KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 5
Artikel 4 Bedrijf - Utilities
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning - 1
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning - 2
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 10 Leiding - Leidingstrook
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1 - 1
Artikel 12 Waarde - Archeologie - 1 - 2
Artikel 13 Waarde - Archeologie - 2 - 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2 - 2
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Geluidzone - Industrie
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldende Planologische Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Tracé En Omgeving
2.2 Technische Beschrijving Nieuw Tracé
2.3 Plangebied
2.4 Wijziging Ten Opzichte Van De Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Niet Gesprongen Explosieven
4.9 Water
4.10 Duurzaamheid
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Planvorm
5.3 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Grondexploitatie
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Oost
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek West
Bijlage 5 Bureaustudie Flora En Fauna
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek Oost
Bijlage 7 Ecologische Onderzoek West
Bijlage 8 Ecologisch Werkprotocol Oost
Bijlage 9 Ecologisch Werkprotocol West
Bijlage 10 Passende Beoordeling
Bijlage 11 Qra
Bijlage 12 Onderzoek Geluid
Bijlage 13 Onderzoek Explosieven
Bijlage 14 Aanvullend Onderzoek Nge En Risicoanalyse Oost
Bijlage 15 Aanvullend Onderzoek Nge En Risicoanalyse West
Bijlage 16 Geohydrologisch Onderzoek Oost
Bijlage 17 Geohydrologisch Onderzoek West
Bijlage 18 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling

BP Hytransport

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Ontwerp op 30-10-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan BP Hytransport met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bedrijven

De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.7 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.8 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.12 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.13 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.

1.16 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.18 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.19 Windturbine

Door de wind aangedreven bouwwerk, waarmee energie wordt opgewekt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.4 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 5

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Bedrijf - Utilities

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Utilities' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Op de voor 'Water' bestemde gronden is het niet toegestaan logies aan te bieden, behoudens aan bemanning op het eigen schip.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoogspanningsverbindingen tot maximaal 450 kV, alsmede voor de hierbij behorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Leiding - Hoogspanning - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoogspanningsverbindingen tot maximaal 380 kV, alsmede voor de hierbij behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen tot maximaal 380 kV, alsmede voor de hierbij behorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Leidingstrook

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een leidingstrook, met daarin buisleidingen, leidingen en kabels, alsmede voor de hierbij behorende voorzieningen zoals overkluizingen.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 1 - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1 - 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van oorspronkelijke archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 1 - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1 - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van oorspronkelijke archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 2 - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2 - 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de oorspronkelijke archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2 - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2 - 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de oorspronkelijke archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de oorspronkelijke archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 4

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de oorspronkelijke archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Overige zone - zoekgebied afsluiterstations

Ter plaatse van de als 'Overige zone - zoekgebied afsluiterstations' aangeduide gronden zijn tevens toegestaan:

  1. a. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een transportleiding voor waterstof;
  2. b. de ondergrondse en bovengrondse transportleiding voor waterstof en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Geluidzone - Industrie

Zone industriecontour (50 dB(A)) Maasvlakte 2.

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan BP Hytransport van de gemeente Rotterdam.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Rotterdamse haven en de gevestigde (zware) industrie hebben minder dan 30 jaar om CO2-neutraal te worden. In 2020 werd ruim 22 megaton CO2 uitgestoten (ongeveer 14% van de Nederlandse uitstoot). Voor 2030 moet minstens de helft van de CO2-uitstoot al zijn gereduceerd om de klimaatdoelstellingen te kunnen halen.

In het Rotterdamse havengebied is de waterstofontwikkeling de afgelopen jaren in een stroomversnelling gekomen. Havenbedrijf Rotterdam wil deze ontwikkeling faciliteren.

Het Havenbedrijf Rotterdam wil met diverse marktpartijen op de Tweede Maasvlakte een conversiepark realiseren. Dit is een terrein waar bedrijven zich kunnen vestigen die op grote schaal waterstof gaan produceren. Voor onder andere het conversiepark wordt een transportleiding voor waterstof aangelegd vanaf de Maasvlakte naar Pernis op de Vondelingenplaat. In samenwerking met Gasunie (HyNetwork Services) wordt de waterstofleiding gerealiseerd, genaamd de HyTransPortRTM (HTP). Deze waterstofleiding zal de ruggengraat van het waterstofnetwerk in Rotterdam vormen.

De aanleg van de waterstofinfrastructuur stimuleert de productie, import en het gebruik van CO2-neutrale waterstof, zodat verduurzamingsdoelen gerealiseerd kunnen worden. Dit draagt bij aan de transformatie van het havenindustriële complex van een (fossiele) energiehaven naar een duurzame energiehub voor Noordwest-Europa. HyTransPortRTM levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de energietransitie van Nederland en daarmee aan het verder verminderen van de broeikasgasemissies die samenhangen met het gebruik van fossiele brandstoffen.

Wanneer het waterstofconversiepark in de haven van Rotterdam voor productie van groene waterstof volledig wordt benut, reduceert dit bijna 3 Megaton CO2-uitstoot op jaarbasis bij de afnemers van de waterstof.

Een waterstofleiding levert op zichzelf geen CO2-reductie op, de pijpleiding is wel een randvoorwaarde voor de toepassing van groene waterstof in de productieprocessen. Door de aanleg van HyTransPort kan CO2-neutraal geproduceerde waterstof worden geleverd en afgenomen. De mogelijkheid om waterstof in grote hoeveelheden veilig te transporteren door de haven is een stimulans voor de industrie om CO2-neutrale waterstof te produceren en gebruiken. HyTransPort wordt een zogenaamde open acces-leiding, toegankelijk voor alle bedrijven, die waterstof vervoeren. De hoofdtransportleiding is groot genoeg om naast de groene waterstof, die opgewekt wordt in de haven, ook de verwachte import van groene waterstof te vervoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging Hytransport en waterstofconversiepark

Het nieuwe leidingtracé en bijbehorende afsluiterschema's voor waterstof zijn niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders, zie paragraaf 2.3.2. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente Rotterdam. Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Geldende Planologische Regeling

De gronden waarop het tracé in de gemeente Rotterdam is geprojecteerd, zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen.

Tabel 1.1 Overzicht geldende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan identificatie vaststellingsbesluit
Maasvlakte 2 (2018) NL.IMRO.0599.BP1111Maasvlakte2-va02 2017-09-06
Maasvlakte 1 NL.IMRO.0599.BP1048Maasvlakte1-va04 2015-04-23
Europoort en Landtong NL.IMRO.0599.BP1026EuropoortLt-va03 2015-04-23
Botlek-Vondelingenplaat NL.IMRO.0599.BP1021BotlekVonpl-va04 2015-04-23

Het tracé is in deze bestemmingsplannen bestemd voor onder andere bedrijven, verkeer, groen, recreatie, natuur en water. Op een groot deel van het tracé geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook', op deze gronden is de buisleiding toegestaan.

Het grootste deel van het tracé van de transportleiding ligt in de leidingstrook. De leidingstrook in het havengebied is specifiek bestemd voor de aanleg, gebruik, en beheer van leidingen. Op zes locaties liggen enkele korte delen van het tracé net buiten de leidingstrook. Om er voor te zorgen dat het hele tracé van de transportleiding binnen de beschermingszone van de leidingstrook komt te liggen, wordt voor de locaties waar het tracé buiten de leidingstrook ligt een ruimtelijke besluitvormingsprocedure gevolgd waarmee de leidingstrook kan worden aangepast.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het project, het tracé en op de technische aspecten van de verbinding.
  • In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de relevante omgevingsaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Tracé En Omgeving

Het tracé loopt door het havengebied van Rotterdam, van west naar oost door: Maasvlakte 2, Maasvlakte 1, Europoort, Botlek en Vondelingenplaat. Het tracé ligt grotendeels in een leidingstrook. Dit is een strook die gereserveerd is voor ondergrondse kabels en leidingen. De leidingstrook heeft een breedte die varieert tussen 50 tot 75 meter en wordt op verschillende locaties doorkruist door wegen en spoorwegen. Op de leidingstrook bevindt zich geen bebouwing. Op enkele locaties ligt het tracé van de beoogde HyTransPort net buiten de leidingstrook. Het tracé doorkruist ook enkele grote wateren: het Hartelkanaal, de Dintelhaven, het Calandkanaal en de Oude Maas en doorkruist de Hartelkering. Aan de oostzijde, bij de Welplaat, ligt de transportleiding circa 70 meter bovengronds in een daarvoor bestemd leidingrek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging tracé Hytransport

2.2 Technische Beschrijving Nieuw Tracé

Nederland is na Duitsland de op één na grootste waterstofproducent van Europa. Deze “grijze” waterstof wordt tegenwoordig bijna volledig geproduceerd op basis van aardgas. In het algemeen zijn er twee duurzame(re) vormen van waterstofgas te onderscheiden: zogenaamde “blauwe” waterstof en “groene" waterstof. De zogenaamde blauwe waterstof wordt (net als grijze waterstof) geproduceerd uit aardgas waarbij met behulp van “carbon capturing and storage” (CCS) technieken, de vrijgekomen CO2 wordt afgevangen en opgeslagen. De HyTransPort is een buisleiding die groene waterstof transporteert.

De zogenaamde groene waterstof wordt volledig geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen. De groene waterstof wordt verkregen door elektrolyse van water, met behulp van groene stroom uit hernieuwbare energiebronnen. Voor een grootschalige productie van groene waterstof is veel groene stroom nodig, die bijvoorbeeld van windparken op zee afkomstig kan zijn. Ook is veel capaciteit van electrolysers nodig.

De HyTransPort.RTM wordt gerealiseerd voor het vervoeren van groene waterstof.

Specificaties

De transportleiding loopt van Maasvlakte 2 tot de Vondelingenplaat. De transportleiding heeft een diameter van 61 cm (24 inch) en een lengte van circa 33 kilometer. De bedrijfsdruk in de transportleiding is 50 barg. De leiding wordt een zogenaamde open acces-leiding, toegankelijk voor alle bedrijven. Op het tracé van HyTransPort.RTM kunnen bedrijven aansluiten om waterstof af te nemen of aan te leveren. De locaties van de afsluiterlocaties, waar de waterstof in de leiding kan worden gebracht of kan worden afgenomen zijn nog niet precies bekend, hiervoor zijn zoekgebieden opgenomen.

Aanleg

De transportleiding wordt grotendeels door middel van open ontgraving aangelegd. Hierbij wordt een sleuf gegraven waarin de transportleiding komt te liggen. Op een aantal locaties is bemaling nodig om droog te kunnen werken. De verschillende grondlagen worden apart opgeslagen en nadat de transportleiding is aangelegd wordt de sleuf met de afgegraven grond in de juiste volgorde van de grondlagen weer gevuld. Grond die overblijft wordt - rekening houdend met de kwaliteit - afgevoerd.

De bovenzijde van de transportleiding komt 1 meter onder het maaiveld (het grondoppervlak) te liggen. Er vinden daarom graafwerkzaamheden tot 1,6 meter diepte plaats.

Op drie locaties wordt de transportleiding aangelegd in bestaande leidingtunnels: bij het kruisen van het Calandkanaal, bij het Welplaatviaduct en bij het kruisen van de Oude Maas. Deze tunnels zijn aangelegd om buisleidingen in de buisleidingenstrook met andere infrastructuur zoals vaarwegen te kruisen. Bij kruisingen met infrastructuur waarbij geen tunnels zijn en bij diepere kruisingen onder bestaande leidingen door wordt de transportleiding geboord. Voor deze boringen worden werkputten aangelegd. Deze werkputten hebben een diepte van 4 tot 4,5 meter onder het maaiveld en worden bemalen om droog te kunnen werken.

Gebruik waterstof

Voor de industrieën in Rotterdam en in Noordwest-Europa is waterstof een belangrijke energiedrager, brandstof en grondstof die nodig is om te verduurzamen. De voordelen van het gebruik van waterstof zijn:

  • Waterstof is het schone alternatief voor zware industriële processen waar windenergie of zonne-energie niet volstaan.
  • Waterstof is een geschikte CO2-neutrale brandstof voor mobiliteit (zwaar transport, scheepvaart en luchtvaart).
  • Waterstof is een grondstof voor o.a. kunstmest en kunststoffen. De grijze waterstof (waterstof waar bij de productie CO2 vrijkomt) die hier nu voor wordt gebruikt, moet worden vervangen door CO2-neutrale waterstof.
  • Waterstof kan worden gebruikt voor de productie van warmte voor industrie, kantoren, winkels en huizen.
  • Waterstof kan worden opgeslagen en maakt het mogelijk om pieken en dalen van duurzaam opgewekte energie op te vangen.

Wanneer waterstof duurzaam wordt geproduceerd is het een schone brandstof. Dit betekent integraal vanaf de bron tot aan de emissie van de uitlaat geen emissie van NOX, CO2 of fijnstof.

2.3 Plangebied

2.3.1 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit delen van de waterstofleiding die buiten de huidige leidingenstrook vallen. In figuur 2.2 zijn deze locaties met donkerblauw aangegeven. De bestemming Leiding - Leidingstrook wordt uitgebreid op de locaties waar de waterstofleiding buiten de huidige leidingenstrook valt. Deze locaties zijn op de verbeelding weergegeven.

De exacte locaties van de afsluiterschema's zijn nog niet bekend. In figuur 2.2 zijn tevens de zoeklocaties voor de afsluiterschema's met een rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0003.png"

Figuur 2.2 Tracédelen buiten leidingenstrook en zoeklocaties afsluiterschema's

2.3.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied heeft betrekking op het bestemmingsplan en bestemmingen die in tabel 2.1 zijn vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven waarop het bestemmingsplan concreet betrekking heeft.

Tabel 2.1 Overzicht bestemmingsplan dat wordt herzien

bestemmingsplan identificatie vastgesteld door de gemeenteraad op geldende enkelbestemmingen
Maasvlakte 2 (2018) NL.IMRO.0599.BP1111Maasvlakte2-va02 2017-09-06 Artikel 7 Bedrijf - 5
Artikel 11 Verkeer
Maasvlakte 1 NL.IMRO.0599.BP1048Maasvlakte1-va04 2015-04-23 Artikel 25 Bedrijf - Utilities
Artikel 28 Verkeer
Europoort en Landtong NL.IMRO.0599.BP1026EuropoortLt-va03 2015-04-23 Artikel 38 Bedrijf - Ruwe olie en raffinage
Artikel 42 Verkeer
Artikel 43 Water
Botlek-Vondelingenplaat NL.IMRO.0599.BP1021BotlekVonpl-va04 2015-04-23 Artikel 45 Verkeer
Artikel 46 Water

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0004.png"

Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0005.png"

Figuur 2.4 Uitsnede bestemmingsplan Maasvlakte 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0006.png"

Figuur 2.5 Uitsnede bestemmingsplan Europoort en Landtong (west)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0007.png"

Figuur 2.6 Uitsnede bestemmingsplan Europoort en Landtong (oost)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0008.png"

Figuur 2.7 Uitsnede bestemmingsplan Botlek - Vondelingenplaat

2.4 Wijziging Ten Opzichte Van De Vigerende Bestemmingsplannen

De ligging van de waterstofleiding in de leidingstrook en de afsluiterschema's wordt mogelijk gemaakt via dit bestemmingsplan. Slechts de gronden die gelegen zijn buiten de bestaande leidingenstrook en de locaties van de afsluiterschema's maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Voor de leesbaarheid en de toegankelijkheid zijn de huidige enkel- en dubbelbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen in dit plan. Deze vigerende bestemmingen en de bijbehorende regels wijzigen echter niet. Uitsluitend de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook en de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied afsluiterstations' worden toegevoegd op de gedeeltes waar de leiding in het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie Extra (NOVEX)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

In de NOVEX zijn de gebieden (eerder bekend als NOVI-gebied) met een grote verstedelijkingsopgave aangewezen. De Rotterdamse Haven is één van deze gebieden.

Het gebied heeft drie inhoudelijke, fysieke ontwikkelingen als focus, die onderling ook met elkaar samenhangen:

  1. 1. De energietransitie van het haven- en industriegebied in samenwerking met de regio;
  2. 2. De milieugebruiksruimte van de haven in relatie tot woningbouwopgaven in de regio;
  3. 3. De bereikbaarheid voor goederen en personen in de haven en richting het achterland.

Energietransitie

Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Om de afgesproken doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs te halen en 95 procent minder uitstoot van broeikasgassen te realiseren in 2050 (ten opzichte van 1990), is een transitie naar een CO2-arme energievoorziening noodzakelijk. Daarnaast is de energietransitie ook in geopolitiek opzicht van belang en draagt, afhankelijk van de alternatieve energiebron, bij aan een gezondere leefomgeving. We moeten energie besparen en onze energievoorziening verduurzamen, zodat we de uitstoot van broeikasgassen kunnen terugbrengen. Het landelijke en Europese transportnetwerk van elektriciteit zal zich verder ontwikkelen om de energietransitie te kunnen faciliteren. Tegelijk vormt conventionele energie de komende decennia nog steeds een belangrijk onderdeel van ons energiesysteem. Ook de ruimtelijke ordening van de ondergrond is daarbij belangrijk voor conventionele (winning, opslag en transport van olie- en aardgas) en nieuwe energiedragers (bodemenergie zoals geothermie (waaronder warmtekoudeopslag) en transport en opslag van CO2 en waterstof). De hoofd infrastructuur voor opwekking, winning, conversie, opslag en transport van energie is onderdeel van dit nationale belang.

De klimaatverandering, de energietransitie en de afspraken uit het Klimaatakkoord hebben een grote invloed op de fysieke leefomgeving en vragen om afwegingen en vergaande keuzes in de inrichting van onze fysieke leefomgeving (zowel boven- als ondergronds). De maatregelen om de negatieve gevolgen van de klimaatverandering op te kunnen vangen en de energietransitie te realiseren, moeten worden ingepast, terwijl er ook grote druk op de ruimte is vanuit andere opgaven en belangen. Daarom is het belangrijk dat de mogelijkheden voor energiebesparing worden benut.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie. De ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen van de energietransitie.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).

Naast olie- en olieproducten vindt ook veel transport plaats van chemische stoffen. Circa dertien procent van de getransporteerde chemische stoffen gaat door buisleidingen. De huidige buisleidingen verbinden de chemische clusters in Nederland, België en Duitsland voor toelevering van industriële gassen zoals zuurstof, waterstof en stikstof. Een belangrijk netwerk is de verbinding tussen Rijnmond, Antwerpen, Wallonië, Noord-Frankrijk en Limburg.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is tezamen met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:

  • aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
  • aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
  • brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
  • giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  • specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
  • Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding. Op de externe veiligheidsaspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.4.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (herziening 2021)

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De voor dit plan relevante beleidsuitgangspunten uit de visie worden hierna behandeld.

Externe Veiligheid (omgevingsveiligheid)

Hoofddoel is een veiliger Zuid-Holland door de kans dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen te minimaliseren.

In Zuid-Holland zijn het transport, de opslag en de verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aangesloten dat de kans op een ramp tot een minimum wordt beperkt. In de buurt van risicovolle activiteiten zijn geen grote groepen mensen meer aanwezig, Transport van gevaarlijke stoffen vindt niet langer plaats door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden. Het transport van en naar deze gebieden is op een veilige wijze geregeld. Daarnaast is, waar mogelijk, overgegaan op veiligere productieprocessen waarbij minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.

Om het ontstaan van nieuwe knelpunten rond de risicobronnen te voorkomen, vraagt de provincie de gemeenten om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, wanneer het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt en het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. De provincie vraagt in dat geval aan te tonen dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken. Indien in bovengenoemde situatie het aantal blootgestelden toeneemt, dan vraagt de provincie maatregelen te nemen ter voorkoming of mitigatie van de gevolgen.

Transitie Havencomplex

De provincie Zuid-Holland wil een aantrekkelijke en concurrerende provincie zijn. Een sterke, slimme en schone haven is één van de pijlers daarvan.

De Rotterdamse haven is de grootste haven van Europa. Ongeveer 45% van de overslag en verwerking bestaat uit natte bulkgoederen, voornamelijk fossiele olieproducten, waarmee Rotterdam een echte chemie- en energiehaven is. De wereldwijde afspraken over de beperking van de opwarming van de aarde plaatsen de haven voor de uitdaging om te veranderen naar een duurzame haven. Een substantieel deel van de overslag bestaat uit containers, naast de grootschalige bulkstromen. Het behouden van een sterke positie in zowel een veranderend chemie- en energiespeelveld als een toenemende schaalvergroting van het transport én het binden van (nieuwe) ketens aan de haven zijn de uitdagingen voor de toekomst.

Conclusie

In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. De ontwikkeling sluit aan bij de gewenste transitie van het Havencomplex.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Rotterdam

Vanwege de aankomende omgevingswet moet elke gemeente een omgevingsvisie opstellen. Met deze verplichting heeft de gemeente Rotterdam de kans gepakt om een nieuwe koers voor Rotterdam te bepalen.

Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en identiteit ondersteunt en versterkt waarbij Rotterdammers betrokken worden in het proces van verandering. Dit is essentieel om een aantrekkelijke stad te zijn en blijven voor alle Rotterdammers, want samen wordt de stad gemaakt. Om richting te bepalen bij goede groei gebruiken is een kompas met de vijf perspectieven opgesteld: compact, gezond, inclusief, duurzaam en productief.

Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie. De komende jaren wordt energie anders en schoner opgewekt, anders gedistribueerd en de vraag wordt verminderd. Daarnaast is het doel om materiaalkringlopen te sluiten. In het havenindustrieel complex betekent dat onder andere elektrificatie van processen en inzet van waterstof als energiedrager. Restwarmte wordt gebruikt om het stedelijk gebied van warmte te voorzien en we verduurzamen onze woningvoorraad. Ook verduurzamen we de stedelijke mobiliteit en het transport naar en in de haven.

Conclusie

In de stadsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. De ontwikkeling draagt bij aan de gewenste grondstoffentransitie.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de toevoeging van de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.

Havenvisie Rotterdam

De Havenvisie beschrijft de ambitie en het toekomstperspectief voor het Rotterdamse haven en industriecomplex, inclusief de zeehavens van Dordrecht en Moerdijk. De centrale doelstelling is het in stand houden en vergroten van de maatschappelijke en economische waarde van dit complex en het reduceren van ongewenste externe effecten zoals de CO2-uitstoot.

Onderstaande kernpunten zijn erop gericht de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven te versterken en duurzame groei in een haven van wereldklasse te realiseren:

  1. 1. De factor Rotterdam, van Europees belang:

Het Rotterdamse haven- en industriecomplex is strategisch en economisch van belang voor de regionale, nationale en Noordwest-Europese economie. Het complex is als Global Hub en Europa's Industrial Cluster bepalend voor de welvaart in Nederland, nu en in de toekomst.

  1. 2. Global Hub, digitaal en efficiënt:

De Global Hub als toonaangevende logistieke draaischrijf dat snelle, goedkope, veilige en betrouwbare verbindingen naar het achterland en naar overzeese markten biedt, transformeert fundamenteel.

  1. 3. Europe's Industrial Cluster, concurrerend en in transitie:

Het in Europa vooraanstaand Industrial Cluster met een hoog activiteitenniveau verandert ingrijpend. Centraal staat de inrichting van een efficiënt energie- en grondstoffensysteem, zodat bestaande activiteiten toekomst hebben en tegelijkertijd nieuwe bedrijvigheid zich vestigt.

  1. 4. Verbinding haven, stad en regio:

De transities leiden tot sterkere verwevenheid van de haven- en de stedelijke economie. Een intensieve verbinding versterkt de vitaliteit van zowel haven als regio.

  1. 5. Ruimte voor Ontwikkeling:

Ruimte voor ontwikkeling is een kritische, maar tegelijkertijd schaarse succesfactor. Zeker stellen van voldoende ruimte voor de transitie van het haven- en industriecomplex vormt de komende jaren een grote uitdaging. Tijdens de transitie is er parallel ruimte nodig voor zowel de verdere groei en vernieuwing van bestaande activiteiten als de ontwikkeling van nieuwe activiteiten.

  1. 6. Human Capital:

Human Capital is een cruciale voorwaarde voor succes. De bovengenoemde uitdagingenvragen om een onderwijs- en arbeidsmarkt gekenmerkt door duurzame en flexibele inzetbaarheid, nieuwe vaardigheden, intersectorale samenwerking, talentontwikkeling en instroom van (inter)nationaal talent.

  1. 7. Innovatie-Ecosysteem:

Voor digitalisering, de energietransitie en de inzet op verbreding van het portfolio geldt dat

de kwaliteit van het innovatie-ecosysteem doorslaggevend is. De ambitie van internationaal

leiderschap vraagt om een innovatie-ecosysteem waarin alle componenten van

wereldklasse zijn.

3 urgente opgaven

De haven en de regio hebben de komende jaren 3 urgente opgaven: de economische transitie, de sociale transitie en het vergroten van de attractiviteit van de regio. Deze opgaven beïnvloeden het realiseren van de ambitie en doelen sterk. Om die reden zijn per opgave prioriteiten benoemd waar de komende jaren de focus op ligt om nu en in de toekomst als haven economische en maatschappelijke waarde te blijven creëren. De uitdagingen voor Rotterdam zijn samen te vatten onder de volgende drie hoofdopgaven, met de prioriteiten aan deze kernpunten van de Havenvisie gekoppeld:

  1. 1. Economische transitie - digitalisering, energie en grondstoffentransitie en veranderende handelsstromen:
      • Inzetten op digitale haven en keten.
      • Versterken van hoogwaardig netwerk en bereikbaarheid.
      • Verduurzamen logistieke ketens.
      • Investeren in infrastructuur en inzetten op nieuw energiesysteem.
      • Vernieuwen grond- en brandstoffensysteem.
      • Stabiel investeringsklimaat.
  1. 1. Sociale transitie - verandering van beroepen en vaardigheden:
      • Versterken hoogwaardige opleidingen.
      • Verbinden arbeidsmarkt en onderwijs.
      • Arbeidsmobiliteit bevorderen.
      • Inclusieve arbeidsmarkt.
  2. 2. Attractieve regio - compact, concurrerend, gezond en groen:
      • Balans verstedelijking en behoud vitaal complex.
      • Veiligheid en gezondheid leefomgeving vergroten.

Conclusie

Het aanleggen van de waterstofleiding draagt bij aan op de opgave voor de economische transitie. Vanuit de gewenste logistieke groei en faciliteiten voor bestaande en nieuwe bedrijven betekent het faciliteren van het gebruik van waterstof dat de beoogde groei van de haven kan plaatsvinden. Het bestemmingsplan past daarmee in het beleidskader voor de haven van Rotterdam.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Voor de beoogde ontwikkeling van de gehele leiding is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1.

Archeologische Waardenkaart Rotterdam

De Archeologische Waardenkaart Rotterdam geeft de archeologische verwachtingswaarde van het gebied aan. De kaart geeft aan dat het plangebied in een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting ligt. In het westelijk deel van het gebied betreft het waterbodems, in het oostelijk deel van het gebied betreft het lagen die meer dan 3 m onder NAP liggen

Maasvlakte

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart ligt deelgebied Maasvlakte in een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting dieper dan 3 m beneden NAP. Het gemeentelijk archeologisch beleid in deze is dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2 en tevens dieper reiken dan 3 meter - NAP of dieper dan de waterbodem (Hartelkanaal en westelijker dan Noordzeeboulevard) dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek (BOORIS).

Europoort

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart ligt deelgebied Europoort in een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting dieper dan 0 m NAP. Het gemeentelijk archeologisch beleid in deze is dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2 en tevens dieper reiken dan 0 m NAP of dieper dan de waterbodem (bij Dintelhaven) dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek (BOORIS).

Botlek

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart ligt deelgebied Botlek eveneens in een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting dieper dan 0 m NAP. Het gemeentelijk archeologisch beleid in deze is dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2 en tevens dieper reiken dan 0 m NAP of de waterbodem (bij Calandbrug) dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek (BOORIS). Alleen voor een deel ter hoogte van het oostelijk deel van de Clydeweg, nabij de rijksweg A15 geldt een zeer hoge archeologische verwachting. Het gemeentelijk archeologisch beleid in deze is dat alle grondwerkzaamheden afhankelijk van de verstoringsdiepte, maar ongeacht het oppervlak van de uit te voeren werkzaamheden, dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek (BOORIS).

Pernis

Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart ligt deelgebied Pernis in een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting dieper dan 0 m NAP. Het gemeentelijk archeologisch beleid in deze is dat alle grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2 en tevens dieper reiken dan 0 m NAP of waterbodem of dieper dan de waterbodem (bij Oude Maas), dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek (BOORIS)

Onderzoek

Op basis van het bureauonderzoek kan gesteld worden dat er in het plangebied op verschillende dieptes in de bodem archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Aangezien de geplande werkzaamheden gepaard zullen gaan met grondroerende activiteiten, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast of vernietigd.

Het bureauonderzoek toont aan dat met de aanleg van de waterstofleiding in principe alleen verstoring kan plaatsvinden van eventueel aanwezige scheepswrakken. Op voorhand is de locatie van scheepswrakken, zijnde toevalsvondsten, niet vast te stellen.

Op basis van bovenstaande conclusies luidt het advies voor de beoogde ontwikkeling dat er geen voorzieningen hoeven te worden getroffen om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Vervolgonderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg is niet nodig.

Conclusie

Het aspect archeologie geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse waterstoftransportleiding zal worden aangelegd.

Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Onderzoek

Bodemkwaliteitskaart en baggerspecieloswallen

Op basis van de bodemkwaliteitskaarten voldoet de bodem (tot 2 m -mv.) ter plaatse van de Botlek over het algemeen aan de kwaliteitsklasse industrie (matig verontreinigd). De bodem ter plaatse van de Europoort voldoet over het algemeen aan de kwaliteitsklasse natuur (schoon). De bodem ter plaatse van Maasvlakte 1 voldoet wisselend tussen de kwaliteitsklasse natuur (schoon) en landbouw (in de NABBR zijn dit twee verschillende klassen). Maasvlakte 2 is niet gezoneerd op de bodemkwaliteitskaart. Ter plaatse van de geïnventariseerde baggerspecieloswallen worden matig tot sterk verhoogde gehalten aangetroffen in de grond en het grondwater. De baggerspecieloswallen bevinden zich grotendeels op een diepte >2 m -mv., maar kunnen plaatselijk ondieper liggen. De baggerspecieloswallen zijn verdacht op zware metalen (waaronder arseen en chroom), PAK, minerale olie en bestrijdingsmiddelen (OCB).

Algemene kwaliteit grondwater

In het grondwater van het havengebied Rotterdam komen sterk verhoogde concentraties aan arseen voor. Derhalve dient er van uit te worden gegaan dat het grondwater ter plaatse van het tracé sterk verhoogde concentraties kan bevatten aan arseen.

Bekende verontreinigingen en bodembedreigende activiteiten

Nabij het tracé vindt een groot aantal bodembedreigende activiteiten plaats. Als resultaat van de vele (voornamelijk petrochemische) industrieën nabij het tracé zijn 55 gevallen bekend van (ernstige) bodemverontreiniging in zowel grond als grondwater. Deze verontreinigingen bestaan hoofdzakelijk uit minerale olie en vluchtige aromaten.

Dempingen watergangen en oude wegen

Langs en op de tracés hebben dempingen van watergangen plaatsgevonden en zijn voormalige wegen aanwezig. De dempingen en voormalige wegen dateren van na de ophoging van het havengebied. Deze dempingen en voormalige wegen dateren uit een periode waarin asbest- verdacht materiaal werd toegepast als dempings- of funderingsmateriaal. Deze worden derhalve aangemerkt als asbestverdacht indien hier bijmengingen met puin worden aangetroffen.

Afsluiterschema's

Binnen het onderzoeksgebied (tracé plus buffer van 25 meter en zones mogelijke tracéwijziging) bevinden zich diverse afsluiterschema's. Op basis van de activiteiten van Gasunie zijn deze locaties verdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging met minerale olie, vluchtige aromaten en tetrahydrothiofeen. Ter plaatse van deze locaties heeft milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, waarbij op een tweetal locaties sterk verhoogde concentraties aan minerale olie of benzeen zijn aangetoond in het grondwater.

Nadere onderzoeken

In bijlage 3 en 4 zijn de nadere bodemonderzoeken opgenomen. De bodemonderzoeken zijn gesplitst in twee gebieden, tracédeel oost en tracédeel west.

Op zeven locaties op het tracédeel oost is sprake van sterk verontreinigde grond en/of grondwater. Op drie daarvan is de sterk verontreinigde grond onder de verwachte ontgravingsdiepte gelegen (>1,60 m -mv.). Bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden binnen de verontreinigingen dienen passende maatregelen te worden genomen. Aanbevolen wordt om voor het uitvoeren van de werkzaamheden ter plaatse van de sterk verontreinigde grond een raamsaneringsplan op te stellen waarin rekening wordt gehouden met deze verontreinigingen.

Op drie locaties op het tracédeel west is sprake van sterk verontreinigde grond. Bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden op deze locaties dienen passende maatregelen te worden genomen. Aanbevolen wordt om voor het uitvoeren van de werkzaamheden ter plaatse van de sterk verontreinigde grond een raamsaneringsplan op te stellen waarin rekening wordt gehouden met deze verontreinigingen.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat verschillende locaties verdacht zijn op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In een latere fase van het plan wordt een saneringsplan opgesteld. Indien hieruit blijkt dat er maatregelen nodig zijn worden deze opgevolgd. Uit oogpunt van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Zuid-Holland kan in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek soortenbescherming

Ten behoeve van de aanleg van de leiding, is een bureaustudie uitgevoerd naar de effecten op flora en fauna beschermd onder de Wet natuurbescherming (zie bijlage 5).

Uit de bureaustudie blijkt dat:

  • Glad biggenkruid is aanwezig in tenminste 40 KR-vakken (vakindeling conform werktekening). Het is nodig hiervoor een ecologisch werkprotocol op te stellen: daarin wordt aangegeven dat bij het graven van een sleuf de bovenste laag grond met het Glad biggenkruid apart gezet moet worden, en na afloop van werkzaamheden als laatste teruggeplaatst. Inzaaien na afloop is niet toegestaan.
  • Japanse duizendknoop is aanwezig in twee KR-vakken en nog eens rond 9 andere KR-vakken. Hiervoor moet met het projectteam Duizendknoop van HbR overlegd worden voor een aanpak, wanneer de leiding precies door de groeiplaats heen gaat of in de invloedsfeer van de groeiplaats komt.
  • Rugstreeppad is aanwezig in 40 KR-vakken. Het is nodig hiervoor een ecologisch werkprotocol op te stellen: daarin wordt aangegeven dat voorkomen moet worden dat er waterplassen ontstaan die als voortplantingswater kunnen gaan dienen. Indien er toch voortplanting optreedt, is het wegvangen van Rugstreeppadden op land noodzakelijk. Eisnoeren en larven in water kunnen niet worden weggevangen.
  • Grondbroedende vogels zijn te verwachten in 86 KR-vakken. Deze mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. Daarom dient bij voorkeur buiten het broedseizoen (globaal: 1 maart tot en met 15 augustus) te worden gewerkt. Wanneer dat niet mogelijk is moet ‘broedvrij gehouden’ worden (het actief verjagen van vogels vóórdat deze tot broeden overgaan: dat is een langdurige en kostbare actie, waardoor ook daarom werken buiten het broedseizoen de sterke voorkeur en minste risico’s heeft).
  • Buizerd is aanwezig in 3 KR-vakken. Deze soort heeft een nest met jaarronde bescherming. Verstoren is niet toegestaan in het broedseizoen, broedvrij houden is niet toegestaan; er moet hier buiten de invloedsfeer gewerkt worden of buiten het broedseizoen.
  • Er zijn geen beschermde soorten insecten, weekdieren, vissen, reptielen en zoogdieren (waaronder vleermuizen) aanwezig, nader onderzoek is ook niet nodig naar deze soorten.
  • Er is een ontheffing nodig voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden in het leefgebied van strikt beschermde soorten (rugstreeppad en glad biggenkruid). Daarvoor kan aangesloten worden bij de Gebiedsontheffing van HbR.
  • Er zijn geen aanvullende ontheffingen nodig wanneer gebruik gemaakt wordt van de Gebiedsontheffing die HbR al heeft en er werkprotocollen gemaakt worden voor de werkzaamheden. Het ligt in de lijn der verwachting dat de gebiedsontheffing na 2023 zal worden verlengd. Er wordt schriftelijk toestemming gevraagd aan het havenbedrijf om gebruik te mogen maken van de ontheffing;
  • Er is een Zorgplicht van toepassing vanuit de Wnb, die maakt dat er zo zorgvuldig mogelijk gewerkt moet worden voor alle inheemse dier- en plantensoorten. Los van de beschermde status dus, is dit een fatsoensnorm die altijd van toepassing is. Werkterreinen met zichtbare burchten, dienen vóór aanvang van werkzaamheden vrij gemaakt worden van Konijnen, om te voorkomen dat deze bedolven raken als gevolg van grondwerkzaamheden.

Ecologische werkprotocol

Uit de bureaustudie is gebleken dat de voorgenomen werkzaamheden mogelijk een negatief effect hebben op de volgende beschermde soorten/soortgroepen: jaarrond beschermde nesten (van buizerd), broedgevallen van algemene broedvogels, glad biggenkruid en de rugstreeppad. Voor deze beschermde soorten/soortgroepen is een ecologische werkprotocol opgesteld, zie bijlagen 8 en 9. Ter voorbereiding van de constructiefase is een aanvullende veldinventarisatie uitgevoerd om de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden en invasieve exoten (in verband met het verspreidingsrisico) op en nabij het tracé in kaart te brengen. Daaruit is gebleken dat er veel groeilocaties van glad biggenkruid aanwezig zijn en dat er enkele groeilocaties van de Japanse duizendknoop aanwezig zijn. De genoemde soort(groep)en kunnen negatief beïnvloed worden door de werkzaamheden. Om negatieve effecten te voorkomen of te minimaliseren zijn mitigerende maatregelen samengesteld.

Ecologisch werkprotocol, -begeleiding en -werkverslag

Het ecologisch werkprotocol dient, samen met de natuurtoets, op de locatie aanwezig te zijn, en bij alle betrokken partijen bekend te zijn. De werkzaamheden moeten stap voor stap door een ter zake kundige ecoloog worden begeleid en er moet een werkverslag worden bijgehouden. Deze wordt na de werkzaamheden afgerond en opgeleverd.

Algemene broedvogels

Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode 16 juli tot 1 maart zijn er geen aanvullende mitigerende maatregelen of ecologische begeleiding noodzakelijk voor wat betreft algemene broedvogels.

Indien werkzaamheden starten (of nog worden uitgevoerd met een vroegere start) in de periode 1 maart tot en met 15 juli, dienen de werkterreinen inclusief aanrijroutes maximaal één week voor de start van de werkzaamheden door een ter zake kundige ecoloog te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten (of nestindicerend gedrag) van algemene broedvogels binnen de verstoringszone van de werkzaamheden. Indien broedgevallen afwezig zijn, dan wordt het terrein vrijgegeven door de ecoloog waarna de werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het project- of verstoringsgebied, worden door de ter zake kundige ecoloog specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt (een deel van) het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot alle nesten, vanuit eigen beweging van de vogels, niet meer in gebruik zijn. Dit is ter beoordeling door de ecoloog en onder andere afhankelijk van de aangetroffen vogelsoort en de vindlocatie.

Om vestiging van broedvogels te voorkomen kan het tracé voor de start van de werkzaamheden (1 week van tevoren) en binnen het vogelbroedseizoen dagelijks te worden verstoord door het bezoeken van dit tracédeel en deze te voet (het beste is met één of meerdere honden) af te lopen (deze verstoring mag enkel starten voor de start van het vogelbroedseizoen of na vrijgave door de ecoloog). De meegebrachte verstoring zal de vogels ontmoedigen zich op deze locaties te vestigen. Andere maatregelen dan deze zijn verre van effectief, omdat de aan de industriële omgeving gewende individuen zich hoogstwaarschijnlijk weinig aantrekken van eventueel geplaatste vogelwerende middelen. Door de uitvoer van deze verstoring wordt vestiging van algemene broedvogels in nabijgelegen groenstructuren ook verder ontmoedigd. De controle op aanwezigheid van algemene broedvogels dient zich wekelijks te herhalen.

Nestplaats van buizerd

Nabij Routekaart nummer KR-066, KR-026 en KR-044/045 is een nestplaats van de buizerd bekend. Verstorende werkzaamheden mogen hier niet plaatsvinden in de periode 1 maart t/m 15 juli. Daarom dienen werkzaamheden binnen deze Routekaart plaats te vinden buiten deze periode. Voor buizerd mag, in tegenstelling tot de grondbroedende soorten, niet broedvrij gehouden worden: de nestlocaties zijn jaarrond beschermd.

Glad biggenkruid

Er zijn in de omgeving van de werklocaties groeiplaatsen bekend van glad biggenkruid. Vanwege het pionierskarakter van deze soort kunnen groeiplaatsen tussen verschillende jaren sterk wisselen.

Om te voorkomen dat er overtredingen op de Wet natuurbescherming (Wnb) optreden tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, dient door de begeleidende ecoloog voorafgaand aan de start van de werkzaamheden (maximaal 2 maanden) op basis van de meest recente versie van de Natuurwijzer van het Havenbedrijf te worden bekeken waar groeiplaatsen van glad biggenkruid op dat moment aanwezig zijn (https://www.portofrotterdam.com/nl/bouwen-aan-dehaven/duurzame-haven/natuurwijzer).

Op deze locaties dient er gewerkt te worden volgens een ecologisch werkprotocol, binnen een doorschrijving van de aanwezige gebiedsontheffing van het Havenbedrijf en de gedragscode Wet natuurbescherming Havenbedrijf Rotterdam 2020-2025:

Voorbereiding werkzaamheden:

  • groeilocaties dienen door een ter zake kundige ecoloog (conform de vigerende versie van de Natuurwijzer Port of Rotterdam) voor de start van alle werkzaamheden te worden gemarkeerd;
  • er dient een buffer van 5 meter om de werkstrook te worden gehanteerd;
  • markering vindt plaats middels bijvoorbeeld speciaal gekleurde piketpaaltjes.

Binnen het groeiseizoen en voor de zaadzetting (indicatief april t/m augustus):

  • Insporing door zwaar materiaal wordt voorkomen (rijplaten of schotten);
  • De dikte van de zode met glad biggenkruid die afgeschraapt moet worden, is ongeveer 10 cm. Deze laag moet apart gehouden worden (in depot), zodat het na afronding van de werkzaamheden weer als laatste laag terug geplaatst kan worden;
  • Tijdelijk vrijgekomen grond (inclusief het depot met de toplaag) wordt gescheiden per laag opgeslagen (bijvoorbeeld de toplaag in 2 ruggen) In depot zetten van grond met glad biggenkruid is slechts voor korte duur toegestaan; de bovenste zode die apart gezet wordt moet altijd binnen 3 maanden worden teruggeplaatst;
  • Inzaaien na het afronden van de werkzaamheden is verboden; de grond wordt eenvoudig uitgevlakt en niet verder bewerkt. Ook de plek waar de grond in depot heeft gelegen wordt niet verder bewerkt met bijvoorbeeld een frees of cultivator;
  • Het tijdelijke depot mag niet worden geplaatst op een andere groeilocatie van glad biggenkruid. De ecoloog dient een geschikte locatie aan te wijzen.

Buiten het groeiseizoen en na de zaadzetting (indicatief september t/m maart):

  • Insporing door zwaar materiaal wordt voorkomen (rijplaten of schotten);
  • De dikte van de zode met glad biggenkruid die afgeschraapt moet worden, is ongeveer 10 cm. Deze laag moet apart gehouden worden (in depot), zodat het na afronding van de werkzaamheden weer als laatste laag terug geplaatst kan worden;
  • Tijdelijk vrijgekomen grond (inclusief het depot met de toplaag) wordt gescheiden per laag opgeslagen (bijvoorbeeld de toplaag in 2 ruggen);
  • In depot zetten van grond met glad biggenkruid is slechts voor korte duur toegestaan; de bovenste zode die apart gezet wordt moet altijd binnen 3 maanden worden teruggeplaatst;
  • Inzaaien na het afronden van de werkzaamheden is verboden; de grond wordt eenvoudig uitgevlakt en niet verder bewerkt. Ook de plek waar de grond in depot heeft gelegen wordt niet verder bewerkt met bijvoorbeeld een frees of cultivator.

Werkzaamheden op groeilocaties van glad biggenkruid dienen door de ecoloog te worden begeleid en gecontroleerd, buiten deze groeilocaties zijn alleen mitigerende maatregelen en ecologische begeleiding ten behoeve van de andere potentieel aanwezige beschermde natuurwaarden van toepassing.

Rugstreeppad

Omdat zanderige delen van het tracé geschikt zijn als overwinteringslocaties of landhabitat voor de rugstreeppad (zuid van de Maasvlakteweg) en er tijdens de werkzaamheden geschikte aanvullende overwinteringslocaties, landhabitat alsmede voortplantingswater kan ontstaan (geheel tracé), dient voorkomen te worden dat rugstreeppadden overreden of ondergegraven worden.

Om dit te voorkomen, dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen op de Routekaarten KR-001 t/m KR-004:

  • Werkzaamheden ten zuiden van de Pr. Máximaweg mogen niet plaatsvinden in de kwetsbare overwinteringsperiode van de rugstreeppad, welke loopt van oktober t/m maart;
  • De oeverzone van de in het omgeving aanwezige voortplantingswater (figuur 4.1) dient te worden ontzien door een beschermingszone van 5 meter aan te houden. Vanwege de beperkte ruimte op deze locatie dienen werkzaamheden hier altijd plaats te vinden onder begeleiding van een ter zake kundige ecoloog;
  • Het ontstaan van waterplassen dient voorkomen te worden of deze moeten afgezet worden met amfibieënschermen (in de periode van 31 maart tot 15 oktober);
  • Gronddepots moeten volledig rondom afgezet worden met amfibieënschermen (in de periode 1 april tot 1 december, zolang de temperatuur hoog genoeg is); de exacte datumgrenzen worden door de begeleidende ecoloog bepaald.

Om dit te voorkomen, dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen op de

Routekaarten KR-005 t/m KR-032, KR-040 t/m KR-046 en KR054 en KR-056:

  • Het ontstaan van waterplassen dient voorkomen te worden of deze moeten afgezet worden met amfibieënschermen (in de periode van 31 maart tot 15 oktober);
  • Gronddepots moeten volledig rondom afgezet worden met amfibieënschermen (in de periode 1 april tot 1 december, zolang de temperatuur hoog genoeg is); de exacte datumgrenzen worden door de begeleidende ecoloog bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0009.png"

Figuur 4.1 Locatie van voortplantingswater rugstreeppad ten zuiden van Prinses Máximaweg

Japanse duizendknoop

Er zijn buiten de bufferzone 3 routekaarten aangetroffen waar Japanse duizendknoop aanwezig is (KR-068, KR-076 en (KR-051). Op deze locaties dienen de groeiplekken onaangetast te blijven door aanrijroutes en/of tijdelijke opslaglocaties niet op deze groeilocaties te plaatsen.

Er zijn 2 routekaarten (KR-095 en KR-032) aangetroffen waar Japanse duizendknoop zich bevindt binnen de bufferzone. Op deze locaties is extra voorzichtigheid geboden; er mogen geen werkzaamheden plaatsvinden in de groeiplaatsen. De begeleidend ecoloog markeert de groeiplaats (3 meter vanaf de buitenste zichtbare scheuten) en informeert betrokken uitvoerend personeel. Indien werkzaamheden dienen plaats te vinden binnen de markering, dient eerst overlegt te worden met Havenbedrijf Rotterdam.

Ontheffing

Het havenbedrijf heeft een gebiedsontheffing waarvoor verlenging aangevraagd zal worden. De intentie van de ODHD is om de ontheffing te verlengen.

Conclusie soortenbescherming

Op basis van het bureauonderzoek zijn mogelijk het glad biggenkruid, Japanse duizendknoop, rugstreeppad, grondbroedende vogels en buizerds aanwezig in het plangebied. Naar aanleiding van het bureauonderzoek is een veldonderzoek uitgevoerd. De benodigde mitigerende maatregelen die hieruit voortkomen worden opgevolgd. Het aspect soortenbescherming vormt hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Onderzoek gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland waardoor de meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden.

Om de stikstofdepositie van de aanlegfase inzichtelijk te maken is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10. Uit dit onderzoek blijkt dat voor diverse habitattypen in Natura 2000-gebieden Voornes Duin, Solleveld & Kapittelduinen, Voordelta, Duinen Goeree & Kwade Hoek, Westduinpark & Wapendal, Meijendel & Berkheide en Grevelingen niet met zekerheid kan worden gesteld dat de toename van de stikstofdepositie geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van soorten. Uit het onderzoek blijkt dat het vrijwel onmogelijk is om een toename van de depositie in Natura 2000-gebied Voornes Duin te voorkomen. Daarom is een passende beoordeling uitgevoerd, deze is opgenomen in bijlage 10.

Uit de passende beoordeling van de berekende tijdelijke toename van de stikstofdepositie op de kwaliteit van deze habitattypen blijkt dat de beperkte tijdelijke toename van de stikstofdepositie in de aanlegfase niet zal leiden tot veranderingen in de vegetatiesamenstelling, groeisnelheid of onderlinge concurrentieverhoudingen tussen plantensoorten van de betreffende habitats. Deze passende beoordeling is gebaseerd op de constatering dat deze habitattypen in het gebied voorkomen in voldoende oppervlakte en met voldoende kwaliteit, ondanks jarenlange overschrijding van de kritische depositiewaarden.

Het is gezien de huidige kwaliteit van de habitattypen en de zeer beperkte en tijdelijke toename van de depositie daarom uitgesloten dat de eenmalige depositietoename niet kan leiden tot een verandering van de kwaliteit van de vegetatie en niet resulteert in aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Solleveld & Kappittelduinen en Voornes Duin en andere Natura 2000-gebieden die verder weg gelegen zijn.

De Wnb Vergunning voor stikstof is verleend. In de passende beoordeling is voor de Voordelta aangegeven dat de achtergrondwaarde (ADW) (veel) lager is dan de kritische depositie waarde (KDW), er is dus geen sprake van een overbelaste situatie. Evenmin is sprake van naderende overbelasting. Op basis daarvan kan vastgesteld worden de het project geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Voor Natura 2000-gebied Voordelta is geen verdere effectbeoordeling in de voortoets of een passende beoordeling noodzakelijk.

Conclusie gebiedsbescherming

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Voor de leiding is overleg gevoerd met de veiligheidsregio en met het leidingenbureau van de gemeente Rotterdam. De leiding voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in de HBor (Handboek Beheer ondergrond Rotterdam), aanvullend hierop zijn extra maatregelen genomen om te voldoen aan de Bevb (ILI). Hiermee is de veiligheid en bescherming van de leiding voldoende geborgd.

Onderzoek

De distributie van waterstof kan veiligheidsrisico’s voor de omgeving veroorzaken. Hiervoor is een indicatieve kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld, zie bijlage 11. In de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van 13 april 2023 met kenmerk IENW/BSK-2023/63082 betreffende Externe veiligheid berekening van Waterstofnet is door het ministerie aangegeven dat, op basis van onderzoeken van het RIVM, de ministeries van IenW en EZK akkoord zijn met het gebruik van module B voor waterstofleidingen als Gasunie de leidingen exploiteert. Dit is voor de HyTransPort het geval. Bij module B hoeft alleen gerekend te worden met het scenario breuk.

Plaatsgebonden risico

Leiding X-860 heeft geen PR 10-6 contour. Leiding X-860 voldoet aan het Bevb.

Groepsrisico

De fN-curve voor de maatgevende kilometer van leiding X-860 overschrijdt de oriëntatiewaarde niet.

Windturbines

Voor de volgende risicoverhogende objecten (windturbines) is bepaald of deze meegenomen moeten worden in de QRA:

  • drie Vestas windturbines ten noorden van de Slufter (3600 kW);
  • een Enercon windturbine ten zuidwesten van het Welplaatviaduct aan het Hartelkanaal (3000 kW);
  • een Enercon windturbine op het terrein van Den Hartogh (600 kW).

Uit het onderzoek blijkt dat de additionele faalfrequenties als gevolg van de faalscenario’s van de windturbines verwaarloosbaar zijn.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven). Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op gevoelige objecten en gezoneerde bronnen, zodat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 12. Doel van het onderzoek is om de geluidbelasting in de omgeving ten gevolge van de aanleg van de transportleiding te bepalen en te toetsen aan de voorgestelde grenswaarden, zodat in een vroegtijdig stadium inzicht wordt verkregen in eventuele knelpunten.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de aanleg van de H2-transportleiding ter hoogte van geluidgevoelige objecten in de dagperiode lager is dan 60 dB(A). Daarmee wordt voldaan aan de strengste grenswaarde uit het Bouwbesluit en zijn er geen beperkingen aan het aantal werkdagen per locatie.

Als gevolg van de noodzakelijke nachtelijke activiteiten nabij de op- en afrit nr. 13 van de A15 ter hoogte van Rozenburg (deeltracé KR-066) bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van de woning Zuidhoek 32 te Rozenburg 54 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Deze werkzaamheden zullen circa 2 nachten in beslag nemen. Deze geluidbelasting is acceptabel gezien de beperkte blootstellingsduur (circa 2 nachten) en de hoge geluidbelasting die aldaar al heerst vanwege met name industrielawaai en het wegverkeerslawaai op de A15. Het bevoegd gezag dient op grond van het derde lid van artikel 8.3 van het Bouwbesluit 2012 voor deze werkzaamheden ontheffing te verlenen.

Uitgaande van het toepassen van een bemalingsinstallatie welke voldoet aan de stand der techniek bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van het zuidelijke deel van de woonkern van Rozenburg (positie 309; De Bieslook) maximaal 50 dB(A) (40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode). Een geluidbelasting van 50 dB(A) is niet hoger dan dat elk niet-milieurelevant bedrijf al mag veroorzaken. Daarbij komt dat deze geluidbelasting tijdelijk is. Bij de aanbesteding zal als bestekseis een maximaal toelaatbare geluidemissie van bemalingspompen en aggregaat gelden.

Conclusie

De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Bij de aanbesteding worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidemissies. Dit wordt gedaan om geluidhinder voor bedrijven en omwonenden te voorkomen. Mede vanwege de tijdelijkheid ondervinden omwonenden geen extra overlast door de aanleg van de leiding. Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Onderzoek en conclusie

Er wordt geen milieugevoelige of -hinderlijke functie toegevoegd. Voor de ontwikkeling is vooral van belang dat er een minimale afstand wordt gehouden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toetsing aan het aspect gevaar wordt verwezen naar paragraaf 4.4. De overige aspecten zijn bij de waterstofleiding niet van toepassing. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Conclusie

De aanleg van de waterstofleiding kan niet onder deze getalsmatige grenzen worden geschaard. Deze ontwikkeling heeft namelijk geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8 Niet Gesprongen Explosieven

Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er conventionele explosieven (CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Onderzoek

Omdat er gegraven gaat worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door Expload. In het rapport (d.d. 2 september 2021, kenmerk: RAP2114002_0924D1), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 13).

Uit de analyse blijkt dat de waterstofleiding enkele verdachte gebieden kruist:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0010.png"

Op basis van de uitkomsten van de analyse is nader onderzoek uitgevoerd, zie bijlagen 14 en 15. Hieruit blijkt dat op een locatie de werkzaamheden reiken tot in het verdachte gebied. De werkzaamheden op de andere locaties kunnen dan ook zonder beheersmaatregelen in relatie tot ontplofbare oorlogsresten worden uitgevoerd.

De uitzondering betreft locatie 'kruising K085-01'. de gebied is verdacht van Britse brisantbommen. Omdat in dit gebied een open ontgraving plaatsvindt kunnen de trillingen een ongecontroleerde explosie veroorzaken. Er moet worden voorkomen dat eventuele blindgangers met forse kracht worden getoucheerd. Het vooraf opsporen en eventueel verwijderen van vliegtuigbommen is dan ook noodzakelijk. Voor deze locatie is het laagsgewijs detecteren en ontgraven de meest voor de hand liggende beheersmaatregel. Deze beheersmaatregel wordt opgevolgd.

Conclusie

Het aspect explosieven geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.

Onderzoek

Voor de leiding is het geohydrologisch onderzoek verdeeld over twee gebieden, zie bijlage 16 en 17.

Onderzoek havengebied Rotterdam (oost)

Bodemopbouw en grondwaterstanden

De bodem ter plaatse van het tracé bestaat uit een ophooglaag van zand en klei tot circa

4 à 5 m -mv. Hieronder is een kleilaag gelegen van tenminste enkele decimeters tot enkele meters dikte gevolgd door een zandtussenlaag met enkele tot veel kleilaagjes tot een diepte van circa NAP -18,0 m. Plaatselijk ontbreekt de scheidende kleilaag en daarmee ook de zandtussenlaag. Onder deze zandtussenlaag bevindt zich een klei- en basisveenlaag van gemiddeld 1 m dikte. Hieronder is het eerste watervoerende pakket aanwezig.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand in de ophooglaag van zand en klei varieert van NAP +3,40 m à NAP +4,50 m. De gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van NAP +2,40 à NAP +3,20 m. De stijghoogten in de zandtussenlaag bedragen NAP +2,0 m (GHS) en NAP +0,50 m à NAP +1,40 m (GLS). De stijghoogten in het watervoerende pakket liggen op NAP +0,60 m (GHS) en NAP -0,30 m (GLS).

Onttrekking

Het totale waterbezwaar bedraagt circa 545.000 m3 (GHG/GHS-situatie) en het maximale berekende debiet bedraagt circa 30 m³/uur (ontvangstkuip K083-02). Het maximale debiet gedurende de werkzaamheden kan, als gevolg van het gelijktijdig in bemaling hebben van meerdere onderdelen, hoger zijn.

Effecten

Binnen het invloedsgebied van de bemalingen zijn diverse grondwaterverontreinigingen aanwezig. Uit de berekeningen blijkt dat de verontreiniging met zwavel (locatie 47, werkput VO-005, Trenweg - Theemsweg) circa 3 meter in westelijke richting wordt verplaatst. Uit het uitgevoerde historisch vooronderzoek blijkt dat de grondwaterstroming ter plaatse van de verontreiniging overwegend noordnoordwestelijk is (richting haven). Door de bemaling wordt de verontreiniging in westelijke richting verplaatst, hiermee wordt feitelijk een deel van de natuurlijke verspreiding opgeheven. De verontreiniging met benzeen ter plaatse van het Gasunie afsluiterschema S-5536 (locatie G002) wordt circa 2,3 m in zuidelijke richting verplaatst. De verplaatsing is slechts 0,3 m hoger dan de maximaal toelaatbare verplaatsing. In overleg met bevoegd gezag (Omgevingsdienst) dient te worden bepaald of en welke maatregelen getroffen moeten worden om bij voorgaande twee locaties verplaatsing te beperken/voorkomen (zoals retourbemaling of tegenbemaling).

Ter plaatse van de overige locaties is de verplaatsing kleiner dan 2 meter. Aangezien deze verspreiding als toelaatbaar kan worden beschouwd zijn maatregelen om verspreiding te voorkomen niet noodzakelijk. Wel wordt aanbevolen de daadwerkelijke grondwaterstandsverlaging te monitoren gedurende de bemalingswerkzaamheden

Onderzoek West

Bodemopbouw en grondwaterstanden

De bodem ter plaatse van het tracé bestaat uit een ophooglaag van zand en klei tot circa 4 tot 5 m -mv. Hieronder is een kleilaag gelegen van tenminste enkele decimeters tot enkele meters dikte gevolgd door een zandtussenlaag met enkele tot veel kleilaagjes tot een diepte van circa NAP -18,0 m. Plaatselijk ontbreekt de scheidende kleilaag en daarmee ook de zandtussenlaag. Onder deze zandtussenlaag bevindt zich een klei- en basisveenlaag van gemiddeld 1 m dikte. Hieronder ligt het eerste watervoerende pakket. Ter plaatse van de 2e Maasvlakte wijkt de bodemopbouw enigszins af. Hier is sprake van een aanééngesloten zandpakket.

De freatische grondwaterstand in de ophooglaag van zand en klei is gelegen tussen NAP +2,5 m à NAP +4,5 m (GHG) en NAP +1,5 à NAP +3,5 m (GLG). De stijghoogten in de zandtussenlaag liggen op NAP +1,5 à NAP +2,0 m (GHS) en NAP +0,5 m à NAP 0,0 m (GLS). De stijghoogten in het watervoerende pakket liggen op NAP +0,5 à +0,6 m (GHS) en NAP -0,3 m à 0,0 m (GLS).

Onttrekking

Het totale waterbezwaar bedraagt circa 1,4 miljoen m3 (GHG/GHS-situatie) en het maximale berekende debiet bedraagt circa 70 m³/uur per werkput (K005-01 en K012-01). Het maximale debiet gedurende de werkzaamheden kan, als gevolg van het gelijktijdig in bemaling hebben van meerdere onderdelen, hoger zijn.

Effecten

Natuur

Binnen het invloedsgebied van de bemalingen zijn enkele bomen en bosschages aanwezig. Op sommige plekken is er daarom een risico op verdrogingseffecten ten gevolge van de bemalingen. Geadviseerd wordt om de bomen binnen de 0,5 m verlagingscontour in een GLG-situatie in het groeiseizoen (circa maart t/m oktober) te monitoren gedurende de bemalingen. Indien droogteverschijnselen optreden (zoals slap hangende takken/bladeren) dient bevloeiing van de bomen/bosschages plaats te vinden. Voor de bevloeiing dient zoet water waarin geen grondwaterverontreiniging aanwezig is gebruikt te worden.

Grondwaterverontreinigingen

Binnen het invloedsgebied van de bemalingen is sprake van grondwaterverontreinigingen. Ten gevolge van de bemalingen is er een risico op verplaatsen of onttrekken van deze verontreinigingen. Voor een aantal verontreinigingen is sprake van een significante verplaatsing (meer dan 2 m). Daarnaast bestaat er een risico dat de verontreinigingen worden onttrokken ten gevolge van de bemalingen. Deze verontreinigingskernen liggen reeds op of nabij het tracé. In overleg met bevoegd gezag (Omgevingsdienst) dient te worden bepaald of en welke maatregelen getroffen moeten worden om verplaatsing te beperken/voorkomen (zoals retourbemaling of tegenbemaling).

Conclusie

De uitwerking van de maatregelen (indien nodig) dient nog plaats te vinden, maar op basis van kennis en ervaring kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om belangrijke nadelige milieugevolgen in dit kader voldoende te reduceren om te komen tot aanvaardbare milieueffecten en om vergunningverlening mogelijk te maken. Deze maatregelen worden tevens afgestemd met het bevoegd gezag. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.10 Duurzaamheid

Aan het gebruik van fossiele brandstoffen zijn nadelen verbonden. Naast de eindigheid van deze bron, is de winning, productie en het gebruik ervan vervuilend voor het milieu. Deels kan hieraan tegemoet worden gekomen door alternatieve brandstoffen te gaan gebruiken. Waterstof kan voor de toekomst één van de duurzame alternatieven vormen. Wanneer waterstof duurzaam wordt geproduceerd, is het momenteel de schoonste brandstof. Dit betekent dat in de gehele keten van ‘bron tot emissie’ geen uitstoot van NOX, CO2 of fijnstof plaatsvindt. Een waterstofleiding levert op zichzelf geen CO2-reductie op, de pijpleiding is wel een randvoorwaarde. In hoofdstuk 1 en 2 wordt nader ingegaan op de positieve effecten en specificaties van de waterstofleiding.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).

Conclusie

De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 18) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet tot belangrijke nadelige milieueffecten zal leiden. Met deze informatie zal het bevoegd gezag bepalen of er al dan niet een MER dient te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

5.2 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de gronden van de delen van de leiding die buiten de leidingenstrook liggen. In dit bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming (leiding) en gebiedsaanduiding (zoekgebieden voor afsluiterlocaties) toegevoegd. De vigerende enkelbestemmingen zijn overgenomen.

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om zo min mogelijk in te grijpen op de onderliggende bestemmingen. Voor het plangebied (de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft), is er daarom gekozen om alleen die delen op te nemen, waar de ontwikkeling (waaronder begrepen de bij het leidingtracé en de zoekgebieden voor de afsluiterlocaties) niet past binnen de vigerende bestemmingen. Omdat het tracé grotendeels binnen de vigerende bestemming ‘Leiding – Leidingstrook’ ligt, betekent dit dat het plangebied voor wat betreft het leidingtracé bestaat uit verschillende ‘plukjes’ gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01_0011.png"

Figuur 5.1 Tracédelen buiten leidingenstrook en zoeklocaties afsluiterschema's

Op de locaties waar het tracé buiten de vigerende bestemming 'Leiding - Leidingstrook' ligt is deze dubbelbestemming toegevoegd. Hiernaast is ter plaatse van de zoekgebieden voor afsluiterschema's een gebiedsaanduiding toegevoegd. Onderliggende bestemmingen en aanduidingen zijn ongewijzigd overgenomen in dit plan.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.

De vigerende regels zijn ongewijzigd overgenomen in dit plan. Hieronder wordt ingegaan op de toevoegingen.

Dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook

Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Leidingstrook. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.

Algemene aanduidingsregels

Overige zone- Zoekgebied afsluiterstations

Voor de mogelijke locatie van de afsluiterstations is de aanduiding 'Overige zone- zoekgebied afsluiterstations' opgenomen. Binnen deze gebieden is het mogelijk een afsluiterstation met behorende voorzieningen te realiseren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De aanleg van de nieuwe leiding en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. Hynetwork Services heeft voor het project een raming opgesteld. Hynetwork Services is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van Hynetwork Services. Hynetwork Services is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

Er is geen zakelijk recht overeenkomst met de gemeente Rotterdam of elke andere partij afgesloten. Dit is op deze leiding niet van toepassing. Dit komt omdat de leiding volledig in de (toekomstige) leidingstrook ligt en niet in gronden van de gemeente Rotterdam die mogelijk uitgegeven kunnen worden aan andere partijen voor andere doeleinden.

Om een veilige ligging te borgen zijn alle benodigde vergunningen aangevraagd en verleend.

Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding zal Hynetwork Services een standaardovereenkomst met de gemeente afsluiten. Daarnaast heeft Hynetwork Services met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.

6.2 Grondexploitatie

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding wordt echter niet als een dergelijk bouwplan aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.

Zeeland Refinery N.V./Total opslag en Pijpleiding Nederland N.V., Dow Benelux B.V., Linde Gas Benelux B.V., OCAP CO2 B.V., Warmtebedrijf Rotterdam en Euro Tank Terminal B.V. exploiteren c.q. beheren buisleidingen welke in en nabij de locatie van het beoogde tracé zijn gelegen. Graag denken Zeeland Refinery en Dow mee in de praktische invulling van het tracé en verdere vormgeving van het initiatief. Zij geven enkele voorwaarden aan de beoogde werkzaamheden. Deze worden meegenomen met de overweging bij de vergunningsvoorwaarden. Voor de werkzaamheden wordt een KLIC-procedure doorlopen en zijn proefsleuven gegraven om de exacte ligging van buisleidingen nabij het tracé vast te kunnen stellen. Dit behoeft geen verwerking in het ontwerpbestemmingsplan.

Evides heeft binnen de aangegeven tijd geen reactie gegeven.

Waterschap Hollandse Delta heeft gereageerd met de opmerking dat zij niet zijn aangewezen als verantwoordelijke voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer terwijl dit wel zo is. Dit is in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan aangepast.

Rijkswaterstaat verzoekt dat de planning wordt afgestemd en dat de exacte locaties van de kruisingen waar wordt geboord wordt gedeeld. Het kruisen van het Hartelkanaal, Calandkanaal, Oude Maas Europoortkering en Hartelkering wordt afgestemd met Rijkswaterstaat. Met betrekking tot de faalkansberekening wordt overleg gevoerd met Rijkswaterstaat. De faalkansberekening en het doorlopen van de faalkansboom maakt onderdeel uit van de (water)vergunningaanvraag. Hiernaast zijn enkele tekstuele opmerkingen gemaakt, deze zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

De afdeling Veilige Leefomgeving van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)

Om de mogelijke effecten te beschouwen, heeft de VRR nadere informatie over de mogelijke scenario's nodig. In de toelichting en bijbehorende bijlagen ontbreken deze gegevens. De VRR ontvang graag de volgende informatie:

1. Inzichten over scenario's, kansen en effecten die op kunnen treden;

2. De eventuele invloeden van deze buisleiding op andere buisleidingen en vice versa;

3. Gegevens over effectbeperkende maatregelen zoals inblok-afstanden van dit voorgenomen leiding tracé;

4. Indien mogelijk meer gedetailleerde informatie over die delen die buiten de leidingstraten komen te liggen;

De VRR zou graag in een separaat traject met initiatiefnemer zorgdragen voor een veilige uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. De informatie met betrekking tot bovengenoemde punten ziet de VRR alsnog graag tegemoet en gaan hier graag over in gesprek.

De overlegreactie heeft geen gevolgen voor het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan, de benodigde informatie wordt toegezonden aan de VRR en hierover zullen nadere gesprekken worden gevoerd.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De binnengekomen zienswijzen zullen in deze paragraaf behandeld worden.

Vaststelling

Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 2 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Oost

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek oost

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek West

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek west

Bijlage 5 Bureaustudie Flora En Fauna

Bijlage 5 Bureaustudie flora en fauna

Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek Oost

Bijlage 6 Ecologisch onderzoek oost

Bijlage 7 Ecologische Onderzoek West

Bijlage 7 Ecologische onderzoek west

Bijlage 8 Ecologisch Werkprotocol Oost

Bijlage 8 Ecologisch werkprotocol oost

Bijlage 9 Ecologisch Werkprotocol West

Bijlage 9 Ecologisch werkprotocol west

Bijlage 10 Passende Beoordeling

Bijlage 10 Passende beoordeling

Bijlage 11 Qra

Bijlage 11 QRA

Bijlage 12 Onderzoek Geluid

Bijlage 12 Onderzoek geluid

Bijlage 13 Onderzoek Explosieven

Bijlage 13 Onderzoek explosieven

Bijlage 14 Aanvullend Onderzoek Nge En Risicoanalyse Oost

Bijlage 14 Aanvullend onderzoek NGE en risicoanalyse oost

Bijlage 15 Aanvullend Onderzoek Nge En Risicoanalyse West

Bijlage 15 Aanvullend onderzoek NGE en risicoanalyse west

Bijlage 16 Geohydrologisch Onderzoek Oost

Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek oost

Bijlage 17 Geohydrologisch Onderzoek West

Bijlage 17 Geohydrologisch onderzoek west

Bijlage 18 Aanmeldnotitie M.e.r.-beoordeling

Bijlage 18 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling