Parlando
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 12-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan 'Parlando' met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2137Parlando-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied
Erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de perceelsgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.7 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.8 bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.
1.10 bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.11 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.14 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw of dakkapel breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt, tenzij in de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
1.17 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.22 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.24 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
1.26 erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.27 Erfgoedwet
De Erfgoedwet (2016), zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.28 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.
1.30 gestapelde woningen
Woningen, gestapeld met woningen (soms ook gestapeld met andere functies, die dan in de bestemmingsomschrijving vermeld dienen te zijn).
1.31 kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.32 kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter.
1.33 kleinschalige voorzieningen
kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes e.d., niet groter dan 80 m3
1.34 laagbouwwoningen
Woningen, niet gestapeld met woningen of andere functies. Woonwagens c.q. woonwagenstandplaatsen worden niet hieronder begrepen.
1.35 maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.36 milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.37 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.38 ondergeschikte bouwdelen
Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel van een bouwwerk. Voor een nadere omschrijving en maatvoering zie artikellid 2.8.
1.39 oorspronkelijke zij- respectievelijk achtergevel
De zij- resp. achtergevel van een gebouw op het tijdstip van eerste oplevering van het gebouw.
1.40 openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.41 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.
1.42 peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.43 praktijkruimte
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.44 publieke dienstverlening
Bestuursorganen van de overheid en de daaraan gekoppelde ambtelijke diensten ten behoeve van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, alsmede politie, brandweer, reinigingsdiensten, gezondheidsdiensten.
1.45 rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.46 rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (die door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.47 seksinrichting
De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
1.48 souterrain
Een gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen gebruiksruimte van een gebouw.
1.49 straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.50 tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.51 uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen en dergelijke.
1.52 verbeelding
De papieren c.q digitale plankaart.
1.53 water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.54 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.55 Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.56 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.57 Woningwet
De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het punt van de gevel van een gebouw dat het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
2.8 ondergeschikte onderdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschiktebouwdelen, als technische installaties, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, airco-installaties, schoorstenen, zonnepanelen, luchtkokers, lichtkappen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
- b. uitstekende ondergeschikte bouwdelen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, inclusief:
- 1. terrassen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- d. water en voor de waterhuishouding benodigde voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. uitstekende ondergeschikte bouwdelen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
- c. aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, ondergeschikte bouwdelen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
- d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
9.2 Bouwvlak
Uitsluitend op de gronden binnen het bouwvlak mogen zich woningen (hoofdgebouwen) bevinden.
9.3 Dakkapellen
Op een kap / schuine dakvlakken is een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3e deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
- b. op een ander dakvlak dan de onder a genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan, waarbij de dakkapellen in totaal niet breder mogen zijn dan 2/3e deel van het bedoeld dakvlak;
- c. op een aanbouw aan een hoofdgebouw is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
- d. in alle gevallen geldt dat een dakkapel dient te voldoen aan de volgende eisen:
- 1. voorzien van een plat dak;
- 2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 meter;
- 3. onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;
- 4. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
- 5. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.
9.4 Geluidsgevoelige objecten
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoeligeobjecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder.
9.5 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden die voor bebouwing in aanmerking komen, noch in de regels, noch in de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
9.6 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
10.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak die noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie en dergelijke, mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 0,5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
Het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie is slechts toegestaan:
- a. indien binnen het plangebied van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van de desbetreffende woningen, aanbouwen en/of bijgebouwen;
- b. onder 'voorzien in voldoende parkeergelegenheid', zoals bedoeld onder a, wordt voor dit bestemmingsplan in zijn geheel verstaan: het aanleggen en daarna beschikbaar houden van ten minste 84 autoparkeerplaatsen binnen het plangebied.
11.2 Oppervlaktewater
Het gebruik van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie is slechts toegestaan:
- a. indien ten behoeve van dit bestemmingsplan, in het plangebied of in een waterhuishoudkundig gezien relevante omgeving van het plangebied, een totaal van minimaal 214 m2 aan nieuw oppervlaktewater is gerealiseerd (nieuw ten opzichte van de situatie ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan) en zolang dit nieuwe oppervlaktewater in zijn volle omvang in stand wordt gelaten;
óf:
- b. indien een oplossing wordt toegepast die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt gelijkwaardig is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Parlando'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woningcorporatie Havensteder heeft het plan om aan de Du Perronstraat, de Marsmanstraat en de Guido Gezelleweg in de wijk Lombardijen het volgende te gaan bouwen:
- 15 eengezinswoningen;
- 60 appartementen (verdeeld over 3 woongebouwen: twee met elk 18 appartementen; één met 24 appartementen).
Afbeelding 1 geeft een indruk van hoe het plangebied er na realisatie van het project uit zal komen te zien.
Afbeelding 1. Inrichtingsschets plangebied Parlando
De gemeente Rotterdam staat in principe positief tegenover de beoogde ontwikkeling.
De gemeente heeft een Nota van Uitgangspunten Parlando opgesteld (concept, d.d. 30 mei 2018), die als ruimtelijke onderlegger voor de ontwikkeling dient. Zie Bijlage 1. In de Nota van Uitgangspunten staan stedenbouwkundige en technische uitgangspunten omschreven waaraan het bouwplan moet voldoen. Ook wordt hierin de gewenste architectonische beeldkwaliteit beschreven. De inbreng van verschillende gemeentelijke vakafdelingen (wonen, planologie, landschap, verkeer & vervoer) is in deze nota verwerkt.
In de Nota van Uitgangspunten staat onder meer een historische en stedenbouwkundige beschrijving van het plangebied.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied van Parlando ligt tussen Guido Gezelleweg, het voetpad langs hoofdwatergang H21659, de voorste perceelsgrenzen van de woningen Du Perronstraat 3 tot en met 11, de Molièreweg, de achterste perceelsgrenzen van de woningen Molièreweg 581 tot en met 589, de achterste perceelsgrenzen van de woningen Marsmanstraat 3 tot en met 11, de Marsmanstraat en het voetpad langs de zijkant van het woongebouw Guido Gezelleweg 118 tot en met 132.
Het plangebied wordt ontsloten door de Du Perronstraat (zie afbeelding 2) en is onderdeel van de woonwijk Lombardijen (zie afbeelding 3).
Afbeelding 2. Begrenzing plangebied
Afbeelding 3. Ligging plangebied 'Parlando' in de wijk Lombardijen
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De volgende geldende plannen (zie afbeelding 4) zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en - indien van toepassing - wanneer het onherroepelijk is geworden:
- bestemmingsplan 'Lombardijen', vastgesteld op 28 juni 2012 en onherroepelijk geworden op 3 april 2013;
- bestemmingsplan 'Parapluherziening biologische veiligheid', vastgesteld op 14 juni 2018;
- bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeernormering Rotterdam', vastgesteld op 14 december 2017;
- bestemmingsplan 'Parapluherziening Terrassen, vastgesteld op 19 februari 2015 en onherroepelijk geworden op 25 april 2015.
Afbeelding 4. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Lombardijen'. Toegevoegd: de begrenzing van het plangebied 'Parlando' (rode omlijning).
1.4 Samenvatting Plan
De gemeente maakt een bestemmingsplan voor dit gebied, omdat de locatie 'Parlando' herontwikkeld gaat worden.In grote lijn gelden in het bestemmingsplan de volgende ontwikkelingen:
Ontwikkeling van 75 woningen
Binnen het gebied worden 75 woningen gebouwd. De onderverdeling van het aantal woningen is als volgt:
- 15 grondgeboden woningen
- 60 appartementen.
Herinrichting openbaar gebied
De herontwikkeling van het gebied heeft ook gevolgen voor de openbare ruimte. Deze zal worden heringericht om te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen en goede inrichting van het groengebied.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
- 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden behouden.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor duurzame verstedelijking
In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017
Artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (en ook de provinciale Verordening Ruimte en de Visie Ruimte en Mobiliteit (beschreven in paragraaf 2.2.2) bevat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' als motiveringseis waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in genoemd artikel van het Bro:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:
- 1. Er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
- 2. Als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling.
- 3. Als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.
Toepassing van de Ladder op bestemmingsplan 'Parlando' levert het volgende op:
Ad 1. Is er hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt omschreven als: een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In dit bestemmingsplan gaat het om een sloop/nieuwbouw-ontwikkeling waarvan de sloopfase al in 2004 achter de rug is. In bestemmingsplan 'Lombardijen' (ter plaatse van kracht vóór de inwerkingtreding van bestemmingsplan 'Parlando'), zijn de oorspronkelijke bebouwingsmogelijkheden bestemd. Tot 2003-2004 bevonden zich hier 104 woningen, in de vorm van 4 woongebouwen met 5 bouwlagen. In de verbeelding van bestemmingsplan 'Lombardijen' zijn ter plaatse van de verdwenen woongebouwen 4 overeenkomstige bouwvlakken opgenomen, waarin gebouwd mag worden in maximaal 5 bouwlagen. Verder zijn in de regels van bestemmingsplan 'Lombardijen' geen beperkingen opgenomen aangaande het aantal hier te realiseren woningen.
Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan 'Lombardijen' ter plaatse van het plangebied van 'Parlando' de bouw van het aantal woningen mogelijk maakt dat tot 2003-2004 in dat gebied aanwezig was, namelijk 104 woningen.
Dat betekent dat het bestemmingsplan 'Parlando' (dat voorziet in bouwmogelijkheden voor 75 woningen) geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Als het geldende bestemmingsplan al voorziet in de bouwmogelijkheden die nodig zijn voor een ontwikkeling, wordt die ontwikkeling niet gezien als 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Er komen in het plangebied minder woningen terug (75) dan er juridisch-planologisch mogelijk zijn (104). Dit is geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Ad 2. en Ad 3.
Aan de vragen of er voldoende vraag bestaat naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling en of bestaand stedelijk gebied hiervoor geen ruimte kan bieden, wordt dus niet toegekomen.
De conclusie met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking luidt als volgt. Bestemmingsplan 'Parlando' maakt een ontwikkeling mogelijk die niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. De Ladder hoeft dus niet verder te worden doorlopen voor deze ontwikkeling.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Visie ruimte en mobiliteit. De visie geldt als structuurvisie. Parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit zijn het Programma mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte vastgesteld.
De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beide worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
De provinciale belangen zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn verankerd in de Verordening Ruimte. Er zijn geen provinciale belangen in het geding.
2.2.2 Verordening ruimte
Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte. Dit is bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 juli 2014 vastgesteld, en vervolgens gewijzigd bij besluit van 4 maart 2015, 29 september 2015 / 8 december 2015, 14 december 2016, 20 december 2017, 28 maart 2018 en 30 mei 2018.
Hierin is onder meer de provinciale uitwerking van de Ladder voor duurzame verstedelijkingopgenomen. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies.
Ladder voor duurzame verstedelijking:
In paragraaf 2.1.3 is al ingegaan op de ladder. Omdat het hier niet gaat om een ontwikkeling die kan worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, is het doorlopen van de ladder niet aan de orde.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan 'Parlando' is een projectbestemmingsplan.
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De 'Stadsvisie Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030' vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar).
Bouwen binnen de bestaande stad betekent concreet dat Rotterdam streeft naar 56.000 woningen op binnenstedelijke locaties. Om meer midden- en hoge inkomens naar de stad te trekken en hen te binden, worden sterke wijken als Kralingen en Hillegersberg uitgebreid. In de zwakkere wijken staat de herstructurering en aanpak van de bestaande woningvoorraad centraal.
2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
- de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
- te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
- woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
- een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
- ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
- energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.
De basis op orde houden door:
- het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
- betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
- goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
- toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
- woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.
2.3.3 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+
Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
- de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
- de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
- de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer gebruik van fiets en openbaar vervoer.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
- 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en openbaar vervoer;
- 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en openbaar vervoer in evenwicht;
- 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
- 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
- 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
- 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
- 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
- 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ICT;
- 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.4 Archeologiebeleid Gemeente Rotterdam
Beleidsnota Archeologie 2008-2011, vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad. Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), vastgesteld op 31 januari 2006 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam.
Lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam.
Archeologieverordening Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta
(Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van
de ruimtelijke ordening; - het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is:
- 1. te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
- 2. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
- 3. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening.
2.3.5 Welstandsnota Rotterdam
Het huidige welstandsbeleid van de gemeente Rotterdam is vastgelegd in de Welstandsnota Rotterdam en in werking getreden op 11 oktober 2012. De ontwikkelingslocatie Parlando ligt binnen gebiedstype 'stempel- en strokenbouw'. Dit betekent dat voor deze locaties - naast de vaste criteria - ook de aanvullende criteria beschreven in het gebiedstype ‘stempel- en strokenbouw’ gelden. De commissie voor Welstand en Monumenten zal op basis daarvan de architectonische uitstraling en verschijningsvorm van het ingediende bouwplan toetsen.
Voor ruimtelijke kwaliteitsdoelstellingen voor het onderhavige plan wordt tevens verwezen naar de criteria zoals opgenomen in de in paragraaf 1.1 genoemde Nota van UitgangspuntenParlando (zie Bijlage 1).
2.3.6 Prestatieafspraken 2018 Havensteder, stichting Huurdersalliantie de Brug en gemeente Rotterdam
Ondertekend door de gemeente Rotterdam en Havensteder op 13 februari 2018
Havensteder heeft samen met de stichting 'Huurdersalliantie de Brug' en de gemeente Rotterdam prestatieafspraken gemaakt over de woonvisie. De Prestatieafspraken 2018Havensteder, stichtingHuurdersalliantie de Brug engemeente Rotterdam zijn een gezamenlijk handelingskader waarin op gelijkwaardige basis afspraken zijn gemaakt over de bijdrage aan de uitvoering van het woonbeleid. Voor het plangebied Parlando hebben de gemeente en Havensteder afspraken gemaakt over de programmering van het project. Bij de bouw van nieuwe woningen houdt Havensteder rekening met de toekomstwaarde van de woningen. Hierbij wordt ingezet op gasloze woningen op basis van het all electric en/of restwarmte-principe.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.1.1 Aanleg van de wijk Lombardijen
In 1947 werd het grondgebied van Lombardijen niet meer gezien als uitbreidingslocatie voor de wijk Vreewijk, maar als zelfstandige stadswijk met een stedelijk karakter. Het stedenbouwkundig plan voor Lombardijen is ontworpen door Peter van Drimmelen, die vanaf 1946 ontwerper was bij dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw in Rotterdam. In 1950 werd begonnen met de schetsen waar er uit werd gegaan van een opbouw in stroken. In 1956 was het plan getransformeerd naar een opbouw met diverse composities. Door vertragingen, deels door aanpassingen in het rijkswegennet, kon pas in 1960 begonnen worden met de bouw.
In 1961 is het woongebied aan de Du Perronstraat, de Marsmanstraat en de Guido Gezelleweg gerealiseerd.
3.1.2 Ontwerp van de wijk
Lombardijen is ontworpen als een zelfstandige tuinstad met een groen karakter. De ontwerper van het stedenbouwkundig plan koppelde de wijkgedachte aan een antroposofische opvatting over de mens en de samenleving: ontplooiing en ontwikkeling staan centraal. De opbouw van de wijk is vergelijkbaar met de opbouw van een boom. De stedelijkheid neemt toe van de woning naar de woongroep, de buurt, wijk en de stad. De groen- en waterstructuur is een essentieel onderdeel van de opbouw van Lombardijen. Het kent een concentrische opzet met een krans van buurten rondom het wijkcentrum. Kenmerkend voor het ontwerp is de buitengewoon heldere structuur, waarbij een strikte scheiding is gemaakt tussen de hoofdwegen en de bebouwingsvelden. De hoofdstructuur bestaat uit het wegenstelsel en de groenstructuur. Het wegenstelsel wordt gevormd door het assenkruis van de Spinozaweg en de Pascalweg, met aan de binnenzijde en de buitenzijde rondgaande wegen. Zeven woonbuurten, door groenstroken van elkaar gescheiden, zijn gesitueerd rond het Spinozapark en de voorzieningen. In het midden van iedere buurt zijn open buurttuinen, die een relatie leggen tussen de binnen- en de buitenring.
Afbeelding 5. Uitbreidingsplan Lombardijen, P. van Drimmelen 1951-52. Toegevoegd is de globale ligging van plangebied ´Parlando´
3.1.3 Du Perronstraat
De Du Perronstraat is onderdeel van de Molièrebuurt. Dit deel van de buurt wordt bepaald door 6 'stempels'. Elk stempel bestaat uit een combinatie van appartementengebouwen van 5 lagen en grondgebonden woningen met een kap die tezamen een groen middengebied omsluiten. Te midden van de 6 velden ligt de Molièreweg: de ontsluitingsweg van de buurt. Deze wordt vooral bepaald door de rijwoningen die eraan staan (en in mindere mate door de appartementgebouwen die er haaks op staan).Aan de zijde van het Spinozapark staan daarentegen alleen appartementgebouwen. De wisselend langs en dwars geplaatste blokken vormen een stevige robuuste wand aan het park. De entree van de buurt bevindt zich aan de Van de Woestijnestraat, waar zich ook enkele voorzieningen bevinden.
Het plangebied 'Parlando' heeft betrekking op één van deze 'stempels', bestaande uit 104 woningen aan de Du Perronstraat. Deze woningen zijn in 2003-2004 gesloopt.
3.1.4 Com·Wonen en de Du Perronstraat
Com·Wonen (één van de rechtsvoorgangers van Havensteder) had in 1995 vier woongebouwen aan de Du Perronstraat verworven. Deze bevatten in totaal 104 woningen. Deze woningen voldeden niet meer aan de eisen van de tijd.
In de tweede helft van de jaren '90 heeft tijdelijke verhuur van deze woningen plaatsgevonden en er is geprobeerd een project rond 'begeleid wonen' van de grond te krijgen. Wegens het ontbreken van selectiecriteria bij het toewijzen van tijdelijke woningen heeft de eerste activiteit tot sociale problemen geleid; de tweede activiteit is mislukt wegens een gebrek aan belangstelling.
In 2003-2004 heeft Com·Wonen de woningen gesloopt om ruimte te maken voor een nieuwe ontwikkeling.
Er werden plannen gemaakt voor een zorghotel op deze locatie, genaamd 'Parlando'. Dit zou circa 150 verblijfplaatsen voor ‘specifieke zorg' gaan bieden. Er zijn zowel plannen geweest voor laagbouw- als voor hoogbouwinvullingen (de laatste inclusief parkeergarage).
Omstreeks 2012 liep de planontwikkeling voor zorghotel 'Parlando' uiteindelijk stuk, mede onder druk van de economische crisis. Ondertussen was Com·Wonen, in 2011, samengegaan met woningstichting PWS. Samen vormden zij een nieuwe woningcorporatie: Havensteder.
Na afloop van de economische crisis is het project 'Parlando' opnieuw opgepakt, maar nu als een woningbouwontwikkeling zonder zorgcomponent en met bescheidener ambities.
3.1.5 De plannaam 'Parlando'
De plannaam 'Parlando' is niet willekeurig gekozen, maar heeft een relatie met de straatnaam Du Perronstraat. Deze straat is genoemd naar de dichter-schrijver Edgar du Perron (1899-1940). Zijn bekendste dichtbundel is 'Parlando' (1930).
3.2 Archeologie
Voor het plangebied is in 2004 reeds een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 2) uitgevoerd. Hieruit kwam het volgende naar voren:
Het terrein is in ieder geval tot circa 1,2 m diepte bodemkundig verstoord. Hieronder bevindt zich een bodemopbouw die aangeeft dat het terrein tot in de Middeleeuwen een nat veenlandschap is geweest. In de ondergrond zijn geen oeverwallen of donken aanwezig, die bewoning mogelijk maakten.
Pas nadat na 450 na Christus een nieuwe kleilaag is afgezet, wordt het gebied bruikbaar voor de mens. Zintuiglijk zijn ook geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van archeologische sporen en resten.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt verder vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.
De afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR) heeft in verband met het eerder uitgevoerde onderzoek aangegeven dat verdere archeologische inspanningen in het kader van dit project niet noodzakelijk zijn. (Zie Bijlage 3).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt wel toegekend aan het plangebied om eventuele andere destructieve ingrepen en versnippering van het beleid te voorkomen.
Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan zijn de opdrachtgever, initiatiefnemer en uitvoerder van de werkzaamheden wettelijk verplicht om deze waarden te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Rotterdam. (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10)
3.3 Huidig Gebruik
Het plangebied 'Parlando' omvat het meest noordoostelijke deel van de 6 stempels van de buurt. Het heeft een eigen ontsluitingsweg: de Du Perronstraat. Het veld wordt begrenst door Guido Gezelleweg en het Spinozapark aan de noordzijde; de Marsmanstraat vormt de begrenzing met het ernaast gelegen stempel aan de westzijde. Aan de zuidzijde bevindt zich de Molièreweg en aan de oostzijde de lommerrijke singel. Aan de overzijde van deze Singel staat een fors appartementengebouw dat de entree van dit deel van de Molièrebuurt markeert.
De bebouwing op het terrein is gesloopt. Vanaf 2013 is de grond nog in gebruik geweest door Hotspot Hutspot, een wijkrestaurant - dat was gevestigd in prefab units met een oppervlakte van circa 140 m2 - dat zich inzet voor de economische en maatschappelijke deelname van kwetsbare groepen aan de samenleving. Hotspot Hutspot is begin 2018 verhuisd naar een nieuwe locatie.
Op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan is de locatie een braakliggend terrein.
3.4 Stadsgezichten En Monumenten
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: Beschermde stadsgezichten (BS), Wederopbouwaandachtsgebieden, Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM) Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG).
In het bestemmingsplan Parlando liggen geen beschermde stadsgezichten, monumenten en/of beeldbepalende objecten.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan Parlando. In paragraaf 4.2 wordt de opzet van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan ten opzichte van het oude bestemmingsplan en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.
4.2 Opzet Van Het Plan
4.2.1 Algemeen
In de nieuwe planopzet is gekozen voor een gedetaileerd plan. De ontwikkelingen zijn zoveel mogelijk bestemd als ware het reeds gerealiseerd. Op grond van de bestemmingen is voorzien in ruimte voor in ieder geval vier wezenlijke onderdelen van deze planontwikkeling:
- 1. woningen;
- 2. (ontsluitings)wegen met bijbehorende parkeervoorzieningen;
- 3. openbaar groen;
- 4. tuinen achter de eengezinswoningen.
4.2.2 Parkeren
Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is het van belang dat er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden. Over het plangebied ligt het paraplubestemmingsplan 'Parapluherzieningparkeernormering Rotterdam'. Dit paraplubestemmingsplan voorziet niet in een regeling die toepasbaar is in bestemmingsplan 'Parlando'. Deze parapluregeling is namelijk gericht op parkeren op eigen terrein. In plangebied 'Parlando' is parkeren in het openbaar gebied aan de orde. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan een specifiek op de situatie in dit plangebied toegesneden regeling opgenomen.
De in de regels aangehouden parkeernorm is overeenkomstig de 'Beleidsregelingparkeernormen autoen fiets gemeente Rotterdam 2018'.
Parkeernormen:
- 65 tot 85 m2 (appartement): 1,4 parkeerplaats per woning;
- 85 tot 120 m2 (eengezinswoningen): 1,6 parkeerplaats per woning.
In de voorbereiding van dit project is tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesproken dat 23 parkeerplaatsen aan de Guido Gezelleweg kunnen worden ingezet ten behoeve van het project, en dat bij de herprofilering van de Du Perronstraat 10 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn ten behoeve van de bestaande woningen aan deze straat (deze kunnen niet ingezet worden voor het project). Binnen het projectgebied moeten dus worden gerealiseerd:
60 app. x 1,4 = 84
15 eengezinswoningen x 1,6 = 24
Totaal = 108 - (10% kortingsregel* x 108) = 97,2 parkeerplaatsen:
Hiervoor kunnen 23 parkeerplaatsen aan de Guido Gezelleweg worden ingezet. En er moeten 10 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de bestaande woningen. Dus benodigd aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied:
97,2 - 23 + 10 = 84 parkeerplaatsen
* Vanwege de nabijheid van een openbaar-vervoerspunt is tussen gemeente en Havensteder afgesproken dat gebruik kan worden gemaakt van de 10% kortingsregel op de norm (artikel 6.3 van de beleidsregeling parkeernormen) (afspraak is terug te vinden in Bijlage 1 Nota vanUitgangspunten Parlando). Tevens is afgesproken dat bewoners in de toekomst nog wel aanspraak kunnen maken op een parkeervergunning, mocht er op termijn betaald parkeren worden ingevoerd. Dit wijkt af van de genoemde regeling in artikel 7 van de beleidsregeling.
4.3 Ontwikkeling
4.3.1 Uitgangspunten stedenbouwkundig plan
De vernieuwing van Parlando is gericht op het tot stand brengen van een duurzaam woongebied, waarin de huidige uitstraling van de wijk opnieuw inhoud krijgt. De nu grotendeels lege plek is in feite een ontbrekende schakel in het geheel. De gesloopte blokken aan de zijde van het Spinozapark vormden onderdeel van een reeks van 7 haakse en dwarse blokken die in een consequent ritme en vormgeving een robuuste wand vormden. Een belangrijke wandwerking aan het Spinozapark is met de sloop van de appartementgebouwen op de locatie weggevallen. Inzet is daarom om deze wandwerking, in eenzelfde ritme en vormgeving van haakse en dwarse blokken terug te brengen. Een tweede belangrijk punt is om de gewenste nieuwe grondgebonden woningen goed aan te laten sluiten op de blokjes (particuliere) rijwoningen. Tegelijk moeten deze een logische positie krijgen in de stempel structuur. De blokjes rijwoningen aan de Molièreweg en de Marsmanstraat zullen worden aangevuld met 2 nieuwe blokjes rijwoningen, op zo'n wijze, dat ze tezamen een molenwiek vormen. De tuinen van de woningen omsluiten een parkeerhof waarmee een deel van het parkeren en achterkanten van tuinen uit het beeld van de openbare ruimte wordt gehaald. Het derde uitgangspunt is een gezamenlijk groen middengebied. Het groene gebied is kleiner dan die van de oorspronkelijke opzet (er is voldoende groen in de directe omgeving) maar wordt kwalitatief hoogwaardiger: er liggen geen achterkanten aan. Het wordt losjes begrenst door gebouwen (appartementengebouwen en rijwoningen) die overwegend met de voorzijde hierop gericht zijn Een deel van het openbaar parkeren is hier ondergebracht op zo'n wijze dat er sprake blijft van een groen middengebied: Het groene karakter heeft de overhand.
De Du Perronstraat behoudt zijn karakter als openbare straat en ontsluit het groene middengebied. De appartementsgebouwen, grondgebonden woningen en de inrichting openbare ruimte vormt als geheel een samenhangend ensemble. De architectuur van de gebouwen heeft een duidelijke verwantschap in vormgeving, gevelbeeld en materiaalgebruik.
Afbeelding 6. Stedenbouwkundige randvoorwaarden
4.3.2 Appartementen
De bebouwing aan de zijde van het Spinozapark borduurt voort op het ritme van langs en haakse blokken. Daarmee wordt de wandwerking aan het Spinozapark voorgezet. Het sluit in maat, schaal en vormgeving aan bij het ernaast gelegen 5-laagse appartementengebouw.
- de drie gebouwen zijn plat afgedekt en hebben een gelijke hoogte van 4 of 5 lagen;
- de gebouwen hebben eenzelfde vormgeving die duidelijk verwant is aan de bestaande bebouwing;
- de gebouwen hebben een alzijdig karakter;
- de gebouwen zijn niet met elkaar verbonden en hebben een gelijke en voldoende afstand tot elkaar;
- elk gebouw heeft een duidelijk herkenbare entree die zich aan het hof bevindt (niet aan de zijde van het Spinozapark);
- het aantal entrees voor bergingen en woningen wordt zoveel mogelijk beperkt/gebundeld;
- de oppervlakte per woning bedraagt niet meer dan 85 m2;
- buitenruimtes/balkons zijn onderdeel van het gebouwvolume;
- in de plint (op maaiveld) bevinden zich woningen ten behoeve van het open karakter van de begane grond;
- buitenruimtes op maaiveld zijn onderdeel van het gebouwvolume en hebben een met het gebouw meeontworpen erfafscheiding;
- de privacy van woningen op begane grond is in voldoende mate gewaarborgd door het organiseren van voldoende afstand tot paden/wegen en/of een overgang met beplanting en/of een hoogteverschil;
- de plinten kennen een goed evenwicht tussen open en gesloten delen.
4.3.3 Eengezinswoningen
Voor de eengezinswoningen geldt:
- twee lagen met een langskap;
- de oppervlakte per woning bedraagt niet meer dan 120 m2;
- de woningen sluiten in vormgeving aan bij de bestaande grondgebonden woningen;
- de erfafscheiding van zij- en achtertuinen grenzend aan het openbaar gebied zijn meeontworpen en hebben een duurzaam en groen karakter;
- de kopgevels hebben voldoende openingen;
- de voorzijde is gericht op de openbare ruimte;
- de voortuinen zijn min. 2,5 m diep en hebben een haag.
4.3.4 Openbare ruimte
De Du Perronstraat blijft behouden maar behoeft een nieuwe inrichting met volwaardige goede maatvoering voor trottoirs. Het heeft een ontspannen karakter met een goede balans van parkeren en groen/bomen en voortuinen. De Du Perronstraat komt uit bij het groene openbare binnengebied. Het heeft een duidelijk openbaar karakter met voorzijdes van woningen die hierop gericht zijn. Een parkeerveldje wordt zorgvuldig ingepast. De inrichting heeft hier een ontspannen gevarieerd karakter als dat van een openbare tuin. Voor het overige is het autoverkeer zo veel mogelijk beperkt: Er is een helder padensysteem dat de entrees van de gebouwen met elkaar verbindt. De zijde aan de Guido Gezelleweg heeft een meer formele uitstraling. Aan de zijde van de Singel sluit de sfeer van inrichting aan op die van de Singel: Gazon met gevarieerd geplaatste groepen heesters en bomen. De achtertuinen van de reeds aanwezige grondgebonden (particuliere)woningen hier hebben geen fraaie aanblik. Een goede oplossing hiervoor is om de tuinen te omzoomen met middelhoge beplanting, als onderdeel van het Singellandschap. De grondgebonden woningen omsluiten een openbaar parkeerhofje. Erfafscheidingen rondom dit hofje (en van zijtuinen) zijn onderdeel van de opgave. Op een aantal plekken zijn naast zijtuinen openbare groene plekken aanwezig (zoals aan de Molièreweg): deze zijn ook onderdeel van de ontwerpopgave.
4.4 Juridische Planbeschrijving
4.4.1 Plansystematiek
Het bestemmingsplan Parlando heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. De gebiedsontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door de nieuwe functies rechtstreeks te bestemming. (Zie ook paragraaf 4.2.1.) Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplan gehanteerd en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen2012 (SVBP2012) .
4.4.2 Opzet van de regels
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels.
Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 4.4.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn opgenomen in de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de in de verbeelding opgenomen bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).
De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.4.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- de anti-dubbeltelbepaling;
- algemene bouwregels;
- algemene gebruiksregels;
- algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
4.4.3 Bestemmingen en aanduidingen
4.4.4 Verbeelding
In de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen voor de hoofdgebouwen die ten behoeve van de woonfunctie kunnen worden gerealiseerd in het plangebied. Bij het tekenen van het bestemmingsvlak voor wonen en de bouwvlakken zijn als uitgangspunt genomen: de bouwplannen voor het project 'Parlando', in het stadium waarin deze zich bevonden op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan. Om de verdere uitwerking van de bouwplannen niet te frustreren is er een speelruimte van 1 meter toegevoegd aan alle vier de zijden van de voorgenomen bouwwerken. Zo is de omvang van de bouwvlakken bepaald.
De reden hiervoor is gelegen in het feit dat hoe verder de uitwerking van een bouwplan vordert, hoe meer ruimte er vaak benodigd blijkt te zijn voor de footprint van het bouwplan. (Het bouwplan wordt bouwkundig 'uitgedetailleerd'. Vaak blijken sommige van de bouwkundige details opeens meer ruimte te kosten dan voorzien.) Dit kan leiden tot de situatie dat het uitgewerkte bouwplan niet meer - zonder kunstgrepen - past in het bestemmingsplan dat speciaal voor het bouwplan is ontworpen.
Die situatie moet uiteraard worden voorkomen. Dit kan eenvoudig worden voorkomen door te werken met bouwvlakken die het bouwplan enige ruimte geven.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.1.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
5.1.2 Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
5.1.3 Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
- Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
- Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
- Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
5.1.4 Beleid waterschap Hollandse Delta
Waterschap Hollandse Delta is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:
- Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
- Veilige (vaar)wegen;
- Voldoende en schoon oppervlaktewater
Waterbeheerplan Waterschap Hollandse Delta 2016-2021
In het waterbeheerplan 2016-2021 staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Keur- en beleidsregels 2014
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (o.a. duinen, dijken en kaden), watergangen (o.a. kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur en beleidsregels maken het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het waterschap daarin toestemt wordt dat geregeld in een Watervergunning. In de beleidsregels die bij de Keur horen is het beleid van Hollandse Delta nader uitgewerkt. Werken in en nabij waterstaatswerken, wegen en bouwrijp maken van het plangebied, op grond van de Keur van het waterschap, zijn vergunningsplichtig. Het uitgangspunt is dat de waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en de verkeersveiligheid niet mogen verslechteren.
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem
In de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem van het waterschap staat bij artikel BL-1 dat de versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding volledig gecompenseerd moet worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening, met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
De waterbeheerder (Waterschap Hollandse Delta) heeft een voorlopig advies gegeven op het bestemmingsplan 'Parlando'. Hieruit komt naar voren dat er rekening moet worden gehouden met de versnelde afvoer
5.3 Huidige Watersysteem
5.3.1 Oppervlaktewater
Het plangebied zelf bevat geen oppervlakte water. Direct naast het plangebied ligt een sloot die onderdeel uitmaakt van het systeem van hoofdwatergangen binnen de wijk Lombardijen.
De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van 1,71 m .N.A.P. tot 2,81 m .N.A.P. met een gemiddelde van 2,10 m .N.A.P.
Direct ten oosten van het plangebied is een hoofdwatergang van het waterschap Hollandse Delta (H21659) gelegen. Deze maakt onderdeel uit van het systeem van hoofdwatergangen binnen de wijk Lombardijen. Aan de noordkant van de Guido Gezelleweg is tevens een hoofdwatergang (H08220) van het waterschap gelegen. Het plangebied is gelegen in de het peilgebied Y09.005. Het vigerend peilbesluit heeft een vast peil van 2,90 m -N.A.P. In afbeelding 7 is een uitsnede uit de leggerkaart wateren en kunstwerken weergegeven. In het plangebied zijn geen keringen aanwezig.
Afbeelding 7. Uitsnede leggerkaart
5.3.2 Grondwater
Conform de Nota van Uitgangspunten 'Parlando' (22 juni 2018) geldt het singelpeil altijd als referentie voor het grondwaterpeil. Het singelpeil van de naastgelegen watergangen is jaarrond vastgesteld op 2,90 m -N.A.P. Deze waarde kan dan ook worden aangehouden als GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) situatie van het plangebied. De gemiddelde hoogte van het plangebied bedraagt circa 2,10 m -N.A.P.
Uitgaande van de gemiddelde hoogte van het plangebied bedraagt de ontwateringsdiepte 80 cm en voldoet daarmee niet aan de gestelde droogleggingseis van 1,20 m. Op 6 en 8 augustus 2018 is er in het plangebied een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door AGEL adviseurs. Hierbij zijn een viertal peilbuizen geplaatst. De gemeten grondwaterstanden in de peilbuizen lopen uiteen van 3,52 m -N.A.P. tot 5,14 m -N.A.P. Deze waarde worden gezien als een momentopnamen en niet als maatgevende grondwaterstand.
5.3.3 Riolering
Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict Lombardijen dat via het hoofdgemaal aan de Pascalweg het rioolwater via riooldistrict Zuiderpark afvoert naar riooldistrict Charlois. Aldaar wordt het water naar RWZI Dokhaven gepompt en na zuivering in de Nieuwe Maas geloosd. Met het in gebruik nemen van de nieuwe persleiding in de Pleinweg wordt het rioolwater direct van riooldistrict Zuiderpark naar RWZI Dokhaven gepompt.
Op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan is er in de Du Perronstraat een gemengd riool aanwezig dat onder vrij verval afwatert richting de Guido Gezelleweg en de Molièreweg.
5.4 De Wateropgave
Adviesbureau Agel heeft voor het plangebied een watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 4). Hierin is bekeken wat de wateropgave is voor het plangebied. In onderstaande tabel worden de toekomstige oppervlaktes in vergelijking met de huidige situatie weergegeven.
Oppervlaktes | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Dakoppervlak hellend | 0 | 739 |
Dakoppervlak platdak | 2.219 | 1.728 |
Openbare verharding | 1.636 | 2.648 |
Parkeervakken | 467 | 1.021 |
Tuinen (50% verhard) | 0 | 1.099 |
Openbaar groen | 7.322 | 4.635 |
Totaal verhard oppervlak | 4.322 m2 | 6.686 m2 |
Op basis van bovenstaande vergelijking bedraagt de verhardingstoename van het nieuw verhard oppervlak 2.364 m² (6.686 m² - 4.322 m²). Hierbij moet worden opgemerkt dat het parkeerterrein achter de woningblokken als volledig verhard is meegerekend. In het kader van klimaatadaptatie worden hier grasklinkers van het type Hydro Lineo voorgesteld. Deze klinkers zijn voor 22 tot 40 % doorgroeibaar wat bijdraagt aan een groenere uitstraling en waardoor minder verhard oppervlak wordt toegevoegd aan het plangebied.
5.4.1 Oppervlaktewater
Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in de aanleg van oppervlaktewater. Hierin hanteert het waterschap Hollandse Delta de onderstaande waarden:
- dakoppervlak: is geheel 100% verharding;
- openbare verharding zoals wegen en parkeerplaatsen is 100% verharding;
- openbaar groen wordt niet gezien als verharding en is dan ook vrijgesteld;
- bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen
- dempen van bestaande watergangen in het gebied moet geheel gecompenseerd worden.
Uitgaande van een toename in verhard oppervlak van 2.364 m², resulteert dat in 236 m² nieuw oppervlaktewater of een gelijkwaardige oplossing. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. indien dit niet mogelijk is dient in de directe omgeving van het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden.
Vanuit de Nota van Uitgangspunten "Parlando" (gemeente Rotterdam) worden tevens eisen gesteld aan de waterbergingsopgave. Het te ontwikkelen gebied moet een neerslaggebeurtenis van 50 mm in 1 uur en 80 mm in een dag kunnen verwerken zonder dat er water wordt afgegeven aan omliggend water- en/of rioolsystemen. Voor de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de bergingsopgave 334 m³ in 1 uur en 535 m³ in 24 uur. In een later stadium heeft de gemeente Rotterdam aangegeven dat 70 mm waterberging op eigenterrein wordt geëist met een vertraagde afvoer naar het open watersysteem. Bij 70 mm is de waterbergingsopgave 468 m3. De totale berging bedraagt 730,11 m3 in 24 uur (inclusief infiltratie en een geknepen afvoer).
5.4.2 Grondwater
Neerslag die op het plangebied valt kan op meerdere manier worden afgevoerd. Gemeente Rotterdam zet bij nieuwe ontwikkelingen in op het zo veel mogelijk scheiden van regenwater en afvalwater.
Voor de verhardingen gaat de voorkeur uit naar een (verbeterd) gescheiden stelsel in combinatie met piekverlagende en vertragende middelen zoals lokale waterberging in groenstroken, bodem of wegfundering en het toepassen van groene daken. Gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met regenwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Deze voorkeursvolgorde dient te worden doorlopen. Uitwerking hiervan vindt in een stedenbouwkundig- en rioleringsplan plaats.
Om grondwateroverlast te voorkomen, wordt gestreefd naar een minimale ontwateringsdiepte van 1,20 meter bij de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van 2,90 m -N.A.P. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt 2,10 m -N.A.P. Om te voldoen aan het toetsingscriterium van 1,20 m -mv is een gemiddelde ophoging van 0,40 m benodigd. Gezien de slappe ondergrond bestaat de mogelijkheid dat er zettingen optreden binnen het plangebied.
5.4.3 Riolering
Behandeling regenwater (RWA)
Het waterschap en de gemeente hanteren bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de "natuurlijke" waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met regenwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Deze voorkeursvolgorde dient te worden doorlopen.
Op basis van de doorlatendheidsproeven is het volgende geconcludeerd: De combinatie vanbergen kan doormiddel van infiltratie, het vasthouden van regenwater boven de GHG, en het gedoseerd lozen van regenwater.
Behandeling vuilwater (DWA)
Er wordt gemiddeld 120 liter vuilwater per dag geproduceerd per inwoner en afgevoerd naar het rioolstelsel. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 75 x 2,5 x 120 liter = 22,5 m³ per dag vanuit het plangebied wordt “geproduceerd”.
Het vuilwater van het plangebied dient doormiddel van een gescheiden rioolstelsel aangesloten te worden op het omliggend gemengde stelsel van de gemeente Rotterdam.
5.4.4 Waterberging
Uit berekeningen blijkt dat er een bergingsoverschot is voor zowel de neerslagreeks van 50 mm/uur als de neerslagreeks van 80 mm/dag. (Zie Bijlage 4, paragrafen 4.3.3 en 4.3.4.) De verdere uitwerking hiervan dient in samenspraak met de gemeente Rotterdam te worden uitgevoerd in de vorm van een rioleringsplan.
5.4.5 Wadi's
Zoals aangegeven in afbeelding 8 is voldoende ruimte voor wadi's aanwezig in het groen. In tabel 4.3.2 van Bijlage 4 is uitgerekend wat de bergingscapaciteit is van een wadi met een bodemoppervlak van 664 m2, een totale omtrek van 394 meter, een talud van 1:3 en een maximaal waterpeil van 0,35 m.
Op basis van de berekening kan er 307.95 m³ aan regenwater statisch worden geborgen en infiltreert er 364.4 m³ tijdens een regenduurlijn van 24 uur. In totaal kan er in een dag 672.35 m³ geborgen worden met de voorgenomen wadiconstructie.
Afbeelding 8: Ligging wadi's binnen het plangebied
5.4.6 Waterkering en waterveiligheid
Waterveiligheid binnendijks
Het plangebied ligt binnendijks, binnen de primaire waterkeringen van dijkring 17 (IJsselmonde). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 per jaar. Echter, de primaire waterkering is ontworpen om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 10.000 jaar.
5.4.7 Conclusie voor het plangebied
Om te voldoen aan de watertoets dient deze watertoets (Bijlage 4) formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. De uitkomsten hiervan zijn in het ontwerpbestemmingsplan meegenomen.
Advies waterbeheerder
De werkzaamheden vallen niet binnen een waterstaatswerk of de beschermingszone daarvan. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaar tegen de uitvoering van deze werkzaamheden. Wel moet rekening worden gehouden met de versnelde afvoer door de toename van het verhard oppervlak waarvoor waarschijnlijk compenserend water moeten worden gegraven.
Wadi's als vervanging voor gegraven oppervlaktewater
Binnen of in de buurt van het plangebied zijn onvoldoende mogelijkheden om nieuw oppervlaktewater te graven. De gemeentelijk adviseur Stedelijk Water en Riolering heeft aangegeven dat de watercompensatie ook in de vorm van wadi's mag plaatsvinden. Vanuit de berekeningen in Bijlage 4 blijkt dat er wordt voldaan aan de watercompensatie opgave binnen het plangebied.
5.5 Watertoetsproces
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2 Milieu Effectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer). Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het bestemmingsplan biedt een nieuw juridisch kader voor een reeds toegestane woonfunctie. Er is dan ook geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, is het doorlopen van de ladder niet aan de orde. Zie ook paragraaf 2.1.3.
6.3 Milieuzonering
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
6.3.1 Plangebied
Voor de het mogelijk maken van de ontwikkelingen van dit bestemmingsplan is er door Agel Adviseurs een quickscan Milieuzonering uitgevoerd (zie Bijlage 5).
De locatie is gelegen in een gebied waar voornamelijk woningbouw aanwezig is, waardoor de omgeving van het plangebied is te beschouwen als een 'rustige woonwijk'. In deze quickscan wordt dan ook getoetst aan de genoemde richtafstanden uit de VNG-handreiking.
Ten noorden van de Guido Gezelleweg, ter hoogte van de locatie Parlando, zijn maatschappelijke functies aanwezig en als zodanig bestemd, te weten de Gymzaal Guido Gezelleweg (Guido Gezelleweg 22) en de basisschool A.J. Schreuderschool (Guido Gezelleweg 24).
In de VNG-handreiking zijn de beide functies aangemerkt als milieucategorie 2, waardoor de maximale richtafstand 30 meter bedraagt. Deze afstand wordt gemeten vanaf de inrichtingsgrens.
Afbeelding 9. Richtafstanden ten opzichte van de nieuwe bebouwing
Uit afbeelding 9 blijkt dat de richtafstand van de grens van de maatschappelijke functies over twee toekomstige appartementengebouwen is gelegen. Om die reden is op voorhand niet zonder meer sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen op de locatie Parlando.
Eventuele geluidhinder, afkomstig van basisschool en gymzaal, wordt voornamelijk bepaald door de aanwezigheid van personen (hoofdzakelijk kinderen) op het buitenterrein (schoolplein). Voor deze locatie is het schoolplein gelegen tussen de gymzaal en de basisschool in. Daardoor levert de bebouwing van de gymzaal en basisschool (akoestische) afscherming naar de toekomstige bebouwing en is geluidhinder op de locatie Parlando niet te verwachten.
Uitgaande van een gangbaar geluidsniveau voor stemniveau, de periode waarin het stemgeluid kan opstreden (overdag gedurende schooltijden) en de afstand van de ingangen van de school (30 meter tot de gevel van de woningen) en de gymzaal (45 meter tot de gevel van de woningen) en de ligging van het schoolplein (deels achter het schoolgebouw) kan worden verondersteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn ten aanzien van de in de omgeving aanwezige maatschappelijke functies.
6.3.2 Conclusie
De nieuwe woningen worden op dezelfde afstand gerealiseerd ten opzichte van de maatschappelijke bestemming als de vigerende woonbestemming op deze locatie. Er wordt dan ook verwacht dat er geen verslechtering optreedt van het woon- en leefklimaat dan nu juridisch-planologisch aanwezig is en als aanvaardbaar kan worden beschouwd.
Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de nieuwe woningen op de locatie Parlando.
6.4 Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
Plangebied
Het bestemmingsplan Parlando maakt het mogelijk dat op de locatie 75 woningen gerealiseerd mogen worden. Deze locatie moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Onderzoeksbureau Agel heeft voor de locatie een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieronder worden de verschillende onderdelen van het onderzoek apart behandeld.
6.4.1 Wegverkeer
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.
Tabel. Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk- | -gebied | Buiten- | -stedelijk- | -gebied | ||||
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer | 1 of 2 | 3 of 4 | 5 of meer | ||||
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter | 250 meter | 400 meter | 600 meter |
Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen en tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 6) naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.
Het plangebied ligt binnen de toetsingszones van drie zoneplichtige wegen, namelijk de:
- Route Pascalweg - Molenvliet: 200 meter (2 rijstroken, stedelijk gebied);
- Route Spinozaweg - Victor Hugolaan: 350 meter (> 3 rijstroken, stedelijk gebied);
- Vaanweg: 600 meter (> 5 rijstroken, buitenstedelijk gebied).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de niet-gezoneerde wegen Guido Gezelleweg en de Molièreweg (beide 30 km/uur) meegenomen in het onderzoek. prognosejaar 2028. De tramlijnen 2 en 20 rijden over zowel de Molenvliet als de Spinozaweg (gedeelte ten oosten van de Pascalweg). Ook deze gegevens zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Plangebied
Gezoneerde wegen
De berekende geluidbelastingen vanwege het verkeer op de gezoneerde wegen bedraagt:
- route Pascalweg - Molenvliet: variërend van 1 dB tot maximaal 44 dB
- route Spinozaweg - Victor Hugoweg: variërend van 23 dB tot maximaal 41 dB
- Vaanweg: variërend van 28 dB tot maximaal 46 dB
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt door het verkeer op de gezoneerde wegen niet overschreden. Het vaststellen van hogere waarden voor wegverkeerslawaai is niet benodigd.
30 km/uur-wegen
Door het verkeer op zowel de Guido Gezelleweg en de Molièreweg zijn maximale geluidbelastingen berekend van 48 dB. In vergelijking met de voorkeurswaarde voor gezoneerde wegen wordt deze niet overschreden. Van dergelijke geluidbelastingen zijn geen belemmeringen te verwachten bij de realisatie van nieuwe woningen.
6.4.2 Railverkeer
Langs een aantal spoorwegen zijn zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductie-plafond op de referentiepunten. Ter hoogte van de locatie bedraagt de GPP-waarde maximaal 74,4 dB en dit geldt voor referentiepunt 56923. Volgens artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder (Bgh) bedraagt de zone van de Betuweroute 1.200 meter. Deze zone is gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.
Ter hoogte van de locatie bedraagt de GPP-waarde van de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht minder dan 56 dB en de zonde bedraagt 100 meter. Het spoortraject Rotterdam-Barendrecht is niet relevant voor het plangebied.
Normstelling
In het geval nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen een zone van een weg of een spoorweg, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, dient beoordeeld te worden of geluidreducerende maatregelen doelmatig dan wel mogelijk zijn. Als maatregelen onvoldoende resultaat oplevert of niet mogelijk zijn, dan kan door het bevoegd gezag hogere waarden worden vastgesteld. In deze situatie zijn burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam het bevoegd gezag.
Plangebied
De maximaal toegestane geluidsbelasting, die bij railverkeer 68 dB bedraagt, wordt op geen van de locaties overschreden. Ook de voorkeurswaarde van 55 dB wordt nergens overschreden.
De berekende geluidbelastingen vanwege het railverkeer op de Betuweroute en de spoorlijn Rotterdam - Barendrecht gezamenlijk varieert van 40 dB tot maximaal 49 dB.
6.4.3 Conclusie
Het voornemen is om binnen het plangebied 75 woningen te realiseren. De bouwvlakken van deze bestemming zijn gelegen in de zone van verschillende wegen, de spoorlijn Rotterdam - Barendrecht en de Betuweroute. In het kader van die bestemmingsplanprocedure is een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd in opdracht van Havensteder (zie Bijlage 6). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de omliggende 30 km/uur-wegen meegenomen in het onderzoek.
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeurswaarde voor zowel weg- als railverkeerslawaai niet wordt overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is dan ook niet aan de orde. Gesteld wordt dat het geluid van zowel het wegverkeer op de gezoneerde wegen als het railverkeer op de spoorlijnen niet leiden tot belemmeringen voor de nieuwe woningen.
Door het verkeer op de 30 km/uur-wegen zijn eveneens geen geluidbelastingen berekend die hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Daardoor zijn er ook geen belemmeringen te verwachten bij de realisatie van nieuwe woningen door het verkeer op de 30 km/uur-wegen.
6.5 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
6.5.1 Plangebied
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met het bestemmingsplan voor het plan Parlando wordt de realisatie van 75 woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de voorgestelde ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt (zie Bijlage 7) op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Guido Gezelleweg en de Molièreweg opgenomen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties ter plaatse van het ontwikkelingsgebied voor de jaren 2016, 2020 en 2030 afgelezen. In de verkeersmodellen die gebruikt worden bij de NSL-monitoringstool is de verkeersgeneratie als gevolg van de beoogde ontwikkelgebieden in de omgeving reeds opgenomen in het model voor de jaren 2020 en 2030. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd aan de data afkomstig uit de NSL-rekentool.
NO2
Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor NO2 in alle gevallen afnemen ten opzichte van 2016. In geen van de gevallen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden.
PM10
Uit de resultaten blijkt dat de concentraties voor PM10 in 2020 licht toenemen ten opzichte van 2016. In 2030 neemt de concentratie echter weer af.
Ter plaatse van het plangebied is de concentratie PM10 in 2030 kleiner dan de concentratie in 2016. Er wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 (40 µg/m3).
De wereldgezondsheidsorganisatie (WHO) beoogt een advieswaarde van een jaargemiddelde waarde van 20 µg/m3. Deze wordt in 2020 licht overschreden (maximale geconstateerde waarde bedraagt 20,7 µg/m3) maar in 2030 neemt de concentratie weer af tot onder de WHO-advieswaarde.
PM2,5
Uit de resultaten blijkt dat dat de concentraties PM2,5 in 2020 licht toenemen, maar in 2030 weer licht afnemen. De jaargemiddelde grenswaarde (25 µg/m3) wordt in geen geval overschreden. Ook de jaargemiddelde richtwaarde voor 2020 (20 µg/m3) wordt in geen geval overschreden.
6.5.2 Conclusie
Deze ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is zodoende niet benodigd. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.
6.6 Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
6.6.1 Plangebied
De Indicatieve Bodemkwaliteitskaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft valt het plangebied binnen 1 gebied (te weten: wonen). In het plangebied is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) licht verontreinigd en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld ook licht verontreinigd.
Uit verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 8) is gebleken dat sprake is van licht verontreinigde grond en een klein gebied met bodem vreemde bijmeningen met puin. Op basis van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:
- in de monsters van de boven- als de ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond aan cadmium, koper, kwik, lood, zink, minerale olie, PAK en PCB's;
- bij indicatieve toetsing van de grondmonsters aan het Besluit bodemkwaliteit varieert de bodemkwaliteit van 'altijd toepasbaar' tot 'industrie';
- met betrekking tot de civieltechnische kwaliteit van het aanwezige zandpakket is gebleken dat het zandpakket voldoet aan de eisen voor zand in aanvulling / ophoging en zand in zandbed;
- in het grondwater worden licht tot matig verhoogde concentraties aan barium aangetoond;
- de indicatieve lozingsnormen voor ijzer en onopgeloste delen worden overschreden;
- middels onderhavig verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt in het kader van de Wet bodembescherming geen bezwaar voor de ruimtelijke ontwikkeling en het bijbehorende bestemmingsplan.
De bij het veldonderzoek waargenomen bodemvreemde bijmengingen met puin geven formeel aanleiding tot het verrichten van een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem conform de NEN 5707. Uit dit onderzoek (zie Bijlage 9) zijn de volgende conclusies gekomen:
- Zowel zintuigelijk als analytisch is geen asbest aangetoond;
- In de grond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten. De tijdens het veldwerk zintuiglijk waargenomen zwakke olie-waterreactie is daarmee analytisch niet bevestigd;
- In het grondwater zijn geen overschrijdingen van de streefwaarden gemeten;
- Middels het onderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader onderzoek;
- De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten.
6.6.2 Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten.
6.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 11 van haar Verordening ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het groepsrisico is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het groepsrisico kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het groepsrisico niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk groepsrisico.
6.7.1 Plangebied
Agel Adviseurs heeft een onderzoek uitgevoerd naar de risico's ten aanzien van de externe veiligheid voor het bestemmingsplan (zie Bijlage 10).
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van de locatie Parlando alleen is gelegen binnen het invloeds-gebied van verschillende transportroutes van gevaarlijke stoffen, te weten de Rijksweg A15 (Z73 en Z74), de Betuweroute (route 201, 440 en 445) en de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht (route 30). Deze transportroutes zijn ten zuiden en ten oosten van de locatie gelegen.
In afbeelding 10 is de situering van de risicobronnen ten opzichte van de locatie Parlando weergegeven.
Afbeelding 10. Situering transportroutes gevaarlijke stoffen t.o.v. locatie Parlando
De locatie Parlando bevindt zich niet binnen het verantwoordingsgebied van 200 meter van de transportroutes. Het opstellen van een QRA (quantitative risk assessment) om de hoogte van het groepsrisico te bepalen is niet aan de orde.
Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichts bij gelegen aardgastransportleiding. De ligging van de leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling.
Gelet op de afstand van de locatie Parlando tot de transportroutes zijn alleen de invloedsgebieden van toxische stoffen over de locatie gelegen. Een motivering naar de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is benodigd. Deze motivering is te vinden in Bijlage 10.
6.7.2 Conclusie
Het bestemmingsplan "Lombardijen' stond reeds woningbouw toe. Daadwerkelijk waren 104 woningen aanwezig. Parlando maakt 75 woningen mogelijk. Het groepsrisico neemt derhalve niet toe. Daarmee hoeft het groepsrisico en daarmee het onderdeel zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid niet te worden verantwoord.
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) heeft op 19 oktober 2018 het volgende geadviseerd:
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website "www.rijnmondveilig.nl" vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.
6.8 Natuur
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).
Rotterdams beleid
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van de wijktypologie Natuurlijke Tuinsteden. Kenmerkend is de grote hoeveelheid openbaar en semi-openbaar groen. Het vele groen in de wijk, de singels, de open verkavelingsstructuur en de mix van gestapelde en grondgebonden woningen (overwegend jaren ‘50 en ’60) zorgen voor specifieke natuurwaarden. Aandacht voor handhaven van natuurwaarden is essentieel bij herstructurering van de bebouwing.
6.8.1 Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.
Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).
De locatie ligt op grote afstand van zowel Natura 2000-gebied als van gebieden aangewezen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is de Oude Maas, 4 kilometer ten zuiden van het projectgebied. De Nieuwe Maas, 2,5 kilometer ten noorden van het projectgebied, maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000 gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te klein van omvang en is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000 gebied te groot.
Er zijn geen ontwikkelingen in de nabijheid van het NNN-gebied waarin het bestemmingsplan voorziet. De ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit NNN-gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te beperkt van omvang.
6.8.2 Soortbescherming
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:
- strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.
Door bureau LOO PLAN is een quickscan Flora & Fauna uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (zie Bijlage 11). Hierin is gekeken naar de aanwezigheid van beschermde soorten.
Vogels
In de bomen en struiken kunnen enkele algemene stadsvogels als merels, duiven en mezen tot broeden komen. Broedende vogels mogen nooit verstoord worden. Als de werkzaamheden in de buurt van mogelijke nestplaatsen buiten het broedseizoen plaatsvinden, is er vanuit deze groep geen belemmering voor de plannen.
Binnen bebouwd gebied zijn twee vogelsoorten met een jaarrond beschermde verblijfplaats te verwachten: de huismus en de gierzwaluw. Van de huismus zijn binnen het projectgebied geen waarnemingen in de NDFF aanwezig. Direct buiten het projectgebied is de soort ten noorden (bij de school en het park aan de Guido Gezelleweg) en ten westen aan de Menno ter Braakstraat gezien. Het kan niet uitgesloten worden dat de huismus broedt in de woningen aan de Molièreweg of de Marsmanstraat. Deze blijven echter ongewijzigd in de plannen.
Mogelijk foerageert de huismus soms in het gebied, maar in de omgeving zijn genoeg alternatieve foerageergebieden (bijvoorbeeld bij de school en het park ten noorden van het projectgebied). Een nader onderzoek huismussen is derhalve niet nodig.
Ook voor de gierzwaluw ontbreken potenties voor verblijfplaatsen (mogelijk met uitzondering van de woningen die niet aangetast worden). Een nader onderzoek is ook hier niet nodig.
Vleermuizen
Verschillende vleermuissoorten kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen in gebouwen hebben. De aanwezige woningen blijven ongewijzigd, eventueel aanwezige verblijfplaatsen blijven dus behouden.
De bomen aan de achterzijde van de huizen aan de Marsmanstraat en Molièreweg zijn jong en herbergen geen holten e.d. die mogelijk als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. De bomen vormen ook geen essentiële vliegroute, mogelijk foerageren vleermuizen wel bij de bomen en boven het aangrenzende grasland. Er is echter voldoende foerageergebied in de nabijheid, met name bij de school en het waterrijke park ten noorden van het projectgebied.
De moeraseiken langs de Guido Gezelleweg zijn dikker en herbergen wel holten. Hier kunnen vleermuisverblijven op voorhand niet uitgesloten worden. De moeraseiken blijven behouden. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.
6.8.3 Stikstofdepositie
In de wijde omgeving van de locatie zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig, te weten de ‘Oude Maas’ (± 4 km), ‘Boezem Kinderdijk’ (± 7,5 km) en ‘Oudeland van Strijen’ (± 9,5 km). De effecten op Natura 2000 zijn beschreven in een voortoets (zie Bijlage 12) met bijbehorende stikstofberekening (Bijlage 13). Uit de voortoets met berekening blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Van verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten of een significant verstorend effect op soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen, is geen sprake.
6.8.4 Conclusie
Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming en het PAS.
6.9 Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwen-principes en de energieprestatie-eisen.
Rotterdam streeft daarnaast naar een goede balans tussen sociale (people), ecologische (planet) en economische (profit) belangen bij het nemen van beslissingen en het uitvoeren van activiteiten. De stad streeft hierbij om als Rotterdam het inspirerende voorbeeld te zijn voor andere deltasteden in de wereld die de duurzaamheidstransitie doormaken. Daarbij is het zogenaamde Programma Duurzaam 2015-2018 opgesteld, waarin drie overlappende ambities zijn opgenomen:
- ambitie 1: groene, gezonde en toekomstbestendige stad;
- ambitie 2: schonere energie tegen lagere kosten;
- ambitie 3: sterke en innovatieve economie.
Met dit Programma Duurzaam wordt voor de periode 2015 – 2018 verder gegaan op de ingeslagen weg en wordt verder ingezet op innovatie en het experiment.
Algemeen kan worden opgemerkt dat de beoogde woning wordt gebouwd conform het Bouwbesluit 2012 en daarmee energiezuinig zal zijn. Dit leidt er tevens toe dat minder CO2 wordt uitgestoten, waarmee wordt voldaan aan de ambities 1 (verminderen CO2-uitstoot) en 2 (verbeteren energie-efficiënte) uit het Programma Duurzaam. Voorts zal zoveel als mogelijk voorzien worden in het gebruik van duurzame (bouw)materialen. Omdat nog geen sprake is van een uitgewerkt bouwplan is het op dit moment ook nog niet mogelijk om aan te geven welke duurzaamheidsmaatregelen daadwerkelijk worden toegepast. Het is aan de eindgebruikers van hun woning om deze naar eigen wens zo energiezuinig mogelijk in te richten, bijvoorbeeld door het toepassen van waterbesparende kranen, het aanleggen en gebruiken van zonneenergie, het toepassen van led-verlichting en/of het vergroenen van gevels en daken.
De ontwikkeling van het plangebied zelf kan eveneens gezien worden als een duurzame ontwikkeling. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt tevens ingespeeld op een bredere differentiatie van woningen. Dit draagt tevens bij aan een opwaardering van het wooncomfort en daarmee ook de leefbaarheid in de buurt.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijk En Economische Uitvoerbaarheid
Behalve aan de ruimtelijke uitvoerbaarheid wordt de beoogde ontwikkeling van het plangebied ook getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd,
De procedurekosten voor het plan worden middels de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Tevens is er een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer van het plan. Hiermee zijn kosten en risico’s verdeeld. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico’s voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Participatie
Ten tijde van de terinzagelegging (gedurende zes weken) van het ontwerpbestemmingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. In de eerste weken van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een informatieavond georganiseerd waarop mensen zich konden laten informeren over het ter inzage liggende ontwerpplan.
7.2.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De reacties zijn opgenomen in Bijlage 14.
De resultaten van het overleg zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
7.2.3 Inspraak
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraak- en overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ambtshalve aanpassingen zijn ook doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende deze termijn zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord (zie Bijlage 15)
Bijlage 1 Toelichting Lijst Bedrijfsactiviteiten Categorie En 2
Toelichting
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.
De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:
categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 T/m 2
Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten categorie 1 t/m 2
Bijlage 1 Nota Van Uitgangspunten Parlando
Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten Parlando
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek 2004
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek 2004
Bijlage 3 Mededeling Boor: Geen Nieuw Archeologisch Onderzoek Nodig
Bijlage 3 Mededeling BOOR: geen nieuw archeologisch onderzoek nodig
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Milieuzonering
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai
Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 9 Asbest Onderzoek
Bijlage 10 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 10 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 11 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 11 Onderzoek flora en fauna
Bijlage 12 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 12 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 13 Aeriusberekening
Bijlage 14 Vooroverleg Reacties
Bijlage 14 Vooroverleg reacties