KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 2
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Beleids- En Toetsingskader Hoog-risico Biologische Laboratoria
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Bestemmingsplan Riva
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Gekozen Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Huidig Gebruik
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Opzet Van Het Plan
4.3 Ontwikkelingen
4.4 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
5.3 Huidige Watersysteem
5.4 De Wateropgave
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Milieu Effectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Verkeer En Parkeren
6.5 Archeologie
6.6 Cultuurhistorie
6.7 Geluid
6.8 Luchtkwaliteit
6.9 Bodem
6.10 Externe Veiligheid
6.11 Natuur
6.12 Bezonning
6.13 Windhinder
6.14 Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
9.2 Vooroverleg
9.3 Zienswijzen
9.4 Beroep
Bijlagen
Bijlage 1 Vormvrije Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 3 Parkeerbalans Verkeersgeneratie Riva
Bijlage 4 Archeologische Plantoets
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Stikstof Rapportage Riva
Bijlage 8 Ecologische Quickscan
Bijlage 9 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 10 Bezonningsonderzoek
Bijlage 11 Windhinderonderzoek
Bijlage 12 Nader Onderzoek Windhinder
Bijlage 13 Zienswijzenrapportage Riva

Riva

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 09-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan RIVA met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2199RIVA- va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.5 Archeologisch monument

Monument als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet.

1.6 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.

1.8 Bedrijven

De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.9 Belwinkel

Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen.

1.10 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.13 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.

1.15 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk waarvan de bouwhoogte minimaal 1,2 meter bedraagt.

1.16 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.17 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.

1.18 Erfgoedwet

De Erfgoedwet (2016), zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.19 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.

1.21 Hoog-risico biologisch laboratorium

Een biologisch laboratorium met een biologische veiligheidsklasse 3 of hoger zoals bedoeld in het "Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond".

1.22 Horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie. Een horeca inrichting die geopend is tussen 07.00 uur en 23.00 uur, die al dan niet een terras exploiteert gedurende de openingstijden en die alleen inpandig achtergrondmuziek ten gehore brengt.

1.23 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.24 Kantoren

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.26 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen op het gebied van religie en cultuur etc. Bioscopen en filmhuizen vallen hier niet onder.

1.27 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.

1.28 Nieuw hoog-risico biologisch laboratorium

Nieuwvestiging van een hoog-risico biologisch laboratorium of uitbreiding van een bestaand (hoog-risico biologisch) laboratorium met een hoog-risico biologisch laboratorium.

1.29 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.30 Peil (straat-)

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.31 Seksinrichting

De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.32 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.33 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

1.34 Woningwet

De Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, hekwerk en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.6 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.1 onder 1;
  2. b. kantoor;
  3. c. bedrijven t/m categorie 2, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen, niet zijde geluidsgevoelige objecten, uitsluitend op de begane grond;
  5. e. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  6. f. horeca, uitsluitend op de begane grond;
  7. g. sport, uitsluitend op de begane grond of op de vijfde verdieping;

met daarbij behorende

  1. h. parkeergarages (boven- en/of ondergronds), uitsluitend ten behoeve van de bestemmingen zoals opgenomen in lid 3.1 onder a t/m g;
  2. i. water en waterberging;
  3. j. dakterrassen;
  4. k. openbare nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Voorwaardelijke verplichtingen

Een gebouw als bedoeld in lid 3.2 mag uitsluitend gebouwd worden, mits:

  1. a. de minimale waterberging op de kavel 50 mm x de totale verharde kaveloppervlakte bedraagt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
  2. b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  4. d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  5. e. parkeergarages (boven- en/of ondergronds);
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming;
  8. h. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  9. i. Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Cultuurhistorie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeesters en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub a, voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen, tot een maximum hoogte van 1,50 meter. Bij de afweging betrekken burgemeester en wethouders de op dat moment van toepassing zijnde en door hen vastgestelde kwaliteitseisen voor terrassen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.

6.2 Bouwregels

In aanvulling op de bouwregels voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, geldt voor de als 'Waarde - Cultuurhistorie' bestemde gronden dat gebouwen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan afgedekt zijn met een kap, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een kap in de oorspronkelijke vorm (d.w.z. de kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw).

6.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Afdekking van gebouwen

Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

8.2 Bouwvlak

Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

8.3 Dakterrassen

Indien de maximum bouwhoogte van een gebouw is bereikt dan is ten behoeve van het realiseren van een dakterras voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 6 m2 en een hoogte van maximaal meter. Deze voorziening dient minimaal 2,5 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,2 meter.

8.4 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.

9.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie, technische ruimten (technische installaties inclusief omhullend gevelscherm en dak) e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst aan het op dat moment geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'RIVA'.

Bijlagen

Toelichting (Bijlage 1)

De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2009". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.

De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.

De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:

categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter

Plangebied
Voor dit plangebied wordt de in bijlage 1 opgenomen lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd.

Bijlage 1 Beleids- En Toetsingskader Hoog-risico Biologische Laboratoria

Bijlage 2 Bedrijvenlijst Bestemmingsplan Riva

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stebru is voornemens om de bebouwing aan de Scheepmakershaven 27, 28 en 29 en Bierstraat 12, 14, 16 en 18 te Rotterdam te herontwikkelen naar woningbouw, kantoor en commerciële functies onder de naam RIVA. Hiertoe wordt een groot deel van de bestaande bebouwing gesloopt. De intentie is om het hoekpand van kavel 198, inclusief een zone van 4-5 meter van de gebouwconstructie erachter, te behouden. De gesloopte gevels worden in dezelfde ontwerptaal nieuw teruggebouwd. De voorgenomen ontwikkeling behelst een gebouw van 20 bovengrondse bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 65,7 meter. In het gebouw worden woningen, kantoorruimten en een commerciële plint gerealiseerd. Daarnaast wordt in 4 bouwlagen parkeergelegenheid gerealiseerd, eerste tot en met de derde verdieping autoparkeren en fietsparkeren op de begane grond. Het beoogde plan is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Waterstad', daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Gekozen Planopzet

1.2 Gekozen planopzet

Wat betreft de planopzet sluit het bestemmingsplan aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Rotterdam, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).

In het nieuwe bestemmingsplan RIVA is gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het geldende bestemmingsplan Waterstad. Het bestemmingsplan Waterstad is flexibel en ontwikkelend van opzet, gericht op de transformatie van het Wijnhaveneiland en omgeving. Aangezien de transformatie grenzen in het plan zijn behaald, wat betreft het aantal woningen, maar de transformatiedoelstellingen van het Wijnhaveneiland en omgeving verder reiken is een nieuw bestemmingsplan nodig om ter plaatse van RIVA de woningbouwambities in het gebied te behalen.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied bevindt zich op het Wijnhaveneiland in het Maritiem District Rotterdam. Dit is gelegen in de Stadsdriehoek van Rotterdam. De Stadsdriehoek is grofweg de rechterhelft van het centrum van Rotterdam. Kadastraal staat het plangebied bekend als: 198 en 62, sectie AH van de kadastrale gemeente Rotterdam (gemeentecode: RTD04). In figuren 1.1 en 1.2 zijn luchtfoto's opgenomen waarin het plangebied is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied (bron: QGIS eigen bewerking)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0002.png"

Figuur 1.2.Luchtfoto plangebied (bron: QGIS eigen bewerking)

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen geldend:

  • Waterstad (vastgesteld op 4 juni 2015 door de gemeenteraad van Rotterdam);
  • Parapluherziening parkeernormering Rotterdam (vastgesteld op 14 december 2017 door de gemeenteraad van Rotterdam);
  • Parapluherziening biologische veiligheid (vastgesteld op 14 juni 2018 door de gemeenteraad van Rotterdam).

Verder is op 3 februari 2022 het voorbereidingsbesluit "Flitsbezorgsupermarkten met ‘dark stores’" vastgesteld. Met het voorbereidingsbesluit wordt bepaald dat het voor het gehele grondgebied van Rotterdam verboden is om het gebruik van gronden en/of bouwwerken, of gedeelten daarvan, zoals dit bestond op het moment van inwerkingtreding van dit besluit, te wijzigen naar: vormen of vestigingen van detailhandel die blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering zijn te kwalificeren als flitsbezorgsupermarkt met dark store. Dit is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat geen dark store voor flitsbezorgsupermarkten worden gerealiseerd met dit plan.

Waterstad

Op basis van het bestemmingsplan 'Waterstad' hebben de gronden de enkelbestemming 'Centrum – 2' met de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Cultuurhistorie'. De gronden mogen volledig bebouwd worden, gezien het ontbreken van een bouwvlak en een maximum bebouwingspercentage. Figuur 1.3 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij “Waterstad”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Waterstad" (bron: QGIS eigen bewerking)

In de 'Centrum – 2' bestemming zijn in beginsel woningen toegestaan, echter staat in artikel 4.2.4 van het bestemmingsplan opgenomen dat in de bestemmingen 'Centrum - 1', 'Centrum - 2', 'Centrum - 3' en 'Centrum - 4' vanaf het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gezamenlijk maximaal 800 woningen worden mogen toegevoegd. Dit maximum aantal woningen is bereikt, waardoor het toevoegen van extra woningen leidt tot een planologische strijdigheid. Dit bestemmingsplan biedt een nieuw planologisch kader waarbinnen extra woningen mogelijk worden gemaakt.

Daarnaast wordt de bebouwingsnorm overschreden waarin gesteld wordt dat boven de bouwhoogte van 9 meter, 22 m3 per m2 bouwperceel-grondoppervlakte mag worden toegevoegd.

De beoogde horeca op de begane grond en de commerciële functies op de eerste vier verdiepingen zijn op grond van het huidig planologisch kader toegestaan, waardoor in de toelichting van dit bestemmingsplan de nadruk komt te liggen op bovengenoemde planologische strijdigheden. In het bestemmingsplan is tevens gekeken hoe de nieuwe woonfunctie zich verhoudt tot de reeds toegestane functies en vice verse.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Vastgesteld op 11 september 2020

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0004.png"

Figuur 2.1. Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Drie afwegingsprincipes
Het doel van de NOVI is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar.

Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. 1. Combineren boven enkelvoudig;
  2. 2. Kenmerken & identiteit;
  3. 3. Afwentelen voorkomen.

Relevant beleid voor het plangebied
Uit de uitwerking van prioriteit 3 volgt dat steden zich duurzaam dienen te ontwikkelen, dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag en dat de voorkeur uitgaat naar verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied.

Eén van de beleidskeuzes onder prioriteit 3 is (beleidskeuze 3.3, onder prioriteit 3) “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.

Verder worden in de Nationale omgevingsvisie onder meer de volgende nationale belangen benoemt:
4. Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De beoogde woningen dragen bij aan de woningbehoefte binnen de gemeente Rotterdam en worden binnen stedelijk gebied gerealiseerd, zie hiervoor paragraaf 2.2.2. Tevens wordt onder meer voorzien in het woonsegment waar de grootste behoefte aan is, zie ook de paragrafen 2.2.2 en 2.2.3. Hiermee wordt invulling gegeven aan beleidskeuze 3.3 en nationaal belang 5. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) gerealiseerd wordt, zie hiervoor hoofdstuk 4. Dit is in lijn met nationaal belang 4.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' en diverse nationale belangen met bijbehorende opgave(n).

Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

Relevant beleid voor het plangebied
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de regels uit Barro.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Relevant beleid voor het plangebied
Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Conclusie
De ladder wordt in paragraaf 2.2.2 van dit bestemmingsplan doorlopen.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Algemeen
De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie)

Geconsolideerd vastgesteld door Provinciale Staten op 7 augustus 2021

De provincie bereidt zich voor op de nieuwe Omgevingswet. Het Omgevingsbeleid bestaat uit al het beleid voor de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. In tegenstelling tot het eerdere sectorale beleid, houdt Omgevingsbeleid rekening met de samenhang van verschillende sectoren zoals mobiliteit, wonen en natuur.

Het huidige beleid betreft de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert.

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied meer bijzonder of meer kwetsbaar is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Plangebied
De ontwikkeling wordt binnenstedelijk gerealiseerd, nabij andere (centrum)stedelijke (woon)functies. Derhalve verandert de identiteit, aard en schaal van het gebied niet en is sprake van 'inpassing'. Beoordeeld is welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn ter plaatse van het plangebied en welke richtlijnen hierbij horen.

Hieronder zijn uitsneden opgenomen van de voor het plangebied relevante kwaliteitskaarten. Dit zijn de kaarten voor 'Laag van de ondergrond' en 'Laag van de stedelijke occupatie'. De overige kaarten ('Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van beleving') zijn niet relevant ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0005.png"

Figuur 2.2 Laag van de ondergrond

Conform de kwaliteitskaart 'Laag van de ondergrond' is het plangebied gelegen in 'Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei'. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen. Het bijbehorende richtpunt is als volgt: 'Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden'.

Aangezien er geen nieuw verhard oppervlak wordt toegevoegd, heeft de ontwikkeling geen invloed het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0006.png"

Figuur 2.3 Laag van de stedelijke occupatie

Conform de kwaliteitskaart 'Laag van stedelijke occupatie' is het plangebied gelegen in Historische centra en kernen: De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.

Daarnaast is het plangebied gelegen in 'Steden en dorpen'. Voor steden, dorpen, hoogbouw, historische centra en kernen en bedrijventerreinen gelden richtpunten in dit gebied. De voor dit plangebied relevante richtpunten zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Het plangebied voorziet in woningbouw, kantoren en commerciële functies binnen een gebied waar deze functies reeds zijn toegestaan.Het aantal woningen en het extra bouwvolume boven de 9 meter zorgt voor een strijdigheid met het geldende bestemmingsplan. De ontwikkeling voorziet daarnaast in de gedeeltelijke aanbouw van een reeds bestaand gebouw. Er worden geen belemmeringen verwacht met de richtpunten voor 'Steden en dorpen'.

Daarnaast is voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland het richtpunt 'Bouwwerken voor energie-opwekking' van toepassing:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Er worden ten gevolge van de ontwikkeling geen bouwwerken voor energie-opwekking gerealiseerd, waardoor dit richtpunt niet van toepassing is.

Conclusie
De richtpunten ter plaatse van het plangebied vormen geen belemmering of randvoorwaarde voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie)

Vastgesteld door Provinciale Staten op 19 februari 2019

De provincie Zuid-Holland wil een overheid zijn die anticipeert op veranderingen in maatschappij, economie en bestuur, en vanuit haar toegevoegde waarde bijdraagt aan maatschappelijke opgaven. De ontwikkeling die de provincie Zuid-Holland hierin doormaakt, sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingswet die de maatschappelijke opgave centraal stelt, en niet langer de sectorale beleidsvelden.

De Omgevingswet treedt (vooralsnog) in 2022 in werking. De provincie Zuid-Holland kiest ervoor om in aanloop naar de komst van de Omgevingswet twee belangrijke kerninstrumenten van deze wet - de omgevingsvisie en de omgevingsverordening - op basis van huidig recht vast te stellen. Met deze integratie wordt een belangrijke stap gezet in de implementatie van het organiseren van de provinciale rond maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving. Uitgangspunt is dat de integratie beleidsneutraal gebeurt, dus zonder een verandering in (rechts-)gevolgen. Separaat wordt een aantal beleidsrijke onderdelen ter besluitvorming voorgelegd, die nadien als wijziging in deze verordening worden geïntegreerd. Deze onderdelen zijn in de verordening gereserveerd. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn instrumenten die onderling sterk met elkaar samenhangen. In de systematiek van de Omgevingswet is de inhoud van de omgevingsvisie voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. Vandaar dat de inhoud van beide kerninstrumenten gelijktijdig wordt vastgesteld.

Plangebied
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 2.2.1 is geconstateerd dat gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling sprake is van 'inpassing'. Het volgende is daarop van toepassing, conform artikel 6.9 lid 1 sub a van de Omgevingsverordening: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Hiervan is sprake, zie ook paragraaf 2.2.1.

Ook voor een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling gelden eisen. Deze eisen volgen uit artikel 6.10 van de Omgevingsverordening:

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X van de omgevingsverordening.
  2. 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  3. 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Aan deze eisen dient te worden voldaan, omdat de ontwikkeling kan worden getypeerd als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 van het Bro. Van een stedelijke ontwikkeling is sprake wanneer een bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt of een bestemmingsplan voorziet in stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een brutovloeroppervlakte van meer dan 500 m2. Dit is bepaald door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). De behoefte aan de ontwikkeling dient te worden aangetoond.

Behoefte

De toegestane woningvoorraadgroei en plancapaciteit in de woonregio's in Zuid-Holland voor de periode 2021 t/m 2030 is inzichtelijk gemaakt op basis van de Woningbehoefteraming 2021. De toegestane woningvoorraadgroei is het resultaat van twee scenario-berekeningen, te weten binnenlands migratiesaldo 'nul' en binnenlands migratiesaldo 'trendmatig'. Door per woonregio de hoogste van deze twee scenarioramingen te nemen komt de totale woningvoorraadgroei op de schaal van Zuid-Holland hoger uit dan beide scenarioramingen voor Zuid-Holland afzonderlijk. Per woonregio geldt dat om op de toegestane woningvoorraadgroei uit te komen de provincie een plancapaciteit kan aanvaarden die 130 procent van de toegestane woningvoorraadgroei bedraagt. In figuur 2.4 is de toegestane woningvoorraadgroei volgens Woningbehoefteraming 2021 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0007.png"

Figuur 2.4 Toegestane woningvoorraadgroei volgens Woningbehoefteraming 2021 (bron: Staat van Zuid-Holland)

In de regio Rotterdam is sprake van een toegestane woningvoorraadgroei van 61.150. Dit bestemmingsplan draagt met 56 woningen bij aan deze woningvoorraadgroei. Hiermee kan de behoefte aan de ontwikkeling van woningbouw worden aangetoond. . Met het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke prioriteit om (onder meer) meer aantrekkelijke woonmilieus te realiseren voor huishoudens met een modaal of hoger inkomen, waarvoor deze locatie zich goed leent en waaraan bovenal ook behoefte bestaat. Dit is geborgd door voor te schrijven dat maximaal 56 woningen mogen worden gerealiseerd. Hiermee is (voldoende) verzekerd dat appartementen worden gerealiseerd met ruime gebruiksoppervlakten waaraan deze doelgroep behoefte heeft.

Dit bestemmingsplan maakt 2.200 m2 bvo kantoor mogelijk. Dat is minder dan in het huidige bestemmingsplan (4.000 m2 bvo) is toegestaan. Deze locatie wordt gezien als een geschikte locatie voor kantoren, aangezien het plangebied is gelegen in de met kaart 10 van de Omgevingsverordening aangewezen gebieden. Het plangebied betreft een 'grootstedelijke top- en centrumlocatie'. In dit gebied geldt dat een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren (artikel 6.11 van de Omgevingsverordening). De beoogde kantoren in de commerciële ruimtes zijn derhalve gewenst ter plaatse van het plangebied. Dit volume sluit goed aan op kleinschalige gebruikers. Kantoren van deze omvang worden in alle economische tijden als kansrijk gezien. Met de groei van inwoners, is ook behoefte aan (kleinschalige) plekken voor werkruimte. Dit sluit goed aan bij het principe van goede groei. De behoefte aan kantoor/commerciële ruimten is dus nog steeds aanwezig.

Voor de overige functies geldt dat de dichtheid en daarmee ook het aantal woningen in Waterstad toeneemt. Hiermee zal tevens de behoefte aan voorzieningen (bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, horeca en sportvoorzieningen) toenemen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat deze functies/voorzieningen wel beperkt worden ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. Zo zijn de functies slechts toegestaan op een specifieke bouwlaag en in omvang beperkt tot een maximum aantal vierkante meters. Deze beperkingen ontbreken in het huidige bestemmingsplan. Daarnaast is de bestemming detailhandel, in tegenstelling tot het huidige bestemmingsplan, op deze locatie geschrapt.

Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen

Artikel 6.27a gaat over de risico's van klimaatverandering. Hierin is opgenomen dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Om te borgen dat hemelwater wordt opgevangen, is in de regels geborgd dat er waterberging in het gebouw wordt gerealiseerd. Artikel 3.4 schrijft voor dat het gebouw uitsluitend mag worden gebouwd als er minimaal 50 millimeter water per verhard kaveloppervlak wordt opgevangen. Zo zal in het kader van klimaatadaptatie een 50 mm van een korte hevige bui op eigen terrein worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. Daarnaast is het mogelijk om groen/sedum toe te passen op het dak. Met het met bergen van het water en de mogelijkheid van het toepassen van groen in het plan wordt hittestress, droogte en wateroverlast door overvloedige neerslag tot een minimum beperkt.

Daarnaast blijkt op de kaart van Atlas Leefomgeving dat de kans op een overstroming ter plaatse van de projectlocatie zeer klein is en dat door het tegengaan van ontwatering van de bodem de kans op bodemdaling eveneens niet groot is.

Conclusie
Aan de regels uit de Omgevingsverordening kan worden voldaan. De ladder is succesvol doorlopen. Het provinciale beleid legt geen beperkingen op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.2.3 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam – Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijking (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht – Leiden. De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet ertoe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

Plangebied
Het plangebied is gelegen in een centrumstedelijk milieu, dit volgt ook uit paragraaf 2.2.2 (Omgevingsverordening Zuid-Holland) en voorziet in de de realisatie van 56 woningen. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de realisatie van 150.000 woningen in een (centrum)stedelijk milieu. Het plangebied is daarnaast op een afstand van circa 380 meter van Station Blaak en circa 500 meter (hemelsbreed) van het Metrostation Beurs gelegen. De locatie is hiermee aangesloten op hoogwaardig openbaar vervoer en sluit gezien voorgaand aan bij hetgeen met de Verstedelijkingsalliantie is beoogd.

Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij de Verstedelijkingsalliantie.

2.2.4 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. Het hoofddoel van de nieuwe Woningmarktafspraken is het behoud en de verdere ontwikkeling van de ongedeelde regio Rotterdam. Dat wil zeggen een regio met voldoende woningvoorraad en specifiek voldoende woningen in het sociale segment, evenwichtig en ruimtelijk goed gespreid.

In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen. In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Rotterdam wordt uitgebreid tot ene totaal van 340.300 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030 30.000 nieuwe woningen gebouwd moeten worden.

Plangebied
Aangezien met dit bestemmingsplan wordt voorzien in woningbouw, wordt bijgedragen aan de ambitie om tot 2030, in totaal 30.000 woningen te bouwen.

Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij de Woningmarktafspraken Regio Rotterdam.

2.2.5 Woondeal Zuidelijke Randstad

In de zuidelijke Randstad hebben de woningmarktregio's Haaglanden en Rotterdam een forse woningbouwopgave, zowel op de korte termijn (tot 2025) als de lange termijn (tot 2040). De betrokken gemeenten en de provincie Zuid-Holland zetten reeds volop in op het versnellen van de woningbouw, het borgen van voldoende plancapaciteit en het toegankelijk houden van de woningmarkt voor verschillende doelgroepen. De grootste druk op de regionale woningmarkten in de zuidelijke Randstad bevindt zich daarbij in de steden Den Haag en Rotterdam. De Woondeal is gesloten met als doel om op de korte termijn tot doorbraken te komen voor kwantitatieve en kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is.

Kernafspraken
In de woondeal zuidelijke Randstad - Samenwerkingsagenda voor toekomstbestendige verstedelijking (3 juni 2019) zijn enkele kernafspraken opgenomen. Hieronder zijn drie kernafspraken omschreven, waarvoor gemeenten en provincie zich in dienen te zetten:

  1. 1. Voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040, aansluitend op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  2. 2. De productie van ruim 100.000 woningen in de periode 2018 - 2025 waarvan:
  • bijna de helft in de gemeenten Den Haag en Rotterdam;
  • een aanzienlijk deel in het betaalbare segment.
  1. 3. Evenwichtige verdeling onder doelgroepen en bevordering van spreiding van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens.

Verstedelijking
In de woondeal is opgenomen dat verstedelijking met voorrang plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en in de nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoer. Dit vanwege een combinatie van uitbreidingsbehoefte aan (centrum)stedelijke woonmilieus, schaarste aan open groengebieden, de druk op het wegennet, de samenhang tussen verstedelijking en hoogwaardig OV, het benutten van voorzieningen, de nabijheid van werkgelegenheid, de aanpak van leefbaarheidsproblemen in stadswijken en de toenemende aandacht voor een gezonde leefomgeving.

Borging van betaalbaar aanbod
De woningmarktregio's Haaglanden en Rotterdam hebben een grote volkshuisvestelijke opgave waarin gedeeltelijk ook een inhaalslag verwerkt is van de woningproductie die is blijven liggen tijdens de crisis. De opgave betreft uitbreiding van de sociale huurvoorraad, kwalitatieve verbetering van de bestaande corporatievoorraad via herstructurering en verduurzaming, verbetering van de leefbaarheid en verbetering van betaalbaarheid.

Plangebied
Met de Woondeal Zuidelijke Randstad is beoogd om ruim 100.000 woningen te realiseren, in bestaand stedelijk gebied, waarvan de helft in Rotterdam en Den Haag. De ontwikkeling sluit hierbij aan. Daarnaast is het plangebied in de nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoer gelegen, waarmee ook wordt aangesloten bij de Woondeal Zuidelijke Randstad.

Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij de Woondeal Zuidelijke Randstad.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

Aangezien met dit bestemmingsplan enkel strijdigheden worden rechtgetrokken wat betreft het aantal woningen en het bouwvolume, wordt niet nader ingegaan op het beleid dat betrekking heeft op horeca en bedrijvigheid. De beoogde horecafunctie en bedrijvigheid zijn reeds toegestaan binnen de planologische kaders en zijn met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Waterstad' getoetst aan het gemeentelijk beleid.

2.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam 'De Veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De Omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De Omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de Omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.

Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de Omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.

Plangebied

De hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Daarnaast wordt uitgegaan van 5 langetermijndoelen (perspectieven). Mede aan de hand daarvan zijn de hierboven hoofdkeuzes benoemd. Een hoofdkeuze gaat in op verstedelijking. Een ander hoofddoel ziet op een juist aanbod aan woon- en werkruimte. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van extra woningen, kantoorruimte en commerciële functies in bestaand stedelijk gebied. Dit sluit aan bij de hoofdkeuze om te verstedelijken in bestaand stedelijk gebied. Het sluit draagt ook bij aan het realiseren van een woon- en werkgebied.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Rotterdam.

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

Plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 56 particuliere koopwoningen, met name in het hoge segment. Dit type woning sluit aan bij de prioriteit 'de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen' onder het hoofddoel 'meer aantrekkelijke woonmilieu's realiseren'.

Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie Rotterdam.

2.3.3 Nieuw Rotterdams Kwaliteitsbeleid Wonen

Vastgesteld op 23 juni 2020

Het Kwaliteitsbeleid is van toepassing op nieuwbouwprojecten en bij transformaties, waarbij de functie wijzigt naar wonen. Het doel is om initiatiefnemers van nieuwbouw- en transformatieplannen van tevoren duidelijk maken welke elementen de gemeente van belang acht voor het realiseren van woningbouw met toekomstwaarde.

In het kwaliteitsbeleid wordt gefocust op de volgende vier onderdelen:

  • gebruiksoppervlakte: de fysieke grootte van de woning;
  • collectiviteit: het delen van functies en het faciliteren van ontmoetingen;
  • flexibiliteit: van het gebouw en van de woning, in hoeverre zijn die in staat mee te bewegen met de veranderende behoeften van de stad en zijn bewoners;
  • gebruikskwaliteit: het comfort dat de woning dagelijks biedt aan zijn bewoners.

Gebruiksoppervlakte is goed meetbaar, de invulling van andere drie onderdelen laat de gemeente vrij aan de initiatiefnemer. De vier onderdelen worden gekoppeld aan de diverse woonmilieus in Rotterdam. Afhankelijk van het woonmilieu, worden bepaalde eisen gesteld.

Plangebied

Het plangebied is gelegen in het woonmilieu "Compact centrum op twee oevers & Hoogbouwzone" nabij twee OV-knooppunten. Dit is weergegeven in figuur 2.5. Het plangebied is op dit figuur aangegeven met een zwarte ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0008.png"

Figuur 2.5 Uitsnede kaart Rotterdamse woonmilieus (bron: Nieuw Rotterdams Kwaliteitsbeleid Wonen)

Gebruiksoppervlakte

In het woonmilieu waarbinnen het plangebied ligt, dient het gebruiksoppervlak gemiddeld 50m2 te zijn voor appartementen, 85m2 voor beneden-bovenwoningen en mogen de woningen nooit kleiner zijn dan 40m2. De 56 appartementen die beoogd worden hebben een gevarieerd gebruiksoppervlakte van minimaal 52,8m2 tot maximaal 242m2. De meeste appartementen hebben een gebruiksoppervlakte van circa 77m2 of circa 105m2. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee in lijn met de oppervlakte maten die gewenst zijn in het betreffende woonmilieu.

Overige onderdelen

Aangezien de onderdelen collectiviteit, flexibiliteit en gebruikskwaliteit vrij in te vullen zijn door de initiatiefnemer en het plan in samenspraak met de gemeente tot stand is gekomen, wordt hier kort op ingegaan. De beoogde voorzieningen, zoals sport en horeca leidt ertoe dat plekken ontstaan waar mensen samen kunnen komen. Met de ontwikkeling worden plekken om samen te komen gefaciliteerd, wat bijdraagt aan de collectiviteit en gebruikskwaliteit.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het Nieuw Rotterdams Kwaliteitsbeleid Wonen.

2.3.4 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  1. 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  2. 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  3. 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  4. 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  5. 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  6. 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  7. 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  8. 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  9. 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

Plangebied
Met dit bestemmingsplan worden woningen toegevoegd ter plaatse van het plangebied. De beoogde woningen zijn goed bereikbaar voor hoogwaardig openbaar vervoer, aangezien het Metrostation Blaak en het intercity station Rotterdam Blaak zijn gelegen op een afstand van circa 380 meter. Het metrostation Beurs ligt op een afstand van circa 500 meter. Daarnaast zijn in de nabijheid van de projectlocatie verschillende bus- en tramhaltes aanwezig. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft geen (negatieve) invloed op de bereikbaarheid van het plangebied en de omgeving.

Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten van het Verkeersplan.

2.3.5 Hoogbouwvisie 2019 Rotterdam

Vastgesteld op 16 oktober 2019 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de Hoogbouwvisie is aangegeven waar, hoe en waarom hoogbouw in Rotterdam wenselijk is. De visie is een middel om tot kwalitatief goede hoogbouw te komen en schetst de ambitie die de stad heeft op het gebied van het realiseren van hoogbouw die bijdraagt aan een aantrekkelijke stad. Deze Hoogbouwvisie is een tweede update van de visie uit 2000, een eerste update vond plaats in 2011.

De Hoogbouwvisie kent drie schaalniveaus: de stad, de straat en het gebouw. Op elk van de niveaus zijn er onderwerpen die relevant zijn voor hoogbouw. In de visie zijn op het niveau van de stadhoogbouwzones aangegeven. De grens van de hoogbouwzone voor de binnenstad blijft en wordt uitgebreid met Pompenbrug en de omgeving Rijnhaven. Daarnaast worden nog drie gebieden toegevoegd waar ook hoogbouw mogelijk wordt gemaakt. Het gaat hier om Feyenoord City, Hart van Zuid en Alexanderknoop.

De minimale grens van de definitie hoogbouw is 70 meter. Deze grens is opgesteld in lijn met het Bouwbesluit. Dit betekent dat toetsing aan de Hoogbouwvisie noodzakelijk is voor gebouwen die op grond van het Bouwbesluit als hoogbouw worden aangemerkt. Daarvan is sprake zodra de hoogste verdiepingsvloer boven de 70 meter is gelegen. Vanaf die hoogte gelden op grond van het Bouwbesluit andere normen met betrekking tot brandveiligheid, zoals ook beschreven in de Hoogbouwvisie. Indien sprake is van hoogbouw is toetsing aan de hoogbouwvisie aan de orde. Aspecten als windhinder, bezonning, woonklimaat, bereikbaarheid, parkeren en inpassing in het bestaande stedelijk weefsel (bebouwing en openbare ruimte) zullen daarbij in de besluitvorming moeten worden afgewogen. Gebouwen die niet als hoogbouw worden aangemerkt, hoeven niet aan de Hoogbouwvisie getoetst te worden.

Plangebied
Middels dit bestemmingsplan wordt voorzien in een gebouw met een bouwhoogte van 65,7 meter. Deze bouwhoogte ligt onder de 70 meter, waardoor de Hoogbouwvisie niet van kracht is. Derhalve wordt niet getoetst aan dit beleid.

Conclusie
De Hoogbouwvisie is niet van toepassing.

2.3.6 Welstandsnota Rotterdam

De Welstandsnota Rotterdam is vastgesteld door de gemeenteraad en is in werking getreden op 11 oktober 2012. De Welstandsnota Rotterdam bevat de ruimtelijke kwaliteitscriteria waaraan de bebouwing in Rotterdam moet voldoen. Deze nota is een geactualiseerde versie van de Koepelnota Welstand Rotterdam uit 2004.

Niet alle gebieden hebben eenzelfde belang voor de ruimtelijke kwaliteit en het aanzien van Rotterdam, om deze reden wordt in de welstandnota onderscheid gemaakt in verschillende beleidsniveaus. Deze beleidsniveaus worden welstandniveaus genoemd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende vier welstandsniveaus: 'bijzonder', 'ontwikkeling', 'regulier' en 'welstandsvrij'.

Naast onderscheid in welstandsniveaus wordt ook onderscheid gemaakt in gebiedstypen.

Plangebied
Het plangebied is conform de 'Welstandsnota Rotterdam Kaart met welstandsniveaus' gelegen in een bijzonder welstandsniveau. Daarbij is het projectgebied gelegen in het gebiedstype 'rivierlocaties'. Voor het gebiedstype 'rivierlocaties' gelden gebiedscriteria. In tabel 2.1 is een kader opgenomen met daarin de gebiedscriteria zoals bepaald in de Welstandsnota voor het gebiedstype 'rivierlocaties'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0009.png"

Tabel 2.1 Gebiedscriteria rivierlocatie (bron: Welstandsnota Rotterdam)

Bij de uitwerking van het plan is met bovenstaande gebiedscriteria rekening gehouden. De omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouwen is beoordeeld en de vergunning kan worden verleend. Hiermee is er een positief welstandsadvies afgeven door de welstandscommissie voor het beoogde bouwwerk.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De oudst bekende vondsten in het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad' - wat momenteel het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van onderhavige plangebied - dateren uit het Neolithicum (5300-2000 voor Christus). In die periode werden gunstige plekken in het landschap, zoals rivierduinen en rivieroevers, door de mens uitgekozen om te verblijven. Ook binnen het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad' zijn dergelijke kansrijke landschappelijke elementen in de diepere ondergrond aanwezig. Vanaf circa 8000 jaar voor Christus moet er al een riviertak van de Rijn hebben gestroomd langs de zuidrand van het plangebied. Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit het Neolithicum zijn aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel, tussen 1988 en 1992. De spoortunnel volgt min of meer de benedenloop van de gedempte Rotte tussen Pompenburg en station Blaak, maar binnen het plangebied doorkruist de tunnel het gebied op de rechteroever van de benedenloop van de Rotte. De Oudehaven vormt het enige niet gedempte stuk van de benedenloop van de Rotte. De Leuve zou in aanleg een zijtakje van de Rotte kunnen zijn geweest.

Het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad' maakte vanaf de latere prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaats vond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus) zijn uit het plangebied niet bekend. De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ook ontstaan in de late prehistorie, de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Vanaf de Romeinse tijd (begin jaartelling - 450) is er dicht bij de Rotte en langs de Nieuwe Maas klei op het veen afgezet. De oevers van de Rotte en de Nieuwe Maas waren aantrekkelijk voor bewoning. Bij archeologisch onderzoek in en dicht bij het plangebied zijn op de oevers vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de IJzertijd (verspoeld materiaal), de Romeinse tijd (resten van een huis en een crematiegraf langs de Rotte, tegenover de Laurenskerk) en de Middeleeuwen (verspoeld materiaal uit 8e - 9e eeuw, bewoningssporen op diverse plekken uit de 10e -12e eeuw).

De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermelde nederzetting Rotte, die ook een kerk bezat. Binnen het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad' zijn tussen Blaak en Wijnhaven onder meer resten van een huiserf ontdekt en onder het Bolwerk delen van wat mogelijk een dijkje is uit de 11e eeuw. Deze prestedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, is in de 12de eeuw verlaten na overstromingen.

In de 13e eeuw werd het overstroomde gebied door de aanleg van dijken van noord naar zuid stap voor stap weer bewoonbaar gemaakt. Op en langs de dijken concentreerde zich aanvankelijk een groot deel van de bebouwing. Langs de Maas kwam uiteindelijk rond 1270 een gesloten dijkfront tot stand, doordat de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat werd afgedamd. De dam verbond de dijken van wat nu heet de Schiedamsedijk, de Korte Hoogstraat en de Oostzeedijk. Een klein deel van de Schiedamse dijk (die westelijker lag dan de huidige straat de Schiedamsedijk) bevindt zich in de noordwesthoek van het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad'. In de dam werd tussen 1270 en 1870 een complex uitwateringssluizen in stand gehouden, waarvan de resten nog gedeeltelijk in de bodem aanwezig zijn. De benedenloop van de Rotte bleef in de Middeleeuwen in onbedijkt gebied liggen. Rotterdam ontstond langs de dam (Hoogstraat) en langs twee straten parallel aan de binnenbedijkte Rotte (De Lombardstraat en De Oppert). In 1358 werd de stad al fors uitgebreid. De Blaak en de Nieuwehaven, aan de noordkant respectievelijk de noordoostkant van het werkingsgebied van het bestemmingsplan 'Waterstad', vormden gedurende de rest van de Middeleeuwen de zuidelijke grens van de stad. Een deel van de stadsmuur langs de Blaak is opgegraven en gereconstrueerd in het treinstation Blaak. In het onbedijkte gebied lagen langs de zuidoever van de Blaak in de 16e en tot in het begin van de 17e eeuw onder meer een aantal scheepswerven.

De grote opbloei van de stad kreeg vanaf de tweede helft van de 16e eeuw zijn beslag. Onder de bezielende leiding van Johan van Oldenbarnevelt werd vanaf 1576 de basis gelegd voor Rotterdam als belangrijke havenstad. De stad breidde zich vanaf kort voor 1600 sterk uit richting de Nieuwe Maas. De ontwikkeling resulteerde in de zogenaamde “Waterstad” (met in 1832 circa 15 bruggen!) met een havenfront van meer dan een kilometer. Voor de aanleg van nieuwe havens, verdedigingswerken en de inrichting van het gebied ten zuiden van de Blaak werd op 8 september 1594 octrooi verleend door de Staten van Holland. De al iets eerder aangelegde, op een kaart uit 1584 zichtbare verdedigingswerken ter plaatse van de Wijnstraat (vermoedelijk een wal met borstwering en ervoor een gracht) werden in de nieuwe plannen alweer verlaten. Een deel van die verdedigingswerken is recentelijk archeologisch onderzocht op de locatie van het gebouw Wijnhaeve. Oostelijk daarvan, tussen Nieuwehaven en Haringvliet, werden in diezelfde periode tussen 1575 en 1593 al erven uitgegeven. Tussen 1598 en 1638 kreeg de complete inrichting met havens en verdedigingswerken en de ophoging, verkaveling en verkoop van erven langs de Schiedamse dijk en tussen Blaak en Maas zijn beslag. Vanaf de 17e eeuw vormde de waterstad het kloppend hart van de Rotterdamse scheepvaart-gerelateerde handelseconomie. In 1940 ging bij het bombardement alle bebouwing in het plangebied, met uitzondering van Het Witte Huis en enkele aangrenzende panden, verloren. Bij de herinrichting van het gebied werden veel funderingen verwijderd, maar door de enorme ophogingen in het oorspronkelijk buitendijks gelegen gebied zijn vermoedelijk toch veel van de oudere bewoningssporen en vondsten in de ondergrond bewaard gebleven.

Plangebied
De gebouwen binnen het plangebied zijn tussen 1956 en 1963 ontworpen en gebouwd als kantoorgebouwen, c.q. bedrijfsgebouwen, naar ontwerp van het Rotterdamse architectenbureau W.J. Fiolet.

Achtergrond van de ontwikkeling: van Waterstad naar Maritiem District
In de jaren tachtig kwam een nieuwe visie op het gebied, door de introductie van hoogbouw. De stad zou meer kunnen worden gericht op de rivier, in plaats van zich er van af te wenden. Het in 1985 opgestelde plan voor de binnenstad omvatte reeds een opgave voor de realisatie van veel nieuwe woningen, kantoren en diverse recreatieve bestemmingen. In 2012 tekende het bureau van Kees Christiaanse (KCAP) een studie voor Wijnhaveneiland, waarbij op verschillende plaatsen op het Wijnhaveneiland torenbebouwing is aangegeven. Een van die plaatsen betreft het onderhavige gebouwenensemble. Vandaag de dag staat het gebied beter bekend als 'Maritiem District', een levendige gemixte stadswijk die definitief gestalte geeft aan de planontwikkelingen uit 1985 en 2012.

3.2 Huidig Gebruik

Het Wijnhaveneiland en omgeving is door een transformatiestrategie de afgelopen jaren getransformeerd van een monofunctioneel kantorengebied, naar een gemengd gebied van wonen en werken. Verouderde kantoren hebben op het Wijnhaveneiland voor een groot deel plaats gemaakt voor diverse torens met een grotere mix aan functies, zoals de Waterstadtoren, Scheepmakerstoren, Harbour Village en Red Apple. Deze ontwikkelingen dragen bij aan het levendiger worden van de waterstad. Er is al meer leven in de plint van gebouwen en meer leven op straat dan voorheen. De transformatie van het gebied is echter nog niet geheel afgerond.

Ter plaatse van de RIVA-locatie is de bestaande bebouwing in gebruik als onderkomen voor kleine bedrijvigheid op de verdiepingen en een meubelzaak op de begane grond. De bestaande bebouwing heeft een bouwhoogte van circa 20 meter.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het nieuwe bestemmingsplan RIVA. In paragraaf 4.2 worden de uitgangspunten van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan ten opzichte van het oude bestemmingsplan en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Opzet Van Het Plan

Het bestemmingsplan RIVA bouwt voort op het oude bestemmingsplan Waterstad uit 2015. Doel van het nieuwe bestemmingsplan is meer woningbouw en een groter bouwvolume mogelijk te maken dan het bestemmingsplan Waterstad toelaat. De bedoeling van dit nieuwe bestemmingsplan is, conform het bestemmingsplan Waterstad, het verder verlevendigen van de waterstad met woonfuncties, werkfuncties en voorzieningen, waardoor een gemengd en aantrekkelijke waterstad ontstaat.

4.3 Ontwikkelingen

Rondom de Wijnhaven en op het Wijnhaveneiland hebben de afgelopen 10 jaar grote ontwikkelingen plaatsgevonden. De ontwikkelingsruimte op basis van het oude plan is wat betreft het aantal woningen helemaal benut. Om de ingezette ontwikkeling van het gebied voor te kunnen zetten wordt in voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid geboden om binnen het plangebied maximaal 56 extra woningen te kunnen realiseren. Daarnaast worden met dit bestemmingsplan ook andere functies zoals sport, horeca, maatschappelijk en commerciëel mogelijk gemaakt. Het programma bestaat in de nieuwe situatie uit maximaal 7.800 m2 bvo aan wonen, maximaal 2.200 m2 bvo aan kantoor, 400 m2 bvo aan horeca, maatschappelijk, dienstverlening of een sportvoorziening of een combinatie hiervan die de 400 m2 niet zal overschrijden. Daarnaast wordt parkeergelegenheid gerealiseerd.

In verband met de van toepassing zijnde cultuurhistorische waarde op deze locatie is het de intentie om het hoekpand van kavel 198, inclusief een zone van 4-5 meter van de gebouwconstructie erachter, te behouden. Verder worden de gevels van de nieuwbouw teruggebouwd in dezelfde ontwerptaal van de te slopen bestaande bebouwing.

4.4 Juridische Planbeschrijving

In voorliggend bestemmingsplan is ervoor gekozen aan te sluiten bij de centrum functie uit het bestemmingsplan Waterstad. Het plangebied blijft dan ook zijn bestemming 'Centrum – 2 ' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde – Cultuurhistorie' behouden.

4.4.1 Centrum - 2

Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Centrum – 2 . De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfactiviteiten, sportvoorzieningen, dienstverleningen en (overige) commerciële functies.

Binnen het plangebied is op in de huidige situatie de functie kantoor prominent aanwezig met in totaal ca. 4.000 m2 bvo. In dit bestemmingsplan is deze functie nog steeds mogelijk, maar wordt het aantal vierkante meters kantoor teruggebracht tot maximaal 2.200 m2 bvo.

Maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf, zorgcentrum, ziekenhuis, onderwijsgebouw en soort gelijke voorzieningen zijn mogelijk binnen het bestemmingsplan.

Voor horeca wordt aangesloten bij het horecagebiedsplan 'Centrum' van de gemeente Rotterdam. In het gebiedsplan wordt aangegeven dat voor het Wijnhavengebied categorie 1 wenselijk is. Categorie 1 wordt in het gebiedsplan als volgt gedefinieerd:

  • geopend zijn van 07.00 uur of tot 23.00 uur
  • een terras exploiteren van 07.00 tot 23.00 uur;
  • en/of een gevelterras exploiteren van meer dan 3 m uit de gevel en/of een overterras tot 23.00 uur;
  • en/of alcoholhoudende drank schenken;
  • en/of in een straat gevestigd zijn waar vrijgesteld exploiteren door de burgemeester is uitgesloten.

De horeca die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit aan de bovenstaande definitie van categorie 1, waarbij enkel inpandig achtergrondmuziek is toegestaan.

4.4.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor voorzieningen t.b.v. rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen, verblijven en spelen. Daarnaast voor snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

4.4.3 Waarde - Archeologie 2

In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig. Zie voor een beschrijving van de archeologische waarden artikel 5.

4.4.4 Waarde - Cultuurhistorie

In de regels zijn ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Voor beeldbepalende objecten geldt een sloopverbod met een tenzij regeling. Zie voor een beschrijving van de cultuurhistorische waarden artikel 6.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in het Wijnhavengebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige Watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de directe omgeving is wel oppervlaktewater aanwezig.

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater liggen er een aantal peilbuizen in het plangebied Waterstad. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de peilbuizen blijkt dat de ontwateringsdiepte in binnen Waterstad variëert tussen circa 2 meter en circa 3 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Aangezien de ontwateringsdiepte ruim lager is dan 80 centimeter is de kans op grondwateroverlast in het plangebied zeer gering.

5.3.3 Waterkering

Ter plaatse van de Boompjes ligt de primaire waterkering langs de Nieuwe Maas. De beschermingszone van deze waterkering eindigt aan de binnenzijde op de Hertekade.Deze primaire waterkering en de beschermingszones aan weerszijden daarvan hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gekregenin het vigerende bestemmingsplan 'Waterstad'. Het plangebied is niet gelegen binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan.

Het plangebied RIVA ligt binnendijks, binnen de waterkering van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze kering bescherming biedt op een niveau waarbij de kans op overschrijding 1 op 10.000 is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Uit deze berekening blijkt dat Waterstad bij een dijkdoorbraak (vanwege de relatief hoge ligging van het maaiveld t.o.v. N.A.P.) niet onder water komt te staan.

5.3.4 Riolering

Het plangebied valt binnen rioleringsdistrict 10 (W.M. Schurmannstraat). Langs de Scheepssmakerskade is er een gescheiden stelsel aanwezig, wat betekent dat alleen het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI) Kralingse Veer. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar de Scheepmakershaven.

5.4 De Wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Kwantiteit
De voorgenomen ontwikkeling bestaat voor een deel uit transformatie en voor een deel uit sloop nieuwbouw. Het plangebied is in de huidige en toekomstige situatie geheel verhard, er is geen sprake van een af- of toename aan verharding. Het Hoogheemraadschap voert gebiedsgerichte berekeningen uit bij een verhardingstoename groter dan 500 m2. Aangezien hier geen extra verharding plaatsvindt zijn deze berekeningen niet noodzakelijk en is watercompensatie niet van toepassing. Daarnaast is in de keur voor dit gebied geen verbod opgenomen om verharde oppervlakten van meer dan 500 m2 aan te brengen, waardoor een watervergunning ook niet noodzakelijk is.

Kwaliteit
Voor de materiaalkeuze bij nieuwbouw geldt dat verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen dient te worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit en dienen dus vermeden te worden op plaatsen die in contact kunnen komen met hemelwater.

5.4.2 Grondwater

Het ongewijzigde verharde oppervlak heeft geen invloed op de grondwaterstand. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden voor de afvoer van water direct naar het oppervlaktewater. Bovendien is op basis van het verkennend bodemonderzoek gebleken dat de grondwaterstand tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden waargenomen is op circa 1,8 m -mv. Het maaiveld bevindt zich op +2,58 m NAP. Hiermee is aanwezige ontwateringsdiepte ruim voldoende.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks
Het plangebied ligt binnendijks, binnen de primaire waterkering van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/4.000 of 1/10.000 per jaar. Uit berekeningen van provincie Zuid-Holland dat het plangebied bij een dijkdoorbraak (vanwege de relatief hoge ligging van het maaiveld t.o.v. N.A.P.) niet onder water komt te staan.

Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de beschermingszone van de waterkering waardoor de beoogde bouwwerkzaamheden geen invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering.

5.4.4 Riolering

Afvalwater
Het bestemmingsplan maakt extra bebouwing mogelijk ten opzichte van de huidige situatie, hierdoor neemt de hoeveelheid afvalwater toe en daarmee ook de belasting van het rioleringssysteem. Aangezien er al veel bebouwing in het plangebied aanwezig is en de toename van bebouwing ten opzichte van de bestaande bebouwing relatief gering is, biedt het huidige rioleringssysteem naar verwachting voldoende capaciteit om de toename van afvalwater als gevolg van de nieuwbouw op te vangen.

Hemelwater
Binnen het plangebied zal het afvalwater gescheiden worden afgevoerd van het hemelwater. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. Het hemelwater zal zoveel mogelijk op eigen terrein worden vastgehouden. Zo zal in het kader van klimaatadaptatie een 50 mm van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op eigen terrein worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. De berging is niet eerder dan in 24 uur leeg en is in maximaal in 48 uur weer beschikbaar. Indien het lozen van hemelwater op oppervlaktewater wordt beoogd dient dit in overleg met het Hoogheemraadschap, als beheerder van het oppervlaktewater, plaats te vinden.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu Effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt 56 woningen (maximaal 7.800 m2 bvo), maximaal 2.200 m2 bvo aan kantoor, 400 m2 bvo aan horeca, maatschappelijk, dienstverlening of een sportvoorziening of een combinatie hiervan die de 400 m2 niet zal overschrijden, mogelijk. Dit bestemmingsplan hangt niet samen met andere ontwikkelingen in de omgeving. De afbakening van de voorgenomen activiteit is daarmee beperkt tot dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt parkeergelegenheid gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0010.png"Tabel 6.1 Relevant onderdeel D. Activiteiten, gevallen, plannen en besluiten ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien de ontwikkeling niet boven de drempelwaarde van 2.000 woningen dan wel 200.000 m2 of meer bvo is gelegen, ligt het totale plan onder de drempelwaarden, waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een planMER-plicht geldt (kolom 2).

Op basis van de Europese regelgeving dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is het toetsen of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieruit volgt dat er geen nadelige milieueffecten naar aanleiding van de ontwikkeling verwacht hoeven te worden. Het college heeft, tegelijk met het besluit tot vrijgave terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, een m.e.r.-beoordelingsbesluit Bijlage 2 genomen. Het besluit luidt dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten zijn voor het milieu. Dit besluit is genomen op basis van onderstaande argumenten:

  • Cumulatie met andere projecten: Er zijn meerdere projecten in ontwikkeling in het Maritiem District. Indien realisatie is voorzien in het peiljaar 2032, zijn deze opgenomen in het verkeersmodel. Voor zover deze projecten potentieel effect sorteren op (de omgeving van) RIVA, zijn deze meegenomen. Dit geldt voor Boompjes 65 die is opgenomen in het bezonningsonderzoek..
  • Gebruik van natuurlijke hulpbronnen: Gelet op de omvang van de ontwikkeling zal het gebruik van natuurlijke hulpbronnen niet bijdragen aan uitputting van een natuurlijke hulpbron.
  • Productie van afvalstoffen: De afvalstoffen die vrijkomen tijdens de realisatie fase (bouw- en sloopafval) en gebruiksfase (huishoudelijk- en bedrijfsafval) worden zoveel mogelijk gescheiden. Hierbij worden de benodigde faciliteiten gerealiseerd om het afval gescheiden op te slaan en af te voeren naar erkende verwerkers.
  • Verontreiniging: Uit onderzoeken blijkt dat het beoogde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit en dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen aanleiding geeft tot nader onderzoek of sanering ter plaatse van het plangebied. Tevens zal het plan niet leiden tot een slechtere bodemkwaliteit aangezien geen activiteiten met bodem bedreigende stoffen worden toegestaan in het bestemmingsplan.
  • Hinder: Wat betreft hinder zijn geluid (wegverkeerslawaai en stemgeluid afkomstig van een buitenterras bij een horecagelegenheid dat op basis van bestemmingsplan mogelijk wordt maakt), bezonning en wind onderzocht. Wat betreft geluid voldoen de toekomstige woningen wat betreft wegverkeerslawaai aan de Wet geluidhinder en mag het akoestisch leefklimaat veroorzaakt door het wegverkeer worden gekwalificeerd als 'goed' en 'redelijk' tot 'matig'. Daarnaast is de bijdrage van het plan op de naastgelegen wegen van dien aard dat het plan geen invloed heeft op de geluidsbelasting op de gevels van omliggende woningen. Ook het stemgeluid, afkomstig van een mogelijk toekomstig buitenterras, is door de beperkte omvang van het terras als niet relevant te beschouwen voor zowel toekomstige als huidige bewoners. Wat betreft bezonning zijn er twee omliggende woningen op de eerste woonlaag aan de Bierstraat die ten gevolge van de nieuwbouw van RIVA niet aan het afwegingskader Rotterdam voldoen aangezien de bezonningsafname meer dan 15% betreft t.o.v. de bestaande situatie. Er dient dan volgens het beleid te worden afgewogen of het belang van de nieuwe ontwikkeling opweegt tegen de extra schaduw op de bestaande woningen. Kijkend naar de effecten van bezonning op de omgeving, de bijdrage van de ontwikkeling aan de stedelijke beleidsdoelstellingen en de criteria van proportionaliteit, verdichting en typologie, wordt in deze afweging het negatieve effect op bezonning als acceptabel beoordeeld. Tot slot het aspect wind. Uit de onderzoeken blijkt dat het windklimaat, in de openbare ruimte op maaiveld en in de private buitenruimten op hoogte, overwegend gelijk blijft en waar het verslechtert, niet veel verslechterd en ruim binnen de acceptabele grenswaarden blijft. Deze beperkte verslechtering wordt aanvaardbaar geacht.
  • Risico van zware ongevallen: Het bestemmingsplan maakt geen inrichting of transportroutes mogelijk die van invloed zijn op de externe veiligheid. Hierdoor heeft het plan wat betreft dit aspect geen invloed op omliggende kwetsbare objecten (zoals bijvoorbeeld woningen). Het bestemmingsplan maakt daarentegen wel woningen mogelijk, maar deze liggen niet in het invloedsgebied van omliggende transportroutes, waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, of inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
  • Risico's voor de menselijke gezondheid: Als gevolg van dit plan zijn geen risico's voor de menselijke gezondheid te verwachten.
  • Ecologische waarden: De ecologische waarden in het plangebied, een zomer-/paarverblijf van de gewone dwergvleermuis, worden beschermd middels de verlening van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming. Hierdoor worden er tijdens de bouw tijdelijke verblijfplaatsen en in het definitieve plan permanente verblijfplaatsen gerealiseerd voor de dwergvleermuis.
  • Natuurgebieden: Uit onderzoek blijkt dat het voorgenomen plan geen significante invloed heeft op natuurgebieden zoals Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden.
  • Aanwezigheid van landschappen en/of plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang: Wat betreft de archeologische waarden binnen het plangebied worden deze beschermd door archeologische begeleiding tijdens de bouw. De huidige aanwezige cultuurhistorische waarden daarentegen worden gerespecteerd door het huidige gevelbeeld te handhaven en terug te brengen.

Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dat als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan heeft gezeten en ter inzage is gelegd is nader onderbouwd als gevolg van recente jurisprudentie van de Raad van State. Hierdoor wijkt het m.e.r.-beoordelingsbesluit dat als bijlage deel uitmaakt van het vastgesteld bestemmingsplan af van het m.e.r.-beoordelingsbesluit dat als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan heeft gezeten.

6.2.2 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot significante negatieve effecten. Hierdoor wordt een nadere m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage niet zinvol geacht.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

In gebieden met functiemenging wordt een andere systematiek gehanteerd en is vaak een combinatie van wonen en werken mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking. In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Staat van Bedrijven (SvB) 'functiemenging' toegepast.

In de Staat van Functiemenging worden vier categorieën onderscheiden met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid van de betreffende functies.

  • Categorie A. Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
  • Categorie B1. Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
  • Categorie B2. Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
  • Categorie C. Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

6.3.1 Plangebied

Het plangebied is in de Rotterdamse systematiek aangeduid als stadscentrum. Op basis van het bestemmingsplan 'Waterstad' zijn bedrijven t/m milieucategorie 2 toegestaan. Deze functies hebben in een gemengd gebied een richtafstand van maximaal 10 meter. In het bestemmingsplan “Waterstad” is de milieucategorie van 3 naar 2 verlaagd, door de ingezette versterking van de woonfunctie met dat bestemmingsplan. In het bestemmingsplan bestaan woonfuncties naast bedrijfsactiviteiten. Dit wordt gezien als functiemenging. Dit is mogelijk, omdat de bedrijfsactiviteiten zo weinig milieubelastend zijn, waardoor de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn (categorie A en B van functiemenging).

De beoogde ontwikkeling voorziet zelf in commerciële functies. Deze functies hebben tevens een maximale milieucategorie van 2 en zullen bouwkundig gescheiden worden woonfuncties, om nadelige effecten te voorkomen. Daarnaast wordt horeca tot maximaal categorie 1 toegestaan. Deze functie is eveneens bouwkundig gescheiden van woningbouw. Het betreft hier kleine horeca zoals een broodjeszaak/lunchroom maar geen natte horeca. Het terras zal slechts bestaan uit enkele tafeltjes (4 á 5) die tegen de gevel worden geplaatst waarbij het terras uiterlijk om 23.00 uur gesloten is. Aan elk tafeltje zitten maximaal 2 personen zodat bij 4 á 5 tafels maximaal 8-10 personen aanwezig kunnen zijn. De geluidemissie van dit zeer geringe aantal personen gaat op in het aanwezige omgevingsgeluid en is als niet relevant te beschouwen voor zowel de toekomstige woningen als de huidig aanwezige woningen. In de directe omgeving is daarnaast eveneens geen horeca aanwezig met terrassen die tot een slecht woon- en leefklimaat leiden ter plaatse van de nieuwe appartementen.

De beoogde ontwikkeling past binnen een levendige centrumomgeving en de voorgenomen functies kunnen naast elkaar bestaan. De bebouwing wordt voorzien van geluidswering,die is afgestemd op de geluidsbelasting in een centrumgebied.

Verder is in het bestemmingsplan 'Waterstad' aangegeven dat bij het Havenmuseum, op de kade en in het water van de Leuvehaven, onderhoud en reparatie van schepen plaatsvindt. Op de Wolfshoek vindt bedrijfsmatige scheepsreparatie plaats. Bij de Koningspoort bevindt zich een scheepshelling. Voor een gemiddeld bedrijf in nieuwbouw en reparatie van schepen van metaal geldt een indicatieve afstand van 200 meter ten opzichte van een woongebied (bij schepen van hout is de indicatieve afstand 50 meter).

De drie genoemde locaties liggen op een afstand van minimaal 250 meter van het plangebied RIVA, waardoor aan de richtafstand wordt voldaan.

6.3.2 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsactiviteiten en andere activiteiten aanwezig die gezien de indicatieve afstanden voor milieuhinder van invloed zijn op de locaties waar woningen kunnen worden gerealiseerd. Zodat de ontwikkeling van woningen niet door milieuzonering in de weg wordt gestaan en aanwezige bedrijfsactiviteiten niet worden belemmerd.

Daarnaast worden binnen het plangebied alleen bedrijfsactiviteiten toegestaan die zo weinig milieubelastend dat ze passen binnen het concept van functiemenging. Hierdoor wordt voorkomen dat woningen buiten het plangebied hinder ondervinden van deze bedrijfsactiviteiten.

6.4 Verkeer En Parkeren

6.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

De gemeente Rotterdam beschikt over eigen parkeerbeleid. Momenteel is de "Beleidsregeling Parkeernomen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" het geldende parkeerbeleid. Dit is vastgesteld door de Raad van de gemeente Rotterdam op 16 december 2021. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt getoetst aan de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeernormen. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:

  • Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
  • Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis

De beleidsregels zijn van toepassing bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning.

6.4.2 Plangebied

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een mobiliteitsonderzoek opgesteld op basis van het beoogde programma van een concreet bouwplan. Deze is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. In het mobiliteitsonderzoek wordt een vertaling gemaakt van het momenteel beoogde programma naar een passende, vraaggerichte parkeeroplossing voor auto's en fietsen. In de berekening wordt vooralsnog uitgegaan van 56 woningen, 1406,9 m2 bvo aan kantoor en 289,9 m2 bvo aan horeca.

De parkeervoorziening betreft een inpandige parkeergarage verdeeld over 3 verdiepingen en wordt ontsloten via een autolift.

Als basis voor het opstellen van de parkeerbalans zijn de parkeernormen uit de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022“ gehanteerd.

De parkeerbehoefte is afhankelijk van de functies, stedelijkheidsgraad, bereikbaarheid, vrijstellingen en de ligging. RIVA ligt in hoog stedelijk gebied (ook wel zone A in de beleidsregeling parkeernormen). De parkeernormen worden aangepast naar aanleiding van de bijzondere vrijstelling die kunnen worden toegepast, zoals: ligging nabij een OV-halte, extra fietsparkeerruimte en gebruik van Mobility as a Sercive (MaaS).

  • Nabijheid O.V.-stations 40% korting op de norm. Het project RIVA ligt binnen 400 meter van station Blaak.
  • Extra fietsparkeerruimte 10% korting op de norm. Het project RIVA bevat 2 fietsparkeerplaatsen i.p.v. 1 autoparkeerplaats.
  • Mobility as a Service (MaaS) 20 % op de norm. Het project RIVA wordt aangesloten op MaaS in de omgeving.

Normatieve autoparkeerbehoefte
De normatieve parkeerbehoefte bedraagt – met in acht name van de reducerende vrijstellingen uit de Beleidsregeling parkeernormen Rotterdam – in deze berekening totaal 17 parkeerplaatsen, welke op het terrein van de ontwikkeling gerealiseerd dienen te worden.

  • Aantal parkeerplaatsen voor bewoners bedraagt 13,4 stuks.
  • Aantal parkeerplaatsen voor de commerciële functies bedraagt 3,6 stuks.

Maatgevende autoparkeerbehoefte
Met de parkeerbalans wordt de (on)balans tussen parkeervraag en aanbod, binnen een bepaald gebied, berekend. Voor het project RIVA Rotterdam, met verschillende functies, valt de parkeervraag van de functies niet samen met de factor tijd.

Gecombineerd gebruik is dan mogelijk zodat per saldo ook met een lager aantal parkeerplaatsen dan met het gestapelde normatieve aantal kan worden volstaan. De parkeervraagberekening is voor het project gemaakt op basis van de functies met de daarbij behorende parkeernormen en aanwezigheidspercentages op verschillende momenten van de week.

De gelijktijdige of maatgevende parkeerbehoefte, op basis van de parkeernormen zoals weergegeven in de beleidsregeling parkeernormen van de gemeente Rotterdam, bedraagt 13 parkeerplaatsen. In het plan worden 18 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee aan de normatieve en maatgevende behoefte wordt voldaan.

Fietsparkeren
Voor het fietsparkeren is gebruik gemaakt van de gelijkwaardigheidsregeling ten aanzien van het laten vervallen van de 'buiten de woning gelegen berging'. Bij niet-grondgebonden woningen mag ook 2,7 m² 'binnen de woning gelegen berging' en twee fietsparkeerplaatsen als gelijkwaardig worden gezien. Het ontwerp en de opzet van dit project voldoen daarin aan de gelijkwaardigheidsregeling zoals gesteld in artikel 17 van Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022.

Het ontwerp van de fietsenstalling, met 201 fietsparkeerplaatsen, is als volgt onderverdeeld conform de ontwerpeisen van bijlage 1 van Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022:

  • 80% fietsenstalling met een h.o.h. van 400 mm.
  • 15 % fietsenstalling met een h.o.h. van 500 mm.
  • 5% afwijkende tweewielers afmetingen 1x2 meter.

In de fietsenstallingsruimte worden voorzieningen getroffen voor oplaadmogelijkheden voor elektrische tweewielers.

Op basis van het beoogde programma bedraagt de maatgevende fietsbehoefte 180 fietsparkeerplaatsen. Echter, aangezien er gebruik gemaakt wordt van de 10% reductie van de autoparkeernormen door het creëren van extra fietsparkeerruimte (zoals vermeld in punt 3 in de bijlage van "Beleidsregeling: Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018; Bijzondere vrijstellingen van de parkeereis 1") dient door de besparing van 5 autoparkeerplaatsen 10 extra fietsparkeerplaatsen te worden opgenomen. De maatgevende fiestbehoefte bedraagt hiermee 190. Er worden 201 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd waarmee voldaan wordt aan de maatgevende behoefte.

Verkeersgeneratie en ontsluiting
Bij de berekening voor de gemiddelde werkdag is het totaal aantal mvt 237 minimaal en maximaal 325 mvt per etmaal. De piekbelasting in de ochtend en avond bedraagt maximaal 33 motorvoertuigen per piekuur. Verwacht wordt dat deze minimale toevoeging aan de autoverkeersbewegingen geen invloed heeft op een goede doorstroming van het verkeer op de aan- en afvoerwegen van het toekomstige project RIVA.

De parkeervoorziening met 18 parkeerplaatsen is voor de genoemde functies integraal in het ontwerp opgenomen op de 1e ,2e, en 3e verdieping. De parkeervoorziening wordt voorzien van een ontsluiting vanaf de begane grond d.m.v. één autolift voor zowel in-als uitparkeren.

De toegang vanaf de openbare weg (Bierstraat), gelegen op straatniveau, wordt voorzien van 1 in- en uitrit en wordt afgesloten door een speedgate of overheaddeur. Voor in-en uitrijden is een opstelruimte voorzien van ca. 5 meter en voldoet hiermee aan Nederlandse norm NEN 2443 van maart 2013 voor een verkeersveilige in-en uitrit.

6.4.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.5 Archeologie

6.5.1 Algemeen

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologische beleid van de gemeente Rotterdam is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's) en de Archeologieverordening Rotterdam. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

6.5.2 Plangebied

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Rotterdam is te zien dat het plangebied een zeer hoge archeologische verwachting kent. Daarnaast kent het plangebied op grond van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Vanwege de archeologische verwachtingswaarde en de omvang van de ontwikkeling is een plantoets uitgevoerd door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) d.d. 7 december 2021 (Bijlage 4 Archeologische plantoets).

Uit de plantoets volgt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Echter zal wel in het deel van het plangebied waar puin aanwezig is, archeologische begeleiding uitgevoerd worden. Dit zal plaats vinden tijdens de bouwwerkzaamheden en leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de planologische procedure.

6.5.3 Conclusie

Het aspect archeologie is niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

6.6 Cultuurhistorie

6.6.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

6.6.2 Plangebied

In het plangebied staan in de huidige situatie twee gebouwen. Beide gebouwen zijn aangewezen als beeldbepalend object, zie figuur 6.2. Onder figuur 6.1 is omschreven hoe het plan stedenbouwkundig tot stand is gekomen en waarbij afwegingen zijn gemaakt tussen historische waardenstellingen en de ambities anno 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0011.png"

Figuur 6.2 Monumenten, Beeldbepalende Objecten en Ensembles in het bestemmingsplan Waterstad (bron: bestemmingsplan Waterstad).

Historische analyse van de plek en gebouwen
De bestaande gebouwen passen in de stijl die nu wordt getypeerd als 'wederopbouwarchitectuur', ook wel 'naoorlogs functionalisme' en 'naoorlogs modernisme' genoemd, en sluiten qua proportie en opzet aan op het basisplan Van Traa. De blokbebouwing in vier of vijf bouwlagen is kenmerkend voor de naoorlogse periode op deze locatie. Uitgevoerd volgens de bestemmingsvoorschriften van het Basisplan van Van Traa, zijn ze zeer herkenbaar in het stadsbeeld als naoorlogse bedrijfsbebouwing. De bouw geschiedde als individuele invullingen, met aaneengesloten straatwanden. Kijkende naar de gevels is daar ook een kenmerkende naoorlogse expressie van een compositiegevel en bandgevel te herkennen. De straatgevels hebben door de indeling en de afwisselende vormen, materialen (en materiaalkleuren en textuur), reliëf en plasticiteit, een compositie die als een eenheid is te ervaren en afleesbaar is in het straatbeeld, waardoor de beide panden zich als individuele objecten manifesteren, maar wel als een 'broer en zus' uit de naoorlogse periode zich in het straatbeeld voordoen. De plint is afwijkend van de verdiepingen erboven en gericht op relatief meer wisselwerking met de openbare weg.

Achtergrond van de ontwikkeling: van Waterstad naar Maritiem District
In de jaren tachtig kwam een nieuwe visie op het gebied, door de introductie van hoogbouw. De stad zou meer kunnen worden gericht op de rivier, in plaats van zich er van af te wenden. Reeds het in 1985 opgestelde plan voor de binnenstad omvatte het een opgave van veel nieuwe woningen, kantoren en diverse recreatieve bestemmingen. In 2012 tekende het bureau van Kees Christiaanse (KCAP) een studie voor Wijnhaveneiland, waarbij op verschillende plaatsen op het Wijnhaveneiland torenbebouwing is aangegeven. Een van die plaatsen betreft het onderhavige gebouwenensemble. Vandaag de dag staat het gebied beter bekend als 'Maritiem District', een levendige gemixte stadswijk die definitief gestalte geeft aan de planontwikkelingen uit 1985 en 2012.

Het plan RIVA; een ambitieuze herontwikkeling
Het plan RIVA sluit op hoofdlijnen aan op de visie uit 2012 (KCAP) om het Maritiem District verder te verdichten. Het plan omschrijft grofweg de toevoeging van circa 6.500 m2 bvo die verdeeld zijn over 15 lagen bovenop het bestaande volume van 5 lagen. Het plan wordt zo een hybride stadsblok voor waarbij de bestaande vijflaagse 'sokkel' gehandhaafd wordt met onder andere kleinschalige kantoren, een plint voor horeca, stadsappartementen en (fiets)parkeren met daarbovenop een toren met een diversiteit aan appartementen.

Stedenbouwkundig inpassing
Het stedenbouwkundig concept van het plan RIVA gaat uit van een contrastrijke toevoeging bovenop het bestaande ensemble; een ruimtelijke opzet waarbij de substantiële toevoeging als zodanig valt af te lezen als een nieuwe ontstaanshandeling. Hierbij is het streven om het hoekpand van kavel 198 te behouden. Daarnaast worden de gesloopte gevels in dezelfde ontwerptaal nieuw teruggebouwd. Hiermee de aard van de gevels als 'beeldbepalend object' zo veel mogelijk in stand gehouden en is de toren-opbouw als het ware zwevend boven het volume geplaatst door middel van de introductie van een ruim terugspringende tussenlaag. Dit zorgt ervoor dat beide entiteiten niet 'verkleven', complementair samenwerken, en ook als losse (historische) entiteiten af te lezen zijn. Er is gekozen voor een relatief lage torenopbouw van maximaal 65,7 meter waarbij er een royale rechthoekige footprint is gekozen; de lange zijde manifesteert zich aan de Scheepmakershaven en voorziet op die manier het uitzicht richting het zuiden. De rechthoekige hoofdvorm manifesteert zich in de Bierstraat duidelijk als een overstek buiten de contour waar het bestaande pand de Bierstraat volgt. Dit zwevende vormcontrast versterkt het geheel als een stapeling in de tijd en versterkt het gevoel van de op zichzelf afleesbare entiteiten. De architectonische intenties voor de opbouw staan in het teken van lichtheid, zweven en transparantie en contrasteren daarmee met het stenige en aards georiënteerde karakter van de wederopbouwpanden. De buitenruimtes van de nieuwe torenopbouw zijn hét stijlelement die het contrast en het complementaire geheel vervolmaken; de balkons golven op iedere verdieping en volgen een ogenschijnlijk vrije schakeling van uitstulpingen. Het maakt het geheel eleganter en lichter en werkt daarmee versterkend in het gehele stedenbouwkundige concept dat in het teken staat van contrasteren en complementeren.

In de stedenbouwkundige totaalcompositie van het totale gebied manifesteert het ontwerp zich qua bouwhoogte eenduidig in de middenlaag tussen diverse hogere torens en behoud op die manier lucht en licht in het gebied. Het vertoont sterke overeenkomsten met het zwevende volume dat zich op de kop van de Red Apple begeeft en legt op die manier directe relatie en verwantschap tussen beide gebouwen aan de Scheepmakershaven. De bovenste drie lagen van de torenopbouw springen getrapt royaal terug aan de westzijde ten behoeve van royale terrassen. Dankzij dit aspect is de stedenbouwkundige verschijning verfijnd en verbijzonderd in de top van het plan.

Contrast en balans tussen historische waardes versus het nieuwe plan
Het architectuurconcept staat zogezegd in het respecteren van de compositie-architectuur van de bestaande panden en het contrasteren met een nieuw en licht, zwevend, volume. De bestaande gevels van het in intentie te behouden hoekpand worden in hoofdstructuur en verschijningsvorm gehandhaafd. De gevels van het hoekpand met nummer 29 zullen zowel in materialiteit en kleur worden gerenoveerd. Ingrepen ten behoeve van energiebesparing en duurzaamheid zullen aan de binnenzijde worden toegepast om daarmee de gevels zo veel als mogelijk in tact te laten. Wel zullen de puien van de begane grond worden vervangen. Het strokenpand aan de Scheepmakershaven met nummer 27-28 en het pand in de Bierstraat met nummer 12 zullen ten behoeve van bereikbaarheid van heistellingen en grote constructieve ingrepen gesloopt worden om daarna weer teruggebouwd te worden conform de globale originele gevelcompositie; zowel in opzet, detail, als in materialiteit. Hiermee wordt het herkenbare ensemble in ere hersteld. Enkele bijzonderheden bij de herbouw van de panden betreffen ingrepen die de gebouwen laten aansluiten op de eisen van het nieuwe plan. Zo blijft bij het pand aan de Scheepmakershaven (27-28) de strokenstructuur van beton duidelijk herkenbaar, maar zal het glas terugliggend zijn aangebracht ten behoeve van het creëren van buitenruimtes voor de stadsappartementen. Daarnaast zal op de begane grond aan zijde Scheepmakershaven de garagedeur vervangen worden door glaspuien. Aan de Bierstraat wordt op de plek van de bestaande garagepoort de entree van de auto-lift geïntegreerd middels een vouwpui. Tenslotte de hoofdentree van de appartemententoren; komt ter plaatse van de huidige entree van het hoekpand. Hier heeft van origine altijd een bijzondere entree gezeten maar deze heeft niet de juiste proporties voor de vergroting van het nieuwe programma en wordt zodoende vervangen door een nieuwe, royalere entree dat in materialiteit en vorm past bij de nieuwbouw. Hiervoor is het noodzakelijk dat de gevels van het hoekpand ter plaatse van de huidige entree op begane grond en eerste verdieping lokaal wordt weggesloopt.

6.6.3 Conclusie

Door het huidige gevelbeeld te te handhaven en terug te brengen worden de aanwezige cultuurhistorische waarden gerespecteerd.

6.7 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.7.1 Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt onder meer woningen mogelijk. Wonen is aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeer van belang.

De spoorlijn Rotterdam – Dordrecht en de metrolijnen noord-zuid en oost-west zijn in de omgeving van het plangebied gelegen. De drie spoortrajecten zijn ondergronds gelegen, zodat het geluid dat deze spoorlijnen produceren wordt afgeschermd door het tunnellichaam. Deze spoortrajecten hebben daarom geen toetsingszone waarbinnen aan de normen van de Wet geluidhinder moet worden getoetst. De vastgestelde 50 dB (A) geluidscontour van het industrieterrein Maas- en Rijnhaven ligt ten zuiden van de Nieuwe Leuvebrug. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Industrielawaai is daarom niet van belang voor dit bestemmingsplan.

6.7.2 Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.8.1 Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van maximaal 56 woningen, maximaal 2.200 m2 bvo aan kantoor, 400 m2 bvo aan horeca, maatschappelijk, dienstverlening of een sportvoorziening of een combinatie hiervan die de 400 m2 niet zal overschrijden. Daarnaast wordt parkeergelegenheid gerealiseerd. De 56 woningen vallen ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen. De overige functies vallen ruim onder de grenswaarde 100.000 m2 brutovloeroppervlak. Op basis hiervan mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In aanvulling op bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet benodigd.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide NO2 als voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Tabel 6.2 toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 26 oktober 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0013.png"

Tabel 6.2 Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 ter plaatse van het plangebied (bron: nsl-monitoring.nl)

In tabel 6.2 is zichtbaar dat de grenswaarden ter plaatse van het plangebied niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is niet van dusdanige omvang dat hierdoor een overschrijding te verwachten is.

6.8.2 Conclusie

Het bestemmingsplan RIVA zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan RIVA.

6.9 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming (hierna: Wbb). De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.9.1 Plangebied

Het bestemmingsplan RIVA voorziet in gedeeltelijke nieuwbouw waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn. De ontwikkeling omvat daarnaast de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigingen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek).

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond (0,3-0,8 m -mv) van boring 003, met baksteen en metselpuin, licht verhoogde gehalten met zware metalen zijn aangetoond. Deze verhogingen wordt gerelateerd aan de bodemvreemde bijmenging.

In de mengmonsters van de bovengrond van de overige boringen, zonder bijmengingen, is plaatselijk een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. Verder zijn er geen verontreinigingen aangetoond.

In de mengmonsters van de ondergrond (zand en klei, hierin geen bijmengingen) (1,0 – 3,0 m -mv) zijn lichte verhoogde gehalten zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond.

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetoond. De herkomst van deze verontreiniging is onbekend. Waarschijnlijk betreft het een verhoogde achtergrondconcentratie.

Tijdens de veldwerkzaamheden is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld (ter plaatse van de boringen) en in de opgeboorde grond. In het grondmengmonster van boring 003 is (indicatief) geen asbest aangetoond.

6.9.2 Conclusie

In zowel de boven als ondergrond zijn licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond. Asbest is binnen het plangebied niet aangetroffen. Daarnaast is in het grondwater een licht verhoogde concentratie barium aangetoond. Deze licht verhoogde concentraties geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanering.

6.10 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.10.1 Plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft onder meer de realisatie van kwetsbare objecten conform wetgeving op het gebied van externe veiligheid. In het kader van de externe veiligheid zijn nabij de beoogde ontwikkeling een aantal risicobronnen gesitueerd, zie de risicokaart in onderstaande figuur. Het plangebied is hierop weergegeven ter plaatse van de rode stippellijn. Het voorgenomen initiatief zelf is geen risicovolle activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0014.png"

Figuur 6.4 Uitsnede risicokaart, geraadpleegd op 26 oktober 2021

Op de risicokaart is te zien dat:

  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • Het plangebied niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een nabij gelegen transprotroute over de weg en het spoor maar wel ligt binnen het invloedsgebied van een nabij gelegen transprotroute over het water;
  • Het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

6.10.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Tunnelmonden
De afstand van de zuidelijke tunnelmond van de Willemsspoortunnel tot het plangebied bedraagt ca.1,6 kilometer. De afstand van de noordelijke tunnelmond tot de plangrens bedraagt 1,1 kilometer. De effecten bij een calamiteit ter hoogte van de tunnelmonden reiken door deze grote afstanden niet over het plangebied RIVA heen en worden om die reden niet beschouwd.

Station Blaak
Het treinstation Blaak vormt een opening in de Willemsspoortunnel. De gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen kunnen zich door deze opening naar de omgeving manifesteren. Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk op ten minste 350 meter (plangrens) van het station Blaak. Over dit spoortraject worden verschillende gevaarlijke stoffen vervoerd, waardoor deze is opgenomen in het Basisnet. Het plaatsgebonden risico (10-6) is gelegen op een afstand van 1 meter. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering. Daarnaast reiken de effecten, gezien de grote afstand (ruim meer dan 200 meter) tussen het treinstation Blaak en het plangebied, een groepsrisicoverantwoording niet vereist.

6.10.3 Transport gevaarlijke stoffen over water

Plaatsgebonden risico
Over de Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied uitsluitend sprake van binnenvaart. Dit deel van de rivier is aangeduid als een zogenaamde zwarte route, wat wil zeggen dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de vaarroute alleen over het water van de Nieuwe Maas ligt. Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rivier vormt dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen op het land.

Groepsrisico
De afstand tussen begrenzingslijnen van de Nieuwe Maas en het plangebied bedraagt tenminste 150 meter. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ligt ter plaatse van Waterstad zeer ruim (meer dan een factor 2000) onder de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan RIVA zorgt voor een beperkte toename van dit groepsrisico waardoor het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en volstaan kan worden met een beperkte verantwoording.

Verantwoording
Op basis van Artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:

  1. a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  2. b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

In tabel 1-28 van de Handleiding Risicoanalyse Transport is de maximale effectafstand (1% overlijdingskans) per stofcategorie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2199RIVA-va01_0015.png"
Tabel 6.3 Maximale effectafstand (1% overlijdingskans) per stofcategorie (bron: Handleiding Risicoanalyse Transport)

Uit tabel 6.3 blijkt dat alleen in geval van calamiteiten met toxische stoffen, de de maximale effectafstand reikt tot aan het plangebied.

Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een calamiteit bij transport van toxische stoffen er een lekkage ontstaat en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze oxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.

Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

Bij blootstelling aan een toxisch gas is ‘schuilen’ vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Zelfredzaamheid in dit scenario is dus alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Plasbrandaandachtsgebied en veiligheidszone
Langs de Nieuwe Maas/Nieuwe Waterweg is een plasbrandaandachtsgebied gelegen met een breedte van 25 meter vanaf de oever. Een plasbrand wil zeggen dat er bij een ongeval met een schip dat brandbare vloeistoffen vervoerd een plas van deze stof op het water komt te drijven en in brand vliegt. Als deze brandende vloeistof tegen de oever drijft kan schade ontstaan aan de langs de rivier aanwezige bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied moet de gemeente verantwoorden waarom op die locatie wordt gebouwd.

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is een veiligheidszonering voor de oevers van de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg opgenomen (artikel 2.1.10). In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water moet, langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

Gezien de afstand van tenminste 150 tot aan de oevers van de Nieuwe Maas speelt het plasbrandaandachtsgebied voor het bestemmingsplan RIVA geen rol.

6.10.4 Conclusie

Externe veiligheid geeft voor wat betreft plaatsgebonden risico (10-6/jaar) en groepsrisico m.b.t. omliggende risicobronnen geen belemmeringen. Wel is risicocommunicatie van belang en dienen de (mechanische) ventilatiesystemen eenvoudig handmatig uitgeschakeld te kunnen worden. Met het nemen van bovenstaande maatregelen wordt het restrisico aanvaardbaar geacht.

6.11 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen:

  • het behouden en ontwikkelen van natuur;
  • het behouden en herstellen van de biodiversiteit;
  • het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en;
  • het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.

De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.11.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen kerngebieden, (onderdelen van) van binnenstedelijke ecologische verbindingen en/of ambitielocaties gelegen.

6.11.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen).

Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'de Biesbosch', gelegen op circa 18 kilometer afstand van het plangebied. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000 gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te klein van omvang en is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000 gebied te groot. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage met berekening is opgenomen in Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Na berekening van de stikstofdepositie concludeert de AERIUS-calculator dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de voormalige ecologische hoofdstructuur van het Rijk en de provincies. De Nieuwe Maas maakt onderdeel uit van het NNN. Voorliggend bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk op minimaal 150 meter afstand van de Nieuwe Maas. De ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit NNN-gebied. Hiervoor is de ontwikkeling op voldoende afstand gelegen en te beperkt van omvang.

Gelet op het voorgaande kunnen significante effecten van het bestemmingsplan op nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Evenmin kan het bestemmingsplan tot een aantasting van het NNN kan leiden. Om die reden vormt gebiedsbescherming geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan RIVA.

6.11.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Ecologische quickscan
Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets (Bijlage 8 Ecologische quickscan) is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

Uit de ecologische quickscan, bestaande uit een drietal veldonderzoeken uitgevoerd op 17 september 2018, 11 mei 2019 en 14 december 2021) blijkt dat binnen het plangebied geen nestactiviteit of territoriaal gedrag danwel nesten van jaarrond beschermde vogels is aangetoond. Algemeen voorkomende soorten zoals kleine zoogdieren (muizen,konijn, etc.) kunnen wel voorkomen. In het ketelhuis en de opslag (inpandig) zijn aanwijzingen van aanwezigheid van muizen (enkele keutels) aangetoond. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt een algemene provinciale vrijstelling voor deze grondgebonden zoogdieren, de zorgplicht moet wel in acht worden genomen.

Daarnaast kunnen op het dak en in de directe omgeving algemene broedvogels voorkomen. Tijdens de terreininspectie zijn onder andere de kokmeeuw, houtduif en stadsduif waargenomen, deze soorten hebben echter geen binding met het gebouw.

Aangezien in het gebouw op hoogte scheuren in de buitenmuur aanwezig zijn en enkele dilatatievoegen niet (meer) volledig gevuld zijn, waardoor er in- en uitvliegopeningen zijn, is de tussenspouw tussen de bebouwing en de buurtbebouwing in principe geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis etc.). Daarnaast blijkt uit controle en door middel van raadplegen van kaartmateriaal (informatie opdrachtgever) dat de bebouwing zelf niet in spouw is gebouwd waardoor de gevels zelf in principe niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel zou de scheuren en dilatatievoegen toegang kunnen geven tot de tussenspouw, holten in de dakconstructie en/of de verdiepingsvloeren. In de regio zijn in de afgelopen jaren soorten als gewone en ruige dwergvleermuis waargenomen.

Tijdens de inpandige controle en het onderzoek in bereikbare ondiepe openingen, zijn geen waarnemingen gedaan van gebruik van de bebouwing als verblijfplaats door vleermuizen.

Overige beschermde fauna of beschermde flora zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht. Opgemerkt wordt dat vanwege het seizoen beschermde soorten nu niet in het gebied kunnen zijn opgemerkt die op een ander moment wel aanwezig kunnen zijn in het plangebied. In de omringende bomen, kunnen algemene broedvogels tot broeden komen. Ook zouden op het dak de scholekster, stormmeeuw etc. tot broeden kunnen komen. Signalen en restanten hiervan (zoals oude nesten) zijn niet waargenomen. Aangezien de bebouwing geen hellend dak met pannen heeft wordt het pand niet geschikt geacht voor eventueel jaarrond beschermde vogels (huismus en gierzwaluw).

Op 11 mei 2019 heeft een veldbezoek op hoogte plaatsgevonden. Hierbij zijn met een kraan (inclusief inspectiebak) de aanwezige kieren nader geïnspecteerd op geschiktheid als vleermuisverblijf. Hierbij is op een locatie één vleermuis (vermoedelijk een exemplaar van de gewone dwergvleermuis) waargenomen, in de dilatatievoeg die niet meer goed gevuld was. Op overige locaties zijn geen vleermuizen (of sporen van vleermuizen) waargenomen.

Op 14 december 2021 heeft een actualiserend veldbezoek plaatsgevonden, hierbij zijn geen afwijkende waarnemingen gedaan ten opzichte van de veldbezoeken in 2018 en 2019. De bebouwing en potenties voor beschermde soorten zijn in de tussentijd visueel niet gewijzigd. Tijden het veldbezoek op 14 december 2021 is bevestigd dat 4 tijdelijke vleermuiskasten, op de te behouden gevels aanwezig zijn. Deze zijn in augustus 2019 geïnstalleerd. In figuur 6 van de quickscan (Bijlage 8) zijn deze vleermuiskasten weergegeven.

Conclusie
Omdat het gebouw in potentie en door inspectie op hoogte aangetoond geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen (het pand bevat dilatatievoegen naar de tussenspouw en mogelijk doorkruipmogelijkheden tot vermoedelijk onder - in ieder geval gedeelten – van het plat dak) is jaarrond vleermuisonderzoek (conform het vleermuisprotocol 2017) noodzakelijk, om in geval van (gedeeltelijke sloop) en/of renovatie met wijziging aan de gevels en verdiepingsvloeren de aanwezigheid/gebruik van vleermuizen vast te kunnen stellen, welke functie(s) voor welke vleermuissoorten aanwezig zijn.

De bebouwing wordt in potentie niet geschikt geacht voor jaarrond beschermde vogels (huismus, gierzwaluw). Door tijdens de vleermuisbezoeken aandacht te besteden aan evt. overige beschermde soorten kan deze potentie inschatting van de quickscan (niet geschikt) worden getoetst.

Op en nabij de locatie is al verlichting aanwezig. Bij aanpassing van deze verlicht dienen de resultaten van het vleermuisonderzoek hierin mee te worden genomen (in geval sprake is van een foerageer/vliegroute nabij het plangebied).

Nader onderzoek vleermuizen
De aanwezigheid van vleermuizen kon tijdens de quickscan niet worden uitgesloten. In dit kader is nader onderzoek uitgevoerd. Het nader vleermuisonderzoek dat is uitgevoerd in december 2021 is opgenomen in Bijlage 9 Nader onderzoek vleermuizen van de toelichting van dit bestemmingsplan. Op de locatie is meermaals de aanwezigheid van twee vleermuissoorten aangetroffen: de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. De gewone dwergvleermuis is een vooral object/gebouw bewonende soort. Deze soort is in het plangebied tijdens de veldbezoeken met een verblijfplaats, een zomer/paarverblijfplaats (van vermoedelijk een enkel exemplaar gewone dwergvleermuis man), binnen het plangebied aangetroffen. Andere verblijfplaatsen (kraamverblijven en/of winterverblijven) zijn binnen het plangebied niet waargenomen. Buiten het plangebied zijn meerdere (mogelijke) verblijfplaatsen aanwezig.

Daarnaast is ook de ruige dwergvleermuis in en nabij het plangebied waargenomen (hoofdzakelijke boombewoners). Dit betreffen vermoedelijk migrerende exemplaren aangezien de waarnemingen voornamelijk in het najaar zijn gedaan (migratieperiode).

Jaarrond beschermde vogels werden ter plaatse niet verwacht en zijn ook niet aangetroffen.

Voor de gewone dwergvleermuis is een ontheffing Wet natuurbescherming onderdeel Soortbescherming aan de orde. Als gevolg van het planvoornemen gaat namelijk een zomer-/paarverblijf van gewone dwergvleermuis verloren.

Hiervoor is het noodzakelijk om zowel tijdelijke verblijven als definitieve verblijven in de nieuwbouw te realiseren. Een en ander dient nader uitgewerkt te worden in een activiteitenplan, wat als begeleidend stuk bij de ontheffingsaanvraag dient te worden ingediend. De onthefffing is inmiddels verkregen op 8 augustus 2022.

Door de voorbereidingswerkzaamheden buiten deze kwetsbare perioden uit te voeren wordt invulling gegeven aan het Zorgvuldig handelen principe.

6.11.4 Conclusie

Gebiedsbescherming
Uitgesloten wordt dat voorliggend bestemmingsplan geen significante effecten heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast leidt het bestemmingsplan niet tot een aantasting van het NNN. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet van toepassing.

Soortenbescherming
Binnen het plangebied is een een zomer/paarverblijfplaats aangetroffen van de gewone dwergvleermuis. Hiervoor is een ontheffing Wet natuurbescherming onderdeel Soortbescherming aangevraagd en verleend.

Met het daarnaast in acht nemen van de zorgplicht vormt soortenbescherming geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan RIVA.

Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

6.12 Bezonning

Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terrassen of speelplekken.

Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning. De meeste gemeenten hanteren de TNO-norm. Andere gemeenten hebben eigen beleid.

6.12.1 Rotterdams beleid

De gemeente Rotterdam heeft een eigen afwegingskader opgesteld voor bezonning (vastgesteld op 9 september 2021 door de gemeenteraad). In het Afwegingskader bezonning zijn kaders gesteld voor de effecten van bezonning van gevels van bestaande woningen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen die met een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen die 1,5 maal hoger zijn dan de gemiddelde hoogte binnen 1 maal de straal van de hoogte van die ontwikkeling, worden aan een stappenplan getoetst. Dat geldt ook voor nieuwe ontwikkelingen hoger dan 10 meter die liggen op een binnenterrein. Aan de hand van dat stappenplan wordt beoordeeld of de ontwikkelingen voldoen aan de gestelde kaders voor bezonning op bestaande woningen.

Vanuit de Hoogbouwvisie 2019 voor Rotterdam worden aanvullend ook eisen gesteld aan de bezonning van openbare ruimten voor voetgangers. Hierbij gelden zwaardere eisen voor zogenaamde sunspots en representatieve ruimten. Voor de overige openbare ruimten voor voetgangers in de binnenstad geldt een basiskwaliteit met een maximale verslechtering van 2 uur op de data 21 juni en 21 september.

6.12.2 Plangebied

In het kader van voorgenomen planontwikkeling zijn de gevolgen van RIVA voor omliggende woningen, overige gebouwen en buitenruimten middels een bezonningsonderzoek in kaart gebracht (zie Bijlage 10Bezonningsonderzoek). Op basis van het Afwegingskader was een bezonningsonderzoek verplicht.

Uit de resultaten van het bezonningsonderzoek blijkt dat op 21 maart en 21 juni door de nieuwbouw van RIVA extra schaduw ontstaat op enkele gevels van de omringende woongebouwen aan de Bierstraat, Jufferstraat en Wijnbrugstraat. De extra beschaduwing ten gevolge van RIVA bedraagt maximaal 3 uur.

De slagschaduwen als gevolg van woontoren RIVA op de omringende woningen zijn conform het afwegingskader getoetst aan ten minste twee mogelijke bezonningsuren op 21 september.

Alle bestaande woningen op de eerste woonlaag rondom RIVA (met ten minste 2 uur bezonning in de bestaande situatie) hebben op 21 september als gevolg van de nieuwbouw van RIVA nog steeds ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag op de gevel en voldoen hiermee aan het afwegingskader voor bezonning Rotterdam.

De woningen aan de oostgevel van de woontoren “Up:town” hebben minder dan 2 uur zon in de bestaande en nieuwe situatie. De woningen op de onderste woonlaag worden hier niet extra beschaduwd door RIVA. Hierdoor is de afname minder dan 15% en wordt voldaan aan het afwegingskader.

Uit de resultaten volgt eveneens dat op 21 september enkele woningen aan de Bierstraat (o.a. in “Harbour Village”) minder dan 2 uur bezonning hebben. Hierbij is voor een gedeelte ook een bezonningsafname aanwezig ten gevolge van de nieuwbouw van RIVA. Om de bezonningsduur hier inzichtelijk te maken zijn meetpunten toegevoegd op 0,75 cm hoogte in het midden van de buitengevel van een aantal woningen op de eerste woonlaag. Hierbij is de bezonningsduur per woning voor meerdere gevels inzichtelijk gemaakt en uiteindelijk bij elkaar opgeteld. Hierbij is rekening gehouden met tijdstippen waarbij bezonning tegelijkertijd op beide gevels van de woning aanwezig is. Op basis hiervan zijn er twee woningen op de eerste woonlaag aan de Bierstraat die minder dan 2 uur bezonning hebben in de nieuwe situatie en waarbij de afname ten gevolge van de nieuwbouw van RIVA groter is dan 15 %.

Het Afwegingskader bezonning schrijft voor dat bij een afname die groter is dan 15% bij minder dan 2 uur zon per dag, een afweging wordt gemaakt of de voordelen van het nieuwbouwplan opwegen tegen de afname van bezonning van bestaande woningen. Daarbij moet deze afname afgewogen worden tegen de belangen van de nieuwbouw. Hierbij gaat het over een 'proportionele afweging', een 'verdichtingsafweging' en een 'typologische afweging' of een combinatie hiervan.

Proportionele afweging
In de ruime omgeving waarop de bezonningseffecten getoetst zijn -vier 'bouwblokken' en zes torens- zijn er twee woningen zijn die minder dan 2 uur zon ontvangen en het effect van de extra beschaduwing groter is dan 15% als gevolg van dit bestemmingsplan. Dit gaat om twee woningen op de eerste woonlaag van de Bierstraat. Voor deze woningen is sprake van een verslechtering. Daar staat evenwel tegenover dat het bestemmingsplan voorziet in realisatie van 56 nieuwe woningen waaraan grote behoefte bestaat.
Daarbij is verder van belang dat het vigerende bestemmingsplan op deze locatie (bestemmingsplan Waterstad) het realiseren van een highrise hoogteaccent mogelijk maakt. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt: voorliggend bestemmingplan maakt een midrise hoogteaccent mogelijk. De impact van het voorliggend bestemmingsplan voor de omgeving is, beschouwd vanuit dit perspectief, beperkter dan van het vigerende bestemmingsplan.

Verdichtingsafweging
Zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zet Rotterdam samen met andere gemeenten in de regio en regionale overheden in op metropoolontwikkeling. De moderne Rotterdamse binnenstad vormt daarin een hoogstedelijk, internationaal interactiemilieu op de twee oevers van de Nieuwe Maas. Dat betekent dat de binnenstad van Rotterdam wordt gekenmerkt door een grote functiemix, hoge dichtheid, intensief en meervoudig ruimtegebruik, goed openbaar vervoer en een opvallende skyline.
Naar dit unieke milieu voor wonen en werken, is en blijft vraag en daarmee is de binnenstad een logische plek om ook in de toekomst de groei van de stad verder te accommoderen. Rotterdam heeft de opgave en ambitie om nog tot 25.000 woningen toe te voegen aan de binnenstad. De ontwikkeling van RIVA draagt bij aan en is onderdeel van die inzet.

Het Maritiem District is onderdeel van de hoogbouwzone, daarin zet Rotterdam meer specifiek in op verdichting. De locatie bevindt zich in de directe nabijheid van trein- en metrostation Blaak, een belangrijk gegeven voor duurzame verdichting. Dat heeft voor bezonning weliswaar negatieve effecten maar deze worden, gezien de belangen die daar tegenover staan, niet onevenredig geacht.

Typologische afweging
De verdichting vindt plaats in de hoogbouwzone in het hart van de binnenstad. De transformatie van het Maritiem District is de afgelopen jaren ingezet waarbij het gebied voor een deel is getransformeerd van een monofunctioneel kantorengebied naar een gemengd gebied van wonen en werken. Er zijn reeds verschillende hoogbouwprojecten gerealiseerd en geaccordeerd in het gebied.
De middelhoogbouw waar RIVA uit bestaat, is een passende toevoeging aan de reeds aanwezige hoogteaccenten in het gebied. Hiermee ontstaat een gelaagde opbouw van hoogteaccenten in het gebied, die zorgt voor overtuigende dynamiek en logische balans in de hoogbouwstructuur op het Wijnhaveneiland.

6.12.3 Conclusie

Kijkend naar de effecten van bezonning op de omgeving, de bijdrage van de ontwikkeling aan de stedelijke beleidsdoelstellingen en de criteria van proportionaliteit, verdichting en typologie uit het, wordt in deze afweging de ontwikkeling van RIVA op het aspect van bezonning als acceptabel beoordeeld. De nieuwe ontwikkeling voldoet daarmee aan het Afwegingskader.

6.13 Windhinder

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De grondslag voor de beoordeling van het aspect windhinder staat in art. 3.1 Wro, de zorg voor een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar en deze betrekken in de beoordeling nodig.

Tot 2006 waren er een aantal verschillende beoordelingsmethodieken om windhinder en windgevaar in kaart te brengen. Elk met hun eigen grootheden en hun eigen normen. Bijvoorbeeld "de Haagse norm" uitgaande van jaargemiddelde windsnelheden, de TNO-norm, uitgaande van uurgemiddelde snelheden, en de SBR 65/SBR 90, uitgaande van windhinderdagen.

In de in 2006 uitgekomen NEN 8100(opent in nieuw venster)(verwijst naar een andere website) wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed).

In deze norm is een beslismodel weergeven wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn:

  • gebouwen hoger dan 30 meter -> windonderzoek;
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 m -> specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is;
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 m -> specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is.

6.13.1 Plangebied

Voor de beoogde ontwikkeling is een onderzoek naar windhinder en windgevaar uitgevoerd (zie Bijlage11 Windhinderonderzoek).

De resultaten uit het onderzoek hebben het volgende laten zien:

  • In de toekomstige situatie treden vergelijkbare windcondities op als in de bestaande situatie, welke overwegend gekenmerkt worden door windhinderklasse A en B. Deze condities lenen zich uitstekend voor verschillende activiteiten op voetgangersniveau (doorlopen, slenteren en langdurig zitten);
  • In de toekomstige situatie treden verbeterde windcondities op in de Wijnbrugstraat vergeleken met de bestaande situatie. De windcondities worden overwegend gekenmerkt door windhinderklassen B, met een minimale zone windhinderklasse C;
  • De windcondities rondom de hoofdentree (zijde Scheepmakershaven) worden gekenmerkt door windhinderklasse A, welke een veilige situatie creëert voor het gebruik van de entree;
  • Op het parkeerdek gelden windcondities gekenmerkt door windhinderklassen A en B, welke vergelijkbaar zijn met de bestaande situatie. Deze condities voldoen aan het gewenste gebruik van het parkeerdek, namelijk als verkeersfunctie;
  • In de toekomstige situatie treden vergelijkbare windcondities op als in de bestaande situatie in relatie tot de balkons van de belendingen aan de Scheepmakershaven en Bierstraat. De windcondities worden gekenmerkt door windhinderklasse A, welke langdurig verblijf mogelijk maakt op deze buitenruimten;
  • Het bovenbouw volume in de toekomstige situatie zorgt voor beschutting van de dakopbouw van de belending aan de Scheepmakershaven. Deze beschutting zorgt ervoor dat de windcondities aanzienlijk verbeteren ten opzichte van de bestaande situatie, gekenmerkt door windhinderklassen A en B.
  • De windcondities in de toekomstige situatie op het dek van de belending aan de Bier straat worden overwegend gekenmerkt door windhinderklassen A en B. In vergelijking met de bestaande situatie is de zone gekenmerkt door windhinderklasse C lokaal toegenomen, echter blijft deze ruim binnen de gestelde marge van 25%. Hierdoor voldoet deze buitenruimte aan de gestelde criteria;
  • In en rondom het plangebied, en op de beschouwde private buitenruimten geldt geen risico voor windgevaar.

Naar aanleiding van een zienswijze is nader onderzoek naar windhinder t.g.v. het plan RIVA op omliggende gebouwen uitgevoerd (zie Bijlage 12).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van Riva een invloed heeft op de windcondities in het plangebied. Het bouwvolume zorgt voor een blokkade van de wind vanuit de meest voorkomende windrichtingen waardoor lokaal de condities afnemen tussen de naastgelegen torens. Doordat de wind omgeleid dient te worden zien we lokaal wel een lichte toename in windcondities ontstaan aan de zuidwestelijke gevels van Red Apple en de Waterstadtoren. Gekeken naar de kenmerken van de buitenruimten gelegen aan bovengenoemde gevels wordt het aannemelijk geacht dat de lichte toename in windcondities geen afbreuk doet aan het comfort op deze buitenruimten.

6.13.2 Conclusie

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan RIVA mogelijk maakt, leiden over het algemeen tot vergelijkbare of verbeterde windcondities ten opzichte van de huidige situatie. Alleen de windcondities in de toekomstige situatie op het dek van de belending aan de Bierstraat en aan de zuidwestelijke gevels van Red Apple en de Waterstadtoren verslechtert iets. Aangezien deze verslechtering ruim binnen de gestelde marge valt wordt voldaan aan de gestelde criteria. Hiermee vormt windhinder geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan RIVA.

6.14 Duurzaamheid

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

Duurzame energie
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energie neutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).

Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Duurzaam bouwen
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het Laurenskwartier:

  • Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
  • Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
  • Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
  • Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
  • Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
  • Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

Groene daken
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

6.14.1 Plangebied

Het gebouw wordt op het warmtenet worden aangesloten. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid om zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet en daarmee een substantiële bijdrage te leveren aan de doelstelling om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Daarnaast wordt hiermee energie bespaard.

Het dak van de nieuwbouw zal worden uitgevoerd met een sedum dak. Tevens wordt groen toegepast aan de gevels en op de vijfde verdieping. Dit draagt bij aan de opvang van regenwater en stofdeeltjes. Daarnaast wordt in het kader van waterberging in het plan een retentie dak gerealiseerd op het achterdek van de huiskamerlaag (5e verdieping). Het retentie dak heeft een buffercapaciteit van 40,75 m3 (= waterbergingscapaciteit gebaseerd op volume van 5 cm over gehele kaveloppervlak). Het retentie dak wordt gevoed door hemelwater op het voor- en achterdek op de huiskamerlaag als ook door hemelwater vanaf het dak van de bovenbouw op de 20e verdieping. Voor de lediging wordt gebruik gemaakt van een Smart Flow Control (SFC). Dit is een computergestuurd systeem, dat via een internetverbinding kennis neemt van gepatenteerde weersvoorspellingen en het systeem bij verwachte regenval voortijdig naar rato ledigt zodat er weer bergingscapaciteit beschikbaar is bij regenval. Op die manier wordt het water zo lang mogelijk vastgehouden en pas geloosd als er nieuwe bergingscapaciteit benodigd is (meest duurzaam).

6.14.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt wordt gerealiseerd in lijn met het gemeentelijke duurzaamheidbeleid.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017-2021, wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Gelet op het voorgaande is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Om een nieuwbouwproject draagvlak te geven in zijn omgeving is het participatietraject in toenemende mate van belang. Input uit de omgeving kan meegenomen worden in de vervolgfases van het ontwerp of er kan rekening mee worden gehouden bij de realisatie van het project. De voorgenomen ontwikkeling maakt deel van het Maritiem district. Aangezien het Maritiem district een dynamisch stukje Rotterdam is met veel nieuwbouwontwikkelingen is de gemiddelde bewoner goed op de hoogte van het bestemmingsplan, aankomende nieuwbouwontwikkelingen en zijn of haar rechten in dit kader. Hoewel bewoners op de hoogte zijn, wordt ten behoeve van de ontwikkeling RIVA nog nader aandacht besteedt aan het participatietraject.

Gezien het karakter van het Maritiem district organiseert de gemeente elk jaar een grootschalige inloopavond waarin alle nieuwbouwprojecten worden getoond door de initiatiefnemers en de gemeente het totaalbeeld laat zien. Ontwikkelaar Stebru is van 2019 t/m 2022 met het project RIVA aanwezig geweest bij dit event te tonen, behalve in 2021 toen het event wegens COVID-19 geen doorgang vond. In hoofdzaak waren de reacties veelal positief vanwege het spraakmakende ontwerp en de beperkte hoogte van RIVA. Dit komt mede doordat een deel van de aanwezige personen geïnteresseerd was. Af en toe was er een specifieke terugkoppeling zoals overlast tijdens de bouw, de bereikbaarheid van de wijk of het parkeren op straat. De parkeerbehoefte is aangetoond met een mobiliteitsonderzoek en de parkeerplaatsen worden inpandig gerealiseerd.

Naast deze events zijn alle directe buren rondom RIVA benaderd voor een één-op-één gesprek. Zo zijn gesprekken gevoerd met afgevaardigden van de VvE's van Harbour Village (Vestia), Waterstadtoren (particulier), Terraced Towers (CBRE) en de eigenaren van beide buurpanden aan de Scheepmakershaven (Sipkema respectievelijk Woonstad). Ook hier waren er veel positieve reacties op het ontwerp. Daarnaast waren er ook vragen over bezonning en wind. Deze onderwerpen zijn onderzocht en toegestuurd naar de directe buren die hier behoefte aan hadden. Andere gesprekken spitsten zich toe op specifieke onderdelen, zoals de bereikbaarheid van het eigen pand tijdens de realisatie van RIVA of de fysieke aansluiting van RIVA op hun eigen bezit. Dit heeft een hoop informatie opgeleverd die gebruikt kan worden tijdens de realisatie van RIVA.

9.2 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de aan de gebruikelijke vooroverlegpartners van de gemeente Rotterdam.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Riijnmond, Luchtverkeersleiding Nederland en de afdeling monumenten van de gemeente Rotterdam hebben hierop gereageerd. Hierbij hebben zij aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan RIVA.

De overige vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen op het plan kenbaar gemaakt.

9.3 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van vrijdag 14 oktober 2022 gedurende een periode van zes weken (dus tot en met donderdag 24 november 2022) ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging zijn door zeven reclamanten zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in Bijlage 13 samengevat en beantwoord. Tevens is aangegeven of de zienswijze aanleiding vormt het bestemmingsplan aan te passen.

9.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlagen

Bijlage 1 Vormvrije Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbesluit

Bijlage 3 Parkeerbalans Verkeersgeneratie Riva

Bijlage 4 Archeologische Plantoets

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Stikstof Rapportage Riva

Bijlage 8 Ecologische Quickscan

Bijlage 9 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 10 Bezonningsonderzoek

Bijlage 11 Windhinderonderzoek

Bijlage 12 Nader Onderzoek Windhinder

Bijlage 13 Zienswijzenrapportage Riva