Mallegat
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 11-07-2024 - niet in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Mallegat met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2221Mallegat-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Achtergrondmuziek
Muziek in een horeca-inrichting met een maximaal niveau van:
- 70 dB(A) wanneer er sprake is van direct aanpandige geluidgevoelige functies;
- 80 dB(A) wanneer er geen sprake is van direct aanpandige geluidgevoelige functies.
1.5 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.8 Bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder valt niet de bebouwing die reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 Berekende geluidsbelasting
De met het rekenmodel behorende bij de omgevingsvergunning milieu van stadion Feijenoord berekende geluidsniveaus vanwege voetbalwedstrijden en geluidsevenementen op de gevel van geluidsgevoelige functies, conform de Handreiking meten en rekenen industrielawaai 1999.
1.11 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 Bioscoop
Een uitgaansgelegenheid waar op regelmatige en frequente basis films worden vertoond.
1.13 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.14 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.17 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.19 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 Brutovloeroppervlak (bvo)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het bvo gerekend.
1.22 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 Daghoreca
Horeca met inachtname van volgende voorwaarden:
- de inrichting mag geopend zijn tussen 07.00 en 23.00 uur;
- er mag niet meer dan achtergrondmuziek geproduceerd worden.
1.24 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
1.26 Extensieve dagrecreatie
Niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten in de open lucht, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, en natuurobservatie.
1.27 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 Gemakswinkel
Een winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen.
1.29 Geluidsevenementen
Activiteiten in voetbalstadions gericht op de beleving van muziek door een groot publiek, zoals popconcerten en dance-events alsmede andere geluidsveroorzakende evenementen, niet zijnde sportactiviteiten en -evenementen, waarbij de geluidsbelasting op de gevels van woningen meer bedraagt dan 55 dB(A) etmaalwaarde of het referentieniveau ter plaatse.
1.30 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden aangemerkt.
1.31 Gevel
Bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.32 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank.
1.33 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.34 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. Bioscopen en filmhuizen vallen hier niet onder.
1.35 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.36 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.37 Openbare nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.38 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, openbaar water, alsmede ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van de zogenaamde brandpaden voor de achterontsluiting van tuinen voor langzaam verkeer.
1.39 Peil (straat)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend tenzij ingevolge deze regels een andere weg of hoogte is aangegeven.
1.40 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden alsmede straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.41 VRR
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
1.42 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.6 de breedte van een gebouw
Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - Mallegat
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Mallegat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen;
- b. dienstverlening;
- c. daghoreca;
- d. maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, verpleeghuizen en kinderdagverblijven;
- e. voorzieningen ten behoeve van verkeer over water en dagrecreatie;
- f. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals (gebouwde) parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, ontsluitingswegen en -paden en duurzame energievoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke bouwregels windhinder en bezonning
- a. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat blijkens een rapportage vast dat sprake is van een acceptabel windklimaat, dat wil zeggen dat het windklimaat ten minste 'matig' is zoals bedoeld in NEN 8100 en er geen sprake is van windgevaar;
- b. indien blijkens de sub a genoemde rapportage (gebouw)maatregelen getroffen moeten worden om het sub a genoemde windklimaat te behalen, dienen die maatregelen te worden getroffen en in stand gehouden te worden;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag conform de Handleiding Windhinder en windgevaar (d.d. april 2023) na een integrale af-weging voor delen van plangebied afwijken van het vereiste van windklimaat 'matig'. De afwijking mag niet leiden tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat en in geen geval leiden tot windgevaar als vastgelegd in de NEN 8100;
- d. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat blijkens een rapportage vast dat conform het Afwegingskader bezonning 2021 (vastgesteld op 9 september 2021) op 21 september sprake is van minimaal 2 uur bezonning op de onderste woonlaag van de omliggende bestaande woningen;
3.4 Voorwaardelijke verplichting externe veiligheid
- a. een omgevingsvergunning voor bouwen wordt alleen verleend, indien wordt voldaan aan de maatregelen aangaande Mallegat genoemd in het kader van de Verantwoording Groepsrisico zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze regels;
- b. in aanvulling op het bepaalde onder a mogen gebouwen binnen 25 meter vanaf de grens met de bestemming 'Water' alleen in gebruik worden genomen, indien binnen de bestemming Water voorzieningen zijn gerealiseerd en in stand gehouden ten behoeve van de aanvaarbeveiliging en ter bescherming tegen effecten van een plasbrand. De voorzieningen bieden een vergelijkbaar veiligheidsniveau als bij gebouwen die buiten deze 25 meter afstand liggen;
- c. alvorens het bevoegd gezag vergunning verleent dient de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond een advies ten aanzien van het vergelijkbaar veiligheidsniveau afgegeven te hebben aan het bevoegd gezag.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen - gehoord de milieudeskundige - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.3 onder b terzake van de in het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder opgenomen voorwaarden, indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie': tevens de volgende functies:
- 1. extensieve dagrecreatie;
- 2. natuur in de vorm van een getijdenpark;
- c. naast het bepaalde onder a en b tevens voorzieningen ten behoeve van de aanvaarbeveiliging en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water- afschermende voorziening', voorzieningen voor bescherming tegen effecten van een plasbrand.
4.2 Bouwregels
- a. Op de voor 'Water' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, ten behoeve van personenvervoer over water en ten behoeve van extensieve dagrecreatie en natuur in de vorm van een getijdenpark ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen, aanlegsteigers, een strekdam en wachtruimten. De maximale bouwhoogte bedraagt 6 m;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mag als onderdeel van een radarpost ten behoeve van scheepvaartverkeer een gebouw worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 3,5 m gemeten vanaf de bovenkant van het platform van de radarpost.
4.3 Voorwaardelijke verplichtingen
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de functies zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b uitsluitend toegestaan indien:
- 1. de vaarweg voor scheepvaartverkeer (waaronder begrepen recreatieverkeer in de vorm van rondvaartboten) niet wordt belemmerd;
- 2. als sprake is van het dempen van water de gedempte oppervlakte elders wordt gecompenseerd en gecompenseerd blijft.
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse drinkwatertransportleidingen,inclusief de hierbij behorende bovengrondse voorzieningen alsmede de bijbehorende belemmeringenstroken.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding van de hoofdwatergang;
- b. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. de waterhuishouding;
- d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
- e. de instandhouding van de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding of de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;
- f. het verkeer te water.
8.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden mag, in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundigefunctie' en voor zover niet uitgezonderd in artikel 8, niet worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
10.2 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Hierbij wordt voor het plangebied een ligging aangehouden in 'zone A'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt het aantal parkeerplaatsen getoetst aan het op dat moment geldende beleid.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijking toegestane afmetingen, maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor afwijkingen van toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.
12.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het 'Mallegat'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De beoogde woningbouwlocatie 'Mallegat' aan de Persoonshaven maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling 'Feyenoord City'. De woningbouwlocatie was eerder opgenomen in het bestemmingsplan 'Feyenoord City', welke als onderlegger het Masterplan Feyenoord city (hierna Masterplan) kende. Het bestemmingsplan is echter op 26 oktober 2022 vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de uitspraak is aangegeven dat de financiële uitvoerbaarheid van een nieuw stadion in de Maas niet is aangetoond en dat ook de andere plandelen vanwege de verwevenheid niet in stand konden blijven. Hoewel de gebiedsontwikkeling Feyenoord City niet meer op de in het bestemmingsplan Feyenoord City en Masterplan beoogde wijze wordt uitgevoerd, blijven de ambities uit het Masterplan Feyenoord City overeind en is het in dat kader nog steeds gewenst om enkele woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan, zoals de locatie Mallegat, te ontwikkelen.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om de woningbouwontwikkeling Mallegat juridisch-planologisch mogelijk te maken.
1.2 Verder Met Feyenoord City
De ontwikkeling van het Mallegat maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City. De kern van de gebiedsontwikkeling is: een krachtige maatschappelijk-economische impuls geven aan Rotterdam-Zuid door, precies op het scharnierpunt van gebieden die dat nodig hebben, een verbindend plan te maken met een uitzonderlijke stedelijke kwaliteit. De ambities uit het door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan (28 november 2019) voor de gebiedsontwikkeling, staan nog immer overeind (zie ook paragraaf 3.1.2).
Het Masterplan wordt niet langer uitgevoerd zoals destijds beoogd. Zo vervalt het nieuwe stadion en blijft De Kuip als voetbalstadion bestaan. Dit betekent dat ook de ontwikkeling van de plots ter plaatse van en grenzend aan de bestaande Kuip vooralsnog niet worden ontwikkeld. Feyenoord City was en is echter veel meer dan een nieuw stadion. Diverse woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan en het onderliggende Masterplan zijn nog steeds zeer gewenst en dragen nog immer bij aan de ambities van het Masterplan.
Binnen het gebied Feyenoord City wordt onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden (zie figuur 1.2). Deelgebied 1 omvat drie woningbouwplots (Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg) waarvoor drie afzonderlijke postzegelbestemmingsplannen worden opgesteld. Deze ontwikkelingen kunnen onafhankelijk van elkaar en de rest van de gebiedsontwikkeling gerealiseerd worden. Daarnaast is ook de Waterkantplot (voorheen Waterfront inclusief de oorspronkelijke stadionplot) onderdeel van deelgebied 1. Voor de Waterkantplot wordt op dit moment nog geen bestemmingsplan voorbereid maar eerst een nieuwe stedenbouwkundige verkenning uitgewerkt. Binnen het Masterplan en bestemmingsplan Feyenoord City heette het geheel van deze vier plannen, fase 1. De herontwikkeling van deelgebied 2 (Veranda) en 3 (Stadiondriehoek) is nu niet aan de orde. Een eventuele ontwikkeling van deze gebieden zal worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de treinstations, de derde stadsbrug en het omliggende gebied en de Rotterdamse aanpak A tot Z, 20.000- 30.000 woningen van Alexander tot Zuidplein (zie ook de gemeentelijke Omgevingsvisie, paragraaf 4.3.1).
Figuur 1.1. Locaties en begrenzing plots en deelgebieden Feyenoord City
1.3 Ligging En Begrenzing
Het onderhavige plangebied Mallegat ligt in Rotterdam-Zuid en wordt globaal begrensd door: de Persoonshaven, verzorgingstehuis De Steenplaat, het Mallegatpark en de Nieuwe Maas. De locatie is kadastraal bekend als nummer 5898, sectie Q in de gemeente Rotterdam. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2. Ligging plangebied
1.4 Gekozen Planopzet
De randvoorwaarden waarbinnen de woningbouwlocatie Mallegat wordt ontwikkeld zijn helder. Met het oog op de toekomst wordt waar mogelijk wel uitgegaan van enige flexibiliteit voor de bouwmogelijkheden en in functies op de begane grond. Voor het borgen van de ruimtelijke kwaliteit en om negatieve omgevingseffecten te voorkomen, wordt die flexibiliteit begrensd in de vorm van maximale bouwhoogte, maximaal programma (maximaal aantal woningen / maximaal bvo per functie) enzovoorts. Dit zo nodig in combinatie met een voorwaardelijke verplichting. Zo wordt voorkomen dat flexibiliteit leidt tot onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden met daarbij behorende negatieve effecten voor de omgeving.
In hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving is de wijze van bestemmen nader uitgewerkt en toegelicht.
1.5 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk.
bestemmingsplan | vaststellingsdatum gemeenteraad |
Feijenoord | 19 maart 2011 |
Parapluherziening Evenementen | 2 februari 2022 |
Parapluherziening biologische veiligheid | 14 juni 2018 |
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam | 14 december 2017 |
Naast bovenstaande parapluherzieningen is op 22 juni 2023 de 'Parapluherziening industriezones Feijenoord en Maas- en Rijnhaven' vastgesteld. Het doel van de parapluherziening Industriezones Feijenoord en Maas- en Rijnhaven is om de toegekende ruimte voor industrielawaai te actualiseren op basis van de huidige situatie.
Voor een beperkt gedeelte van het plangebied, namelijk een gedeelte van het water/de Nieuwe Maas, geldt – met uitzondering van de parapluherzieningen – op dit moment geen bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan worden alle huidige voor het plangebied geldende bestemmingsplannen vervangen door het onderhavige plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis Plangebied
Landschapsstructuur
Van oudsher vormde de Varkenoordsche dijk de scheidingslijn tussen de gorzen en de polders. Het beschermde het polderland tegen overstromingen en fungeerde eveneens als hoofdverbindingsweg op het eiland IJsselmonde. Nog steeds heeft de dijk een belangrijke ontsluitende functie.
De polderstructuur aan de binnendijkse zijde, met een strakke rechte verkaveling, is nagenoeg verdwenen door de komst van het sportcomplex, park en woonwijken. Deze polder werd in de tweede helft van de 16e eeuw bekaad. Daarna volgde een grondverdeling. In het begin van de 18e eeuw vond de definitieve bedijking van de polder plaats. De Veranda, gelegen langs de oevers van de Nieuwe Maas, staat op de plek waar vroeger de gorzen (moeraszones) en platen voorkwamen.
Ontwikkelingen vanaf de tweede helft van de 19e eeuw
In 1872 komt de spoorlijn Dordrecht-Rotterdam Mallegat (op Zuid) gereed als onderdeel van 'Staatslijn I' (tracé Rotterdam-Breda). Het tracé loopt dwars door de Varkenoordse polder, ten oosten van het latere Vreewijk. Vanaf 1877 werd de verbinding over de Nieuwe Maas in gebruik genomen naar station Rotterdam Delftsche Poort.
Na 1910 is het omliggende gebied tot ontwikkeling gekomen, met de woonbebouwing van de wijk Hillesluis ten westen van het plangebied en de scheepswerven langs de Nieuwe Maas ten noorden daarvan. Het plangebied zelf en de omgeving bleef echter tot de jaren 30 van de 20e eeuw nagenoeg onbebouwd, met uitzondering van een haven en de scheepswerf van Piet Smit langs de Nieuwe Maas die aan het einde van de 19e eeuw is gegraven. In de jaren 30 van de 20e eeuw kwam er meer bebouwing.
Het volgende kaartfragment toont de situatie aan het begin van de 20e eeuw. De gasfabriek
Mallegat is hierop zichtbaar.
Figuur 2.1. Historisch kaartfragment situatie begin 20e eeuw (bron: www.topotijdreis.nl)
Mallegat
Op de historische kaarten is te zien dat het Mallegat eerst een doorsteek was naar de havens aan de westzijde van het spoor. Blijkbaar komt daar dan ook de naam vandaan, omdat dit een lastig te bevaren stuk werd gevonden met onvoorspelbare wind. Aan de Mallegatplot heeft de gemeentelijke gasfabriek gezeten. Deze is opgeheven na de komst van het aardgas. Alleen de watertoren en de gaskoepels ten zuiden van het plangebied zijn nog overgebleven.
2.2 Archeologie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische waarden- en beleidskaart en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen, die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen vindplaatsen bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Deze zijn in het gebied overigens wel te verwachten. Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) kunnen voorkomen op veen, dat in het gehele bestemmingsplangebied in de ondergrond aanwezig is en dat afgedekt wordt door een laatmiddeleeuwse kleilaag. Langs de Maas bevinden zich kleiafzettingen, die vóór het begin van de jaartelling zijn afgezet en waarop bewoningssporen uit de Romeinse tijd kunnen voorkomen.
In de 10e-12e eeuw is het veen en het klei-op-veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijking gestart. Waarschijnlijk iets ten noorden van de huidige Stadionweg liep ooit de oudste dijk in dit gebied: de noordelijke dijk van de Riederwaard. Bij booronderzoek op industrieterrein De Veranda, langs de Bertus Bulstraat, werden archeologische indicatoren als aardewerk en bot gevonden die mogelijk wijzen op de nabijheid van de dijk. De datering van de vondsten en dijk komen in elk geval overeen.
De dijk sloot in het oosten aan op de nog bestaande dijk bij Oud-IJsselmonde (de huidige Bovenstraat). Bij de overstroming van de Riederwaard in 1373 ging het gebied ten onder. Bij de herbedijking werd ter plaatse van de Bovenstraat de oude dijk hergebruikt. Het bestemmingsplangebied lag lange tijd buitendijks; het werd pas vanaf het laatste kwart van de 16e eeuw weer bedijkt.
Archeologische verwachting
In het gehele bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen. In het verdwenen dijktracé van de Riederwaard, waarvan het exacte verloop onbekend is, worden met name bewoningssporen uit de 12e-14e eeuw verwacht.
Archeologie in de regels en op de verbeelding
Waarde - Archeologie 2
Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 2,0 m beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 3
Het overige gebied betreft waterbodems (Waarde - Archeologie 3). Voor gebieden met water geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.
2.3 Huidige Situatie
Beschrijving van het plangebied
Mallegat is gelegen op de plek van de voormalige gemeentelijke gasfabriek Feijenoord en dankt zijn naam aan een voormalige watergang ter plaatse. Na de sloop van de fabriek zijn twee gashouders en een watertoren gespaard gebleven die een monumentale waarde hebben. In de huidige parkinrichting zijn de koepels en de watertoren centraal aanwezig en is een sportveldencomplex (Cruyffcourt) aangelegd.
Figuur 2.2. Vogelvlucht huidige situatie plangebied
Oriëntatie en bereikbaarheid
Het plangebied wordt omsloten door een aantal belangrijke verkeersaders. Ten westen van het plangebied ligt de spoorwegverbinding Rotterdam-Dordrecht. Langs de noordoostkant van het plangebied stroomt de Nieuwe Maas.
De Stadionweg loopt uit in het Varkenoordseviaduct om verder in westelijke richting over te gaan in de Laan op Zuid en via het kruispunt naar de 2e Rosestraat. Dit zijn de verbindingen naar de noordoever. Vanuit het westen is het plangebied te bereiken vanaf de A16 via de John F. Kennedyweg. Verder zijn de Korte Stadionweg, de Colosseumweg en de Breeweg belangrijke ontsluitingswegen voor het plangebied.
Het plangebied wordt ook ontsloten door een aantal openbaar vervoerverbindingen. Met de trein is het plangebied te bereiken via de stations Rotterdam Zuid en Rotterdam Lombardijen. Tijdens thuiswedstrijden is ook het station Rotterdam Stadion naast De Kuip geopend. Vanaf Rotterdam Centraal is het gebied te bereiken via de tramhalte Varkenoordseviaduct en de bushalte Station Zuid/Steenplaat. Naast de verbindingen via de trein en tram, is er aan de Piet Smitkade ook een halte gevestigd van de watertaxi. Het plangebied is dus ook via het water te bereiken.
2.4 Stadsgezichten En Monumenten
Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruikgemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen, behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen.
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een Rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel van buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.
Het plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied ligt geen beschermd stadsgezicht. In Mallegat (naast het plangebied) ligt de voormalige gemeentelijke gasfabriek Feijenoord. Na de sloop van de fabriek zijn twee gashouders en een watertoren gespaard gebleven die zijn aangewezen als gemeentelijk monument (monumentnummer C-010b).
In de directe omgeving, in de Stadiondriehoek, staat Stadion Feijenoord (De Kuip). Het ontwerp is van L.C. van der Vlugt (medeontwerper van de Van Nelle-fabriek). In 1991 is het stadion benoemd tot gemeentelijk monument (monumentnummer E-022). De huidige vorm van het stadion is ontstaan na grootscheepse renovaties in 1994.
Naast Stadion Feijenoord en de voormalige gemeentelijke gasfabriek Feijenoord kent het plangebied geen verdere cultuurhistorisch waardevolle elementen (Rijksmonumenten, provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten of beeldbepalende objecten). Wel liggen er in de omgeving van het plangebied enkele monumenten (figuur 2.3).
Figuur 2.3. Monumenten in en in de omgeving van het plangebied (de hele locatie van de voormalige gasfabriek is eveneens aangegeven)
Hoofdstuk 3 Feyenoord City En Beoogde Ontwikkeling
3.1 Voorgeschiedenis Gebiedsontwikkeling
3.1.1 Eerste plannen voor een grootschalige herontwikkeling op Zuid: Stadionpark
Sinds het plan voor de Kop van Zuid uit 1985 is Rotterdam bezig een herkenbaar front aan de rivier te maken. Zuid heeft een gezicht gekregen aan de rivier en nieuwe investeringen en gebruikers aangetrokken. Het benutten van de bijzondere ligging aan de rivier en daarmee de belangrijkste openbare ruimte van de stad, is nog op veel meer plaatsen mogelijk. Stadionpark wordt beschouwd als de volgende stap in een reeks rivierfront-ontwikkelingen. De eerste plannen voor het gebied komen voort uit een bestuursopdracht uit april 2007. In de bestuursopdracht waren de volgende ambities voor de ontwikkeling van Stadionpark geformuleerd:
- voor Stadionpark wordt het thema 'sport en leisure' verder uitgebouwd;
- het sportcluster Varkenoord accommodeert een volledige sportcarrière. Jong en oud, professional en amateur, moet zich thuis voelen op het sportcluster en zijn sport daar kunnen beoefenen;
- er is spin-off van de te ontwikkelen projecten voor de inwoners van Rotterdam-Zuid: zowel wat betreft opleiding als stage en werkgelegenheid;
- Stadionpark functioneert als een volwaardig onderdeel van Rotterdam. Dat betekent meer dynamiek en een intensiever gebruik van de ruimte;
- het wordt de imago bepalende plek voor Rotterdam Sportstad;
- Stadionpark is niet voor sport alleen. Ook werken, wonen, verkeer en vervoer krijgen de nodige aandacht en dragen bij aan het karakter van het gebied.
Deze ambities zijn vervolgens verwoord in verschillende visies en masterplannen waaronder de op 11 februari 2010 door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie Stadionpark, het Masterplan Sportcampus Rotterdam en Park de Twee Heuvels (juni 2013) en de gebiedsvisie Stadionpark (2018).
3.1.2 Gebiedsvisie Stadionpark (2018) en Masterplan Feyenoord City (2019)
Het gebied Feyenoord City maakt onderdeel uit van het Stadionpark waarvoor op 1 februari 2018 een gebiedsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens is door de gemeenteraad, gebaseerd op de gebiedsvisie Stadionpark, het masterplan Feyenoord City vastgesteld (28 november 2019).
Hoewel zowel in de gebiedsvisie als het Masterplan uit werd gegaan van de bouw van een nieuw stadion in de Maas en deze ontwikkeling op de voorziene wijze geen doorgang meer vindt, zijn de documenten ten aanzien van verschillende geformuleerde ambities nog immer actueel.
De ambities uit het Masterplan kunnen als volgt worden samengevat:
- Feyenoord City verbindt.
- Feyenoord City is een bestemming.
- Er is sprake van een aantrekkelijke buitenruimte.
- Het is een uniek woongebied
- Het gebied is toekomstbestendig.
Het Masterplan wordt zoals gezegd niet langer uitgevoerd zoals destijds beoogd. Zo vervalt het nieuwe stadion en blijft De Kuip als voetbalstadion bestaan. Dit betekent dat ook de ontwikkeling van de plots ter plaatse van en grenzend aan de bestaande Kuip vooralsnog niet worden ontwikkeld. Feyenoord City was en is echter veel meer dan een nieuw stadion. Diverse woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan en het onderliggende Masterplan, waaronder de locatie Mallegat, zijn nog steeds zeer gewenst en dragen nog immer bij aan de ambities van het Masterplan.
De woningbouwontwikkeling Mallegat vervangt het gasontvangststation dat op die plek tussen de woonbuurt Feijenoord en het Mallegatpark stond. Een sociaal onveilige plek aan de rand van het park wordt onderdeel van een prettige woonomgeving aan het water. Vanuit Feyenoord-City (ook zonder stadion) wordt de rivieroever omgetoverd tot waardevolle natuur die de relatie van het hele woongebied met het water versterkt en er een bijzondere recreatieve waarde aan toevoegt.
Fysiek wordt het huidige Mallegatpark níet beïnvloed door de nieuwe woontoren. En de ambitie van Feyenoord-City om het Mallegatpark te vergroten en nog veel aantrekkelijker te maken als groene oase voor de omwonenden is nog net zo groot. De eerdere belemmering daarbij, het herbergen van tientallen bussen eens in de twee weken, komt te vervallen.
Het woongebouw op de Mallegatplot vergroot de woningdiversiteit van Feijenoord, maar is niet zo grootschalig dat het in één klap de huidige bewoners vervreemdt van hun eigen vertrouwde buurt. Het gebouw biedt ook veelzijdige ruimtes in de plint die de komende decennia gebruikt kunnen worden voor functies die in de buurt nog onvoldoende aanwezig zijn.
3.2 Beschrijving Van Het Plan
3.2.1 Inleiding
De ontwikkellocatie Mallegat is prominent gelegen aan de rand van de wijk Feijenoord en grenst aan de Nieuwe Maas en het Mallegatpark. De locatie vormt de eerste bouwsteen van een nieuwe wijkrand voor Feijenoord en legt de verbinding tussen deze wijk en de nieuwe ontwikkelingen binnen Feyenoord City. De locatie biedt ruimte aan een gevarieerd woonprogramma van maximaal 193 woningen en levendige functies in de plint.
3.2.2 Ruimtelijke opzet
De locatie Mallegat wordt in samenhang ontworpen met naastgelegen potentiële ontwikkelingen en als hoeksteen van de nieuwe wijkrand. Belangrijke ruimtelijke aspecten voor de ontwikkeling vormen: (1) de toegang tot het Mallegatpark vanuit de Persoonshaven en het handhaven van het zicht op de historische koepels van de voormalige gasfabriek vanuit de Persoonshaven, (2) de nieuwe wijkrand welke vanaf het station Feijenoord Zuid de verbinding maakt met de Nieuwe Maas langs de nieuwe wijkrand van Feijenoord en (3) de toekomstig gewenste looproute langs de Nieuwe Maas in noordelijke richting.
Figuur 3.1. Huidige situatie en ruimtelijke uitgangspunten ontwikkeling Mallegat
Op het schaalniveau van de stad markeert de ontwikkeling van het Mallegat de wijk en vormt de hoeksteen van de wijk Feijenoord. Daarbij wordt met een hoogteaccent de dialoog aangegaan met andere accenten in de directe omgeving.
Figuur 3.2. Hoogteaccenten plangebied en omgeving
3.2.3 Programma
Mallegat is bij uitstek een locatie welke zich leent voor woningbouw. Het programma voorziet in woningen in het middensegment tot hoog segment. In totaal zijn maximaal 193 woningen voorzien. Het plan biedt daarnaast ruimte aan (dag)horeca, maatschappelijke voorziening(en) en dienstverlening.
Programma
Functies | m2 bvo | aantal woningen | |||
Wonen | 193 | ||||
Maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening | 570 | ||||
Daghoreca | 630 |
3.2.4 Voorlopig ontwerp
Het voorlopig ontwerp maakt in zijn verschijningsvorm de verbinding tussen het Mallegatpark en de wijk Feijenoord. De onderste verdieping heeft de voor Rotterdam kenmerkende hogere verdiepingshoogte. Hier worden aan de oost-, west- en zuidgevel horeca en maatschappelijke voorzieningen ondergebracht welke profiteren van de oriëntatie op de zon en de kwaliteit van het Mallegatpark. De noordgevel is gereserveerd voor de ingangen naar de woningen, de stallingsgarage en de fietsenstalling.
Vanaf de 1e verdieping bevinden zich appartementen in het gebouw. Het programma voorziet een mix aan midden en hoger segment appartementen. Op het dak van de 5e bouwlaag is een daktuin voorzien. De hoogte van de onderbouw sluit aan bij de hoogte van de omliggende bebouwing.
Figuur 3.3. Voorlopig ontwerp toekomstige bebouwing
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, getoetst aan de ruimtelijk relevante beleidskaders op zowel Rijksniveau, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau.
Met deze toetsing wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke beleidsdoelen op de verschillende overheidsniveau. Andersom kan het ook zo zijn dat er uit deze beleidstoetsing criteria naar voren komen die in dit bestemmingsplan geborgd moeten worden, om ervoor te zorgen dat daar bij de uiteindelijke ontwikkeling van het gebied aan voldaan wordt.
De betreffende beleidsdocumenten worden in dit hoofdstuk per overheidsniveau behandeld en per beleidsdocument is een conclusie opgenomen.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020)
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
- ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
- sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
- toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.
Toetsing
Dit bestemmingsplan zet in op (her)ontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Daarmee wordt met appartementen en een levendige plint ingezet op een aantrekkelijk gebied om te wonen. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de NOVI om primair binnen bestaande steden en stedelijke regio's locaties te zoeken om te wonen en te werken.
Het plan draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie en energietransitie. Zo wordt de nieuwbouw minimaal als Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG) gerealiseerd waar het gaat om energie. Voor klimaatadaptatie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.10.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2020)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk, buisleidingen en militaire objecten.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro relevant:
- Rijksvaarwegen;
- Grote Rivieren.
Rijksvaarwegen (titel 2.1)
In verband met de ligging van de Nieuwe Maas in het plangebied dient op grond van artikel 2.1.3 van het Barro bij de vaststelling van dit bestemmingsplan rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
- het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
Om de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs in stand te houden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen.
Grote Rivieren (titel 2.4)
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het rivierbed van de Nieuwe Maas (zie figuur 4.1). De ontwikkeling vindt plaats in dit rivierbed. De Nieuwe Maas behoort tot het hoofdwatersysteem van Nederland en is onderdeel van de vier internationale stroomgebieden (Rijn, Maas, Eems, Schelde).
Figuur 4.1. Uitsnede Barro, kaart Grote Rivieren (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Titel 2.4 regelt de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren, de PKB Ruimte voor de Rivier en het Nationaal Waterplan voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Er worden in het Barro algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Deze strekken ertoe te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, bijvoorbeeld omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.
Uit titel 4.3 van het Barro blijkt dat nieuwe bestemmingen in een rivierbed alleen worden toegewezen indien:
- a. een veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- b. er geen belemmering is voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- c. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
- d. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
In een bestemmingsplan moet duidelijk worden wat de effecten op de waterstand zijn en hoe de afname van het waterbergend vermogen wordt gecompenseerd.
Toetsing
Bij de toetsing aan het Barro is de ligging van het plangebied het uitgangspunt. De zaken die in het Barro geregeld c.q. beschermd zijn, zijn namelijk veelal locatiegebonden. De locatie is aangemerkt als 'rivierbed'. Nieuwe bestemmingen in een rivierbed zijn onder voorwaarden mogelijk. In de waterparagraaf (zie paragraaf 5.3.5) is dit onderbouwd en is bovendien aangegeven welke waarborgen het bestemmingsplan ten aanzien van voornoemde aspecten biedt. Dit bestemmingsplan is in lijn met het Barro.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat meer dan 11 woningen en andere stedelijke functies groter dan 500 m2 bvo doorgaans worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is afhankelijk van de huidige planologische mogelijkheden.
Wanneer er met een nieuw bestemmingsplan geen nieuw planologisch ruimtebeslag wordt mogelijk gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet een bestemmingsplan in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functies en die onder het vorige plan mogelijk was.
Wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.
Toetsing
Onderstaand staat het programma vermeld dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Functie | aantal | bruto vloeroppervlak m2 | |
Wonen | 193 | ||
Maatschappelijk en dienstverlening | 570 | ||
Daghoreca | 630 | ||
Totaal | 1.200 |
Voor alle functies geldt dat de huidige bestemmingsplannen deze niet mogelijk maken. Daarom is de behoefte aan deze functies beschreven, voor zover het een stedelijke ontwikkeling betreft.
Woningbehoefte
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Rotterdam ook meer woningen nodig zijn.
ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Rotterdam is de netto uitbreidingsbehoefte 38.200 woningen.
Naast de evidente kwantitatieve behoefte voorziet het bouwplan onder meer in woningen in het middensegment waar stadsbreed veel vraag naar is.
In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (december 2022) is afgesproken dat Rotterdam zich inzet om 38.940 woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Voor Rotterdam betekent dat een afname van het aantal sociale huurwoningen.
Deze woningbouwontwikkeling is opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.
In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, staan afspraken over de 3.700 woningen die gerealiseerd zouden worden binnen Feyenoord City. Hiervan zouden er minimaal 450 sociale huurwoningen zijn. Omdat het nieuwe stadion geen deel meer uitmaakt van de plannen, komt er ruimte vrij voor meer woningbouw. De provincie vraagt voor dat deel een hoger aandeel sociale huurwoningen op te nemen dat bijdraagt aan vermindering van het grote tekort van sociale huurwoningen in de regio, zoals ook vastgelegd in het Regioakkoord 2022. De in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen woningen vallen echter onder de gemaakte afspraken van het woon-werkakkoord. Deze afspraken gelden op gebiedsniveau en zullen op deze manier gerealiseerd worden. Uiteraard is er wel een vertaling naar afzonderlijke plots, rekening houdend met kenmerken van aangrenzende wijken. Is daar veel sociale voorraad, dan telt het nieuwbouwprogramma weinig sociaal. Dit geldt voor de plots bij de wijken Hillesluis en Feijenoord, waar ook de Mallegatplot onder valt. Is er in de bestaande wijk weinig sociale voorraad, dan telt het nieuwbouwprogramma relatief veel sociaal. Dit geldt voor de Waterkant bij de buurt Veranda, die geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Zo dragen ontwikkelingen gericht bij aan verdere differentiatie en kansen voor wooncarríère. De fasering van de sociale woningbouw komt overeen met de in beeld zijnde fasering ten tijde van het sluiten van het woon-werkakkoord.
Behoefte maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening
Meer woningen betekent meer inwoners en daarmee de noodzaak om andere functies aan het gebied toe toe te voegen, zoals maatschappelijke voorzieningen. Voor de maatschappelijke voorzieningen geldt dat er geen kwantitatieve (gemeentelijke) visies bestaan waarmee de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen in beeld wordt gebracht. De behoefte wordt per project berekend aan de hand van de het rekenmodel Referentiewaarden Maatschappelijke Voorzieningen, vastgesteld door B&W. Op basis van deze rekentool is een behoefte van minimaal 800 m² berekend, op basis van 193 woningen. Het oppervlak dat wordt beoogd in dit plan is minder dan 800 m², gelet daarop is de behoefte aangetoond.
De behoefte aan dienstverlenende functies komt voort uit de toename van het aantal inwoners. De algemene behoefte aan voorzieningen blijkt onder andere uit de gemeentelijke omgevingsvisie. Rotterdam zet in op vitale wijken, in alle wijken wordt ingezet op een divers aanbod van woon- en werkruimte en maatschappelijke voorzieningen die passen bij de stad. Bij een compacte stad hoort ook het verlevendigen van plinten van gebouwen, daarom wordt ruimte geboden aan verschillende functies op de begane grond met een goede relatie met de straat. Een mix aan maatschappelijke, recreatieve en commerciële functies is gewenst.
Concluderend hebben de nieuwe bewoners behoefte aan:
- ondersteunende functies die samen met de woonfunctie zorgen voor een goed functionerend stedelijk woon- en leefgebied;
- (behoud van) voldoende werkgelegenheid;
- levendige plinten met ruimte voor ontmoeting.
Geconcludeerd wordt dat er in het plangebied behoefte is aan de toevoeging van maatschappelijke en dienstverlenende functies ten behoeve van de inwoners in het gebied.
Behoefte horeca
Er is behoefte aan levendigheid en ontmoetingsplek in de nieuwe wijk. Een ontmoetingsplek is goed voor de leefbaarheid van een woon- en werkgebied. De aanwezigheid van horeca draagt bij aan de aantrekkingskracht voor werknemers, bezoekers en inwoners in het gebied.
Per 1.000 inwoners is in Nederland in kernen met meer dan 175.000 inwoners gemiddeld 320 m2 wvo voor horeca aanwezig (de branches Dranken, Eten, Fastservice en Koffie & Desserts). De ontwikkeling genereert gelet op de toename van het aantal woningen een eigen behoefte aan ondersteunende horecafuncties waaronder een café, bar of cafetaria. Door de ontwikkeling zal het aantal inwoners met ongeveer 367 toenemen (huishoudensgrootte van 1,9 x 193 woningen), waardoor alleen al vanuit de nieuwe inwoners behoefte is aan circa 120 m2 wvo aan horeca.
De verwachting is dat de nieuwe wijk daarnaast een aantrekkingskracht heeft op bezoekers uit de buurt. Het horeca-aanbod in Rotterdam blijft zowel in vestigingen als omvang iets achter bij het gemiddelde in steden met meer dan 175.000 inwoners (bron: Locatus, 2023). Het horeca-aanbod in de wijk Feijenoord blijft iets achter bij het gemiddelde horeca-aanbod per inwoner in Rotterdam. Op basis van het gemiddelde aanbod in Rotterdam wordt er in de branche 'Eten' (dit zijn o.a. lunchrooms en restaurants) een groter aanbod verwacht (figuur 4.2). Het aanbod in de branche 'Eten' blijft circa 2.700 m2 wvo achter bij het gemiddelde. Voor de overige branches is het aanbod gemiddeld, of bovengemiddeld. Dit is te verklaren door het grote aanbod rond het winkelgebied aan de Beijerlandselaan, wat een belangrijk winkelgebied is in Rotterdam Zuid, en dus ook past bij de verzorgingsfunctie.
Hieruit wordt geconcludeerd dat er in het plangebied behoefte is aan toevoeging van horeca ten behoeve van de inwoners, bezoekers en werknemers in het gebied.
Figuur 4.2 Omvang horeca in de wijk Feijenoord in vergelijking met het gemiddelde in kernen met meer dan 175.000 inwoners (bron: Locatus, 2023)
Conclusie
Op basis van voorgaande ladderonderbouwing, is de behoefte aan het programma uit dit bestemmingsplan aangetoond. Bovengenoemde maatvoeringen zijn zo nodig in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (2023)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
- 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
- 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte;
- Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 4.1.3 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
Met het inpassen van woningen binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2023)
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren
- 1. Dit artikel gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.
- 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:
- a. 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, met uitzondering van glastuinbouw;
- b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;
- c. 1/10 per jaar voor het overige gebied.
(…)
7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.
(…)
9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.
BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik | Norm | Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen bebouwde kom | Bebouwd gebied | 1/100 | 0% | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glastuinbouw | 1/50 | 1% | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overig gebied | 1/10 | 5% |
10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.
11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.5.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
- aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:
Laag van de ondergrond
Rivierklei en veen
- Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
- Geen relevante richtpunten.
Laag van de stedelijke occupatie
Steden en dorpen
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
Stads- en dorpsranden
- Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Bouwwerken voor energie-opwekking
- Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.
Laag van de beleving
- Geen relevante richtpunten.
Toetsing
Omdat sprake is van inpassen van woningen bij een bestaande woonwijk, wordt aan de gestelde voorwaarden voldaan. Het overige van artikel 6.9 is dan ook niet relevant.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
De ontwikkeling naar woningen sluit aan op het beter benutten van de bebouwde ruimte. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van woningen en het overig programma wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.
De behoefte aan sociale huurwoningen is regionaal afgestemd. Per saldo worden voldoende sociale huurwoningen in Rotterdam gerealiseerd.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Toetsing
In dit geval worden geen sociale huurwoningen gerealiseerd.
Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen een stationsomgeving. De gemeente hanteert eigen parkeernormen, zie paragraaf 4.3.9.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.2.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt functiemenging in de plint mogelijk gemaakt.
Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.
Toetsing
De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 5.3.10 beschreven. Bij de verdere architectonische uitwerking van de bebouwing en inrichting van de gronden wordt gekeken welke van de kansen kunnen worden benut.
Artikel 7.19 (aanwijzing en geometrische begrenzing veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)
De veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn de locaties binnen 25 meter van de rijksvaarwegen Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.20 (waarborgen veiligheid oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)
1. Een omgevingsplan voor locaties binnen veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas laat nieuwe bebouwing of nieuwe activiteiten alleen toe als voor de effecten van een plasbrand vergelijkbare veiligheid wordt gegarandeerd als buiten de veiligheidszone en hierover advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a.havengebonden nieuwe bebouwing of nieuwe activiteiten binnen de uitzondering veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas risicogebieden externe veiligheid, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;
b.voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg en de haven;
c.incidentele kleinschalige voorzieningen voor dagrecreatie.
Toetsing
De toetsing en onderbouwing vindt plaats in paragraaf 5.3.7.
Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte.
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.10.
4.2.3 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2021-2030 (2023)
Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Het gaat over de totale woningproductie, zowel door corporaties als marktpartijen, onderverdeeld naar verschillende prijssegmenten. De regio heeft de volgende doelstellingen:
- 1. De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad: De gemeenten staan voor de uitdaging een netto groei van 71.600 woningen in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 te bewerkstelligen. Tabel 1 en 2 van dit Regioakkoord geven de inspanningen rondom deze doelstelling weer.
- 2. De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad, onderverdeeld in DAEBcorporatievoorraad, particuliere sociale huurvoorraad en sociale koopwoningen.
- 3. De regio realiseert voldoende woningen in de middeldure voorraad, onderverdeeld naar corporatievoorraad en particuliere voorraad.
- 4. De regio realiseert een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad.
- 5. Beschikbaarheid: De regio wil voldoende beschikbaarheid op lokaal niveau en een regionaal gelijkmatiger toegang tot de sociale voorraad van huurtoeslaggerechtigden.
- 6. Betaalbaarheid: De regio wil voldoende betaalbare woningen met een huur onder de bovenste aftoppingsgrens, zijnde € 678,66, prijspeil 2022, op lokaal niveau en meer balans van deze voorraad in de regio.
In Rotterdam is de opgave om tot 2030 44.100 woningen te bouwen, waarvan 25% sociaal, 32% middelduur en 43% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting tot met 38.940 woningen.
Figuur 4.3 Doelstelling voldoende totale voorraad (Bron: Regioakkoord 2022)
Toetsing
Dit woningbouwproject past binnen de regionale afspraken.
4.2.4 Regionale Realisatie Agenda 2022
De vraag naar woningen is groot, het aanbod beperkt. Het oplossen van het woningentekort vraagt om de bouw van nieuwe woningen. Om het woningtekort terug te dringen tot een gezonder evenwicht wordt door de Rijksoverheid met “Programma Woningbouw” nationaal ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Zuid-Hollandse bestuurders en minister Hugo de Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de regionale realisatieagenda's, ook wel woondeals genoemd, ondertekend. Daarmee spreekt Zuid-Holland de ambitie uit om in de periode 2022 tot en met 2030 ruim 235.000 woningen te bouwen.
Er is grote behoefte aan betaalbare woningen in Nederland en Zuid-Holland. Om aan te sluiten bij die behoefte streven Rijk, provincie en gemeenten ernaar dat tweederde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Hierbij wordt in 2023 verder bekeken hoe deze opgave past bij de lokale situatie. Onder het betaalbare segment vallen: huurwoningen onder liberalisatiegrens, door woningbouwcorporatie te bouwen sociale huurwoningen, huurwoningen vanaf de sociale huurgrens tot maximaal €1.075 per maand (prijspeil 2023) en koopwoningen tot €355.000.
In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie, zijn afspraken gemaakt over het programma. Gelet op de kenmerken van omliggende wijken is gekozen voor minimaal 40%, waarvan minimaal 50% koop.
Toetsing
Dit woningbouwproject past binnen de regionale afspraken.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam (2021)
De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030.
Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.
Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.
De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
- Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
- Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
- Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
- Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
- Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.
Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes.
Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.
Rotterdam maakt gezond leven voor alle inwoners in de stad mogelijk. Dit doen we door gezondheidsbevordering (stimuleren van gezond gedrag) en gezondheidsbescherming (bescherming tegen negatieve externe effecten, zoals slechte luchtkwaliteit en geluidsbelasting). Woningen hebben een gezond binnenklimaat en bestaan uit gezonde (bouw)materialen.
De gemeente zet zich in op een betere en gezonde levensverwachting voor Rotterdammers in alle gebieden. De ruimtelijke keuzes dragen hieraan bij. Zo nodigt de fysieke leefomgeving Rotterdammers uit tot een vitaler leven door meer te spelen, bewegen en sporten. In en rondom de gezonde stad is voldoende biodiversiteit.
Toetsing
In de omgevingsvisie valt de locatie binnen Alexander tot Zuidplein. In dit gebied worden veel nieuwe woningen gebouwd. Naast de bouw van woningen, mogen goede voorzieningen niet ontbreken. Op de Visiekaart Alexander tot Zuidplein is het plangebied aangemerkt als "Complementaire stedelijke centra: stedelijk interactiemilieu met unieke mix wonen, werken en stedelijke voorzieningen met een kwalitatieve openbare ruimte en HOV.
Met voorliggend bestemmingsplan worden woningen en voorzieningen mogelijk gemaakt. Dit sluit aan bij de omgevingsvisie.
4.3.2 Gebiedsvisie Stadionpark (1 februari 2018)
De eerder vastgestelde visies voor het Stadionpark worden met deze gebiedsvisie in de actuele context geplaatst. Belangrijk zijn nieuwe inzichten in programma en concrete initiatieven en ontwikkelingen in het gebied. Verder zijn er nieuwe inzichten op het gebied van stedelijke mobiliteit en infrastructuur, die impact hebben op het gebied. Dit vraagt om een frisse blik op het gebied en een verkenning van de kansen die het biedt voor de stad, de omliggende wijken en gebruikers van het gebied. De gebiedsvisie Stadionpark vormt het kader voor het beoordelen van initiatieven en het inhoudelijk kader voor de samenwerking met Feyenoord en andere initiatiefnemers in het gebied.
Toetsing
In paragraaf 3.1.2 wordt nader ingegaan op de Gebiedsvisie en de nadere uitwerking in het masterplan Feyenoord City en de huidige relatie met dit bestemmingsplan.
4.3.3 Rotterdamse Woonvisie (maart 2024)
Rotterdam is een stad in beweging. Steeds meer mensen willen er wonen, werken en verblijven. Het realiseren van voldoende woningen, werkgelegenheid en voorzieningen is essentieel om deze trek naar de stad op te kunnen vangen. Daarnaast is het bieden van een fijn en betaalbaar thuis aan alle huidige inwoners minstens zo belangrijk. Steeds meer Rotterdammers hebben moeite om een betaalbare en passende woning te vinden. Om Rotterdammers meer perspectief te bieden op een betaalbare woning die past bij hun behoeften zullen er vooral meer woningen in het middensegment moeten komen. De absolute omvang van de sociale voorraad dient daarbij stabiel te worden gehouden. De Rotterdamse Woonvisie heeft twee onderdelen: de visie op het gebied van wonen met een doorkijk tot 2040 en een concreet uitvoeringsprogramma met maatregelen voor de komende 5 jaar. Deze Rotterdamse Woonvisie betreft een stedelijke visie. Ieder gebied en iedere wijk heeft zijn eigen specifieke kenmerken zoals bevolkingssamenstelling, woningbestand en de uitdagingen die er spelen. Dit vraagt per wijk om een andere aanpak (maatwerk).
Ambities 2040: een fijn en betaalbaar thuis voor iedereen
De ambities in de Woonvisie zijn:
- 1. Rotterdam is een betaalbare stad voor iedereen;
- 2. Rotterdam is een diverse en inclusieve stad: het streven is om wijken te creëren die de diversiteit van de wijk weerspiegelen, zodat iedereen er een thuis kan vinden en binnen dezelfde wijk kan doorstromen. Bovendien wordt ingezet op meer variatie op het gebied van gebouwen of blokken, met verschillende prijsklassen, afmetingen, doelgroepen en met ruimtes voor ontmoeting.
- 3. Rotterdam als innovatieve woonstad, met lef: Dit uit zich in:
- a. Nieuwe woonconcepten die inspelen op de veranderende bevolking met meer alleenstaanden en meer ouderen;
- b. Nieuwe instrumenten die het goed functioneren van de woningmarkt bevorderen;
- c. Bij nieuwbouw is altijd aandacht voor duurzaamheid, voorzieningen in de buurt, een aantrekkelijke openbare ruimte, voldoende groen, werkgelegenheid, en sociale cohesie. Hoogwaardige architectuur en stedenbouw dragen bij aan de kwaliteit van de stad.
Acties voor de komende 5 jaar
Deze ambities komen samen in 4 pijlers die richtinggevend zijn voor de komende vijf jaar:
- 1. Meer en betaalbare woningen: Er wordt geprobeerd het absolute aantal sociale woningen stabiel te houden en het aantal woningen in het middensegment, voor zowel huur als koop wordt vergroot. De belangrijkste maatregelen:
- a. Per jaar wordt met de bouw van 3.500-4.000 woningen door nieuwbouw en tijdelijke woningen gestart. De stad wordt uitgedaagd om in de bestaande voorraad meer woonruimte te maken (denk aan optoppen en woningdelen).
- b. Er wordt bij nieuwbouw tot 2026 gestuurd op 55% betaalbare woningen (20% sociaal en 35% middensegment en vanaf 2026 op 65% betaalbare woningen (25% sociaal en 40% middensegment) en deze woningen zijn bedoeld voor mensen met een bijbehorend salaris.
- c. Er worden maatregelen genomen voor meer middensegment, door de inzet van koopinstrumenten en financiële middelen. Betaalbaarheid door gebruik te maken van zowel publieke als privaatrechtelijk instrumenten wordt geborgd.
- d. Er is aandacht voor de snelheid van bouwen van betaalbare woningen: er komt een nieuwe Rotterdamse Bouwwet, waarbij wordt geëxperimenteerd met flexibiliteit in regelgeving voor betaalbare woningen zonder de kwaliteit en de omgeving uit het oog te verliezen.
- 2. Toekomstbestendige en vitale wijken
- 3. Huisvesting en aandachtsgroepen
- 4. Betere positie op de woningmarkt
Toetsing
In het plangebied wordt een aantrekkelijk, multifunctioneel woongebied ontwikkeld dat aansluit op de toekomstige behoefte van huishoudens en anticipeert op de toename van het aantal huishoudens. Dit vertrekpunt geldt ook voor de ontwikkelplots gezamenlijk die deel uit maakten van fase 1 van Feyenoord City. De verhouding hoeft niet voor elke individuele plot gevolgd te worden. In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie, zijn afspraken gemaakt over het programma. Gelet op de kenmerken van omliggende wijken is gekozen voor minimaal 40% middenduur, waarvan minimaal 50% koop.
4.3.4 Overig woonbeleid Rotterdam
Rotterdam beschikt over een Actieplan Middenhuur en een Actieplan Middenkoop waarin voorwaarden staan voor woningen die ontwikkeld worden in die segmenten. Daarnaast is er sprake van een Kwaliteitsbeleid Wonen. In het Rotterdams Kwaliteitsbeleid Wonen staat onder meer wat een goede gebruiksoppervlakte is: hoe er voldoende ruimte is voor wonen, slapen, ontspannen, koken en opbergen.
Toetsing
De woningen in het plangebied zullen, in samenhang met andere initiatieven, voldoen aan de vereisten vanuit de woonbeleidkaders van de gemeente en de gemaakte afspraken die in het woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021 zijn gemaakt, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie. Door de woningen te laten variëren in oppervlakte ontstaat er ook een grote differentiatie in aanbod en prijzen, wat wenselijk is voor het aantrekken van zoveel mogelijk doelgroepen.
4.3.5 Hoogbouwvisie 2019 (2019)
De aankomende jaren moeten er circa 50.000 nieuwe woningen bijkomen in Rotterdam om aan de vraag te kunnen voldoen. Een verdere verdichting van de (Binnen)stad is onvermijdelijk. Maar er zijn meer plekken die geschikt zijn voor hoogbouw. Op verschillende plekken in Rotterdam wordt er gewerkt aan een verdichting van de stad. Op sommige plekken lijkt (een combinatie met) hoogbouw hiervoor een geëigende manier. Ook voor deze plekken is een kader voor hoogbouw opgesteld. Er is sprake van hoogbouw als een gebouw hoger is dan 70 meter. Dit wordt gemeten op de hoogste verdiepingsvloer.
Toetsing
De hoogte van de bebouwing, gemeten vanaf de hoogste verdiepingsvloer, in dit bestemmingsplan is niet hoger dan 70m zodat de hoogbouwvisie niet van toepassing is. Desondanks is onderzoek gedaan naar de maximale planologische mogelijkheden voor het Mallegat voor wat betreft bezonning en windhinder, aspecten die ook in de hoogbouwvisie worden benoemd. De resultaten zijn beschreven in paragraaf 5.3.11 en 5.3.12.
4.3.6 Horecanota Rotterdam 2017-2021 (2016)
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca. De geldigheid van deze horecanota is verlengd tot een nieuwe horecanota wordt vastgesteld.
De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium:
- de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
- bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
- ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
- minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
- uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
- wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).
Er worden vijf typen gebieden onderscheiden voor horeca:
- wonen
- gemengd
- uitgaan
- publieksintensieve recreatie
- bedrijventerreinen en haven
De locatie grenst aan woongebied. Wonen: dit zijn wijken, buurten en straten met de focus op wonen. Horeca kan, maar moet bijdragen aan het kwaliteitsniveau in de omgeving en de balans en rust respecteren. Tenzij anders bepaald zijn nieuwe inrichtingen die vrijgesteld zijn van de exploitatievergunningsplicht (= categorie 0) mogelijk.
Toetsing
Horeca kan, maar moet bijdragen aan het kwaliteitsniveau in de omgeving en de balans en rust respecteren.
4.3.7 Horecagebiedsplan Feijenoord 2022-2024
In de Horecagebiedsplannen wordt de gewenste ontwikkeling van horeca in de gebieden van Rotterdam beschreven en op hoofdlijnen uitgewerkt. Het plangebied valt in deelgebied Feijenoord, met daarin diverse deelgebieden.
Feijenoord
De ambitie is om de wijk Feijenoord te ontwikkelen tot een groene, schone en maatschappelijk sterke woonwijk aan het water, waarbij veel bewoners naast hun werk actief zijn in de buurt.
Om de balans tussen levendigheid en woonbaarheid op peil te houden zal de horeca waar mogelijk mee ontwikkeld worden. In dit plan worden per wijk de ontwikkelmogelijkheden voor de komende twee jaren beschreven. De vestiging van nieuwe horeca of de uitbreiding van de bestaande horeca moet een positieve bijdrage leveren aan het woon- en leefklimaat c.q. de uitstraling en het karakter van een gebied.
De huidige algemene ontwikkelrichting voor het gebied Feijenoord is dat uitbreiding van horecagelegenheden of horeca-activiteiten niet zijn toegestaan.
Toetsing
In afwijking van het beleid is er voor gekozen horeca mogelijk te maken om daarmee levendige plinten en functiemenging mogelijk te maken. De gemeente is ook voornemens om de ontwikkeling expliciet op te nemen in het Horecagebiedsplan voor 2024-2026.
4.3.8 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017-2030+ (2017)
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
- de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
- de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
- de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
- 1. stimuleren van fiets en ov binnen de Ring;
- 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
- 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
- 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
- 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
- 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
- 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
- 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
- 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
Toetsing
De beoogde locatie ligt op loopafstand van hoogwaardig openbaar vervoer. In het gebouw wordt een fietsenstalling gerealiseerd. Hierdoor wordt het de bewoners gemakkelijk gemaakt om van de fiets of van het OV gebruik te maken.
4.3.9 Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022 (2021)
De afgelopen jaren zijn veel bouwvergunningen afgegeven waarin de parkeereis voor de auto en de fiets op basis van deze regeling is berekend. Bij het werken met de beleidsregeling uit 2018 bestaan er soms onduidelijkheden waardoor een verduidelijking en juridische aanscherping van de beleidsregeling nodig is. De nieuwe beleidsregeling geeft een realistischer en op de toekomst gerichter beeld van de verwachte parkeerbehoefte bij nieuwe bouwontwikkelingen.
Het geldende beleid is de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022.
Toetsing
Aan de parkeereis voor fietsen kan worden voldaan door deze in een gezamenlijke stalling uit te voeren. Het plangebied valt op basis van de beleidsregeling Parkeernormen onder gebiedstype A. Het aantal autoplaatsen wordt op basis van de bijbehorende tabellen voor de woonfunctie en niet-woonfuncties berekend. In het ontwerp wordt rekening gehouden met de normen uit de beleidsregeling.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen. De onderzoeken hebben betrekking op de maximaal planologische mogelijkheden. Voor sommige omgevingsaspecten is ook het voorlopig ontwerp getoetst. De maximale bouwhoogte sluit aan bij de bouwhoogte van het voorlopig ontwerp (76 meter),
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Toetsingskader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van mer-verplichting geldt. De gebiedsontwikkeling is een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals opgenomen in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat in het kader van het bestemmingsplan sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht waarbij het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Rotterdam) moet beoordelen of er belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
5.2.2 Onderzoek en conclusie
Voor de totale gebiedsontwikkeling 'Feyenoord City' is een planologische procedure doorlopen en is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is besloten om voor een aantal ontwikkelingslocaties binnen het gebied een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen. Omdat het beoogde nieuwe stadion op dit moment niet haalbaar is, kan het oorspronkelijke MER niet worden gebruikt als onderbouwing van de bestemmingsplannen Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg.
Binnen het gebied Feyenoord City wordt onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden. Deelgebied 1 omvat de drie plots (Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg) waarvoor momenteel bestemmingsplannen worden opgesteld. Daarnaast is ook de Waterkantplot (voorheen Waterfront inclusief de oorspronkelijke stadionplot) onderdeel van deelgebied 1. Voor de Waterkantplot wordt op dit moment nog geen bestemmingsplan voorbereid maar eerst een nieuwe stedenbouwkundige verkenning uitgewerkt. Binnen het masterplan en bestemmingsplan Feyenoord City heette dit fase 1. De herontwikkeling van deelgebied 2 (Veranda) en 3 (Stadiondriehoek) is nu niet aan de orde. Een eventuele ontwikkeling van deze gebieden zal worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de treinstations, de derde stadsbrug en het omliggende gebied en de Rotterdamse aanpak A tot Z, 20.000- 30.000 woningen van Alexander tot Zuidplein (zie ook de gemeentelijke Omgevingsvisie). Projectmatig (organisatorisch en financieel) hangen de ontwikkelingen binnen deelgebied 1 in ieder geval voor een deel met elkaar samen. Het ligt om die reden voor de hand om alle ontwikkelingen binnen deelgebied 1 te beschouwen als één stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Om die reden wordt een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor geheel deelgebied 1 waarbij voor de Waterkantplot een maximaal programma is bepaald dat uitgaat van maximaal 3.175 woningen en 98.550 m2 bvo aan overige functies. Het programma voor deelgebied 1 omvat daarmee in totaal (maximaal) een kleine 4.500 woningen en circa 105.000 m2 bvo aan voorzieningen. Dat betekent dat sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde uit het Besluit milieueffectrapportage en een 'formele' m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De mer-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 1.
Voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan heeft het bevoegd gezag (in dit geval het college van burgemeester en wethouders) besloten om geen m.e.r.-procedure te doorlopen omdat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in bijlage 17.
5.3 Sectorale Toetsing
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
5.3.1 Milieuzonering
Toetsingskader
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren 50 van de vorige eeuw instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren 90 van de vorige eeuw heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies, zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruikgemaakt van de VNG-uitgave.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Op de begane grond wordt een aanvullend programma mogelijk gemaakt bestaande uit maatschappelijke functies, horeca en/of dienstverlening. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen zoals een treinstation, bedrijven en maatschappelijke functies. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied belangrijke ontsluitingswegen, het spoor en de Nieuwe Maas aanwezig waardoor sprake is van een verhoogde milieubelasting. Om deze redenen is er sprake van een gemengd gebied zoals bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind.
Omliggende bedrijven en (potentieel) milieuhinderlijke functies
Met de beoogde ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt, waarmee sprake is van nieuwe milieugevoelige functies. Daarbij is de vraag aan de orde of omliggende bedrijven en andere functies in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van de beoogde woningen. Anderzijds dient te worden beoordeeld of de omliggende bedrijven en andere (potentieel) milieuhinderlijke functies van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Figuur 5.1. Richtafstanden in de omgeving van het plangebied
Het treinstation Rotterdam-Zuid bevindt zich op circa 100 meter van het plangebied. Volgens de VNG-brochure valt een treinstation in milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. Er wordt aan de richtafstand voldaan. Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van het spoor zijn maatschappelijke en gemengde functies aanwezig. De hoogste toegestane milieucategorie is 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand tot deze bestemmingen is voldoende om geen milieuhinder te ervaren. Ten noordoosten van het plangebied is een gemengde bestemming gelegen waar bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk zijn. In een gemengd gebied heeft dit een richtafstand van 50 meter. De afstand tot het plangebied is circa 170 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand. In figuur 5.1 zijn de hiervoor genoemde richtafstanden ten opzichte van het plangebied geprojecteerd. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten de richtafstanden ligt.
Functies binnen het plangebied
Op de begane grond wordt binnen het plangebied op beperkte schaal ruimte geboden voor maatschappelijke en dienstverlenende functies. Dit zijn functies die op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering in een gemengd gebied op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn zonder dat sprake is van milieuhinder. Ook biedt het bestemmingsplan ruimte voor horeca. Het betreft uitsluitend daghoreca, waarbij in de planregels is vastgelegd dat niet meer dan achtergrondmuziek geproduceerd mag worden. Dergelijke lichte horeca is in een gemengd gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar.
De functies op de begane grond zullen gezien de aard en omvang niet leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de beoogde woningen of de bestaande woningen in de omgeving.
Conclusie
De beoogde woningbouwontwikkeling leidt niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijven en voorzieningen. Ter plaatse van het plangebied is daarnaast sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.3.2 Verkeer en parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets, gemeente Rotterdam 2022). Hierbij ligt de beoogde ontwikkeling in 'Zone A'. Voor de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten bij de bevindingen uit het onderzoek van RHDHV. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 2.
Stedelijk verkeersbeeld
De ruimtelijke keuzes die ten grondslag liggen aan de Gebiedsvisie Stadionpark en de ontwikkelingen binnen Feyenoord City sluiten aan op de Rotterdamse mobiliteitsaanpak. Verdichting - om invulling te geven aan de woningbouwopgave- draagt bij aan het draagvlak voor op termijn een nieuw sprinterstation Stadionpark en nieuwe tramverbindingen in het gebied. Maatregelen die – net als aanvullend openbaar vervoer over water – op hun beurt de OV-bereikbaarheid van Rotterdam-Zuid kunnen verbeteren. Daarnaast vormt de toekomstige derde stadsbrug een belangrijke infrastructurele maatregel tussen Kralingen/De Esch en de Veranda. Deze maatregelen zullen tot verdere verbetering van de bereikbaarheid leiden, maar kennen elk een eigen besluitvormingsproces. Het plangebied is momenteel goed aangesloten op het wegennet en bereikbaarheid per openbaar vervoer en voor langzaam verkeer (fiets en te voet). Er zijn ambities om de bereikbaarheid met openbaar vervoer en voor langzaam verkeer te verbeteren.
Om ook op de dagen dat er evenementen en wedstrijden zijn in De Kuip het gebied binnen de huidige infrastructuur te laten functioneren, zijn maatregelen voorzien in het mobiliteitsplan en het mobiliteitscontract dat de gemeente met Feyenoord heeft gesloten. De belangrijkste uitgangspunten voor de mobiliteitsstrategie voor de korte en langere termijn zijn:
- optimalisatie van de spreiding van bezoekers over de verschillende vervoerwijzen (modal split) en over het tijdstip van reizen (peakshaving);
- waarborgen van de doorstroming van het hoofdwegennet;
- beperken van de (parkeer)overlast in de omliggende gebieden;
- waarborgen van een veilige verkeerssituatie.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
De beoogde ontwikkeling wordt ontsloten via de Persoonshaven, een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. In westelijke richting leidt de Persoonshaven naar de Korte Stadionweg. Ten noorden van de kruising met de Persoonshaven is de Korte Stadionweg ingericht als een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u, terwijl de weg ten zuiden van de Persoonshaven is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. In noordelijke richting leidt de Korte Stadionweg naar de Kop van Zuid, terwijl de weg in zuidelijke richting leidt naar de Burgerhoutstraat en vervolgens naar het kruispunt Burgerhoutstraat – Stadionweg – Olympiaweg – Varkenoordseviaduct. Al deze wegen zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/u. Het Varkenoordseviaduct leidt in noordwestelijke richting via de Erasmusbrug naar het centrum van Rotterdam. De Olympiaweg leidt in zuidelijke richting naar Ijsselmonde. De Stadionweg leidt in oostelijke richting naar de aansluiting op de A16, tussen Rotterdam en Antwerpen.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde OV-halte is gelegen op minder dan 50 meter loopafstand vanaf het plangebied. Vanaf deze halte kan gebruik worden gemaakt van de buslijn 32, richting Overschie, met een frequentie van 15 minuten. De eerstvolgende OV-halte is de bushalte aan de Rosestraat, gelegen op circa 250 meter loopafstand vanaf het plangebied. Bij deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijn 77, tussen SS Rotterdam en Feijenoord, met een frequentie van 15 minuten. Tevens is het plangebied gelegen op circa 450 meter loopafstand van station Rotterdam Zuid. Vanaf dit station zijn sprinters beschikbaar richting Rotterdam Centraal, Den Haag Centraal en Dordrecht.
Langzaam verkeer
Voor voetgangers zijn op de Persoonshaven aan weerszijden van de weg voetpaden aanwezig. Voor fietsers zijn op de Persoonshaven geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. De weg is echter breed genoeg en de snelheid dermate laag dat het gemotoriseerde verkeer fietsers probleemloos kan passeren. Op de Korte Stadionweg zijn aan weerszijden van de weg voetpaden aanwezig. Tevens zijn aan weerszijden van de Korte Stadionweg fietsstroken aanwezig.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie van het plangebied wordt gerefereerd naar het onderzoek van RHDHV en de hierin opgenomen plots met verkeersintensiteiten (Notitie Verkeerseffecten gebiedsontwikkeling 3 plots Feyenoord City RHDHV, 18 januari 2023). Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 2. In afstemming met de gemeente is de verkeersgeneratie gebaseerd op het verkeersprognosemodel van de Metropoolregio Den Haag Rotterdam (het V-MRDH model, versie 2.10). Conform RHDHV resulteert dit voor de beoogde ontwikkeling in een verkeersgeneratie van 480 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.
Verkeerstoedeling
De verkeerstoedeling van het gegenereerde verkeer is eveneens afkomstig uit bovengenoemd onderzoek van RHDHV, waarin de beoogde ontwikkeling is ingevoerd in het V-MRDH model 2.10 voor het toekomstjaar 2030. Het getoetste programma dat RHDHV heeft gehanteerd voor de 'planvariant' betreft de realisatie van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor de Waterkant. Als onderdeel van de beoogde toekomstige ontwikkeling wordt een knip toegepast op de Korte Stadionweg. Hierdoor functioneert de Korte Stadionweg niet langer als een potentiële sluiproute voor doorgaand verkeer. Daarnaast is als autonome ontwikkeling opgenomen dat de Colosseumweg wordt doorgetrokken tot aan de 2e Rosestraat en dat tevens een knip wordt toegepast in de verbinding van de Colosseumweg met de Putselaan.
Het plangebied zal volledig worden ontsloten via de Persoonshaven. Vanaf de Persoonshaven zal 90% (430 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer in westelijke richting worden ontsloten op de Oranjeboomstraat, om vervolgens in noordwestelijke richting te worden afgewikkeld naar het kruispunt Oranjeboomstraat – Burgdorfferstraat. De resterende 10% (50 mvt/etmaal) wordt afgewikkeld over de Persoonshaven in noordwestelijke richting. Op het kruispunt Oranjeboomstraat -Burgdorfferstraat zal 35% (170 mvt/etmaal) verder worden afgewikkeld over de Oranjeboomstraat in noordwestelijke richting naar het centrum van Rotterdam. De resterende 54% (260 mvt/etmaal) zal worden afgewikkeld via de Burgdorfferstraat in westelijke richting, naar het kruispunt Rosestraat (S123) – Burgdorfferstraat – Vuurplaat. Op dit kruispunt wordt 10% (50 mvt/etmaal) afgewikkeld over de Vuurplaat naar de Laan op Zuid. De resterende 44% (210 mvt/etmaal) zal worden afgewikkeld over de Rosestraat in zuidoostelijke richting, naar de aansluiting van de 2e Rosestraat. Bij deze aansluiting zal 13% (60 mvt/etmaal) afslaan om via de 2e Rosestraat en de nieuwe verbinding over de Colosseumweg te worden afgewikkeld. De resterende 29% (140 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer wordt verder over de 2e Rosestraat (S123) afgewikkeld in zuidwestelijke richting naar het kruispunt 2e Rosestraat (S120/S123) – Varkenoordseviaduct (S106) – Laan op Zuid (S106). Op dit kruispunt zal 21% (100 mvt/etmaal) worden afgewikkeld over het Varkenoordseviaduct in zuidoostelijke richting, terwijl de resterende 10% (50 mvt/etmaal) wordt afgewikkeld over de 2e Rosestraat in zuidwestelijke richting. In figuur 5.2 is een uitsnede van het verkeersmodel weergegeven behorende bij de verkeerstoedeling van de Mallegatplot conform het onderzoek van RHDHV. Daarnaast is in figuur 5.3 de beoogde verkeerstoedeling geïllustreerd op het wegennet.
Figuur 5.2. Uitsnede verkeersmodel RHDHV voor ontwikkeling Mallegatplot
Figuur 5.3. Illustratie van de beoogde verkeerstoedeling voor de Mallegatplot
Verkeersafwikkeling
De verkeerstoename per wegvak ten gevolge van de gehele gebiedsontwikkeling is terug te vinden in de notitie van RHDHV (bijlage2). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de beoogde gebiedsontwikkeling zal zorgen voor een lichte verkeerstoename op een aantal woonstraten in Feijenoord, wat mogelijk kan leiden tot hinder en overlast. De verkeersintensiteiten blijven onder de verkeersintensiteit die gebruikelijk voor erftoegangswegen vanuit Duurzaam Veilig als acceptabel worden geacht (5.000 à 6.000 mvt/etmaal).
Naast de verkeersafwikkeling op wegvakniveau is de verkeersdoorstroming bij kruispunten maatgevend. Hierbij hanteert de gemeente Rotterdam dat de belastinggraad van kruispunten niet hoger mag worden dan 0,9 ten gevolge van de verwachte verkeerstoename. Een belastinggraad groter dat 0,9 indiceert dat het kruispunt mogelijk overbelast zal worden. RHDHV heeft kruispuntberekeningen uitgevoerd voor de belastinggraden van de kruispunten in de omgeving. Hierbij zijn de berekeningen uitgevoerd voor de referentiesituatie en voor de situatie na realisatie van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor de Waterkant voor het toekomstjaar 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek van RHDHV weergeven voor de meest kritische kruispunten. In figuur 5.4 is de ligging van de desbetreffende kruispunten weergegeven.
Weergave belastinggraden kritische kruispunten in referentiesituatie en planvariant
Kruispunt | Referentie | Planvariant | |||
Olympiaweg – Stadionweg | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Stadionweg – Coen Moulijnweg | Ochtendspits | 0,91 | 0,96 | ||
Avondspits | 1,00 | 1,01 | |||
Stadionweg – par. Stadionweg | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Laan op Zuid – 2e Rosestraat | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Wilhelminaplein | Ochtendspits | 1,00 | 1,00 | ||
Avondspits | 1,00 | 1,00 | |||
Hillelaan – Brede Hilledijk | Ochtendspits | 0,88 | 0,87 | ||
Avondspits | 0,94 | 0,95 | |||
Brielselaan – Maashaven Oostzijde – Putselaan | Ochtendspits | 0,87 | 0,86 | ||
Avondspits | 0,93 | 0,94 | |||
A38 – Rotterdamseweg (R'kerk) | Ochtendspits | 0,95 | 0,95 | ||
Avondspits | 0,99 | 0,99 |
Figuur 5.4. Ligging kruispunten
Zoals blijkt uit de resultaten van de bovenstaande tabel kunnen mogelijke knelpunten ontstaan in de verkeerdoorstroming op de benoemde kruispunten, met name gedurende de spitsuren. Deze potentiële knelpunten zijn echter ook al aanwezig in de referentiesituatie, waarbij de realisatie van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor het Waterkant slechts beperkt zorgt voor een toename in de verkeersdruk. Enkel op het kruispunt Stadionweg – Coen Moulijnweg heeft de beoogde gehele gebiedsontwikkeling een grotere impact op de doorstroming gedurende de ochtendspits, maar ook bij dit kruispunt geldt dat in de referentiesituatie naar verwachting al sprake is van overbelasting.
De invloed van de ontwikkeling van de Mallegatplot (met 480 mvt/etmaal) op de verkeersdoorstroming op de omliggende wegen is gering.
Hierbij kan opgemerkt worden dat gerekend wordt met een conservatieve (worst case) verkeersmodel, dat beperkt rekening houdt met het mobiliteitsbeleid van de gemeente. Daarnaast zullen door de komst van derde stadsbrug vrijwel alle wegen op Rotterdam-Zuid rustiger worden. Uit de berekening voor de ontwikkeling van de Oostflank blijkt dat op alle wegen naar deze rotonde (JF Kennedyweg, Stadionweg en Coen Moulijnweg) een forse afname te zien is.
Verkeersveiligheid
Zoals eerder benoemd zullen de verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet de ontwerprichtlijnen conform Duurzaam Veilig overschrijden. Hierdoor zal de verkeersafwikkeling van het gemotoriseerde verkeer niet tot knelpunten in de verkeersveiligheid op de omliggende wegen leiden. Voor voetgangers zijn aan weerszijden v an de Persoonshaven voetpaden aanwezig. Alhoewel fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer, wordt de verkeersveiligheid van de fietser gewaarborgd door middel van de lage maximumsnelheid en de inrichting van de weg conform Duurzaam Veilig.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling, zowel voor auto's als voor fietsers, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen uit de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets, 2022' van de gemeente Rotterdam. Hierbij wordt voor het plangebied een ligging aangehouden in 'zone A'. In de bestaande situatie is het plangebied leegstaand. In de toekomstige situatie wordt binnen het plangebied woningbouw aangelegd samen met aanvullende functies in de plint. Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeren in een parkeergarage. Dit is geborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting in artikel 11.1 Voorwaardelijke verplichting overparkeren. In bijlage 18 is een recente berekening behorend bij het voorlopig ontwerp opgenomen, waaruit blijkt dat aan de Beleidsregeling kan worden voldaan.
Uitgaande van een representatieve invulling, waarbij conform de beleidsregel voor parkeren rekening is gehouden met dubbelgebruik, ov-reductie, deelautoreductie en reductie in verband met het aantal fietstallingsplaatsen, is er op voorhand geen aanleiding om te veronderstellen dat de parkeerbehoefte voor auto's en fietsen voor de woningen en andere functies niet opgevangen kan worden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling zal op basis van het verkeersmodel leiden tot een verkeerstoename van circa 480 mvt/etmaal. Naar verwachting zal de ontwikkeling in werkelijkheid minder verkeer genereren en geeft het verkeersmodel een worstcase situatie weer. In combinatie met de overige ontwikkelingen behorende bij de gebiedsontwikkeling van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor de Waterkant zal de invloed van de beoogde verkeerstoename op het omliggende wegennet gering zijn. Weliswaar zal er in het toekomstjaar sprake zijn van mogelijke overbelasting bij een aantal kruispunten in de omgeving, maar dat is reeds het gevolg van autonome ontwikkelingen in de referentiesituatie. De voorziene ontwikkelingen dragen hieraan maar zeer beperkt bij. Daarnaast zullen door de komst van derde stadsbrug vrijwel alle wegen op Rotterdam-Zuid rustiger worden. Op de omliggende wegen wordt voldaan aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig, waardoor de beoogde ontwikkeling ook geen negatief effect zal hebben op de verkeersveiligheid van de desbetreffende wegen.
Binnen het plangebied kan voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen en stallingsplaatsen voor fietsers om de stallingsbehoefte van de woningen op te vangen. Dit wordt aangetoond bij de nadere uitwerking van het plan en is geborgd in de planregels.
5.3.3 Geluid
Toetsingskader
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen, zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur-wegen en parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden. Naast woningen gaat het daarbij om andere geluidsgevoelige gebouwen waaronder onderwijsvoorzieningen, verschillende zorgvoorzieningen en kinderdagverblijven.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een milieuonderzoek naar geluid uitgevoerd, zie bijlage 3. Hierin zijn de geluidbronnen vanuit wegverkeer, railverkeer, scheepvaart op de Nieuwe Maas, evenementen in het stadion De Kuip en industrieterrein Schaardijk Feijenoord meegenomen. Deze worden per onderdeel besproken.
Industrieterrein Feijenoord-Schaardijk
In het verleden zijn verschillende bedrijventerreinen in de omgeving van het plangebied aangewezen als 'gezoneerd industrieterrein' met ruimte voor zogenaamde grote lawaaimakers. De gemeente Rotterdam heeft op 22 juni 2023 een geluidzone vastgesteld waarmee de begrenzing van de gezoneerde terreinen en de daarmee samenhangende geluidzones is aangepast (verkleind). Voor de terreinen Piekstraat Feijenoord en Stadionweg-Oost zijn twee afzonderlijke geluidzones vastgesteld. De ontwikkelplot Mallegat ligt niet in één van beide geluidzones. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting ten gevolge van de activiteiten op het gezoneerde industrieterrein niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (50 dB(A)). Industrielawaai is daarom niet relevant voor de realisatie van dit ontwikkelplot.
Geluidbelasting wegen, spoor en scheepvaart
Voor het plan is de invloed van het geluid van het wegverkeer, het railverkeer en de scheepvaart onderzocht:
- De geluidsbelasting is vanwege de Rosestraat hoger dan de wettelijke voorkeurswaarde (48 dB). De maximale overschrijding bedraagt 2 dB (50 dB, inclusief aftrek).
- De geluidsbelasting is vanwege het railverkeer hoger dan de voorkeurswaarde van 55 dB (maximaal 65 dB, overschrijding van 10 dB). De maximaal toelaatbare waarde van 68 dB wordt niet overschreden.
- De scheepvaart veroorzaakt een geluidsbelasting tot maximaal 57 dB op de oostgevel. Deze waarde hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder en ligt slechts 2 dB boven de richtwaarde van 55 dB. Vanwege het laagfrequente karakter van het scheepvaarlawaai worden bij de glasselectie voor de oostgevel specifieke eisen gesteld aan de geluidsisolatie in de lage octaafbanden zodat aan de Vercammen-curve wordt voldaan.
Uit het onderzoek naar maatregelen blijkt dat bronmaatregelen de geluidsbelasting niet kunnen verminderen tot de voorkeurswaarde. Schermen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk in een stedelijk woongebied.
Geluidsbelasting stadion Feijenoord
Het vastgestelde Geluidsbeleid voetbalstadions Rotterdam bepaalt dat in het ruimtelijk besluit wordt verankerd dat de geluidsbelasting op de gevel van nieuwe woningen door
geluidevenementen in voetbalstadions hoger mag zijn dan de geldende normen mits voldaan wordt aan de volgende binnenwaarden :
- 1. veroorzaakt door voetbalwedstrijden:
- 35 dB(A) in de dagperiode (van 7.00 tot 19.00);
- 30 dB(A) in de avondperiode en een klein deel in de nachtperiode (van 19.00 tot 24.00);
- 2. veroorzaakt door geluidsevenementen:
- 50 dB(A) in de dag- en avondperiode en een klein deel in de nachtperiode (van 7.00 tot 24.00);
- 65 dB(C) in de dag- en avondperiode en een klein deel in de nachtperiode (van 7.00 tot 24.00).
De bovenstaande binnenwaarden zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Ook is in het geluidsbeleid bepaald dat (toekomstige) bewoners worden geïnformeerd over de optredende geluidsniveaus in het kader van de koop- of huurovereenkomst en de jaarlijkse evenementenkalender en voetbalwedstrijden.
Stemgeluid terrassen
Bij de horeca komen wellicht terrassen, die in de dag- en avondperiode in gebruik zijn. De locatie en grootte van de terrassen is nu nog niet bekend. Uit indicatieve berekeningen van mogelijke locaties van terrassen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau hoger is dan de grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. De maximale geluidniveaus overschrijden de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode niet, maar de grenswaarde van 65 dB(A) in de avondperiode wel. Voor de bestaande woningen in de omgeving voldoen de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus aan de grenswaarde.
Door de aanwezigheid van geluid vanwege de omliggende bronnen (wegen en spoor), zal het stemgeluid op deze terrassen mogelijk een beperkte impact hebben bij de (nieuwe) woningen. In de planregels is de verplichting opgenomen om voorafgaand aan ingebruikname van de terrassen aan te tonen dat (bij gesloten ramen en deuren) bij de woningen voldaan wordt aan een binnenwaarde van 35 dB(A)-etmaalwaarde. Wanneer sprake is van meerdere terrassen dient bij de toetsing van de binnenwaarde te worden uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting. Gezien de optredende geluidbelastingen en de eisen die opgenomen zijn in het bestemmingsplan zal het stemgeluid dat samenhangt met het gebruik van de eventuele terrassen niet leiden tot akoestisch onaanvaardbare situaties.
Cumulatieve geluidbelasting
De hoogst berekende cumulatieve geluidbelasting door de wettelijk gezoneerde bronnen (wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai) bedraagt 61 dB. Wanneer ook de niet-gezoneerde bronnen (scheepvaart en stemgeluid horeca) worden meegenomen bedraagt de cumulatieve geluidbelasting 62 dB. Bij een cumulatieve geluidbelasting tussen de 60 en 65 dB wordt de geluidkwaliteit als ‘slecht’ beoordeeld. Dat betekent dat maatregelen nodig zijn om te komen tot een akoestisch aanvaardbare situatie. Hierop wordt nader ingegaan bij de onderbouwing van de hogere waarden aan het slot van deze paragraaf.
Hogere waarden
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zowel het railverkeer als het wegverkeer binnen de plot Mallegat tot overschrijding van de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder leidt. Binnen deze plot wordt wel aan de maximale ontheffingswaarde(n) voldaan.
In situaties waarin de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde maar de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen. Bij de vaststelling van hogere waarden moeten de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen worden afgewogen. Ook zijn in het gemeentelijke ontheffingsbeleid voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De onderbouwing van de hogere waarden is opgenomen in bijlage 4 van deze plantoelichting. Het hogere waardenbesluit is opgenomen in bijlage 3 van de planregels.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
In het akoestisch onderzoek is ingegaan op de mogelijkheden om bron- en overdrachtsmaatregelen te treffen om de geluidsbelasting te beperken. Daaruit blijkt het volgende:
- Met behulp van raildempers kan op de gevels een geluidreductie van circa 2 dB gerealiseerd worden, benodigde minimale lengte 500 meter voor elk spoor (in totaal vier sporen). Met toepassing van deze maatregel voldoet de geluidsbelasting op alle gevels van het gebouw nog niet aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
- Verlaging van de rijsnelheid op de Rosestraat is niet gewenst omdat deze een stroomfunctie heeft met een daarbij behorende (hoge) verkeersintensiteit.
- Vervanging van het huidige wegdek (dicht asfalt beton (DAB)) op de Rosestraat door een stiller wegdektype (bijvoorbeeld dunne deklagen A) kan de geluidsbelasting verminderen tot de voorkeurswaarde. Een dergelijke bronmaatregel is dan over een lengte van minimaal 350 meter voor beide rijstroken nodig. Vervanging van een bestaand wegdek door een geluidreducerende verharding los van de reguliere beheers- en onderhoudscyclus is in financiële zin niet doelmatig.
- Het geluid door het spoor is bepalend voor de geluidsbelasting bij deze plot: het verminderen van de geluidsbelasting door de Rosestraat heeft weinig tot geen effect op de gecumuleerde geluidsbelasting met het spoor.
- Afschermende voorzieningen leiden alleen op de laagstgelegen bouwlagen tot een geluidreductie. Daarnaast is het op grote schaal toepassen van schermen in een stedelijke omgeving ongewenst.
Gemeentelijk ontheffingsbeleid
Dove gevels en vliesgevels
Uit de beoordeling van de akoestische situatie blijkt dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. Dove gevels of vliesgevels zijn niet noodzakelijk.
Geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte
Het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en buitenruimte vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke ontheffingsbeleid. Geluidluw wil zeggen: de cumulatieve geluidsbelasting door het wegverkeer is niet hoger dan 53 dB (na aftrek) en de geluidsbelasting door het railverkeer niet hoger is dan 55 dB. Als geen buitenruimte aanwezig is, wordt volgens het beleid met de aanwezigheid van een geluidluwe gevel voldoende kwaliteit gerealiseerd. Het ontheffingsbeleid biedt ruimte om in uitzoneringssituaties af te wijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om situaties waarin buitenruimtes aan de geluidsbelaste zijde zijn gesitueerd of om woningen die geheel op een geluidsbelaste zijde zijn georiënteerd. Om geluidhinder zoveel mogelijk te voorkomen, moet in dat geval gezocht worden naar alternatieve oplossingen, bijvoorbeeld in de vorm van een gemeenschappelijke buitenruimte die wel geluidluw is gelegen.
Stedenbouwkundig ontwerp
In het akoestisch rapport is beoordeeld (op basis van de doorrekening van het ontwerp) in hoeverre sprake is van geluidluwe gevels. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting op verschillende zijden van het gebouw hoger is dan de eis voor een geluidluwe gevel.
Het ontwerp laat zien dat voor alle woningen een geluidluwe zijde en buitenruimte haalbaar is: afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting door het railverkeer wordt op de balkons een gesloten balustrade met absorptie onder het plafond toegepast óf wordt een inpandige afsluitbare loggia gerealiseerd (voorzien van absorptie onder het plafond). De loggia's voldoen aan de voorwaarden uit het geluidbeleid (voldoende geluidswerend en sprake van buitenluchtcondities). In geopende toestand zullen de loggia's op de meest belaste locaties niet geluidluw zijn. Ter compensatie wordt op de vijfde verdieping van het te realiseren gebouw een gemeenschappelijke daktuin aangelegd waarbij door het plaatsen van een gesloten balustrade rondom met een hoogte van 1,5 meter ten opzichte van de hoogte van het dak deze buitenruimte geluidluw wordt.
Conclusie
Omdat de berekende geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde en geluidmaatregelen op bezwaren stuiten, zijn hogere waarden nodig. De gemeente Rotterdam stelt in haar geluidbeleid voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde: hierin is opgenomen dat nieuwe woningen moeten zijn voorzien van een geluidluwe zijde en een geluidluwe buitenruimte. Niet voor alle woningen kan worden voldaan aan deze voorwaarden, daarom worden maatregelen getroffen in de vorm van bijvoorbeeld gezamenlijke geluidluwe buitenruimte en/of gebouwgebonden maatregelen zoals loggia's. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning bouwen toont de ontwikkelaar aan dat en op welke wijze hij aan de voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente voldoet. Aan de aanvaardbaarheid van de samenloop van de geluidbronnen is in het geluidbeleid geen voorwaarden verbonden, deze weegt de gemeente per situatie af.
5.3.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 m vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 m vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van woningen en een aanvullend programma. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer van 486 mvt/etmaal, waarvan 8 zware mvt (1,6%). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is, overeenkomstig met het stikstofonderzoek, 2023 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,34 µg/m³ en van fijnstof van 0,08 µg/m³ (figuur 5.5). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Figuur 5.5. Resultaten van berekening met de NIBM-tool
Uit de NIMB-tool blijkt dat de verkeerstoename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM (https://data.rivm.nl/apps/gcn/). Uit de GCN en GDN blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof in het plangebied blijken ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen circa 23 µg/m³ voor NO2, 19 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer staan aan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ter plaatse van de binnen het plangebied beoogde gevoelige functies is sprake van een aanvaardbare luchtkwaliteit. Ook wordt voldaan aan de gemeentelijke Beleidsregel buitenklimaat.
5.3.5 Water
Watertoets en waterbeheer
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder(s) over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Zoals hieronder nader wordt beschreven ligt het plangebied binnen het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, en binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat. Ook de gemeente Rotterdam is als rioleringsbeheerder aan te merken als waterbeheerder. De Rijkshavenmeester is de bevoegde autoriteit voor het nautisch beheer op de Nieuwe Maas.
Bij het tot stand komen van dit plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
De situering van het plangebied in de rivier (Nieuwe Maas) en op het land maakt dat het plangebied onder het beheer valt van zowel Waterschap Hollandse Delta als Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Nieuwe Maas, het Zuiddiepje, maar ook van de buitendijkse gebieden, ook als daar de vergunningplicht voor de Waterwet onderdeel gebruik van het waterstaatswerk niet van toepassing is.
Uit de kaart bij de Waterregeling blijkt dat de gronden direct naast de Nieuwe Maas vrijgesteld zijn van de 'vergunningplicht gebruik waterstaatswerken'.
Figuur 5.6. Vrijstelling vergunningsplicht Rijkswaterstaatswerken. (Bron: Kaart bij de Waterregeling, kaartblad 159)
Uit de Legger rijkswaterstaatswerken blijkt daarnaast dat de Nieuwe Maas is aangewezen als Rijksvaarweg.
Figuur 5.7. Begrenzing rijksvaarweg Nieuwe Maas. (Bron: Legger Rijkswaterstaatswerken, Rijkswaterstaat)
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap, de gemeente en Rijkswaterstaat nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Omgevingsvisie;
- Provinciale Omgevingsverordening.
Waterwet
De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De Waterwet biedt de wettelijke grondslag voor diverse besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het Waterbesluit en de Waterregeling zijn daarvan voorbeelden.
Waterbesluit
Bij het opstellen van het Waterbesluit is prioriteit gegeven aan die gevallen waarin de wet nadere regeling voorschrijft. Daarnaast is voor de gevallen waarin nadere regeling kan plaatsvinden het uitgangspunt gekozen om het accent vooral te leggen op "codificeren", in plaats van "modificeren" van bestaande regelgeving. Hierbij is het uitgangspunt dat gestreefd wordt naar zo min mogelijk regels met een zo laag mogelijke regeldruk.
Belangrijke onderwerpen in het Waterbesluit zijn:
- de landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks
- de toedeling van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen in beheer bij het Rijk
- de procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren:
- enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's;
- de vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
- de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan
Waterregeling
Belangrijke onderwerpen in de Waterregeling zijn:
- de toedeling van het beheer van rijkswateren (inclusief kaarten)
- de algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
- de indieningsvereisten voor de aanvraag van een watervergunning en
- bepalingen over de verontreinigingsheffing van het Rijk
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat is volgens de Waterwet bevoegd voor zover het Rijk die bevoegdheden uitdrukkelijk in het Waterbesluit of waterregeling heeft toegedeeld. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen (zie artikel 6.12 Waterbesluit). De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
- het bouwen van bouwwerken, voor zover de oppervlakte daarvan niet meer dan 30 m² bedraagt;
- het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding;
- het uitvoeren van onderhoud, aanleg, wijziging of overig gebruik van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
- het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
- het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere Rijkswateren dan de grote rivieren;
- ontgrondingen;
- aangewezen activiteiten in de waterregeling die van ondergeschikt belang zijn voor de veilige en doelmatige functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk (artikel 6.11 Waterregeling).
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling. Als het gebruik van rijkswaterstaatswerken niet vergunningplichtig is, geldt er wel een zorgplicht. Deze algemene zorgplicht is vastgelegd in artikel 6.15 Waterbesluit. De zorgplicht houdt in dat handelingen zo moeten worden uitgevoerd dat:
'er geen vermijdbare nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de daaraan toegekende functies, voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam en voor het kustfundament er geen feitelijke belemmering optreedt voor vergroting van de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam, en de waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van het gebruik zo klein mogelijk moet zijn of gecompenseerd moet worden'.
In artikel 6.8 tot en met 6.10 en van de Waterregeling is deze zorgplicht verder uitgewerkt in algemene regels. Voorbeelden van die algemene regels zijn:
- de stabiliteit van oeverconstructies mag niet in gevaar worden gebracht;
- zichtlijnen voor de scheepvaart mogen niet worden gehinderd.
Voor bepaalde aspecten van het gebruik kan de minister maatwerkvoorschriften stellen, ter specificatie van de algemene regels. Zo is het mogelijk om bij maatwerkvoorschriften te bepalen in welke periode werkzaamheden worden uitgevoerd, of dat het mogelijk moet zijn om het werk te verplaatsen door hoogwater.
Basisnet
De Regeling Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen bevat risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, in dit geval de Nieuwe Maas.
Richtlijnen Vaarwegen 2017
Voor het (verkeerskundig) ontwerp van vaarwegen heeft Rijkswaterstaat de 'Richtlijn Vaarwegen 2017' opgesteld. Dit is een kaderstellende richtlijn, welke richtlijnen bevat voor de afmetingen en de vormgeving van vaarwegen. Daarnaast bevat de richtlijn de zonering die nodig is om het profiel van de vaarweg te borgen.
Rivierkundig Beoordelingskader (RBK)
Het Rivierkundig Beoordelingskader (RBK) voor ingrepen in de Grote Rivieren beschrijft hoe Rijkswaterstaat bij de vergunningverlening rivierkundige effecten van voorgenomen ingrepen in de rivier bepaalt en beoordeelt. Het RBK is nodig als een vergunning in het kader van de Waterwet wordt aangevraagd of een projectplan Waterwet wordt opgesteld. Het toepassingsgebied van het RBK betreft de grote rivieren in Nederland die in beheer zijn van het Rijk. De vigerende en voorgeschreven versie van het rivierkundig beoordelingskader is versie 4.0, 23 januari 2017.
Beleidslijn Grote Rivieren
In het kader van de Waterwet is voor elke activiteit in het rivierbed een vergunning nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor (streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Waterwet. De Beleidslijn Grote Rivieren vormt het instrument dat hierin voorziet. De Beleidslijn grote rivieren vormt de opvolger van de Beleidslijn ruimte voor de rivier en bevat vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Het uitgangspunt van de beleidslijn is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden.
Waterschap Hollandse Delta
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het Waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. In de keur van het waterschap zijn regels op genomen voor onder meer de bescherming van de waterkering.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
- nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Gemeentelijk beleid
Het beleid van de gemeente Rotterdam staat beschreven in drie documenten, welke hieronder elk kort worden toegelicht.
Herijking Waterplan 2 Rotterdam
Waterplan 2 Rotterdam beschrijft hoe de gemeente Rotterdam, Waterschap Hollandse Delta en de hoogheemraadschappen van Delfland en van Schieland en de Krimpenerwaard de komende jaren willen omgaan met het water in de stad. Dit is vastgelegd, omdat de klimaatverandering ook voor Rotterdam grote gevolgen kan hebben. Om de stad 'waterproof' te maken, moet er een nieuwe aanpak komen voor waterberging, waterkwaliteit en bescherming tegen het water.
Herijking beleid uitgiftepeilen in buitendijks gebied
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitendijks gebied is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor de afweging van overstromingsrisico's. Deze risico's worden beheerst en getoetst middels het zogeheten 'uitgiftepeilenbeleid'. In de huidige situatie is het uitgiftepeilenbeleid – naast risicocommunicatie – een van de weinige instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft om de overstromingsrisico's te beïnvloeden.
Gemeentelijk rioleringsplan Rotterdam 2016-2020
Naast de zorgplicht voor hemelwater, zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor de afvoer van afvalwater en voor de stand en kwaliteit van het grondwater. De manier waarop een gemeente invulling geeft aan deze plichten, wordt weergegeven in het GRP, het gemeentelijk rioleringsplan dat gemeenten verplicht moeten opstellen.
Regelgeving hemelwater
Voor de bescherming van Rotterdam zijn er 2 regelingen opgesteld:
- Voor bestaande bouw geldt de Hemelwaterverordening voor het afkoppelen van de verharding.
- Voor nieuwbouw geldt de eis dat er minimaal 50 mm waterberging moet worden aangelegd. Deze eis kan teruggevonden worden in de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam (VBOR).
Huidige situatie
Het plangebied is ten westen gelegen van de Nieuwe Maas en is de plek van de voormalige gemeentelijke gasfabriek gelegen. In het plangebied zijn de gebouwen gesloopt, waardoor de locatie grotendeels verhard is.
Bodem en grondwaterhuishouding
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Rotterdam is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten oosten van het plangebied bestaat de bodem uit klei (poldervaaggronden) en is er sprake van grondwatertrap IV. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) maximaal 75 cm onder maaiveld bedraagt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 139 cm onder maaiveld. In de huidige situatie zijn geen aanwijzingen voor grondwateroverlast.
Veiligheid en waterkeringen
Figuur 5.8. Uitsnede Beheerregister Waterveiligheid. (Bron: Waterschap Hollandse Delta)
Het plangebied is niet in de kern- of beschermingszone gelegen van de primaire waterkering, zie figuur 5.8. De waterkering biedt bescherming tegen hoog water in de Nieuwe Maas. Vanwege de ligging tussen de rivier en de waterkering is het plangebied buitendijks gelegen en valt onder het uitgiftepeilenbeleid van de gemeente Rotterdam. Voor het plangebied wordt het uitgiftepeil 'Basis' gehanteerd (figuur 4). Dit uitgiftepeil bedraagt 3,60 m +NAP. In de huidige situatie ligt ter plaatse van het plangebied het bestaande maaiveld overal boven 3,60 m +NAP, waardoor het overstromingsrisico beperkt is. Voor vitale voorzieningen geldt een peil van 3,9 m + NAP.
Figuur 5.9. Uitgiftepeil plangebied (rode pijl) (Bron: gemeente Rotterdam)
Oppervlaktewaterkwantiteit
Binnen het plangebied is, behalve de Maas, geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is derhalve niet in de beschermingszone van een watergang gelegen.
Figuur 5.10. Uitsnede Legger wateren en kunstwerken. De oranje lijnen vormen de watergangen behorende tot type 'overig water' (Bron: Waterschap Hollandse Delta)
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie wordt binnen het plangebied het afvalwater en het afstromend hemelwater gezamenlijk afgevoerd door een gemengd stelsel.
Ligging in rivierbed
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het rivierbed van de Nieuwe Maas. Ontwikkelingen in het rivierbed zijn onder voorwaarden toegestaan.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft woningen met een aanvullend programma van 1.200 m2 bvo.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Op basis van artikel 3.3 van de Keur van Waterschap Hollandse Delta is het verboden zonder watervergunning neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Vanuit de Hemelwaterverordening van de gemeente Rotterdam dienen bij nieuwe bouwwerken en terreinverharding van meer dan 500 m2 waterberging van minimaal 50 mm aangelegd te worden. Daarnaast dienen conform de beleidseisen van de gemeente Rotterdam maatregelen te worden genomen waardoor de beoogde ontwikkeling bestand is tegen extreme regenval. Indien sprake is van versnelde afvoer van hemelwater wordt op grond van de Keur van Waterschap Hollandse Delta een watervergunning aangevraagd. Verder zal het hemelwater worden afgekoppeld. Vanwege de buitendijkse ligging zijn er geen maatregelen nodig om bestand te zijn tegen extreme regenval. Hemelwater wordt zo veel mogelijk opgevangen en hergebruikt bijvoorbeeld voor irrigatie.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Het uitgiftepeil dient te voldoen aan het door de gemeente vastgestelde beleid dat nieuwe ontwikkelingen buitendijks dienen te worden aangelegd op minimaal NAP +3,60 m en dat voor vitale voorzieningen een minimale hoogte van NAP +3,90 m wordt gehanteerd. Deze NAP +3,90 m geldt ook voor ontsluitingswegen. Het uitgiftepeil wordt afgestemd op het nieuwe uitgiftepeil van het aangrenzende Mallegatpark, Steenplaat en rioolgemaal. Het peil van de Steenplaat ligt op NAP+4,10 m. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, met uitzondering van glastuinbouw. Met het uitgiftepeil van boven de NAP +3,60 m wordt hier aan voldaan.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Het uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat waterstromen (afvalwater en hemelwater) gescheiden worden afgevoerd. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de bestaande vuilwaterriolering in de Persoonshaven ten noorden en westen van het plot. Op de locatie zal IT-riolering toegepast worden. Het buitendijkse gebied ligt relatief hoog ten opzichte van de Nieuwe Maas, waardoor de grondwaterstanden vrij diep liggen. Door het toepassen van IT-riolering zal een deel van de jaarlijkse neerslag kunnen infiltreren wat voordelig is in een droge zomerperiode. Bij een overschot aan neerslag kan de riolering via twee overstorten alsnog lozen in de Nieuwe Maas.
Ligging in rivierbed
De bebouwing is buiten de rivier beoogd, in de Nieuwe Maas vinden geen (woningbouw)ontwikkelingen plaats. De ontwikkeling leidt er hierdoor niet toe dat de Nieuwe Maas niet veilig en doelmatig gebruikt kan worden. Ook vormt het geen belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier. Er is geen sprake van een waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen en ook zal de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechteren. Met de ontwikkeling is er geen sprake van resterende, blijvende effecten op de waterstand of afname van de bergingscapaciteit. Er hoeven hierdoor geen compenserende maatregelen genomen te worden.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkeling dient zodoende op basis van de Keur een watergunning aangevraagd te worden indien sprake is het (tijdelijk) onttrekken van grondwater, bouwwerkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de primaire waterkering plaatsvinden en voor het versneld afvoeren van hemelwater in geval van nieuw verhard oppervlak.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.3.6 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging of drinkwaterwinning. Deze functies worden voor zover relevant elders in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen, bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Onderzoek
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen, bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Uit de informatie in het MER Feyenoord City blijkt dat de bodem binnen het plangebied in het algemeen verontreinigd is met hoofdzakelijk immobiele stoffen (zware metalen en PAK), zie bijlage 5 voor het bodemonderzoek. Delen van het plangebied Mallegat zijn matig tot sterk verontreinigd. Op locaties waar een functiewijziging is voorzien, dient de bodemkwaliteit geschikt te worden gemaakt voor de beoogde functie. Voor de locatie zullen saneringsmaatregelen genomen worden. Dit kan gerealiseerd worden door het (gedeeltelijk) verwijderen van de aanwezige verontreinigingen (kwaliteitsverbetering grond). Daarnaast is het ook mogelijk om verontreinigingen af te dekken en zo het contactrisico weg te nemen.
Conclusie
De bodemkwaliteit binnen het plangebied is op hoofdlijnen in beeld gebracht op basis van bureauonderzoek. Hieruit blijkt dat er saneringsmaatregelen nodig zijn voor de functiewijzigingen. In het kader van de omgevingsvergunning wordt een saneringsplan opgesteld. Verder is vanwege de zettingsgevoeligheid bouwen op palen noodzakelijk.
5.3.7 Externe veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet beschrijven het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie Zuid-Holland in de provinciale omgevingsverordening een veiligheidszone vastgesteld, waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is, wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het GR als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Onderzoek
Figuur 5.11. Uitsnede risicokaart met het plangebied blauw omkaderd (bron: Atlas leefomgeving)
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicobronnen mogelijk. Wel zijn in (de omgeving van) het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen gelegen. Verder worden in (de omgeving van) het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, het water, de weg en door buisleidingen.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn ten aanzien van externe veiligheid onderzoeken uitgevoerd, zie bijlage 7.
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen waarvan de PR-contour of invloedsgebied over het plangebied komt (figuur 6). Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
In de omgeving van het plangebied worden over twee spoortrajecten gevaarlijke stoffen vervoerd: het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal en het spoortraject Barendrecht Vork-Waalhaven ZO (onderstaande tabel). Beide spoortrajecten vallen onder het Bevt en maken onderdeel uit van het Basisnet.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over het spoor
risicobronnen | wet- en regelgeving | invloedsgebied [m] | afstand tot plangebied [m] | relevant | |||||
1. | Spoorlijn R'dam Lombardijen-R'dam Centraal | Bevt | > 4.000 | 117 | ja | ||||
2. | Spoorlijn Barendrecht Vork-Waalhaven ZO | Bevt | > 4.000 | 3.110 | ja |
Het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal bevindt zich op circa 117 meter ten westen van het plangebied. De PR-contour (PR = 10-6/jaar) van het spoortraject ligt op 1 tot 7 m, gemeten vanaf het midden van de spoorlijn. Verder is voor het spoortraject sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) dat reikt tot 30 m vanaf de buitenste spoorstaaf. De contour en het plasbrandaandachtsgebied reikt daarmee niet tot het plangebied, waardoor het PR geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. In verband met het vervoer van zeer toxische vloeistoffen reikt het invloedsgebied van het spoortraject tot meer dan 4.000 m. Het plangebied valt in zijn geheel binnen het invloedsgebied. In verband met de ligging van het plangebied binnen 200 m van de transportroute is berekening van het GR noodzakelijk. Wanneer de planvoornemens Rosestraat, Colosseumplot en Mallegat ontwikkeld worden neemt het groepsrisico ten gevolge van de spoorlijn toe van 0,57 maal de oriëntatiewaarde naar 1,45 maal de oriëntatiewaarde. Wanneer alleen het planvoornemen Mallegat ontwikkeld wordt neemt het groepsrisico zeer beperkt toe van 0,57 naar 0,58 maal de oriëntatiewaarde. Het Mallegat ligt relatief ver van de spoorlijn vandaar dat het groepsrisico minimaal toeneemt.
Ook de spoorlijn Barendrecht Vork – Waalhaven ZO heeft een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter is gelegen, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Transport van gevaarlijke stoffen over het water
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water vindt plaats over de Nieuwe Maas. De rivier valt onder de werkingssfeer van het Bevt en is onderdeel van het Basisnet. Over de Nieuwe Maas worden toxische gassen vervoerd. Conform de regeling Basisnet is voor de Nieuwe Maas een PR 10-6/jaar-contour vastgesteld van 0 m. De contour reikt daarmee niet tot het plangebied, waardoor het PR geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. Het invloedsgebied van de Nieuwe Maas reikt tot een afstand van 1.070 m. Het plangebied is direct naast de rivier gelegen en valt daarmee in zijn geheel binnen het invloedsgebied. In verband met de ligging van het plangebied binnen 200 m van de transportroute is berekening van het GR noodzakelijk. Het groepsrisico is berekend voor de huidige situatie en de toekomstige situatie. Het groepsrisico scoort zowel in de huidige en toekomstige situatie gelijk.
De Nieuwe Maas heeft conform het Bevt een vrijwaringszone van 25 meter gemeten vanaf de begrenzingslijn van de vaarweg. De begrenzingslijn valt samen met de huidige oever. Het Mallegat ligt deels binnen deze vrijwaringszone.
Tussen ontwerpbestemmingsplan en definitief bestemmingsplan is de provinciale verordening aangepast. Eerder stelde de verordening ook eisen aan bebouwing en activiteiten tussen de 25 en 40 meter afstand van de vaarweg. Deze aanpassing is niet verwerkt in het onderzoek externe veiligheid en de verantwoording groepsrisico (bijlagen 7 en 16 bij de plantoelichting). De actuele omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland kent een zogenoemde veiligheidszone van 25 meter. De omgevingsverordening stelt dat in de veiligheidszone nieuwe bebouwing of activiteiten binnen 25 meter alleen zijn toegestaan als voor de effecten van een plasbrand vergelijkbare veiligheid wordt gegarandeerd als buiten de veiligheidszone. In het kader van de ontwikkeling van het Mallegat zal een voorziening voor aanvaarbeveiliging en ter bescherming tegen plasbrand worden getroffen in het water. Dit wordt een voorziening in de vorm van steigers en oilbooms of een voorziening die vergelijkbare veiligheid tegen plasbrand biedt. De realisatie van een dergelijke voorziening is geborgd in de planregels. Hiermee komt de bebouwing van het planvoornemen Mallegat buiten de 25 meter-zone te liggen. Een deel van het gebouw is na het realiseren van de voorgenoemde voorziening gelegen binnen de 40 meter. De aangepaste provinciale verordening stelt geen eisen meer aan bebouwing of activiteiten tussen de 25 en 40 meter. Wel stelt de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond nog eisen. In het advies van de VRR en de verantwoording van het groepsrisico is ingegaan op de veiligheidsrisico's ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas en de in dat kader te treffen maatregelen. De feitelijke verlegging van de begrenzing van de vaarweg door RWS (leggerwijziging) kan later plaatsvinden. In het kader van de Omgevingsverordening wordt actief overleg gevoerd met onder andere de VRR en de provincie over de inrichting van de oeverzone langs de Nieuwe Maas.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vindt plaats ten zuiden en ten oosten van het plangebied, over de autosnelwegen A15 en A16. Beide wegen vallen onder het Bevt en maken onderdeel uit van het Basisnet. De A16 ligt circa 1.800 m ten oosten van het plangebied en de A15 circa 4.080 m ten zuiden van het plangebied. Beide wegen kennen een invloedsgebied van meer dan 4.000 m, waarmee het plangebied binnen het invloedsgebied valt van de A16. Vanwege de ligging buiten het invloedsgebied van de A15 is een berekening of verantwoording van het groepsrisico voor deze route niet nodig. Het plangebied ligt buiten 200 m van de transportroute A16, waardoor berekening van het GR niet noodzakelijk is. Wel is een (beknopte) verantwoording van het GR noodzakelijk. Gelijk aan de situatie bij het spoortraject Barendrecht Vork-Waalhaven ZO betekent dit dat gesignaleerd wordt dat als gevolg van een incident op beide wegen mogelijk een toxische wolk het plangebied kan bereiken. Echter, deze situatie is niet anders dan elders in de gemeente Rotterdam en vereist geen specifieke maatregelen in het plangebied.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg
risicobronnen | wet- en regelgeving | invloedsgebied [m] | afstand tot plangebied [m] | relevant | |||||
1. | Autosnelweg A16 | Bevt | > 4.000 | 1.000 | ja | ||||
2. | Autosnelweg A15 | Bevt | > 4.000 | 4.080 | nee |
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied is een hoofdaardgastransportleiding (W-530-02) gelegen. Op dit moment wordt een nieuw gasverdeelstation ontwikkeld. In de nabije toekomst zal er daarom geen sprake meer zijn van een gasleiding in en nabij het plangebied. Voor dit bestemmingsplan wordt daarom ervan uitgegaan dat er geen sprake is van deze gasleiding.
Verantwoording groepsrisico
De volledige verantwoording groepsrisico is in bijlage 16 opgenomen. Hierin is tevens de gezamelijke verantwoording van de locaties Rosestraat, Colosseumweg en Mallegat toegevoegd. Uit de verantwoording van het groepsrisico blijkt dat, gelet op de hoogte van het groepsrisico en de maatregelen, er spake is van een aanvaardbare risicosituatie. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Rotterdam Lombardijen Rotterdam Centraal, de A16 en de Nieuwe Maas. Alleen voor het spoor geldt een volledige groepsrisicoverantwoording. Voor de overige risicobronnen geldt dat een advies van de Veiligheidsregio over de zelfredzaamheid en rampenbestrijding afdoende is. Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam (VRR) is opgenomen in bijlage 19.
De mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
Omgevingsmaatregelen
Rondom de te realiseren gebouwen in het plangebied wordt gezorgd voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven.
Bouwkundige maatregelen
Binnen de 100% letaliteitscontour van het BLEVE-scenario (140 meter vanuit het hart van de spoorbaan) van het spoortraject Rotterdam Lombardijen Rotterdam Centraal wordt geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt.
Het plangebied Mallegat ligt deels binnen de 25 meter vrijwaringszone van de Nieuwe Maas, zoals benoemd in artikel 6.19 van de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat de ontwikkeling alleen mogelijk gemaakt kan worden door een afwijking van dit artikel, waarbij een gelijkwaardige veiligheid wordt gerealiseerd. Om dit te realiseren dient het object zodanig geconstrueerd te zijn dat aanwezige personen er veilig kunnen schuilen of voldoende tijd en gelegenheid hebben om veilig te vluchten. Hierbij kan voor de gevels en dak gericht naar de Nieuwe Maas gedacht worden aan blinde gevels/daken of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak. Daarnaast dient er voor gezorgd te worden dat de aanwezigen in geval van een plasbrand veilig kunnen vluchten (van de Nieuwe Maas af). Het plangebied Mallegat ligt deels binnen de 25 meter vrijwaringszone van de Nieuwe Maas, zoals benoemd in artikel 7.20 van de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland Daarom dient ervoor gezorgd te worden dat de aanwezigen in geval van een plasbrand veilig kunnen vluchten (van de Nieuwe Maas af). Dit vraagt om voldoende brede vluchtwegen, waarbij de vluchtwegen te allen tijde vrij van obstakels gehouden te worden.
De gebouwen worden zodanig geconstrueerd dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden (conform 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012). Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen.
De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
De gemeente draagt zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Personendichtheden door het plan
Spoorlijn Rotterdam Lombardijen – Rotterdam Centraal
Het planvoornemen Mallegat maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Rotterdam Lombardijen -Rotterdam Centraal. Dit zorgt voor een toename van de populatiedichtheid langs het spoor. Het berekende groepsrisico neemt toe van 0,57 maal de oriëntatiewaarde tot 0,58 maal de oriëntatiewaarde na realisatie van het planvoornemen. De drie planvoornemens Mallegat, Colosseumweg en Rosestraat tezamen zorgen voor een toename van het groepsrisico tot 1,45 maal de oriëntatiewaarde. Hierdoor wordt conform het groepsrisico-beleid van de gemeente Rotterdam een zware verantwoording uitgevoerd.
Groepsrisico en bijdrage plannen
Voor de relevante risicobronnen zijn risicoberekeningen uitgevoerd. In de berekeningen zijn de bijdragen van de verschillende bestemmingsplannen individueel en gezamenlijk beoordeeld. Verder is voor het spoortraject sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) dat reikt tot 30 m vanaf de buitenste spoorstaaf. Het plasbrandaandachtsgebied reikt daarmee niet tot het plangebied.
Resultaten groepsrisicoberekeningen spoorlijn
Situaties | Hoogte groepsrisico tov oriëntatiewaarde | Aantal slachtoffers (personen) | Faal frequentie (1/jaar) | ||
Huidige situatie | 0,57 | 1661 | 1,2*10-9 | ||
Toekomstige situatie (alle plots) | 1,45 | 2065 | 1,2*10-9 | ||
Toekomstige situatie (Mallegat) | 0,58 | 1661 | 1,2*10-9 |
Transport gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas
Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico gelijk en afwezig. Daarom is geen groepsrisicoverantwoording opgesteld te worden. Een advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontvangen ten aanzien van rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
Afweging bronmaatregelen spoorlijn Rotterdam Lombardijen – Rotterdam Centraal
Uit overleg met Prorail gevoerd ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City blijkt dat een snelheidsbeperking specifiek voor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet mogelijk is. Ook het verminderen van de wissels is niet mogelijk, dit heeft te veel impact op het logistieke proces. De maatregel tot vernieuwen van het ballastbed leidt naar mening van Prorail niet tot een verkleining van de gevolgen van een ongeval waarbij gevaarlijke vloeistoffen vrijkomen. De vloeistofplas verkleinende werking van het huidige ballast is afdoende. Het toevoegen van greppels/goten ten behoeve van afvoer vloeistoffen acht Prorail niet effectief gelet op de sporenbundel ter plaatse.
Maatregelen Nieuwe Maas
De Nieuwe Maas heeft conform het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) een vrijwaringszone van 25 meter gemeten vanaf de begrenzingslijn van de vaarweg. De begrenzingslijn valt samen met de huidige oever. Het Mallegat ligt deels binnen deze vrijwaringszone.De omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland kent een zogenoemde veiligheidszone van 25 meter. In het kader van het wettelijk vooroverleg is actief overleg gevoerd met de VRR en de Provincie over de inrichting van de genoemde veiligheidszone langs de Nieuwe Maas. Voor het Mallegatplot zal een voorziening voor aanvaarbeveiliging en ter bescherming tegen plasbrand worden getroffen in het water. Deze moeten zijn gerealiseerd voordat het gebouw in gebruik wordt genomen. Dit wordt een voorziening in de vorm van steigers en oilbooms of een voorziening die vergelijkbare veiligheid tegen een plasbrand biedt. Deze maatregelen zijn geborgd in de planregels. Op het ontwerp van de voorziening is akkoord van de VRR nodig. De verlegging van de vaarweg door RWS (leggerwijziging) kan later plaatsvinden.
De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
De gemeente Rotterdam heeft een grote woningbouwopgave. Door de ontwikkelingen in het deelgebied Mallegat niet uit te voeren wordt de beoogde bouwopgave van de gemeente Rotterdam onvoldoende gehaald.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal, de A16 en de Nieuwe Maas. Voor de ligging binnen de vrijwaringszone en veiligheidszone van de Nieuwe Maas worden maatregelen getroffen in de vorm van steigers en oilbooms of voorzieningen die een vergelijkbare veiligheid bieden als afscherming voor plasbrand en aanvaring. Deze maatregelen zijn geborgd in de planregels. Gelet op de hoogte van groepsrisico en de maatregelen is sprake van een aanvaardbare risicosituatie.
5.3.8 Ecologie
Toetsingskader
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en Wetlands. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
De Wet natuurbescherming regelt ook de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Wet natuurbescherming kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op grote afstand van Natura 2000-gebieden. De Boezems Kinderdijk liggen op ruim 8 km, de Oude Maas op ongeveer 7 km afstand, de Biesbosch is het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied op een afstand van ongeveer 19 km. De bouw- en gebruiksfase zijn berekend voor de ontwikkeling, zie bijlage 10. Uit de berekeningen voor de bouw- en gebruiksfase volgt dat het plan Mallegat in geen van de berekende situaties, een significant negatief effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende stikstofdepositie voldoet zowel voor de gebruiks- als bouwfase aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van de resultaten kunnen daarom vanwege de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Bij de voorgenomen ingreep is dan ook geen sprake van aantasting van kenmerkende waarden of compensatieplicht ten aanzien van het NNN.
Soortenbescherming
De ontwikkeling kan leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten en houtopstanden. In het kader hiervan is een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 11.
Vleermuizen
Enkele bomen en gasstation in het plangebied hebben potentie als verblijfplaats voor vleermuizen. Als deze bomen en gasstations worden gekapt en gesloopt, kan niet worden uitgesloten dat daarmee verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd. Daarbij kunnen individuen worden verstoord en gedood. Dit is een overtreding van artikel 3.5, lid 1, 2 en 4 van de Wnb. Er is nader onderzoek nodig om de functie van deze bomen en gasstations voor vleermuizen te bepalen.
Huismus
Er zijn huismussen met nestindicerend gedrag waargenomen. Deze huismussen hebben zeer waarschijnlijk een of meerdere nesten in de brugconstructie die de twee gasstations met elkaar verbindt. Als deze gasstations worden gesloopt, kan niet uitgesloten worden dat daarmee nesten van huismussen worden vernietigd. De nestlocaties van de huismus en de functionele leefomgeving hiervan zijn jaarrond beschermd. Vernietiging van deze nestlocaties of significante aantasting van deze functionele leefomgeving is een overtreding van artikel 3.1, lid 2 van de Wnb. Daarbij kunnen in het broedseizoen bovendien individuen worden verstoord en gedood. Dit is een overtreding van artikel 3.1, lid 1 en 4 van de Wnb. Er is nader onderzoek nodig om het daadwerkelijke aantal nestlocaties te bepalen en de functionele leefomgeving hiervan in kaart te brengen.
Algemene broedvogels
Tijdens het broedseizoen kunnen door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord, eieren en nesten worden vernietigd en jonge vogels worden gedood. Dit is een overtreding van artikel 3.1, lid 1, 2 en 4 van de Wnb.
Voorzorgsmaatregelen Algemene broedvogels
Deze overtredingen kunnen het beste voorkomen worden door te werken buiten het gangbare broedseizoen. Voor het gangbare broedseizoen geldt geen wettelijk vastgestelde periode, maar de meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Ook daarbuiten is het mogelijk dat broedende vogels worden aangetroffen. Wanneer toch in het broedseizoen gewerkt wordt, is het aan te bevelen om voorafgaande aan het broedseizoen de vegetatie al te verwijderen, zodat de kans op broedgevallen wordt geminimaliseerd. Dit kan alleen als er op dat moment geen nesten in de vegetatie aanwezig zijn.
Tijdens het broedseizoen moet men verder alert blijven op de aanwezigheid van onverwachte broedgevallen en in dat geval een deskundig ecoloog inschakelen. Deze beoordeeld vervolgens of de voorgenomen werkzaamheden kunnen doorgaan of dat bijvoorbeeld een bepaalde afstand tot het nest moet worden aangehouden.
Bovengenoemde maatregelen dienen als eis bij de werkzaamheden richting de aannemer te worden meegegeven en onder begeleiding van een ter zake kundig ecoloog te worden uitgevoerd. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld en een logboek bijgehouden. Wanneer deze maatregelen worden nageleefd, is overtreding van de Wnb ten aanzien van algemene broedvogels uitgesloten. Een ontheffing is niet nodig. Er is geen noodzaak tot nader onderzoek.
Houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de vastgestelde grenzen van de bebouwde kom houtopstanden van Rotterdam. Dit betekent dat op de te kappen houtopstand de Wnb niet van toepassing is. Voor de kap van de houtopstand geldt daarom geen kapmelding- en herplantplicht in het kader van de Wnb.
Nader onderzoek huismus
Het nadere onderzoek naar de huismus is in bijlage 12 weergegeven. In dit onderzoek is beoordeeld wat het effect is op de huismus van het verwijderen van de meidoornhaag aan de Persoonshaven (effectenbeoordeling in het licht van de Soortbescherming van de Wnb). Tijdens beide veldbezoeken zijn meerdere huismussen waargenomen, ze zijn in het plangebied talrijk aanwezig. De populatie wordt geschat op ongeveer 30 individuen. De functie die de meidoornhaag vervult is essentieel voor de lokale huismussenpopulatie, en biedt meerdere functies voor de aanwezige exemplaren. De beoogde ingreep leidt tot vernietiging van een essentieel onderdeel van de leefomgeving van de lokale huismussenpopulatie. Het voornemen leidt tot een overtreding van artikel 3.1, lid 2 (vernietiging van nestplaatsen) en lid 4 (opzettelijk verstoren) van de Wet natuurbescherming. Optredende negatieve effecten moeten zo veel mogelijk gemitigeerd worden. Er is geen uitwijkmogelijkheid voorhanden, er is weinig begroeiing in de omgeving en de begroeiing die er is bestaat voornamelijk uit bomen.
Voor verstoring en vernietiging van de verblijfplaatsen is ontheffing noodzakelijk. Hiervoor dient het voornemen onderbouwd te worden dat het voornemen in het kader van een in de wet genoemd belang plaatsvindt, en dienen maatregelen genomen te worden ten behoeve van de instandhouding van de populatie huismus. De maatregelen welke precies noodzakelijk zijn, dienen in een nader op te stellen activiteiten- of mitigatie-plan te worden uitgewerkt. Werkzaamheden dienen uiteraard onder begeleiding van een ter zake kundige ecoloog op het gebied van huismussen te worden begeleid. Bij het werken in de zomerperiode dient rekening gehouden te worden met andere soorten, bijvoorbeeld algemene broedvogels, die ook aanwezig kunnen zijn. Het is daarom noodzakelijk om de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren.
Nader onderzoek vleermuizen
Er is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie bijlage 9. In dit onderzoek zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Daarbij is er geen essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute voor vleermuizen vastgesteld. Eén van de gebouwen in het plangebied is reeds gesloopt. Voor de resterende ontwikkelingen in het plangebied zijn er in het kader van de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen benodigd. Wel dient er rekening te worden gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht. Het is aan te bevelen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) uit te voeren. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden.
Conclusie
Het voorkomen van de meeste beschermde flora en fauna soorten is niet te verwachten dan wel uitgesloten op basis van de algemene verspreidingsgegevens en het aanwezige biotoop in het plangebied.
- In het plangebied kunnen algemeen voorkomende broedvogels zonder jaarrond beschermd nest tot broeden komen. Daarnaast is het plangebied onderdeel van het leefgebied van de huismus en de functionele leefomgeving hiervan zijn jaarrond beschermd. Als laatst zijn in het plangebied potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in een aantal bomen en in de gasstations.
- Voor de huismus is een ontheffing nodig en dient men compenserende maatregelen op te stellen. Er dienen tijdelijke alternatieve nestlocaties aangeboden te worden en in de nieuwe woontoren dienen permanente nestlocaties te worden ingebouwd. Ook zal moeten worden gekeken naar de aanwezige vegetatie en gazon. De functies van deze onderdelen voor de huismus moet ook in de nieuwe situatie gewaarborgd worden. Een deskundig ecoloog dient hiervoer advies te geven.
- Door het nemen van bepaalde voorzorgsmaatregelen kan overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor algemene broedvogels worden voorkomen.
- Voor niet onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten geldt daarnaast te allen tijde de algemene zorgplicht. Deze plicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. De zorgplicht betekent niet dat geen effecten mogen optreden, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat de verstoring en eventueel lijden zo beperkt mogelijk zijn.
5.3.9 Circulariteit en energie
Toetsingskader
Rotterdam heeft ambities op gebied van energietransitie en circulariteit. In 2030 is de Rotterdamse CO2 -uitstoot 49% lager ten opzichte van 1990. In 2050 is Rotterdam klimaatneutraal en is er grondstoffen hergebruik. Hiertoe worden energievisies op regionaal niveau en stedelijk niveau uitgewerkt en zijn transities nodig in bestaande bebouwde omgeving.
Conclusie
Bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking wordt concreet invulling gegeven aan circulariteit en duurzame energie.
Op gebouwniveau wordt voldaan aan de vigerende energieprestatienormen. Voor het energiesysteem dient in principe aangesloten te worden op de stadsverwarming. Er vindt nog onderzoek plaats naar de haalbaarheid van een gezamenlijk energiesysteem (energie, warmte en koude) voor de grotere gebiedsontwikkeling in gebied van Feyenoord City.
5.3.10 Klimaatadaptatie, hittestress en biodiversiteit
Toetsingskader
Rotterdams Weerwoord
Een Rotterdam dat klimaatbestendig en weerbaar voor klimaatverandering vraagt onder meer om meer groen en meer onverharde ruimte. Dit draagt tevens bij aan een gezonde leefomgeving voor bewoners, zowel mens als dier, gezonde ecosystemen en een grotere biodiversiteit. Tegelijkertijd heeft Rotterdam een verdichtingsopgave om de vraagstukken rond wonen, werken en mobiliteit op te lossen. Klimaatadaptieve maatregelen zijn onderdeel van plan- en beleidsdocumenten, klimaatbestendigheid is een uitgangspunt bij ontwikkelingsprojecten.
Onderzoek en conclusie
In de waterparagraaf is ingegaan op waterveiligheid en de verwerking van hemelwater. Het plangebied ligt buitendijks, maar het uitgiftepeil is afgestemd om toekomstige waterstanden. De ontwikkelingslocatie voldoet hiermee aan het uitgiftepeilenbeleid van de gemeente Rotterdam en aan de minimale waterdichte hoogte om aan de referentiewaarde voor het individueel overstromingsrisico te voldoen. Op de locatie zal IT-riolering toegepast worden waardoor een deel van de jaarlijkse neerslag kan infiltreren wat voordelig is in een droge zomerperiode. Door het voorkomen van droogte en het voorkomen van lage waterstand kan bodemverlaging beperkt worden. Bij een overschot aan neerslag kan de riolering via twee overstorten alsnog lozen in de Nieuwe Maas waarmee wateroverlast door overvloedige neerslag beperkt wordt.
Voor de ontwikkeling geldt dat de openbare ruimte zoveel mogelijk groen wordt ingericht. Dit draagt bij de aan de gemeentelijke ambities voor vergroening van de stedelijke omgeving en de bestrijding van hittestress. Planten en bomen kunnen hoge temperaturen tijdens hittegolven in de stad verlagen. De Mallegatplot ligt naast het Mallegatpark en daarmee op een locatie die niet sterk versteend is. Daken en gevels kunnen diverse duurzame toepassingen hebben zowel voor energiesystemen als vergroting van biodiversiteit door vergroening. Bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking wordt concreet invulling gegeven aan deze mogelijkheden.
5.3.11 Schaduwwerking en bezonning
Toetsingskader
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van schaduwwerking. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect bezonning c.q. schaduwwerking te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft. Gelet op de bouwhoogte en verdichting bij dit bestemmingsplan, wordt nader ingegaan op dit aspect.
Voor de bezonning van de openbare ruimte is de Rotterdam de Hoogbouwvisie 2019 van toepassing. Voor de bezonning van de bestaande woningen in de omgeving is het Afwegingskader Bezonning van toepassing.
Hoogbouwvisie 2019
In de Hoogbouwvisie zijn er zogenaamde 'sunspots' en representatieve ruimtes aangewezen. Dit zijn openbare ruimten met een dusdanige functie voor haar omgeving, dat voor ieder van deze locaties is bepaald of een afname in bezonning is toegestaan, binnen welke tijden en met welke duur. Indien geen sprake is van sunspots of representatieve ruimtes, dient uitgegaan te worden van de 'basiskwaliteit' waarvoor de Hoogbouwvisie een afname met maximaal 2 uur aan bezonning acceptabel acht. Van hoogbouw is sprake als een gebouw hoger is dan 70 meter (te meten op de bovenste verdiepingsvloer).
Afwegingskader bezonning
De gemeente Rotterdam heeft in juni 2021 het afwegingskader bezonning vastgesteld. Het afwegingskader komt voort uit een veel gebruikte richtlijn, de lichte TNO-norm. De toetsingsdag is gelijk getrokken aan de ongunstigste datum van periode uit de hoogbouwvisie, 21 september. Het afwegingskader biedt naast een kwantitatieve beoordeling de ruimte om de gevolgen van de afname van de bezonning af te zetten tegen het belang van de nieuwbouw.
In het afwegingskader staan de voorwaarden voor de toetsing van de bezonning van bestaande woningen:
- Een toetsing is nodig als geplande bebouwing (binnen bepaalde voorwaarden) 50% hoger is dan de gemiddelde omgevingshoogte.
- Bestaande woningen worden getoetst tot een afstand van 3 maal de hoogte van de nieuwbouw, met een maximum van 500 meter.
- De meethoogte is 0,75 meter in het midden de gevel met ramen van de onderste woonlaag.
- De opgetelde bezonning van de verschillende gevels van de woning wordt beoordeeld.
- De bezonning wordt gemeten op 21 september van zonsopgang tot zonsondergang.
- Bij een bezonning van minimaal 2 uren voldoet de bezonning.
- Een afname van de bezonning ten opzichte van de bestaande situatie van minder dan 15% voldoet ook.
- Als de bezonning niet voldoet wordt er door de gemeente een afweging gemaakt of de voordelen van het nieuwbouwplan opwegen tegen de afname van de bezonning van de bestaande woningen. Hierbij gaat het over een 'proportionele afweging', een 'verdichtingsafweging' en een 'typologische afweging'.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een bezonningsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 13. Het onderzoek beschouwt het aantal zonuren en beschaduwing van de maximale planologische bouwmogelijkheden en van het voorlopig ontwerp van de toren op de Mallegatplot op omliggende gebouwen. Hieruit blijkt het volgende:
Hoogbouwvisie 2019
Er bevindt zich een 'sunspot' aan de zuidkant van het Mallegat-project. Er is sprake van een verslechtering van het aantal uren zon in de nieuwe situatie met het maximale bouwvolume, waardoor niet wordt voldaan aan de Hoogbouwvisie. Dit betreft een relatief klein gebied. Er is geen sprake van verslechtering in het aantal zonuren als gevolg van het VO-ontwerp. Daarmee voldoet het maximale VO-ontwerp aan de eisen aan de Hoogbouwvisie.
De plekken met 'basiskwaliteit' in de buurt van het Mallegatplot ervaren wel een verslechtering van het aantal zonuren. Deze verlaging valt plaatselijk buiten de aanvaardbare verslechteringsgrenzen van maximaal 2 uur en voldoet dus niet aan de Hoogbouwvisie. Dit geldt voor het maximale bouwvolume als voor het VO-ontwerp.
In het VO-ontwerp is de hoogste verdiepingsvloer lager dan 70 meter en hoeft daarom niet meegenomen te worden bij toetsing aan de Hoogbouwvisie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de volledigheid ook het VO-ontwerp onderzocht. Het gebouw is geplaatst in een gebied waarvoor een 'basiskwaliteit' geldt en volledig onbelemmerd is, hierdoor is het onmogelijk om voor dit gehele gebied te voldoen aan een eis van maximaal 2 uur verslechtering, ongeacht de vorm of hoogte van het gebouw.
Afwegingskader bezonning
In de bestaande situatie zijn er zeven gevels in het schaduwgebied van Mallegat, waarop minder dan 2 uur zon aanwezig is. Met de nieuwe ontwikkeling van de Mallegattoren verandert dit niet.
Nieuwe situatie - VO-ontwerp
Alle woningen ontvangen (cumulatief) meer dan 2 zonuren per etmaal. In deze situatie wordt dus aan het Afwegingskader voldaan.
Nieuwe situatie –maximale bebouwing
Er is één kritieke gevel aan de achterzijde van het bouwblok aan de Oranjeboomstraat. Deze gevel ontvangt minder dan 2 zonuren. Het gebied betreft vijf woningen. De geschatte procentuele vermindering is hoger dan de toegestane daling van 15% volgens stap 2 van het Afwegingskader. Daarmee voldoen de vijf woningen niet aan het Afwegingskader. Als er afgeweken wordt van het Afwegingskader en er niet alleen op de onderste verdieping, maar op alle woningen in de gevel beoordeeld wordt, dan betreft het 17 woningen die minder dan 2 uur zonlicht ontvangen in de nieuwe situatie. Het Afwegingskader (stap 3) biedt de gemeente wel mogelijkheden voor een proportionele, typologische en verdichtingsafweging.
In dit geval is er voor gekozen om niet af te wijken van het Afwijkingskader nu blijkt dat het VO-ontwerp aan het Afwegingskader kan voldoen. In de planregels is geborgd dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangetoond dat conform het Afwegingskader op 21 september sprake is van minimaal 2 uur bezonning op de onderste woonlaag van de omliggende bestaande woningen.
Conclusie
De effecten op bezonning van bestaande woningen zijn acceptabel. Alle bestaande woningen ontvangen minimaal 2 zonuren conform het Afwegingskader bezonning.
Er is rekening houdend met de maximale planologische mogelijkheden sprake van een beperkte verslechtering ter plaatse van een van de sunspots uit de Hoogbouwvisie. Er is geen sprake van verslechtering in het aantal zonuren als gevolg van het VO-ontwerp.
Verder is sprake van meer dan 2 uur verslechtering in een klein gebied met zogenaamde 'basiskwaliteit'. Dit komt omdat het hele plangebied ligt in het gebied 'basiskwaliteit'. Dit effect zou in dit gebied altijd optreden ongeacht de vorm en de hoogte van de gebouwen en is om die reden acceptabel.
5.3.12 Windhinder
Toetsingskader
Toetsing van windhinder en -gevaar vindt plaats in overeenstemming met de Norm NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. Volgens de NEN8100 voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 m moet het windklimaat met een kwantitatief onderzoek bepaald worden. De NEN8100 geeft eisen en bepalingsmethoden voor de toetsing van het lokale windklimaat in de gebouwde omgeving op loop- respectievelijk verblijfsniveau in relatie tot het effect van wind op voetgangers. Uitgangspunt voor de bepaling van de mate van windhinder is het soort activiteit dat wordt uitgeoefend.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een windklimaatonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14. Er zijn drie situaties onderzocht:
- 1. Het windklimaat voor de huidige situatie (geen bomen).
- 2. Het VO-ontwerp (geen bomen of andere maatregelen).
- 3. Het maximale bouwvolume (geen bomen).
- 1. Huidige situatie
In de huidige situatie is het windklimaat direct nabij de huidige invulling van de kavel grotendeels goed. Richting de Nieuwe Maas nemen de windsnelheden toe, aangezien het gebied daar onbeschut is.
- 2. VO-ontwerp
- Er wordt geen windgevaar verwacht.
- Nabij de entree aan de noordzijde is het windklimaat goed door de beschutte ligging en de verdiepte aanleg. Ook de entree aan de zuidzijde heeft een goed windklimaat.
- Tussen Mallegat en de naastgelegen bebouwing (Steenplaat) wordt een gebied met een slecht windklimaat verwacht. Wind uit de zuidwestelijke richting stroomt over de plint van het gebouw en zakt daarna naar beneden waar het de gevel van Steenplaat tegenkomt. De wind kan daardoor geen kant op en moet versnellen om alsnog weg te kunnen uit het gebied. Ook ter hoogte van de zuidoostelijke hoek is er sprake van een slecht windklimaat. Dit wordt veroorzaakt door de onbeschutte ligging van het gebouw.
- Bij het VO-ontwerp met afgeronde hoeken treedt in het algemeen geen verbetering op van het windklimaat.
- Bij het VO-ontwerp met voldoende bomen in de openbare ruimte kan voldaan worden aan een 'matig' windklimaat.
- 3. Maximale bouwvolume
Bij het maximale bouwvolume ontstaan twee gebieden met beperkt risico en een klein gebiedje met windgevaar nabij de Steenplaat. De ruimte tussen de Steenplaat en het maximale bouwvolume is minder geworden. Aan de ene kant ontstaat hierdoor een meer windluw gebied, maar aan de andere kant wordt het windklimaat nabij de Steenplaat slechter. Een gedeelte van de wind kan niet meer weg tussen beide gebouwen en zal langs de zuidwestelijke gevel van de Steenplaat wegstromen. Bij het maximale bouwvolume ontstaat nabij deze gevel daarom een gebied met een slecht windklimaat. Ten oosten van het maximale bouwvolume ontstaat ook en gebied met een slecht windklimaat. Dit gebied ligt grotendeels op de Maas.
Conclusie
Bij het maximale bouwvolume ontstaan een paar gebieden met beperkt risico en een klein gebiedje met windgevaar nabij de Steenplaat. Ook zijn er een paar gebieden met klasse E langs de zuidwestelijke gevel van de Steenplaat.
Bij het VO-ontwerp is geen sprake van windgevaar. Nabij de entree aan de noordzijde is het windklimaat goed door de beschutte ligging en de verdiepte aanleg. Ook de entree aan de zuidzijde heeft een goed windklimaat. Tussen Mallegat en de naastgelegen bebouwing (Steenplaat) en ter hoogte van de zuidoostelijke hoek wordt een gebied met klasse E verwacht. Dit wordt veroorzaakt door het volume van Mallegat en de onbeschutte ligging ervan. Maatregelen zoals luifels zullen hier niet tot nauwelijks effectief zijn. Ook afronding van hoeken heeft weinig effect. Met toepassing van bomen in de openbare ruimte treedt een verbetering op van het windklimaat en kan in beloopbaar en toegankelijk gebied voldaan worden aan windklimaat 'matig'.
In de planregels is geborgd dat bij het verlenen van de benodigde omgevingsverguning geen sprake is van windgevaar. Ook is in de planregels geborgd dat alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verkregen aangetoond is dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. Dat wil zeggen dat het windklimaat ten minste 'matig' is zoals bedoeld in NEN 8100. Hoewel het behalen van tenminste het windklimaat 'matig' voor deze locatie het streven blijft, wordt voorgesteld om B&W de mogelijkheid te geven om hiervan af te wijken conform de Handleiding Windhinder en windgevaar. Dit laat onverlet dat windgevaar nooit mag optreden.
5.3.13 Trillingshinder
Toetsingskader
Voor trillingshinder gelden geen wettelijke normen. Een veel gebruikt beoordelingskader is de richtlijn van Stichting Bouwresearch (SBR-richtlijn) 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (zoals wonen, onderwijs) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden.
Onderzoek en conclusie
Bij de realisatie van de woningen op korte afstand van het spoor zal aandacht besteed moeten worden aan trillingshinder en contactgeluid. In algemene zin wordt 150 m aangehouden als richtafstand waarbinnen trillingshinder op kan treden. Trillingen ten gevolge van de passages van treinen zijn goed op te vangen door constructieve maatregelen bij de ontvanger. Hoe trillingshinder inzichtelijk gemaakt moet worden en kan worden getoetst, is aangegeven in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De afstand van het bouwvlak tot het spoor bedraagt bijna 150 meter. Het is daarom niet aannemelijk dat sprake zal zijn van relevante trillingshinder.
5.3.14 Planologisch relevante leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een hoofdaardgastransportleiding gelegen. Zoals aangegeven in paragraaf 5.3.7 Externe veiligheid zal deze leiding gefaseerd worden verwijderd. Daarnaast is er een watertransportleiding aanwezig. Deze wordt in dit bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming.
Verder zijn er binnen het plangebied geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Juridische Planbeschrijving
6.1.1 Opzet regels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregels.
ad. 1
In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
ad. 2
In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
ad. 3
Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de algemene bouwregels.
ad. 4
Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
6.1.2 Gemengd-Mallegat
Deze bestemming is toegekend aan de locatie van het geplande woonblok, inclusief de omliggende buitenruimte. Naast wonen zijn hier in de plint ook horeca, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening toegestaan. In de regels is het maximum bvo en/of de maximale aantallen per functie vastgelegd. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwd dient te worden. Er zijn uitzonderingen voor bestaande en/of ondergrondse nutsvoorzieningen en voor een ondergrondse parkeergarage. Voortvloeiend uit de sectorale toetsing (paragraaf 5.3) zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van geluid, windhinder, bezonning en externe veiligheid.
In de planregels is voorts een regeling voor aan-huis-gebonden beroep en bedrijf opgenomen bij de woonfunctie. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
6.1.3 Water en oeverzone
De Nieuwe Maas, voor zover grenzend aan de ontwikkelplot, is uiteraard bestemd voor Water. Het gaat hier onder andere om water voor het scheepvaartverkeer. Voorzieningen voor de aanvaarbeveiliging en om effecten van een plasbrand te voorkomen, zijn specifiek mogelijk gemaakt. De oeverzone heeft daarbij de specifieke functieaanduiding 'recreatie' gekregen. Binnen deze functieaanduiding zijn de bouwstenen voor een groen-blauwe recreatieve ontwikkeling mogelijk. Het gaat hier bijvoorbeeld om het realiseren van een getijdenpark, dagrecreatie en natuur.
6.1.4 Leiding -Water
Een waterleiding van Evides loopt door een klein deel van het plangebied, ter plaatse van de bestemming Water. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming Leiding- water opgenomen.
6.1.5 Waarde - Archeologie
In paragraaf 2.2 zijn de archeologische verwachtingen beschreven in het plangebied. Dit resulteert in de volgende regelingen:
Waarde - Archeologie 2
Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 2,0 m beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 3
Het overige gebied betreft waterbodems (Waarde - Archeologie 3). Voor gebieden met water geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.
6.1.6 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Dit artikel is opgenomen in verband met de waterstaatkundige functie van de Nieuwe Maas.
6.1.7 Parkeerregeling
In de regels van het bestemmingsplan is de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
De grond waarop de ontwikkeling is voorzien, is in eigendom van de gemeente. Kostenverhaal zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro, vindt dan ook plaats via gronduitgifte.
Het besluit tot verplaatsing van het gasstation is genomen. Voorts wordt opgemerkt dat de kosten voor sanering en bouwrijp maken van de grond, lager zijn dan de verwachte grondopbrengsten. Het plan is dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Betrekken Belanghebbende Partijen En Omwonenden
Het infomeren en betrekken van omgevingspartijen is een continu proces. Dit wordt op verschillende manier vormgegeven. Eén op één gesprekken met onder andere ondernemers, maatschappelijke organisaties, welzijnswerkers, wijkmanagers. 6- wekelijks voortgangsoverleg met diverse wijkraden en bewonersvertegenwoordigers, kleinere bijeenkomsten in de wijk en bredere themabijeenkomsten. Naast de bijeenkomsten worden via de bouw-app Feyenoord City de omwonenden zo goed mogelijk geïnformeerd over de voortgang van de gebiedsontwikkeling. Met andere grote projecten in de omgeving wordt afstemming gezocht over de manier van participatie met omgeving. Zowel om goed op de hoogte te zijn als ook om slimme combinaties te maken.
Insteek van de participatie is om input op te halen voor de plannen en deze mee te nemen in de uitwerking. Hierbij wordt voortgebouwd op de input die opgehaald is bij de vorige bestemmingsplan procedure.
Voor Mallegat hebben vanaf november 2022 onderstaande overleggen plaatsgevonden:
- Inloopavond in de wijk
- 2 x wijkraad bijeenkomst
- Structureel voortgangsoverleg
- Toelichting bij bewonersbijeenkomsten in de wijk
In oktober vindt een inloopavond plaats en vervolgens wordt het ingezette proces met stakeholders gecontinueerd.
8.2 Vooroverleg
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan alle relevante overlegpartners en overheidsinstanties, zoals de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. De resultaten van het vooroverleg zijn in bijlage 15 samengevat en van beantwoording voorzien.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Verwantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Verwantwoording groepsrisico
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 3 Besluit hogere waarden
Bijlage 1 Mer-beoordelingsnotitie
Bijlage 1 Mer-beoordelingsnotitie
Bijlage 2 Onderzoek Verkeerseffecten
Bijlage 2 Onderzoek verkeerseffecten
Bijlage 3 Geluidonderzoek
Bijlage 4 Onderbouwing Hogere Waarden
Bijlage 4 Onderbouwing hogere waarden
Bijlage 5 Bodemonderzoek (Landbodem)
Bijlage 5 Bodemonderzoek (landbodem)
Bijlage 6 Bodemonderzoek (Waterbodem)
Bijlage 6 Bodemonderzoek (waterbodem)
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 8 Verslag Veldbezoek Ecologie
Bijlage 8 Verslag veldbezoek ecologie
Bijlage 9 Aanvullend Natuuronderzoek Vleermuizen
Bijlage 9 Aanvullend natuuronderzoek vleermuizen
Bijlage 10 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 10 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 11 Quickscan Wnb
Bijlage 12 Nader Onderzoek Huismus
Bijlage 12 Nader onderzoek huismus
Bijlage 13 Bezonningsonderzoek
Bijlage 13 Bezonningsonderzoek
Bijlage 14 Windhinderonderzoek
Bijlage 14 Windhinderonderzoek
Bijlage 15 Nota Vooroverleg
Bijlage 16 Verantwoording Groeprisico
Bijlage 16 Verantwoording groeprisico
Bijlage 17 Mer-beoordelingsbesluit
Bijlage 17 Mer-beoordelingsbesluit
Bijlage 18 Berekening Parkeerplaatsen Auto En Fiets
Bijlage 18 Berekening parkeerplaatsen auto en fiets