen het plangebied geen onderdeel meer uit van het gezoneerde industrieterrein en zijn de toekomstige woningen publiekrechtelijk beschermd tegen industrielawaai.

Tenslotte bestaat de derde tranche uit het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan-plus om het M4H-gebied te herzoneren en de transformatie naar gemengd woon- en werkgebied mogelijk te maken, zodat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Chw. Hierover is meer te lezen in de paragrafen 2.1.4 en 6.4.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied bestaat uit de percelen van de Europoint torens II en III inclusief de nieuwe gezamenlijke lobby, en de gronden ten noorden van de torens tot aan de Schiedamseweg. Beide torens zijn ca. 95 m hoog en zijn gebouwd in 1975 naar ontwerp van het Amerikaanse architectenbureau SOM. Lange tijd zijn de torens gebruikt als kantoor door de gemeente. Na een periode van leegstand worden ze nu getransformeerd tot woongebouwen. De gronden ten noorden van de torens zijn in gebruik als groen- en verkeersgebied.

De plangrens wordt in het westen, zuiden en oosten gevormd door de perceelsgrenzen van Europoint II en III en het verlengde daarvan in noordelijke richting. De noordelijke plangrens wordt gevormd door de grens van het huidige gezoneerde industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland, die ter plaatse gelijk ligt met de zuidelijke kant van de Schiedamseweg. De gronden ten noorden van de torens zijn meegenomen in het plangebied, zodat dit deel ook uit het gezoneerde industrieterrein wordt gehaald. Hier zou anders een onlogisch 'eilandje' gezoneerd industrieterrein blijven bestaan. De gronden kunnen bovendien niet worden bebouwd vanwege de aanwezige infrastructuur. Zie figuur 1 'ligging plangebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2128EP2en3-on01_0002.png"

Figuur 1: ligging Plangebied. Europoint II is de meest oostelijke toren, Europoint III de meest westelijke.

1.4 Geldend Planologisch Kader

Het geldende planologische kader is de beheersverordening 'Handels- en industrieterreinen Merwehavens - Vierhavens' dat is vastgesteld op 19 december 2013. In de beheersverordening is bepaald dat de gronden binnen het plangebied gebruikt mogen worden ten behoeve van gebouwen voor handel, nijverheid, openbaar nut en verkeer. De toekomstige functie van de torens is in strijd met deze bepaling. Door middel van de in paragraaf 1.2 genoemde omgevingsvergunning is reeds afgeweken van deze beheersverordening.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (ladder duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang dat gericht is op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.1.4 Crisis- en herstelwet

In werking getreden op 31 maart 2010

De Crisis- en herstelwet is in het leven geroepen om de economie een impuls te geven tijdens de crisis, met name door procedures te versnellen en (milieu) wetgeving te versoepelen om grootschalige projecten van de grond te krijgen. De wet was aanvankelijk bedoeld als tijdelijke maatregel maar op 25 april 2013 is deze permanent geworden. Het werkingsgebied en de mogelijkheden van de wet veranderen echter continu vanwege het toevoegen van nieuwe projecten aan de wet (door middel van tranches).

De wet biedt een aantal mogelijkheden, die zijn onder te verdelen in procedurele versnellingen en experimenten. De procedurele versnellingen hebben met name betrekking op de beroepsmogelijkheden en zijn van toepassing op een aantal aangewezen concrete projecten of categorieën projecten. De andere categorie zijn experimenten, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen ontwikkelingsgebieden, innovatieve experimenten, versnelde uitvoering van bouwprojecten (het projectuitvoeringsbesluit) en lokale of regionale experimenten. Dit bestemmingsplan-plus valt onder de categorie ontwikkelingsgebieden, waar tijdelijk afgeweken kan worden van wettelijke milieukwaliteitsnormen.

In de zogenaamde ontwikkelingsgebieden biedt de Chw mogelijkheden om flexibeler om te gaan met beschikbare milieuruimte. Een bestemmingsplan dat gebruik maakt van de mogelijkheden die de Chw biedt voor ontwikkelingsgebieden noemt men een bestemmingsplan-plus. Van een aantal milieu gerelateerde wetten kan worden afgeweken zonder dat daarvoor in het Besluit Chw kaders worden gegeven. Dit betreft onder andere de Wet natuurbescherming en de Wet inzake luchtverontreiniging. Voor het afwijken van andere (milieu) wetgeving worden wel kaders gegeven. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder, waarvoor de voorwaarde geldt dat de binnenwaarde niet hoger mag zijn dan 33 dB, wat overeenkomt met 35 dB(A). Los van het wel of niet gelden van kaders geldt dat het zwaartepunt van de afwegingen bij de lokale overheden ligt. Indien de Chw geen kaders geeft kunnen gemeentes zelf bepalen wat de kaders zijn. In dat geval dient er wel aangetoond te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en daarmee van een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkelingsgebieden worden per AMvB aangewezen voor een periode van 10 jaar. Gedurende die periode kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt, het is echter niet verplicht dit ook daadwerkelijk te doen (gemeenten kunnen ook gewoon conventionele bestemmingsplannen vaststellen in de ontwikkelingsgebieden).

Dit bestemmingsplan-plus valt onder het aangewezen ontwikkelingsgebied 'Stadshavens'. Een bestemmingsplan-plus waarbij tijdelijk afgeweken wordt van wettelijke milieukwaliteitsnormen moet aan drie voorwaarden voldoen:

  • het moet gaan om afwijkingen van de bij AMvB aangegeven bepalingen, 'bij of krachtens' in de Chw genoemde wetten;
  • de afwijkingen mogen niet in strijd zijn met het Europees recht;
  • na vaststelling van een bestemmingsplan-plus moet uiterlijk na tien jaar alsnog aan de wettelijke milieukwaliteitsnormen worden voldaan.

In de volgende paragraaf wordt aan deze en de andere voorwaarden getoetst. Bij de transformatie van de Marconitorens is geluid het meest belangrijke milieuaspect, zowel in het spoor van de Wet geluidhinder (Wgh) vanwege industrielawaai als in het spoor van het Activiteitenbesluit vanwege inrichtingenlawaai. De Chw biedt de mogelijkheid om voor maximaal 10 jaar af te wijken van de reguliere maximale ontheffingswaarde voor industrielawaai uit de Wgh. De reguliere maximale ontheffingswaarde op de gevel van een geluidgevoelig object in de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein is 55 dB, en de geluidbelasting ter plaatse van de torens is hoger. Met een bestemmingsplan-plus op basis van de Chw kan tijdelijk een hogere waarde worden toegestaan, mits aangetoond is dat de geluidbelasting binnen 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan-plus gereduceerd is tot 55 dB of lager, en mits het geluidsniveau binnen een woning met gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.

Zonder de mogelijkheden uit de Chw zou er eerst een gebiedsbestemmingsplan voor het M4H-gebied moeten worden opgesteld waardoor het gezoneerde industrieterrein grotendeels opgeheven wordt. Zo wordt voldaan aan de reguliere maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. Het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan is echter omvangrijk en neemt veel tijd in beslag. Door nu een bestemmingsplan-plus op te stellen voor de gronden ter plaatse van de torens en tijdelijk een hogere geluidsbelasting toe te staan kan de transformatie alvast gestart worden. Dit is ook noodzakelijk in verband met de grote behoefte aan nieuwe woningen binnen Rotterdam en om de leegstand in de torens zo snel mogelijk te beëindigen. De komende 10 jaar gaan benut worden om een gebiedsbestemmingsplan-plus op te stellen om een groot deel van het M4H-gebied te herzoneren.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Vastgesteld op 22 januari 2019 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen makenonderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. Voor bestemmingsplannen is afdeling 6.2 van de omgevingsverordening relevant. De inhoud van deze afdeling is gelijk aan die van de Verordening Ruimte, de voorloper van de Omgevingsverordening.

2.2.2 Agenda Kantoren MRDH 2015-2025

Vastgesteld door het algemeen bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag op 18 december 2015

De basis van de Agenda Kantoren bestaat uit de Kantorenstrategie Haaglanden en het Kantorenprogramma 2013-2014 van de regio Rotterdam. Hiermee wordt deels afgemaakt waar de voormalige regio’s mee bezig waren en de regiobrede Agenda biedt ook duidelijkheid aan marktpartijen. De Agenda richt zich niet alleen op de omvang en temporisering van de planvoorraad, maar ook op sturing op de bestaande voorraad met transformatie, het aantrekkelijker maken en verduurzamen van kantoorgebieden. Verder is er een beschrijving per gebied gemaakt. De Agenda Kantoren aanvaard door de provincie Zuid-Holland en geldt als toetsingskader voor bestemmingsplannen met (grootschalige) kantoorontwikkelingen.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Ontwikkelstrategie Merwe-Vierhavens en Visie en strategie Rotterdam Makers District

Vastgesteld door de gemeenteraad op 17 maart 2016 (ontwikkelstrategie) en vastgesteld door B&W op 12 december 2017 (Visie en strategie)

De Merwehavens en de Vierhavens zijn onder de naam M4H opgenomen als één van de deelgebieden binnen het projectgebied Stadshavens, één van de prioritaire ontwikkelgebieden van Rotterdam naast de binnenstad en Rotterdam-Zuid. Door zijn strategische positie in de stad liggen er veel kansen voor ontwikkeling: een prachtig waterfront, een industriële sfeer en volop ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. M4H is één van de laatste gebieden in de stad waar ruimte is voor vernieuwende plannen.

In de Ontwikkelingsstrategie Merwe-Vierhavens is beschreven hoe het Havenbedrijf en de gemeente samen met marktpartijen het gebied willen ontwikkelen tot de stedelijke proeftuin, waar haven en stad, kennis en kunde bij elkaar komen, waar nieuwe woon-en werkvormen een plek krijgen en gezamenlijke (duurzame) meerwaarde wordt gecreëerd voor stad en regio. Vanuit een flexibel ontwikkelkader dat ruimte biedt aan nieuwe marktontwikkelingen probeert de gemeente hierin richting te geven en kansen voor ondernemers, bezoekers en later ook bewoners te creëren. Zo kan de al aanwezige dynamiek benut worden om de ambitie naar een inspirerend nieuw stukje stad waar te kunnen maken.

Intussen trekt de markt aan en blijkt het ontwikkelde profiel voor het gebied als maakstad (Makers District) aan te slaan. Om die reden is de 'Visie en strategie Rotterdam Makers District' opgesteld. Het document betreft een uitwerking en invulling van de ontwikkelstrategie uit 2016. In de visie wordt beschreven hoe de gemeente en het Havenbedrijf het M4H-gebied (in samenhang met de RDM-campus) willen ontwikkelen tot een gemengd gebied, waarin naast de maakindustrie ook plaats is voor woningbouw, horeca en andere stedelijke functies. Er worden gebiedsgerichte uitspraken gedaan over de ontwikkeling, waarbij een aantal deelgebieden wordt onderscheiden.

2.3.4 Convenant aanpak kantoren 2016-2020

Ondertekend op 8 juni 2016

Het Convenant kan gezien worden als een overeenkomst/inspanningsverplichting tussen gemeente en een aantal marktpartijen waarin de ambitie opgenomen is het overaanbod aan kantoormeters te herstructureren, transformeren of slopen. De ambitie is om tot 2021 350.000 m² kantoorvloeroppervlak die aan de markt te onttrekken. Onttrekking kan gerealiseerd worden door transformatie of sloop. Verder dient de planologische capaciteit aan kantoormeters gereduceerd te worden.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan beschreven moet worden wat de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied zijn, en hoe eventueel aanwezige waardevolle zaken beschermd worden in het bestemmingsplan. De gemeente Rotterdam laat om die reden zogenaamde Cultuurhistorische Verkenningen (CV) uitvoeren. Een CV bevat een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van een gebied en doet aanbevelingen ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle objecten, zogenaamde beeldbepalende objecten. Beeldbepalende objecten worden in beginsel (na een afweging) beschermd door middel van een dubbelbestemming die een drempel opwerpt tegen sloop. Voor het plangebied is de CV Merwe - Vierhavens van toepassing, die op 20 februari 2018 door B&W is vastgesteld. Over de Europoint-torens is het volgende opgenomen in de CV.

Merwe-Vierhavens kreeg in 1965-1975 een markante landmark aan het Marconiplein. Handelsmaatschappij Overbeek gaf opdracht voor de bouw van het tien verdiepingen tellende Overbeekhuis (1965) naar ontwerp van architecten F.U. Verbruggen en P.R. Goldschmidt. Vervolgens nam Overbeek een Engelse projectontwikkelaar in de arm en gaf opdracht aan het uit Chicago afkomstige architectenbureau SOM (L. Skidmore, N.A. Owings en J.O. Merill) voor het ontwerp van Europoint (1971-1975). Op de locatie van de inmiddels gesloopte Fordfabriek kwamen drie 95 meter hoge torens met 24 verdiepingen en gevelbekleding van travertijn. In totaal werd circa 100.000 vierkante meter aan kantooroppervlakte gerealiseerd dat na oplevering verhuurd zou worden. Destijds werd de bouw van grootschalige kantoorgebouwen langs de rand van de stad beschouwd als het voornaamste middel om verstopping van de binnenstad te voorkomen. Tijdens de bouw stortte de vastgoedsector in en stonden de torens enige tijd leeg. In 1976 kocht de gemeente Rotterdam de drie torens en bracht er de diensten Stadsontwikkeling en Gemeentewerken onder. De torens zijn gewaardeerd als 'beeldbepalend object' vanwege de bijzondere architectuur door het markante ontwerp, de toepassing van luxueuze materialen; vanwege de stedenbouwkundige kwaliteit door de alzijdigheid van de gebouwen en de functie als landmark.

3.1.1 Vertaling in bestemmingsplan

De als 'beeldbepalend' gewaardeerde objecten (beide torens) hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' gekregen, die een drempel opwerpt tegen sloop. Het opnemen van deze regeling volgt uit de aanbevelingen van de CV. Deze dubbelbestemming werpt een drempel op tegen sloop, in die zin dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen wordt verleend onder een aantal voorwaarden:

  • sloop is noodzakelijk vanwege zwaarwegende maatschappelijke, technische of economische redenen, en;
  • nieuwbouw mogelijk is, en;
  • de aanvrager van de omgevingsvergunning aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwbouw op de plaats van het te slopen object gebouwd zal worden en dat bij het ontwerp van de nieuwbouw de vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden in acht genomen worden, die onder andere gevormd worden door de situering, schaal, vorm en geleding van de bebouwing.

Er zijn ook een aantal situaties waarin niet voldaan hoeft te worden aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld als een gebouw door een calamiteit verloren is gegaan, of in geval van een aanschrijving van B&W op grond van de Woningwet.

3.2 Archeologie

Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

De bodemopbouw van het plangebied bestaat volgens de geologische kaart grotendeels uit Afzettingen van Duinkerke III op oudere afzettingen van Duinkerke op veen. Op grond van deze bodemopbouw kunnen bewoningssporen en vondsten uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen in het plangebied voorkomen. In de diepere ondergrond (die niet in detail is gekarteerd) is kans op sporen en vondsten uit vroegere perioden (Bronstijd, Neolithicum en ouder), vooral daar waar rivierduinen of fossiele rivieroevers in de ondergrond voorkomen. In de 10e-12e eeuw werd het klei-op-veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontginning maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin als woonplaats benut. Ten noorden van de Nieuwe Maas ging het ontgonnen gebied in de 12e eeuw ten onder, het werd vervolgens in stappen herbedijkt. Delen van die 13e- en 14e-eeuwse dijken met eraan gelieerde bewoningssporen zijn bewaard gebleven, o.a. delen van de zuidelijke en de westelijke dijk van de polder Nieuw Mathenesse. Deze polder moet al vóór 1400 tegen de 13e-eeuwse Schiedamseweg (op 19e- en vroeg-20e-eeuwse kaarten aangeduid als Hooge Schiedamsche Zeedijk of Schiedamsche Zeedijk) zijn ontstaan. Het plangebied ligt aan de zuidkant tegen de Schiedamseweg aan. Het maaiveld van het oude (polder)gebied lag oorspronkelijk rond de 0 m NAP. Door de ophogingen ligt het maaiveld nu op circa 3 tot 3,50 m + NAP.

Archeologische verwachting

Voor het hele gebied geldt een redelijk hoge archeologische verwachting. Kenmerkend zijn de ophogingen die hebben plaatsgevonden in verband met de aanleg van havens en bedrijventerreinen. Gevolg van die ophogingen is dat de archeologische waarden zich diep in de bodem bevinden.

Voor de transformatie van de torens Europoint II en III (tot woningen en horeca) zijn geen bodemverstoringen voorzien. Nader archeologisch onderzoek is voor dit project daarom niet nodig. Mochten de plannen herzien worden en wel leiden tot bodemverstoring, dan dienen ze opnieuw getoetst te worden door de afdeling Archeologie (BOOR). Met het oog op toekomstige bodemverstoringen wordt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen ter plaatse van het gehele plangebied. In de regels is bepaald dat een archeologisch onderzoek verplicht is voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0 meter NAP die tevens een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter beslaan.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

De torens hebben een strakke bestemming die is afgestemd op de vergunde situatie. De omliggende gronden zijn bestemd op basis van het huidige gebruik. Hier onder volgt een beschrijving van de (dubbel)bestemmingen en aanduidingen die in dit plan zijn opgenomen.

Wonen

Beide torens zijn bestemd volgens het toekomstige hoofdgebruik, wonen. De regels bevatten geen voorschriften voor het aantal of type woningen, of voor woninggrootte. Deze zaken zijn geregeld in de omgevingsvergunning of anterieur vastgelegd. Wel is bepaald dat de torens alleen gebruikt mogen worden ten behoeve van de woonfunctie indien de in figuur 6.2 (zie paragraaf 6.4.3.1) aangeduide geveldelen zijn uitgevoerd als dubbele of dove gevel.

De gemeenschappelijke voorzieningen zoals een sportschool, wasserette, horeca en baliefunctie in de plinten van beide torens zijn ook mogelijk gemaakt binnen de woonbestemming. In de regels is bepaald dat de begane grond van beide torens en de gemeenschappelijke onderbouw uitsluitend gebruikt mogen worden ten behoeve van deze functies. Op de begane grond mag dus niet gewoond worden. Verder is bepaald dat de gemeenschappelijke functies, behalve de horeca, uitsluitend voor bewoners bedoeld zijn. Tenslotte zijn twee maatvoeringsaanduidingen opgenomen om de bestaande hoogte plus de te realiseren dakopbouwen te regelen (97 m). De dakopbouwen vormen de toegang tot de gemeenschappelijke dakterassen voor de bewoners.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden rondom de torens en is in overeenstemming met het feitelijk gebruik voor infrastructuur, verblijfsgebied en groen. De gronden ten noorden van de torens zijn bewust meegenomen in het plangebied omdat het onlogisch zou zijn als deze onderdeel blijven uitmaken van het gezoneerde industrieterrein. Vanwege het huidige gebruik ten behoeve van infrastructuur zijn bedrijven hier niet mogelijk. Ten zuiden van de torens staat een gebouwtje dat in gebruik is voor de stadsverwarming, deze is aangeduid met de functieaanduiding 'nutsvoorziening'.

Waarde - Archeologie

Voor het hele plangebied geldt een redelijk hoge archeologische verwachting. Om die reden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. De regeling bepaalt dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte van 200 m² of meer, ongeacht de diepte onder maaiveld.

Waarde - Cultuurhistorie 2

Om de cultuurhistorische waarden van de torens te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Meer informatie hierover is te vinden in paragraaf 3.1.1.

Geluidzone - industrie

Na vaststelling van dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied aan het gezoneerde industrieterrein onttrokken, waardoor ze in de geluidzone van twee industrieterreinen zijn komen te liggen. Een geluidzone bevat beperkingen voor geluidgevoelige objecten. In dit geval is er sprake van twee geluidzones: één van het industrieterrein Waal-Eemhaven en één van het (resterende) industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland. Voor beide geluidzones is een aparte gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen omdat de regelingen inhoudelijk van elkaar verschillen.

In de regeling voor de geluidzone van Waal-Eemhaven (geluidzone - industrie 1) is bepaald dat geluidgevoelige objecten alleen zijn toegestaan indien de geluidbelasting niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde voor industrielawaai uit de Wgh (50 dB(A)), óf indien er hogere waarden verleend zijn (tot 55 dB(A)), óf dat anderszins aan de Wgh voldaan wordt (bijvoorbeeld door een dove gevel). De mogelijkheid uit de Chw om af te wijken van de hoogst toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A) is voor deze geluidzone niet benut omdat er voor deze geluidbron een hogere waarden besluit genomen is (zie paragraaf 6.4.3.2).

Voor het industrielawaai van Havens Noordwest en Oost-Frankenland kunnen geen hogere waarden verleend worden. In de regels voor deze geluidzone (geluidzone - industrie 2) is daarom bepaald dat geluidgevoelige objecten alleen zijn toegestaan indien de geluidbelasting niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde voor industrielawaai uit de Wgh (50 dB(A)), óf indien gebruik gemaakt wordt van de Chw om af te wijken van Hoofdstuk 5 van de Wgh tot een geluidbelasting van ten hoogste 60 dB(A) voor de duur van maximaal 10 jaar vanaf vaststelling van dit bestemmingsplan, óf dat anderszins aan de Wgh voldaan wordt (bijvoorbeeld door een dove gevel). De omgekeerde werking van deze regeling zorgt ervoor dat omliggende bedrijven tot 10 jaar na vaststelling 60 dB(A) mogen produceren op de gevels van de torens, in plaats van 55 dB(A).

Vrijwaringszone - dijk

De beschermingszone van de waterkering is aangegeven als 'vrijwaringszone - dijk'. Deze zone is mede bestemd voor onderhoud, bescherming of mogelijkheden voor versterking van de waterkerende functies van de dijk. Afwijken van het bouwverbod is mogelijk, waarbij eerst contact opgenomen moet worden met de beheerder van de waterkering.

Parkeren

In paragraaf 6.1 is beschreven hoe het parkeren opgelost gaat worden wanneer de torens getransformeerd zijn. Het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebaseerd op het parkeerbeleid (Bouwverordening 2010) dat gold ten tijde van de vergunningverlening. Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, echter komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Mocht de functie van de torens in de toekomst wijzigen, dan moet aan deze normen voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 11.1 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van het oppervlaktewater in is het Hoogheemraadschap van Delfland, Rijkswaterstaat is de beheerder van de nabijgelegen havens en het buitendijkse gebied. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige Watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied is vrijwel geheel verhard en ligt buitendijks. In het plangebied ligt geen oppervlaktewater. In de directe nabijheid van het plangebied liggen verschillende havens.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er geen peilbuizen in het plangebied. Omdat het gaat om buitendijks gelegen gebied is er geen reden om het grondwater te monitoren. Buitendijks gebied wordt beschermd tegen overstromingen door de hoge ligging van het maaiveld. De verwachting is dat de ontwateringsdiepte ruim voldoende is. Ook zijn er geen klachten bekend over grondwateroverlast.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

Het hele plangebied ligt in de beschermingszone van de Delflandsedijk, een primaire waterkering. De kernzone van deze waterkering ligt voor slechts 30 cm binnen het plangebied.

Waterveiligheid buitendijks

Het plangebied ligt geheel buitendijks. Dit betekent dat hoog water niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuw Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein. De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiële schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beiden afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele centimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Water op een weg kan ook betekenen dat deze niet meer zichtbaar is waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Bij een eventuele overstroming kan aan de noordzijde van de torens enige wateroverlast ontstaan. Het gaat dan om maximaal 0,2 tot 0,5 m water.

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 11 (Tussendijken). In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 11 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven. Bij hevige regenval zal het overtollige regenwater via diverse riooloverstorten in het oppervlaktewater van het havengebied geloosd worden.

5.4 De Wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

De ontwikkelingen in het gebied bestaan uit het anders bestemmen van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwe verharding toegevoegd.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterkeringen

De beschermingszone van de Delflandsedijk is bestemd als ‘vrijwaringszone-dijk’. Gezien het zeer beperkte deel van de kernzone van de waterkering dat binnen het plangebied ligt (30 cm) is er voor de kernzone geen dubbelbestemming opgenomen. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht aangezien de ontwikkeling alleen het herbestemmen van een bestaande pand betreft. Mocht er toch spraken zijn van grondgebonden werkzaamheden dan is een vergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland omdat het plangebied in de beschermingszone van de waterkering ligt. Voor werkzaamheden in het waterstaatswerk moet zwaarwegend maatschappelijk belang worden aangetoond voordat een vergunning kan worden aangevraagd.

Waterveiligheid buitendijks

Om inzicht te krijgen in de toekomstbestendigheid van het buitendijkse gebied ten aanzien van de waterveiligheid is de maaiveldhoogte van het gebied vergeleken met een waterstand gebaseerd op terugkeertijd van 1/4.000 jaar in het jaar 2100, uitgaande van de bovengrens van het KNMI Gscenario, de gebruikte waterhoogte is NAP +3,84 meter . Hieruit blijkt dat het gebied op de lange termijn kwetsbaar is voor hoog water tijdens extreme weersomstandigheden. Met name de toegangswegen komen onder water te staan bij een dergelijke hoge waterstand.

Voor dit gebied wordt bij een peil van NAP +3,30 m voldaan aan de normen voor het Lokaal individueel Risico (LIR) van de provincie Zuid-Holland. De hoogteligging van het plangebied is ongeveer NAP + 3,40 m. Aan de eis van de provincie wordt dus aan voldaan. De gemeente is verantwoordelijk voor actieve communicatie naar de toekomstige bewoners over de risico’s van het wonen in buitendijks gebied.

Eind 2014 is een nieuw concept-uitgiftepeilen beleid vastgesteld door het directieoverleg Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. De gemeente wil uitgaan van een hoger veiligheidsniveau dan het Lokaal Individueel risico van de provincie. Zo wordt de kans op maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van functies verkleind. Voor deze locatie is het advies een uitgiftepeil van NAP +3,60 m voor de basisfuncties en een uitgiftepeil van NAP + 3,90 m voor kwetsbare functies. Aangezien het gaat om een verbouwing van bestaande panden is het niet mogelijk om de hoogteligging aan te passen zodat ze liggen boven het nieuwe uitgiftepeil. Geadviseerd wordt daarom om kwetsbare functies in het gebouw boven het peil van NAP + 3,90 m te leggen zodat ze niet uitvallen in geval van een overstroming. Verder wordt geadviseerd om het hele pand te beschermen tot NAP + 3,60 m, de afweging daarover wordt overgelaten aan de toekomstige gebruiker.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zullen leiden tot een verandering van het bestaande gebruik. Voorheen was de locatie in gebruik als kantoor. In de nieuwe situatie is sprake van 883 woningen en gemeenschappelijke voorzieningen en horeca in de plint. Aangezien het gaat om kleinere starterswoningen wordt uitgegaan van gemiddeld 2 personen per woning. Wanneer het voormalige gebruik van de torens ook in acht genomen wordt bestaat de verwachting dat de toename van de productie van het afvalwater ca. 20 m³ per uur bedraagt.

Hemelwater

Voor nieuwbouw ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI. In het plangebied is voldoende mogelijkheid om het regenwater lokaal te verwerken. Dit zal in acht genomen worden bij de herinrichting van de omliggende openbare ruimte, waarvoor een inrichtingsplan in opstelling is. Ook is het een mogelijkheid om regenwater te laten afstromen naar de havens in de directe omgeving. Voor de materiaalkeuze van de bebouwing gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Verkeer En Parkeren

Verkeersbewegingen

De transformatie van Europoint-torens II en III leidt tot extra verkeersbewegingen. In totaal worden 883 middeldure huurappartementen gerealiseerd, inclusief bewoners ondersteunende functies in de plinten van beide torens (sportschool, ontmoetingscentrum, horeca etc.). Het exacte programma van de plinten, in totaal ca. 3.200 m² b.v.o., is nog niet bekend. Hoewel de voorzieningen hier vooral bedoeld zijn voor bewoners en dus geen verkeer aantrekken, is worst-case gerekend met een volledige invulling met horeca waarbij er ook van uitgegaan wordt dat de horeca ook bezoekers aantrekt in plaats van alleen bewoners. In tabel 6.1 is de verkeersgeneratie van de verschillende functies weergeven.

Functie Aantal Kental Eenheden Ritten/etmaal
Woningen 883 3,6 ritten/woning 883 3.179
Horeca plint 3.200 m² 15 ritten/100 m² 32 480
Totaal 3.658

De toekomstige ritgeneratie verschilt met die van de torens in de oude situatie (ca. 2.500 ritten per etmaal, zie 6.5.1) maar zorgt niet voor capaciteitsproblemen op het omliggende wegennet.

Parkeren

Ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning om de transformatie toe te staan, is getoetst aan de parkeernormen die op dat moment in de Bouwverordening van de gemeente Rotterdam waren opgenomen. Uit die toets is gebleken dat ten behoeve van de geplande transformatie van toren II en III maximaal 740 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Ook hierbij is de aanname gedaan dat de plinten volledig gevuld worden met horeca die ook extern publiek aantrekt. De garage van de Europoint-torens heeft een capaciteit van 1.500 parkeerplaatsen en de huidige toren IV gebruikt op basis van de parkeernorm voor kantoren maximaal 400 parkeerplaatsen (in de praktijk worden echter slechts 150 tot 300 parkeerplaatsen gebruikt). Dit betekent dat er na transformatie nog minimaal 360 parkeerplaatsen van de 1.500 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Deze parkeerplaatsen kan de eigenaar, indien wenselijk commercieel uitbaten al dan niet vergunnen aan andere bouwplannen zoals Ferro.

Hoewel het op basis van het de in 2017 geldende parkeernormen niet verplicht is worden er ook 1.287 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd in de kelder.

Ontwikkelstrategie M4H

In de ontwikkelstrategie M4H wordt ingezet op de transformatie en het mogelijk maken van wonen in het gebied. Hierbij hoort ook de transformatie van de mobiliteit. De Europoint-torens II en III zijn bij uitstek locaties met de ambitie om te transformeren naar duurzame mobiliteit. De nabijheid van de OV-knoop Marconiplein en de zeer gunstige ligging aan stedelijke en regionale fietsroutes biedt kansen om openbaar vervoer en fiets te stimuleren. Ook zijn er kansen voor deelfietsen en -auto's aangezien het om full-servicewoningen gaat. In het Ruimtelijk Raawerk dat voor het M4H-gebied is opgesteld wordt nadrukkelijk rekening gehouden met duurzame mobiliteit.

6.1.1 Conclusie

Het aantal verkeersbewegingen neemt niet significant toe, capaciteitsproblemen om het omliggende wegennet zijn uitgesloten. Er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.2 Milieu Effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

Voor dit bestemmingsplan is een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde omdat het twee activiteiten uit de D-lijst mogelijk maakt.

6.2.1 m.e.r.-beoordelingsplicht

Toetsing bestemmingsplan aan m.e.r.-beoordelingsplicht

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van de Europoint-torens mogelijk. Het gaat om 883 nieuwe woningen en ca. 3.200 m² gemeenschappelijke voorzieningen. Verder worden de gronden van het plangebied met dit bestemmingsplan aan het gezoneerde industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland onttrokken. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde mogelijkheden moeten worden gezien als:

  • een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het aantal nieuwe woningen blijft echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en het totale bedrijfsvloeroppervlak van de overige nieuwe functies blijft ruim onder de drempelwaarde van 200.000 m²;
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein zoals omschreven Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.3. De aan het gezoneerde industrieterrein te onttrekken gronden hebben een oppervlakte van ca. 0,75, dit ligt ruim onder de drempelwaarde van 75 ha.

Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan dienen de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de drie criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

1. Kenmerken van het project

Dit bestemmingsplan maakt de transformatie van de Europoint-torens mogelijk waardoor er 883 nieuwe woningen en ca. 3.200 m² gemeenschappelijke voorzieningen ontstaan. Na vaststelling van dit bestemmingsplan maken de gronden geen onderdeel meer uit van het gezoneerde industrieterrein Havens Noordwest en Oost-Frankenland. Met de beoogde ontwikkeling komt ongeveer 72.000 m² kantoorvloeroppervlak te vervallen. De omvang van de voorgenomen activiteit is beperkt, de footprint van de torens plus de gezamenlijke onderbouw bedraagt ongeveer 4.700 m². Het gaat om bestaande bebouwing. Slechts een klein deel van het bedrijventerrein wordt omgezet in woongebied.

Vooralsnog is er geen sprake van cumulatie met andere projecten. In de toekomst zal dit echter wel het geval zijn wanneer het omliggende M4H-gebied herontwikkeld wordt. De effecten hiervan zullen onderzocht worden in het kader van het op te stellen gebiedsbestemmingsplan en de bijbehorende MER. De transformatie en herzonering gaan niet gepaard met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen of de productie van afvalstoffen. In paragraaf 6.1 is aangetoond dat de transformatie in beperkte mate extra verkeersbewegingen tot gevolg heeft in vergelijking met de oude situatie toen de torens nog in gebruik waren als kantoor. In paragraaf is 6.5 beschreven dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Door de gronden van het plangebied te onttrekken aan het gezoneerde industrieterrein wordt voorkomen dat er in de toekomst grote lawaaimakers worden gerealiseerd, of op een andere manier hinder veroorzakende bedrijven. De ontwikkeling zorgt dus niet voor een toename van verontreiniging of hinder. Ook het aspect externe veiligheid (paragraaf 6.7) vormt geen beperking. Bronnen in de omgeving zijn het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (binnenstedelijk en rijksweg A20), het water (Nieuwe Maas), buisleiding (hogedruk aardgas) en bedrijven (HIWA, Cold Stores). Voor alle bronnen geldt dat er door de afstand geen relevant risico is. De herontwikkeling naar wonen is daarom aanvaardbaar.

Wel is er sprake van het mogelijk maken van een hindergevoelige functie direct naast een gezoneerd industrieterrein. Hierover het volgende. Uit onderzoek (paragraaf 6.4) blijkt dat zowel het industrieterrein als individuele inrichtingen een relevante geluidsbelasting hebben op de te realiseren woningen. Vanwege het industrieterrein als geheel en de omliggende individuele bedrijven zijn maatregelen noodzakelijk en wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden in de Crisis- en herstelwet. Voor een periode van maximaal 10 jaar wordt een geluidbelasting toegestaan van 60 dB(A) van het industrieterrein als geheel en worden tevens de rechten van omliggende bedrijven gerespecteerd. Door het realiseren van een goede binnenwaarde in de woning van 33 dB is de woon- en leefkwaliteit goed. Door transformatie en verdere verkleining van het industrieterrein met een gebiedsbestemmingsplan wordt geborgd dat de geluidsbelasting na 10 jaar weer aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder voldoet. Er zullen maatregelen getroffen worden bij omliggende bedrijven (geluidbronnen) en bij de torens zelf om een goed akoestisch klimaat te realiseren. Daarnaast wordt maatwerk bij KFC verleend om de huidige bedrijfsvoering niet te belemmeren. Het akoestisch onderzoek toont aan dat de vereiste binnenwaarde haalbaar is. Voor de overige omliggende bedrijven blijkt uit de onderzoeken dat geen maatregelen noodzakelijk zijn, hun rechten worden gerespecteerd. De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer ligt overigens ruim onder de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder.

2. Plaats van het project
Het plangebied ligt niet of in de omgeving van een als Natura 2000 aangeduid natuurgebied. De ontwikkelingen zullen geen effecten hebben op het nabijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (Nieuwe Maas). Uit paragraaf 6.8 blijkt dat dit bestemmingsplan geen negatieve effecten heeft op deze gebieden.

3. Kenmerken van het potentiële effect
De transformatie zelf veroorzaakt geen negatieve milieueffecten. Er zijn maatregelen aan de torens en bij de omliggende bedrijven getroffen om in de huidige situatie een goed woon- en leefklimaat te realiseren. De maatregelen bij omliggende bedrijven zorgen niet voor een beperking van hun bedrijfsvoering. De huidige milieuhinder in de nabijheid van de torens zal in de toekomst verder afnemen als het gebied gaat transformeren naar een meer gemengd gebied.

6.2.2 Conclusie

Gezien de bovenstaande m.e.r.-beoordeling heeft het college besloten dat voor dit bestemmingsplan geen MER wordt gemaakt. Dit besluit is reeds genomen bij het vaststellen van de startnotitie van dit bestemmingsplan-plus, tegelijk met het verlenen van de eerste omgevingsvergunning.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Vanwege de nabijheid van diverse bedrijven is onderzoek gedaan worden naar de richtafstanden van omliggende bedrijven, op basis van de VNG-richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Omdat er na transformatie sprake is van een gemengd gebied zijn alleen bedrijven met een milieucategorie van 3.1 of hoger relevant. Bedrijven t/m categorie 2 worden namelijk toelaatbaar geacht direct nabij woonfuncties in een gemengd gebied. Dit geldt in het bijzonder voor het relatief 'drukke' M4H-gebied. De hinder van bedrijven t/m categorie 2 is nauwelijks van invloed op het woon- en leefklimaat vanwege de reeds aanwezige hinder die bijvoorbeeld veroorzaakt wordt door drukke doorgaande wegen en havenactiviteiten.

Baronie De Heer BV aan de Galvanistraat 6-16 is het enige bedrijf dat op basis van zijn richtafstand van invloed is op de toekomstige woningen. Het bedrijf vervaardigt chocolade en suikerwerk en is een categorie 5.1-bedrijf (richtafstand 300 m op basis van een gemengd gebied). Het aspect 'geur' veroorzaakt de meeste hinder, en bepaalt de richtafstand van 300 m. De overige richtafstanden zijn 30 m voor stof, 50 m voor geluid en 30 m voor gevaar. Op de aspecten geluid en gevaar wordt in respectievelijk paragrafen 6.4 en 6.7 ingegaan. De kortste afstand tot Europoint II bedraagt 35 m, waardoor niet voldaan wordt aan de richtafstand voor geur. Hierover het volgende.

Voor geur kan worden geconstateerd dat ook bij de vorige functie van de torens (kantoren) ook sprake was van een geurgevoelig object. De aanvaardbaarheid van geurhinder op een kantoor kan echter wel anders zijn dan op woningen. In dit geval komen bij het productieproces geen dampen vrij. Een voorziening voor geurhinder is daarom niet doelmatig. Het productieproces houdt in dat er vloeibare chocolade met eventuele toevoegingen in diverse vormen worden gegoten. Dit wordt daarna afgekoeld en verpakt. Er is eerder door de toezichthouder milieu bij bezoeken geen geuroverlast buiten de inrichting geconstateerd en er zijn bovendien geen (recente) geurklachten bekend met betrekking tot deze inrichting. Op basis van deze constateringen kan worden geconstateerd er geen onaanvaardbare geuremissie is en dat geuroverlast geen knelpunt is voor de transformatie.

6.3.2 Conclusie

Aan vrijwel alle richtafstanden wordt voldaan, en van de richtafstand van Baronie-De Heer wordt gemotiveerd afgeweken. De omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de torens is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.4 Geluid

6.4.1 Toetsingskader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. Het Activiteitenbesluit geeft aanvullend een wettelijk kader voor het beoordelen van geluid ten gevolge van activiteiten van inrichtingen. Specifiek voor deze ontwikkeling is het Activiteitenbesluit een relevant toetsingskader. In het Activiteitenbesluit worden grenswaarden gesteld aan het gemiddelde geluidniveau en het piekgeluidniveau ten gevolge van activiteiten van een inrichting. De hoogte van de grenswaarden is afhankelijk van het tijdstip waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Verder speelt industrielawaai, een Wgh-geluidbron, een belangrijke rol op deze locatie.

6.4.2 Onderzoek

Voor de herontwikkeling van de EP-torens is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Dit onderzoek behandelt de consequenties rondom de gewenste gebiedstransformatie waarbij de nadruk ligt op het verschaffen van inzicht in het milieuaspect 'geluid' in het kader van de ruimtelijke ordening. Belangrijk bij een goede ruimtelijke ordening is de mogelijkheid van het naast elkaar bestaan van bestaande bedrijven en de nieuwe woonfuncties. Zo dient bijvoorbeeld de huidige geluidruimte van de bestaande bedrijven niet beperkt te worden door de realisatie van de beoogde nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Andersom zullen de nieuwe woningen een geluidbelasting ondervinden als gevolg van de bestaande bedrijven (en wegverkeerslawaai) waarbij een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd moet blijven, zodat in de gebruiksfase van de woningen geen sprake zal zijn van geluidhinder.

Er wordt in het onderzoek stilgestaan bij de drie fases van de gebiedstransformatie, te weten:

  • Nulsituatie: huidige situatie;
  • Tussensituatie: periode na vaststelling bestemmingsplan-plus;
  • Eindsituatie: situatie na vaststelling gebiedsbestemmingsplan ten behoeve van herzonering M4H-gebied.

In het onderzoek zijn het wegverkeerslawaai en alle relevante industrielawaaibronnen beschouwd. Hieronder vallen de gezoneerde industrieterreinen Waal-Eemhaven en Havens Noordwest en Oost-Frankenland. Naast deze geluidbronnen, waar op basis van de Wet geluidhinder voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden voor gelden, zijn na het herzoneren ook de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van toepassing. De grenswaarden uit het activiteitenbesluit hebben betrekking op geluidshinder als gevolg van individuele bedrijven op 50 m afstand (of minder) van de torens.

6.4.3 Maatregelen en hogere waarden

6.4.4 Conclusie

Voor wegverkeerslawaai en industrielawaai afkomstig van Waal - Eemhaven zijn in een eerder stadium hogere waarden verleend. Op grote delen van de gevels wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit (al dan niet met een maatwerkvoorschrift) en aan de mogelijkheid om af te wijken van de Wet geluidhinder die de Crisis- en herstelwet biedt. Bij deze geveldelen hoeven geen maatregelen getroffen te worden. De overige geveldelen (blauw en groen aangeduid in figuur 6.2) worden voorzien van dubbele gevels en dove gevels om aan de wet- en regelgeving te voldoen. Ongeacht het type gevel bedraagt het binnenniveau ten hoogste 35 dB(A) waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect 'geluid' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen.


Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Onderzoek ontwikkelingen

De luchtkwaliteit is in gemengde- en woongebieden met name afhankelijk van de verkeersaantrekkende werking van de in dat gebied aanwezige functies. Elke functie (wonen, detailhandel, bedrijvigheid etc.) heeft een bepaalde verkeersaantrekkende werking. Zo heeft detailhandel de grootste verkeersaantrekkende werking, terwijl een kantoor of horeca relatief weinig verkeer aantrekt. Op bepaalde vormen van onderwijs na (middelbaar, hoger en voortgezet onderwijs) hebben woningen de laagste verkeersaantrekkende werking. Dit bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk die mogelijk een effect hebben op de luchtkwaliteit:

  • 883 nieuwe woningen;
  • maximaal 3.200 m² horeca (in de plint, worst-case).

De gemeenschappelijke voorzieningen zijn buiten beschouwing gelaten in het kader van luchtkwaliteit aangezien ze op de bewoners zijn gericht en dus geen verkeer aantrekken. De hierboven genoemde 3.200 m² horeca in de plint is een absoluut worst-case scenario. Het grootste gedeelte van de plinten zal namelijk bestaan uit verkeersruimte en gemeenschappelijke voorzieningen.

Om te onderzoeken of de transformatie NIBM is wordt de verkeersaantrekkende werking van de voormalige functie, kantoren, vergeleken met de verkeersaantrekkende werking toekomstige functie. Het resultaat wordt uitgedrukt in woningequivalenten. Eén woning equivalent staat voor het aantal ritten dat het type te realiseren woning in de torens in één etmaal genereert, in dit geval 3,6 ritten.

Toen de torens nog een kantoorfunctie hadden werkten er 2.000 medewerkers in beide torens. Uitgaande van 25 m² per medewerker betekent dit 50.000 m² bruto vloer oppervlak (in de feitelijke situatie was er echter meer kantoorvloeroppervlak aanwezig). Op basis van het kental van 5 ritten per 100 m² b.v.o. kantoor resulteert dit in 2.500 ritten. De nieuwe functies genereren gezamenlijk ca. 3.700 ritten (zie ook paragraaf 6.1). Het effect van de transformatie op de luchtkwaliteit is dus 3.700-2.500=1.200 ritten, oftewel 333 woningequivalenten (1.200/3.6). Vanwege toepassing van de anti-cumulatieregeling worden de effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van de herontwikkeling van de nabijgelegen Ferro-locatie ook meegewogen. De Ferro-locatie genereert 41 woningequivalenten, waardoor het in totaal om 374 woningequivalenten gaat. Dit ligt onder de drempelwaarde van 1.500 woningen uit het besluit NIBM en daarom is nader onderzoek niet nodig.

6.5.2 Onderzoek huidige luchtkwaliteit

Grenswaarden
De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01- 01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01- 07-2011. Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Actuele waarden
Door middel van de NSL-monitoringstool is onderzoek gedaan naar de bestaande luchtkwaliteit nabij het plangebied. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt ter plaatse van de splitsing Vierhavensstraat – Marconistraat, ca. 40 m ten noorden van Europoint III. De waarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) liggen hier ruimschoots onder de grenswaarden van respectievelijk 40 µg/m3 en 40 µg/m3 uit de Wet milieubeheer. Dit betekent dat er ter plaatse een goede luchtkwaliteit is voor de toekomstige woonfunctie.

6.5.3 Conclusie

De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt liggen ruim onder de grenswaarden van het besluit NIBM. De huidige luchtkwaliteit voldoet aan de relevante grenswaarden. Het aspect 'luchtkwaliteit' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Onderzoek en conclusie

Met behulp van de Indicatieve Bodemkaart is onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond licht verontreinigd is, maar geschikt is voor de functie wonen. Aangezien het echter om transformatie gaat zijn geen bodemroerende ingrepen voorzien. De bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Inrichtingen en transportroutes gevaarlijke stoffen

Risico

In de omgeving van het plangebied liggen enkele inrichtingen die met gevaarlijke stoffen omgaan, dit zijn Hiwa Rotterdam en Port Cold Stores. Deze inrichtingen kennen op grond van regelgeving (Bevi/Revi) alleen een plaatsgebonden risico en geen groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt gelet de afstand van de Europointtorens tot deze bedrijven geen belemmering. In de omgeving van het plangebied vindt op meerdere wijzen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit betreft het transport van aardgas onder hoge druk met een ondergrondse aardgasleiding, wegtransport van LPG (over de Tjalklaan, het Marconiplein en de Schiedamseweg), het wegtransport over de rijksweg A20 en het vervoer per schip over de Nieuwe Maas. De transportroute van LPG ligt op minimaal 95 m van het plangebied en binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Uit een berekening blijkt dat het groepsrisico van het LPG transport kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde, dit komt door het geringe aantal tankwagens dat over deze route rijdt. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van het transport van aardgas door de ondergrondse leiding en het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 en de Nieuwe Maas. Conclusie: er zijn geen belemmeringen voor de transformatie.

Effecten

Voor de hierboven genoemde risicobronnen hanteert de VRR adviesafstanden als het gaat om het vrijkomen van gevaarlijke stoffen. Deze zijn 140 meter voor de hoge druk aardgasleiding (1% letaliteitsafstand) 800 meter voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas (1% letaliteitsafstand), 220 meter voor de bedrijven Hiwa Rotterdam Port Cold Stores (1% letaliteitsafstand), en 400 meter voor de A20 (1% letaliteitsafstand). Voor deze risico's geldt dat de afstand van het plangebied tot aan deze risicobronnen of transportroutes in alle gevallen ruimschoots groter is dan de 1% letaliteitsafstand. Het gaat respectievelijk om 275 m (aardgas), 1.050 m (Nieuwe Maas) , 500 m (Hiwa, Cold Stores) en 1.300 m (A20). De effectafstanden zijn kleiner dan de afstanden tussen de risicobronnen en het plangebied, en daardoor niet relevant. Conclusie: er zijn geen belemmeringen voor de transformatie.

6.7.2 Biologische veiligheid

In de aan het plangebied grenzende Europoint IV-toren op 35 m afstand van het plangebied, is een zogenaamd BSL3-laboratorium gevestigd, van Viroclinics. Voor degelijke laboratoria gelden geen richtafstanden maar er zijn wel levende organismen (biologische agentia) die een infectie, allergie of toxiciteit kunnen veroorzaken. BSL3-agentia kunnen mensen ziek maken, maar het gaat hier vrijwel altijd om te genezen ziektegevallen.

De effecten van BSL3-lab Viroclinics betreffen het vrijkomen van biologische agentia door een incident of brand in het lab, onvoorzichtigheid van medewerkers of kwade opzet. In elk van deze gevallen is het mogelijk dat de biologische agentia buiten het lab en in de buitenlucht terechtkomen en mensen kunnen besmetten. Biologische agentia die vrijkomen, zullen zich in grote lijnen gedragen als toxische stoffen, ze verspreiden zich met de wind en kunnen gevaar opleveren bij contact. Bij biologische agentia is echter geen sprake van een toelaatbare dosis, elke blootstelling kan tot besmetting leiden.

Een aantal maatregelen kunnen het risico op besmetting verkleinen. Ramen en deuren moeten afgesloten kunnen worden en het ventilatiesysteem op afstand afschakelbaar is via de BOA-V methodiek (dus zonder tussenkomst van bewoners). De aanzuiging van schone lucht dient zo hoog mogelijk en zo ver mogelijk van Viroclinics vandaan plaats te vinden. Hierdoor wordt de kans op besmetting bij een incident tot een minimum beperkt. Door voorlichting aan de bewoners (wat te doen bij een incident) en een instructie aan Viroclinics (zorg voor het waarschuwen van de omgeving bij vrijkomen biologische agentia), kan er zo goed mogelijk gereageerd worden in geval van een incident. Bovenstaande bouwkundige en communicatieve voorzorgsmaatregelen worden in acht genomen bij de transformatie. Overigens is de beoogde doelgroep in de te transformeren torens vanwege de relatief jonge leeftijd in grote mate zelfredzaam in geval van een incident.

6.7.3 Conclusie

Relevante bronnen voor externe veiligheid in de omgeving zijn het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (binnenstedelijk en rijksweg A20), het water (Nieuwe Maas), buisleiding (hogedruk aardgas) en bedrijven (HIWA, Cold Stores). Voor alle bronnen geldt dat door de afstand er geen relevant risico is. Het aspect 'externe veiligheid' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming is in het gebied niet aan de orde. Het plangebied ligt niet of in de omgeving van een als Natura 2000 aangeduid natuurgebied. De ontwikkelingen zullen geen effecten hebben op het nabijgelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (Nieuwe Maas). Alleen soortbescherming in het kader van de Wet Natuurbescherming is van toepassing.

6.8.2 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2), alsmede vervolgonderzoek (Bijlage 3) naar de aanwezigheid van vleermuizen en slechtvalken. Uit de onderzoeken blijkt het volgende.

Vaatplanten

Op basis van verspreidingsgegevens komt naar voren dat in het plangebied geen beschermde soorten voorkomen. Ook tijdens het oriënterend veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen.

Vogels

In het stedelijk gebied komen gebouwbewonende soorten van categorie 1 t/m 4 voor. Het betreffen de huismus en de gierzwaluw. De kantoortorens in het plangebied zijn echter ongeschikt voor gierzwaluwen en huismussen om te nestelen aangezien geschikte invliegopeningen ontbreken, verblijfplaatsen van deze vogels kunnen dus worden uitgesloten. Wel zijn de torens door de hoogte geschikt als vaste verblijfplaats van slechtvalken, welke op basis van de verspreidingsgegevens kunnen voorkomen in de omgeving van het plangebied. Tijdens de inspectie in het kader van het vervolgonderzoek zijn echter geen indicaties waargenomen van de aanwezigheid van de slechtvalk. Sporen als uitwerpselen, prooiresten en nesten zijn in het geheel niet waargenomen, de valk zelf evenmin.

Verder zijn verschillende vogels met een verblijfplaats uit categorie 5 te verwachten: zwarte roodstaart, torenvalk, koolmees, ekster, spreeuw, zwarte kraai en pimpelmees. Nesten van categorie 5-soorten zijn jaarrond beschermd wanneer specifieke ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dit geval wordt het plangebied gebruikt als foerageergebied. In het struweel in het plangebied nestelen naar verwachting kleine zangvogels als koolmees en pimpelmees. Echter is er in de omgeving voldoende alternatief en zijn er geen redenen om de nesten jaarrond te beschermen. Alle vogels en hun nesten zijn beschermd tijdens het broeden en mogen niet verstoord worden tijdens het broeden.

Vleermuizen

Uit het verkennend onderzoek komt naar voren dat in de kantoorpanden geschikte kieren en spleten aanwezig zijn voor gebouw bewonende vleermuizen zoals gewone en ruige dwergvleermuis. In het kader van het vervolgonderzoek heeft echter een inpandige inspectie plaatsgevonden, waarbij ook op grote hoogte onderzoek verricht is.

De torens zijn opgebouwd uit een casco betonconstructie die is afgedekt met travertin platen. Tussen de platen en de constructie is een open ruimte aanwezig met een breedte van circa 4 centimeter. Aan alle zijden van de kantoorpanden bevindt zich op elke verdieping een vast raampatroon. Hierdoor ontbreken grote oppervlakte aaneengesloten tussenruimten achter de travertin platen, waarin verblijvende dieren zich kunnen verplaatsen als het op een verblijfplek te warm of te koud wordt. De kans op aanwezigheid van verblijvende vleermuizen achter de travertin platen of in het gebouw wordt om verschillende redenen uitgesloten. De naden tussen de travertin platen die zijn bekeken zijn te smal voor vleermuizen om er door heen te kruipen. Als er kieren zijn waar de dieren wel door heen kunnen kruipen, dan is de achterliggende ruimte ongeschikt om er te verblijven omdat de textuur van de platen voor vleermuizen onvoldoende grip bieden. Bovendien is het microklimaat tussen de platen en het beton niet stabiel door de grote hoeveelheid aan naden tussen de travertin platen, en omdat deze platen relatief dun zijn. Van een isolerende werking is dus geen sprake. Verder zijn inpandig zijn geen verblijvende dieren of sporen van verblijvende dieren aangetroffen in de ventilatieruimten. Daarnaast ontbreken geschikte tussenruimten om te verblijven.

Grondgebonden zoogdieren

Er kunnen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren binnen het plangebied aanwezig zijn, zoals konijnen en muizen. Deze soorten zijn niet beschermd, wel is de zorgplicht van kracht.

Amfibieën, vissen en reptielen

Doordat er geen waterlopen binnen het plangebied aanwezig zijn worden geen beschermde of algemene amfibieën verwacht. Vissen zijn om die reden ook niet aanwezig. Op basis van landelijke verspreidingsgegevens komt naar voren dat in de omgeving van het plangebied de strikt beschermde zandhagedis voorkomt. Vanwege de aanwezigheid van hoogbouw en drukke wegen voldoet de omgeving echter niet aan de eisen die de zandhagedis aan zijn habitat stelt, de aanwezigheid binnen het plangebied wordt dan ook uitgesloten.

Overige beschermde soorten

Het plangebied en directe omgeving vormt voor geen van de overige op basis van de Wnb beschermde soorten (zoals vlinders en libellen) een geschikt habitat. De aanwezigheid van deze soorten kan daarom worden uitgesloten.

6.8.3 Conclusie

De ontwikkeling is niet van invloed op beschermde natuurgebieden en er zijn geen beschermde soorten aanwezig in het plangebied. Het aspect 'natuur' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid

Beide torens zijn verkocht aan de projectontwikkelaars. Deze bekostigt de transformatie en de (geluidreducerende) maatregelen bij de omliggende bedrijven en bij de torens zelf. Voor eventuele planschade is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd, en is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie Ruimte en Milieu;
  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • Stedin, regionale netbeheerder gas en elektriciteit;
  • K.P.N. Telecom;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Ministerie Infrastructuur en Milieu;
  • Inspectie Leefomgeving en Transport;
  • Rotterdam The Hague Airport;
  • Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland;
  • Rijksluchtvaartdienst;
  • Luchtverkeersleiding Nederland;
  • Prorail;
  • Evides;
  • Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) ;
  • Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • Monet, beheerder telecommunicatiemasten;
  • VWS Pipelinecontrol.

Er is een reactie ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde overlegpartners.

9.1.1 Gasunie

De Gasunie geeft aan dat het bestemmingsplan getoetst is aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde aardgastransportleiding. Om die reden is deze leiding niet van invloed op het bestemmingsplan.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.

9.1.2 Tennet

Tennet geeft aan geen opmerkingen te hebben op het plan omdat er geen belangen van hen in het geding komen door de ontwikkeling.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.

9.1.3 Provincie Zuid-Holland

De provincie geeft aan in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan omdat er geen provinciale belangen worden geschaad.

Reactie gemeente Rotterdam

De gemeente neemt de reactie ter kennisgeving aan.

9.1.4 Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De VRR adviseert vanwege de aanwezigheid van een biologisch laboratorium in Eurpoint IV een aantal maatregelen te borgen in het bestemmingsplan:

  1. 1. Viroclinics Biosciences BV moet in staat zijn een incident snel te signaleren en te melden bij de VRR;
  2. 2. De ventilatiesystemen van beide torens moeten op afstand en zonder tussenkomst van bewoners afschakelbaar zijn door middel van de BOA-V methodiek in geval van een incident;
  3. 3. De deuren en ramen van beide torens moeten afsluitbaar zijn in geval van een incident;
  4. 4. Bewoners moeten snel gealarmeerd kunnen worden in geval van een incident en zij moeten weten wat het handelingsperspectief is (ramen en deuren sluiten);
  5. 5. De aanzuigopening voor de ventilatiesystemen moet zo ver mogelijk van EP IV afgelegen zijn;
  6. 6. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie bij calamiteiten, op basis van de campagne 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'.

Verder wijst de VRR nog op een tekstuele omissie in paragraaf 6.7.2, waarin staat dat BSL3-agentia mensen ziek kunnen maken, maar dat de ziektegevallen altijd te genezen zijn. Dit laatste is niet correct.

Reactie gemeente Rotterdam

Het advies is in acht genomen bij de transformatie van de torens voor zover het uitvoeringskwesties betreft. Er is een ontruimingsinstallatie met gesproken woord aanwezig, ramen en deuren zijn afsluitbaar en het ventilatiesysteem is op afstand afschakelbaar volgens de voorgestelde methodiek. Hierover is contact geweest tussen de ontwikkelaar en de VRR. Verder zijn er geen aanzuigroosters aanwezig aan de zijde van EP IV. In dit bestemmingsplan kunnen geen eisen worden gesteld aan Viroclinics. Wel is het advies bij hen onder de aandacht gebracht. Ook het zorgen voor een goede voorlichting is niet iets wat in een bestemmingsplan geregeld wordt. De tekstuele omissie in paragraaf 6.7.2 is aangepast.

9.1.5 Hoogheemraadschap van Delfland

Het HHD merkt op dat er binnen het plangebied een gemengd rioolstelsel ligt en dat hemelwater samen met het rioolwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuivering. Dit is niet duurzaam, en in de toelichting is dan ook aangegeven dat hemel- en afvalwater gescheiden moet worden. In de toelichting worden diverse oplossingen aangedragen voor de verwerking van hemelwater binnen het plangebied, en dat de ontwikkelende partij hierover overlegd met de water- en rioolbeheerder. Het HHD vraagt zich af wanneer dat overleg plaatsvindt en op welke manier juridisch geborgd wordt dat het hemelwater daadwerkelijk gescheiden wordt van het afvalwater.

Reactie gemeente Rotterdam

De tekst in de toelichting moet gelezen worden als een algemeen advies bij (nieuwbouw) ontwikkelingen en heeft in mindere mate betrekking op transformatieprojecten. Omdat er binnen het plangebied een gemengd rioolstelsel ligt en de ontwikkeling uitgaat van transformatie in plaats van sloop en nieuwbouw is er in beginsel geen mogelijkheid een gescheiden stelsel aan te leggen en de torens daar op aan te sluiten. De torens zelf zullen daarom aangesloten worden op het huidige gemengde rioolstelsel. Een juridische borging is dus niet aan de orde. Ook zijn er geen mogelijkheden voor groene daken omdat er in het kader van woonkwaliteit dakterrassen aangelegd worden op de torens. Overigens is het (dak)oppervlak van de torens relatief klein zodat de effecten van eventuele opvang van hemelwater ook beperkt zijn. Voor de duidelijkheid is toelichting op het bovenstaande aangepast.

De omliggende openbare ruimte wordt vanwege de transformatie heringericht. Dit biedt wel kansen voor duurzame wateroplossingen. Hiervoor is een inrichtingsplan (IP) in opstelling door de gemeente Rotterdam, dat behalve de direct omliggende gronden binnen het plangebied ook betrekking heeft op de gehele Galvanistraat en een groot deel van de Marconistraat. In dit IP wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het opvangen en verwerken van hemelwater in de openbare ruimte, één en ander volgens de uitgangspunten van het Ruimtelijk Raamwerk dat is opgesteld voor het M4H-gebied. Hierin is onder andere het vertrekpunt geformuleerd dat de openbare ruimte een bepaalde hoeveelheid regenwater moet kunnen bergen, en dat het overschot afgevoerd wordt naar de Maas (en dus niet in het riool). In het kader van het IP zal er wellicht overleg plaatsvinden tussen de gemeente en het HHD. De rioolbeheerder is de gemeente Rotterdam zelf.

9.2 Terinzage Legging Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen door eenieder zienswijzen ingediend worden.

Bijlagen

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Flora- En Faunaonderzoek

Bijlage 3 Vervolgonderzoek Flora En Fauna