KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Gekozen Planopzet
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedstypering
3.1 Archeologie
3.2 Cultuurhistorie
3.3 Huidige Situatie En Gebruik
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Uitgangspunten En Programma
4.2 Bouwplan En Toekomstige Inrichting
4.3 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Milieueffectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Geluid
6.5 Luchtkwaliteit
6.6 Bodem
6.7 Externe Veiligheid
6.8 Stikstof
6.9 Flora En Fauna
6.10 Verkeer En Parkeren
6.11 Duurzaamheid En Energie
6.12 Bezonning
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Participatie
Bijlage 1 Stedenbouwkundige Onderbouwing
Bijlage 2 Waterparagraaf
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek
Bijlage 6 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Aerius Berekening
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Vervolgonderzoek Vleermuizen
Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer
Bijlage 12 Bezonningsstudie

Grafisch Lyceum Rotterdam

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 12-09-2024 - niet in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Grafisch Lyceum Rotterdam met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels.

1.3 Aanbouw

Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Achtererfgebied

Erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de erfgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.8 Archeologisch monument

Monument als bedoeld in artikel 1 onder c. van de Monumentenwet 1988.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.

1.11 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bebouwingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.14 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 Bouwgrens

De grens van een Bouwvlak.

1.16 Bouwlaag

Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.

NB: onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.

1.17 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.19 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.

1.23 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een woning of gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.

1.24 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.

1.25 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).

1.27 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.

1.28 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.30 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.31 Maatschappelijjk

Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.

1.32 Monumentenwet

De Monumentenwet 1988, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.33 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.34 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.

1.35 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.36 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.37 Peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend;
  3. c. voor een drijvend bouwwerk: de waterlijn.

1.38 Tuin

Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.

1.39 Uitstekende delen aan gebouwen

Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.

1.40 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.41 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.42 Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.43 Woningwet

De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

2.7 De breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, met het daarbij behorende erf;
  2. b. 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorie' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
  3. c. ontsluitingswegen en -paden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van het beschermd stadsgezicht 'Blijdorp - Bergpolder'.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Afdekking van gebouwen

Gebouwen dienen met een plat dak te worden afgedekt.

7.2 Bouwvlak

Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

7.3 Dakterrassen

Een dakterras is toegestaan; indien de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw is bereikt, daarvoor geldt dat:

  1. 1. een terrasafscheiding gerealiseerd moet worden met een maximale bouwhoogte van 1,2 meter, op een afstand van minimaal 1,5 meter uit de dakrand;
  2. 2. onverminderd het bepaalde in lid 1, kan indien een borstwering aanwezig is die als afscheiding kan functioneren, daarmee voor de betreffende zijde worden volstaan.

7.4 Geluidsgevoelige objecten

Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1.27 van deze regels, voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere waarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

7.5 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

7.6 Maximum goot- en bouwhoogte

Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen ter zake van de maximum toegestane goot- of bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen ter zake op de verbeelding.

7.7 Souterrain

Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken toegestane bouwhoogte architectuur

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak;

9.2 Afwijken toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Grafisch Lyceum Rotterdam is gespecialiseerd in onderwijs voor de wereld van media, vormgeven en ICT. De opleidingen richten zich op mediavormgeven (zowel grafisch als multimedia), dtp, audiovisuele productie, podium- en evenemententechniek, printmedia, sign, mediamanagement en mediatechnologie. De instelling bestaat uit een mbo-afdeling en een vmbo-afdeling. Er wordt tevens leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) aangeboden.

Het vmbo voor Vormgeven en Media van het Grafisch Lyceum Rotterdam is gevestigd in Rotterdam aan het Stadhoudersplein. De school telt circa 560 leerlingen. Het gebouw uit 1989 is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige eisen (onderwijsinhoudelijk, technisch en functioneel) van een moderne school. Het Grafisch Lyceum is voornemens om op de huidige locatie vervangende nieuwbouw te plegen.

De ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder'. De gemeente Rotterdam is voornemens om medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling jurudisch-planologisch mogelijk.

Tot slot wordt opgemerkt dat gedurende de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 reeds een ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' ter inzage heeft gelegen. Eenieder is hierbij in de gelegenheid gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Na afloop van de zienswijzenperiode heeft er echter geen vaststelling van het bestemmingsplan plaatsgevonden. De nieuwbouw van het Grafisch Lyceum Rotterdam, waarin dit bestemmingsplan diende te voorzien, is ook nooit gerealiseerd. Nu, enkele jaren later, is het in 2018 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan geactualiseerd.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt in de wijk Blijdorp-Bergpolder, aan de noordzijde van het Stadhoudersplein. Het betreft het perceel van de vmbo-locatie van het Grafisch Lyceum Rotterdam. Het perceel van 3.460 m² is voor ongeveer 56% bebouwd. Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie AB, nummer 2889.

Het plangebied bestaat uit het gebouw van het Grafisch Lyceum Rotterdam met bijhorend pauzeplein met noodgebouw en een fietsenstalling. Aan de zuid- en westzijde van het gebouw zijn, buiten het plangebied, openbare (betaalde) parkeerplaatsen gelegen. Aan de oostzijde is het kleinschalige medisch centrum 'Gezond Blijdorp' aanwezig met apotheek, huisarts en fysiotherapie. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een stadspark.

Op de volgende afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied in groter verband en een luchtfoto afgebeeld, waarop de ligging en begrenzing van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing (juridisch geborgd) van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied in groter verband
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0002.png"
Figuur 1.2: Ligging plangebied en directe omgeving, met begrenzing indicatief weergegeven

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder', vastgesteld op 2 februari 2017. Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, met het daarbij behorende erf, toegestaan. De realisatie van het Grafisch Lyceum Rotterdam als onderwijsfunctie is hierbinnen in beginsel mogelijk. Het bouwvlak volgt exact de footprint van de huidige bebouwing. Ter plaatse van het bouwvlak is een bouwhoogte van 8 meter toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn tevens overdekte fietsenstallingen en bergingen toegestaan. Een klein gedeelte van het plangebied heeft thans de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen niet toegestaan. Ook is ter plaatse geen bouwvlak opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding van het plangebied (rood)

Daarnaast liggen er twee dubbelbestemmingen op het plangebied; 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Voor de gronden met 'Waarde - Cultuurhistorie' geldt, in aanvulling op de bouwregels voor 'Maatschappelijk - 1', dat gebouwen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan afgedekt zijn met een platdak, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een platdak in de oorspronkelijke vorm, of waar afgedekt met een kap, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een kap in de oorspronkelijke vorm (d.w.z. de kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw). Tevens dient de bestaande indeling in bouwblokken te worden gehandhaafd.
De gronden met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Wanneer aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken dieper dan 2,5 meter beneden NAP, en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m², worden ingediend, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het bestaande bouwvlak en aan de zuidzijde beperkt buiten het bestemmingsvlak 'Maatschapplijk - 1'. Daarnaast komt de beoogde bouwhoogte uit boven de binnen het bouwvlak toegestane bouwhoogte van 8 meter. In de huidige situatie is het perceel van het Grafisch Lyceum van 3.460 m² voor ongeveer 56% bebouwd. In de beoogde ontwikkeling wordt het gehele perceel bebouwd. De nieuwbouw dient afgedekt te worden met een platdak. Daarbij dient de bestaande indeling in bouwblokken te worden gehandhaafd. Het Grafisch Lyceum maakt geen onderdeel uit van een specifiek bouwblok. Het gebouw staat als solitair object in de ruimte.

1.4 Gekozen Planopzet

Het projectbestemmingsplan heeft tot doel om een juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken te bieden. Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch gezien bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoud en op welke manier rekening is gehouden met de relevante omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de in-voering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leef-omgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.


Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. afwentelen wordt voorkomen.
  4. 4. de nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
    1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
    2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
    3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
    4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
    5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
    6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
    7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
    8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
    9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
    10. Beperken van klimaatverandering;
    11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
    12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
    13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
    14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
    15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
    16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
    17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
    18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
    19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
    20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
    21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.


Doorwerking plangebied
In onderhavig geval is geen sprake van rijksbelangen die in het geding zijn of strijdigheid met de beleidsdoelstellingen als neergelegd in de NOVI. De voorgenomen ontwikkelingen werpen tevens geen belemmeringen op voor het bereiken van deze in de NOVI verwoorde beleidsdoelstellingen. Er bestaan, bezien vanuit het oogpunt van het willen behalen van de beleidsdoelstellingen uit de NOVI, dan ook geen belemmeringen voor onderhavig planiniatief.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied
Aangezien sprake is van een bestemmingsplan dat voorziet in een gebouw met een brutovloeroppervlakte groter dan 500 m2 is in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling. In vergelijking met het vorige juridisch-planologische regime wordt voorzien in een groter planologisch ruimtebeslag, aangezien het bouwvlak vergroot wordt en er een grotere bouwhoogte wordt toegestaan, kan gebouw met een groter brutovloeroppervlak worden gerealiseerd dan thans mogelijk is onder het huidige juridisch-planologische regime. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen en de behoefte aan de ontwikkeling beschreven.

Het vmbo voor Vormgeven en Media van het Grafisch Lyceum Rotterdam is gevestigd in Rotterdam aan het Stadhoudersplein. De huidige school telt circa 560 leerlingen. Het huidige gebouw uit 1989 is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige eisen (onderwijsinhoudelijk, technisch en functioneel) van een moderne school. Voor de vervangende nieuwbouw van het Grafisch Lyceum is een ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen (PvE) opgesteld door HEVO (d.d. 26 april 2016). In dit PvE worden de basisuitgangspunten verwoord waar de nieuwe huisvesting van het Grafisch Lyceum vmbo aan zou moeten voldoen. Voor het Grafisch Lyceum vmbo was 500 leerlingen zowel onderwijskundig als bedrijfsmatig het streefaantal voor de vervangende nieuwbouw van de school. Sindsdien is het aantal leerlingen gegroeid met ongeveer 60, met name vanwege het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Vanwege deze groei in het aantal leerlingen heeft er een herijking van dit PvE plaatsgevonden (d.d. 5 juli 2021).

Het Grafisch Lyceum vmbo heeft behoefte aan een helder, overzichtelijk en compact gebouw. In tegenstelling tot het verleden, is een school niet meer een verzameling van identieke klaslokalen op een rij met een gang ernaast. Er is behoefte aan flexibele ruimten waar zowel klassikaal onderwijs gegeven kan worden als gewerkt kan worden in een groepje of zelfstandig. Lange gangen moeten vermeden worden.

In de Onderwijsvisie Grafisch Lyceum is het onderwijs van het vmbo georganiseerd rondom vier thuisbasissen, voor elk leerjaar één, waar leerlingen individueel, in groepen en/of in stilte kunnen werken. In de hoofdopzet van de huisvesting is uitgegaan van een vierlaags volume met op de begane grond de gymnastiekzaal, de science lokalen en het MVI-cluster (Media, Vormgeven en ICT) voorzien. Op de eerste verdieping zijn de aula/kantine en algemene ruimten (staf) voorzien. Op de tweede en derde verdieping zijn de verschillende thuisbasissen voorzien. De aula is het knooppunt binnen het gebouw en moet vanuit alle thuisbasissen snel bereikbaar zijn. De thuisbasis is de plek waar de leerlingen per leerjaar een eigen plek hebben waar ze een groot deel van de vakken krijgen. Dit is ook de plek waar het onderwijzend personeel een eigen (flexibele) werkplek heeft en de teamleider een eigen ruimte. Deze indeling is gebaseerd op de onderwijsvisie en de uitwisselbaarheid van ruimten en werkplekken. Elke thuisbasis beschikt over verschillende theorielokalen en een leerplein. Het leerplein wordt ingezet voor zelfstandig werken, groepsopdrachten of voor het geven van instructies.

Uitgangspunt voor het bepalen van het Programma van Ruimten is het onderwijsconcept en het daarop volgend vlekkenplan. Hiervoor is het aantal benodigde onderwijsruimten bepaald aan de hand van het toekomstige lesrooster bij 500 leerlingen, verdeeld over 20 klassen. Vervolgens is aan de hand van deze uitgangspunten een voorstel gemaakt voor de indeling van de thuisbasissen en een optimalisatie in ruimten. Dit is verder uitgewerkt in het PvE en de daarna opgestelde herijking van dit PvE.

Concluderend: uit het PvE, de daaropvolgende herijking van het PvE, de Onderwijsvisie en het Programma van Ruimten blijkt dat een moderne school met de gewenste flexibele ruimten en werkvormen een grotere ruimtebehoefte kent.

De (potentiële) leerlingen van de school hebben belangstelling voor creatieve en/of technische beroepen, communicatie en (nieuwe) media. De school trekt hierdoor leerlingen uit heel Rotterdam, maar ook de wijde omtrek (25%). Vanwege deze specifieke aard van de school en het niet toenemen van het leerlingaantal ten opzichte van de huidige situatie, heeft de beoogde vervangende nieuwbouw van de school geen (nadelige) effecten op de omliggende scholen, in die zin dat zij hierdoor leegstandsproblemen gaan ervaren.

Conclusie
De ontwikkeling die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt voorziet in een bestaande behoefte en ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op20 februari 2019 hebben de provinciale staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De omgevingsvisie bevat verschillende onderdelen: in de ambities wordt omschreven waar we als provincie heen willen, de beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. Sinds de vaststelling is de provinciale omgevingsvisie een aantal maal op punten gewijzigd. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft de Omgevingsvisie Zuid-Holland de status van structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de visie officieel de juridische status van omgevingsvisie krijgen.

In de Omgevingsvisie Zuid-Holland zijn zeven provinciale vernieuwingsambities geformuleerd, namelijk:

  1. 1. samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organsaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  2. 2. bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  3. 3. schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  4. 4. een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  5. 5. versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  6. 6. sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  7. 7. gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Doorwerking plangebied
De zesde hierboven weergegeven provinciale vernieuwingsambitie, 'sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteiliteit', heeft niet alleen betrekking op de opgave tot het realiseren van een fors aantal betaalbare woningen. De groeiende steden zijn namelijk ook plekken waar sociale problematiek zich manifesteert. De vitaliteit van de stad is gebaat bij goede scholen. Ook de kwaliteit van de huisvesting is onderdeel van de kwaliteit van een school. Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan het vitaliseren van de stad, aangezien wordt voorzien in kwalitatief goede huisvesting voor het Grafisch Lyceum Rotterdam. Hiermee past het planinitiatief binnen de kaders van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben de provinciale staten van Zuid-Holland de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Deze verordening bevat de provinciale regelgeving met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Met het vaststellen van deze verordening is geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn 17 provinciale verordeningen volledig en 1 provinciale verordening gedeeltelijk geïntegreerd. Het uitgangspunt hierbij was een beleidsneutrale integratie. Sinds de vaststelling is de provinciale omgevingsverordening een aantal maal op punten gewijzigd.

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is zodanig opgebouwd dat na twee inleidende hoofdstukken voor de regeling van algemene begrippen (hoofdstuk 1) en de aanwijzing van onderdelen van de fysieke leefomgeving (hoofdstuk 2), de regels voor activiteiten door burgers en bedrijven voorop staan (hoofdstuk 3). Daarna komen de meer tot het openbaar bestuur gerichte regels over het ambitieniveau voor leefomgevingskwaliteit (hoofdstuk 4), de regels over onderlinge taakverdeling (hoofdstuk 5) en de doorwerking van provinciaal beleid naar andere bestuursorganen via instructieregels (hoofdstuk 6). Vervolgens komen ondersteunende hoofdstukken over financiële bepalingen (hoofdstuk 7), procedures van voorbereiding (hoofdstuk 8) en handhaving (hoofdstuk 9), schade (hoofdstuk 10), monitoring en informatie (hoofdstuk 11) en adviesorganen (hoofdstuk 12). Overgangsrecht (hoofdstuk 13) en slotbepalingen (hoofdstuk 14) sluiten de verordening af.

Doorwerking plangebied
In onderhavig geval is artikel 6.9, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland relevant. Hierin is het volgende bepaald:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

In onderhavig geval is sprake van een ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentititeit. Er wordt namelijk voorzien in een stedelijke functie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij de omvang en hoogte van de aansluiting bij de omvang en hoogte van de bebouwing in de omgeving van het plangebied. Gelet op de verscheidenheid aan functies in de omgeving van het plangebied past de beoogde school niet alleen ruimtelijke maar ook functioneel gezien binnen de omgeving.

Artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat een regeling omtrent stedelijke ontwikkelingen. In dit lid is het volgende neergelegd:

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Er is sprake van bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt binnen bestaand stedelijk gebied. In subparagraaf 2.1.2 is reeds getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom wordt voor deze toetsing verwezen naar betreffende subparagraaf.

Concluderend kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet stijdig is met hetgeen is opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam

Op 2 december 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam de Omgevingsvisie Rotterdam vastgesteld. Deze omgevingsvisie heeft de titel 'De Veranderstad. - Werken aan een stad voor iedereen.' gekregen. De omgevingsvisie is de integrale visie op de fysieke leefomgeving. Met fysieke leefomgeving wordt alles bedoeld dat nodig is om in Rotterdam Het omvat alle elementen die de ruimte bepalen zoals: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed en werelderfgoed. De ontwikkeling van de fysieke leefomgeving hangt sterk samen met de sociale leefomgeving en het economische domein. Daarom zijn ruimtelijke aspecten op het gebied van maatschappelijke ontwikkeling, milieu en economie ook onderdeel van deze visie. De omgevingsvisie beschrijft integrale, allesomvattende opgaven en keuzes voor Rotterdam. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de visie officieel de juridische status van omgevingsvisie krijgen.

De gemeente Rotterdam maakt in haar omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes, te weten:

  1. 1. Rotterdam zet in op prettig leven in de delta;
  2. 2. Rotterdam gaat verstedelijken en verbinden;
  3. 3. Rotterdam zet in op vitale wijken;
  4. 4. Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie;
  5. 5. Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen.

Om tot een integrale blik te komen, werken we met vijf langetermijndoelen die gezamenlijk richting geven aan de toekomst van de fysieke leefomgeving. Dit worden perspectieven genoemd. Ze vormen het kompas waarmee de koers van de gemeente bepaald wordt. Niet elk van de perspectieven kan altijd in even grote mate worden nagestreefd. Alle ontwikkelingen worden echter wel door de brillen van deze vijf perspectieven bekeken. Concreet gezien gaat het hierbij om de volgende perspectieven:

  1. 1. compacte stad;
  2. 2. inclusieve stad;
  3. 3. duurzame stad;
  4. 4. gezonde stad;
  5. 5. productieve stad.

Doorwerking plangebied
Met onderhavig plan wordt bijgedragen aan de vitaliteit van de omgeving van het plangebied. Door het realiseren van een nieuw schoolgebouw wordt een positive bijdrage geleverd aan het creëren van een prettigere leeromgeving voor scholieren. Ook zorgt het realiseren van de nieuwbouw voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls, mede aangezien oude, gedateerde bebouwing wordt vervangen door nieuwe bebouwing. Daarnaast wordt aangesloten bij de langetermijndoelen tot het creëren van een compacte, inclusieve, duurzame en productieve stad. Hiermee wordt bijgedragen aan het bereiken van de beleidsdoelstelling als neergelegd in de gemeentelijke omgevingsvisie. Geconcludeerd kan daarom worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie Rotterdam.

Hoofdstuk 3 Gebiedstypering

3.1 Archeologie

3.1.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerking treding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van "de verstoorder betaalt" uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

3.1.2 Gemeentelijk beleid

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het plangebied is de diepere ondergrond kansrijk voor het aantreffen van bewoningssporen uit de Midden-Steentijd. Op het veen en op mogelijk aanwezige fossiele stroomgordels kunnen bewoningssporen vanaf de IJzertijd aanwezig zijn.

Vanaf de 19e eeuw heeft het gebied een complete metamorfose ondergaan. Er zijn wegen en spoorlijnen aangelegd, de Rotterdamse Schie is gedempt en na het ophogen van grote delen van het gebied is het hele gebied bebouwd. Plaatselijk kunnen ondanks al deze ingrepen ook de jongere bewoningssporen en vondsten uit Middeleeuwen en de Nieuwe tijd nog zeer compleet en goed geconserveerd onder de (plaatselijk dikke) ophogingen aanwezig zijn.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Rotterdam geldt voor het plangebied een zeer hoge verwachting (categorie 2). Voor gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting geldt volgens de archeologische beleidskaart het volgende : 'voor grondroerende werkzaamheden in gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting is afhankelijk van de verstoringsdiepte, maar ongeacht het oppervlak van de uit te voeren werkzaamheden- een vrijstelling en/of aanlegvergunning verplicht.'

3.1.4 Bescherming archeologie vigerend bestemmingsplan

Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder' geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Wanneer aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken dieper dan 2,5 meter beneden NAP, en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m², worden ingediend, dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

3.1.5 Bescherming archeologie in onderhavig bestemmingsplan

De exacte ligging en diepte van de nieuwbouw van het Grafisch Lyceum is momenteel nog niet bekend. Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied is in de regels van dit bestemmingsplan, in afwijking van de regeling die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder', de volgende regeling opgenomen:

Waarde - Archeologie - 1
Voor het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden NAP, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

De bescherming van archeologie is juridisch verankerd door de archeologische regeling in de regels en de archeologische laag op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Het uitgewerkte bouwplan moet te zijner tijd worden voorgelegd aan de afdeling Archeologie van de Gemeente. Archeologie Rotterdam beoordeelt of een (voor) onderzoek op de locatie nodig is, of niet.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid is vastgelegd in onder meer de Erfgoedverordening Rotterdam (vastgesteld op 28 januari 2021) en de Erfgoedagenda Rotterdam 2023-2027 (vastgesteld 16 mei 2023). De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. De Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

  • Beschermde stadsgezichten (BS);
  • Wederopbouwaandachtsgebieden;
  • Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM);
  • Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG).

Beschermd stadsgezicht Blijdorp - Bergpolder
Het plangebied ligt in het beschermd stadsgezicht Blijdorp - Bergpolder. Op 5 november 2014 hebben de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Infrastructuur en Milieu het beschermd stadsgezicht 'Blijdorp - Bergpolder' aangewezen. De waarden van het beschermd stadsgezicht worden als volgt getypeerd.

Het cultuurhistorisch belang van Blijdorp/Bergpolder is gelegen in het feit dat het ontwerp van W. Kromhout Czn. en W.G. Witteveen is voortgekomen als deelplan uit een op grond van onderzoek verkregen totale visie op de stad en regio: Studie voor den algemeenen uitleg van Rotterdam in verband met omliggende gemeenten (1928). Hierbij was de focus op een adequate hoofdverkeersstructuur (zowel weg- als waterverkeer) richtinggevend. Daarnaast werd de opzet van het plan bepaald door het streven naar een harmonieuze, grootstedelijke woonwijk met optimale recreatie- en groenvoorzieningen en een verbetering van de woningtypologie voor de doelgroep (arbeiders en middenstand). De samenwerking tussen Witteveen en Kromhout heeft geleid tot een even functioneel als esthetisch stedenbouwkundig plan, dat kenmerkend is voor de ontwikkeling van de stedenbouwkunde van de jaren twintig en dertig.

De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van Blijdorp/Bergpolder is grotendeels intact en van belang vanwege de heldere structuur en ruimtelijke opbouw, geconstrueerd op een logisch patroon van hoofdverkeerswegen en bestaande uit een symmetrische en geometrische ordening van architectonische eenheden, overwegend in de vorm van monumentale ensembles van gesloten (woning)bouwblokken en stroken met een stedelijke schaal en vormgeving. Groenstroken en laanbeplanting van de (hoofd)wegen en parkvoorzieningen in de vorm van groene 'assen' in een regelmatige spreiding over de wijk voegen een ruime hoeveelheid groen toe. Met name het gebied aan weerszijden van de Statensingel heeft door de aanwezigheid van voortuinen en de manifestere aanwezigheid van achtertuinen (door de strokenaanleg) het karakter van een tuinstad.

De Gordelweg/Schieweg, Statenweg en Stadhoudersweg vormen belangrijke routes in de ontsluiting van het Rotterdamse centrum en Rotterdam Zuid. Hierdoor is het harmonieuze stedenbouwkundige, architectonische en lommerrijke karakter van Blijdorp/Bergpolder van beeldbepalende waarde als noordwestelijke 'entree' tot de stad. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn de hoofdkenmerken van de historisch-ruimtelijke waarde aangegeven voor het beschermd stadsgezicht Blijdorp/Bergpolder.

Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt nabij de Stadhoudersweg, één van de genoemde hoofdontsluitingswegen binnen het beschermd stadsgezicht. Het is gelegen op de kop van één van de 'groene assen' binnen het gebied, aan de rand van een voor dit gebied waardevol park aan de Noorderhavenkade. Het is hierdoor enerzijds van belang dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de waarde van deze 'groene as' en anderzijds dat de bebouwing qua situering, omvang en vormgeving past bij de kenmerken binnen het beschermd stadsgezicht.

De bebouwing in het gebied bestaat voornamelijk uit etagewoningen in hoofdzakelijk gesloten bouwblokken en enkele stroken van drie tot vijf bouwlagen. Een grote mate van architectonische en visuele eenheid en een grootstedelijk karakter zijn kenmerkend. Hierbij is evenwel van belang dat het plangebied, samen met het naastgelegen Medisch centrum, een solitaire plek binnen het gebied kent. De huidige bebouwing in het plangebied draagt niet bij aan de genoemde architectonische eenheid en kent door de sobere architectuur een beperkte ruimtelijke/architectonische kwaliteit.

De nieuwe bebouwing zal in de as tussen beide zijden van de Noorderhavenkade worden gepositioneerd (zie nader par. 4.2). Op deze wijze voegt de nieuwbouw zich logisch binnen het bebouwingspatroon rondom de Noorderhavenkade en sluit deze goed aan op de kenmerkende ruimtelijke structuren binnen het beschermd stadsgezicht. De nieuwbouw zal hoofdzakelijk bestaan uit vier bouwlagen en sluit hiermee qua hoogte aan op de in de omgeving aanwezige bebouwing. De plek van het plangebied op de kop van de groene as, nabij een hoofdontsluitingsweg, leent zich goed voor een hogere bouwmassa dan de bestaande bebouwing. De nieuwbouw doet in dit opzicht dan ook geen afbreuk aan de waarden binnen het beschermd stadsgezicht.

De achterzijde van de bebouwing, gericht op de aangrenzende groenstrook, zal een lager accent krijgen. De groenstrook aan de zijde van het Stadhoudersplein wordt doorgetrokken. Daarnaast is het de ambitie om het schoolplein niet met hekken te omkaderen zoals in de huidige situatie het geval is, maar open te laten en zo onderdeel te laten worden van de openbare ruimte. De aansluiting/ruimtelijke relatie tussen bebouwing en omgeving wordt hierdoor versterkt.

Monumenten en Beeldbepalende Objecten
In het plangebied bevinden zich geen monumenten en Beeldbepalende Objecten.

3.2.3 Bescherming cultuurhistorie in het bestemmingsplan

Het beschermd stadsgezicht Blijdorp - Bergpolder wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan beschermd door middel van enerzijds een gedetailleerde wijze van bestemmen en anderzijds de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hierbij is uitgegaan van de planregels voor de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' als opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder'.

Bescherming bebouwing:

  • In de dubbelbestemming wordt de stedenbouwkundige structuur beschermd, door middel van een regeling die aangeeft dat de bestaande indeling in bouwblokken dient te worden gehandhaafd;
  • Daarnaast worden gebouwen beschermd door middel van een sloopverbod. Een vergunning voor het slopen wordt enkel afgegeven wanneer het aanzien en/of de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht niet of niet in betekende mate wordt geschaad. Hierbij wordt advies gevraagd van de Commissie Welstand en Monumenten;
  • Gebouwen die voorzien zijn van een kap moeten bij herontwikkeling opnieuw voorzien worden van een kap en gebouwen die voorzien zijn van een plat dak moeten bij herontwikkeling opnieuw voorzien worden van een plat dak;


Het Grafisch Lyceum maakt geen onderdeel uit van een specifiek bouwblok. Het gebouw staat als solitair object in de centrale groene as van de Noorderhavenkade en is op de waarderingskaart getypeerd als gebouw dat afwijkt van de oorspronkelijke structuur van Blijdorp-Bergpolder. Het Stadhouderplein is getypeerd als een van de belangrijke dragers van de stedenbouwkundige structuur evenals de wanden van de omliggende woongebouwen.

De nieuwbouw van het Grafisch Lyceum zal zorgvuldig te worden ingepast in de stedenbouwkundige structuur van Blijdorp-Bergpolder en dient afgedekt te worden met een plat dak.

3.3 Huidige Situatie En Gebruik

De wijk Blijdorp kenmerkt zich door de strakke, gesloten, rechte en hoge bouwblokken met binnentuinen die volledig van de openbare weg afgesloten zijn. De bouwblokken worden door middel van brede lanen en groene singels en straten van elkaar gescheiden. De wijk is aangelegd in de jaren 1930-1940 in de Blijdorpsepolder.

In de uitvoering is in de zone bij het huidige Stadhouderplein in de jaren '30 een verbindingskanaal aangelegd, de Noorderhaven. Dit verbindingskanaal verbond de Rotterdamse Schie met het nieuw aangelegde Noorderkanaal. In de jaren '50 is de Noorderhaven gedempt. De Noorderhavenkade is na de demping bebouwd met noodschoolgebouwen en ruimte voor spelen en sport. In het uitbreidingsplan Blijdorp was namelijk te weinig ruimte voorzien voor maatschappelijke voorzieningen zoals scholen. Dat gold ook voor de strook tussen de Nobelstraat en de Sonmanstraat ten westen van het plangebied. Hier zijn ook diverse voorzieningen gebouwd. Vanaf eind jaren '80 zijn de gebouwen aan de Noorderhavenkade vervangen door een meer permanente bebouwing. Op dit moment staan aan de zuidzijde bij het Stadhoudersplein gaat het Grafisch Lyceum en een kleinschalig medisch Centrum 'Gezond Blijdorp'. Aan de noordzijde gaat het om een multifunctioneel schoolgebouw met twee basisscholen, een sportzaal en ruimte voor kinderdagverblijf. Hiertussen ligt een park met speelvoorzieningen en veel volwassen bomen.

Al deze gebouwen staan als objecten in de groene parkzone. Deze groene parkzone vormt een herkenbare as en wordt begrensd door de bebouwingswanden van gesloten bouwblokken van de Noorderhavenkade en het Stadhoudersplein. Deze bebouwingswanden zijn overwegend 5 lagen hoog en afgedekt met een plat dak. De schoolgebouwen vormen een uitzondering op de gesloten bouwblokken waarmee de Noorderhavenkade en het Stadhoudersplein zijn omgeven. De bouwhoogte is 1 tot 2 lagen hoog en daarmee ondergeschikt aan de bebouwing eromheen. Het perceel van het Grafisch Lyceum heeft een oppervlakte van 3.460 m² is voor ongeveer 56% bebouwd. De footprint van 1.948 m² beslaat het zuidelijke deel van het perceel. Het multifunctionele schoolgebouw aan de noordzijde is alzijdig vormgegeven. Het Grafische Lyceum heeft geen duidelijke oriëntatie en staat enigszins vreemd in de parkstrook aan het Stadhoudersplein. In de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is het gebouw getypeerd als 'afwijkend van het oorspronkelijk stedelijk weefsel'. Alhoewel het Grafisch Lyceum en het naastgelegen medisch centrum een andere architectuur en uitstraling hebben, vormen ze samen een ensemble aan het Stadhoudersplein. Beide hebben de hoofdentree aan het Stadhoudersplein, zijn circa 7 tot 8 meter hoog en bestaan qua opzet uit een simpel, rechthoekig volume. Het Grafisch Lyceum heeft een vrij gesloten gevel aan het plein en een sobere architectuur. De kleurstelling en het materiaalgebruik wijkt af van de omgeving. Aan de achterzijde (noordzijde) bevindt zich ook een entree, omdat daar de buitenruimte en de fietsenstalling zijn gesitueerd. Hier komen veel leerlingen het pand binnen. Het Grafisch Lyceum ligt aan de zuid- en oostzijde direct tegen de stoep aan. Aan de westzijde vormt een haag de overgang met de openbare ruimte. Aan de noordzijde/parkzijde wordt de buitenruimte begrensd door een hoog hekwerk. Direct achter het hekwerk bevinden zich vele volwassen bomen die met hun kroon over het hek uitkragen. De ruimtelijke relatie tussen bebouwing en groen is in de huidige situatie beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0004.png"
Figuur 3.1: Foto's bestaande situatie; zuidzijde (links) en noordzijde (rechts)

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten En Programma

Uitgangspunten voor de vernieuwing van het Grafisch Lyceum vmbo:

  • Het huidige terrein waarover het Grafisch Lyceum beschikt heeft een oppervlakte van circa 3.460 m².
  • De vervangende nieuwbouw betreft één gebouw voor 560 leerlingen en één gymnastieklokaal, met een totaal brutovloeroppervlak (BVO) van 6.055 m².
  • De vervangende nieuwbouw dient een compact gebouw te zijn om grip te houden op de exploitatiekosten en de kleinschaligheid van het Grafisch Lyceum vmbo te bevorderen.
  • Het parkeren van auto's gebeurt aan de openbare weg, conform de mogelijkheid tot salderen in de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets 2022.
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0005.png"
Figuur 4.1: programma nieuwbouw Grafisch Lyceum

4.2 Bouwplan En Toekomstige Inrichting

Op basis van het Programma van Eisen (PvE) uit 2016 en de uitgangspunten voor de nieuwbouw van het Grafisch Lyceum is een hoofdopzet huisvesting opgesteld. In deze hoofdopzet is uitgegaan van een vierlaags volume met op de begane grond de gymnastiekzaal, de science lokalen en het MVI-cluster (Media, Vormgeven en ICT) voorzien. Op de eerste verdieping zijn de aula/kantine en algemene ruimten (staf) voorzien. Op de tweede en derde verdieping zijn de verschillende thuisbasissen voorzien. De thuisbasis is de plek waar de leerlingen per leerjaar een eigen plek hebben waar ze een groot deel van de vakken krijgen (theorielokalen en leerlingwerkplekken). Dit is ook de plek waar het onderwijzend personeel een eigen (flexibele) werkplek heeft en de teamleider een eigen ruimte. Deze indeling is gebaseerd op de onderwijsvisie en de uitwisselbaarheid van ruimten en werkplekken. Verticaal gezien is er een relatie tussen de meer geluidsgevoelige ruimten (theorie en thuisbasis) enerzijds en de geluidproducerende ruimten c.q. minder geluidsgevoelige ruimten (aula, gymnastiek, MVI) anderzijds.

Anno 2021 was het PvE uit 2016 niet meer volledig actueel. Daarom heeft in juli 2021 een herijking van het PvE plaatsgevonden. Vanwege de groei van het aantal leerlingen van 500 naar 560 zijn is het programma hierbij uitgebreid van 5.455 m² naar 6.055 m². Op basis van het herijkte programma is een principevoorstel voor de toekomstige bouwmassa opgesteld. Dit gaat uit van een nieuw gebouw in de as tussen beide zijden van de Noorderhavenkade, zie figuur 4.2. Op deze wijze voegt de nieuwbouw zich logisch binnen het bebouwingspatroon rondom de Noorderhavenkade. Een nadere stedenbouwkundige onderbouwing van het plan, waarin wordt ingegaan op de gemaakte keuzes qua positionering, vormgeving en materialisering van de nieuwbouw is opgenomen in Bijlage 1. Hierna wordt ingegaan op de voornaamste keuzes en uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0006.png"
Figuur 4.2: stedenbouwkundig concept: hoofdvorm nieuwbouw in de as

Voor de positionering, vormgeving en uitstraling van het gebouw is er als uitgangspunt voor gekozen om het gebouw als object in de groene ruimte te plaatsen. Dit doet recht aan de plek. Door het schoolplein en de hoofdentree aan de westzijde van het gebouw te positioneren, past de inrichting en planopzet goed in de omgeving. De nieuwbouw sluit beter aan bij de ruimtelijke structuren die het beschermd stadsgezicht en de directe omgeving kenmerken. De nieuwbouw zal hoofdzakelijk bestaan uit vier bouwlagen. Binnen de beperkte afmetingen van het perceel is het gewenste programma niet in drie bouwlagen in te passen. Met vier bouwlagen resteert er voldoende pleinruimte op het perceel. De achterzijde van het gebouw zal een lager accent krijgen in de richting van de parkzone. Hierdoor wordt de ruimtelijke impact op de parkzone, die eveneens een beschermde waarde in het stadsgezicht betreft, beperkt en ontstaat een geleidelijke en natuurlijke overgang tussen bebouwing en groen. Figuur 4.3 geeft de beoogde massa-opbouw, mede in relatie tot de bebouwing en het groen in de omgeving, indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0007.png"
Figuur 4.3: principe massa

De groenstrook aan de zijde van het Stadhoudersplein wordt doorgetrokken. Daarnaast is het de ambitie om het schoolplein niet met hekken te omkaderen zoals in de huidige situatie het geval is, maar open te laten en zo onderdeel te laten worden van de openbare ruimte. Zodoende ontstaat er meer verbinding tussen het plangebied en de omgeving. Het fietsparkeren wordt deels op het schoolplein en deels in het gebouw opgelost.

De hoofdentree van het onderwijsgebouw bevindt zich aan de zijde van het schoolplein en is vormgegeven als een ruime buitentrap die binnen het volume valt en wordt doorgezet als een tribune in het interieur. De aula bevindt zich op de eerste verdieping en krijgt een groot venster richting het Stadhoudersplein. De begane grond wordt ingericht met prakrijkruimtes, de eerste verdieping met algemene ruimtes en de verdiepingen erboven met klaslokalen. De terrassen aan de groenstrook krijgen op de eerste laag een buitenruimte voor de docenten en op het ruimere bovenliggende terras een buitenklaslokaal. Beiden worden groen ingericht om aan te sluiten op de aangrenzende groenstrook. Het (auto)parkeren vondt aan de openbare weg plaats, zoals in de bestaande situatie al het geval is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0009.png"
Figuur 4.4: principe opzet toekomstige inrichting en logistiek

4.3 Juridische Planbeschrijving

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerend bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder'. Verder is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

Voor het plangebied gelden de volgende (dubbel)bestemmingen:

Maatschappelijk - 1
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk - 1' conform het vigerend bestemmingsplan. Hier zijn geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, met het daarbij behorende erf, toegestaan. Onder maatschappelijk wordt verstaan: Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.

Het bouwvlak en de toegestane maximale hoogte zijn afgestemd op de in de voorgaande paragraaf beschreven stedenbouwkundige uitgangspunten.

Waarde - Archeologie 1
In de regels is ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied deze dubbelbestemming opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig. Zie voor een beschrijving van de archeologische waarden paragraaf 3.1.

Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming Waarde-Cultuurhistorie is opgenomen ten behoeve van het Beschermde stadsgezicht Blijdorp-Bergpolder. In de regels is een regeling opgenomen die de bebouwing beschermt. Zie voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden paragraaf 3.2

Hoofdstuk 5 Water

Sinds het in werking treden van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 is het wettelijk verplicht een watertoets te verrichten. Op basis van dit besluit is het noodzakelijk om in de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen een beschrijving te geven van de wijze waarop ten aanzien van de waterhuishouding rekening gehouden wordt met de gevolgen die het ruimtelijke plan met zich meebrengt.

In het kader van de planontwikkeling is een beknopte waterparagraaf opgesteld voor het plangebied (Bijlage 2). In deze toelichting worden de belangrijkste punten vermeld, voor de gehele waterparagraaf wordt verwezen naar de bijlagen.

Het doel van de waterparagraaf is een beschrijving te geven van de wijze waarop ten aanzien van de waterhuishouding rekening gehouden wordt met de gevolgen die de herontwikkeling van de locatie met zich meebrengt. Het doel hiervan is het voorkomen van waterproblemen (zowel overlast als verdroging).

5.1 Beleidskader

5.1.1 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het beleid van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten. In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.


In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

5.1.2 Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

Kleine plannen
Dit betreffen plannen met een verhardingstoename tot 500 m². Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Middelgrote plannen
Dit betreffen plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak. Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.

Grote plannen
Dit betreffen plannen groter dan 10 hectare bruto planoppervlak. Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Inleiding

De beknopte waterparagraaf is opgesteld voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie
Stadhoudersplein 35 te Rotterdam. Op de locatie vindt vervangende nieuwbouw van de bestaande school plaats. Hoewel het bruto vloeroppervlak van de toekomstige bebouwing wordt uitgebreid, wordt het verharde oppervlak van de locatie niet ten gewijzigd opzichte van de huidige situatie. In zowel de huidige als toekomstige situatie is de locatie immers volledig bebouwd en/of voorzien van verharding.

5.2.2 Watertoetsproces

Het Hoogheemraadschap Schielanden en de Krimpenerwaard, waarbinnen het plangebied is gelegen, is aangesloten op de landelijke digitale watertoets. In de digitale watertoets wordt het plangebied waarop de watertoets betrekking heeft aangegeven en wordt een vragenlijst ingevuld. Op basis van de resultaten van de digitale watertoets wordt bepaald of geen, een verkorte of een normale watertoetsprocedure van toepassing is op de herontwikkeling. In onderstaande tabel zijn de vragenlijst alsmede de bijhorende antwoorden uit de digitale watertoets opgenomen. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 2 van de waterparagraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0010.png"
Tabel 5.1: Vragenlijst digitale watertoets

5.2.3 Resultaten watertoets

Uit de watertoets blijkt op basis van de antwoorden in tabel 5.1 dat er voor de herontwikkeling een waterstaatkundig belang is. De waterstaatkundige belangen worden door het uitvoeren van dit plan echter niet of slechts beperkt beinvloed. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft om die reden een positief advies gegeven.

Op basis van het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is voor onderhavige herontwikkeling sprake van een zogenaamd ‘klein plan’ (verhardingstoename tot 500 m²). Om die reden is voor de herontwikkeling geen compensatie noodzakelijk omdat kleine plannen een gering effect hebben op de waterhuishouding. Hemelwater wordt in de huidige situatie reeds via de riolering afgevoerd. Gezien de reeds aanwezige volledige verharding zal deze afvoer in de toekomst gelijk blijven.

Ten aanzien van het afvoeren van afvalwater is op basis van de bekende gegevens een beperkte toename te verwachten. Deze toename is beperkt omdat het gebruikersaantal van de school gelijk blijft, enkel het bruto vloeroppervlak (BVO) wordt vergoot. Deze afvoer wordt eveneens aan de riolering aangeboden. Op basis van de bekende gegevens wordt aangenomen dat het aanwezige rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om deze beperkte toename op te vangen.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Toetsingskader

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen 'van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder ander de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r.- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of er een m.e.r.-plicht geldt.

6.2.2 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In deze toelichting wordt de conclusie vermeld, voor de gehele notitie wordt verwezen naar de bijlagen.

Gezien de aanmeldingsnotitie en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project; en
3. de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Aanbevolen wordt een gemeentelijk besluit voor te bereiden waarin wordt aangegeven dat voor de verdere planvorming van het bestemmingsplan Grafisch Lyceum Rotterdam geen milieueffectrapportage wordt vereist.

Beoordeling
Het bevoegd gezag heeft de aanmeldingsnotitie m.e.r beoordeeld en heeft aangegeven dat deze ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling is zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. onder categorie D11.2. De functie wijzigt niet en daarmee is planologisch gezien de impact op het milieu niet anders. Er geldt dus geen m.e.r.-plicht.

6.3 Milieuzonering

6.3.1 Toetsingskader

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

6.3.2 Effecten functies in omgeving op functies binnen plangebied

Het plangebied valt onder het omgevingstype 'gemengd gebied' vanwege de verschillende omliggende functies en de ligging aan het Stadhoudersplein. In de directe omgeving van het plangebied komen verschillende functies voor, voornamelijk milieucategorie 1 en 2, functies passende bij het gemengde gebied van het Stadhoudersplein en omgeving. Direct ten oosten van het plangebied ligt het kleinschalige medisch centrum Gezond Blijdorp. Aan de Van Maanenstraat 8 ligt Sportfondsenbad Rotterdam Noord, het Van Maanembad (zwembad).

Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', kan de richtafstand worden teruggebracht met één afstandsstap. De gedachtegang hierachter is dat in gemengd gebied reeds sprake is van een hogere milieubelasting dan in een rustig woongebied. Dit betekent dat voor de activiteiten met een milieucategorie 1 en 2 sprake is van een richtafstand van respectievelijk 0 en 10 meter. De afstand van de beoogde bebouwing tot de meest nabijgelegen functies bedraagt meer dan 10 meter, met uitzondering van het medisch centrum. De afstand hiertoe bedraagt circa 9 meter. Een medisch centrum valt echter onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 0 meter geldt in gemengd gebied. Sportfondsenbad Rotterdam Noord valt onder milieucategorie 4.1, waarvoor een richtafstand geldt van 100 meter in gemengd gebied. De afstand hiertoe bedraagt circa 135 meter. Er wordt dan ook aan de geldende richtafstanden voldaan. De omliggende functies hebben daarom geen invloed op de binnen het plangebied beoogde functie (school).

6.3.3 Effecten functies binnen plangebied op functies in omgeving

Het initiatief maakt de herbouw van een school mogelijk. Er dient daarom ook gekeken te worden naar de invloed van de school op de omgeving. Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' valt een school onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt op basis van gemengd gebied. Het enige object gelegen binnen 10 meter van het plangebied betreft het medisch centrum. Dit is echter geen geluidsgevoelige bestemming. Zodoende zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

6.3.4 Conclusie

Vanuit het aspect milieuhinder bestaat er geen belemmering vanuit of voor de omgeving vanwege de voorgenomen ontwikkeling.

6.4 Geluid

6.4.1 Toetsingskader

Wegverkeer
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0011.png"

In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0012.png"

Railverkeer
Overeenkomstig de systematiek van verkeerswegen hebben ook (bovengrondse) spoorwegen een toetsingszone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het 'Besluit geluidhinder spoorwegen'. Het plangebied ligt buiten de geluidzones van spoorwegen, waardoor onderzoek naar railverkeerslawaai niet aan de orde is.

Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig, die op basis van de Wgh een geluidzone hebben. Nader onderzoek in dit opzicht is niet aan de orde. Ten aanzien van niet-gezoneerde bedrijvigheid wordt verwezen naar de voorgaande paragraaf 6.3.

6.4.2 Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.4.3 Onderzoek wegverkeer

Gelet op artikel 1.2, eerste lid van het Besluit geluidhinder (Bgh) is een onderwijsgebouw een 'ander geluidsgevoelig gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, Bgh geldt dit niet voor de delen van een onderwijsgebouw die niet worden aangemerkt als verblijfsruimte in de zin van artikel 1.1, eerste lid, onderdeel d, Bgh. Hoewel er reeds een keuze is gemaakt voor de indeling van het schoolgebouw, zijn er in de toekomst mogelijk redenen om deze indeling op punten te wijzigen. Daarom is ervoor gekozen om niet de contouren van de beoogde bebouwing maar de plangrens als uitgangspunt te hanteren voor het berekenen van de geluidsbelastingen op de gevels.

Door Windmill is een akoestisch onderzoek wegverkeer (d.d. 10 augustus 2023) uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Wet geluidhinder
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Statenweg, de Schieweg en de A20 voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Stadhoudersweg (50 dB) en de Bergselaan (54 dB) voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde. Deze geluidbelasting voldoet wel aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

In verband met de geconstateerde overschrijding van de voorkeurswaarde zijn in het akoestisch onderzoek maatregelen onderzocht. Als bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of gewenst zijn is herbestemming alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Rotterdam, hogere grenswaarden vastgesteld worden voor het onderwijsgebouw. Het toepassen van maatregelen is in dit geval niet doelmatig en stuit op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en planologische aard. Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.

Goede ruimtelijke ordening
De gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt maximaal 61 dB. Het toepassen van maatregelen is niet doelmatig en stuit op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en planologische aard. De berekende geluidbelasting wordt aanvaardbaar geacht. Er is geen sprake van cumulatie met andere geluidsbronnen.

Na het verlenen van een hogere waarde vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van de nieuwbouw van het Grafisch Lyceum te Rotterdam. Hogere waarden kunnen in dit geval redelijkerwijs worden verleend.

Besluit hogere waarde
Het ontwerpbesluit tot verlening van hogere waarden is tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het definitieve hogere waardenbesluit, dat tevens in Bijlage 4 is opgenomen, wordt met het vastgestelde bestemmingsplan ter visie gelegd.

6.5 Luchtkwaliteit

6.5.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.


Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woning-bouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2microgram/m³).

6.5.2 Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Beleidsregel buitenklimaat
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De Beleidsregel is van toepassing op nieuwe scholen (voor kinderen) en kinderopvang (met uitzondering van gastouderopvang). Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Waarbij voor scholen en kinderopvang in de nabijheid van rijkswegen en drukke stedelijke wegen een ‘nee-tenzij’ beleid geldt en voor andere scholen en kinderopvang een motivatieplicht voor de keuzes die in relatie tot luchtkwaliteit zijn gemaakt. Omdat de Beleidsregel is gericht op kinderen in de groei als kwetsbare groep voor luchtverontreiniging is de Beleidsregel alleen van toepassing op kinderopvang, basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs. De Beleidsregel is niet van toepassing op MBO’s, HBO’s, universiteiten en opleidingsinstellingen voor volwassenen.

Met nieuw wordt hier bedoeld dat het om een nieuwe planologische situatie moet gaan. Dit wil zeggen dat er een nieuw bestemmingsplan (of omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan) wordt opgesteld waarin bestemmingen zijn opgenomen die een school of kinderopvang mogelijk maken op een locatie waar dit in het voorgaande bestemmingsplan niet het geval is.

De Beleidsmaatregel is niet van toepassing op voorliggend initiatief, aangezien geen nieuwe school mogelijk wordt gemaakt. Het vigerend bestemmingsplan maakt reeds een school mogelijk ter plaatse van het plangebied. In deze nota is uitgewerkt hoe de collegedoelen met betrekking tot schone licht worden vertaald in concrete maatregelen.

Koersnota Schone Lucht 2019-2022
In juli 2019 is de nieuwe beleidsvisie 'Koersnota Schone Lucht 2019-2022' gepresenteerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Hierin zijn die verschillende ambities opgenomen:

  1. 1. alle straten in Rotterdam voldoen in 2020 aan de Europese normen;
  2. 2. verbetering van de gemiddelde luchtkwaliteit in heel Rotterdam in 2022;
  3. 3. WHO-advieswaarden in 2025.

De strategie om de luchtkwaliteit te verbeteren bestaat uit een combinatie van maatregelen, waarbij de focus wordt gelegd op:

  1. 1. bronnen met effect op leefniveau;
  2. 2. bronnen binnen de invloedssfeer van de gemeente;
  3. 3. locaties waar mensen blootgesteld worden aan de hoogste concentraties.

Vanuit de te realiseren school worden geen luchtvervuilende stoffen uitgestoten. Wel veroorzaakt het wegverkeer van en naar de school uitstoot van luchtvervuilende stoffen. Hierop zal nader worden ingegaan in subparagraaf 6.5.3.

6.5.3 Onderzoek

Initieel luchtkwaliteitsonderzoek
Door Windmill is een luchtkwaliteitonderzoek (d.d. 21 november 2017) uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Doel van het onderzoek is toetsing van de NO2-immissie en de fijnstofimmissie als gevolg van de activiteiten binnen het plan aan de Wet milieubeheer. Van de in de Wet milieubeheer genoemde stoffen zijn alleen stikstofdioxide en zwevende deeltjes onderzocht. De ervaring leert dat de concentraties van de andere stoffen zich ruim onder de grenswaarden, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, bevinden.

De emissies vanwege de activiteiten die binnen het plan kunnen worden ontwikkeld zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur. De toetsingswaarden volgen uit de Wet milieubeheer. Met een verspreidingsmodel is de immissie in de omgeving van het plan berekend.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer.

Voorgaande betekent dat de consequenties op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor de realisatie van het plan.

Actualisatie luchtkwaliteitsonderzoek
Er is geen sprake van een geval als opgenomen in bijlage 3a van de Regeling NIBM. Het is daarom noodzakelijk om aan de hand van een berekening te bepaling in hoeverre al dan niet in betekenende mate (IBM) wordt bijgedragen aan luchtvervuiling. Een dergelijke berekening is niet reeds uitgevoerd in het kader van het luchtkwaliteitsonderzoek uit 2017. Hierin is namelijk het niet optreden van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde als uitgangspunt genomen.

De NIBM-berekening is uitgevoerd middels de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van de maximale (theoretische) toename in verkeersgeneratie als berekend in paragraaf 6.9. Uitgaande van een worstcasescenario is voor het aandeel vrachtverkeer 5% ingevuld. Realistischer is echter een aandeel van vrachtverkeer van 1%. Door in de berekening echter uit te gaan van 5% vrachtverkeer, kan worden aangetoond in hoeverre zelfs bij een dergelijk onrealistisch hoog aandeel vrachtverkeer nog steeds sprake is van niet in betekenende mate bijdragen. De resultaten uit deze berekening zijn hieronder weergegeven. Voor het jaar van planrealisatie is uitgegaan van het jaar 2024. Mocht de planrealisatie plaatsvinden in een later jaar, dan is dit niet problematisch. Reden daarvoor is dat in de systematiek van de NIBM-tool wordt uitgegaan van een 'maximale bijdrage extra verkeer' die elk navolgend 'Jaar van planrealisatie' steeds lager wordt in vergelijking met de voorgaande jaren van planrealisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0013.png"

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat geen sprake is van in betekende mate bijdragen aan luchtvervuiling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ook wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden bekeken of er ter plaatse van het projectgebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit. Over luchtkwaliteit kunnen uitspraken gedaan worden aan de hand van achtergrondwaarden voor NO2, PM10 en PM2.5. Die waarden kunnen meestal bepaald worden middels de NSL-monitoringstool. Hierbij zijn de waarden van de dichtstbijzijnde rekenpunten als uitgangspunt genomen. Twee van deze rekenpunten bevinden zich binnen het plangebied. Betreffende waarden (voor het jaar 2020) zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0014.png"


Uit bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat de achtergrondwaarden significant lager zijn dan de gestelde normen. Hiermee is aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit in het plangebied. Gelet op de uitkomsten uit de NIBM-tool is het tevens onwaarschijnlijk dat de gestelde normen voor NO2, PM10 en PM2.5 zullen worden overschreden na realisatie van de ontwikkelingen waarin voorzien wordt middels onderhavig bestemmingsplan. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.6 Bodem

6.6.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De locatie is reeds bestemd ten behoeve van een school (maatschappelijk). Gezien de beperkte wijziging is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd.

6.6.2 Onderzoek

Historisch bodemonderzoek
Door Lycens is een historisch bodemonderzoek (d.d. 28 september 2017) uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Conclusies
Uit de historische informatie blijkt dat de locatie is gelegen in een voormalige dempingsgebied. Tevens is bekend dat het dempingsmateriaal heterogeen licht tot sterk verontreinigd is met onder andere zware metalen en PAK. Direct ten oosten van de onderzoekslocatie is echter een onderzoek bekend waaruit blijkt dat de bovenste meter van de locatie niet verontreinigd is. Aan de andere kant dient geconcludeerd te worden dat het bestaande pand ten oosten van de onderzoekslocatie dient als isolatiemaatregel ten opzichte van de onderliggende verontreinigde grond en een koolaslaag.

Ter plaatse van de huidige onderzoekslocatie zijn in het verleden drie boringen geplaatst. Uit de bekende stukken is echter geen bodemopbouw of verontreinigingsgraad af te leiden. Mogelijk geldt er vanuit het voormalige NAVOS-onderzoek reeds een beperking op de locatie of is er reeds een afgeheel saneringsplan opgesteld voor het gehele gebied. Derhalve is aanvullende informatie opgevraagd bij de DCMR. Uit deze reactie blijkt dat de locatie is gelegen binnen de contour van de met oorlogspuin gedempte Noorderhaven. Dit puin is afgedekt met een laag grond met een dikte tussen de 1,5 en 2,0 meter. Voor deze locatie is geen beperking of saneringsplan opgesteld. Er dient echter aanvullend onderzoek gedaan te worden naar de actuele bodemkwaliteit.

Advies
Geadviseerd wordt een verkennend bodemonderzoek op de locatie uit te voeren om de actuele bodemkwaliteit vast te stellen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het oorlogspuin welke zich rond 2,0 m-mv aanwezig is. Verwacht wordt dat de aanwezige bodem in meer of mindere mate verontreinigd is met zware metalen en PAK. Mogelijk kan plaatselijk minerale olie gemeten worden.

Om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw dient overwogen te worden eveneens inpandige boringen te plaatsen. Geadviseerd wordt alle te plaatsen boringen door te zetten tot op of door het oorlogspuin (indien mogelijk). Met de aanwezigheid van oorlogspuin dient ook tijdens de herontwikkeling rekening gehouden te worden, mogelijk kan dit puin een beperking opleveren voor bijvoorbeeld het plaatsen van heipalen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de kwaliteit van de grond bepaald worden. Tevens kan een uitspraak gedaan worden over het mogelijk in gang zetten van een bodemsaneringstraject en de eventueel te nemen veiligheidsmaatregelen tijdens de uit te voeren graafwerkzaamheden.

Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Lycens heeft naar aanleiding van de resultaten uit het historisch bodemonderzoek en verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Resultaten
Over het algemeen zin in zowel boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten aan diverse zware matelen, PAK, PCB en/of minerale olioe aangetoond. Daarnaast blijkt de boven- en ondergrond heterogeen verspreid in lichte tot sterkte mate verontreinigd met lood. Deze verontreiniging in zowel de boven- als de ondergrond wordt gerelateerd aan de (diverse) ophoging(en) die hebben plaatsgevonden tijdens het dempen van de voormalige watergang en/of nadien het bouwrijp maken van de locatie. Geconcludeerd wordt dat sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Deze verontreiniging is niet spoedeisend. Wel vormt de verontreining een belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied.

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium waargenomen. De gemeten concentratie overschrijdt dde streefwaarde in geringe mate en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen. Aangezien voor de verontreiniging geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater.

Conclusies en aanbevelingen
Binnen het plangebied is sprake van ernstige bodemverontreiniging met lood in de boven- en ondergrond. Omdat de verontreinging vanwege de volledige bebouwing en/of verharding geen directe risico's met zich meebrengt, hoeft de verontreining niet met spoed te worden gesaneerd. Omdat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging kunnen zonder het nemen van maatregelen echter geen graaf-/grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.

Om in het kader van de herontwikkeling graaf-/grondroerende werkzaamheden mogelijk te maken wordt geadviseerd om voorafgaande aan deze werkzaamheden een saneringsplan op te stellen dat geschikt is voor de uit te voeren grondwerkzaamheden. De werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond dienen onder milieukundige begeleiding uitgevoerd te worden. Ook dient rekening te worden gehouden met het nemen van de benodigde veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van contact met de verontreinigde grond. Hiervoor zal voorafgaand aan de uit te voeren grondwerkzaamheden een veiligheidsplan opgesteld moeten worden.

Mocht bij de herontwikkeling van de locatie grond vrijkomen, dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Voorafgaand aan de afzet van overtollige grond zal de kwaliteit van de grond door middel van een partijkeuring vastgesteld moeten worden. Omdat reeds bekend is dat de grond in lichte tot sterke mate verontreinigd is, zal eventueel overtollige grond niet zoner meer elders toepasbaar is.

Tot slot wordt geadviseerd om bij een toekomstige terreinindeling rekening te houden met de aanwezige bodemverontreiniging. Om risico's op contact met verontreinigde grond te voorkomen, wordt geadviseerd om het terrein overeenkomstig de huidige terreinindeling opnieuw in zijn geheel te zoorzien van bebouwing en/of verharding.

Aangezien zowel in de grond als in het grondwater verontreinigingen zijn aangetroffen, is de hypothese dat sprake is van een verdachte locatie juist gebleken. Ook de gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van asbest in de bodem als onverdacht kan worden beschouwd juist gebleken.

6.7 Externe Veiligheid

6.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

6.7.2 Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0015.png"
Figuur 6.1: Uitsnede risicokaart met aanduiding van het plangebied (paars)

6.7.3 Inrichtingen

Er zijn geen Bevi-bedrijven in het plangebied of daarbuiten waarvan de invloed tot in het plangebied reikt. In het plangebied liggen geen 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van inrichtingen met gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende niet-Bevi inrichtingen gelegen die relevant kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied:

  • De aanwezigheid van een chloorbleekloogtank (opslag, 2000 liter) bij Sportfondsenbad Rotterdam Noord, Van Maanenstraat 8. Het toxisch scenario is maatgevend, de effectafstand dodelijk bedraagt 90 meter, de effectafstand gewond 880 meter;
  • Het vulpunt en de opstelplaats benzinetankwagen van Tango, gelegen aan de Gordelweg 260. Het maatgevend scenario is ontvlambaar/brandbaar, de effectafstand dodelijk is 50 meter;
  • De opstelplaats benzinetankwagen en vulpunt van tankstation Esso gelegen aan de Gordelweg 121. De effectafstand dodelijk bedraagt 50 meter, het maatgevend scenario is ontvlambaar/brandbaar;


Voor deze niet-Bevi inrichtingen gelden geen wettelijke normen voor de afstand die bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aangehouden moet worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in het geval van nieuwe ontwikkelingen wel de effecten van een calamiteit met de inrichting in beschouwing worden genomen.

De twee genoemde tankstations liggen op zeer ruime afstand van het plangebied en vormen zodoende geen risico. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van het chloorbleekloogtank bij Sportfondsenbad Rotterdam Noord, Van Maanenstraat 8. De afstand tot de tank bedraagt circa 200 meter, waardoor voldaan wordt aan de effectafstand dodelijk, maar niet aan de effectafstand gewond.

De beoogde ontwikkeling betreft echter geen functieverandering en de bouwgrens aan de zuidzijde (de zijde welke het dichtsts bij de inrichting ligt) blijft gelijk. Zodoende wordt de nieuwbouw niet dichter bij de betreffende inrichting gebouwd. Bovendien betreft het de effecten van een calamiteit met een kleine kans van optreden, het risico is zeer gering. Daarom heeft de gekozen wijze van bestemmen niet of nauwelijks invloed op de veiligheidssituatie, en is deze inrichting niet van invloed op het bestemmingsplan.

6.7.4 Transport gevaarlijke stoffen

De A20 ligt ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 550 meter. Over de autosnelweg A20 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied buiten 200 meter vanaf de rand van deze snelweg ligt, hoeft het groepsrisico en het plaatsgebonden risico langs deze weg niet beschouwd te worden en zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit dit oogpunt.

De spoorlijn van Rotterdam Centraal naar Gouda en Utrecht ligt ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 750 meter. Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat vervoer van gevaarlijke stoffen op dit traject plaatsvindt. De veiligheidszone (de 10-6- plaatsgebonden risicocontour) van dit traject, ter hoogte van het plangebied, bedraagt 15 meter uit het hart van de spoorbundel. De veiligheidscontour ligt binnen de spoorbundel, zodat binnen deze contour geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden opgericht en de veiligheidscontour daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan oplevert.

In het plasbrandaandachtsgebied, het gebied tot 30 meter vanaf de rand van het spoor, moet bij realisering van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten rekening gehouden worden met de effecten van een plasbrand. De 10-8 groepsrisicocontour bedraagt 142 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden- en groepsrisicocontour van het spoor en er zijn dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit dit oogpunt.

6.7.5 Buisleidingen

In en rond het plangebied liggen geen leidingen welke relevant zijn voor de externe veiligheid. Binnen het plangebied zijn geen leidingen gelegen, welke vanwege hun diameter, door te geleiden stof en/of druk op de verbeelding vermeld moeten worden.

6.8 Stikstof

6.8.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden.
  2. 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
  3. 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

6.8.2 Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, 'Oude Maas' en 'Boezems Kinderdijk', zijn gelegen op respectievelijk circa 10,1 kilometer ten zuiden en 12,8 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

De effecten die eventueel in de genoemde gebieden zouden kunnen optreden betreffen externe effecten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toename van geluid, licht of stikstofdepositie. Gelet op de afstand tussen het plangebied en betreffende Natura 2000-gebieden is het echter geheel onwaarschijnlijk dat er een toename in licht en geluid is in de Natura 2000-gebieden. Een significante toename van stikstofdepositie in dit gebied als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen zijn daarentegen niet reeds vóór het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening met AERIUS worden uitgesloten.

BRO heeft deze berekening uitgevoerd voor de aanleg- en de gebruiksfase. Voor de berekening en bijbehorende toelichting wordt verwezen naar de separate bijlagen. In onderstaande alinea's is een beschrijving gegeven van de belangrijkste uitgangspunten en conclusies uit deze toelichting.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van het Grafisch Lyceum Rotterdam. Deze school zal gasloos worden opgeleverd, waardoor geen sprake is van relevante stikstofemissies vanuit deze functie. De verkeersbewegingen die met de gebruiksfase samenhangen zorgen echter wel voor stikstofemissies. Deze verkeersgeneratie is berekend in subparagraaf 6.10.2. Het gaat hierbij om (naar boven toe afgerond) 87 mvt/etmaal. Dit betreft het aantal verwachte verkeersbewegingen per etmaal in beide richtingen voor de nieuwe situatie. Hierbij is geen rekening gehouden met een saldering van het aantal verkeersbewegingen. Voor de volledigheid zijn eveneens 8 zware vrachtbewegingen per maand (bewegingen voor bijvoorbeeld een ophaaldiensten en vuilniswagens) meegenomen in de berekening.

De verkeersbewegingen zijn over de aanliggende wegen gemodelleerd, waarbij 100% van de bewegingen in twee richtingen is ingevoerd. Hierbij zijn dus meer bewegingen gemodelleerd dan daadwerkelijk plaats gaan vinden, waardoor onzekerheid over de richting van de bewegingen wordt opgevangen.

Het rekenresultaat met de ingevoerde verkeersbewegingen is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Er hoeft geen passende beoordeling te worden opgesteld. Ook geldt er geen vergunningsplicht in de zin van de Wnb.

6.9 Flora En Fauna

6.9.1 Toetsingskader

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling is het noodzakelijk om het effect van de ontwikkeling op natuurwaarden (flora en fauna) inzichtelijk te maken. Een quickscan waarbij wordt ingegaan op de gebiedsbescherming en soortenbescherming is daarom noodzakelijk.

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

6.9.2 Onderzoek

Quickscan flora en fauna
Door BRO is een quickscan flora en fauna (d.d. 15 juni 2017) uitgevoerd voor het plangebied. In juli 2023 is deze quickscan geactualiseerd op basis van een nieuw veldbezoek. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Conclusies gebiedsbescherming
Gezien de afstand tot een Natura 2000-gebied (minimaal 10 km) en de aard van de ingreep binnen de kern van stedelijke gebied van Rotterdam zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk, gelegen op minimaal 2,5 km, is eveneens niet aan de orde.

Conclusies soortbescherming
Gelet op de potentiële ecologische waarden zijn de voorgenomen plannen uitvoerbaar, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de (sloop)werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.

  • Ten aanzien van de sloop van het hoofdgebouw wordt vervolgonderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk geacht. Indien van toepassing kan, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing, de sloop en vervolgens nieuwbouw alsnog worden uitgevoerd.
  • Het verwijderen van beplanting langs het schoolterrein dient buiten het broedseizoen in verband met eventuele broedvogels en daarnaast dient de zorgplicht in acht te worden genomen ten behoeve van incidenteel aanwezige algemene soorten.

Vervolgonderzoek vleermuizen
BRO heeft, gelet op de resultaten uit de quickscan flora en fauna, in 2018 een protocollair vervolgonderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Aangezien dit vleermuisonderzoek in beginsel 3 jaar geldig is, is in 2021 een nieuw vervolgonderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (d.d. 19 november 2021). In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

In de periode half mei tot en met september 2021 zijn in totaal vijf aanvullende veldbezoeken per deelgebied uitgevoerd. Dit betreft de meest gunstige periode van het jaar waarin vleermuizen aantoonbaar van een onderzoeksgebied gebruik kunnen maken.

Resultaten
Verblijfplaatsen
In het voorjaar zijn geen zomer- of kraamverblijfplaatsen binnen het plangebied waargenomen. Het is een vrij rustige locatie, waar 2-3 vleermuizen langskomen. Er wordt vrijwel niet gefoerageerd rond het gebouw en er is geen binding met de school waargenomen.

In het najaar was het plangebied tevens een vrij rustige locatie met betrekking tot vleermuizen. Ter hoogte van Noorderhavenkade 28 enkele keren sociale roepjes gehoord. Gezien deze roepjes niet met regelmatige vluchten werden waargenomen betreft het waarschijnlijk geen baltsterritorium. Er is geen binding met de school binnen het plangebied waargenomen.

Foeragerende vleermuizen
Tijdens de veldbezoeken zijn enkele foeragerende vleermuizen rondom het groen op de parkeerplaats waargenomen. De voorgenomen plannen zullen echter niet leiden tot een significante afname in foerageermogelijkheden.

Vliegroutes
Tijdens de veldbezoeken zijn in de directe omgeving geen eenduidig vliegpatronen aangetroffen welke door meerdere individuen werd gevolgd.

Overige soorten
In het gebouw kunnen ook vogels zonder jaarrond beschermd nest broeden. Hiermee dient rekening te worden gehouden door buiten het broedseizoen of na een controle te werken.

Effectenbeoordeling
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen rust- en verblijfplaatsen van een vleermuissoort waargenomen. Er gaan bij werkzaamheden geen rust- en verblijfplaatsen, essentieel leefgebied of vliegroutes verloren. Overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming met betrekking tot een vleermuissoort is uitgesloten.

Overige soorten
Andere diersoorten als vogels, zoogdieren en amfibieën kunnen in het plangebied aanwezig zijn. Hiervoor geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat men zorg moet dragen voor aanwezige individuen, ook algemene soorten. Men moet deze dieren de tijd geven om het plangebied te verlaten. Weinig mobiele soorten als egel of pad kunnen met beleid naar buiten het plangebied worden verplaatst.

Daarnaast zijn broedende vogels en hun nesten tijdens het broedseizoen beschermd. Geadviseerd wordt om het opgaand groen binnen het plangebied buiten het broedseizoen te verwijderen, om verstoring van broedende vogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt gemiddeld van half maart tot half augustus. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval.

Conclusie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rust- en verblijfplaatsen van een vleermuissoort waargenomen. Overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming met betrekking tot een vleermuissoort is uitgesloten. Er hoeft geen ontheffing te worden verkregen, noch zijn er enige vervolgstappen noodzakelijk met betrekking tot deze soort(groep)en. Wel dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:

  • De kap van het opgaand groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart t/m half augustus;
  • Met betrekking tot de zorgplicht dienen eventueel aangetroffen dieren tijdens de werkzaamheden de kans te krijgen om het plangebied zelfstandig te verlaten. Bij soorten als egel en gewone pad kunnen de dieren met beleid verplaatst worden naar een veilige plek buiten het plangebied.

6.10 Verkeer En Parkeren

6.10.1 Uitgangspunten

Voor het onderdeel verkeer en parkeren heeft het Grafisch Lyceum de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Parkeren van auto's vindt plaats in de openbare ruimte;
  • Fietsenstalling op het terrein met centrale ontsluiting nabij de entree;
  • Toegang pauzeplein voor fietsers op een logische plek aan de Noorderhavenkade;
  • Fietsenstalling biedt plek voor 300 fietsen (voor 60% van alle leerlingen). Hiervan dient 30% bestemd voor afwijkende fietsen (mountainbikes, fietsen met mandjes ect.);
  • Fietsenstalling voor personeel die plek biedt aan 20 fietsen, 2 scooters en 3 motoren;
  • 10 Plekken voor scooters / brommer op het terrein, op ruime afstand van de leslokalen;
  • Goede gescheiden verkeersstromen;
  • Onderzocht wordt of de huidige ondergrondse fietsenstalling hergebruikt kan worden.

6.10.2 Verkeer

In de huidige situatie is reeds een school in het plangebied aanwezig. In de toekomstige situatie wordt hier wederom een school gerealiseerd, maar dan groter qua oppervlakte. Het leerlingaantal in de huidige situatie en in de toekomstige situatie betreft circa 560 leerlingen. Om te bepalen wat de verkeersgeneratie van de beoogde school binnen het plangebied is kan gebruik worden gemaakt van de CROW-kengetallen (publicatie 381). Deze kengetallen geven een indicatie van de met het plan gepaard gaande verkeersgeneratie. Conform de CROW-publicatie wordt deze verkeersgeneratie berekend aan de hand van het aantal leerlingen. Dit aantal leerlingen zal ten opzichte van de huidige situatie niet wijzigen. Daarom is geen sprake van een toename in de verkeersaantrekkende werken. Zorgvuldigheidshalve is de verkeersgeneratie voor de beoogde school wel inzichtelijk gemaakt middels een berekening.

Bij het hanteren van de kencijfers met betrekking tot verkeer is het van belang om de mate van stedelijkheid te bepalen aan de hand van de omgevingsadressendichtheid. Het CBS biedt in de publicatie 'Regionale kencijfers Nederland' een overzicht van de omgevingsadressendichtheid voor alle gemeenten in Nederland. Op 1 januari 2021 bedroeg de omgevingsadressendichtheid van de gemeente Rotterdam 4.012 adressen/km2. Hiermee valt de gemeente in de stedelijkheidsklasse 'zeer sterk stedelijk'. De locatiecategorie is 'schil centrum'. Het maximale verkeerskengetal dat voor een middelbare school op een dergelijke locatie dient te worden aangehouden is 15,4 mvt/etmaal/100 leerlingen. Uitgaande van 560 leerlingen komt de maximale verkeersgeneratie voor de school hiermee uit op 86,24 mvt/etmaal.

De ontsluiting van het plangebied zal niet wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie en vindt plaats op het Stadhoudersplein. Gezien de capaciteit van het Stadhouderplein en het niet toenemen van de verkeersgeneratie, is op voorhand te stellen dat het omliggende wegennetwerk geen problemen zal ondervinden door het onderhavige plan.

6.10.3 Parkeren

Autoparkeren
Momenteel heeft de school 20 parkeervergunningen in gebruik. Deze parkeerplaatsen worden in de directe omgeving van de school (voornamelijk op het plein voor de school) gebruikt. Er zijn de school geen klachten van de omgeving bekend over de gebruikte parkeerplaatsen.

Voor een vmbo-school in de zone 'Zone B Stadswijken' geldt conform de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' van de gemeente Rotterdam een parkeernorm van 0,45 parkeerplaatsen per leslokaal van 30 leerlingen. Er wordt voorzien in 23 klaslokalen (inclusief 1 gymlokaal en 2 makerspaces/ICT-lokalen, exclusief 2 flexlokalen). Ervan uitgaande dat deze lokalen elk geschikt zijn voor 30 leerlingen resulteert dit in een parkeereis van 10,35 parkeerplaatsen. Naar boven toe afgerond betekent dit dat er 11 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Deze parkeerbehoefte dient, gelet op artikel 2, vierde lid, van de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' in beginsel volledig op eigen terrein te worden gerealiseerd. Gezien de beperkte omvang van het perceel en het benodigde programma is het echter niet mogelijk de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Overwogen is om terrein aan de achterzijde van het perceel te verwerven, zodat parkeren op eigen terrein mogelijk gemaakt kan worden. Dit heeft echter een aantal belangrijke nadelen. In de eerste plaats kost deze werkwijze veel geld. Er moet immers grond aangekocht worden en bovendien moeten de parkeerplaatsen aangelegd worden. De kosten hiervoor zal de school uit het totale stichtingsbudget moeten betalen, waardoor de onderwijsruimten versoberd moeten worden. Dat is niet wenselijk. Bovendien tast een uitbreiding van het perceel aan de achterzijde het park aan, dat kleiner wordt met 250 m2 tot 500 m2, afhankelijk van hoeveel parkeerplaatsen exact aangelegd moeten worden. Ook het verkleinen van de parkruimte acht de school niet wenselijk. Tot slot wordt er meer verkeer de woonwijk ingeleid, wat bovendien kruist met het fietsverkeer, waardoor een gevaarlijke situatie ontstaat.

Om inzicht te krijgen in de parkeerdruk van het Stadhoudersplein, is een parkeerbalans opgesteld van de school en het naastgelegen gezondheidscentrum Gezond Blijdorp. Logischerwijs zullen deze twee functies de grootste gebruikers van de parkeervoorzieningen op het Stadhoudersplein zijn. Het is uiteraard niet uitgesloten dat bewoners hier ook gaan parkeren, maar die zullen waarschijnlijk eerst de parkeerplaatsen dichter bij huis gaan gebruiken. Als deze vol zijn (in de avond, nacht en weekenden) zal gekozen worden voor de parkeerplaatsen op het Stadhoudersplein.

Uitgaande van het huidig gebruik van het gezondheidscentrum, ontstaat de volgende parkeerbalans. Daarbij is uitgegaan van de ASVV2012 met de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheid: zeer sterk stedelijk
  • Ligging: schil centrum
kamers min max
010 fysio 5 - -
Baggerman en Harderwijk 2 - -
Overbeeke 2 - -
Prikpost STAR 0,5 - -
Psycholoog / diëtist 0,5 - -
Totaal gezondheidscentrum 10 12 17
Apotheek Berg&Vos 1 2,3 2,8
Totaal 14,3 19,8
Tabel 6.1: parkeerbalans gezondheidcentrum Gezond Blijdorp


Voor het Grafisch Lyceum is ook gerekend met een minimale en maximale parkeervraag. De minimale parkeervraag is, conform het gemeentelijk parkeerbeleid, gesteld op 10,35 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er, naar boven toe afgerond, in beginsel voorzien dient te worden in 11 parkeerplaatsen. Het maximale gebruik is vooralsnog gesteld op 20. Dit is het aantal vergunningen dat de school heeft, hetgeen in de praktijk toereikend is.

Het volgende druktebeeld ontstaat, wanneer aanwezigheidspercentages worden meegewogen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2133GrafLyceRot-va01_0016.png"
Tabel 6.2: druktebeeld Grafisch Lyceum

Het Stadhoudersplein heeft 38 reguliere parkeerplaatsen en één invalideparkeerplaats die momenteel in gebruik is door een werknemer van het Grafisch Lyceum. Bovenstaande balans toont aan dat er sprake is van voldoende parkeerruimte, zeker wanneer voor het Grafisch Lyceum de door de gemeente gehanteerde parkeernorm gebruikt worden. Wanneer voor het Grafisch Lyceum de eigen parkeernorm gebruikt wordt (zijnde het aantal parkeervergunningen) dan ontstaat een maximaal tekort van 1 parkeerplaats voor de werkdagochtend. Aannemelijk is dat dit tekort kan worden opgevangen in de omgeving, aangezien het aanwezigheidspercentage van de bewoners op dat moment slechts 50% is.

In de avonden en weekenden kunnen de bewoners makkelijk nog gebruik maken van de parkeerplaats aan het Stadhoudersplein. De parkeerdruk is op dat moment namelijk zeer minimaal (zie tabel 6.2).

Op basis van hetgeen beschreven is in de vorige alinea's valt te concluderen dat het parkeren in de openbare ruimte met de reeds aanwezige parkeervergunningen een verantwoorde optie is. Hierbij wordt bovendien in aanmerking genomen dat de parkeerdruk in de openbare ruimte als gevolg van de ontwikkeling niet toeneemt, omdat het aantal leerlingen en docenten niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Om de hiervoor beschreven redenen is het bovendien onwenselijk om over te gaan tot de aankoop van de gronden aan de achterzijde van het perceel. Daarom kan in dit geval redelijkerwijs en gemotiveerd worden afgeweken van de eis uit de vigerende parkeernota dat de parkeereis volledig op eigen terrein moet worden gerealiseerd.

Fietsparkeren
Voor een vmbo-school in de zone 'Zone B Stadswijken' geldt conform de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' van de gemeente Rotterdam een fietsparkeernorm van 15 plekken per lokaal. Er wordt voorzien in 23 klaslokalen (inclusief 1 gymlokaal en 2 makerspaces/ICT-lokalen, exclusief 2 flexlokalen). Dit betekent dat er 345 fietsparkeerplekken benodigd zijn. Hiervoor is voldoende ruimte in het plan opgenomen op het schoolplein en in het nieuwe gebouw. Het fietsparkeren vindt geheel plaats op eigen terrein. Hiervoor wordt geen openbare ruimte gebruikt. Er wordt voldaan aan de Beleidsregeling.

6.11 Duurzaamheid En Energie

6.11.1 Rotterdams Duurzaamheidskompas

Op 20 december 2020 heeft de gemeente Rotterdam het vernieuwde 'Duurzaamheidskompas Rotterdam' ('Duurzaamheidskompas') vastgesteld. Hierin staan alle ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid op een rij. In het Duurzaamheidskompas is terug te vinden:

  1. 1. Welke doelstellingen Rotterdam deze collegeperiode in 2030 en in 2050 nastreeft op het gebied van duurzaamheid;
  2. 2. Hoe de transities op het gebied van duurzaamheid dichter bij elkaar worden gebracht en geïntegreerd, zodat ze elkaar versterken;
  3. 3. Op welke manier met welk thema aan de slag wordt gegaan en hoe stap voor stap naar het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen wordt gewerkt.

In het Duurzaamheidskompas zijn ambities opgenomen met betrekking tot vier thema's:

  1. 1. energietransitie;
  2. 2. circulair;
  3. 3. klimaatbestendig;
  4. 4. gezonde leefomgeving.

De gemeente Rotterdam heeft (inter)nationale doelen ten aanzien van bovenstaande thema's vertaald naar Rotterdamse doelen. Hierbij is ook de belangrijkste indicator voor de komende periode benoemd. Zo is ten aanzien van het thema energietransitie als doel gesteld om in 2030 49% minder CO2 uit te stoten dan in 1990. In 2050 moet Rotterdam energieneutraal zijn. Ten aanzien van het thema klimaatbestendigheid is het doel om in 2025 volledig klimaatadaptief te zijn.

Verder hanteert de gemeente Rotterdam zeven verschillende uitgangspunten ten aanzien van het realiseren van de doelstellingen uit het Duurzaamheidskompas, beschreven vanuit het perspectief van de gemeente:

  1. 1. We doen het samen met Rotterdammers en onze partners;
  2. 2. Als gemeente geven we zelf het goede voorbeeld;
  3. 3. We doen het al lerend en faciliteren innovatie;
  4. 4. We benutten koppelkansen;
  5. 5. We stellen kaders en handhaven waar het moet;
  6. 6. We zorgen dat we onze ambities betaalbaar, betrouwbaar en veilig realiseren;
  7. 7. We communiceren op maat.

6.11.2 Ambities duurzaamheid en energie GLR

De onderhavige ontwikkeling betreft de sloop en herbouw van het Grafisch Lyceum Rotterdam binnen het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. Bij de totstandkoming van het plan zijn maatregelen op het gebied van duurzaamheid en energie waar mogelijk en realistisch meegenomen. Hierbij wordt aangetekend dat de beperkte ruimte van het bouwperceel de mogelijkheden daartoe enigszins beperkt. Als concrete relevante uitgangspunten kunnen worden genoemd:

  • een zo compact mogelijk gebouw (zo klein mogelijk buitenoppervlak), waardoor meer onbebouwde ruimte ontstaat;
  • goede bereikbaarheid met openbaar vervoer en fiets;
  • groene inbedding aan het park/groene verharding.

Voor de verdere planuitwerking van het Grafisch Lyceum Rotterdam wordt onderzoek gedaan om de volgende aspecten op het gebied van duurzaamheid en energie mee te nemen in het ontwerp van het gebouw:

  • zeer goede isolatie (hoge Rc en triple beglazing) en buitenzonwering;
  • toekomstbestendigheid door modulaire opzet/ verplaatsbare binnenwanden/ in- en uitbreidbaarheid;
  • onderhoudsarme en herbruikbare materialen en bouwcomponenten;
  • compartimentering/ klimaatzones zodat bouwdelen apart gebruikt kunnen worden;
  • groene daken;
  • waterinfiltratie/ wateropvang/ hergebruik regenwater;
  • WKO installatie;
  • vraaggestuurde balansventilatie met luchtwarmtewisselaar;
  • photovoltaische zonnepanelen;
  • LED daglichtregeling aanwezigheidsdetectie;
  • daglicht diep in het gebouw laten binnendringen door daklichten/ vides en hoge ramen.

Hierbij worden deze duurzaamheidsmaatregelen altijd afgewogen tegen de functionaliteit van het gebouw, de opbrengsten en de beperkingen die uit het beschikbare budget volgen.

6.12 Bezonning

Het beginsel van een 'goede ruimtelijke ordening' houdt onder meer in dat er als gevolg van een wijziging van het bestemmingsplan geen onevenredig negatieve gevolgen op het woon- en leefklimaat in de omgeving mogen optreden. In dit verband is voor onderhavig plan specifiek het aspect bezonning van belang. Vanwege het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 20 meter, in plaats van 8 meter als toegestaan onder het huidige juridisch-planologische regime, en het vergroten van het bouwvlak ten opzichte van het bouwvlak als opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder', is een bezonningsstudie (d.d. 11 juli 2023; zie bijlagen) uitgevoerd. Hierin is onderzocht of door het toestaan van een hogere bouwhoogte van 20 meter, zal zorgen voor onevenredige schaduwhinder en/of een verminderde zontoetreding.

In de bezonningsstudie is gekeken naar de bezonningssituaties van 21 december, 21 maart, 21 juni en 21 september op de tijdstippen 9.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur en 18.00 uur. Hierbij zijn de maximale planologische bebouwingscontouren van de toekomstige situatie als uitgangspunt genomen. Uit de studie blijkt dat de toekomstige bebouwing geen onevenredig negatieve impact op de bezonning van omliggende (woon)percelen heeft. Derhalve is een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen.

Een anterieure overeenkomst zal met de initiatiefnemer worden gesloten.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.

8.2 Participatie

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure wordt het bestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Te zijner tijd zullen de uitkomsten van de ter inzage legging en de consequenties voor het bestemmingsplan worden beschreven in deze paragraaf.

Zoals eerder opgemerkt in paragraaf 1.1 heeft gedurende de periode van 29 juni 2018 tot en met 9 augustus 2018 reeds een ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018) ter inzage gelegen. Eenieder is hierbij in de gelegenheid gesteld om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hadden onder andere betrekking op de toegestane bouwhoogte, parkeren, het wegpompen van grondwater in verband met de realisatie van het nieuwe schoolgebouw, overlast door sloop- en bouwwerkzaamheden en de beperkte leeftijd van het huidige schoolgebouw. Betreffend ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van deze zienswijzen niet aangepast. Ook is het ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018) nooit vastgesteld.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet net als ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018) in een nieuw schoolgebouw voor het Grafisch Lyceum Rotterdam. Daarom zijn de ten tijde van de terinzagelegging van ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018) ingediende zienswijzen ook relevant in het kader van onderhavig bestemmingsplan. De destijds ingediende zienswijzen geven vooralsnog geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in het structuurontwerp voor het schoolgebouw.

Vanwege het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 20 meter, in plaats van 8 meter als toegestaan onder het huidige juridisch-planologische regime, en het vergroten van het bouwvlak ten opzichte van het bouwvlak als opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Blijdorp-Bergpolder', is een bezonningsstudie (d.d. 13 juli 2023; zie bijlagen en paragraaf 6.12) uitgevoerd. Hierin is onderzocht of door het toestaan van een hogere bouwhoogte van 20 meter, als eerder bezwaarlijk gevonden door meerdere indieners van zienswijzen omtrent het eerder ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018), zal zorgen voor schaduwhinder en verminderde zontoetreding. Dit is niet het geval.

Er heeft met betrekking tot ontwerpbestemmingsplan 'Grafisch Lyceum Rotterdam' (versie 19 juni 2018) een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. Deze informatieavond heeft plaatsgevonden alvorens betreffend ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Van deze informatieavond is geen verslag beschikbaar.

Bijlage 1 Stedenbouwkundige Onderbouwing

Bijlage 1 Stedenbouwkundige onderbouwing

Bijlage 2 Waterparagraaf

Bijlage 2 Waterparagraaf

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 4 Besluit hogere waarden

Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek

Bijlage 5 Luchtkwaliteitonderzoek

Bijlage 6 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 6 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 8 Aerius Berekening

Bijlage 8 Aerius berekening

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna

Bijlage 10 Vervolgonderzoek Vleermuizen

Bijlage 10 Vervolgonderzoek vleermuizen

Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer

Bijlage 11 Aanmeldnotitie MER

Bijlage 12 Bezonningsstudie

Bijlage 12 Bezonningsstudie