KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Gekozen Planopzet
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidig Gebruik
2.3 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Ontwikkelingen
4.3 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleidskader
5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder
5.3 Huidige Watersysteem
5.4 De Wateropgave
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Milieu Effectrapportage
6.3 Milieuzonering
6.4 Verkeer En Parkeren
6.5 Geluid
6.6 Luchtkwaliteit
6.7 Bodem
6.8 Archeologie En Cultuurhistorie
6.9 Externe Veiligheid
6.10 Natuur
6.11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
9.2 Vooroverleg
Bijlagen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Omgevingsgeluid
Bijlage 2 Onderzoek Nestgeluid Schepen
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 4 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 5 Beleidsbesluit Archeologie
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Rapportage Stikstof
Bijlage 8 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 9 Ecologisch Werkplan

OSBS de Kameleon

Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 11-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'OSBS de Kameleon' met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.5 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.7 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.8 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.9 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.

1.10 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.11 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een gebouw dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk waarvan de bouwhoogte minimaal 1,2 meter bedraagt.

1.12 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).

1.13 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 Geluidsgevoelige objecten

Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd.

1.15 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.16 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.

1.17 NAP

Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.

1.18 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).

1.19 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.

1.20 Peil (straat-)

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.21 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

1.22 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, technische installaties zoals: liftopbouwen, lichtkoepels, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.6 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen met het daarbij behorende erf:
  2. b. indoor sportvoorzieningen, zoals een gymzaal;

met daarbij behorende

  1. c. speelvoorzieningen
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. fiets- en voetpaden;
  4. f. dakterassen;
  5. g. bouwwerken voor kleinschalige (openbare) nutsvoorzieningen;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Afdekking van gebouwen

Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

6.2 Bouwvlak

Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

6.3 Toegestane overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwhoogte te overschrijden ten behoeve van trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen en technische installaties, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn.

6.4 Dakkapellen

Tenzij in de regels in hoofdstuk 2 anders is bepaald, is op een kap/schuin dakvlak een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
  2. b. op een ander dakvlak dan de onder sub a. genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan, waarbij de dakkapellen in totaal niet breder mogen zijn dan 2/3 deel van het bedoeld dakvlak;
  3. c. op een aanbouw aan een hoofdgebouw is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
  4. d. in alle gevallen geldt dat een dakkapel dient te voldoen aan de volgende eisen:
    1. 1. voorzien van een plat dak;
    2. 2. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter;
    3. 3. onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;
    4. 4. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
    5. 5. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.

6.5 Dakterassen

Indien de maximum bouwhoogte van een gebouw is bereikt, dan is ten behoeve van het realiseren van een dakterras voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een maximum oppervlak van 6 m2 en een maximum hoogte van 2,5 meter. Deze voorziening dient minimaal 2,5 meter uit de dakrand te liggen.

6.6 Geluidsgevoelige objecten

Bij de realisatie van geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder moet, voor zover de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder worden overschreden, worden voldaan aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd, met inbegrip van de in dat besluit opgenomen voorwaarden en maatregelen.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan, tenzij:

  1. a. de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeurswaarde of,
  2. b. op grond van de Wet geluidhinder voor die hoogst toelaatbare geluidsbelasting hogere waarden kunnen worden vastgesteld of,
  3. c. anderszins aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst aan het op dat moment geldende beleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'OSBS de Kameleon'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stichting BOOR en het sportbedrijf Rotterdam zijn voornemens om naast de huidige locatie van OSBS de Kameleon aan de Carnissedreef 2-4 te Rotterdam, nieuwbouw te realiseren. Het betreft de nieuwbouw van een basisschool bestaande uit 18 klassen, 5 internationale schakelklassen (ISK), 2 voor- en vroegschoolse educatie (VVE) groepen en een gymzaal. De gymzaal wordt geïntegreerd in de nieuwbouw, maar is eveneens opzichzelfstaand te gebruiken als sportschool voor de wijk. De omvang van de nieuwbouw betreft circa 3.100 m2 BVO. De maximale omvang van de gymzaal betreft circa 660 m2 BVO. Ten behoeve van de nieuwbouw zal bestaande bebouwing gesloopt worden.

De bestaande school OSBS de Kameleon heeft twee vestigingen, de nieuwe basisschool dient tevens ter vervanging van de tweede vestiging aan de Fazantstraat. In de huidige situatie zijn circa 275 leerlingen gehuisvest op de locatie aan de Carnissedreef. De overige 175 leerlingen zijn gehuisvest op de locatie aan de Fazantstraat. Op de nieuwe school worden 424 leerlingen gehuisvest. Het aantal leerlingen op scholen neemt in de loop van het jaar normaliter toe, vanwege instroom in groep 1 en leerlingen die wisselen van school. In onderhavig geval wordt rekening gehouden met maximaal 450 leerlingen na toename.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is gelegen in Carnisse, ook wel Carnissebuurt, nabij de Carnissedreef 2-4 te Rotterdam. Carnisse is een vooroorlogse buurt/wijk in de wijk Charlois. Charlois ligt op de zuidelijke Maasoever in Rotterdam.

Aan de noordzijde van het plangebied zijn bomen en begroeiing gelegen met daarachter de Carnissedreef en Carnissesingel. Aan noordelijke zijde van deze wegen liggen woningen. Aan de oostzijde ligt wateroppervlak en een sportveld. Aan de zuidzijde van het plangebied is eveneens een sportveld gelegen. Daarnaast is ook sprake van groenvoorzieningen aan de zuidzijde. Op de gronden aan de westzijde van het plangebied staat momenteel de huidige bebouwing van OSBS de Kameleon en een parkeerterrein. De huidige bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.

Verder ligt het plangebied op loopafstand van de bushalte 'Rotterdam Carnissesingel' (hemelsbrede afstand van circa 100 meter). In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere bushaltes gelegen, zoals 'Wielewaalstraat' op een hemelsbrede afstand van 325 meter en 'Ahoy Complex' op circa 414 meter afstand (hemelsbreed). Verder ligt het metrostation 'Zuidplein' op een hemelsbrede afstand van circa 560 meter. Hiermee is het plangebied vanaf het OV goed bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0002.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied (Qgis eigen bewerking)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

De vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied zijn:

  • Zuiderpark;
  • Parapluherziening parkeernormering Rotterdam;
  • Parapluherziening biologische veiligheid.

Verder is op 3 februari 2022 het voorbereidingsbesluit "Flitsbezorgsupermarkten met 'dark stores'" vastgesteld. Met het voorbereidingsbesluit wordt bepaald dat het voor het gehele grondgebied van Rotterdam verboden is om het gebruik van gronden en/of bouwwerken, of gedeelten daarvan, zoals dit bestond op het moment van inwerkingtreding van dit besluit, te wijzigen naar: vormen of vestigingen van detailhandel die blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering zijn te kwalificeren als flitsbezorgsupermarkt met dark store. Dit is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat geen dark store voor flitsbezorgsupermarkten worden gerealiseerd met dit plan.

Zuiderpark

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuiderpark' geldend. Dit plan is op 22 februari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam. In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding bij het bestemmingsplan 'Zuiderpark'. Het plangebied is hierop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding 'Zuiderpark' (Qgis eigen bewerking)

In de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Zuiderpark' is zichtbaar dat een viertal enkelbestemmingen van kracht zijn binnen het plangebied, te weten:

  • Groen;
  • Maatschappelijk 1;
  • Tuin;
  • Sport - Sport- en speelterrein.

Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin' zijn geen bouwvlakken opgenomen. De bestemming 'Groen' is bestemd voor groenvoorzieningen en de gronden met de bestemming 'Tuin' dienen als tuin ingericht te worden.

De bestemming 'Maatschappelijk 1' biedt ruimte voor maatschappelijke voorzieningen, zoals een school. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk 1' geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden met een bouwhoogte van maximaal 8 meter.

Ter plaatste van de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' zijn sportvelden toegestaan. Deze gronden mogen maximaal voor 4% bebouwd worden.

Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' ter plaatse van het plangebied.

Betrekking tot de ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een onderwijsgebouw en sportvoorziening, met een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Dit is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Sport - Sport- en speelterrein'. Daarnaast wordt de toegestane bouwhoogte van 8 meter binnen de bestemming 'Maatschappelijk 1' overschreden, waardoor tevens sprake is van strijdigheid. De ontwikkeling is niet passend binnen het bestemmingsplan 'Zuiderpark'. Aangezien de herontwikkeling niet past binnen de regels van het bestemmingsplan 'Zuiderpark' is onderhavig bestemmingsplan opgesteld, om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Parapluherziening parkeernormering Rotterdam

Ter plaatse van het plangebied is de "Parapluherziening parkeernormering Rotterdam", zoals vastgesteld op 14 december 2017, van kracht. In deze parapluherziening is een regeling in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die verwijst naar de parkeernormen voor auto's in het geldende beleid. Deze parapluherziening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Momenteel is de "Beleidsregeling Parkeernomen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018" het geldende parkeerbeleid. De "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018" is vastgesteld door de Raad van de gemeente Rotterdam op 1 februari 2018. Deze beleidsregeling is het instrument om het aantal benodigde auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties.

Betrekking tot de ontwikkeling

De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor zowel auto's en fietsen bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In paragraaf 6.4 wordt ten behoeve van de ontwikkeling hier nader op ingegaan.

Parapluherziening biologische veiligheid

Het doel van de parapluherziening biologische veiligheid is om het vestigen of uitbreiden van biologische laboratoria met een hoog risico uitsluitend toe te staan als het beleids- en toetsingskader is getoetst en daaruit blijkt dat het laboratorium wenselijk is op de beoogde locatie.

Betrekking tot de ontwikkeling

In onderhavig geval bestaat niet de wens om een biologisch laboratorium te vestigen. Derhalve is de parapluherziening niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Gekozen Planopzet

Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling die voorziet in voldoende flexibiliteit om de geplande ontwikkeling van een onderwijsgebouw te realiseren. De regeling geschiedt door middel van bindende planstukken, te weten de planregels en de verbeelding. Zij omvatten enerzijds een vertaling van de beleidsvoorwaarden en anderzijds een juridisch kader voor de te realiseren ontwikkeling. De bindende planstukken worden nader onderbouwd met voorliggende toelichting op zowel de planregels als de verbeelding.

Wat betreft de planopzet sluit het bestemmingsplan aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Rotterdam, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

In het begin van de vijftiende eeuw was het huidige Charlois een onbebouwd terrein van slikken, kreken en uitgestrekte watervlakten. Dijken en sluizen ontbraken, eb en vloed hadden er vrij toegang. Daardoor was bewoning op dat stuk grond vrijwel onmogelijk. In 1460 zijn er voor het eerst plannen voor het bedijken van het gebied.

Op 24 april van dat jaar schonk Karel de Stoute, op dat moment nog graaf van Charlois, de gronden met de bijbehorende jacht- en visrechten aan drie edelen. Karel had een jaar eerder de heerlijkheden Putten en Strijen van zijn vader ontvangen en daardoor de beschikking gekregen over het bovenbeschreven verdronken land, dat de naam Riederwaard droeg. De gift aan de drie edelen omvatte overigens niet de gehele Riederwaard, maar slechts het westelijk deel van dit gebied. Dit westelijk deel van de Riederwaard werd de latere heerlijkheid Charlois. Charlois bleef tot de annexatie door Rotterdam in 1895 een zelfstandige, agrarische gemeente.

Carnisse is één van de vooroorlogse Charloise wijken. De wijk wordt begrensd door de Dorpsweg, Pleinweg en Goereesestraat. Aan de zuidrand van Carnisse vormt het Zuiderpark een fraaie groene 'achtertuin'.

In 1899 ging de gemeente akkoord met het plan van een grondexploitant om langs de Katendrechtse Lagedijk arbeiderswoningen te bouwen. Tussen 1900 en 1950 groeide de wijk gestaag. Met de uitbreiding van de havens was immers dringend behoefte aan huisvesting voor de nieuwe arbeiders, die van ver naar Rotterdam kwamen. De wijk breidde zich in de loop der jaren in zuidelijke richting uit.

2.2 Huidig Gebruik

In de huidige situatie is het grootste deel van de gronden binnen het plangebied in gebruik als groenvoorziening. Binnen het plangebied staan bomen en andere begroeiing. Daarnaast is in de noordwestzijde van het plangebied de bebouwing van de bestaande school OSBS de Kameleon aan de Carnissedreef 2-4 gelegen. Aan de westzijde van het plangebied is de bestaande gymzaal gesitueerd. De bestaande school en gymzaal dienen gesloopt te worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. In de zuidwestzijde van het plangebied ligt een deel van het sportveld dat momenteel in gebruik is als korfbalveld, door korfbalvereniging de Sperwers.

De toekomstige ontwikkeling dient ter vervanging van de bestaande basisschool OSBS de Kameleon en gymzaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0004.png"

Figuur 2.1. Huidige situatie (Qgis, eigen bewerking)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0005.png"

Figuur 2.2. Huidige situatie (Google Maps)

2.3 Beoogde Ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit nieuwbouw die naast de huidige locatie van OSBS de Kameleon aan de Carnissedreef 2-4 te Rotterdam gerealiseerd wordt. Het betreft de nieuwbouw van een basisschool bestaande uit 18 klassen, 5 internationale schakelklassen (ISK), 2 voor- en vroegschoolse educatie (VVE) groepen en een gymzaal. De gymzaal wordt geïntegreerd in de nieuwbouw, maar is eveneens op zichzelf staand te gebruiken als sportvoorziening voor de wijk. De omvang van de nieuwbouw betreft circa 3.100 m2 BVO. De omvang van de gymzaal betreft circa 660 m2 BVO. Ten behoeve van de nieuwbouw zal bestaande bebouwing gesloopt worden.

De school wordt gerealiseerd ter vervanging van de huidige vestigingen van de OSBS de Kameleon aan de Carnissedreef 2-4 en de Fazantstraat 105-107 te Rotterdam. De gymzaal wordt gerealiseerd ter vervanging van de bestaande gymzaal Carnissedreef.

Op de huidige school worden 424 leerlingen gehuisvest. Het aantal leerlingen op scholen neemt normaliter in de loop van het jaar toe, vanwege instroom in groep 1 en leerlingen die wisselen van school. In de nieuwbouw situatie wordt rekening gehouden met 450 leerlingen na toename. In figuren 2.3 en 2.4 zijn impressie tekening van de toekomstige bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0006.png"

Figuur 2.3 Impressietekening toekomstige situatie (bron: OIII Architecten, Stichting BOOR)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0007.png"

Figuur 2.4 Impressietekening toekomstige situatie (bron: OIII Architecten, Stichting BOOR)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Vastgesteld op 11 september 2020

In de Nationale Omgevingsvisie zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0008.png"

Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities. Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd.

  1. 1. Combineren boven enkelvoudig.
  2. 2. Kenmerken & identiteit.
  3. 3. Afwentelen voorkomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid, voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (Watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is het volgende opgenomen: “De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn weergegeven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma Ruimte. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta.
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level.
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool.
  4. 4. Energievernieuwing.
  5. 5. Best bereikbare provincie.
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0009.png"

Figuur 3.2 Soorten ontwikkelingen (Bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waaronder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen aan welke voorwaarden een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  2. 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  3. 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  4. 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    1. a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    2. b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  5. 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  6. 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  7. 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    1. a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    2. b. wegnemen van verharding;
    3. c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
  8. 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
  9. 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
  10. 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.
  11. 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën bedoeld in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  12. 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Aangezien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dient eveneens te worden voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  2. 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale Woonvisie.
  3. 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  4. 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Bij een stedelijke ontwikkeling in het bestaand stads- en dorpsgebied dient in de toelichting van het bestemmingsplan ingegaan te worden op de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar een regionale visie waar de behoefte van de stedelijke ontwikkeling al is gemotiveerd. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Bro, ook opgenomen in de verordening om het provinciaal belang bij de toepassing van de ladder te benadrukken. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- of dorpsgebied kan worden voorzien kan gebruik worden gemaakt van de aangewezen locaties in het Programma ruimte.

3.2.3 Convenant klimaat adaptief bouwen Zuid-Holland (2018)

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.

Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaat adaptief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:

  • A. Hevige neerslag: Hevige neerslag leidt niet tot grote schade aan infrastructuur, gebouwen, eigendommen of groen in of buiten het plangebied;
  • B. Droogte: Langdurige droogte leidt niet tot verdroging of schade aan de gebouwde omgeving;
  • C. Hitte: Tijdens hitte biedt de bebouwd omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;
  • D. Bodemdaling: Bodemdaling in bebouwd gebied blijft beperkt en betaalbaar;
  • E. Overstromingen: Bebouwde omgeving is bestand tegen overstromingen;
  • F. Biodiversiteit: Groenblauwe structuur en biodiversiteit worden versterkt op de planlocatie en in de directe stedelijke omgeving.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam 'De veranderstad, werken aan een wereldstad voor iedereen'

Vastgesteld door gemeenteraad op 2 december 2021

De Omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030. Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.

De Omgevingsvisie gaat uit van 5 lange termijn doelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de Omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:

  • Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
  • Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
  • Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
  • Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.

Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de Omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.

Alexander tot Zuidplein
Binnen Alexander-Zuidplein (hierna: A-Z) wordt concreet invulling gegeven aan de ambitie van goede groei. De verstedelijkingsopgave is de motor voor het maken van een sterke stad. Binnen A-Z wil de gemeente Rotterdam zo'n 20.000 - 30.000 nieuwe woningen realiseren voor diverse doelgroepen, verdeeld over verschillende soorten woonmilieus en gebieden met hun eigen karakteristieken. Goede voorzieningen, zoals onderwijs, sport, cultuur en zorg mogen niet ontbreken. Het bouwen van de nieuwe woningen gaat hand in hand met realiseren van 20.000 - 30.000 nieuwe arbeidsplaatsen, voor diverse doelgroepen op diverse toekomstbestendige werklocaties. Goede groei binnen A-Z krijgt vorm op verschillende schaalniveaus en rondom verschillende thema's. In dit kader zijn er drie centrale ambities: sterke centra, ongedeelde stad en vitale stadswijken. Het resultaat is een aantrekkelijk, op alle fronten goed functionerend stadsdeel met toekomstperspectief voor nieuwe én bestaande bewoners.

Voor A-Z zijn gebiedsgerichte keuzes opgesteld, deze beschrijven hoe de ambitie voor A-Z waar gemaakt kan worden. De gebiedsgerichte keuzes zijn een aanvulling op de hoofdkeuzes voor de gehele stad. De gebiedsgerichte keuzes zijn hieronder weergegeven.

Sterke centra: van ov-knooppunten naar stedelijke centra.

  1. 1. Impuls voor openbaar vervoer.
  2. 2. Ontwikkelen van stedelijke centra.

Ongedeelde stad: van gescheiden stadsdelen naar één geheel.

  1. 3. Stadsdelen verbinden door verdichting.
  2. 4. Netwerk van groene verbindingen.

Vitale stadswijken: van geïsoleerde woonbuurten naar vitale stadswijken.

  1. 5. Kansen voor bewoners en ondernemers.
  2. 6. Duurzame mobiliteit, prettige openbare ruimte én sport.

Onderwijs
In de Omgevingsvisie is opgenomen dat het niet moet uitmaken waar een inwoner van de gemeente opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. De gemeente is in A-Z ook de verstedelijkings mogelijkheden aan het onderzoeken. De verstedelijkingsplekken worden benut om te transformeren tot samenhangende gebieden, een rijke variatie aan werk- woonmilieus in combinatie met kwalitatieve openbare ruimte en goede voorzieningen in onderwijs, sport en zorg waar ook de omliggende wijken van profiteren.

3.3.2 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Een van de beleidslijnen in de stadsvisie is 'Onderwijs'. Goede basisvoorzieningen in de wijken vormen een randvoorwaarde voor een aantrekkelijke woonstad. De multifunctionele accommodatie speelt daarbij in de toekomst een belangrijke rol. Niet alleen vanuit het belang van onderwijs, maar vooral vanwege de mogelijkheid om meerdere voorzieningen onder één dak onder te brengen. De aanwezigheid van onderwijs is van doorslaggevend belang.

Daarnaast wordt onder kernbeslissing 5 'Aantrekkelijke woonstad - selectieve migratie tegengaan' aangegeven dat de gemeente investeert in voorzienen pakketten passend bij het woonmilieu, zoals onderwijs en sport.

Dubbelslag op Zuid
De gemeente wil in Rotterdam-Zuid een dubbelslag maken: wegwerken van achterstanden én het pakken van kansen. Voorzieningen en onderwijs zijn twee onderwerpen die hierbij van belang zijn. Fysieke herstructurering van wijken is namelijk alleen zinvol als tegelijkertijd de sociale problematiek wordt aangepakt.

In dit kader moet in iedere wijk een compleet aanbod zijn van goede basisscholen, gezondheidscentra, wijkgebouwen en sportfaciliteiten. Onderwijs is een cruciale schakel in het vernieuwingsproces van de Tuinsteden, vooral gezien de jonge leeftijd van de bevolking van Zuid en de beperkte keuze in het huidige onderwijsaanbod. Daarnaast is onderwijs belangrijk voor de woningkeuze.

3.3.3 Omissie Rotterdam 2019 - Met nieuwe energie bouwen aan de stad van morgen

Vastgesteld op 11 april 2019 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Omissieregeling is een financieel-technische actualisatie van de Begroting 2019. In het kader van het verbeteren van de transparantie maakt de omissieregeling vanaf 2019 onderdeel uit van het meerjarige P&C—product en deze is integraal verwerkt op de begrotingswebsite.

Onderwijs

Eén van de programma's onder de jaarstukken opgenomen op de website van de gemeente is 'Onderwijs'. Onder het programma zijn drie doelen en twee taken opgenomen. De drie doelen zijn als volgt:

  1. 1. Het verbeteren van de onderwijsresultaten in de hele stad.
  2. 2. Het vergroten van de ontwikkelingskansen van alle kinderen in de voorschool en het onderwijs.
  3. 3. Alle kinderen helpen zich te ontwikkelen tot democratische en weerbare Rotterdammers die in staat zijn hun eigen toekomst vorm te geven en een waardevolle bijdrage te leveren aan de samenleving en op de arbeidsmarkt.

De taken betreffen:

  1. 1. Onderwijshuisvesting.
  2. 2. Onderwijsbeleid en leerlingzaken.

Onderwijshuisvesting

"De beste basisschool is altijd in de buurt" is het uitgangspunt van de gemeente Rotterdam. De gemeente investeert in toekomstbestendige schoolgebouwen. Het accent ligt bij onderwijshuisvesting op het efficiënt en doelmatig gebruik van onderwijsgebouwen en het beschikbaar stellen van voldoende gymcapaciteit. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2.2.1 is het aanbod aan po-scholen relatief eenzijdig in de oude stadswijken rond het centrum aan beide zijden van de rivier, dit geldt onder meer in Feijenoord en Charlois op Zuid.

De voorkeur gaat, waar mogelijk, uit naar grotere basisscholen. De wens is om een herontwerp van het primair onderwijs uit te voeren op basis van de volgende uitgangspunten:

  • De beste basisschool altijd in de buurt.
  • Een basisschool heeft minimaal 250 leerlingen.
  • Er is een doorgaande leerlijn van de voorschool naar het primair onderwijs.

Verder is extra aandacht voor duurzaamheid bij renovatie en nieuwbouw van schoolgebouwen één van de doelen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het realiseren van groene daken, zonnepanelen en groene schoolpleinen.

3.3.4 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij het vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  1. 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  2. 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  3. 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  4. 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  5. 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  6. 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  7. 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  8. 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  9. 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

3.3.5 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022

Vastgesteld op 16 december 2021 door de Rotterdamse Gemeenteraad

De beleidsregeling 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' is het instrument om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen bij nieuwe bouwontwikkelingen en transformaties. De regeling waarborgt dat initiatiefnemers voldoende parkeercapaciteit realiseren voor auto en fiets bij ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Voorafgaand aan de 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022' waren de 'Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018' van kracht.

3.3.6 Erfgoedverordening Rotterdam 2020

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet omvat het cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). In artikel 3.16 van de Erfgoedwet staat dat de gemeenteraad een eigen erfgoedverordening kan vaststellen, die zich richt op beheer en behoud van cultureel erfgoed, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.

De voorliggende Erfgoedverordening Rotterdam 2020 is gebaseerd op het model Erfgoedverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en vervangt de Archeologieverordening Rotterdam 2009 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.

3.3.7 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In voorliggend hoofdstuk wordt het plan nader toegelicht. Er wordt ingegaan op de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt alsmede de juridische planbeschrijving.

4.2 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan 'OSBS de Kameleon' maakt de realisatie van een onderwijsgebouw met speelplein en gymzaal mogelijk. De gymzaal wordt geïntegreerd in de nieuwbouw, maar is eveneens opzichzelfstaand te gebruiken als sportvoorziening voor de wijk. Beoogd wordt om onder de gymzaal kleedkamers en parkeerplaatsen te realiseren. Daarnaast is het mogelijk om onder de gymzaal ruimte te creëren voor technische installaties ten behoeve van bijvoorbeeld stadsverwarming.

In de toekomstige situatie geldt een bouwvlak over het gehele plangebied. De gronden krijgen de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast wordt de bestemming ten behoeve van archeologische waarden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderpark'. De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' wordt eveneens overgenomen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Carnisse-eiland. Het voornemen is om het Carnisse-eiland te transformeren naar een woon-werkgebied. Hiertoe wordt een separate planologische procedure doorlopen. In dit bestemmingsplan wordt dan ook niet inhoudelijk ingegaan op de herontwikkeling van Carnisse-eiland. Daar waar nodig, is deze ontwikkeling in acht genomen.

4.3 Juridische Planbeschrijving

In deze paragraaf wordt ingegaan op de (nieuwe) bestemmingen/functies die binnen het plangebied van toepassing zijn.

4.3.1 Geluidzone

Een geluidzone 'geluidzone - industrie' is opgenomen voor het aangrenzende industrieterrein Waal-/Eemhaven. Binnen deze zone mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, tenzij de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeursgrenswaarde of, hogere waarde kunnen worden vastgesteld of, op een andere manier aan de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

4.3.2 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

4.3.3 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's en fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken. Deze beleidsregeling is momenteel verouderd, echter is deze nog wel van toepassing op de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 9 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken verleend mag worden als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling
De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.3.4 Waarde - Archeologie 2

Het plangebied kent een archeologische verwachtingswaarde. In lijn met het vigerende bestemmingsplan is vanwege deze archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt ter plaatse van het gehele plangebied.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking Met De Waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta (WSHD). WSHD is de waterkwaliteit- en –kwantiteitbeheerder voor alle binnendijks oppervlaktewater aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op: het bieden van veiligheid tegen wateroverlast; veilige (vaar)wegen en voldoende en schoon oppervlaktewater.

Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van “water”, met oog voor de ecologie en het landschap en zo dat water meebepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.

Waterbeheerprogramma 2016-2021 [WSHD 2014]

Waterschap Hollandse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016-2021. Daarnaast wordt gewerkt aan het nieuwe programma voor de periode 2022-2027. Het huidige programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen.

Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem [WSHD 2014]

In deze nota zijn toetsingskaders en beleidsregels opgenomen die het uitgangspunt vormen voor plantoetsing en vergunningverlening. Relevant voor het bestemmingsplan zijn onder meer de regels over watercompensatie. Dempingen van oppervlaktewaterlichamen moeten volledig gecompenseerd worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening. Een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het aanleggen van water met een oppervlakte van 10% van de verharding.

Voor de compensatie voor demping of extra verharding is er sprake van een voorkeursvolgorde:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

5.3 Huidige Watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen sprake van (primaire) oppervlaktewater. Aan de oostzijde van het plangebied is overig water gelegen. Binnen dit water zullen geen werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0012.png"

Figuur 5.1 Uitsnede legger WSHD

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater is een peilbuis in de nabije omgeving van het plangebied gelegen (buiscode 129562-15). Deze peilbuis bevindt zich aan de Carnissesingel op circa 115 meter van het plangebied. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de peilbuis is -0.96 meter t.o.v. NAP. Deze peilbuis meet de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). Uit de meting d.d. 21 april 2021 blijkt dat het grondwater zich op -2.31 meter t.o.v. NAP bevindt. Dit betekent dat het grondwater zich ter plaatse van de peilmeter op 1.35 meter onder het maaiveld bevindt. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven. Op diverse plaatsen binnen het plangebied zal de kans op grondwateroverlast beperkt blijven.

5.3.3 Waterkering

Er liggen geen primaire of secundaire waterkeringen in, of direct aangrenzend aan, het plangebied. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering.

5.4 De Wateropgave

5.4.1 Waterkwantiteit

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloopt van de huidige schoolbebouwing, dat ten westen van de projectlocatie is gelegen en nieuwbouw ten behoeve van de school. In de huidige situatie is sprake van 4.252 m2 aan verharding. In de toekomstige situatie is sprake van 2.103 m2 aan verharding. Dit leidt ertoe dat sprake is van een afname van verharding van circa 2.149 m2. In dit kader is geen compensatie nodig. Verder worden geen oppervlaktewateren gedempt ten behoeve van de ontwikkeling.

5.4.2 Waterkwaliteit

Ten behoeve van de ontwikkeling worden geen uitlogende materialen gebruikt, waardoor geen verslechtering in waterkwaliteit plaatsvindt.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

Aangezien geen waterkeringen in de nabije omgeving van het plangebied zijn gelegen heeft de beoogde ontwikkeling geen invloed op eventuele primaire en secundaire waterkeringen.

Waterveiligheid
De ontwikkeling in het gebied heeft geen invloed op de waterkering die het plangebied bescherming geeft. Daarmee is geen sprake van een significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.

5.4.4 Riolering

De ontwikkeling zal worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Ten aanzien van de belasting van het bestaande rioolstelsel worden geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu Effectrapportage

6.2.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of een omgevingsvergunningsprocedure.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een plan-m.e.r. plicht geldt indien de grenswaarden worden overschreden in geval van respectievelijk een besluit of een plan. Bij de m.e.r.-boordeling dient te worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen worden uitgesloten, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk. Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd in hoeverre belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0013.png"

Met het op 7 juli 2017 in werking getreden wijziging Besluit m.e.r. dient bij elk plan waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde een aanmeldingsnotitie te worden opgesteld.

6.2.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een onderwijsgebouw met gymzaal en buitenruimte mogelijk. De ontwikkeling vindt niet plaats in een bestaand gebouw. De huidige school en gymzaal worden gesloopt en er komt een nieuwe school met gymzaal voor terug.

De toekomstige planologische situatie (maatschappelijk) is gedeeltelijk gelijk aan huidige planologische situatie (maatschappelijk, tuin, sport en speelterrein en groen). De impact van de toekomstige situatie is niet groter dan van de huidige situatie. De ontwikkeling past binnen de directe omgeving. Het is geen gebiedsvreemde ontwikkeling.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals vermeld in de bijlage bij het Besluit M.e.r. onder categorie D11.2. Er is daarom geen m.e.r. beoordelingsbesluit nodig.

6.2.3 Conclusie

Er is geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals vermeld in de bijlage bij het Besluit M.e.r. onder categorie D11.2. Er is daarom geen m.e.r. beoordelingsbesluit nodig.

6.3 Milieuzonering

6.3.1 Algemeen

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering). De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald.

De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen.

6.3.2 Plangebied

De gemeente Rotterdam heeft de VNG-lijst vertaald naar de Rotterdamse situatie en heeft daarbij een verdeling aangegeven in woongebied, gemengd woongebied/overgangsgebied en industriegebied I, II, III. De gedachte hierachter is dat de indicatieve afstanden van de VNG bedoeld zijn vanaf een bedrijf van gemiddelde omvang tot woningen in een woonwijk. Voor gemengde gebieden of bij industriegebieden, en/of bedrijven die aanzienlijk kleiner zijn dan een gemiddeld bedrijf biedt het Rotterdamse beleid een standaard om gemotiveerd af te wijken van de indicatieve afstanden. In gebieden met functiemenging wordt een andere systematiek gehanteerd en is vaak een combinatie van wonen en werken mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking

Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid als gemengd gebied. Dit is tevens benoemd in het bestemmingsplan 'Zuiderpark'. Gemengd gebied houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1, 2 en 3 zijn toegestaan.

Bedrijven binnen en om het plangebied

Een onderwijsinstelling behoort tot de activiteiten met milieucategorie 2 (SBI-code: 85). Dit leidt tot een richtafstand van 30 meter, echter kan deze richtafstand met één trede verlaagd worden vanwege de ligging in gemengd gebied. Dit leidt ertoe dat sprake is van een richtafstand van 10 meter.

In de huidige situatie zijn geen woningen gelegen binnen 10 meter van het plangebied, waardoor geen sprake is van belemmering van woningen door de voorgenomen ontwikkeling.

In de toekomstige situatie wordt het gehele Carnisse-eiland herontwikkeld. De toekomstige inrichting van het eiland is nog niet bekend. Met de gemeente vindt nauwe afstemming plaats om een goed woon- en leefklimaat te garanderen voor de toekomstige woningen in de omgeving en om de OSBS de Kameleon niet te beperken in haar activiteiten. Waar nodig worden maatregelen getroffen. Vooralsnog is de voorgenomen ontwikkeling van een onderwijsinstelling geen belemmering voor omliggende woningen.

6.3.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

6.4 Verkeer En Parkeren

6.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

De gemeente Rotterdam beschikt over eigen parkeerbeleid. Momenteel is de "Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022" het geldende parkeerbeleid, zie ook paragraaf 3.3.5.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt getoetst aan de voornoemde beleidsregeling. Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeernormen. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden.

6.4.2 Plangebied

Autoparkeren
De normen zijn gebiedsafhankelijk en bij de gebiedsindeling.

In de gebiedsindeling zijn drie gebieden te onderscheiden.

  1. a. Hoogstedelijk gebied.
  2. b. Stadswijken.
  3. c. Overige gebieden.

Uit parkeerbeleid van Rotterdam volgt dat het plangebied is gelegen in 'zone C - overige gebieden'.

Op basis van de beleidsregeling dienen 0,5 parkeerplaatsen per leslokaal van 30 leerlingen aanwezig te zijn. In onderhavig geval worden 23 lokalen gerealiseerd in de basisschool. Dit betreffen 18 groepen van 30 leerlingen en 5 groepen van 15 leerlingen. Op basis van de parkeernorm leidt dit tot een parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen (20,5*0,5=10,25).

Voor een peuterspeelzaal is sprake van een norm van 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. In onderhavig geval is sprake van 127 m2 bvo aan peuterspeelzaal, dit leidt tot een behoefte van 1,27 parkeerplaatsen.

De parkeernorm voor een gymzaal is 2 per 100 m2 bvo. In onderhavig geval wordt circa 660 m2 aan gymzaal gerealiseerd. Dit leidt tot een parkeernorm van 13,2 parkeerplaatsen. Voor de parkeerbehoefte van de gymzaal geldt dat er geen aparte parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden, hier is sprake van dubbelgebruik. Op momenten dat de school open is, wordt de gymzaal in gebruik genomen door de school. Indien de school gesloten is, dient de gymzaal als sportvoorziening voor de buurt. Op dit moment kunnen de parkeerplaatsen van de school gebruikt worden.

De totale parkeerbehoefte voor de ontwikkeling is 13,2 parkeerplaatsen. Echter zijn er binnen het gemeentelijk parkeerbeleid meerdere normcorrectiefactoren benoemd waarmee (gedeeltelijke) vrijstelling van de parkeernorm kan worden verkregen.

Op een afstand van circa 530 meter (hemelsbreed) van het plangebied is het metrostation Station Zuidplein gelegen. In onderhavig geval kan vanwege de ligging nabij een metrostation de autoparkeereis met 10% verlaagd worden. Dit leidt tot een behoefte van 12 parkeerplaatsen (13,2*90%=11,88).

Fietsparkeren
In de beleidsregeling geldt voor basisonderwijs een parkeernorm van 5 fietsparkeerplaatsen per lokaal van 30 leerlingen. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 103 fietsparkeerplaatsen (20,5*5=102,5).

Voor een peuterspeelzaal geldt dat voor fietsparkeren minimaal 1,9 fietsparkeerplaatsen per 100 m2 bvo gerealiseerd dienen te worden. Dit leidt tot 2,4 fietsparkeerplaatsen. Daarnaast dienen minimaal 3 bakfietsplaatsen gerealiseerd te worden.

Bij een gymzaal dienen 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 gerealiseerd te worden. Uitgaande een oppervlakte van 660m2, is er sprake van een parkeerbehoefte van 16,5 fietsparkeerplaatsen. In dit kader geldt eveneens dat middels dubbelgebruik wordt voorzien in de fietsparkeerbehoefte van de gymzaal.

De totale parkeerbehoefte is 105 fietsparkeerplaatsen en 3 bakfietsplaatsen.

Verkeersgeneratie
De exacte verkeersgeneratie bij onderwijsfuncties is moeilijk te bepalen. Voor basisscholen zijn in de CROW-publicatie 381 dan ook geen kengetallen opgenomen om de verkeersgeneratie te berekenen. Daarnaast geeft de online CROW-rekentool hier ook geen kengetallen voor.

Het aantal kinderen dat met de auto wordt gebracht en opgehaald is sterk afhankelijk van verschillende externe factoren zoals weersomstandigheden, het haal- en brengbeleid van de school of opvang en de agenda van ouders (gaan ze bijvoorbeeld meteen door naar hun werk). Uit onderzoek in opdracht van het CROW-KpVV blijkt dat gemiddeld 1/3 deel van de kinderen in Nederland met de auto naar school wordt gebracht. Het aantal voertuigen dat in dit bestemmingsplan is aangehouden voor de verkeersgeneratie is een verwachting op basis van 1/3 van het aantal leerlingen. Het aantal kan door omstandigheden in de feitelijke situatie afwijken.

Om de toename in verkeersgeneratie inzichtelijk te maken, is een vergelijking gemaakt tussen de huidige en toekomstige situatie. In de huidige situatie worden 275 leerlingen gehuisvest op OSBS de Kameleon aan de Carnissedreef 2-4. 1/3 van 275 leerlingen is 92 leerlingen. De leerlingen worden gebracht en opgehaald. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 184 motorvoertuigen op een doordeweekse dag ((275*1/3)*2=184).

Op de nieuwe school worden 424 leerlingen gehuisvest. Het aantal leerlingen op scholen neemt normaliter in de loop van het jaar toe, vanwege instroom in groep 1 en leerlingen die wisselen van school. In onderhavig geval wordt rekening gehouden met maximaal 450 leerlingen na toename. 1/3 van 450 leerlingen is 150 leerlingen. De leerlingen worden gebracht en opgehaald. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 300 motorvoertuigen op een doordeweekse dag ((450*1/3)*2=300). Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een toename in verkeersgeneratie van 116 motorvoertuigen op een doordeweekse dag.

Enkel op bepaalde tijdstippen op doordeweekse dagen is sprake van verkeersgeneratie vanwege scholen. De vervoersbewegingen op locatie zijn hier van korte duur (brengen/ophalen). Daarnaast is het basisuitgangspunt dat leerlingen te voet of met de fiets naar school komen.

Daarnaast zullen de kinderen op het OSBS de Kameleon gebruik maken van de gymzaal, waardoor geen sprake is van extra vervoersbeweging, omdat de kinderen zich immers al op de school bevinden en naar de gymzaal zullen lopen. Op het moment dat de gymzaal buiten schooltijden wordt gebruikt, vallen deze vervoersbewegingen niet samen met de vervoersbewegingen ten behoeve van het brengen naar en ophalen van school, waardoor dit niet leidt tot extra belasting. Verder is sprake van vervangende nieuwbouw, hierdoor wordt geen toename in verkeerbewegingen verwacht ten opzichte van de bestaande gymzaal.

De verwachting is dat de omliggende wegenstructuur de toename van verkeersgeneratie kan opvangen en de toename niet leidt tot belemmeringen in de omgeving.

6.4.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.5 Geluid

6.5.1 Algemeen

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden, maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen mogelijk wordt gemaakt moet onderzocht worden of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar is om de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

6.5.2 Plangebied

Door Cauberg Huygen B.V. is het omgevingslawaai op de gevels van de beoogde basisschool de Kameleon inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. De rapportage bij het akoestisch onderzoek van 8 september 2022 (referentie: 07785-54788-04) is opgenomen in Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. De resultaten uit het onderzoek zijn hieronder opgenomen.

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones van de volgende geluidsbronnen:

  • Wegverkeerslawaai:
    1. 1. Zuiderparkweg (50 km/uur weg);
    2. 2. Ahoyweg (50 km/uur weg).
  • Industrielawaai:
    1. 1. Gezoneerd industrieterrein Maas-/Rijnhaven
    2. 2. Gezoneerd industrieterrein Waal-/Eemhaven.

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de geluidsbelastingen ten gevolge van de 30 km/uur wegen rondom het plangebied bepaald.

Rekenresultaten wegverkeer
Wegen met een zone: Zuiderparkweg (50 km/uur)
Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de Zuiderparkweg maximaal 41 dB bedraagt op gevels van de planlocatie. Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Het vaststellen van hogere waarden is hiermee niet nodig.

Wegen met een zone: Ahoyweg (50 km/uur)
Uit de berekeningen blijkt dat de optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge art. 110g Wgh) vanwege de Ahoyweg maximaal 34 dB bedraagt op gevels van de planlocatie. Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Het vaststellen van hogere waarden is hiermee niet nodig.

Wegen zonder zone: 30 km/uur wegen (Carnissedreef/Singel)
Uit de berekeningen blijkt dat de verschillende 30 km/uur wegen rondom de planlocatie resulteren in een optredende geluidbelasting (cumulatief, na aftrek) van maximaal 41 dB op de gevel van de planlocatie. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.

Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Metro
Het metrospoor langs de Zuiderparkweg is aangegeven op de zonekaart en wordt daarmee beschouwd als spoorweg. Het betreft traject 625 en heeft een zonebreedte van 100 m. De projectlocatie is gesitueerd op ca. 170 m van het spoor en ligt buiten de zone van 100 meter. Derhalve is de geluidbelasting ten gevolge van de metro is niet verder beschouwd.

Rekenresultaten industrielawaai
Het plangebied ligt binnen het gebied van de 'Standaard methode'. In figuur 6.1 zijn in detail de 1 dB(A) contouren rond het plangebied aangegeven. Uit het figuur blijkt dat het plangebied tussen de 51 en 50 dB(A) contouren ligt. De school is drie bouwlagen hoog. De maximale geluidbelasting is 51 dB(A) op de gevel.

Deze geluidbelasting van 51 dB(A) is aanwezig op de noord-, zuid- en westgevel. Op de oostgevel mag conform stap 2 van de standaard rekenmethode 10 aftrek worden toegepast.

De geluidbelasting zal overigens na de realisatie van de nieuwbouw aan de westzijde lager zijn. Waar de bestaande laagbouw ten westen van het gebied ligt, is de geluidbelasting op het plangebied hoger. De geprojecteerde nieuwbouw aan de westzijde zal meer afscherming bieden en de geluidbelasting op het plangebied verlagen met circa 1 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0014.png"

Figuur 6.1 Detail 1dB contouren Waal-/Eemhaven

Cumulatie
Cumulatie is niet aan de orde, aangezien alleen ten gevolge van de Waal-/Eemhaven een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde aanwezig is.

Wanneer de individuele geluidbelasting wordt beoordeeld volgens de beoordelingsmethode voor gecumuleerde waarden, blijkt dat de maximale geluidbelasting van 51 dB(A) als redelijk beschouwd kan worden.

Maatregeling
Ten gevolge van het gezoneerd industrieterrein Waal-/Eemhaven wordt de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) met 1 dB(A) overschreden. Voor onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai boven de voorkeurgrenswaarde, maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden aangevraagd.

De hogere waarden kunnen door het B en W worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn.

Gezien de aard van de bron, een gezoneerd industrieterrein, zijn bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk/wenselijk en niet financieel doelmatig.

De geluidbelasting van 51(A) dB is zonder ingrijpende maatregelen bij de ontvanger goed te reduceren tot een binnenniveau van 35 dB(A), zodat het treffen van maatregelen bij de ontvanger in de vorm van een adequate gevelgeluidwering de voorkeur heeft.

Beoordeling gemeentelijk beleid
Het geluidbeleid van de gemeente Rotterdam stelt geen voorwaarden voor scholen. De maximale geluidbelasting van 51 dB(A) kan volgens de beoordelingsmethode voor gecumuleerde waarden als redelijk beschouwd worden. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening

Daarnaast zal de nieuwe wijk aan de westzijde aanvullende afscherming bieden zodra deze gerealiseerd is.

In het kader van de 1dB overschrijding wordt hogere waarden van 51 dB(A) aangevraagd voor het gezoneerde industrieterrein Waal-/Eemhaven.

Nestgeluid

Aangezien de locatie binnen de zone van de industrieterreinen Maas-/Rijnhaven en Waal-Eemhaven en enkele lokale wegen, is de bijdrage van nestgeluid van schepen in de havens van de industrieterreinen en het geluid van varende schepen op de Nieuwe Maas onderzocht. Het onderzoek is uitgevoerd door dBvision d.d. 2 april 2022 (kenmerk: GEM103-34-036rz) en is opgenomen in Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat het nestgeluid en het geluid van varende schepen niet relevant is. Ook als rekening wordt gehouden met de bijdrage van nestgeluid en het geluid van varende schepen, blijft de geluidbelasting zodanig laag dat in alle gevallen volstaan kan worden met de minimale karakteristieke geluid wering van 20 dB.

Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

Door het college van B en W is een ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder genomen, dit besluit is opgenomen in Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.

6.5.3 Conclusie

In het kader van akoestiek is een ontwerpbesluit hogere waarden genomen. Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheidt tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.6.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft de realisatie van een basisschool. Deze ontwikkeling past niet binnen één van de voornoemde voorbeelden van de NIBM-tool.

Onderzocht is wat het effect van deze mogelijke ontwikkelingen op het aantal verkeersbewegingen per etmaal is. Uit deze analyse blijkt dat sprake is van een toename van 116 verkeersbewegingen. In het kader van luchtkwaliteit is tevens gekeken naar een worst-case toename van verkeersbewegingen. In de worst-case situatie is ervan uitgegaan dat 100% van de leerlingen gebracht en gehaald wordt. In de huidige situatie zal dit leiden tot 550 verkeersbewegingen. In de toekomstige situatie zal dit leiden tot 900 verkeersbewegingen. Geconcludeerd kan worden dat in een worst-case situatie sprake is van een toename van 350 verkeersbewegingen. De NIMB-tool is ingevuld met de worst-case situatie en het uitgangspunt dat de realisatie in 2023 plaatsvindt. In tabel 6.3 is zichtbaar dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0015.png"

Tabel 6.2 Uitsnede NIBM-tool

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. Volledigheidshalve is wel gekeken naar de totale waarde ter plaatse van een meetpunt nabij het plangebied.

Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige totale concentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 ug/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 ug/m3 voor fijnstof PM10 en 25 ug/m3 voor fijnstof PM2,5. Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 19 mei 2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0016.png"

Tabel 6.3 Jaarlijkse totale concentraties NO2, PM10 en PM 2,5 ter plaatse van de projectlocatie (bron: nsl-monitoring.nl)

In de tabel is zichtbaar dat de grenswaarden ter plaatse van het plangebied niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is niet van dusdanige omvang dat hierdoor een overschrijding te verwachten is.

Luchtkwaliteit bij scholen

Kinderen zijn extra gevoelig voor luchtvervuiling. Daarom zijn scholen aangewezen als ‘gevoelige bestemming’ in het Besluit Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.

Het besluit gevoelige bestemmingen schrijft voor dat scholen tenminste 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd moeten zijn als sprake is van (dreigende) overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. De gemeente Rotterdam heeft ook een eigen beleidsregel inzake het buitenklimaat "luchtkwaliteit bij scholen en kinderdagverblijven". De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg. Het plangebied ligt niet binnen 50 meter van een weg, hierdoor is de beleidsregeling niet van toepassing.

6.6.2 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.7 Bodem

6.7.1 Algemeen

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.7.2 Plangebied

Door Kwinfra B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Carnissedreef 2-4 te Rotterdam d.d. 18 februari 2021. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.

Aanleiding voor de uitvoering van een bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van het OSBS de Kameleon. Hieronder zijn de resultaten van het onderzoek samengevat opgenomen.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan een oordeel worden gegeven over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie.

De sterk koolashoudende ondergrond ter plaatse van boring 02 is sterk verontreinigd met koper, lood, nikkel en zink. In totaal is naar verwachting maximaal circa 7 m2 grond boven de interventiewaarde verontreinigd met koper, lood, nikkel en zink. Op basis van de omvangsbepaling is ter plaatse geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve bestaat er geen meldingsplicht voor graafwerkzaamheden in deze verontreinigde grond. Wel dient bij eventuele graafwerkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van deze sterke verontreiniging. Eventueel vrijkomende sterk verontreinigde grond dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker/acceptant.

Verder is de zintuiglijk schone bovengrond (zand) licht verontreinigd met barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, nikkel en zink. De zintuiglijk schone bovengrond (klei) is licht verontreinigd met zink. De zintuiglijk schone ondergrond (klei) is plaatselijk matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met diverse overige zware metalen.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en zink. Gezien de aangetoonde verontreinigingen wordt de hypothese onverdacht niet bevestigd. De onderzoeksresultaten geven een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en er is geen aanleiding tot het uitvoeren van verder aanvullend onderzoek.

De onderzoeksresultaten van onderhavig bodemonderzoek vormen volgens onderzoeksbureau Kwinfra geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning. De uiteindelijke beslissing voor afgifte van een omgevingsvergunning ligt echter bij het bevoegd gezag.

Bij het aanleggen van onverharde delen wordt rekening gehouden met de verontreinigde gronden ter plaatse van boring 2. Daarnaast wordt bij de aanleg van de zandbak schoon zand gebruikt, waardoor de leerlingen enkel in aanraking komen met het schone zand.

6.7.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.8 Archeologie En Cultuurhistorie

6.8.1 Algemeen

Archeologie
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologische beleid van de gemeente Rotterdam is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's) en de Archeologieverordening Rotterdam. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Cultuurhistorie
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium – Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie”.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

6.8.2 Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van een basisschool op de gronden nabij de Carnissedreef 2-4 te Rotterdam. De gronden binnen het plangebied zijn grotendeels onbebouwd en niet in gebruik. In onderstaand figuur is zichtbaar waar het plangebied zich bevindt en waar de bestaande bebouwing en in gebruikzijnde gronden zich bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0017.png"

Figuur 6.2 Globale ligging plangebied en toekomstige bebouwing (eigen bewerking Qgis)

6.8.3 Conclusie

De archeologische waarden worden gewaarborgd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' die is opgenomen ter plaatse van het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.9 Externe Veiligheid

6.9.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.9.2 Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een school en gymzaal. Een school is een kwetsbaar object, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Om de omliggende risicobronnen in kaart te brengen is de risicokaart Nederland geraadpleegd. In figuur 6.5 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart. Het voorgenomen initiatief is geen risicovolle activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP2216Kameleon-va01_0020.png"

Figuur 6.5 Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart Nederland)

Plaatsgebonden risico
Gekeken is of het plangebied gelegen is binnen de risicocontouren. Het plangebied is niet gelegen binnen plaatsgebonden risicocontouren 10-6, zie figuur 6.4. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals een school, binnen het plangebied.

Groepsrisico
Transport gevaarlijke stoffen over het water
Aan de noordzijde van het plangebied is, op een afstand van circa 1,9 kilometer, de Nieuwe Maas gelegen. De Nieuwe Maas is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over de Nieuwe Maas lopen de transportroutes:

  • Corridor Rotterdam - Moerdijk;
  • Corridor Rotterdam - Duitsland.

Indien het plangebied binnen 200 meter van een transportroute ligt, binnen het effectengebied, dient een groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden. Het plangebied ligt hier niet binnen, waardoor geen groepsrisicoberekening nodig is. De verschillende stoffen die over de transportroute vervoerd kunnen worden hebben invloedsgebieden van diverse omvangen. Het invloedsgebied is groter dan het effectengebied. Indien het plangebied binnen het effectengebied is gelegen, dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.

Voor gevaarlijke stoffen geldt een maximaal invloedsgebied van 1.070 meter (voor de stof GT3). Aangezien het plangebied op een afstand van 1,9 kilometer van de transportroute over het water is gelegen, is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied. In dit kader is geen beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Aan de zuidzijde van het plangebied, op een afstand van minimaal 2,4 kilometer, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd over de A15. Voor transportroutes over wegen geldt eveneens dat een groepsrisicoberekening uitgevoerd dient te worden, mits het plangebied binnen 200 meter van de transportroute is gelegen. Dit is niet het geval, derhalve hoeft geen groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden.

Voor transportroutes over de weg geldt eveneens dat de diverse gevaarlijke stoffen een invloedsgebied met zich meebrengen. Het invloedsgebied is groter dan het effectengebied. Indien het plangebied binnen het effectengebied is gelegen, dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.

Voor gevaarlijke stoffen over de weg geldt een maximaal invloedsgebied van >4.000 meter, dit geldt voor de stoffen LT3, LT4, GT4 en GT5. Dit zijn toxische stoffen, waarbij een gifwolk kan ontstaan die verder reikt dan 4 kilometer. Voor de overige gevaarlijke stoffen geldt maximaal een invloedsgebied van 880 meter, waardoor in het kader van deze stoffen in ieder geval geen beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is.

Gekeken is of over de A15 één of meer van de stoffen met een invloedsgebied van >4.000 meter worden vervoerd. Dit is het geval, waardoor een beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor
Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied, op een afstand van minimaal 2,4 kilometer, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd over het spoor. Voor transportroutes over het spoor geldt wederom dat een groepsrisicoberekening uitgevoerd dient te worden, mits het plangebied binnen 200 meter van de transportroute is gelegen. Dit is niet het geval, derhalve hoeft geen groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden.

Voor transportroutes over het spoor geldt eveneens dat de diverse gevaarlijke stoffen een invloedsgebied met zich meebrengen. Het invloedsgebied is groter dan het effectengebied. Indien het plangebied binnen het effectengebied is gelegen, dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.

Voor gevaarlijke stoffen over het spoor geldt een maximaal invloedsgebied van >4.000 meter, dit geldt voor de stoffen B3 en D4. Dit zijn zeer toxische stoffen, waarbij een gifwolk kan ontstaan die verder reikt dan 4 kilometer. Voor de overige gevaarlijke stoffen geldt maximaal een invloedsgebied van 995 meter, waardoor in het kader van deze stoffen in ieder geval geen beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is. Op basis van de risicokaart Nederland is te concluderen dat de stoffen B3 en D4 over het spoor worden vervoerd, waardoor een beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is.

Buisleiding
De dichtstbijzijnde buisleiding ligt, in zuidwestelijke richting, op een afstand van 1,7 kilometer van het plangebied. Voor buisleidingen is sprake van een letaliteitscontour. Indien het plangebied binnen de letaliteitscontour is gelegen, dient een groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden. De grootste 1%-letaliteitsgrens ligt op 580 meter. Het plangebied is hiermee niet binnen de 1% letaliteitscontour gelegen, derhalve is geen groepsrisicoberekening benodigd.

Beperkte groepsriscioverantwoording transportroute - toxische gassen
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor is een beperkte groepsrisicoverantwoording nodig. Bij de beperkte groepsrisicoverantwoording is gekeken naar rampbestrijding en zelfredzaamheid ten aanzien van een ramp met toxische gassen.

Bestrijdbaarheid
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen of gassen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

De aanwezigen binnen het plangebied zullen met name minderjarige kinderen zijn. Meerderjarigen zijn minder zelfredzaam dan volwassenen. Binnen het onderwijsgebouw zullen ten alle tijde volwassenen aanwezig zijn die de minderjarige begeleiden.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich bevinden in de buitenlucht (PGS3).
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op het spoor of de weg is schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie kunnen worden gesloten. In onderhavig geval wordt binnen de ontwikkeling afsluitbare ventilatie gerealiseerd. Dit wordt gedaan in de vorm van te openen en te sluiten ramen. Daarnaast wordt een mechanisch ventilatiesysteem gerealiseerd.

6.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.10 Natuur

6.10.1 Algemeen

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen;

  • het behouden en ontwikkelen van natuur,
  • het behouden en herstellen van de biodiversiteit,
  • het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en
  • het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies.

De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied, omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).

Soortenbescherming
Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Rotterdams beleid
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Op grond van de Natuurkaart maakt het plangebied geen deel uit van kerngebieden, (onderdelen van) van binnenstedelijke ecologische verbindingen en ambitielocaties.

6.10.2 Plangebied

Om te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een overtreding van de natuurwetgeving, is een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd door onderzoeksbureau de Bouwecoloog d.d. 29 maart 2021. De quickscan is opgenomen in Bijlage 6 van dit bestemmingsplan. De resultaten zijn hieronder gedeeltelijk overgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn gelegen op de volgende afstanden tot de projectlocatie:

  • Oude Maas - circa 5,5 kilometer;
  • Boezems Kinderdijk - circa 10 kilometer;
  • Haringvliet - circa 15 kilometer.

Overige Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen. De meest actuele kaart van alle Natura 2000-gebieden is via de website van de provincie te raadplegen en niet per definitie opgenomen in het programma Aerius Calculator 2021.

Onderzoek naar stikstofdepositie is uitgevoerd door SAB Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling. De rapportage van 21 november 2022 is opgenomen in Bijlage 7.

Aanlegfase

Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Gebruiksfase

Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Soortenbescherming
Op basis van het bronnenonderzoek en het oriënterend locatiebezoek worden behalve voor vleermuizen geen vaste rust- of verblijfplaatsen of essentiële leefgebieden van beschermde soorten zonder vrijstelling verwacht. In dit kader is nader onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk om te bepalen of een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig is.

Vervolgonderzoek vleermuizen

Door Eco-Niche is een vervolgonderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. De rapportage van april 2022 is opgenomen in Bijlage 8. Hieronder is de conclusie uit het onderzoek overgenomen.

Als gevolg van het project gaan er op de planlocatie geen verblijfplaatsen verloren, omdat deze ontbreken. Wel kan het project een externe werking hebben, welke leidt tot verstoring of kwaliteitsverlies van een essentieel foerageergebied buiten de planlocatie. De meervleermuis is namelijk één van de vleermuissoorten die gevoelig is voor verstoring door verlichting. Indien het project leidt tot vermindering van de verduistering van de waterpartij, kan het essentiële foerageergebied - al dan niet tijdelijk - in kwaliteit achteruitgaan. Van vermindering van de verduistering is sprake indien de mate van verlichting aanzienlijk toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. De opdrachtgever is voornemens een aanzienlijk deel van de groenstrook tussen het schoolgebouw en de waterpartij te rooien ten behoeve van de geplande nieuwbouw. Hierdoor resteert minder begroeiing om een eventuele lichtuitstraling vanaf de planlocatie op de waterpartij af te schermen. Om lichtverstoring richting de waterpartij te voorkomen dienen maatregelen te worden genomen.

Vervolgstappen zijn nodig om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • Behoud van een dichte groenstrook met bomen en struiken tussen de nieuwe sporthal en de waterpartij, zodat de waterpartij verduisterd blijft.
  • Of tref alternatieve maatregelen om lichtuitstraling te voorkomen, waaruit blijkt dat de mate van verduistering van de waterpartij niet afneemt, zowel tijdens de bouw als tijdens de gebruiksfase.
  • Werk bovenstaande maatregelen uit in een ecologisch werkprotocol.

Naar aanleiding van het vervolgonderzoek is door Eco-Niche een ecologisch werkplan opgesteld d.d. april 2022. Het werkplan is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Het werkplan beschrijft de concrete stappen die nog nodig zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming tijdens de uitvoering van het verwijderen van (een deel van) de vegetatie / kappen van de bomen, de sloop van de bestaande school en de nieuwbouw van de school en sporthal te voorkomen. Wanneer al deze stappen opgevolgd worden, is overtreding niet aan de orde en een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet nodig.

6.10.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.11 Duurzaamheid

6.11.1 Algemeen

Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

Duurzame energie
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energie neutrale gebouwde omgeving.

Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).

Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Duurzaam bouwen
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort.

Groene daken
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.

Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.

6.11.2 Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in nieuwbouw ten behoeve van OSBS de Kameleon, de nieuwbouw wordt aardgasvrij gerealiseerd. Binnen het plangebied worden faciliteiten ten behoeve van waterberging gerealiseerd, met als doel om het water bij (hevige) neerslag tijdelijk vast te houden en te voorkomen dat het water te snel afstroomt en het waterpeil snel stijgt. Daarnaast wordt een WKO-installatie geplaatst, om het gebouw op duurzame wijze te verwarmen en verkoelen middels bodemenergie. Op het gebouw worden tevens zonnepanelen geplaatst, om zonne-energie om te zetten naar elektriciteit.

6.11.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rotterdam.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake.

De beoogde ontwikkeling betreft een initiatief van Stichting BOOR, maar de gemeente Rotterdam is verantwoordelijk voor de bekostiging van nieuw te bouwen schoolgebouwen en nieuw te bouwen gymzalen. Het project is, conform artikel 74 onder 3 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) onderdeel van het gemeentelijk Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2015-2019 en zal hieruit bekostigd worden. Na oplevering van het gebouw blijft de gemeente eigenaar van de gronden en het gebouw. Het gebouw wordt in gebruik gegeven aan de school. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal eenieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar eenieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

Daarnaast is er op 21 april 2022 een informatiebijeenkomst geweest, hier zijn geen belangstellende op af gekomen.

9.2 Vooroverleg

De conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de aan de gebruikelijke vooroverlegpartners van de gemeente Rotterdam.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en het Waterschap Hollandse Delta hebben gereageerd op het bestemmingsplan. De reactie van de veiligheidsregio heeft geen gevolgen gehad voor het bestemmingsplan. De reactie wordt meegenomen bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Naar aanleiding van de reactie van het Waterschap Hollandse Delta heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Hollandse Delta en is de waterparagraaf aangepast.

De overige vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen op het plan kenbaar gemaakt.

Bijlagen

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Omgevingsgeluid

Bijlage 2 Onderzoek Nestgeluid Schepen

Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 4 Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 5 Beleidsbesluit Archeologie

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Rapportage Stikstof

Bijlage 8 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 9 Ecologisch Werkplan