Terbregseveld/Warmoeziersstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 21-12-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Terbregseveld/Warmoeziersstraat met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2214Warmoezier-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.7 Archeologisch monument
Monument als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet.
1.8 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.10 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.11 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 BestemmingsvlakBestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.14 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 Bouwgrens
De grens van een Bouwvlak.
1.16 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw of dakkapel breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag beschouwd.
1.17 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.19 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.21 Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.22 Dakterras
Een voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk.
1.23 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.
1.26 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.28 Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter.
1.29 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.30 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.31 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.32 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.
1.33 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
- c. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.34 Rijbaan
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.
1.35 Rijstrook
Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
1.36 Souterrain
Een gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen gebruiksruimte van een gebouw.
1.37 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.38 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.39 Tuinhuis
Een bijgebouw dat in hoofdzaak bedoeld is voor het opbergen van materieel bedoeld voor het gebruik en onderhoud van een tuin.
1.40 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.41 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers, e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.42 Wet geluidhinderWet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden, waaronder het beweiden door dieren;
- b. ontsluitingswegen en -paden en waterlopen;
- c. alsmede voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voetpaden en watergangen;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': in-/uitritten ten behoeve van woningen;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - entreevoorziening': centrale entreevoorzieningen ten behoeve van de woningen binnen het plangebied;
- d. groen ogende halfverharding aansluitend aan de strook met bestemming 'Verkeer -Verblijfsgebied' met een totale maximale breedte van 0,75 meter aan beide kanten.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals, keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - entreevoorziening' :
- 1. erf- of perceelafscheidingen, waarvoor de maximum bouwhoogte 1 m bedraagt;
- 2. brievenbussen en (video)intercom-installaties.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is per woning maximaal 1 in-/uitrit toegestaan.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. water;
- c. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming;
5.2 Bouwregels
Op de voor Tuin bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
- a. uitstekende delen, geen gebouwen zijnde, aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming, met dien verstande dat deze tot maximaal 0,5 m binnen de bestemming Tuin mogen reiken;
- a. overige in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren en gebouwde terrassen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
- 1. gebouwde terrassen: 0,2 m boven maaiveld;
- 2. erfafscheidingen: 1m;
- 3. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3m
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'erf': per bouwperceel maximaal één tuinhuis met dien verstande dat de maximum oppervlakte van een tuinhuis 30 m2 bedraagt en de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van een tuinhuis ten behoeve van bewoning of parkeren is niet toegestaan;
- b. het dak van een tuinhuis mag niet worden gebruikt als dakterras.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
- c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - entreevoorziening': centrale entreevoorzieningen ten behoeve van de woningen binnen het plangebied;
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
- a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - entreevoorziening':
- 1. erf- of perceelafscheidingen, waarvoor de maximum bouwhoogte 1 m bedraagt;
- 2. brievenbussen en (video)intercom-installaties.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals, keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits:
- a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
- c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
- d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
- e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.3 ter zake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning
Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang.
10.2 Bouwregels
Op de voor ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' niet worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
12.2 Geluidsgevoelige objecten
Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst aan het op dat moment geldende beleid.
14.2 Voorwaardelijke verplichting bodem
Het gebruik en het bouwen ten behoeve van de bestemmingen Tuin en Wonen, is ter plaatse van de volgende aanduidingen uitsluitend toegestaan voor zover naar het oordeel van het bevoegd gezag is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. voor het gebruik en het bouwen ten behoeve van de bestemmingen Tuin en Wonen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - asbest', dient door de aanvrager een nader asbestonderzoek conform NEN 5707 te zijn overlegd waaruit de ernst en omvang van de sterke asbestverontreiniging te plaatse van inspectiegat 34 blijkt en waarin gelijktijdig asbestonderzoek is uitgevoerd rondom het asbestdak, beide als bedoeld in het verkennend asbestonderzoek behorende bij dit bestemmingsplan;
- b. voor het gebruik en het bouwen ten behoeve van de bestemmingen Tuin en Wonen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodem', dient door de aanvrager een nader bodemonderzoek conform NTA 5755 te zijn overlegd waaruit blijkt of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming;
- c. uit de conclusies van de rapporten als genoemd onder a en b dient te blijken dat de betreffende onderzoeken de bestemmingen Tuin en Wonen niet in de weg staan en voorts dienen eventuele, te treffen maatregelen volgend uit deze rapporten in acht te worden genomen.
14.3 Voorwaardelijke verplichting ecologie
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen verleent het bevoegd gezag niet eerder een omgevingsvergunning dan nadat door aanvrager een rapport is overlegd waarin, ter beoordeling door het bevoegd gezag:
- a. onderzoeksresultaten zijn opgenomen met betrekking tot het daadwerkelijk voorkomen van roofvogels en uilen, huismus, ringslang, boommarter, steenmarter en vleermuizen, allen als bedoeld in de quick scan ecologie behorende bij dit bestemmingsplan, binnen het plangebied, en
- b. eventueel te nemen noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen met het oog op de gunstige staat van instandhouding van soorten zijn aangegeven, en/of
- c. afschriften zijn bijgevoegd van, op grond van het onderzoek als bedoeld onder a, eventueel noodzakelijk gebleken, verleende ontheffingen grond van de Wet natuurbescherming.
14.4 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Terbregseveld/Warmoeziersstraat'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Twee eigenaren in het Terbregseveld hebben plannen voor woningbouw, ter vervanging van een (voormalig) kassencomplex en een volkstuinencomplex. Voor het grotere gebied Terbregge, waar het Terbregseveld onderdeel vanuit maakt, heeft de gemeente in 2019 een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dat bestemmingsplan zijn echter geen mogelijkheden voor woningbouw opgenomen, waardoor de ontwikkeling niet zonder meer mogelijk is.
Eén van de twee eigenaren, heeft na de vaststelling van dat bestemmingsplan beroep ingesteld. Aanleiding was dat er in het kader van dat bestemmingsplanproces al was verzocht aan de gemeente om op de woningbouwplannen in te spelen. Het ging op dat moment om een ontwikkeling van 3 woningen op de percelen kadastraal bekend gemeente Hillegersberg, Sectie B, 2559 en 4194.
Nadat de gemeente op de zitting aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft aangegeven dat zij deze ontwikkeling in het bestemmingsplan mee had moeten nemen, heeft de Afdeling dit standpunt overgenomen en het bestemmingsplan 'Terbregge' uit 2019 voor de betreffende percelen vernietigd. In samenhang daarmee, heeft de Afdeling de gemeente opgedragen een nieuw besluit.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt op het ontstane gat in het bestemmingsplan 'Terbregge' uit 2019 ingespeeld en worden ter plaatse de 3 woningen mogelijk gemaakt.
De beoogde ontwikkeling is in de tussentijd uitgebreid, doordat in samenhang met de eerste drie woningen op een naastgelegen perceel van een voormalig kassencomplex nog 4 woningen beoogd zijn.
Dit bestemmingsplan maakt per saldo 7 nieuwe woningen mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling beschreven, getoetst (op beleidskaders en omgevingsaspecten) en juridisch-planologisch mogelijk gemaakt (in de regels en de verbeelding).
In aanloop naar dit bestemmingsplanproces heeft de gemeente Rotterdam voor ontwikkeling een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Daarin is beschreven en vastgelegd binnen welke kaders de ontwikkeling door de gemeente akkoord is bevonden. Deze Nota van Uitgangspunten is opgenomen als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan en kent een grote ruimtelijke component, met uitgangspunten ten aanzien van landschap en stedenbouw. Die uitgangspunten zijn door vertaald in dit bestemmingsplan, wat de juridische basis vormt om op een later moment de omgevingsvergunningen aan te kunnen vragen en af te kunnen geven.
Figuur 1.1 luchtfoto Terbregseveld
1.2 Gekozen Planopzet
Dit nieuwe bestemmingsplan dient drie doelen. Eerst wordt de beoogde ontwikkeling beschreven, zodat duidelijk wordt welk toekomstbeeld wordt nagestreefd. In de tweede plaats wordt de ontwikkeling in dit bestemmingsplan getoetst en onderzocht, waarbij zowel beleidskaders als omgevingsaspecten aan de orde komen. Tot slot wordt de beoogde ontwikkeling juridisch mogelijk gemaakt met de combinatie van planregels en verbeelding die onderdeel uitmaken van dit plan. Zij vormen samen het juridisch bindende deel waaruit blijkt welke functies en welke bebouwing straks - na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan - toegestaan zijn.
Het bestemmingsplan is, anders dan de genoemde NvU, een publiekrechtelijk instrument. De NvU vormt de onderbouwing voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Om tot vaststelling van dit bestemmingsplan te komen worden de daarvoor geldende wettelijke en gemeentelijke procedures gevolgd, met als hoofddoel om aan te tonen dat het plan haalbaar is en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het Terbregseveld bevindt zich aan de noordzijde van de gemeente Rotterdam en is onderdeel van een belangrijk Rotterdams landschap, de Rottewig. Het Terbregseveld is een van de karakteristieke velden langs de Rotte, zoals ook het Ommoordse Veld.
Figuur 1.2 schets regiogebied Terbregge
Langs het Terbregseveld wordt momenteel de A16 Rotterdam aangelegd. Deze zorgt voor verbinding tussen de bestaande A16 en A13. Figuur 1.3 geeft een beeld van de toekomstige ligging van deze snelweg. Het plangebied is op deze figuur globaal weergegeven.
Figuur 1.3 Ligging A16 Rotterdam ten opzichte van het globale plangebied
Het plangebied zelf bevindt zich in de zuidwesthoek van het Terbregseveld. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.4. Daaruit is af te lezen dat het plangebied aan de westzijde wordt begrensd door bestaande woonbebouwing. De oostzijde wordt begrensd door de bestaande watergang. Aan de noord- en zuidzijde vormen de kadastrale grenzen de begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.4 begrenzing en plattegrond planontwikkeling
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied is op 28 mei 2019 het bestemmingsplan 'Terbregge' vastgesteld. Dit is nadien echter via een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deels vernietigd, zoals beschreven in paragraaf 1.1.
Dit maakt dat het bestemmingsplan deels in werking is getreden, zoals af te lezen is uit figuur 1.5. Het vernietigde deel van het bestemmingsplan is op deze figuur als een witte vlek te zien, waarmee duidelijk wordt dat dat bestemmingsplan op die locatie niet van toepassing is.
De overige gronden, waarvoor dat bestemmingsplan wel van toepassing is, zijn bestemd als 'Agrarisch' met de aanduiding 'glastuinbouw', waarmee naast andere vormen van agrarische bedrijfsvoering ook glastuinbouw is toegestaan. Het ontbreken van een bouwvlak maakt echter dat er ter plaatse geen kassen (meer) gebouwd kunnen worden. Deze zijn ter plaatse eerder al gesloopt.
Naast bovengenoemde enkelbestemmingen geldt de dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3. De gevolgen van deze bestemming en de toetsing aan relevante waarde is toegelicht in paragraaf 3.3.1 Archeologie.
Figuur 1.5 vigerend bestemmingsplan 'Terbregge' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het deel waar het bestemmingsplan 'Terbregge' vernietigd is, geldt nu opnieuw het voorgaande bestemmingsplan. Dit betreft het plan 'Terbregge-Oost', zoals vastgesteld op 29 januari 2009. Op basis daarvan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Volkstuinen', 'Agrarisch gebied' en 'Verblijfsgebied'.
Figuur 1.6 vigerend bestemmingsplan 'Terbregge-Oost'(bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De bestemmingen uit deze twee bestemmingsplannen, maken het realiseren van een woningbouwproject niet mogelijk. Voorliggend plan dient om de te voorzien in de benodigde bestemmingswijziging hiervoor.
Naast het bovengenoemde plan zijn nog enkele bestemmingsplannen vigerend op deze locatie namelijk:
- Parapluherziening parkeernormering, onherroepelijk (14-12-2017);
- Parapluherziening biologische veiligheid, onherroepelijk (14-06-2018);
- Parapluherziening evenementen, vastgesteld (03-02-2022).
Hoofdstuk 2 Beleid
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, getoetst aan de ruimtelijk relevante beleidskaders op zowel Rijksniveau, provinciaal niveau als gemeentelijk niveau.
Met deze toetsing wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke beleidsdoelen op de verschillende overheidsniveaus. Andersom kan het ook zo zijn dat er uit deze beleidstoetsing criteria naar voren komen die in dit bestemmingsplan geborgd moeten worden, om ervoor te zorgen dat daar bij de uiteindelijke ontwikkeling van het gebied aan voldaan wordt.
De betreffende beleidsdocumenten worden in dit hoofdstuk per overheidsniveau behandeld en per beleidsdocument is een conclusie opgenomen.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Vastgesteld 11 september 2020
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-winsituaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- 3. afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
Dit bestemmingsplan zet in op (her)ontwikkeling van het buitengebied Rotterdam en Terbregge. Hierbij wordt gekozen voor een landschappelijke inpassing van de te realiseren woningen. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de NOVI om kenmerken en identiteit van een gebied centraal te stellen.
Voor een buitengebied als Terbregseveld, is er daarnaast sprake van een aanzienlijk deel aan groen binnen de gehele ontwikkeling, waarmee de verbinding wordt gelegd met bestaande structuren en het omringende gebied. Hiermee wordt het mogelijk prettig te verblijven en te bewegen door het plangebied. Daarnaast worden er ook een fiets- en voetgangersverbinding gerealiseerd die het gebied ook vanuit de omliggende wijken goed toegankelijk en doorkruisbaar maakt. Dit raakt aan de doelstelling uit de NOVI om een leefomgeving na te streven die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen.
Het plan draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie en energietransitie en houdt met bovenstaande kenmerken rekening met de afwegingsprincipes van het nationaal beleid.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de NOVI.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In werking getreden op 30 november 2011, laatste gewijzigd per 1 december 2020
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk, buisleidingen en militaire objecten.
Toetsing
Bij de toetsing aan het Barro is de ligging van het plangebied het uitgangspunt. De zaken die in het Barro geregeld c.q. beschermd zijn, zijn namelijk veelal locatiegebonden. Uit de kaarten behorend bij het Barro, komen ter plaatse van het plangebied geen beschermde objecten of structuren naar voren.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met het Barro.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017
Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat meer dan 11 woningen en andere stedelijke functies groter dan 500 m2 bvo doorgaans worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is afhankelijk van de huidige planologische mogelijkheden.
Wanneer er met een nieuw bestemmingsplan geen nieuw planologisch ruimtebeslag wordt mogelijk gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet een bestemmingsplan in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functies en die onder het vorige plan mogelijk was.
Toetsing
Binnen deze ontwikkeling is niet te spreken van een stedelijke ontwikkeling en wordt de ondergrens van 11 woningen binnen dit plan niet overschreden. Verdere toetsing is daarom niet noodzakelijk.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd, maart 2022)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
- 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
- 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Wonen: Voorzien in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur.
Uitgangspunten van dit provinciaal beleid die van belang zijn voor deze ontwikkeling zijn:
Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte: De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert: de juiste woning op de juiste plek (en op het juiste moment). Dat gaat allereerst over voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. De toevoeging en onttrekking van woningen moet bijdragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over de ruimtelijke ordeningskant van het wonen: het wonen zo situeren dat het - in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving - bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame langetermijnstrategie.
Verstedelijking: de provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- 1. Bouw naar behoefte;
- 2. Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- 3. Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties;
- 4. Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- 5. Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.
Toekomstbestendig bouwen: De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate):
- 1. energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien;
- 2. klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland;
- 3. uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken;
- 4. circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst;
- 5. gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
Ruimtelijke kwaliteit: De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde.
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in standhouden van de specifieke waarden.
Toetsing
Deze ontwikkeling biedt ruimte aan maximaal 7 woningen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de provincie in het voorzien van voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. In het provinciaal beleid wordt onderbouwd dat de gemeente Rotterdam een grote woningbehoefte heeft. De woningen die mogelijk worden gemaakt liggen binnen bestaand bebouwd gebied en sluit hierbij aan bij de verstedelijkingsambitie van de provincie. Het toevoegen van woningen in een prettige, gezonde en veilige leefomgeving geeft invulling aan de visie.
2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd, maart 2022)
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
- aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
- 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
- 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
- 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
- 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën bedoeld in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
- 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied
- 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
- 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
- de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
- het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
- de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
Artikel 6.9d Beschermingscategorie 2 Groene buffers
- 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord
- 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;
- de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;
- de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;
- de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
Figuur 2.1 kaart 14, Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
Kwaliteitskaart: Laag van stedelijke occupatie
Stads- en dorpsranden
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
De kwaliteit van het front (contrast)
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
De kwaliteit in de overlap (‘contract’)
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.2 uitsnede kaart en legenda mate van stedelijke occupatie
Toetsing
Het plangebied is op de kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' aangemerkt als , beschermingscategorie 2 groene buffer en als beschermingscategorie 3 buitengebied.
Dit betekent in het kader van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen de cat. 2 gebieden moet er extra rekening worden gehouden met soortenbescherming en andere ecologische aspecten. Voor buitengebieden moet een motivering van de volgende kwaliteiten aanwezig zijn: aansluiting huidige structuur, relatie tot buitengebied, het groene karakter en de samenhang met functies en de herkenbaarheid en ontstaansgeschiedenis. Deze aspecten worden binnen voorliggend plan uitgebreid onderbouwd door middel van kaartbeelden en tekst in hoofdstuk 4. Gezien deze tekstuele en visuele onderbouwing wordt geacht voldoende te hebben gemotiveerd in het kader van deze beschermingscategorieën. De ecologische aspecten worden onderbouwd in paragraaf
De percelen zijn momenteel bestemd als agrarisch gebied, echter zijn deze niet meer functioneel in gebruik. Het inpassen van woningen met een brede opzet en het behouden van de huidige natuurfunctie van het gebied, maakt dat het past binnen de huidige structuur. Er is binnen dit plan sprake van inpassen. Dit past dan ook binnen de kaders voor het uitbreiden van stads-en dorpsranden zoals gesteld binnen de provinciale verordening.
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de provinciale kwaliteitskaart en de daarbij opgenomen richtpunten. In bovenstaand figuur is daar een uitsnede van opgenomen. Door middel van de bijgevoegde onderbouwing en vormgeving in voorliggend bestemmingsplan geeft voldoende inpassingsvormen voor de bestaande structuur en landschappelijke kwaliteiten. In hoofdstuk 4, planbeschrijving komen deze aspecten grondig aan bod. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Dit sluit aan bij de mate van stedelijke occupatie in dit gebied en vind daarom de juiste inpassing aan en rond het bestaande gebied.
Conclusie
- Er wordt geen gebruikt gemaakt van een ontheffing van de provincie.
- Het plan bevat ruimtelijke ontwikkelingen.
- Het plan ligt in bestaand stads- en dorpsgebied.
- Het plan voldoet aan artikel 6.9 "Ruimtelijke kwaliteit" van de Omgevingsverordening.
- Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats binnen beschermingscategorie 1 of 2 (zie Artikel 6.9. Omgevingsverordening).
- Er is sprake van inpassen.
- De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.
- Door de ruimtelijke ontwikkeling worden geen wezenlijke kenmerken en waarden significant aangetast (van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen).
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam - De Veranderstad, Werken aan een Wereldstad Voor Iedereen
Iedereen
Vastgesteld op 2 december 2021 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe visie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening. Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei.
Figuur 2.3. De Koers van Rotterdam (bron: Omgevingsvisie Rotterdam)
De Omgevingsvisie gaat uit van 5 perspectieven compact, inclusief, duurzaam, gezond en productief. Mede aan de hand daarvan worden in de Omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
- 1. Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen;
- 2. Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer;
- 3. Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken;
- 4. Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar w grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties;
- 5. Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening;
Er is daarnaast een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.
Toetsing
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de doelen uit de Rotterdamse Omgevingsvisie. In de openbare ruimte is er veel aandacht voor fiets- en voetgangersverbindingen en groen. Deze combinatie van fysieke inrichting maken dat het plangebied de verbinding tussen het centrum en de stadsdelen versterkt wordt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de Omgevingsvisie.
2.3.2 Woonvisie Rotterdam
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat;
woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden;
energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.
De basis op orde houden door:
het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt;
woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken.
2.3.3 Addendum Woonvisie 'Thuis in Rotterdam' (2019)
Met het Rijk is eind 2018 voor de metropoolregio Rotterdam/Den Haag een actieplan vastgesteld waarmee het Rijk en de regio versneld aan de behoefte van 100.000 woningen in de periode tot 2020-2025 willen voldoen.
In 2019 ondertekende de gemeente samen met andere regiogemeenten, de Maaskoepel, de woningcorporaties en de Provincie Zuid-Holland het Regioakkoord, met daarin woningmarktafspraken voor de regio als geheel en gemeenten afzonderlijk. Dit regioakkoord vormt de basis voor het Addendum Woonvisie 2030.
Het Addendum vervangt de teksten over de ontwikkeling van de woningvoorraad en duurzaam bouwen in de Woonvisie 2030. De Agenda 2022 in het Addendum vervangt de Agenda 2022 in de Woonvisie 2030. De nieuwe agenda bevat meer maatregelen voor de korte termijn.
De kern van het Addendum Woonvisie 2030 is de realisatie van duizenden extra nieuwbouwwoningen en het verminderen van de sloop van woningen. Ook is in het Addendum meer aandacht voor het betaalbaar verduurzamen van woningen. Met het Addendum wil de gemeente de woningvoorraad in Rotterdam nog beter laten aansluiten bij de behoefte van Rotterdammers. Met de huidige woningvoorraad lukt dit nog niet goed.
Nu valt 69 procent van de woningen in de sociale sector (huur en koop) en 31 procent in het middensegment of hoger (huur en koop). De gemeente wil dat er meer evenwicht in het woningaanbod komt. De hiervoor genoemde verhouding in de woningvoorraad komt namelijk niet overeen met de samenstelling van de Rotterdamse bevolking, waar steeds meer mensen een hogere opleiding en inkomen hebben. Uit het woningbehoefteonderzoek dat de gemeente samen met de andere gemeenten in de regio heeft uitgevoerd blijkt dat er in Rotterdam dan ook een tekort is in het middensegment en het hogere segment, terwijl er juist een overmaat is in het sociale segment. Met alle ingrepen die in het Addendum zijn beoogd zal in Rotterdam in 2030 ongeveer 58 procent van de totale woningvoorraad sociaal zijn. In absolute aantallen blijven er altijd meer sociale woningen dan huishoudens in de sociale doelgroep.
Stadsbreed is tot en met 2025 de leidraad voor nieuwbouw (zoals opgenomen in het Coalitieakkoord 2022 – 2026) de volgende segmentering: 20% in het sociaal segment, 35% in het middensegment, 30% in het hoger segment en 15% in het topsegment.
Toetsing
Met het bestemmingsplan worden 7 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om vrijstaande woningen te bouwen. Deze dragen bij aan de woningbehoefte in Rotterdam.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de Woonvisie.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plangebied
3.1 Huidig Gebruik
De Rottemeren en het Rottelint behoren tot de meest bezochte buitenstedelijke groengebieden van Rotterdam. Het gebied maakt onderdeel uit van de regionale groen- en waterstructuur en voorziet in een belangrijke recreatieve behoefte.
Figuur 3.1 luchtfoto huidig gebruik plangebied
Terbregge bestaat uit een zone langs de Rotte met lintbebouwing (A), een verdichte kern bij de brug over de Rotte (B), lintbebouwing aan de Terbregseweg en Ommoordseweg (C) de grootschalige woonwijk Nieuw Terbregge (D) en het open en agrarische Terbregseveld (E). Qua schaal en sfeer bestaat een duidelijk onderscheid tussen de lintbebouwing, het open en agrarische Terbregseveld, de verdichte kern van Terbregge en de woonwijk Nieuw Terbregge.
Figuur 3.2 kaartbeeld structuurgebieden
3.2 Stadsgezichten, Monumenten En Landschap
3.2.1 Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium - Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van een bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachtsgebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouw- aandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Desbetreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming.
Beeldbepalende objecten (BO)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.
3.2.2 Cultuurhistorische Verkenning Terbregge
In 2018 is ten behoeve van het bestemmingsplan een cultuurhistorische verkenning opgesteld (Evelien van Es, i.o.v. gemeente Rotterdam, Rotterdam 2018). De cultuurhistorische verkenning geeft de volgende waarderingen:
Figuur 3.3 waarderingskaart - Cultuurhistorische verkenning Terbregge
De cultuurhistorische verkenningen met hun waarderingen en aanbevelingen worden gebruikt als afwegingskader bij (her-)ontwikkelingen en als input voor beschermende maatregelen in bestemmingsplannen. Het Terbregseveld heeft de waardering voor beeldbepalende open ruimte en groen.
3.2.3 Waardering Landschappelijke ondergrond
Voor de wijk Terbregge geldt dat de landschappelijke ondergrond nog steeds het huidige aanzien van het gebied bepaalt, wat in sterke mate bijdraagt aan de identiteit van Terbregge.
- Van bijzondere waarde is de landschappelijke compositie van de hoger gelegen meanderende zone langs de Rotte met middeleeuwse polderrelicten en de laaggelegen negentiende-eeuwse droogmakerij. Het hoogteverschil is duidelijk waarneembaar en daarmee ook het onderscheid tussen twee historische inpolderingssystemen.
- Waardevol is de lintbebouwing als verkavelingswijze, die kenmerkend is voor de middeleeuwse ontginning. De onbebouwde zones tussen de clusters met verdichte lintbebouwing bieden zicht op de negentiende-eeuwse polder.
Een meer specifieke beschrijving voor de landschappelijke kenmerken van het plangebied en hoe daar bij de ontwikkeling rekening mee wordt gehouden, is opgenomen in 4
3.2.4 Waardering structuurelementen en open ruimten
Waardevolle structuurelementen vormen de ruimtelijke dragers van Terbregge. Waardevolle open ruimten zijn de belangrijkste ontmoetingsplekken.
- Zeer waardevol zijn de Rotte en de Bergse Linker Rottekade, omdat ze het gebied in hoge mate structureren. Deze structuurelementen reiken als lange lijnen over de grenzen van het gebied.
- Waardevol is de ontginningsas Terbregseweg die met name door de verplaatsing van de brug over de Rotte een nog sterkere structurerende rol heeft gekregen.
- Bijzonder waardevol is de groene zone langs de Rotte en Bergse Linker Rottekade. Deze zone met oever, kade, talud en kwelsloten maakt deel uit van de groene hoofdstructuur die Terbregge met aangrenzende wijken en gemeenten verbindt en vormt nog steeds een sterke referentie naar het oorspronkelijke karakter van Terbregge.
- Van grote waarde is de open ruimte tussen de woningen in de lintbebouwing aan de Bergse Linker Rottekade, waardoor steeds zicht is op het achterliggende polderlandschap.
- Waardevol is het open polderlandschap in het noorden van Terbregge dat als enige nog duidelijk herinnert aan de negentiende-eeuwse droogmakerij Prins Alexanderpolder.
Een meer specifieke beschrijving van de structuurelementen in het plangebied en hoe daar bij de ontwikkeling rekening mee wordt gehouden, is opgenomen in 4.
3.2.5 Waardering objecten
Binnen het plangebied zijn geen aangewezen monumenten of beschermde stadsgezichten aanwezig. Ook beeldbepalende objecten bevinden zich niet binnen het plangebied. Wel is een beeldbepalend object nabij het plangebied aanwezig. Dit betreft Het Blok (Bergse Linker Rottekade 310-314/Kwekerijstraat 1-18/Landstraat 2-30/ Rietstapstraat 1-36/Warmoeziersstraat 2-32). Dit betreft een buurtje met woningwetwoningen uit 1936-1939. Deze woningen voldeden voor die tijd aan moderne eisen, wat onder anderen inhield dat er afzonderlijke vertrekken waren zoals een woonkamer, keuken en meerdere slaapkamers. De waardering van deze woningen heeft met name betrekking op de bouwstijl en de (destijds) moderne indeling van deze woningen. Dit bestemmingsplan en de ontwikkeling die daarmee mogelijk wordt gemaakt, doen daar geen afbreuk aan.
3.2.6 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Archeologie
3.3.1 Archeologie
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.
Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodem ingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is d bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Er is sprake van een verwachtingswaarde voor archeologie binnen het plangebied. Er is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 van toepassing. Hierbij is er sprake van een bouwverbod bij werkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter onder het maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 100 vierkante meter.
3.3.2 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Opzet Van Het Plan
De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied en de gewenste ontwikkelingen. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan zijn de twee oude bestemmingsplan (Terbregge) en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal net als de vorige bestemmingsplannen gedetailleerd van aard zijn.
4.2 Bestaande Situatie
Historische ontwikkeling
De middeleeuwse veenontginning en de negentiende-eeuwse droogmakerij zijn bepalend geweest voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied en de ruimtelijke thema’s die bijdragen aan de identiteit van Terbregge en omgeving. Het gebied was een nat veen- en moerasgebied met veel grillig stromend water. Hoger gelegen veenbulten en een makkelijke oversteekbaarheid bepaalden de locatie van een brug. Dit was de enige plek tussen Gouda en Zevenhuizen waar het water makkelijk oversteekbaar was. In de nabijheid van deze brug over de Rotte is Terbregge ontstaan als een nederzetting met lintbebouwing langs de Bergse Linker Rottekade en de ontginningsas Terbregseweg. De lintbebouwing langs de Rotte is kenmerkend als verkavelingswijze voor de middeleeuwse ontginning. De nog enkele onbebouwde zones tussen de clusters met verdichte lintbebouwing bieden zicht op de negentiende-eeuwse polder. Na de veenontginning en het droogleggen van de polders met strakke watertochten werd het karakter van Terbregge en omgeving hoofdzakelijk agrarisch van aard.
Figuur 4.1 foto deelgebied, bestaande situatie
Tuinbouwgebied
Het Terbregseveld had een belangrijke verbinding met de Rotte, de agrarische producten werden met behulp van een lorriespoor over het landpad vervoerd naar het overslagpunt aan de Rotte vanaf waar ze verder per rivier vervoerd werden. Het was met name een tuinbouwgebied met lage kassen op de grond. Dit is ook terug te leiden uit de straatnamen, Warmoeziersstraat en de Kwekerijstraat. Een groot deel van de gronden is momenteel in gebruik als agrarisch gebied in de vorm van weilanden met een aantal stallen en paardenbakken. De te ontwikkelen percelen vormen
hierin een uitzonderingspositie met de bestemming kassen en volkstuinen. Het perceel B heeft als enige nog een glastuinbouw bestemming, waar de laatste resterende grote kassen zijn gesloopt.
Kleinschalige agrarische bebouwing
Opvallend is de overwegend orthogonale bebouwingsrichting: haaks op het pad en in lijn met de richting van de percelen. De verschillende gebouwen met gelijkwaardige korrelgroottes vormen clusters geconcentreerd rondom het landpad. De bebouwing is te typeren als een kleinschalige agrarische bebouwingstypologie met een zeer lage dichtheid en voornamelijk bestaand uit schuren en stallen met 1 laag en een kap. De bestaande bebouwing aan het landpad heeft met name
een gevelbekleding van behandeld of blank hout.
Figuur 4.2 schets bestaande agrarische bebouwing
Nieuwe ontwikkelingen
De verlenging van de A16 schept andere condities voor het Terbregseveld. Van een geïsoleerd gebied wordt het Terbregseveld opgenomen in het netwerk van groen-recreatieve verbindingen met een randpark en enkel doorgaande routes. De verbinding tussen Warmoeziersstraat en wallenlandschap A16 is onderdeel van deze opgave en biedt kansen voor het toegankelijk maken van het wallenlandschap. Tijdens het planproces van deze woningbouwontwikkeling zijn de condities voor deze ontsluiting en de relatie van een pad naar het wallenpark verder onderzocht. Er wordt ingezet op een smal en landelijk struinpad. Momenteel wordt er nog gestudeerd op de precieze inpassing van de A16 in het Terbregseveld.
Figuur 4.3 schets nieuwe situatie A16
4.3 Beoogde Situatie
Het Terbregseveld blijft een wijds, open groengebied (veld) waarin de cultuurhistorie van het agrarische gebruik de basis vormt. Het veld positioneert zich als ruimtelijke eenheid tussen de Rotte en het nieuwe parklandschap met wallen langs de A16. Ontwikkeling van woningen wordt tot een absoluut minimum beperkt en wordt ingepast op een wijze die recht doet aan het landschap.
Figuur 4.4 perspectiefschets beoogde situatie
De stedenbouwkundige opzet bestaat uit een paar heldere volumes met strak gedefinieerde bouwvlakken en onderling gescheiden met een zo breed mogelijke groene invulling. Om de dominantere oost-west openheid te versterken zijn de bouwvlakken in dezelfde richting gepositioneerd met de smalle zijde van 12 meter richting het landpad. De oriëntatie en richting van de bebouwing is conform de landelijke structuur, een rechthoekige vorm met de smalle kant haaks op het landpad (12m) en de brede gevel (max. 18 of 20 meter) in lijn van de waterstructuur en perceelrichting. Aan zowel de noordkant, als de zuidkant is één geschakelde typologie (max. 12 x 36 meter) denkbaar
met een eenduidige vorm om het veld zo open mogelijk te houden.
Figuur 4.5 plattegrond beoogde situatie
Ontsluiting
De woningen worden aansluitend op de reeds bestaande agrarische bebouwing ontsloten vanaf de Kwekerijstraat en het landpad. Inritten via de Warmoeziersstraat zijn niet toegestaan. De parkeergarages zitten overwegend aan de kant van de lange zijgevel en daarmee zijn de auto’s uit het zicht ontnomen vanaf het landpad. Het landpad is optioneel af te sluiten met een laag landelijk hekwerk om ongewenst autoverkeer of parkeren te voorkomen.
Figuur 4.6 positionering en inpandige parkeergelegenheid
De oriëntatie en ontsluiting van de nieuwe woningen is gebaseerd op de bestaande structuur van het gebied. Jarenlang is het landpad de centrale as door het Terbregseveld.
Typologie en kaprichting
Er is één typologie met meerdere varianten voor een afwisselend beeld, maar toch een samenhangende ruimtelijke eenheid. Het gaat om een specifiek agrarische geïnspireerde bebouwingstypologie: 1 bouwlaag met flauwe kap (max. goothoogte: 4,0m en max. nokhoogte: 7,5m). De types en kapvormen zijn zo gepositioneerd dat ze het beste recht doen aan de richting van de kavels en bestaande bebouwing. Het realiseren van dakkapellen is niet toegestaan omdat deze afbreuk doen aan de beoogde heldere hoofdvorm. De maximale nok- en goothoogte bieden de mogelijkheid om een bruikbare tweede verdieping te realiseren zonder dakkapel.
Figuur 4.7 typologie toekomstige bebouwing
Verbinding naar A16 park
De ruimtelijke verbinding tussen de Warmoeziersstraat en het wallenlandschap A16 is onderdeel van de opgave. Het struinpad richting het wallenlandschap is een smal landelijk pad met aan weerszijden een brede sloot en groen talud. In totaal is deze zone minimaal 7,0 meter breed (zie doorsnede). De
brede sloten versterken en houden de ontginningsgeschiedenis beleefbaar en zorgen tevens voor een aantrekkelijke en route voor voetgangers. Daarnaast creëren de twee sloten op een natuurlijke manier de nodige afstand en gewenste privacy van het struinpad naar de omliggende percelen. Het struinpad is een doorlopende route en publiek toegankelijk. Indien nodig kan het pad afgesloten worden met een laag landelijk hekwerk. Om dit pad te realiseren dient overlegd te worden met het waterschap in verband met eigendomsgrenzen en de aansluiting op de Warmoeziersstraat.
Figuur 4.8 groenverbinding met A16
4.4 Visie Op Plangebied
1. Groen en open
Laat het Terbregseveld zoveel mogelijk open en onbebouwd.
Dit betekent dat er geen vergaande verstedelijking zal plaatsvinden op het Terbregseveld. De bestaande structuur georiënteerd richting het landpad met kleinschalige bebouwingsclusters en de daar omheen gelegen open weilanden dient zoveel mogelijk te worden behouden. Dit resulteert in compacte en afgebakende bouwvelden geclusterd rondom de centrale as, het landpad, met een lage dichtheid en ruim gedefinieerde groenstroken aan de randen en achtererven.
2. Doorzichten
Behoud en versterk doorzichten op het achterliggende gebied.
Deze nieuwe ontwikkeling biedt kansen om zichtlijnen te herstellen en te vergroten. Nieuwbouw vergroot de 'leesbaarheid' van het gebied door de nieuwbouw te situeren volgens de reeds aanwezige kenmerken van het gebied qua richting, ontsluiting, oriëntatie en korrelgrootte. De typerende luchtigheid wordt behouden en waar mogelijk versterkt door bebouwing zo veel mogelijk op één lijn te clusteren of juist ruim ten opzichte van elkaar te positioneren. De ontsluitingswegen worden zo veel mogelijk open gehouden door geen bebouwing in de zichtlijnen te plaatsen. Het landpad kijkt richting het zuiden uit op een groene zone en de zichtlijn vanaf de Kwekerijstraat naar het oosten, met tevens een langzaamverkeersverbinding, loopt door tot het wallenlandschap.
Figuur 4.9 analyse kaarten groen en doorzichten
3. Herkenbare waterstructuur
Houd ontginnings-en gebruiksgeschiedenis herkenbaar.
Om de waterstructuur herkenbaar te houden wordt ingezet op brede sloten als erfafscheiding in lijn van de bestaande waterstructuur. Het verbreden van de sloten versterkt de typerende waterstructuur en draagt bij aan een natuurlijke manier om het veld open te houden. In het watersysteem zijn verschillende peilvakken aanwezig en vooralsnog zijn een aantal stuwen noodzakelijk tenzij, in overleg met Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, voor minder peilvakken gekozen kan worden. De 2e zaksloot staat los van het watersysteem. Het Terbregseveld is een kenmerkende lager gelegen polder, het terrein zal dan ook niet worden opgehoogd met terpen om aansluiting te zoeken bij de Warmoeziersstraat. Aangezien dit een zettinggevoelig gebied is, is het van belang dat de inrichting rekening houdt met de toekomstbestendigheid met bodemdaling en flexibel is met waterpeilen. De droogligging in dit gebied is naar verwachting niet voldoende met de nieuwbouw dient dan ook rekening worden gehouden met hoge (grond)waterstanden op de percelen. Kenmerkend voor het landschap zijn de watergangen met her en der wilgen en iepen. Er wordt gestreefd naar een landschappelijke uitstraling met soortgelijk gebiedseigen groen en natuurvriendelijke oevers.
Figuur 4.10 analyse kaarten waterstructuur en bebouwing
4. Losstaande bebouwing met agrarische uitstraling
Sluit nieuwbouw aan op karakteristieken van de omgeving.
Om het veld open te houden met een agrarische uitstraling is er gekozen voor een lage dichtheid en bebouwing die refereert naar landelijk gebruik, te denken aan een schuurtypologie met een lage bebouwingshoogte en een flauwe kaphelling. Het Terbregseveld is kleinschalig met afwisselende bebouwing, deze organische gegroeide situatie is typerend voor het veld en wordt doorgezet met het afwisselen van de richting. Nieuwbouw dient te passen binnen de al aanwezige geclusterde orthogonale bebouwing, maar met een eigen compositie. De nieuwbouw wordt haaks op het landpad gepositioneerd. De woningen zijn georiënteerd richting het landpad en worden ook via die weg ontsloten op de Kwekerijstraat.
Figuur 4.11 plattegrond plangebied in samenhang met bestaand gebied
Bestemmingen
In onderstaand figuur zijn de beoogde bestemmingen uit de NvU weergegeven om de uiteindelijke planontwikkeling mogelijk te maken. Dit is niet feitelijke weergave van de verbeelding zoals behorend bij dit bestemmingsplan, maar heeft daar voor als uitgangspunt gediend.
Figuur 4.12 functiekaart plangebied
Hoofdstuk 5 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2022-2027 'Samen ons gebied voorbereiden op veranderingen', Keur van het HHSK, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap in Krimpenerwaard:
- het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
- het inzetten ter bevordering van de verkeersveiligheid en onderhoud van de rijbaan en bermen;
- het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;
- het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk.
Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. In aanloop naar de Omgevingswet zal het HHSK meer participatief te werk gaan. Het HHSK zal meer stappen zetten om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te voorkomen en de kansen te benutten.
De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. In de toekomst zal de Keur vervangen worden door de waterschapsverordening en onderhoudsverordening.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit twee percelen, westelijk een perceel bestemd als 'volkstuin' en oostelijk het perceel bestemd als 'agrarisch'. Zie figuur 5.1 voor huidige situatie van het plangebied; het gebied is voornamelijk onverhard. Een groot deel van de gronden is momenteel in gebruik als agrarisch gebied in de vorm van weilanden met een aantal stallen, paardenbakken en kassen.
Figuur 5.1 Huidige situatie van het plangebied (legger HHSK)
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Het plangebied is gelegen in het peilgebied GPG-192. Dit peilgebied heeft een vast peil van NAP – 6,33 m.
Waterkwantiteit
Volgens de legger van Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard (HHSK) wordt het plangebied ten zuiden, westen en noorden begrensd door meerdere watergangen. De watergangen zijn gedefinieerd als het type 'overige', voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 1 meter. Binnen de beschermingszone gelden conform de waterschapsverordening van HHSK beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. In de ontwerplegger van 2022 is de watergang ten oosten van het gebied een hoofdwatergang geworden. Aan weerszijden van de hoofdwatergang ligt een onderhoudsstrook. Deze strook heeft een breedte van vijf meter, gemeten vanuit de boveninsteek van de watergang.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 7 woningen mogelijk. Naast de woningbouw worden tuinen, infrastructuur en watergangen gerealiseerd binnen het plangebied, zie figuur 5.2 voor het stedenbouwkundig ontwerp.
Figuur 5.2 Plattegrond woningbouwontwikkeling
Waterkwantiteit
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 5% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. De eis van 5% is afgestemd en akkoord bevonden door het hoogheemraadschap. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit merendeel onverhard gebied met een aantal stallen, paardenbakken en kassen. Deze bebouwing komt ter vervallen en zal verwijderd worden uit het gebied. Deze kassen hebben een oppervlak van circa 700m2 en het hoofdgebouw een oppervlakte van 180m2; de huidige totale verharding is circa 880m2.
Bij de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van verhard oppervlak. De totale verharding van de woningen is 1.584m2. Met betrekking tot de tuinen wordt er uitgegaan van een 50 tot 60% verharding; circa 1.500m2 verharding. Ten slotte worden er extra wegen gerealiseerd, resulterend in een toename van circa 2.000m2. Zie tabel voor totaal overzicht.
Tabel 5.1 Waterkwantiteit
De totale toename aan verhard oppervlak komt uit op circa 4.704m2. Er is sprake van een waterkwantiteitsopgave van 5% van het totaal toegenomen verhard oppervlak. De waterkwantiteitopgave is 235,2m2.
Binnen het plangebied worden er sloten aangelegd. Deze sloten zijn minimaal 3 meter breed en fungeren als erfgoedgrens, zie figuur 5.1. De totale oppervlakte van deze watergangen komt uit op circa 1.000m2. Hiermee wordt er ruim voldaan aan de waterkwantiteitseis van het hoogheemraadschap.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid en waterkeringen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Door het gehele platte dak van het gebouw te voorzien van een mos-sedumlaag die als 'waterbuffer' dient bij stevige regenbuien wordt het gemeentelijke rioolstelsel ontlast op piekmomenten.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de waterschapsverordening. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de waterschapsverordening is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is er een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Verkeer
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of de verkeersveiligheid.
De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022). Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381.
6.1 Ontsluiting
6.1.1 Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Warmoeziersstraat, een erftoegangsweg-type II binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/u. In zuidelijke richting leidt de Warmoeziersstraat via de Landstraat naar de Bergse Linker Rottekade. Beide wegen zijn ingericht als erftoegangswegen-type II met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Richting het zuiden leidt de Bergse Linker Rottekade naar het kruispunt Bergse Linker Rottekade – Pr. Irenebrug – Terbregseweg. De Terbregseweg en de Prinses Irenebrug zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen-type II met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Pr. Irenebrug loopt in noordwestelijke richting over in de Molenlaan en leidt naar Hillegersberg – Schiebroek. De Terbregseweg leidt in zuidoostelijke richting naar het kruispunt Terbregseweg – President Rooseveltweg. De President Rooseveltweg leidt in noordelijke richting naar de wijk Prins Alexander en is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg-type II met een maximumsnelheid van 50 km/u. De Terbregseweg leidt verder in zuidelijke richting naar het kruispunt Terbregseweg – Hoofdweg – Boszoom – Bosdreef. De Boszoom, Hoofdweg en Bosdreef zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen type I buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 70 km/u. De Bosdreef leidt in westelijke richting naar het centrum van Rotterdam, terwijl de hoofdweg aansluit op de A16, tussen Rotterdam en Antwerpen. Ten noorden van de aansluiting op de Hoofdweg sluit de A6 aan op de A20, tussen Naaldwijk en Gouda.
6.1.2 Langzaam verkeer
Zoals gebruikelijk op 30 km/u-wegen zijn op de Warmoeziersstraat geen fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor het fietsverkeer de rijbaan moet delen met het gemotoriseerde verkeer. Door middel van de lage maximumsnelheid en de inrichting van de Warmoeziersstraat wordt de verkeersveiligheid van het fietsverkeer voldoende gewaarborgd. Vanaf de Terbregseweg zijn aan weerszijden van de rijbaan vrijliggende fietspaden aanwezig. Aan de zuidzijde van de Warmoeziersstraat is een voetpad aanwezig.
6.1.3 Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde OV-halte vanaf het plangebied is gelegen op circa 450 meter loopafstand op de Terbregseweg. Bij deze halte halteert buslijn 35 tussen de Melanchthonweg en de Hesseplaats met een frequentie van 20 minuten. Het dichtstbijzijnde metrostation is het station Binnenhof, gelegen op circa 2,3 meter loopafstand van het plangebied in Prins Alexander. Vanaf dit station kan gebruik worden gemaakt van metrolijn A richting Schiedam Centrum. De ontsluiting per openbaar vervoer kan als voldoende worden beoordeeld.
6.2 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Conform de gebiedsindeling uit het gemeentelijke parkeernormenbeleid wordt voor het plangebied een ligging in zone C 'overig gebied' aangehouden. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als agrarisch gebied en heeft daarmee geen parkeerbehoefte. Voor de 7 beoogde woningen wordt uitgegaan van de normen voor een 'Woonfunctie = 120 m² (gbo)'. Voor deze functie wordt een norm van 1,80 parkeerplaatsen per woning aangehouden, wat neerkomt op een totale parkeerbehoefte van 12,3 parkeerplaatsen. de parkeerbehoefte van het plangebied zal inpandig op eigen terrein worden opgelost.
6.3 Verkeersgeneratie
Aan de hand van kencijfers uit CROW-publicatie 381 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. Hierbij wordt op basis van CBS-data voor de gemeente Rotterdam uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'Zeer sterk stedelijk', terwijl voor de ligging van het plangebied wordt uitgegaan van 'rest bebouwde kom'. Per kencijfer wordt het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden. Met behulp van de kencijfers uit CROW-publicatie 381 worden de weekdagintensiteiten bepaald, terwijl voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling de werkdagintensiteiten maatgevend zijn. Conform CROW-publicatie 381 wordt voor het omrekenen van weekdagintensiteiten naar werkdagintensiteiten voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 gehanteerd.
Tabel 6.1 De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) | Werkdagintensiteit (mvt/etmaal) |
Koop, huis, vrijstaand | 3 woningen | 7,7 per woning | 23,1 | 25,6 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 4 woningen | 7,3 per woning | 29,2 | 32,4 |
Totaal | 52,3 | 58,1 |
De beoogde ontwikkeling zal zorgen voor een verkeersgeneratie van 52 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en 58 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling dient gekeken te worden naar de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling gedurende de maatgevende periode, waarin doorgaans 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Gedurende het drukste spitsuur zorgt de ontwikkeling van het plangebied voor een verkeersgeneratie van 6 mvt/uur. Deze verkeerstoename is dermate klein dat het geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen.
6.4 Verkeersveiligheid
De toename in de verkeersgeneratie zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersveiligheid. Alhoewel er geen fietsvoorzieningen aanwezig zijn op de Warmoeziersstraat, is de verkeersveiligheid geborgd door middel van de lage maximumsnelheid en de inrichting van de weg.
6.5 Conclusie
De beoogde ontwikkeling gaat gepaard met een parkeerbehoefte van 13 parkeerplaatsen. De beoogde parkeerbehoefte zal volledig inpandig op eigen terrein worden opgelost. De berekende verkeersgeneratie van het plangebied is dermate klein dat het geen invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de omliggende wegen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Hoofdstuk 7 Milieu
7.1 Milieueffectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Toetsing
Door de DCMR is dit bestemmingsplan dat 7 woningen mogelijk maakt in het Terbregseveld, getoetst aan het Besluit m.e.r. Uit deze toetsing is gebleken dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is op dit plan, gelet op de aard en omvang van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het besluit m.e.r. Op de huidige locatie zijn een kassencomplex en volkstuinencomplex toegestaan. In plaats daarvan wordt nu ruimte geboden aan woningbouw. Er is daarmee sprake van een rood-voor-rood ontwikkeling waarbij de milieugevolgen ten tijde van het agrarisch gebruik groter zijn dan onder het toekomst gebruik (maximaal zeven woningen).
Een verdere vormvrije m.e.r.-beoordeling of m.e.r-procedure zijn om die reden niet aan de orde.
7.2 Milieuzonering
7.2.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
7.2.2 Plangebied
Ten zuiden van het plangebied liggen op een afstand van circa 150m enkele bedrijven. Het westen is gekenmerkt door woningen. Ten noorden en oosten liggen percelen bestemd als agrarisch en recreatie, zie figuur. Het gebied kan is getypeerd als 'rustige woonwijk'. Met de komst van de A16 ten oosten van het plangebied kan deze
Figuur 7.1 Plangebied en bestemmingen in de directe omgeving (ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen en daarmee een milieugevoelige ontwikkeling. Ten zuiden bevinden zich o.a. de volgende bedrijven;
- 1. Een verkooppunt motorbrandstoffen
- 2. Opslag verhuur
- 3. AniCura dierenkliniek.
- 4. Tennisvereniging
Verkooppunt motorbrandstoffen – Shell
Het tankstation kent de bestemming 'Bedrijf- Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. De LPG-doorzet op het tankstation bedraagt meer dan of gelijk aan 1.000 m3 per jaar. De ondergrondse tank heeft een capaciteit van 20 m3. Dit type tankstation behoord volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) tot milieucategorie 4.1. Voor deze milieucategorie vormt gevaar het maatgevende aspect en geldt een richtafstand van 200 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 150m, waarmee niet wordt voldaan aan de richtafstand. De inpasbaarheid wordt in hoofdstuk externe veiligheid onderbouwd.
Overige bedrijvigheid
De overige bedrijven behoren tot maximaal milieucategorie 2. Hierbij is geluid veelal de maatgevende factor en geldt er een richtafstand van 30m binnen een rustige woonwijk. Deze overige bedrijven liggen op een afstand van >150m van het plangebied zodoende wordt er voldaan aan de richtafstanden.
7.2.3 Conclusie
Het tankstation wordt in hoofdstuk externe veiligheid nader onderzocht. Voor de overige bedrijven in de omgeving is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
7.3 Geluid
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt binnen de zone (Wet geluidhinder) van de Rijkswegen A16 (in aanleg), Molenlaan, Terbregseweg en de Terbregse Rechter Rottekade. De nabij gelegen 30 km-wegen zijn, in het kader van goede ruimtelijke ordening en in lijn met het ontheffingsbeleid gemeente Rotterdam onderzocht.
Het complete onderzoek is toegevoegd als bijlage 1.
Figuur 7.2 Ligging woningen Terbregseveld/Warmoeziersstraat
7.3.1 Wegverkeerslawaai
Wettelijke zones langs wegen
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh
De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg. In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:
- stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
- buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
Methodiek
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012). De overdrachtsmodellen zijn opgesteld in het softwareprogramma Geomilieu, versie 2022.21 van Dgmr-software.
Ten behoeve van het onderzoek is een akoestisch rekenmodel opgesteld, waarbij rekening is gehouden met alle relevante gebouwde ruimtelijke objecten in de omgeving (voor zover aanwezig of geprojecteerd). Gegevens van panden, harde/zachte bodemgebieden en hoogtelijnen zijn afkomstig van de EU-geluidkaart uit 2016 van de gemeente Rotterdam, en zijn met StreetView gecontroleerd. In de bijlagen van het onderzoek zijn de bodemgebieden en gebouwhoogten weergegeven.
De invoergegevens van de Rijksweg A16 en A20 zijn ontleend aan het Geluidregister Rijkswegen. Deze gegevens zijn op 8 juni 2022 uit het geluidregister gedownload.
7.3.2 Resultaten
De berekeningsresultaten per weg zijn grafisch weergegeven in de figuren 7.3 t/m 7.5 van b (Lden in dB, inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh).
Uit figuur 7.3 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden met 1 dB wordt overschreden. De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 49 dB.
Figuur 7.3 geluidbelasting vanwege Rijkswegen (Lden in dB, inclusief 2 dB aftrek op basis van artikel 110g Wgh)
Gemeentelijke wegen
In figuur 7.4 zijn de berekende geluidbelastingen gegeven op de toetspunten. Vanwege alle gezoneerd gemeentelijke wegen (Molenlaan, Terbregseweg en de Terbregse Rechter Rottekade). Uit figuur 7.4 blijkt dat de voorkeurs-waarde van Lden = 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 42 dB.
Figuur 7.4 geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km-wegen (Lden in dB, inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110g Wgh)
30 km-wegen
In figuur 7.5 zijn de berekende geluidbelastingen gegeven op de toetspunten vanwege alle omliggende 30 km-wegen. Uit figuur 7.5 blijkt dat de richtwaarde van Lden = 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 42 dB.
Figuur 7.5 geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km-wegen (Lden in dB, inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110g Wgh)
7.3.3 Maatregelen
Bij een overschrijding van de maximaal toelaatbare waarde op de gevel, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh, mogen geen geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan worden toegelaten. Tevens bestaat bij een overschrijding van de voorkeurswaarde de verplichting om te onderzoeken of mogelijkerwijs de geluidbelasting door middel van maatregelen tot de voorkeurswaarde teruggebracht kan worden.
De voorkeurswaarde wordt vanwege de Rijksweg wordt op 3 van de woningen met maximaal 1 dB overschreden. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen niet overschreden.
Bron- en overdrachtmaatregelen
In het kader van het tracébesluit A16 zijn de A16 en een deel van de A20 ter hoogte van het plangebied reeds voorzien van fijn dubbellaags Zeer Open Asfalt Beton (DZOAB-fijn). Daarnaast zijn er verschillende schermmaatregelen genomen rond het Terbregseplein en de verlengde A16. Al deze maatregelen hebben tot doel om de geluidbelasting de omgeving van de verlengde A16 niet te laten toenemen ten opzichte van de huidige situatie (bestuursafspraken Rijkswaterstaat en gemeente Rotterdam rond Saldo 0). Aanvullende geluidreducerende maatregelen in het kader van dit bouwplan zijn daarmee niet doelmatig.
Ontvangermaatregelen
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg in een woning 33 dB. Het realiseren van een binnenwaarde van 33 dB is door middel van aanvullende geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.
7.3.4 Conclusie
Uit berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarden Wgh voor de gemeentelijke wegen niet wordt overschreden. Vanwege de Rijkswegen wordt de voorkeurswaarde met 1 dB overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen aan de Rijksweg zijn in het kader van dit plan niet doelmatig.
Gelet daarop, wordt parallel aan dit bestemmingsplan voor de berekende geluidbelasting vanwege de Rijksweg (49 dB) een hogere waardenbesluit genomen.
Uit de berekeningen (zie figuur 7.3-7.5) blijkt dat alle gevels geluidluw zijn. De grenswaarde voor geluidluwe gevels voor wegverkeer van de gemeente Rotterdam (53 dB) wordt niet overschreden.
7.4 Luchtkwaliteit
7.4.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 7.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
7.4.2 Plangebied
Het bestemmingsplan maakt 7 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Bergse Linker Rottekade, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 19,1 µg/m³ voor NO2, 16,6 µg/m³ voor PM10 en 9,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tracébesluit A16
Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en de gemeenten Rotterdam en Lansingerland werken samen met Rijkswaterstaat om Saldo Nul te realiseren op gebied van luchtkwaliteit. Dat betekent: geen verslechtering van de luchtkwaliteit in vergelijking met 2012, de situatie zonder A16 Rotterdam. Onderzoek laat zien dat de concentraties stikstofdioxide afnemen en dat op slechts enkele locaties de concentraties fijnstof met een fractie toenemen. Daarom is er geen aanleiding om extra maatregelen te nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
7.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
7.5 Bodem
7.5.1 Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
7.5.2 Plangebied
Binnen het plangebied worden 7 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waar niet eerder een passende bestemming voor was opgenomen. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek en indicatief asbestonderzoek uitgevoerd.
De conclusies hieruit zijn als volgt:
Verkennend bodemonderzoek
- In de grond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, beton, aardewerk, metselpuin, kolen, glas en plastic) aangetroffen;
- Ter plaatse van boring 19 zijn bijmengingen met slib aangetroffen, welke kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van een gedempte sloot. De slibhoudende grond is licht verontreinigd met molybdeen, lood en PAK;
- De grond is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, PAK, minerale olie en/of OCB’s. Plaatselijk zijn matig tot sterk verhoogde gehalten koper, zink en lood aangetoond;
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium, naftaleen en nikkel.
Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese verdacht voor de locatie worden gehandhaafd. De aangetoonde matig tot sterk verhoogde gehalten koper, zink en lood geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Indicatief asbestonderzoek
- In de halfverharding is visueel en analytisch geen asbest aangetoond;
- In de grond ter plaatse van inspectiegaten 03 en 30 is visueel en analytisch geen asbest aangetoond;
- Ter plaatse van inspectiegat 34 zijn zes asbestplaatjes aangetroffen. In het grondmonster van inspectiegat 34 is een gehalte asbest (gecorrigeerd voor de grove fractie) hoger dan de interventiewaarde aangetoond.
De aangetoonde overschrijding van de interventiewaarde geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader asbestonderzoek.
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
7.5.3 Conclusie
Het verkennend bodemonderzoek en het indicatief asbestonderzoek geven nog geen sluitende conclusies om de beoogde functie (wonen) mogelijk te maken. Om die reden is nader onderzoek nodig naar beide aspecten. De verplichting om deze onderzoeken uit te voeren en adviezen en conclusies die daaruit volgen in acht te nemen (waaronder mogelijke sanering), is middels een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan geborgd.
7.6 Externe Veiligheid
7.6.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
7.6.2 Plangebied
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, is er sprake van één risicovolle inrichting. Daarbij is sprake van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A20, de nieuwe rijksweg A16 Rotterdam en het spoor (Rotterdam-Gouda). Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water of via buisleidingen.
Figuur 7.2 Uitsnede risicokaart
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Ten zuiden bevindt zich de spoorlijn Rotterdam - Gouda Roosendaal op een afstand van circa 825 meter. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie D4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het spoortraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Ten zuiden bevindt zich de A20 op een afstand van circa 700 meter. Omdat de beoogde ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de A20 ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het projectgebied. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.
Ten oosten komt de verbinding tussen de A16 en A13 te liggen, deze snelweg ligt op een afstand van 215 meter. Omdat de beoogde ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de verbindingsweg ligt, hoeven volgens het Bevt in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording.
LPG-tankstation President Rooseveltlaan 751
De LPG-doorzet op het tankstation bedraagt groter dan of gelijk aan 1.000 m3 per jaar. De ondergrondse tank heeft een capaciteit van 20 m3. Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico het vulpunt 40 meter bedraagt, van de ondergrondse tank en afleverzuil bedragen deze contouren respectievelijk 25 meter en 15 meter. De beoogde ontwikkeling ligt op een afstand van 135 m en voldoet daarmee aan de risicocontouren.
Het groepsrisico is berekend door gemeente Rotterdam ten behoeve van het bestemmingsplan 'Terbregge'. Binnen dit onderzoek wordt er met behulp van de LPG-groepsrisicomodule van het Ministerie van I&M een berekening van het groepsrisico berekend. Het berekende groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De beoogde ontwikkeling is van kleine omvang en zal geen significant effect hebben op het groepsrisico.
Beknopte verantwoording
Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is te vinden in bijlage 4 en is gebruikt bij het opstellen van de beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Voor het bepalen van het effect en voor het bepalen van gewenste maatregelen voor (beperkt) kwetsbare bestemmingen wordt de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario gebruikt. Met de nog te ontwikkelen A16 in het vooruitzicht, valt deze ontwikkeling in het worstcasescenario van een toxisch incident.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven. Het plangebied wordt ontsloten via de Kwekerijstraat en de Bergse Linker Rotterkade en de toekomstige oost-westelijk weg. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Rotterdam Terbregge. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen (conform 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012). Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen.
Ook adviseert de VRR om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Bij het sluiten van een huur-/koopcontract kunnen bewoners op de (externe) veiligheidsrisico's gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. Op de website www.rijnmondveilig.nl is meer informatie te vinden over wat te doen in geval van een incident.
7.6.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject A20, nieuwe rijksweg A16 en het spoortraject tussen Rotterdam-Gouda waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het huidige groepsrisico voor deze wegen en spoort ligt onder de oriëntatiewaarde en zal met de beoogde ontwikkeling niet met meer dan 10% toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het projectgebied als voldoende worden beschouwd. Verder is er in de directe omgeving van het plangebied een tankstation aanwezig. Het plangebied valt buiten de contouren van deze inrichting. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
7.7 Natuur
7.7.1 Toetsingskader
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
7.7.2 Plangebied
Soortenbescherming
Met het oog op de beoogde ontwikkeling is in het kader van dit bestemmingsplan een ecologische quick scan uitgevoerd. Deze quick scan is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Uit deze quick scan blijkt ten aanzien van soortenbescherming het volgende:
- De bebouwing in het projectgebied kan mogelijk dienen als nestlocatie voor de huismus en verblijfplaats van gebouwbewonende vleermuizen.
- Er is een potentieel jaarrond beschermd nest aanwezig van boomvalk, buizerd, havik, ransuil of sperwer.
- De dichte struwelen van het projectgebied kunnen dienen als verblijfplaats voor de boommarter en de steenmarter.
- De aanwezige oppervlaktewateren en oevers kunnen dienen als leefgebied voor de ringslang. In het projectgebied kunnen mogelijk algemene, provinciaal vrijgestelde amfibieën en zoogdieren aanwezig zijn.
- Overige, beschermde soorten worden door het ontbreken van geschikt habitat niet verwacht in het projectgebied voor te komen.
Het is tevens aan te bevelen werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart t/m augustus) plaats te laten vinden. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden, dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
De werkzaamheden kunnen leiden tot de aantasting en vernieling van nestlocaties van de huismus, roofvogels en uilen en verblijfplaatsen van de boommarter, steenmarter en de ringslang. Individuen van de huismus, roofvogels, uilen, vleermuizen, boommarter, steenmarter en de ringslang kunnen worden gedood. Nesten van algemene broedvogels kunnen als gevolg van de werkzaamheden worden vernield. Individuen van broedvogels kunnen worden gedood.
Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling en de mogelijk, aanwezige beschermde soorten in het plangebied, is het noodzakelijk om aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van de huismus, roofvogels en uilen, gebouwbewonende vleermuizen, boommarter, steenmarter en de ringslang uit te voeren alvorens men met de werkzaamheden kan beginnen. Indien aanvullende onderzoeken aantonen dat het projectgebied functies voor beschermde soorten bevat en verstoring niet kan worden voorkomen, dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Gelet op de te verwachten soorten, diens staat van instandhouding en de mogelijkheden binnen het plan om mitigerende en compenserende maatregelen te nemen, is het reëel te verwachten dat het verkrijgen van eventueel, benodigde ontheffingen geen probleem vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wel kan het nodig zijn in dat kader maatregelen te treffen, die in dat geval door de initiatiefnemers uitgevoerd zullen moeten worden. Nadrukkelijk dienen eventueel benodigde ontheffingen wel te worden verkregen voordat werkzaamheden aanvangen waarmee een overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden verwacht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt 11 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 7 km.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Omdat stikstofgevoelige gebieden effecten kunnen ondervinden van ontwikkelingen die op afstand plaatsvinden, is in het kader van dit bestemmingsplan de stikstofdepositie berekend middels een Aeriusberekening. De berekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlagen 6 en 7.
Uit de rekenresultaten blijkt dat voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning noodzakelijk.
Figuur 7.3 Plangebied en Natura 2000 (aerius.nl)
Figuur 7.4 Plangebied en NNN (zuid-holland.nl)
7.7.3 Conclusie
De uitgevoerde quick scan geeft nog geen sluitende conclusie op het gebied van soortenbescherming die de beoogde ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet op de aard van de beoogde ontwikkeling en de mogelijk, aanwezige beschermde soorten in het plangebied, is het noodzakelijk om aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van de huismus, roofvogels en uilen, gebouwbewonende vleermuizen, boommarter, steenmarter en de ringslang uit te voeren alvorens men met de werkzaamheden kan beginnen. Gelet op deze te verwachten soorten, diens staat van instandhouding en de mogelijkheden binnen het plan om mitigerende en compenserende maatregelen te nemen, vormt het verkrijgen van eventuele ontheffingen en daarmee het aspecten soortenbescherming geen probleem voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat dit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
7.8 Niet Gesprongen Explosieven
Toetsingskader
Bommenkaart Gemeente Rotterdam
Op de Bommenkaart staan locaties waar een verhoogde kans is op aanwezigheid van niet-ontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Het gaat daarbij om niet ontplofte vliegtuigbommen, ook wel blindgangers genoemd en munitie. Op de kaart is te zien dat op ongeveer 230 plekken een verhoogde kans is op blindgangers en op meer dan duizend plekken kunnen niet ontplofte munitie (zoals granaten en patronen) liggen. Dat deze locaties op de Bommenkaart staan aangegeven, wil niet zeggen dat er ook daadwerkelijk explosieven liggen. De gemeente heeft wel aanwijzingen dat dit het geval is. In sommige gevallen zijn die aanwijzingen sterker dan in andere.
Onderzoek
Figuur 7.5 Bommenkaart Gemeente Rotterdam. Rode omkadering geeft plangebied weer. Ten zuiden twee locaties 'verdacht gebied'. (rotterdam.nl)
Overeenkomstig de bommenkaart waarin de verhoogde kans op aanwezigheid van niet-ontplofte explosieven getoond wordt, is er geen sprake van verdacht gebied binnen het plangebied. Ten zuiden op een afstand van circa 280m liggen twee verdachte gebieden. Deze gebieden vormen geen gevaar voor de beoogde ontwikkeling
Conclusie
Niet gesprongen explosieven vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Juridische Planbeschrijving
8.1 Systematiek
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan is conform deze vereisten opgesteld en op de daarbij behorende voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar gemaakt.
8.2 Verbeelding
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de combinatie van verbeelding en regels. De verbeelding dient ten minste te bestaan uit een voor het plangebied dekkende laag met laag met enkelbestemmingen. Daarnaast zijn aanvullende regeling vastgelegd via dubbelbestemmingen en aanduidingen.
8.3 Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:
- a. Inleidende regels;
- b. Bestemmingsregels;
- c. Algemene regels;
- d. Slotregels.
Op basis van deze volgorde zijn hierna de verschillende artikelen van het bestemmingsplan nader toegelicht.
8.3.1 Inleidende regels
Begrippen - Artikel 1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten - Artikel 2
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten.
8.3.2 Bestemmingsregels
Agrarisch - Artikel 3
Een aantal gronden, overwegend langs de buitenzijden van het plangebied, kennen de agrarische bestemming. Met deze bestemming kan bijvoorbeeld beweiding door dieren plaatsvinden. In ieder geval zijn er zeer beperkte bouwmogelijkheden: enkel erfafscheidingen tot 1 m en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen gebouwd worden.
Groen - Artikel 4
De bestemming Groen is hoofdzakelijk opgenomen langs de watergangen en wegen en tussen het plangebied en de Warmoeziersstraat. Binnen de bestemming Groen zijn bouwwerken zeer beperkt toegestaan en staat de groene inrichting voorop.
Binnen Groen is het niet toegestaan wegen of parkeerplaatsen aan te leggen. Aangezien de bestemming Groen zich onder meer tussen de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied en de woonpercelen bevindt, is bepaald dat er per woning één in-/uitrit is toegestaan.
Tuin - Artikel 5
De bestemming Tuin is opgenomen rondom de nieuw te bouwen woningen. Waar de bestemming Wonen en het daarbij opgenomen bouwvlak specifiek bedoeld is voor het woongebouw, daar is de bedoeld voor de bijbehorende tuininrichting met beperkte bouwmogelijkheden.
Binnen de bestemming Tuin is zeer beperkt bebouwing toegestaan om zo de gewenste openheid van het plangebied en de beoogde uitstraling te waarborgen.
Dit uit zich onder meer in het niet toestaan van aan- en uitbouwen of bijgebouwen. Daarvan wordt het uitgangspunt gehanteerd dat alle woonfuncties, maar ook functies als een berging of garage, zich in het woon-/hoofdgebouw bevinden. Wel is er op specifieke delen binnen de bestemming Tuin, namelijk de delen die aangeduid zijn met de aanduiding (erf) één tuinhuis per bouwperceel toegestaan.
Verkeer – Verblijfsgebied- Artikel 6
De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is opgenomen voor de centrale ontsluitingsweg tussen de woningen die aansluit op de wegen van de Kwekerijstraat/Warmoeziersstraat.
Water- Artikel 7
De (nieuwe) watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water.
Wonen - Artikel 8
De 7 nieuwe woningen zijn bestemd als Wonen. De woonbestemming is uitsluitend opgenomen voor het vlak waar de woon-/hoofdgebouwen geprojecteerd zijn. Daar omheen ligt de bestemming Tuin zoals hiervoor beschreven.
De woonvlakken zijn volledig aangemerkt als bouwvlak en mogen volledig bebouwd worden, met dien verstande dat per bouwperceel (binnen de bestemming Wonen) 1 gebouw is toegestaan en aan- en uitbouwen uitgesloten zijn. De maximum goot- en bouwhoogte van 4m en 7,5m zijn op de verbeelding vastgelegd met daarbij in de regels de verplichting om een kap te realiseren waarvan de hellingshoek maximaal 31° mag bedragen.
Waarde – Archeologie 3 - Artikel 9
De archeologische verwachtingszone is vastgelegd met een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden en geldt aanvullend op de ter plaatse aanwezige enkelbestemming. In de dubbelbestemming zijn regels opgenomen die bepalen wanneer er archeologisch onderzoek nodig is alvorens er gebouwd mag worden of er andere werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden. Wanneer een bouwplan deze bepalingen (bestaande uit een diepte- en/of hoogtemaat) overschreden wordt, dient eerst archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om de uitvoerbaarheid, al dan niet met te treffen maatregelen, aan te tonen.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie - Artikel 10
De watergang aan de oostzijde van het plangebied (die zelf niet binnen het plangebied valt) wordt door het HHSK als hoofdwatergang aangemerkt. De daarbij behorende onderhoudsstrook van 5m ligt zodoende over het plangebied en is met dit artikel geborgd. Deze dubbelbestemming bepaalt dat bebouwing voor de onderliggende enkelbestemmingen niet is toegestaan. Van deze bepaling kan met instemming van de waterbeheerder worden afgeweken.
8.3.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel - Artikel 11
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels - Artikel 12
Dit artikel bevalt regels ten aanzien van het bouwen die in algemene zin van kracht zijn. Deze zijn dus niet specifiek gekoppeld aan één of meerdere bestemmingen, maar zijn altijd van toepassing.
Algemene afwijkingsregels - Artikel 13
Dit artikel bevalt regels om onder voorwaarden af te kunnen wijken van elders in het bestemmingsplan voorgeschreven afmetingen, (afstands)maten en percentages. Tevens kunnen ondergeschikte bouwdelen worden toegestaan die de bouwhoogte overschrijden.
Overige regels - Artikel 14
In het artikel 'overige regels' zijn een aantal uiteenlopende regels opgenomen die voorwaarden stellen aan het toekomstige gebruik en/of bouwen:
- 14.1 bepaalt dat er in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen zal moeten worden voorzien. Hieraan wordt getoetst bij de omgevingsvergunningaanvraag.
- 14.2 bepaalt dat het gebruik en bouwen ten behoeve van de bestemmingen Tuin en Wonen uitsluitend is toegestaan nadat er nader asbest- en bodemonderzoek is uitgevoerd en eventuele, daaruit volgende aanbevelingen en conclusies in acht worden genomen. Dit kan mogelijk ook de sanering van (delen van) het plangebied in houden. Met dit artikel wordt aangesloten bij het feit dat de onderzoeken naar asbest en bodem die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd, nog geen sluitende conclusie bieden om dit gebruik toe te kunnen staan.
- 14.3 bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend kan worden nadat aanvullend soortenonderzoek (ecologie) is uitgevoerd en, voor zover van toepassing, invulling wordt gegeven aan noodzakelijke mitigerende of compenserende maatregelen die daaruit volgen ofwel een afschrift van een benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming is overlegd.
8.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht - Artikel 15
In dit artikel is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Slotregel - Artikel 16
Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regel bevat.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden.
Het beoogde bouwplan betreft een particulier initiatief. Voor het kostenverhaal wordt een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn en welke ten laste van de initiatiefnemer komen. Omdat het verhaal van de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is het opstellen c.q. vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met diverse instanties. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in dat verband toegestuurd aan de betreffende instanties. De overlegreacties die de gemeente naar aanleiding daarvan heeft ontvangen, zijn hieronder beknopt weergegeven en van een beantwoording voorzien.
Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard
Het Hoogheemraadschap heeft opgemerkt dat de compensatie-eis opnieuw berekend moet worden en dat de oostelijke gelegen watergang in de toekomst als hoofdwatergang is aangewezen. Daarnaast zijn enkele tekstuele opmerkingen op de toelichting gegeven.
Reactie
Door het Hoogheemraadschap is een nieuwe berekening van de compensatie-eis uitgevoerd, waarvan de uitkomst was dat deze nog steeds 5% bedraagt. De waterparagraaf was hier reeds op gebaseerd en de omvang van de watercompensatie in het plan voldoet hier ook aan.
Voor de nieuw aangewezen hoofdwatergang is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aan het plan toegevoegd en langs deze watergang ingetekend.
De tekstuele opmerkingen zijn in de toelichting verwerkt.
VRR
De VRR heeft advies gegeven met betrekking tot de externe veiligheidssituatie en aanvullende maatregelen.
Reactie
Het advies is opgenomen als bijlage en verwerkt in de beknopte verantwoording van het groepsrisico dat opgenomen is in de toelichting van dit bestemmingsplan.
DCMR
De DCMR heeft opmerkingen gemaakt over het akoestisch onderzoek, dat niet alle gebruikte invoergegevens en uitgevoerde berekeningen raadpleegbaar zijn.
Ten aanzien van bodem en ecologie wordt gewezen op het feit dat hiervoor nog aanvullende onderzoeken nodig zijn voordat tot uitvoering van het plan kan worden overgegaan.
De DCMR geeft tot slot aan het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit maakt dat een verdere mer-beoordeling, ook vormvrij, niet aan de orde is.
Reactie
Tussen het onderzoeksbureau dat het akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd en DCMR heeft onderlinge afstemming plaatsgevonden over gebruikte gegevens en de toegepaste modellen. Aan de hand hiervan heeft de DCMR het rapport nader kunnen beoordelen.
Voor de aspecten bodem en ecologie is in de planregels een voorwaardelijke verplichting toegevoegd, die maakt dat het plan pas kan worden uitgevoerd nadat de benodigde onderzoeken (en zo nodig ontheffingprocedures) succesvol doorlopen zijn.
Het standpunt van de DCMR inzake het Besluit m.e.r., is verwerkt in paragraaf 7.1.
Provincie Zuid-Holland
De gemeente heeft het daarvoor bedoelde E-formulier van de provincie ingevuld ter beoordeling van het bestemmingsplan. Uit de beantwoording van de bij dat formulier gestelde vragen, bleek dat het plan niet toegestuurd hoeft te worden ter verdere beoordeling c.q. behandeling door de provincie.
10.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.
Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarden
Bijlage 1 Besluit hogere grenswaarden
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Nota Van Uitgangspunten
Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 4 Advies Vrr
Bijlage 5 Quickscan Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Quickscan ecologisch onderzoek