Pompenburg
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Ontwerp op 06-02-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het Pompenburg met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2224Pompenburg-on01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd.
1.8 Belwinkel
Een inrichting waarvan de bedrijfsvoering onder welke benaming dan ook is gericht op het ter plaatse tegen betaling bieden van gelegenheid tot elektronische berichtenuitwisseling in de vorm van telefonie of door middel van toegang tot het internet. Een op de openbare weg geplaatste telefooncel wordt hier niet onder begrepen.
1.9 Beperkt kwetsbaar object
- a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren;
- b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
- c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren;
- d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren;
- e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.10 Bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder valt niet de bebouwing die reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.11 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 Bioscoop
Een uitgaansgelegenheid waar op regelmatige en frequente basis films worden vertoond.
1.14 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
NB: onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Bruto vloeroppervlak (bvo)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.23 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.24 Cultuur en ontspanning
Voorzieningen op het gebied van cultuur, sport, spel en ontspanning, zoals een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, kookstudio, muziekschool, museum, congreszaal, wellness, speelautomatenhallen, casino, fitnesscentrum, sportcentrum, zwembad, theater en bioscoop.
1.25 Daghoreca
Horeca als bedoeld in lid 1.35 die tevens voldoet aan volgende voorwaarden:
- de inrichting mag geopend zijn tussen 07.00 en 23.00 uur;
- er mag niet meer dan achtergrondmuziek geproduceerd worden;
Een Feestzaal valt hier niet onder.
1.26 Dag- en avondhoreca
Horeca als bedoeld in lid 1.35 die tevens voldoet aan volgende voorwaarden:
- de inrichting mag op zondag t/m donderdag geopend zijn tussen 07.00 en 01.00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07.00 en 03.00;
- er mag niet meer dan achtergrondmuziek geproduceerd worden.
Een Feestzaal valt hier niet onder.
1.27 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. Een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen.
1.29 Dove gevel
- a. een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede,
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m².
1.30 Feestzaal
Een ruimte die bedrijfsmatig ter beschikking wordt gesteld voor uitsluitend het houden van feesten en partijen met een besloten karakter door middel van het verhuren van de accommodatie, waarbij het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank mogelijk is.
1.31 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 Geluidsgevoelige objecten
Hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden aangemerkt.
1.33 Gezamenlijk geluid
alle wettelijke en niet-wettelijke geluidbronnen, te weten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en het geluid door het spooremplacement, bedrijven, horeca en terrassen tegelijk, energetisch opgeteld zonder correctie voor de verschillen in hinderlijkheid.
1.34 Hoofdgebouw
Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.35 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse te nuttigen voedsel en drank.
1.36 Hotel
Het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en bijbehorende voorzieningen zoals ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie.
1.37 Kantoren
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 Kwetsbaar object
- a. woningen, met uitzondering van:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.39 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.40 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, cultuur, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. Theaters en bioscopen vallen hier niet onder.
1.41 Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie.
1.42 NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.43 Ondersteunende horeca
Horeca-activiteiten die in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en ten dienste staan van deze functie.
1.44 Openbare nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.45 Peil (straat)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend tenzij ingevolge deze regels een andere weg of hoogte is aangegeven.
1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.47 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden alsmede straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.48 Supermarkt
een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk voedingsmiddelen, waaronder verse groente, brood en vlees (zijnde dagelijkse goederen) en soms enige niet dagelijkse goederen (zoals huishoudelijke artikelen) worden verkocht, met een bruto vloeroppervlak van ten minste 400 m².
1.49 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.50 VRR
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
1.51 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
1.52 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan.
1.53 Zeer kwetsbare objecten
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- a. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- b. scholen;
- c. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. dienstverlening;
- c. horeca;
- d. hotel;
- e. cultuur en ontspanning, met uitzondering van theater en bioscoop;
- f. maatschappelijke voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.1;
- g. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" tevens voor bedrijven t/m categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten als bedoeld in Bijlage 1;
- h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van kantoor - 1" tevens voor kantoren, zowel op de verdiepingen als op de begane grond;
- i. een luchtbrug voor voetgangers inclusief opgangen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luchtbrug';
- j. nutsbedrijf (voorzieningen van openbaar nut), uitsluitend op de begane grond;
- k. parkeervoorzieningen (boven- en/of ondergronds);
- l. dakterrassen;
- m. berg- en stallingsruimte, groen, water, ontsluitingswegen en -paden.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of -bedrijf;
- b. daghoreca;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, verblijfsgebied, openbare nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt voor het maatvoeringsvlak 'maximum bouwhoogte (m)' waarmee de maximum bouwhoogte van 140 m is vastgelegd op de verbeelding, dat balkons tot buiten de grens van dit maatvoeringsvlak mogen reiken, onder voorwaarde dat:
- 1. een balkon tot niet meer dan 2 m buiten de grens van het betreffende maatvoeringsvlak reikt;
- 2. balkons boven een bouwhoogte van 80 m niet buiten de grens van het betreffende maatvoeringsvlak mogen reiken;
- 3. de afstand tussen het maaiveld en de onderzijde van een balkon minimaal 30 m bedraagt.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of -bedrijf;
- b. dag- en avondhoreca;
- c. detailhandel;
- d. kantoren;
- e. bioscoop;
- f. hotel;
- g. maatschappelijke voorzieningen;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, verblijfsgebied, openbare nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt bij de maatvoeringsvlakken 'maximum bouwhoogte (m)' waarmee de maximum bouwhoogtes van respectievelijk 74 m en 125 m zijn vastgelegd op de verbeelding, dat balkons tot buiten de grens van deze maatvoeringsvlakken mogen reiken, met dien verstanden dat:
- 1. een balkon tot niet meer dan 2 m buiten de grens van het betreffende maatvoeringsvlak reikt;
- 2. balkons boven een bouwhoogte van 80 m niet buiten de grens van het betreffende maatvoeringsvlak mogen reiken;
- 3. de afstand tussen het maaiveld en de onderzijde van een balkon minimaal 30 m bedraagt;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' zijn uitsluitend overhangende delen van gebouwen toegestaan, onder voorwaarde dat de afstand tussen het maaiveld en de onderzijde van het overhangende bouwdeel minimaal 5 m bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dag- en avondhoreca;
- b. een luchtbrug voor voetgangers inclusief opgangen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – luchtbrug ';
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, verblijfsgebied, openbare nutsvoorzieningen, water en wegen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
- b. de luchtbrug als bedoeld in lid 6.1 onder 'b' mag niet breder zijn dan 8 meter en de onderzijde - opgangen niet meegerekend - is tenminste 4,30 meter hoog, gemeten vanaf het maaiveld. De luchtbrug kan worden voorzien van opgangen en balustrades.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de functie dag- en avondhoreca als bedoeld in lid 6.1 onder a bedraagt ten hoogste 800 m2;
Artikel 7 Verkeer - Spoorverkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorbanen ten dienste van het spoorwegverkeer, met de bijbehorende voorzieningen, alsmede groen, water, ontsluitingswegen en -paden e.d.;
- b. een luchtbrug voor voetgangers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – luchtbrug '
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
- b. een luchtbrug voor voetgangers inclusief opgangen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – luchtbrug';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping': een overkapping;
- d. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen, fietsenstallingen en ondergrondse expeditiestraten;
- e. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
- f. bouwwerken voor kleinschalige openbare nutsvoorzieningen, verkeer en vervoer;
- g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': een parkeergarage;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. voorzieningen ter voorkoming of beperking van windgevaar en windhinder;
- j. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bestemming;
- k. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
- a. een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen hier ten hoogste de met de opgenomen aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedraagt;
- b. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van terrassen uitsluitend zijn toegelaten indien deze vergund zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
- c. de luchtbrug als bedoeld in lid 8.1 onder 'b', met dien verstande dat deze niet breder mag zijn dan 8 meter en waarvan de onderzijde - opgangen niet meegerekend - tenminste 4,30 meter hoog is, gemeten vanaf het maaiveld. De luchtbrug kan worden voorzien van opgangen en balustrades.
- d. de overkapping als bedoeld in lid 8.1 onder 'c', met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
- e. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 8.1 onder 'j', niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 3 meter boven maaiveld.
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of -bedrijf;
- b. daghoreca;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, tuinen, verblijfsgebied, openbare nutsvoorzieningen, water en wegen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- b. voor de gevelvlakken van het gebouw geldt dat deze op de eerste 6 m bouwhoogte, gemeten vanaf peil, ten minste 1 m inspringen/terugliggen ten opzichte van de gevelvlakken van de direct daarboven gelegen verdiepingen (vanaf 6 m bouwhoogte, gemeten vanaf peil), waarbij het gevelvlak de thermische scheiding tussen de binnen- en buitenruimte van het gebouw betreft;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt bij het maatvoeringsvlak 'maximum bouwhoogte (m)' waarmee de maximum bouwhoogte van 57 m is vastgelegd op de verbeelding, dat balkons tot buiten de grens van dit maatvoeringsvlak mogen reiken, met dien verstanden dat:
- 1. een balkon tot niet meer dan 2 m buiten de de grens van het betreffende maatvoeringsvlak reikt;
- 2. de afstand tussen het maaiveld en de onderzijde van een balkon minimaal 6 m bedraagt.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen – gehoord de milieudeskundige – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.2 onder c terzake van de in het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder opgenomen compenserende maatregelen, indien de maatregelen een beter of vergelijkbaar positief effect op de woonkwaliteit en/of het akoestisch klimaat hebben.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
13.2 Ondergeschikte bouwdelen
De maximum bouwhoogten van gebouwen als bepaald in hoofdstuk 2 mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, trappenhuizen, liftopbouwen, alarminstallaties, antenne-installaties en technische installaties, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Vrijwaringszone - spoor
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie en andere soortgelijke intallaties, mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt, en indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'. Indien dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst aan het op dat moment geldende beleid.
16.2 Windhinder en windgevaar
- a. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een bouwhoogte van 30 m of meer verleend kan worden, dient door de aanvrager een windhinderonderzoek te worden overgelegd conform NEN 8100. Dit onderzoek moet inzicht bieden in de mogelijke gevolgen van windhinder en windgevaar in de omgeving van het gebouw en de eventueel daaruit voortvloeiende te nemen maatregelen en/of aan te leggen voorzieningen.
- b. Het bevoegd gezag kan ter voorkoming van onevenredige windhinder en/of van windgevaar nadere eisen stellen met betrekking tot de vormgeving van gebouwen met een hoogte vanaf 30 m en/of de inrichting van het omliggende gebied, indien het onder a bedoelde onderzoek daartoe aanleiding geeft.
16.3 Trillingshinder
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kan alleen worden verleend wanneer er is aangetoond dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn deel B met betrekking tot het aspect trillingshinder.
16.4 Plasbrandaandachtsgebied
Binnen het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor, dat reikt tot 30 m gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, dienen gebouwen vanaf het maaiveld tot een hoogte van 30 m te voldoen aan artikel 2.4 tot en met 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012, ofwel de rechtsopvolger daarvan.
16.5 Letaliteitscontour
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Pompenburg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor u ligt het bestemmingsplan Pompenburg. Dit plan heeft betrekking op het gebied rondom het voormalige station Hofplein en maakt het mogelijk om dit gebied met nieuwbouw voor woningen, kantoren en publieke functies te transformeren tot een gebied dat een overgang vormt tussen enerzijds het stadscentrum en anderzijds de omliggende woonwijken.
In het afgelopen decennium is dit gebied met de transformatie van de Hofbogen en het winnende stadsinitiatief voor de Luchtsingel uit 2012 al meer in de belangstelling komen te staan. Tegelijkertijd is het nog altijd een gebied waar een duidelijk profiel ontbreekt, door het ontbreken van samenhangende functies enerzijds en de vele infrastructuur door en rondom het gebied anderzijds.
De Ontwikkelcombinatie bestaande uit J.P. van Eesteren, Synchroon en Dura Vermeer heeft in 2018 een visie opgesteld voor (her)ontwikkeling van het gebied. Belangrijke pijlers van deze visie zijn het toevoegen van programma (woningen, kantoren en publieke functies) aan het gebied, het realiseren van een aantrekkelijke buitenruimte en het bereiken van samenhang zowel binnen het gebied als met de omliggende wijken en het centrum. De visie van de Ontwikkelcombinatie uit 2018 heeft als vertrekpunt gediend voor de Nota van Uitgangspunten (NvU) die de gemeente Rotterdam vervolgens heeft opgesteld voor de (her)ontwikkeling van het gebied en die op 24 mei 2022 is vastgesteld door het college van B&W. Daarin zijn de gemeentelijke kaders bepaald voor een kwalitatieve en passende (her)ontwikkeling van het gebied, aansluitend bij de gemeentelijke opgaven en beleidsdoelstellingen.
Figuur 1.1 Impressie uit de visie 'Verbinden door Verblijven'
De Ontwikkelcombinatie heeft haar visie vervolgens op onderdelen bijgesteld zodat voldaan wordt aan de Nota van Uitgangspunten die de gemeente voor het gebied hanteert. Nu daarmee de hoofdrichting is bepaald, is de volgende stap om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Daarmee wordt de ontwikkeling (juridisch-)planologisch mogelijk gemaakt. Dit is nodig omdat de verschillende bestemmingsplannen die nu binnen het gebied gelden, de beoogde herontwikkeling niet mogelijk maken. Die bestemmingsplannen zijn toegespitst op het bestaande gebruik, waardoor nieuwe functies en nieuwbouw op basis van die bestemmingsplannen niet mogelijk zijn.
Met dit nieuwe bestemmingsplannen worden de nieuwe ruimtelijke mogelijkheden binnen het plangebied beschreven en op de relevante ruimtelijke onderwerpen en omgevingsaspecten getoetst en onderzocht op hun haalbaarheid.
1.2 Gekozen Planopzet
Dit nieuwe bestemmingsplan dient drie doelen. Eerst wordt de beoogde ontwikkeling beschreven, zodat duidelijk wordt welk toekomstbeeld wordt nagestreefd. In de tweede plaats wordt die ontwikkeling in dit bestemmingsplan getoetst en onderzocht, waarbij zowel beleidskaders als omgevingsaspecten aan de orde komen. Tot slot wordt de beoogde ontwikkeling juridisch mogelijk gemaakt met de combinatie van planregels en verbeelding die onderdeel uitmaken van dit plan. Zij vormen samen het juridisch bindende deel waaruit blijkt welke functies en welke bebouwing straks - na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan - toegestaan zijn.
Het bestemmingsplan is, anders dan de genoemde visie en Nota, een publiekrechtelijk instrument. Om tot vaststelling van dit bestemmingsplan te komen worden de daarvoor geldende wettelijke en gemeentelijke procedures gevolgd, met als hoofddoel om aan te tonen dat het plan haalbaar is en dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de maximale bouwgrenzen en het maximale programma. Het programma is per deelgebied vastgelegd in het bestemmingsplan. Heer Bokelweg en Pompenburg hebben gemengde bestemmingen, Couwenburgplein een horecabestemming en Stroveer een woonbestemming. De openbare ruimte heeft een verkeersbestemming. De maximaal toegestane bouwhoogte is gedetailleerd vastgelegd per gebouwdeel. Ook zaken als setbacks zijn gedetailleerd vastgelegd. Er wordt niet gewerkt met globale bestemmingsvlakken of percentages. Hierdoor ontstaat een zeer gedetailleerd bestemmingsplan dat een grote mate van rechtszekerheid biedt voor de omgeving.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld en in werking is getreden, kunnen de bouwplannen - al dan niet afzonderlijk van elkaar - verder worden uitgewerkt op zodanige wijze dat zij binnen de regels van dit bestemmingsplan passen. Via het aanvragen en afgeven van omgevingsvergunningen kan de ontwikkeling op dat moment concreet in gang worden gezet.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt centraal in Rotterdam, nabij het huidige Hofplein en rondom het voormalige station Hofplein. Het gebied Pompenburg is globaal weergegeven in figuur 1.2. Dit gebied is overigens groter dan het exacte plangebied waar dit bestemmingsplan in technische zin betrekking op heeft.
Figuur 1.2 Globale begrenzing van het grotere gebied Pompenburg
Uit deze grotere weergave blijkt goed de centrale ligging nabij het Hofplein en de barriërewerking van het spoor dat hier vanuit de spoortunnel onder de Binnenrotte weer bovengronds komt richting Rotterdam Station.
Binnen dit gebied heeft de Ontwikkelcombinatie drie ontwikkellocaties voor ogen die, gezamenlijk met ingrepen in de openbare ruimte, het gebied tot een aantrekkelijk en samenhangend geheel moeten maken. Het plangebied van dit bestemmingsplan is om die reden zo gekozen dat het in eerste instantie die drie locaties betreft. Gronden en bouwwerken van derden - zoals de Shell-toren, de Hofbogen en het spoortracé - vallen er zodoende buiten, daar vinden immers ook geen nieuwe ingrepen plaats.
In aanvulling op de drie ontwikkellocaties, is de grens van het plangebied zo gekozen dat ook de Luchtsingel daarin valt. Die begrenzing is zodanig, dat ook de vernieuwing van de Luchtsingel, die samenhangt met de transformatie van het plangebied, daar binnen past.
De begrenzing van dit bestemmingsplan die vanuit deze achtergrond is gekozen, is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Begrenzing plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt de verschillende nu nog geldende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied. Dit betreft:
- bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel, vastgesteld op 3 februari 2022;
- bestemmingsplan 'Provenierswijk-Bentincklaan', vastgesteld op 9 juli 2015;
- bestemmingsplan 'Oude Noorden en Agniesebuurt', vastgesteld op 8 juli 2021.
De planologische mogelijkheden uit deze drie bestemmingsplannen, zijn toegespitst op de bestaande functies en bebouwing. Het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan is daardoor in de huidige bestemmingsplannen grotendeels bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Het schoolgebouw aan de Heer Bokelweg kent de bestemming Maatschappelijk.
In het plan Lijnbaankwartier - Coolsingel en het plan Provenierswijk - Bentincklaan, zijn over de daarin opgenomen bestemmingen ook diverse wijzigingsgebieden opgenomen met bijbehorende wijzigingsbevoegdheden om de bestemming ter plaatse te kunnen wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheden bieden mogelijkheden om - via een wijzigingsprocedure - nieuwbouw in het gebied te realiseren met een gemengd functieaanbod. Omdat deze mogelijkheden niet aansluiten bij de ontwikkeling die nu door de Ontwikkelcombinatie wordt beoogd, wordt geen gebruik gemaakt van die wijzigingsbevoegdheden. Zo ontbreekt onder meer de mogelijkheid voor woningen in de betreffende wijzigingsbevoegdheden, een belangrijke pijler in de ontwikkeling zoals die nu uitgewerkt is. De wijzigingsbevoegdheden uit de vigerende plannen, zijn overigens niet overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan, aangezien dit bestemmingsplan al voorziet in de nieuwe planologische mogelijkheden voor het plangebied.
Naast deze integrale bestemmingsplannen voor verschillende delen van het plangebied, gelden er ook enkele thematische herzieningen. Dit zijn regelingen die voor het hele gemeentelijk grondgebied zijn vastgesteld en die betrekking hebben op één specifiek onderwerp. Dit zijn de volgende plannen:
- Parapluherziening parkeernormering Rotterdam, vastgesteld op 14 december 2017;
- Parapluherziening biologische veiligheid, vastgesteld op 14 juni 2018;
- Parapluherziening evenementen, vastgesteld 3 februari 2022.
De inhoud en exacte ligging van deze bestemmingsplannen, is te vinden op ruimtelijkeplannen.nl
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Voorgeschiedenis En Huidige Situatie
Het plangebied Pompenburg vormt de schakel tussen het stadscentrum en de stadswijken. Een door de geschiedenis getekend stuk stad, in tweeën gedeeld door de bestaande spoorlijn en vanaf het Hofplein aan het zicht onttrokken door de bebouwing aan het Hofplein. Het gebied wordt nog verder gefragmenteerd door de Hofbogen, is omsloten door grootschalige autoinfrastructuur en grenst aan wooncomplex Heliport.
Het plangebied is opvallend leeg voor een gebied dat zo centraal in de stad ligt. En dat terwijl de plek vroeger zo’n belangrijke rol speelde als knooppunt van openbaar vervoer tussen enerzijds de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht (het luchtspoor) en anderzijds de spoorlijn tussen Rotterdam Hofplein en Den Haag. De omgeving was voor de oorlog dicht bebouwd en het station Hofplein lag midden tussen de huizen. De Schiekade en de Coolsingel bestonden nog uit water en het Hofplein lag daar tussenin en werd beschouwd als centrum van de stad. Tot 1940 was Pompenburg dan ook een levendige stadswijk met een mix van wonen, uitgaan en kleine bedrijvigheid.
Figuur 2.1 Historische foto Station Hofplein en omgeving (bron: Nota van Uitgangspunten Pompenburg)
Op de foto die als figuur 2.1 is opgenomen, is centraal het vooroorlogse, halfronde stationsgebouw te zien van Station Hofplein. Daar achterlangs loopt in een boog het 'luchtspoor' tussen Rotterdam en Dordrecht en daarachter liggen in het kopstation de sporen van de spoorlijn naar Den Haag.
Dit gebied is met het bombardement van Rotterdam uit de Tweede Wereldoorlog vernietigd. Nadien is er een geheel nieuwe infrastructuur ontstaan. Het huidige Hofplein ligt meer westelijk en de Coolsingel en Schiekade zijn in gedempte vorm belangrijke verkeersaders geworden voor het autoverkeer.
Het ooit zo centraal gelegen Station Hofplein, waar na de oorlog wel een vervangend stationsgebouw voor is gebouwd dat inmiddels ook niet meer bestaat, kwam daarmee meer op de achtergrond te liggen. Het plangebied is daarna nooit meer integraal ontwikkeld, los van diverse ontwikkelingen langs de randen die allen afzonderlijk gerealiseerd zijn. In figuur 2.2. zijn twee topografische kaarten weergegeven waaruit dit verschil in positionering duidelijk wordt, met links de vooroorlogse situatie en rechts de situatie van vandaag de dag.
![]() | ![]() |
Figuur 2.2 Vooroorlogse (links) en actuele (rechts) situering van het plangebied (bron:
topotijdreis.nl)
De gemeentelijke Nota van Uitgangspunten beschrijft het gebied in dit daglicht als volgt:
'Ten noorden van Pompenburg sluit het gebied aan op het fijnmazige netwerk van de historische stadswijken. Ten zuiden/ westen van het gebied is het grofmazige wederopbouwgrid aanwezig. Hiertussen ligt Pompenburg in een gebied dat gekenmerkt werd door infrastructurele reserveringen en waar bebouwing contextloos lijkt te zijn neergezet. (...) Veel bebouwing heeft blinde gevels of een parkeergarage op de begane grond. Ook de buitenruimte is versnipperd. Parkeerplaatsen, de vredestuin, het grasveld bij Stroveer en de benzinepomp hebben weinig samenhang.'
Figuur 2.3 Luchtfoto plangebied
In het plangebied
In het plangebied van dit bestemmingsplan, bevinden zich twee gebouwde objecten, te weten het Heer Bokelcollege en de Luchtsingel. Van deze twee objecten is hieronder een beschrijving opgenomen.
Keuchenius school / Heer Bokelcollege
De Keuchenius school (nu Heer Bokelcollege) is een voorbeeld van modernistische wederopbouw architectuur uit de jaren 50. De hoofdbouwmassa van dit gebouw kent een langgerekte vorm van vier lagen hoog, parallel aan en georiënteerd naar de Heer Bokelweg. Aan de achterzijde bevindt zich de bij de school behorende buitenruimte en een lager bouwdeel.
Luchtsingel
De Luchtsingel is een 390 meter lange houten voetgangersbrug die het Schieblock met de Hofbogen verbind. Initiatiefnemer architectenbureau Z.U.S won in 2011 het 1e Stadsinitiatief van Rotterdam met dit project. In 2015 is de Luchtsingel officieel geopend met de bedoeling om het gebied tussen Rotterdam Central District en de Hofbogen te verbeteren. Project Luchtsingel bestaat uit vier onderdelen: de houten voetgangersbrug van 390 meter, de DakAkker op het Schieblock, een publiek terrein op het voormalig station Hofplein en een park bij Pompenburg. De bestaande luchtsingel gaat binnenkort vervangen worden. Daar is in dit nieuwe bestemmingsplan de bandbreedte voor weergegeven op de verbeelding.
Direct aangrenzend
Buiten de begrenzing van het plangebied, maar direct aangrenzend aan het plangebied met de focus op het gebied tussen de infrastructuur van de Heer Bokelweg, het Stroveer, het Pompenburg en de Schiekade, bevindt zich nog een aantal gebouwen c.q. structuren:
Treinspoor Rotterdam - Dordrecht
Diagonaal door het plangebied loopt het spoortracé van Rotterdam naar Dordrecht. Dit spoor dat oorspronkelijk boven het maaiveld liep over een spoorviaduct, ligt tegenwoordig grotendeels ondergronds in de binnenstad van Rotterdam. Exact ter hoogte van het plangebied bevindt zich het punt waar het spoor ondergronds gaat. De voornamelijk betonnen constructie van de tunnelbak bepaalt ter plaatse van het plangebied de uitstraling van de spoorlijn.
Figuur 2.4 Aanzicht tunnelbak spoortracé Rotterdam - Dordrecht (bron: Visie
Verblijven door Verbinden)
Hofpleinlijn / Hofbogen
De Hofpleinlijn was een van de twee oorspronkelijke spoorverbinding naar Den Haag. De lijn had ter hoogte van het Hofplein een vooroorlogs en naoorlogs kopstation. Later werd dit afgebroken, toen het luchtspoor over de Binnenrotte werd vervangen door een ondergrondse verbinding.
In 2006 raakte de Hofpleinlijn in onbruik door de aanleg van nieuwe metroverbinding. Sindsdien hebben de Hofbogen een nieuwe invulling gekregen met (horeca)voorzieningen.
De Hofbogen worden herontwikkeld en het dak wordt grotendeels ingericht als park. Voor de herontwikkeling van de Hofbogen is in afstemming met diverse betrokken partijen een inrichtingsplan-proces doorlopen. Ter plaatse van Pompenburg wordt er aan de Heer Bokelweg een lift gerealiseerd om het dak te bereiken. Op het dak is ruimte voor horeca en terrassen beoogd. Deze ontwikkeling is nu nog niet concreet en daarom is hier in het bestemmingsplan geen rekening mee gehouden.
De herontwikkeling van de Hofbogen is geen onderdeel van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, maar een goede afstemming tussen beide projecten is van groot belang. In paragraaf 3.1.4 wordt hier nader op ingegaan.
Shell-gebouw I en II
In de jaren ' 50 werd naar een ontwerp van architect Kees Abspoel Shellgebouw I gebouwd aan het Hofplein, bestaande uit negen verdiepingen met daaronder een benzinestation. Het gebouw is sindsdien meerdere malen gerenoveerd, meest recent in 2017.
In de jaren ' 70 werd aangrenzend Shellgebouw II gerealiseerd naar een ontwerp van architect Piet Zanstra. Het gebouw is een 95 meter hoog kantoorgebouw aan het Hofplein. Na het vertrek van Shell uit het gebouw in de jaren negentig stond het gebouw lange tijd leeg. In 2015-2016 werd het gerenoveerd en omgedoopt tot Hofpoort.
Beide gebouwen zijn voornamelijk geörienteerd richting het Hofplein en de Schiekade. Vanuit het plangebied wordt het beeld op maaiveld vooral bepaald door het nog steeds aanwezige benzinestation en de grote betonnen gevels van de parkeergarage.
Heliport
Heliport is het wooncomplex direct ten noordoosten van het plangebied, grenzend aan het Stroveer. Het complex is vernoemd naar het Heliport-terrein dat hier van 1953 tot 1965 gesitueerd was en dat als helikopterstation diende.
In de jaren zeventig werd besloten dat er weer nieuwe woningen moesten worden gebouwd op de lege plekken in de binnenstad. De woningen moesten in een hoge dichtheid gebouwd worden en geschikt zijn voor de lagere inkomens. Een van de plekken waar gebouwd werd was het oude Heliportterrein. In 1976 werd een prijsvraag uitgeschreven voor het terrein met de volgende voorwaarden: eigen identiteit, individuele woningen, geen gemotoriseerd verkeer op het terrein, relatie met natuur op het binnenterrein én veel woningen op de begane grond. Winnend architect Jan Verhoeven bedacht een ruitvormig plan, dat overwegend naar binnen gericht is rondom gezamenlijke binnenterreinen en een aftakkingen van de Rotte die hier tussen de huizen doorloopt. Op de begane grond bevindt zich de parkeergarage.
2.2 Cultuurhistorie
Beleidskader
De toetsing aan het aspect cultuurhistorie volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin voor nieuwe bestemmingsplan is vastgelegd dat er een beschrijving wordt gegeven van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en hoe daar rekening mee wordt gehouden.
In dat licht heeft de gemeente Rotterdam gemeentelijk beleid opgesteld ten aanzien van cultuurhistorie. Dit bestaat uit de 'Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.
In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed.
Aanvullend aan de genoemde beleidsdocumenten, hanteert de gemeente Cultuurhistorische verkenningen voor wijken c.q. delen van de stad, waarin nader ingegaan wordt op de cultuurhistorische waarden van een specifiek gedeelte van de stad. In dat verband wordt gewezen op de cultuurhistorische verkenningen 'Zomerhofkwartier, Pompenburg, Heliport en Rottekwartier' en 'Hofplein en Weena', die op respectievelijk 3-3-2020 en 21-9-2021 zijn vastgesteld door het college van B&W.
Plangebied
In de cultuurhistorische verkenning 'Zomerhofkwartier, Pompenburg, Heliport en Rottekwartier' en 'Hofplein en Weena' staat de ontstaansgeschiedenis en de beeldbepalende gebouwen omschreven.
Door de sloop van het Hofpleinstation en de aanleg van de spoortunnel zijn er in het gebied een aantal braakliggende terreinen overgebleven. En dat terwijl de plek vroeger zo’n belangrijke rol speelde als knooppunt van openbaar vervoer tussen enerzijds de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht (het luchtspoor) en anderzijds de spoorlijn tussen Rotterdam-Hofplein en Den Haag. De omgeving was voor de oorlog dicht bebouwd en het station Hofplein lag midden tussen de huizen. De Schiekade grensde nog echt aan water en het Hofplein werd beschouwd als centrum van de stad. Tot 1940 was Pompenburg dan ook een levendige stadswijk met een mix van wonen, uitgaan en kleine bedrijvigheid. Na 1960 was er met name bedrijvigheid in het gebied gevestigd. Ook lag er een aantal infrastructurele reserveringen. De Heer Bokelweg moest een nieuwe uitvalsweg naar Utrecht worden en ook lag er een reservering voor een extra treintracé naar Utrecht. Na 1985 werden woningen toegevoegd door de bouw van Heliport, waarna de bedrijvigheid langzamerhand afnam. De infrastructurele reserveringen werden opgeheven en het spoor kwam in een tunnel te liggen, die ter hoogte van Pompenburg omhoog komt. Met de aanleg van de Willemsspoortunnel is de spoorlijn, veel meer dan het oude luchtspoor, een fysieke barrière tussen de binnenstad en het Zomerhofkwartier. In plaats van meerdere onderdoorgangen op maaiveld liggen de kruisingen met het spoor onder of boven het maaiveld, waardoor altijd een hoogteverschil overbrugd moet worden. Daarnaast is het spoor verdubbeld en wordt het beleid door zware keermuren en forse hekwerken in beton en staal, die de openbare ruimte eromheen domineren.
In de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten voor Pompenburg, is een overzicht opgenomen van cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen en rondom het plangebied. Een overzicht daarvan is weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.5 Overzicht cultuurhistorisch waardevolle objecten
Rond het plangebied zijn veel beeldbepalende gebouwen te vinden, het Technicon complex, het stadsarchief (voormalige RAC garage), het Schieblok, de twee Shell gebouwen en de woonbuurt op het voormalige heliport terrein.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen plangebied
Binnen het plangebied bevindt zich de Keuchenius school (nu Heer Bokelcollege). Dit is aangewezen als beeldbepalend gebouw en heeft daarom in het bestemmingsplan 'Provenierswijk-Bentincklaan' de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie 2' vanwege de cultuurhistorische waarde van het gebouw.
Beschrijving
De Keucheniusschool (Heer Bokelweg 260) is de eerste school die als onderdeel van de wederopbouw van het Zomerhofkwartier is gebouwd. Het hoofdgebouw bestaat uit vier bouwlagen met aan de achterzijde een éénlaagse uitbouw. Oorspronkelijk (tot 1968) waren het drie bouwlagen op grote betonnen portalen. Deze constructie was bedacht om de achterbouw van voldoende lichtinval te voorzien en om meer doorzicht voor het verkeer te verkrijgen. De gevel aan de zuidzijde bestond oorspronkelijk helemaal uit een stalen vliesgevel voorzien van transparant isolatieglas en zwarte glaspanelen ter hoogte van de verdiepingsvloeren. Er was een vliesgevel toegepast vanwege het lawaai vanaf de spoorweg. Om deze reden en vanwege het wegverkeerslawaai is het speelterrein ook verdiept aangelegd. In 1968 is het gebouw uitgebreid met een vleugel met gymzaal aan de Raampoortstraat, tegelijk met het dichtzetten van de begane grond. Door de vele ingrepen die in de loop van de tijd zijn gedaan, is de architectonische kwaliteit en de cultuurhistorische waarde sterk aangetast.
Hoewel het gebouw van cultuurhistorische waarde is, is de dubbelbestemming niet overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Ter plaatse van de school maakt dit bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk. Er heeft hierover een afweging plaatsgevonden die onder het volgende kopje beschreven is. Naar aanleiding daarvan is sloop van de huidige bebouwing als uitgangspunt gehanteerd in de bestuurlijk vastgestelde Nota van Uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plangebied (vastgesteld door het college van B&W op 24 mei 2022).
Afweging
In het gebouw is momenteel het Heer Bokel College gehuisvest en het staat op nummer 18 van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2015-2019. Het pand voldoet niet meer aan de eisen als het gaat om technische kwaliteit, binnenklimaat en functionaliteit. Het gebouw zou ingrijpend gemoderniseerd moeten worden om het wel te laten voldoen. Daarnaast is een deel van de oorspronkelijke cultuurhistorische waarden verdwenen. Dit komt met name door het dichtzetten van de begane grond en aanpassingen aan de gevel. De 'school op poten' zoals het gebouw bij oplevering werd genoemd, is daardoor niet meer. Ook de kenmerkende vliesgevel aan de achterzijde bestaat niet meer. Daarnaast is de plek van de school niet gunstig in de stedenbouwkundige situatie. De rooilijn ligt een stuk naar achteren ten opzichte van de omliggende bebouwing. Met een nieuw stedenbouwkundig plan kan de Heer Bokelweg een smaller profiel krijgen wat beter past bij het stedenbouwkundig geheel.
Tegelijkertijd ligt de school op een prominente plek binnen de gebiedsontwikkeling Pompenburg. Een binnenstedelijke locatie waar een fors woningbouwprogramma, verbetering van de verblijfskwaliteit en nieuwe verbindingen van het centrum naar de omliggende wijken kunnen worden gerealiseerd. In de ontwikkelvisie Pompenburg wordt uitgegaan van sloop van het pand aan de Heer Bokelweg en daarmee is alternatieve huisvesting voor de school elders noodzakelijk. Besloten is om voor het Heer Bokelcollege vervangende nieuwbouw in Prins Alexander te realiseren. De locatie aan de Heer Bokelweg komt daarmee beschikbaar voor de gebiedsontwikkeling.
Door de dubbelbestemming niet over te nemen kan op deze locatie nieuwbouw gerealiseerd worden. Het plan daarvoor gaat uit van een basislaag van 20-30 meter met daarop twee hoogbouwvolumes van 74 en 125 meter hoog. Dit deelgebied is het programmatische zwaartepunt van de totale gebiedsontwikkeling Pompenburg: er komen maximaal 610 woningen, en daarnaast aanvullend programma in de vorm van kantoren, horeca, detailhandel en een filmhuis. Hiermee wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het terugdringen van het Rotterdamse woningtekort. Door de herontwikkeling wordt de relatie tussen centrum en omliggende stadswijken versterkt. Ook de openbare ruimte krijgt een opwaardering.
Resumerend kan gesteld worden dat het belang van de gebiedsontwikkeling in dit specifieke geval prevaleert boven het behoud van de school, met name vanwege het terugdringen van het woningtekort. Hierbij weegt mee dat een deel van de oorspronkelijke cultuurhistorische waarden niet meer aanwezig is. Onderzoek heeft uitgewezen dat herontwikkeling met behoud niet mogelijk is.
Cultuurhistorische waarden in de omgeving
Rondom het plangebied zijn diverse andere objecten van cultuurhistorisch waarde aanwezig. Meest relevant voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de ligging van het Hofbogen-complex. De Hofbogen lopen vanaf het plangebied in noordelijke richting door tot aan de A20. Hierop lag het voormalige spoor van Rotterdam naar Den Haag. Het deel van de Hofbogen ter hoogte van het plangebied, betreft het deel waar zich vroeger de perrons bevonden van het voormalige station Hofplein. Het complex is aangewezen als Rijksmonument. Voorop staat dat dit complex buiten het plangebied valt. Met de beoogde ontwikkeling in het plangebied, vormen de Hofbogen en het park dat zich hier op het dak bevindt, een belangrijke schakel in de verbindingen in het gebied.
In de Nota van Uitgangspunten is vastgelegd dat de architectuur van de nieuwbouw rekening moet houden met de cultuurhistorische waarden ter plaatse. Deze wordt behalve door de Hofbogen met name gevormd door het aan de overzijde van de Heer Bokelweg gesitueerde Technicon-complex. De toegestane hoogte van de basislaag voor de nieuwbouw is daarom afgestemd op de hoogte van dat complex. Net als de Keucheniusschool heeft het Technicon gebouw een sterk horizontaal gelede gevel waarin verticale elementen zoals het trappenhuis de onderbreking vormen. De verschillende volumes worden steeds iets los van elkaar gehouden, waardoor de bovenbouw op de plint lijkt te zweven. Het uiteindelijke ontwerp voor de nieuwbouw moet hier rekening mee houden.
2.3 Archeologie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Erfgoedverordening (2019). Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De oudst bekende vondsten uit (de omgeving van) het plangebied dateren uit de Nieuwe Steentijd (5300-2000 voor Christus). In die periode werden gunstige plekken in het landschap zoals rivierduinen en rivieroevers door de mens uitgekozen om te verblijven. Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit deze periode zijn aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel, tussen 1988 en 1992. De spoortunnel volgt min of meer de benedenloop van de gedempte Rotte tussen Pompenburg en Oude Haven. De spoortunnel doorkruist de afzonderlijke plandelen van het plangebied.
Het plangebied maakte vanaf de late prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaatsvond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus), zijn uit het plangebied niet bekend.
De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ontstaan in de Ijzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Op de oevers van het riviertje verbleven vanaf die tijd mensen. Bij archeologisch onderzoek in de buurt van het Hofplein en het Pompenburg, en stroomafwaarts langs de Binnenrotte, zijn vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de Ijzertijd (verspoeld materiaal), de Romeinse tijd (resten van een huis en een crematiegraf langs de Rotte, tegenover de Laurenskerk) en de Middeleeuwen (verspoeld materiaal uit 8e - 9e eeuw, bewoningssporen op diverse plekken uit de 10e -12e eeuw).
De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermelde nederzetting Rotte, die ook een kerk bezat. De pre-stedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, werd in de 12e eeuw verlaten na overstromingen, die tot diep landinwaarts reikten. In de 13e eeuw werd het overstroomde gebied door de aanleg van dijken van noord naar zuid stap voor stap weer bewoonbaar gemaakt. In het plangebied ligt een deel van het verlengde van de Hofdijk. Een klein deel van Kasteel Weena, gelegen langs de Hofdijk, valt nog net binnen het plangebied.
Archeologische verwachting
Het plangebied overlapt op twee locaties een terrein waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Een aantal van dergelijke terreinen staat op de 'Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen in de gemeente Rotterdam' en deze terreinen zijn beschermd op grond van de Erfgoedverordening Rotterdam 2019 (voorheen de Archeologieverordening 2009). Het gaat in dit geval om het terrein van het 13e-eeuwse Kasteel Weena aan de Hofdijk, dat tevens bescherming geniet op grond van art. 6.27 uit de provinciale Omgevingsverordening die in paragraaf 4.2.2 aan de orde komt.
Tijdens het puinruimen na het bombardement zijn de meeste funderingen van gebouwen uitgebroken en werd de bovenste twee meter ter plaatse van nieuwe weg- en leidingcunetten puinvrij gemaakt. Delen van het plangebied zullen zijn opgehoogd of juist afgegraven. Bovendien werd het stratenpatroon voor een deel verlegd.
Ondanks de genoemde ingrepen, zo is door het archeologisch onderzoek aangetoond, kunnen vooral de dieper gelegen, in de slappe ondergrond weggezakte, ophogings- en bewoningslagen uit de stadsperiode nog intact in de bodem aanwezig zijn. Op sommige plaatsen bevinden die lagen zich tot wel 10 meter onder de oppervlakte. Dit betekent dat ook onder moderne gebouwen delen van het 'bodemarchief' intact in de bodem aanwezig kunnen zijn. Onder de middeleeuwse lagen met bewoningssporen vanaf de 8e eeuw, kunnen zich in de diepe ondergrond bewoningssporen uit de Romeinse tijd of uit de prehistorie (met name de Ijzertijd en de Steentijd) bevinden.
In figuur 2.6 is weergegeven hoe de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied zijn gesitueerd. Onderstaand staat beschreven wat het beleid voor deze twee zone's is, wat via twee archeologische dubbelbestemmingen in de planregels van dit bestemmingsplan is vastgelegd.
Figuur 2.6 Archeologische (verwachtings)waarden plangebied (bron: BOOR)
Waarde - Archeologie 1
Voor Archeologisch Belangrijke Plaatsen geldt dat behoud van de archeologische waarden in de bodem voorop staat, conform de bepalingen in de Erfgoedverordening 2019 en de door het College van B&W vastgestelde Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen. Het gaat om nummer 15 van de lijst, de resten van kasteel Weena. Hiervoor geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.
Waarde - Archeologie 2
Voor de rest van het plangebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving Pompenburg
3.1 Visie Op Het Gebied
3.1.1 Ontwikkelingsvisie 'Verbinden door Verblijven'
De Ontwikkelcombinatie heeft bij het voorbereiden van haar plannen een visie opgesteld om het gesprek met de gemeente aan te gaan over de (her)ontwikkeling van het gebied. Deze visie, met de naam 'Verbinden door verblijven', heeft tot doel het overkoepelende idee te beschrijven waar de verschillende onderdelen van het plan binnen moeten passen en aan bij moeten dragen.
De visie koestert de kwaliteiten van de Hofbogen en wil daaromheen een combinatie van een aantrekkelijk woongebied met interessante verblijfsplek realiseren. Dit moet gebeuren door het toevoegen van functies, het creëren van samenhang binnen het gebied en verbindingen met de omgeving, en de aanleg van een aantrekkelijke buitenruimte.
Daarmee moet Pompenburg een plek worden waar het fijn wonen is, waar mensen graag naartoe komen en waar mensen op een natuurlijke wijze doorheen kunnen bewegen. Op deze manier wordt Pompenburg weer verbonden met zijn omgeving en kan dit vergeten stuk stad veranderen in een verleidelijk stuk stad. De bijbehorende visiekaart uit de visie 'Verbinden door verblijven' is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Visiekaart Pompenburg uit de visie 'Verbinden door verblijven'
Om dit te bereiken moet er iets gebeuren aan het imago van Pompenburg als ‘een gebied met veel achterkanten’. Om Pompenburg werkelijk aantrekkelijk te maken, is een mix nodig van verblijfsgebieden, verbindingen en functies.
Het plan kent drie deelgebieden waar de Hofbogen als centraal en historisch element middenin liggen. De Hofbogen zijn eerder al gerestaureerd en getransformeerd en zijn bovendien als Rijksmonument aangewezen. Het blijft om die reden buiten de scope van dit bestemmingsplan, wat niet wegneemt dat het een belangrijk element vormt in de visie op het gebied als geheel. In figuur 3.2 is inzichtelijk gemaakt hoe de Hofbogen (en de spoortunnel) richting geven aan de drie deelgebieden.
![]() | Uit deze visualisatie wordt duidelijk dat rondom de Hofbogen en door de ligging van de spoortunnel al op een logische wijze drie deelgebieden ontstaan met respectievelijk een ‘hoog stedelijk’, een ‘stads’ en een ‘buurt’ karakter. Hiermee wordt op de locatie Heer Bokelweg aansluiting gezocht bij de Agniesebuurt, op de locatie Stroveer met Heliport / Oude Noorden en op de locatie Pompenburg met Rotterdam Central District en de binnenstad van Rotterdam. De drie deelgebieden worden onderling met elkaar verbonden door samenhang te creëren in de inrichting van het openbaar gebied en door de Luchtsingel, die vernieuwd wordt. Zowel in het openbaar gebied als in de ontwerpen van de gebouwen, zal gespeeld worden met meerdere maaiveldniveaus. Op die manier wordt aansluiting gezocht bij het Hofbogenpark (dat in de toekomst nog verder uitgebreid zal worden) en de Luchtsingel. Hierdoor ontstaat op meerdere niveaus een aantrekkelijk en samenhangend verblijfsgebied. Bovendien biedt dit kansen om op meerdere niveaus de verbinding met de omgeving tot stand te brengen en om het spoor over te steken. |
Figuur 3.2 Hofbogen als structurerend element |
Waar aan de noordzijde van het spoor de Hofbogen al een kenmerkend element vormen om een prettig verblijfsgebied rondom te creëren, moet dit aan de zuidzijde van het spoor nog gecreëerd worden. Om die reden is op de locatie van het voormalige, vooroorlogse stationsgebouw van station Hofplein een horecagelegenheid voorzien in wat vooralsnog het Kopgebouw wordt genoemd. Daar voor wordt een nieuw aan te leggen plein gerealiseerd, het Couwenburgplein. Via de Luchtsingel zal dit plein verbonden worden met Rotterdam Central District en de andere twee deelgebieden van het plan Pompenburg.
3.1.2 Programma
Het programma bestaat uit een mix van de functies wonen, werken (kantoren), maatschappelijk en de publieksfuncties horeca, detailhandel en een filmhuis. In dit bestemmingsplan is voor ieder van de ontwikkellocaties vastgelegd welke functies ter plaatse gerealiseerd mogen worden en wat per functie het maximum is. Dit is uitgedrukt in aantallen woningen en in bruto vloeroppervlak voor de overige functies. Daarmee is niet gezegd dat per locatie alle functies tot aan hun maximum gerealiseerd kunnen worden. Tegelijkertijd moet immers ook voldaan worden aan de maxima die voor het plan als geheel gelden. Daarnaast zijn ook de toegestane bouwmassa's maatgevend. Het programma moet daarom gezien worden als de maximale keuzemogelijkheid van waaruit het project en de afzonderlijke deellocaties gevuld zullen worden.
Dit maximum programma is opgenomen in tabel 3.1 met de specifieke locaties nog eens weergegeven in figuur 3.3.
totaal | Heer Bokelweg | Couwenburg- plein | Pompenburg | Stroveer | |
Woningen (aantallen) | 1.100 | 510 (610 *) | - | 450 | 140 |
Kantoren | 7.500 m2 | 7.500 m2 * | - | - | - |
Filmhuis | 2.900 m2 | 2.900 m2 * | - | - | - |
Hotel | 7.500 m2 | 7.500 m2 */ 260 kamers | - | - | - |
Maatschappelijk | 5.300 m2 | 5.300 m2 * | - | - | - |
Detailhandel | 600 m2 | 600 m2 **per vestiging: 200m2 | - | - | -- |
Horeca | 4.000 m2 | 1.850 m2 ** | 800 m2 | 1.100 m2 | 250 m2 |
woningen zijn in aantallen, overige functies in bruto-vloeroppervlakte (bvo) | |||||
* | Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor de functies kantoor, filmhuis, hotel en maatschappelijk een gezamenlijk maximum van 10.400 m2. Voor iedere 75 m2 van deze 10.400 m2 die niet benut wordt voor deze functies, mag 1 extra woning worden gerealiseerd in dit blok tot een maximum van 610. Het absolute maximum van 1.100 woningen voor het hele plan blijft onverminderd van toepassing. Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor functies detailhandel en horeca een gezamenlijk maximum van 1.850 m2 | ||||
** | Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor functies detailhandel en horeca een gezamenlijk maximum van 1.850 m2 |
Tabel 3.1 Maximum programma per ontwikkellocatie
Figuur 3.3 Overzichtstekening ontwikkellocaties
Met het programma voor de afzonderlijke ontwikkellocaties en gelet op de ligging ervan, is het project zo vormgegeven dat de verschillende ontwikkellocaties met de karakters van de omliggende wijken verbonden worden: locatie Heer Bokelweg met het Oude Noorden, de locatie Stroveer met het woongebied Heliport en de locaties Pompenburg en Couwenburgplein met Rotterdam Central District.
Ten aanzien van de verschillende functies, geldt het volgende;
Wonen
Minimaal 50% van het woonprogramma wordt in het sociale en middensegment gerealiseerd. Het woonprogramma in de torens bestaat voor een groot deel uit twee- en driekamerappartementen. Naast betaalbare huurwoningen komen er ook betaalbare koopwoningen, waarvan een deel in het middensegment. In de sokkel van het blok aan de Pompenburg worden sociale huurwoningen gerealiseerd. Boven in de torens komen de duurdere koopwoningen.
Kantoren
In Pompenburg wordt vooral gericht aan creatieve doorgroeiers en scale-ups. Het totale kantoorprogramma beslaat maximaal 7.500 m² bvo. Hierbinnen is ruimte voor flexibele kantoorconcepten. Daarmee wordt ingespeeld op de veranderde ideeën over werken na COVID-19: flexibel, dichter bij huis, sociale interactie: het kantoor als ontmoetingsplek.
Hotel
Op de locatie Heer Bokelweg is de hotelfunctie toegestaan tot een maximum van 7.500 m2 (met maximaal 260 kamers).
Filmhuis
Als aanvulling op het huidige programma in de Hofbogen is een filmhuis in het plan opgenomen. Dit als versterking van het creatieve milieu en de ondernemers in de Hofbogen. Een dergelijke voorziening kan een trekker zijn voor het hele gebied en ook in de avond bijdragen aan de levendigheid. Aan het filmhuis is een horecaruimte verbonden.
Maatschappelijk
Maatschappelijke voorzieningen staan onder druk in de binnenstad. Om de groei van het maatschappelijk voorzieningenaanbod gelijke tred te laten houden met de groei van het aantal inwoners, hanteert de gemeente referentiewaarden voor maatschappelijke voorzieningen. Dit betekent dat bij toevoeging van woningen, in de ontwikkeling ook ruimte geboden moet worden voor maatschappelijke voorzieningen. Volgens ‘de referentiewaarden maatschappelijke voorzieningen 2021’ wordt voor Pompenburg, gerefereerd aan het aantal nieuwe woningen, ruimte geboden aan maximaal 5.300 m2 maatschappelijke voorzieningen.
Horeca
In de Hofbogen bevinden zich in de huidige situatie al horeca- en culturele ruimtes. Deze hebben de trend gezet in het gebied en bepalen de sfeer. Nieuw programma in het gebied kan daarop aansluiten.
Het nieuwe eigentijdse volume op de plek van het oude stationsgebouw heeft de potentie om, net als toentertijd het beroemde café-restaurant Loos, een extra dimensie te geven aan het gebied.
Detailhandel
In de Nota van Uitgangspunten is beschreven dat de plinten een levendige en aantrekkelijke uitstraling moeten krijgen en een dubbele verdiepingshoogte moeten hebben. Voor de invulling zijn meerdere functies denkbaar. Een beperkt programma met kleinschalige detailhandel (maximaal 600 m² bvo) is mogelijk, naast functies als horeca en een filmhuis. Voorwaarde is wel dat de detailhandel geen concurrentie vormt voor de bestaande winkelgebieden. Daarom is het maximum oppervlak (bvo) gesteld op 200 m² per vestiging en zijn supermarkten niet toegestaan. Zie paragraaf 4.3.4 voor meer informatie.
3.1.3 Stedenbouwkundige kaders
De stedenbouwkundige kaders voor de transformatie van het gebied Pompenburg zijn vastgelegd in de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten. In dit document heeft de gemeente haar uitgangspunten richting de ontwikkelcombinatie vastgelegd, waaronder ook de stedenbouwkundige kaders.
Zonder de inhoud van de Nota van Uitgangspunten nog eens te herhalen, kan met figuur 3.3 beknopt de hoofdopzet worden toegelicht.
Figuur 3.3. Uitgangspuntenkaart uit de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten
Te zien is dat rooilijnen en hoogteaccenten kaders zijn gegeven voor de drie afzonderlijke ontwikkellocaties. De samenhang binnen het gebied en met de omgeving komt aan de orde via de ingetekende straten, routes en uitgangspunten ten aanzien van maaiveld.
Deze kaart is als basis gebruikt bij de verdere uitwerking en borging van de gebruiks- en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan.
Daarnaast geeft Nota van Uitgangspunten ook kaders voor de verdere uitwerking van de gebouwen, bijvoorbeeld ten aanzien van de opbouw en uitstraling van de hoogbouw.
3.1.4 Openbaar gebied
Naast de bouwmassa's en de uiteenlopende functies per ontwikkellocatie, is er in de nieuwe situatie een belangrijke rol weggelegd voor de inrichting van de openbare ruimte om tot samenhang binnen het plangebied en tot verbinding met de omgeving te komen. Het huidige gebied Pompenburg is vrij onoverzichtelijk en weinig samenhangend. Dat wordt in de nieuwe opzet anders. Dankzij een goed doordacht samenspel tussen oude en nieuwe gebouwen en openbare ruimten, ontstaat er een logisch geheel van aan elkaar geschakelde, prettige ruimten waar mensen graag verblijven of doorheen wandelen. Zo komen er goede wandel- en fietspaden die aansluiten op de bestaande netwerken.
Twee belangrijke componenten die aan dit streefbeeld bij zullen dragen, zijn het autoluw maken van het gebied en het toepassen van twee maaiveldniveaus, wat met de Luchtsingel en het Hofbogenpark al deels bestaat. Dit komt ook tot uiting in de visualisatie die als figuur 3.4. is opgenomen.
Figuur 3.4 Verbindingen, groen en maaiveldniveaus
Deze twee concepten vormen samen de ruggengraat voor de inrichting van het openbaar gebied.
Daarbij wordt opgemerkt dat het Hofbogenpark zich op dit moment nog uitsluitend boven op het voormalige station Hofplein bevindt. Met het Masterplan Hofbogen, wat een afzonderlijke ontwikkeling is, wordt dit dakpark verder ontwikkeld in noordelijke richting. Los van het groen dat op dit voormalige spoortracé zal worden gerealiseerd en waarmee het een prettige openbare ruimte wordt, zal het Hofbogenpark ook op structuurniveau een functie krijgen. In de eerste plaats doordat het niet langer een scheiding vormt tussen de aangrenzende wijken maar juist een verbindend element. En op het niveau van de stad zal het een belangrijke pijler zijn in de groenstructuur vanuit het centrum in noordelijke richting, die aan kan sluiten bij structuren als de singels in Rotterdam Noord.
Gelet op deze beoogde transformatie, zal het Hofbogenpark ook een belangrijke schakel vormen vanuit het plangebied van Pompenburg richting wijken als ZoHo, Agniesebuurt, Bergpolder en het Liskwartier.
3.1.5 Mobiliteit
Autoluw
Binnen het gebied wordt ingezet op een zo autoluw mogelijke inrichting met ruimte voor fiets- en voetgangsverbindingen en een aantrekkelijk verblijfsgebied. De belangrijkste ingreep in dat verband is dat ieder van de ontwikkellocaties te ontsluiten op de meest nabij gelegen doorgaande verkeersas. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Ontsluiting en autoluw karakter
De locatie is ook in de bestaande situatie al uitstekend bereikbaar. Het Centraal Station, met toegang tot trein, metro en tram, ligt op loopafstand. Via de Schiekade is in noordelijke richting de A20 goed bereikbaar en via Goudsesingel / Oostplein is er een goede verbinding richting de A16. Het parkeren en stallen van auto’s en fietsen van de nieuwe bewoners wordt opgelost middels inpandige parkeervoorzieningen.
Duurzame mobiliteit
De groei van elektrische auto’s wordt gestimuleerd door voldoende laadinfrastructuur in de inpandige garages op te nemen. Het uitgangspunt is om in ieder geval alle garages geheel EV Ready uit te voeren.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, getoetst aan de ruimtelijk relevante beleidskaders op zowel Rijksniveau, provinciaal niveau als gemeentelijk niveau.
Met deze toetsing wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke beleidsdoelen op de verschillende overheidsniveaus. Andersom kan het ook zo zijn dat er uit deze beleidstoetsing criteria naar voren komen die in dit bestemmingsplan geborgd moeten worden, om ervoor te zorgen dat daar bij de uiteindelijke ontwikkeling van het gebied aan voldaan wordt.
De betreffende beleidsdocumenten worden in dit hoofdstuk per overheidsniveau behandeld en per beleidsdocument is een conclusie opgenomen.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
- ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
- sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
- toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.
Toetsing
Dit bestemmingsplan zet in op (her)ontwikkeling van het binnenstedelijk gebied Pompenburg. Daarmee wordt met een mix van functies ingezet op een aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te verblijven. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de NOVI om primair binnen bestaande steden en stedelijke regio's locaties te zoeken om te wonen en te werken.
Daarnaast worden er ook fiets- en voetgangersverbindingen gerealiseerd die het gebied ook vanuit de omliggende wijken goed toegankelijk en doorkruisbaar maken. Dit raakt aan de doelstelling uit de NOVI om een leefomgeving na te streven die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Dit gebeurt daarnaast doordat sprake is van een mix aan functies, waarmee bewoners in hun directe omgeving ook over voorzieningen op het gebied van horeca en cultuur beschikken.
Het plan draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie en energietransitie. Zo wordt de nieuwbouw minimaal als Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG) gerealiseerd waar het gaat om energie en wordt er in de gebouwontwerpen en in de openbare ruimte rekening gehouden met het (tijdelijk) vasthouden van neerslag.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de NOVI.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In werking getreden op 30 november 2011, laatste gewijzigd per 1 december 2020
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk, buisleidingen en militaire objecten.
Toetsing
Bij de toetsing aan het Barro is de ligging van het plangebied het uitgangspunt. De zaken die in het Barro geregeld c.q. beschermd zijn, zijn namelijk veelal locatiegebonden. Uit de kaarten behorend bij het Barro, komen ter plaatse van het plangebied geen beschermde objecten of structuren naar voren.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met het Barro.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017
Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat meer dan 11 woningen en andere stedelijke functies groter dan 500 m2 bvo doorgaans worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is afhankelijk van de huidige planologische mogelijkheden.
Wanneer er met een nieuw bestemmingsplan geen nieuw planologisch ruimtebeslag wordt mogelijk gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet een bestemmingsplan in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functies en die onder het vorige plan mogelijk was.
Wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.
Toetsing
Onderstaand staat het programma nogmaals vermeld dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Naar deze functies is door middel van een ladderonderbouwing de behoefte in beeld gebracht.
totaal | Heer Bokelweg | Couwenburg- plein | Pompenburg | Stroveer | |
Woningen (aantallen) | 1.100 | 510 (610 *) | - | 450 | 140 |
Kantoren | 7.500 m2 | 7.500 m2 * | - | - | - |
Filmhuis | 2.900 m2 | 2.900 m2 * | - | - | - |
Hotel | 7.500 m2 | 7.500 m2 */ 260 kamers | - | - | - |
Maatschappelijk | 5.300 m2 | 5.300 m2 * | - | - | - |
Detailhandel | 600 m2 | 600 m2 **per vestiging: 200m2 | - | - | -- |
Horeca | 4.000 m2 | 1.850 m2 ** | 800 m2 | 1.100 m2 | 250 m2 |
woningen zijn in aantallen, overige functies in bruto-vloeroppervlakte (bvo) | |||||
* | Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor de functies kantoor, filmhuis, hotel en maatschappelijk een gezamenlijk maximum van 10.400 m2. Voor iedere 75 m2 van deze 10.400 m2 die niet benut wordt voor deze functies, mag 1 extra woning worden gerealiseerd in dit blok tot een maximum van 610. Het absolute maximum van 1.100 woningen voor het hele plan blijft onverminderd van toepassing. Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor functies detailhandel en horeca een gezamenlijk maximum van 1.850 m2 | ||||
** | Locatie Heer Bokelweg: hier geldt voor functies detailhandel en horeca een gezamenlijk maximum van 1.850 m2 |
Tabel 4.1 Maximum programma per ontwikkellocatie
Voor vrijwel alle functies, met uitzondering van de maatschappelijke voorzieningen, geldt dat de huidige bestemmingsplannen deze niet (rechtstreeks) mogelijk maakten. Daarom is de behoefte aan deze functies is onderzocht. De behoefte aan een hotel, detailhandel, horeca, woningen en kantoren blijkt uit het onderzoek 'Ladderonderbouwing functies Pompenburg te Rotterdam' zoals opgenomen in Bijlage 1. De behoefte aan een filmhuis is onderzocht in de 'ladderonderbouwing filmhuis', zoals opgenomen in Bijlage 2.
De beide onderbouwingen, komen gezamenlijk tot de conclusie dat er behoefte is aan:
- Woningen: 900-1.650
- Kantoren: 5.000 - 10.000 m2
- Hotel: 7.500 m2
- Detailhandel: 600 m2, met een maximum van 200 m2 per vestiging
- Horeca: 3.025 - 5.320 m2
- Filmhuis: ca. 3.200 stoelen, waarvan reeds 2.500 elders bestemd (Pathé Zuidplein), maakt 700 stoelen in Pompenburg
Voor de maatschappelijke voorzieningen geldt dat er geen kwantitatieve (gemeentelijke) visies bestaan waarmee de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen in beeld wordt gebracht. De behoefte wordt per project berekend aan de hand van de het rekenmodel Referentiewaarden Maatschappelijke Voorzieningen, vastgesteld door B&W. In de NvU voor het project Pompenburg is op basis van deze rekentool een behoefte van minimaal 4.200 m² berekend, op basis van 1.000 woningen. Op basis van de 1.100 woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, gaat het om minimaal 4.600 m². De behoefte is daarmee aangetoond.
Conclusie
Op basis van de beide ladderonderbouwingen, is de behoefte aan het programma uit dit bestemmingsplan aangetoond.
Bovengenoemde maatvoeringen zijn in de regels van dit bestemmingsplan geborgd. Daarnaast is voor de functies hotel en filmhuis in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd hoeveel kamers respectievelijk stoelen deze functies mogen omvatten. Voor de functie detailhandel is vastgelegd dat er behalve een totale omvang, ook een maximum omvang per vestiging geldt van 200m2 bvo.
Hiermee biedt het bestemmingsplan voldoende kaders dat het programma dat mogelijk gemaakt wordt, binnen de aangetoonde behoefte blijft.
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd, maart 2022)
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in ons Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
- de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
- het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
- de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Toetsing
Deze ontwikkeling biedt ruimte aan maximaal 1.100 woningen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de provincie in het voorzien van voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte. In de ladder voor duurzame ontwikkeling is verder onderbouwd dat de gemeente Rotterdam een grote woningbehoefte heeft. De woningen en andere stedelijke voorzieningen die mogelijk worden gemaakt liggen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit hierbij aan bij de verstedelijkingsambitie van de provincie. Het toevoegen van woningen en voorzieningen in een prettige, gezonde en veilige leefomgeving binnen de stad geeft invulling aan de visie.
De regels die de provincie stelt op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en de gebieden die in dat kader bijzondere bescherming genieten, zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening, die in de volgende subparagraaf behandeld wordt.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd, oktober 2022)
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Dit artikel kent als uitgangspunt het principe dat met een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijft, waarbij in ieder geval rekening gehouden dient te worden met de (eventuele) beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II.
De provincie hanteert daarbij de schaalverdeling inpassen-aanpassen-transformeren. Van welke vorm sprake is, hangt af van de vraag in hoeverre de beoogde ontwikkeling aansluit bij de gebiedsidentiteit, de ruimtelijke structuur, de aard en schaal van het gebied en de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die ter plaatse gelden.
Inpassen is daarbij het schaalniveau waarop de ontwikkeling het best past in de bestaande omgeving, waar bij aanpassen en zeker bij transformatie sprake is van meer ingrijpende ontwikkelingen, waar de provincie in dat geval ook een uitgebreidere motivering bij vraagt. Ook zijn er aanvullende regels van toepassing binnen een aantal verschillende beschermingscategorieën (o.a.buitengebied, Natuurnetwerk Nederland, stiltegebieden, recreatiegebieden), waar eveneens een nadere motivering gevraagd wordt met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit en waar in enkele gevallen ook sturing wordt gegeven door bijvoorbeeld de schaalniveaus aanpassen en transformeren hier niet toe te staan.
Toetsing
Dat de kwaliteit van het gebied per saldo ten minste gelijk blijft, is toegelicht in Hoofdstuk3. Met het project wordt een gebied met een onsamenhangend profiel en veel infrastructuur, getransformeerd naar een samenhangend gebied. De nieuwe functies en de herinrichting van de openbare ruimte maken het gebied na transformatie een prettig gebied om te wonen, werken en verblijven. Daarnaast legt het een verbinding tussen het stadscentrum en de omliggende wijken.
De locatie ligt binnen het door de provincie aangewezen 'bestaand stads- en dorpsgebied'. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden primair binnen dat gebied geprojecteerd en er wordt ingezet op optimale benutting van de ruimte. Het plan sluit daarbij aan.
Gelet op de aard en omvang van het project, de binnenstedelijke locatie en het feit dat de bestaande structuren onveranderd blijven, is sprake van het principe 'inpassen'.
Tot slot wordt geconstateerd dat er geen beschermingscategorieën van toepassing zijn die nadere eisen ten aanzien van de locatiekeuze of inpassing met zich meebrengen.
Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de bepalingen die de provincie stelt ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit in haar verordening.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
Artikel 6.10 van de verordening kent een vergelijkbare strekking als de Ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk dat stedelijke ontwikkelingen in essentie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats moeten vinden en dat de behoefte daarvan aangetoond moet zijn. Voor een verantwoording op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.
Regionale afstemming
In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (januari 2019) is (mede op basis van een eerdere prognose) afgesproken dat Rotterdam zich inzet om 30.000 woningen aan de voorraad toe te voegen. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om deze regionale afspraken te actualiseren.
ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Rotterdam is de netto uitbreidingsbehoefte 38.200 woningen.
Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor alle prijssegmenten (sociaal, middelduur en duur) een uitbreidingsbehoefte.
Het plan gaat uit van 50% middelduur en sociaal en 50% duur. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de behoefte aan betaalbare woningen.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
2 In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Toetsing
Rotterdam heeft eigen parkeerbeleid. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op het parkeerbeleid, de doorwerking daarvan op de beoogde ontwikkeling en de wijze waarop binnen het plan invulling wordt gegeven aan het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgeving
1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
2 In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Toetsing
Rotterdam heeft eigen parkeerbeleid, waarmee het bepaalde in lid 2 van toepassing is. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op het parkeerbeleid, de doorwerking daarvan op de beoogde ontwikkeling en de wijze waarop binnen het plan invulling wordt gegeven aan het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan gaat nader in op het onderwerp verkeer.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging. Als wordt gekozen voor functiescheiding verwacht de provincie van gemeenten dat te beargumenteren waarom functiemenging in het betreffende plan niet mogelijk is.
Toetsing
Met dit artikel streeft de provincie na dat er ook buiten aangewezen bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijvigheid, zodat de bedrijventerreinen beter beschikbaar blijven voor bedrijven die daar vanwege milieuhinder ook thuishoren. In het plangebied bestaat het bestaande programma enkel uit de functie 'maatschappelijk'. Het plan Pompenburg kent brede mogelijkheden voor functiemenging. De functie 'bedrijf' maakt hier geen onderdeel vanuit. In dit geval zijn de mogelijk gemaakte functies zo bepaald dat het plan een verbinding vormt tussen enerzijds het stadscentrum en anderzijds de omliggende woonwijken. Het nabijgelegen Zomerhofkwartier op ca. 130 m afstand wordt herontwikkeld waarbij een groot metrage bedrijfsruimte wordt gerealiseerd. Ook in het Schiekadeblok wordt nieuwe bedrijfsruimte mogelijk gemaakt. Het is niet de bedoeling dat Pompenburg hier mee gaat concurreren. De vastgestelde Nota van Uitgangspunten, die de grondslag vormt van dit bestemmingsplan, gaat evenmin uit van bedrijfsruimte.
Artikel 6.11 Kantoren
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
- a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
- b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
- c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
- b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
- c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
- d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
- e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Toetsing
Het plangebied, waarbinnen ook nieuwe kantoren mogelijk worden gemaakt, ligt binnen de 'grootstedelijke top- en centrumlocaties' zoals die door de provincie op kaart 10 bij de verordening zijn vastgelegd. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in onderstaande figuur, waaruit blijkt dat een grote zone van Rotterdam Noord tot aan de Kop van Zuid als zodanig is aangewezen. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij lid 1 sub a van artikel 6.11.
Figuur 4.1. Uitsnede Kaart 10 bij de provinciale verordening
De behoefte aan extra kantoorruimte komt nader aan de orde in de ladderonderbouwing (4.1.3 en Bijlage 1), de regionale kantorenstrategie (4.2.3) en de gemeentelijke Nota kantoren (4.3.5).
Artikel 6.13 Detailhandel
- 1. Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:
- a. binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
- b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;
- c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.
- 2. De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de ontwikkeling is in overeenstemming met het in het Programma ruimte en de Omgevingsvisie beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te versterken centra, te optimaliseren centra en de overige centra;
- b. aangetoond is dat als gevolg van de ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;
- c. voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 bruto vloeroppervlak in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 bruto vloeroppervlak in de andere centra, is mede met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:
- a. detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:
- b. kleinschalige detailhandel:
- c. ondergeschikte detailhandel:
- d. afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen op goed bereikbare locaties;
- e. kringloopwinkels;
- f. supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, als is aangetoond dat hiervoor onvoldoende ruimte is in een bestaande winkelconcentratie.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt 600 m² bruto vloerpoppervlak (bvo) nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt, met een maximum van 200 m2 bvo. per ver vestiging. Het gaat hierbij nadrukkelijk om kleinschalige winkels die gericht zijn op toekomstige bewoners, als onderdeel van een buurthub. Dit sluit aan bij het gemeentelijke beleid voor detailhandel (zie paragraaf 4.3.4). Te denken valt aan één gemakswinkel voor snelle en kleine aankopen voor de toekomstige bewoners, en één of twee winkels die producten verkopen die in de nabijheid (ZoHo of Schiekadeblok) geproduceerd worden. Er kan ook gedacht worden aan consumentenproducten op het gebied van duurzaamheid, concepten in samenwerking met Zadkine of een ontwerpstudio met verkooppunt. Nadrukkelijk uitgangspunt is dat de nieuwe detailhandel niet concurreert met de bestaande winkelgebieden. Een supermarkt is daarom uitgesloten.
De nieuwe detailhandel wordt aangemerkt als 'kleinschalige detailhandel', zoals bedoeld in artikel 6.13 lid 3 van de Omgevingsverordening. Deze vorm van detailhandel is toegestaan buiten de gebieden die beschreven zijn in lid 1. Als richtsnoer wordt door de provincie 200 m² w.v.o. per vestiging gegeven.
Om te borgen dat het binnen Pompenburg daadwerkelijk om kleinschalige detailhandel gaat, zijn regels opgenomen in het bestemmingsplan. Er is maximaal 600 m² w.v.o. detailhandel toegestaan, met een maximum van 200 m² w.v.o. per vestiging. Hiermee is de kleinschaligheid geborgd. Ook zijn supermarkten expliciet uitgesloten op basis van de planregels.
Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
- 1. Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.
- 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:
- a. door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, of
- b. het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.
- 3. nvt
- 4. nvt
- 5. nvt
Een uitsnede van kaart 8 van de verordening, waarop gebieden met een (zeer) hoge archeologische waarde zijn vastgelegd, is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 4.2. Uitsnede Kaart 8 bij de provinciale verordening
Hieruit blijkt dat de gronden onder en direct rondom de Hofbogen van archeologisch (zeer) hoge waarde zijn. In paragraaf 2.3 is de archeologische waardering van het gebied reeds beschreven en is ook de betreffende zone van (zeer) hoge waarde aan de orde gekomen.
Het bestemmingsplan voorziet ter plaatse in een archeologische dubbelbestemming ter bescherming van deze waarde.
Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan artikel 6.27 van de verordening.
Artikel 6.35a Risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing
In Hoofdstuk 5 komt het onderwerp water aan bod. In de Watertoets die in dat hoofdstuk verder aan de orde komt en die als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen, wordt nader ingegaan op diverse klimaatrisico's en mogelijke maatregelen die in dat verband toegepast kunnen worden binnen dit bestemmingsplan.
Conclusie
Gelet op de voorgaande toetsing aan alle afzonderlijke, relevante artikelen van de Omgevingsverordening, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan aan deze verordening voldoet.
4.2.3 Strategie Werklocaties 2019 - 2030
De Strategie Werklocaties bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken tot 2023 over werklocaties in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is een samenwerkingsverband waar concrete ruimtelijk-economische vraagstukken worden geagendeerd. Die rol is ook het uitgangspunt van deze strategie. Regionale afstemming is ook een vereiste vanuit de provincie Zuid-Holland bij wijzigingen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030.
Strategie kantoren: op weg naar een goede balans
door gedeputeerde staten op 21 mei 2019 aanvaard als regionale kantorenvisie
Het beleid voor kantoren stuurt op het kwalitatief versterken van de bestaande voorraad en het onttrekken van incourant bestaand aanbod en overmatige plancapaciteit (geplande nieuwbouw). De geactualiseerde aanbodinventarisatie geeft nieuwe inzichten. Op toplocaties en binnen (inter)nationaal concurrerende vestigingsmilieus kan uitbreiding plaatsvinden, en op minder goed met OV-bereikbare locaties wordt het aanbod geoptimaliseerd. Daarnaast wordt op veel snelweglocaties de overmaat in het vastgoed gereduceerd door transformatie naar nieuwe functies (zoals wonen). Met maatwerk stemmen de regiogemeenten het aanbod af op specifieke ruimtelijk-economische ontwikkelingen.
Voor kantorenlocaties met een strategische opgave (versterken, optimaliseren of herbestemmen) stellen de regiogemeenten gebiedsvisies op om de goede voornemens concreet te maken.
In aanvulling op de Ladder van de Duurzame Verstedelijking is een regionaal 'Afwegingskader nieuwe plancapaciteit kantoren' opgenomen om de toevoeging van plancapaciteit te kunnen toetsen. Daarbij wordt vooral gekeken naar marktruimte, onderscheidende kwaliteiten en toegevoegde waarde voor de regionale kantorenmarkt.
Toetsing
In de Strategie Werklocaties 2019-2030 wordt ingezet op uitbreiding en versterking van het kantorenaanbod op toplocaties, waaronder het centrumgebied van Rotterdam en in het bijzonder het Central Business District van Rotterdam en Den Haag.
Voor beide steden, is een minimale en maximale behoefte bepaald voor de verschillende typen kantoorlocaties samen. De Strategie geeft daarvan op basis van scenario's aan in te zetten op de maximale behoefte , waarbij toevoeging plaats dient te vinden op de meest kansrijke locatie.
Op basis van deze strategie is voor de afzonderlijke ontwikkellocaties, de ontwikkelcapaciteit tot 2030 bepaald. Voor het Central Business District is beschreven dat er per 2022 een plancapaciteit van 110.000 m2 aan nieuwe kantoormeters is toegestaan voor het bedienen van de marktvraag tot 2030. Met dit bestemmingsplan wordt een maximum van 7.500 m2 bvo aan kantoormeters mogelijk gemaakt, waarmee een bijdrage aan deze opgave wordt geleverd.
De behoefte blijkt eveneens uit de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde ladderonderbouwing (Bijlage 1) en de toetsing aan de Nota kantoren Rotterdam (4.3.5), wat een gemeentelijke uitwerking is van de regionale strategie.
Conclusie
Gelet op bovenstaande, is dit bestemmingsplan in lijn met de Strategie Werklocatie 2019-2030.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam - De Veranderstad, Werken aan een Wereldstad Voor Iedereen
Vastgesteld op 2 december 2021 door de Rotterdamse gemeenteraad
De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030.
Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.
Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.
De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
- Rotterdam zet in op prettig leven in de delta: Rotterdam wordt een gezonde, groene en aantrekkelijke stad in de grotere metropoolregio om te wonen, werken, recreëren, sporten en bewegen.
- Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden. Er wordt verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Verstedelijking gebeurt vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer.
- Rotterdam zet in op vitale wijken met een divers aanbod aan woon- en werkruimte en passende maatschappelijke voorzieningen. Het moet niet uitmaken waar je opgroeit om dezelfde kans te hebben op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: deze worden in samenhang aangepakt om de wijken toekomstbestendig te maken.
- Rotterdam zet de schouders onder de energie- en grondstoffentransitie: Er wordt gewerkt aan een stad die klimaatneutraal is en waar w grondstoffen hergebruikt worden. Zo wordt een duurzaam Rotterdam gecreëerd met een bloeiende en innovatieve economie. Voor nu en toekomstige generaties.
- Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen: Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening.
Er is daarnaast een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes. Eén van die gebieden betreft de binnenstad, waarvoor Omgevingsvisie een meer specifiek toekomstperspectief schetst. De concrete gebiedskeuzes die in de Omgevingsvisie gemaakt worden voor de binnenstad zijn:
- 1. Metropolitane binnenstad: global meets local
In 2040 zien internationale en lokale ondernemers de binnenstad als de voor hun business belangrijkste vestigingslocatie door de kwaliteit van het ecosysteem.
- 2. Superdiverse binnenstad
In 2040 zijn er in de binnenstad voldoende en betaalbare ruimtes voor ontmoetingen, voorzieningen, wonen en werken zodat de binnenstad de huiskamer blijft van en voor iedereen.
- 3. Een dynamische binnenstad met ruimte voor rust en luwte
In 2040 biedt de binnenstad een grote variatie aan plekken en activiteiten, het borrelt en het bruist en tegelijkertijd is er ruimte om je even terug te trekken!
- 4. Straten voor mensen
In 2040 is de binnenstad dé plek waar verdichting en verbetering van de leefbaarheid hand in hand zijn gegaan door de inzet op schone en actieve verplaatsingen; straten voor mensen.
- 5. Groene boulevards en stadspleinen
In 2040 ligt er een compleet netwerk van groene boulevards met stadspleinen, waarvan de Coolsingel, het Hofplein, de Westblaak en de Posthumalaan de kopgroep vormden.
- 6. De Nieuwe Maas en haar oevers als centraal rivierpark
In 2040 is de Nieuwe Maas het rivierpark waar je op elke plek een unieke mix van stad, haven en rivier voelt en waar je bijzondere dingen kunt beleven of tot rust komt.
De integrale visiekaart voor de binnenstad uit de Omgevingsvisie is hierna opgenomen.
Figuur 4.3. Gebiedsuitwerking Binnenstad (bron: Omgevingsvisie Rotterdam)
Op deze visiekaart is te zien dat over het plangebied een gele arcering is opgenomen waarmee wordt aangegeven dat dit onderdeel uitmaakt van de voornaamste verdichtingslocaties van en rondom de binnenstad.
Toetsing
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de doelen uit de Rotterdamse Omgevingsvisie. Het plangebied is aangemerkt als verdichtingslocatie, waar dit bestemmingsplan met een mix van functies in voorziet. Die functiemix zet in op het aantrekken van zowel bewoners, als ondernemers als bezoekers, waarmee het onderdeel wordt van de huiskamer van Rotterdam. In de openbare ruimte is er veel aandacht voor fiets- en voetgangersverbindingen en groen. Deze combinatie van functies en fysieke inrichting maken dat het plangebied de verbinding tussen het centrum en de stadsdelen versterkt wordt.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de Omgevingsvisie.
4.3.2 Hoogbouwvisie 2019
Vastgesteld op 12 december 2019 door de Rotterdamse gemeenteraad
De vastgestelde Hoogbouwvisie 2019 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. De aankomende jaren moeten er circa 50.000 nieuwe woningen bijkomen in Rotterdam om aan de vraag te kunnen voldoen. Een verdere verdichting van de (binnen)stad is onvermijdelijk. Maar er zijn meer plekken die geschikt zijn voor hoogbouw. Op verschillende plekken in Rotterdam wordt er gewerkt aan een verdichting van de stad. Op sommige plekken lijkt (een combinatie met) hoogbouw hiervoor een geëigende manier. Ook voor deze plekken is een kader voor hoogbouw noodzakelijk.
De hoogbouwvisie kent 3 schaalniveaus. De stad, de straat en het gebouw. Op elk van de niveaus zijn er onderwerpen die relevant zijn voor hoogbouw.
Toetsing
De Hoogbouwvisie merkt bouwprojecten hoger dan 70 m aan als hoogbouw, waarvoor de visie een aantal hoogbouwzones aanwijst. Eén daarvan is de binnenstad, zoals weergegeven in figuur 5. Binnen deze zone bevindt zich de zogenoemde hoogbouwas, van Rotterdam CS richting de Wilhelminapier, waarlangs zich de meest prominente, bestaande hoogbouw bevindt.
Figuur 4.6. Hoogbouwzone Binnenstad
De zone binnenstad komt grofweg overeen met de brandgrens van het bombardement, wat ertoe heeft geleid dat zich binnen deze zone de moderne binnenstad bevindt met bestaande hoogbouw waar nieuwe hoogbouw bij aan kan sluiten. Daarbij hanteert de visie het principe dat langs de hoogbouwas een maximum bouwhoogte van 250 m kan worden gehanteerd, die richting de brandgrens afloopt naar 70 m. Vanaf daar bepaalt de bestaande bebouwing het beeld en de mogelijkheden.
Figuur 4.7. Principe Hoogbouwzone
Van de drie ontwikkellocaties uit dit bestemmingsplan, moeten de locaties Heer Bokelweg en Pompenburg aangemerkt als hoogbouw doordat hier bouwhoogtes groter dan 70 m toegestaan worden. Deze twee locaties vallen binnen de hoogbouwzone zoals weergegeven in figuur 4.6 De locatie Stroveer kent een maximum bouwhoogte van 57 m en is om die reden toegestaan buiten de aangewezen hoogbouwzone.
Zoals gezegd doet de visie naast uitspraken op het niveau van de stad, ook uitspraken op straat- en gebouwniveau.
Op straatniveau wijst de visie erop dat de omgeving profijt moet hebben van de hoogbouwontwikkeling en dat er levendigheid op straat beoogd wordt. Dit vraagt om specifieke aandacht voor publieke functies in en het ontwerp van de onderste bouwlagen. Met dit bestemmingsplan wordt een mix aan functies toegestaan, wat het mogelijk maakt passende functies op straatniveau te ontwikkelen. Daarnaast zorgt het plan in algemene zin voor een kwaliteitsverbetering binnen het plangebied, waarbij ook een nieuwe, samenhangende openbare ruimte wordt ingericht. Het plan draagt hiermee bij aan een verbetering van de kwaliteit en beleving op straatniveau.
Ook zijn er per gebied zogenaamde 'sunspots' en representatieve ruimtes aangewezen in de Hoogbouwvisie. Voor ieder van deze locaties is bepaald of een afname in bezonning is toegestaan, binnen welke tijden en met welke duur. Voor overige delen van het openbaar gebied geldt het principe van de 'basiskwaliteit' waarvoor de Hoogbouwvisie een afname met maximaal 2 uur aan bezonning acceptabel acht. Daarnaast is bij hoogbouwprojecten windhinderonderzoek nodig. In het kader van dit bestemmingsplan zijn onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van het plan op bezonning en windhinder, deze zijn opgenomen in de paragrafen 7.3 en 7.4.
Op gebouwniveau richt het beleid zich met name op het tegengaan van anonimiteit, wat onder andere bereikt kan worden door het realiseren van gezamenlijke ruimtes en een lobby.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de Hoogbouwvisie.
4.3.3 Woonvisie Rotterdam
Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.
Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:
- de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
- te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat;
- woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.
Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door:
- een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
- ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden;
- energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.
De basis op orde houden door:
- het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
- betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
- goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
- toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt;
- woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.
De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken.
Toetsing
Met het bestemmingsplan worden maximaal 1.100 nieuwe woningen op een centrale locatie mogelijk gemaakt. Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met de Woonvisie.
4.3.4 Nota Detailhandel 2017
Vastgesteld op 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad
Met het detailhandelsbeleid zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat. De binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van Rotterdam en draagt met al haar voorzieningen en kwaliteiten bij aan de aantrekkingskracht van Rotterdam als geheel. City Lounge is de leidraad voor de ontwikkeling van de binnenstad; dat wil zeggen dat de binnenstad het visitekaartje van Rotterdam is. Detailhandel is één van de belangrijkste functies die de binnenstad voor consumenten tot een recreatieve bestemming maakt maar het kan niet zonder de samenwerking met andere voorzieningen zoals horeca, leisure, dienstverlening en een aantrekkelijke buitenruimte.
Begrenzing van de binnenstad als winkelgebied
Het centrum van Rotterdam is groter dan het gebied dat vanuit detailhandelsperspectief als de binnenstad gedefinieerd wordt. Vanuit detailhandelsperspectief is een duidelijke begrenzing van de binnenstad als winkelgebied belangrijk zodat optimaal beantwoord wordt aan uitgangspunten van concentratie en profilering. In figuur 4.8 is de begrenzing van de binnenstad als winkelgebied weergegeven (aquablauw). De verschillende delen van de binnenstad hebben elk een eigen kwaliteit, profiel en dynamiek. Verschillende gebieden kunnen verschillende doelgroepen aanspreken of een ander doel hebben. Door het onderscheid van de gebieden ontstaat een totale binnenstad die verrast en voor verschillende bezoekers kan bieden wat men zoekt. Winkels en winkelontwikkelingen horen bij uitstek in die gebieden. Nieuwe ontwikkelingen buiten deze binnenstadsgebieden worden waar mogelijk tegengegaan.
Functionele Mixzones
Rond de binnenstad liggen verschillende gebieden waar winkels een rol hebben, maar niet de boventoon voeren. Het zijn stedelijke en gemixte milieus, veelal gelegen aan stadsstraten. Het gaat in het centrum om de Goudse Singel, Mariniersweg, Westblaak, Central District (paarse gebieden). Beleidsmatig worden deze gebieden gedefinieerd als functionele mixzones. Het zijn geen typische winkelgebieden waar de winkelfunctie de boventoon voert maar waar winkels wel een plek hebben. Uitbreiding van het winkelbestand is in deze gebieden niet gewenst.
Figuur 4.8. Begrenzing winkelgebieden
Boodschappenclusters
Hoewel de binnenstad grotendeels een recreatieve functie heeft, is ook de boodschappenfunctie noodzakelijk om te voorzien in de behoefte van de binnenstadbewoners. Dit wordt grotendeels opgevangen door de supermarkten die in de winkelgebieden van de binnenstad gevestigd zijn. Naast deze gebieden zijn ook de functionele mixzones plekken waar de supermarkten voorzien in de dagelijkse behoefte. Met de doorontwikkeling van de binnenstad en de komst van nieuwe bewoners liggen er kansen om naast recreatieve winkellocaties ook sterke dagelijkse clusters te behouden.
Overige spelregels
Naast bepalingen over de binnenstad, omvat de Nota Detailhandel ook algemene spelregels voor detailhandel ontwikkelingen. Dit zijn:
- nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld;
- creëren van nieuwe winkelgebieden onder strikte voorwaarden mogelijk;
- geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden
- geen vestiging van supermarkten buiten de bestaande winkelgebieden;
- grootschalige detailhandel wordt kritisch bekeken en vraagt om afstemming in regionaal en provinciaal beleid;
- geen nieuwe perifere concentratiegebieden;
- tuincentra en bouwmarkten zijn toegestaan buiten de winkelconcentratiegebieden, waarbij efficiënt ruimtegebruik en aansluiting bij andere voorzieningen het uitgangspunt is;
- geen detailhandel op bedrijventerreinen;
- winkels in tweedehandsgoederen dienen een plaats te krijgen in de bestaande winkelgebieden;
- internetwinkels met een (beperkte) bezoekersfunctie wordt enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe detailhandel mogelijk in het blok aan de Heer Bokelweg. Het relevante detailhandelsbeleid voor deze locatie staat beschreven in de 'Gebiedskoers Noord 2022-2025', vastgesteld in 2022. De locatie valt onder het gebied 'Hofbogen', dat gedefinieerd is als 'buurthub'. Deze buurthubs vormen clusters van voorzieningen (waaronder winkels), maar worden nadrukkelijk niet gezien als winkelgebieden c.q. onderdeel van de hoofddetailhandelsstructuur. Voor deze gebieden wordt geen detailhandelskoers beschreven, maar de gebieden worden meegenomen in de aanpak vitale kernen. In Noord gaat het om de Statenweg, Stadhoudersplein, Hofbogen en Rodenrijselaan.
In het aanvullende detailhandelsbeleid 'Van Winkelgebieden naar Vitale Kerngebieden 2021 – 2030' is voor wijk- en buurthubs de volgende ambitie voor 2030 opgenomen. In 2030 zijn de meest levensvatbare en toekomstbestendige plekken doorontwikkeld naar wijkcentra en buurthubs met een passende mix aan functies afgestemd op de behoefte van de direct omwonenden. Uitgangspunt hierbij is de ontwikkeling van de wijk of buurt en de behoeften van haar inwoners. Buurthubs zijn kleinschalige voorzieningenclusters met een verzorgingsfunctie op buurtniveau. Buurthubs hebben duidelijke sociale meerwaarde. In buurthubs zijn winkels vaak al ondergeschikt aan andere functies. Deze plekken kunnen nog meer anticiperen op lokale wijkbehoefte en zo hun maatschappelijke meerwaarde en relevantie vergroten meer anticiperen op lokale wijkbehoefte en zo hun maatschappelijke meerwaarde en relevantie vergroten.
Het mogelijk maken van een beperkt detailhandelsprogramma in dit bestemmingsplan past binnen het beleid voor buurthubs en is daarmee in lijn met het gemeentelijk detailhandelsbeleid.
4.3.5 Nota kantoren Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2019 door B&W
De doelstelling van de 'Nota Kantoren' is om tot 2030 richting te geven aan de ontwikkeling van de Rotterdamse kantorenmarkt, met als bovenliggende doelen:
- 1. Het optimaal faciliteren van de (nieuwe) economie in gebieden en in vastgoed;
- 2. Een goede balans tussen vraag en aanbod van kantoorruimte op stedelijk en gebiedsniveau;
- 3. Een verduurzaming van de kantorenvoorraad en -omgeving.
De Nota kantoren Rotterdam vormt de Rotterdamse uitwerking van de 'Regionale Strategie Werklocaties 2019-2030' van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). In de regionale strategie is een programma afgesproken ten aanzien van nieuwbouw, transformatie en planreductie waarbinnen gemeenten een eigen uitwerking ontwikkelen.
De 'Nota kantoren' stelt dat het Central Business District in lijn met de provinciale en regionale kantorenstrategie als toplocatie zal worden versterkt. In dit gebied geldt vanuit de Rotterdamse ladder voor een toekomstbestendige kantorenvoorraad geen maximum voor uitbreiding van de voorraad. In dit gebied wordt op alle initiatieven positief geadviseerd als deze ook positief zijn beoordeeld op de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsing
Het plangebied wordt als toplocatie versterkt en de gemeente hanteert hier geen maximum voor uitbreiding van de voorraad, onder de voorwaarde dat de toets aan de Ladder van duurzame verstedelijking een positieve uitkomst heeft. Die toets is in paragraaf 4.1.3 reeds aan de orde gekomen en daar is aangetoond dat het plan in een aantoonbare behoefte voorziet.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de Nota kantoren van de gemeente Rotterdam.
4.3.6 Horecanota Rotterdam 2017-2021
Vastgesteld op 1 november 2016 door B&W
In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.
Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium:
Rotterdam bruist!
- de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
- bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
- ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
- minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
- uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
- wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).
Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)
Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam wordt onder horeca verstaan; elk openbaar pand of openbare ruimte waar men structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.
De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn ook geen onderdeel van dit beleid.
Exploitatievergunning
In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, worden drie varianten vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht; exploitatiecategorie 0.
0.1 Basisvrijstelling
Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht.
0.2 Vrijstelling met horecabestemming
Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.
0.3 Vrijstelling voor bijzondere objecten en instellingen
Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)
Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 4.3.7) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.
Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven, is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.
Exploitatiecategorieën
De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).
Toetsing
Het bestemmingsplan staat nieuwe horecagelegenheden toe. Een verdere toetsing daarvan is opgenomen in de volgende paragraaf, waar het Horecagebiedsplan voor het centrum aan de orde komt. Daarin staat beschreven welke mogelijkheden er op basis van het gemeentelijk horecabeleid gelden voor dit gebied. Voor zover nodig, zullen de nieuwe horecagelegenheden een exploitatievergunninging bij de gemeente aan moeten vragen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de Horecanota, doordat de gemeente via de exploitatievergunningen sturing kan uitoefenen op de vormen van horeca die uiteindelijk kunnen worden uitgeoefend. Een verdere toetsing is opgenomen in de volgende paragraaf.
4.3.7 Horecagebiedsplannen
Horecagebiedsplan Centrum
Horecagebiedsplan Noord
De Horecagebiedsplannen zijn de verdere uitwerking van de Horecanota voor specifieke delen van de stad. In een gebiedsplan is op gedetailleerd niveau beschreven, per straat of per cluster van horecavoorzieningen, of verdere ontwikkeling c.q. uitbreiding tot de mogelijkheden behoort en welke typen horeca in dat verband wenselijk en acceptabel worden geacht. Daarbij is er enerzijds aandacht voor de diversiteit en structuur van het horeca-aanbod en anderzijds voor de buurt en de omgeving en de mogelijke effecten die zij van (nieuwe) horecagelegenheden kunnen ondervinden.
Toetsing
Het plangebied van dit bestemmingsplan, valt deels binnen het Horecagebiedsplan Centrum (zuidzijde spoor) en deels binnen het Horecagebiedsplan Noord (noordzijde spoor).
In het Horecagebiedsplan voor het centrum, komt het gebied aan de orde onder de naam Couwenburgdriehoek, het gebied dat begrensd is door Pompenburg/Schiekade/spoorlijn. Het gebiedsplan zegt daarover dat het gebied de komende periode een transformatie zal ondergaan door de komst van een woontoren en dat er gezien het woon- en leefklimaat, nog uitbreiding met horeca mogelijk is met maximaal categorie 2.
Figuur 4.10. Mogelijkheden Couwenburgdriehoek o.b.v. Horecagebiedsplan Centrum
In het Horecagebiedsplan voor Noord, komt het gebied aan de orde onder de naam Station Hofplein. Daarover worden uitspraken gedaan over de horecagelegenheden in de Hofbogen onder het voormalige station én over de verdere ontwikkeling van het gebied. Aangezien de ontwikkeling van het gebied, op het moment dat dit Horecagebiedsplan werd opgesteld nog niet erg concreet was, is aangegeven dat in het volgende horecagebiedsplan een specifieke horeca-ontwikkeling kan worden opgenomen. Met de Nota van Uitgangspunten heeft de gemeente nu projectspecifieke kaders opgesteld waarin onder meer ruimte voor horeca wordt geboden, onder de voorwaarde dat met name vanuit het oogpunt van mogelijke geluidoverlast beoordeeld zal moeten worden welke vormen van horeca passend geacht worden in het gebied. In paragraaf 7.5 wordt hier nader op ingegaan op basis van onderzoek dat naar dit aspect is uitgevoerd. Op grond daarvan is een combinatie van dag- en avondhoreca mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten voor het project Pompenburg, nu het laatste Horecagebiedsplan nog geen uitspraken deed over horeca op de locatie van het plangebied.
4.3.8 Hotelbeleid Rotterdam
Met het hotelbeleid heeft de gemeente de koers uitgezet voor nieuwe hotelontwikkelingen. Waar Rotterdam voorheen vooral zakelijk gasten aantrok, heeft de stad de afgelopen jaren steeds meer toeristen mogen verwelkomen. Tot het moment dat we te maken kregen met Covid-19, was de verwachting dat de groei van het aantal gasten ononderbroken zou doorzetten en dat het benodigde aantal kamers richting 2028 tot ruim 10.000 kamer zou toenemen.
Tot nu toe verblijven gasten in Rotterdam vooral in hotels in de binnenstad. Het hotelbeleid volgt het centrale thema uit de gemeentelijke omgevingsvisie, namelijk ‘Goede groei’.
Net als in de Visie Toerisme (2020), het Horecabeleid en de Horecagebiedsplannen ligt daarom de nadruk op een goede balans tussen rust en reuring.
Om een gastvrije stad te blijven is een passend en over Rotterdam verspreid hotelaanbod met een sterke match tussen concept en locatie nodig. Anders gezegd: een gedifferentieerd aanbod zodat gasten een verblijf kunnen kiezen dat past bij het doel van hun bezoek. Bijkomend voordeel van die spreiding over de stad is dat hotels op die manier ook als versneller werken voor de ontwikkeling van specifieke wijken of gebieden. Zo dragen nieuwe hotels bij aan een goed vestigingsklimaat voor bedrijven in Rotterdam, alsook aan de lokale leefbaarheid en lokale economie.
Toetsing
De ontwikkeling van een hotel als onderdeel van het totaalprogramma van ontwikkellocatie Pompenburg is opgenomen in de Nota van Uitgangspunten. In het gebied wordt ruimte geboden aan een hotel vanaf 100 kamers in het 3 tot 5 sterrensegment. De ontwikkeling van Pompenburg maakt grotendeels onderdeel uit van het in het hotelbeleid gedefinieerde Central Business District (CBD). Binnen dat gebied is hotelontwikkeling gewenst.
Hoofdstuk 5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemers van een ruimtelijke plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Omgevingsplan;
- Omgevingsvisie.
Waterschapsbeleid Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027 'Samen ons gebied voorbereiden op veranderingen', Keur van het HHSK, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerprogramma bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap in Krimpenerwaard:
- het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
- het inzetten ter bevordering van de verkeersveiligheid en onderhoud van de rijbaan en bermen;
- het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;
- het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk.
Met het nieuwe waterbeheerprogramma staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Met het oog op de Omgevingswet zal het HHSK meer participatief te werk gaan. Het HHSK zal meer stappen zetten om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te voorkomen en de kansen te benutten.
De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, deze is in bijlage 3 toegevoegd. In het rapport is bepaald of het ontwerp negatieve effecten heeft op de waterhuishouding en zo ja, in welke mate er compenserende dan wel alternatieve maatregelen kunnen worden getroffen. Uit de watertoets is de volgende tabel opgesteld.
Tabel 5.1 Effecten op de waterhuishouding.
Op basis van de uitvoeringsregels van de Keur en het overleg met Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard gelden de volgende aandachtspunten bij het nader uitwerken van het ontwerp:
- Als uitgangspunt is ervoor gekozen om de nieuwe parkeergarage in deellocatie A te beschouwen als verhard oppervlak gezien de beperkte dikte van het grondpakket (tussen een 0,5 en 1,5 meter). Bij een nieuwe versie van het ontwerp dient dit onderdeel wederom beoordeeld te worden. Daarnaast dient dit aspect nader afgestemd te worden met het Hoogheemraadschap, op welke wijze moet worden omgegaan met de beperkte dikte van het grondpakket en aanleg van drainage.
- Voor het toekomstig plangebied is het noodzakelijk om watercompensatie toe te gaan passen. Minimaal 1.625 m2 dient te worden gecompenseerd op basis van een toename van het verhard oppervlak met 11.335 m2. Belangrijk hierin is dat afstemming plaatsvindt met het Hoogheemraadschap over de invulling, zodat dit onderdeel mee kan worden genomen in het ontwerp.
- Conform de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam is de minimale capaciteit van de hemelwaterberging 50 mm ten opzichte van het oppervlak van het nieuw aan te brengen bouwwerk en terreinverharding.
- Om het effect van de parkeerkelder op de grondwaterstanden nader te onderzoeken dient bij de verdere uitwerking van het ontwerp een geotechnisch advies te worden opgesteld. Hierin kunnen oplossingen worden aangedragen om de parkeerkelder zoveel mogelijk grondwaterneutraal aan te leggen.
- (Tijdelijke) grondwateronttrekkingen zijn vergunningsplichtig, evenals de infiltratie in de bodem en de (in)directe lozing op het oppervlaktewater. Deze vergunning dient te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap. Tevens dient rekening te worden gehouden met de grens van brak en zoet grondwater in verband met een voorzuivering die moet plaatsvinden alvorens kan worden geloosd.
- Voor het aanbrengen van leidingen met een hogere maximale bedrijfsdruk van 10 bar dient ten noorden van deelgebied A rekening gehouden te worden met een marge van (minimaal) 100 meter vanaf de beschermingszone van de waterkering. Wanneer de leiding binnen die 100 meter wordt gerealiseerd geldt een vergunningsplicht.
- Vanuit klimaatadaptatie ligt een wateroverlast en hittestress opgave. Het advies is om vergroening aan de zijkanten van de nieuwe gebouwen aan te brengen en/of de aanwezige dakbedekking te voorzien van een groen (sedum)dak. Groen zorgt voor meer schaduwwerking en verdamping om de hittestress aan te pakken. De mogelijke realisatie van een wadi kan worden gebruikt voor de compensatie opgave. Aandachtspunt hierbij is dat de grootte van de wadi nog moet worden bepaald. Tevens kan overwogen worden om het hemelwater dat valt op de daken op te vangen in de wadi en vervolgens te laten infiltreren in de bodem.
- Bij de ontwikkeling moet het regenwater en afvalwater gescheiden worden ingezameld en verwerkt. Het afvoeren van regenwater via een gemengd riool is niet gewenst.
Conclusie
De watergerelateerde uitgangspunten en randvoorwaarden worden in het kader van de vergunningaanvragen meegenomen bij de uitwerking van het ontwerp voor de gebouwen en het omliggende gebied. Daarmee heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de waterhuishoudkundige situatie en wordt op een passende manier rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering.
Hoofdstuk 6 Verkeer
Voor het aspect Verkeer zijn de relevante onderzoeken uitgevoerd door Movares. De volledige rapportage van Movares is terug te vinden in bijlage 4. In het centrumgebied spelen op dit moment verschillende ruimtelijke ontwikkelingen: Treehouse, Rise, Lumière, Schiekadeblok, ASR en Pompenburg. Ten noordoosten van Pompenburg wordt het Zomerhofkwartier herontwikkeld en in de toekomst vinden ook ontwikkelingen plaats bij Katshoek. Het gaat om ontwikkelingen waarvoor recent een ruimtelijke procedure is doorlopen of op dit moment een bestemmingsplan of andere ruimtelijke procedure wordt doorlopen of voorbereid. Door de korte afstand van de ontwikkelingen tot elkaar zijn een aantal milieuaspecten in samenhang met elkaar onderzocht, waaronder verkeer. Zo maken alle bovengenoemde projecten gebruik van een gezamenlijk verkeersmodel zodat de totale effecten op de verkeersstructuur goed inzichtelijk zijn. Dat wil zeggen: bij het onderzoek van Pompenburg wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van bovengenoemde projecten (behalve ASR). En bij de bovengenoemde projecten wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van Pompenburg.
Hieronder volgen eerst een algemene beschrijving van de verkeersstructuur in de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens komen de belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen uit het verkeersonderzoek aan de orde.
Verkeersstructuur
Bestaand
De verkeersstructuur voor het autoverkeer kenmerkt zich in de bestaande situatie door een aantal belangrijke verkeersaders langs de buitenrand van het plangebied en een lokale verkeersstructuur die tot diep in het plangebied reikt. In figuur 6.1 is deze structuur weergegeven.
Figuur 6.1 Huidige verkeersstructuur
Rondom het plangebied bevinden zich de stroomwegen Pompenburg (zuidzijde), Schiekade (oostzijde) en Heer Bokelweg (noordzijde) als belangrijke, doorgaande verkeersverbindingen. Binnen het plangebied bevinden zich de Couwenburg aan de zuidwestzijde van het spoor en de Raampoortstraat aan de noordwestzijde van het spoor, die via het spoortunneltje met elkaar in verbinding staan. Samen vormen zij een doorgaande verbinding door het plangebied heen.
Aan de oostzijde van het spoor bevinden de Katshoek en het Stroveer zich in elkaars verlengde. Aan het uiteinde van het Stroveer, wanneer men zich weer vrijwel naast het Pompenburg bevindt, bevinden zich de entrees van twee parkeergarages van het wooncomplex Helipoort.
Fietsers en voetgangers doorkruisen het gebied langs dezelfde verbindingen. Voetgangers beschikken daarnaast met de Luchtsingel over een extra verbinding over het spoor heen die de verschillende delen van het plangebied met elkaar verbindt.
Nieuw
Met de ontwikkeling van het plan Pompenburg wordt de verkeersstructuur gewijzigd. Het hoofddoel is om de drie afzonderlijke locaties ieder op de meest nabij gelegen stroomweg aan te sluiten en om binnen het plangebied juist een prettig en autoluw verblijfsgebied te creëren waar fietsers en voetgangers zich doorheen kunnen bewegen. Dit is weergegeven in figuur 6.2.
Figuur 6.2 Nieuwe verkeersstructuur
De voornaamste ingrepen om dit te bereiken zijn:
- het afsluiten van de Raampoortstraat en spoortunnel voor autoverkeer,
- het afsluiten van het Stroveer voor autoverkeer (ongeveer) ter hoogte van de Hofbogen;
- de aanleg van een nieuwe aansluiting vanaf het Pompenburg naar het blok Stroveer en tevens naar het bestaande wooncomplex Heliport;
- de aanleg van een nieuw, verhoogd maaiveld op de parkeergarage bij het blok Stroveer.
De eerste drie ingrepen zijn bedoeld om ieder van de drie ontwikkellocaties direct te koppelen aan de meest nabij gelegen stroomweg. In de nieuwe situatie geldt voor autoverkeer dat het blok Heer Bokelweg vanaf de Heer Bokelweg bereikt kan worden, dat het blok Couwenburg en het blok Pompenburg via het Couwenburg bereikt kan worden en dat het blok Stroveer via de nieuwe aansluiting vanaf het Pompenburg bereikt kan worden.
De genoemde ingrepen dragen daarnaast ook bij aan het realiseren van een prettig verblijfsgebied. Het afsluiten van de spoortunnel voor autoverkeer zorgt ervoor dat er een autoluwe verbinding ontstaat tussen beide zijden van het spoor en dat de verdere openbare inrichting zich kan richten op voetgangers, langzaam verkeer en een inrichting ten behoeve van de aangrenzende plintfuncties.
Het afsluiten van het Stroveer en de aanleg van een nieuw, verhoogd maaiveld in de plaats daarvan zorgen rondom het nieuwe blok Stroveer voor een verblijfsgebied dat vanuit het plangebied aansluit op het hoger gelegen Pompenburg met verbindingen voor voetgangers en fietsers.
Voor calamiteitenverkeer blijft er wel een verbinding om vanuit noordelijke richting, langs het Heliport-complex tot aan het Pompenburg te komen.
Naast de ingrepen binnen het plangebied, wordt ook de herinrichting van het Hofplein voorbereid. Dit staat los van het project Pompenburg, maar is wel een project om op verkeerskundig vlak rekening mee te houden. Met de herinrichting wordt het aantal rijbanen afgewaardeerd, waardoor meer ruimte ontstaat om het middengebied van het Hofplein een groen verblijfsgebied te maken. In het verkeersonderzoek is reeds rekening gehouden met deze nieuwe inrichting van het Hofplein.
Verkeersgeneratie
Het bestemmingsplan biedt enige flexibiliteit waar het gaat om de programmatische uitwerking. In het verkeersonderzoek is bekeken welke functies de maximale verkeerstoename op de ontsluitende wegen genereert. Een invulling van de plinten met horeca en winkels genereert bijvoorbeeld meer verkeer dan een invulling met maatschappelijke voorzieningen. Per deelgebied is op basis van kentallen de maximale verkeersgeneratie bepaald. Voor het woningbouwprogramma is overigens wel rekening gehouden met een reële verdeling van woningen over de verschillende prijsklassen. Zo is in de Nota van Uitgangspunten vastgelegd dat 50% van de woningen in de segmenten sociaal en middelduur worden aangeboden. Het is om die reden niet realistisch om in het verkeersonderzoek van uitsluitend duurdere woningen uit te gaan, die volgens de kentallen meer verkeer genereren.
De maximale verkeersgeneratie voor alle deelgebieden samen betreft 2.288 motorvoertuigen (mvt) op een gemiddelde werkdag. Daarbij is voor het woningbouwprogramma een reële
Verkeersafwikkeling
Om de verkeerseffecten van Pompenburg inzichtelijk te maken, is een dynamisch verkeersmodel gebouwd. Met het dynamisch verkeersmodel is het mogelijk om de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau inzichtelijk te maken. Met scenario's zijn in het verkeersonderzoek ook de mogelijke gevolgen van infrastructurele aanpassingen in de omgeving in beeld gebracht, waaronder de plannen ter plaatse van het Hofplein. Ook de verkeersgeneratie door andere ruimtelijke plannen in de omgeving (Lumiere, Rise en Schiekadeblok, zie ook de inleiding van dit hoofdstuk) is onderdeel van het verkeersmodel dat ten grondslag ligt aan het onderzoek in bijlage 4. Uit het onderzoek blijk het volgende:
- De ontwikkeling Pompenburg heeft - uitgaande van het maximale programma - een theoretisch overschot van 22 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm van gemeente Rotterdam.
- De ontwikkeling Pompenburg genereert 2.282 motorvoertuigen per etmaal. In een worst-case scenario (hotel ipv kantoor en op basis van het trendscenario i.p.v. mobiliteitstransitie-scenario).
- In beide situaties (met en zonder plan) is de kruispuntafwikkeling in orde voor de kruispunten Schiekade / Heer Bokelweg en Pompenburg / Goudseveer / Stroveer.
- Met de komst van Pompenburg neemt de verkeersdruk op Hofplein toe. Naast Coolsingel (wachtrijen tot voorbij Doelwater) kent nu ook Weena wachtrijen (tot aan Delftse Poort). Als gevolg van het afsluiten van Raampoortstraat moet al het gemotoriseerd verkeer bestemmingsverkeer gebruik maken van Hofplein. Er is hier dus sprake van een cumulatief effect (lichte toename verkeer door het plan Pompenburg en het afsluiten van de Raampoortstraat) omtrent de verkeersdruk in het studiegebied.
- De ontwikkelingen binnen het plan veroorzaken een afname van de netwerkprestatie van het studiegebied. De gemiddelde verliestijd per personenauto neemt toe van 95 seconden naar 128 seconden in de situatie 2030 met plan (+34%). Deze toename is vooral toe te schrijven aan het afsluiten van de Raampoortstraat. Opgemerkt wordt dat de gemeente Rotterdam overweegt de Raampoortstraat ook af te sluiten zonder dat het plan Pompenburg wordt gerealiseerd. Dit om sluipverkeer - na realisatie van de herinrichting van het Hofplein - tussen de wegen Heer Bokelweg en Pompenburg te voorkomen. De toenames ten opzichte van de situatie met plan zullen in dit geval een stuk kleiner zijn dan in deze rapportage berekend.
- De geconstateerde wachtrijen in de situatie 2030 met plan zijn overeenkomstig met de bevindingen uit de Verkeersstudie Hofplein (RHDHV, 25-03-2021). Daaruit blijkt dat de impact van extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van Pompenburg beperkt is op de wachtrijlengtes.
- Het verkeer richting Hofplein blijft doorstromen (zowel in de situatie 2030 zonder én met plan), al is dat met aangepaste snelheid.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal plangebiedoverstijgend (rekening houdend met de resultaten van de onderzoeken die zijn en worden uitgevoerd voor de verschillende ontwikkelingen in de omgeving) worden uitgewerkt op welke wijze kan worden gekomen tot een zo optimaal en robuust mogelijke ontsluitingsstructuur.
Parkeren
In de verkeersstudie is verkennend inzicht gegeven in het benodigde aantal parkeerplaatsen en de mate waarop daarin wordt voorzien. Uit de parkeerbalans blijk dat de ontwikkeling Pompenburg een theoretisch overschot van ca. 60 parkeerplaatsen heeft. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm van gemeente Rotterdam. Definitieve toetsing vindt plaats in het kader van de benodigde omgevingsvergunning. Dit is geborgd in artikel 16.1 van de planregels.
Hoofdstuk 7 Milieu
7.1 Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt. Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan waar het gaat om het programma nog enige mate van flexibiliteit biedt voor de verdere uitwerking van de plannen. Waar relevant is in de milieuonderzoeken bekeken welke programmatische uitwerking worstcase is voor de toetsing aan de geldende kaders. Daarbij gaat het met name om de verkeersgeneratie, de parkeerbehoefte en de personendichtheden (invloed groepsrisico transport gevaarlijke stoffen). In de verschillende onderzoeken is een overzicht opgenomen van de programmatische uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de berekeningen.
Samenhang milieuonderzoeken andere ontwikkelingen
In het centrumgebied spelen op dit moment verschillende ruimtelijke ontwikkelingen: Treehouse, Rise, Lumière, Schiekadeblok, ASR en Pompenburg. Ten noordoosten van Pompenburg wordt het Zomerhofkwartier herontwikkeld en in de toekomst vinden ook ontwikkelingen plaats bij Katshoek. Het gaat om ontwikkelingen waarvoor recent een ruimtelijke procedure is doorlopen of op dit moment een bestemmingsplan of andere ruimtelijke procedure wordt doorlopen of voorbereid. Door de korte afstand van de ontwikkelingen tot elkaar zijn een aantal milieuaspecten in samenhang met elkaar onderzocht. Zo maken alle bovengenoemde projecten (behalve ASR) gebruik van een gezamenlijk verkeersmodel zodat de totale effecten op de verkeersstructuur goed inzichtelijk zijn. Het verkeersmodel is ook de grondslag voor de onderzoeken naar wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit. Die aspecten zijn dus ook in samenhang onderzocht. Bij het onderzoek naar externe veiligheid is gebruik gemaakt van populatiegegevens waar alle genoemde ontwikkelingen in zitten. Voor het aspect bezonning is rekening gehouden met Treehouse en Schiekadeblok. Het onderzoeken van milieuaspecten in samenhang wil zeggen dat bij de onderzoeken van Pompenburg rekening wordt rekening met de ontwikkeling van bovengenoemde projecten. En bij de bovengenoemde projecten wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van Pompenburg.
7.2 Milieueffectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Onderzoek
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde mogelijkheden moeten worden gezien als een stedelijke ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Omdat de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden is een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitgevoerd. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 23.
Het college heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit is opgenomen in bijlage 26. De strekking van dit besluit is dat er, gezien de resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, vanwege het bestemmingsplan Pompenburg geen grote negatieve effecten op het milieu worden verwacht. Daarom heeft het college besloten dat er voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure wordt doorlopen.
7.3 Schaduwwerking
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van schaduwwerking. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect bezonning c.q. schaduwwerking te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft. Gelet op de bouwhoogte en verdichting bij dit bestemmingsplan, wordt nader ingegaan op dit aspect.
Voor de bezonning van de openbare ruimte is de Rotterdam de Hoogbouwvisie 2019 van toepassing. Voor de bezonning van de bestaande woningen in de omgeving is het Afwegingskader Bezonning van toepassing.
Hoogbouwvisie 2019
In de Hoogbouwvisie zijn er zogenaamde 'sunspots' en representatieve ruimtes aangewezen. Dit zijn openbare ruimten met een dusdanige functie voor haar omgeving, dat voor ieder van deze locaties is bepaald of een afname in bezonning is toegestaan, binnen welke tijden en met welke duur. Indien geen sprake is van sunspots of representatieve ruimtes, dient uitgegaan te worden van de 'basiskwaliteit' waarvoor de Hoogbouwvisie een afname met maximaal 2 uur aan bezonning acceptabel acht.
Afwegingskader bezonning
De gemeente Rotterdam heeft in juni 2021 het afwegingskader bezonning vastgesteld. Het afwegingskader komt voort uit een veel gebruikte richtlijn, de lichte TNO-norm. De toetsingsdag is gelijk getrokken aan de ongunstigste datum van periode uit de hoogbouwvisie, 21 september. Het afwegingskader biedt naast een kwantitatieve beoordeling de ruimte om de gevolgen van de afname van de bezonning af te zetten tegen het belang van de nieuwbouw.
In het afwegingskader staan de voorwaarden voor de toetsing van de bezonning van bestaande woningen:
- Een toetsing is nodig als geplande bebouwing (binnen bepaalde voorwaarden) 50% hoger is dan de gemiddelde omgevingshoogte.
- Bestaande woningen worden getoetst tot een afstand van 3 maal de hoogte van de nieuwbouw, met een maximum van 500 meter.
- De meethoogte is 0,75 meter in het midden de gevel met ramen van de onderste woonlaag.
- De opgetelde bezonning van de verschillende gevels van de woning wordt beoordeeld.
- De bezonning wordt gemeten op 21 september van zonsopgang tot zonsondergang.
- Bij een bezonning van minimaal 2 uren voldoet de bezonning.
- Een afname van de bezonning ten opzichte van de bestaande situatie van minder dan 15% voldoet ook.
- Als de bezonning niet voldoet wordt er door de gemeente een afweging gemaakt of de voordelen van het nieuwbouwplan opwegen tegen de afname van de bezonning van de bestaande woningen. Hierbij gaat het over een 'proportionele afweging', een 'verdichtingsafweging' en een 'typologische afweging'.
7.3.1 Plangebied
In verband met de bouwhoogte van de geplande bebouwing binnen plangebied Pompenburg is een bezonningsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5.
Het model en de cumulatieve waarde
In het onderzoek is alle planologisch mogelijk gemaakte hoogbouw meegenomen, waaronder ook het plan Schiekadeblok dat recent is vastgesteld.
Voor de torens in Pompenburg is de zone waarin balkons zouden kunnen komen, opgenomen in de volumes zoals aangeleverd aan Ingenieursbureau Peutz.
Conclusie Onderzoek
Hoogbouwvisie Rotterdam
Uit de Hoogbouwvisie Rotterdam komen geen sunspots naar voren in de omgeving van het plangebied.
Met het Hofplein is er wel een 'representatieve ruimte' in de buurt van het plangebied aanwezig. Hieraan zijn voorwaarden verbonden tussen 9-18 uur op de meetdata 21 juni en 21 september. De conclusie is dat het plan geen schaduw werpt op het Hofplein binnen de aangegeven tijden. Het plan voldoet.
In de overige straten rondom de geplande hoogbouw geldt het criterium 'basiskwaliteit'. Hier mag gemiddeld niet meer dan 2 uur extra schaduw vallen op 21 juni en 21 september. De geplande hoogbouw voldoet aan de gestelde norm.
De schaduwwerking van de geplande hoogbouw in plangebied Pompenburg voldoet hiermee aan de eisen zoals beschreven in de hoogbouwvisie Rotterdam 2019.
Afwegingskader bezonning
Volgens de methode zoals beschreven in het vastgestelde Afwegingskader Bezonning, is in een straal van driemaal de hoogte van de beoogde ontwikkeling het effect van de bezonning onderzocht. Binnen deze straal zijn 590 woningen getoetst. Voor de afweging geldt specifiek alleen de getoetste onderste woonlaag, de bovengelegen woningen tellen niet mee voor de afweging, omdat het een representatieve steekproef betreft. Dit is conform het Afwegingskader bezonning. Bij aanwezige woningen zijn meetpunten aan het 3D-model toegevoegd. Bij eenzijdig georiënteerde woningen is één meetpunt geplaatst. Bij woningen met meerdere gevels met ramen zijn twee meetpunten geplaatst.
Hieruit kwam naar voren dat er voor 17 getoetste woningen in de situatie na toevoeging van de torens in Pompenburg niet meer dan twee uur zon op de gevel valt en de afname van bezonning in die gevallen meer dan 15% bedraagt. Daarmee moet er een afweging worden gemaakt op grond van proportionaliteit, verdichtingsopgave en typologie.
Het betreft:
- Vijf woningen gelegen aan de Schiekade. De bezonning is nu al beperkt door een ligging op het noordoosten. Ten gevolge van de geplande hoogbouw zal in de ochtend tot maximaal 1 uur en 30 minuten extra schaduw bij deze woningen optreden. Dit resulteert erin dat er minder dan twee uur zon op de gevel valt. De duur van directe zoninval na realisatie van het plan loopt bij deze woningen uiteen van 40 minuten tot 1 uur en 15 minuten.
Figuur 7.3.1 Bepalende meetpunten woningen Schiekade
- Negen van de woningen zijn gelegen in de wijk Heliport. Bij drie woningen aan het Stroveer is sprake van een urenlange extra schaduw ten gevolge van de geplande bebouwing. Bij de andere woningen is er een kortere toevoeging van schaduwduur maar is de bezonningsduur op voorhand beperkt door de compacte opbouw van de wijk. Dit resulteert erin dat er minder dan twee uur zon op de gevels valt. De duur van directe zoninval na realisatie van het plan loopt bij deze woningen uiteen van 0 minuten tot 1 uur en 45 minuten.
Figuur 7.3.2 Bepalende meetpunten woningen Heliport
- Voor drie woningen aan de Pompenburg 180-392 is vastgesteld dat er geen twee uur zon op de gevels valt. Dit is met name het gevolg van de ongunstige oriëntatie van de woningen met een gevel op het noord-noordwesten. De toename van schaduwduur van de hoogbouw van Pompenburg is 15 tot 20 minuten. Dit resulteert erin dat er minder dan twee uur zon op de gevels valt. De duur van directe zoninval na realisatie van het plan loopt bij deze woningen uiteen van 1 uur tot 1 uur en 5 minuten.
Figuur 7.3.3 Bepalende meetpunten woningen Pompenburg 180-392
Afweging
Proportionele afweging
In het gebied zijn 590 woningen onderzocht waarvan 17 getoetste woningen niet voldoen aan de criteria uit het afwegingskaders. 2,9% van het aantal onderzochte woningen voldoet niet aan het Afwegingskader Bezonning. In Pompenburg worden 800-1100 woningen gerealiseerd waarvan 50% betaalbaar (Sociaal en midden huur / koop).
Verdichtingsafweging
Het gebied is onderdeel van de hoogbouwzone. Hier zet de gemeente in op verdichting. Dit wordt ook omschreven in de Omgevingsvisie Rotterdam, waar Pompenburg wordt aangemerkt als verdichtingslocatie. 50.000 nieuwe woningen zijn nodig tot 2040. In het coalitieakkoord staat dat de komende 4 jaar 3.500-4.000 woningen per jaar gebouwd moeten worden. De woningen in Pompenburg bevinden zich op loopafstand van het Centraal Station en metrohalte Stadhuis, een duurzame plek dus om verdichting toe te staan. Door het bouwen in torens in plaats van dichte laagbouw kan ook groen behouden blijven en kwalitatief verbeteren; bijvoorbeeld park Stroveer. Als dezelfde dichtheid in middelhoogbouw gebouwd zou zijn, zouden veel meer woningen in de omgeving er last van hebben. De aangrenzende woningen hebben ook profijt van de ontwikkeling. De buitenruimte wordt opnieuw ingericht, het gebied wordt sociaal veiliger en er komen aantrekkelijke voorzieningen bij.
Typologische afweging
De verdichting vindt plaats in de hoogbouwzone aan de rand van de binnenstad. Het is een logische plek om te bouwen in hoge dichtheden. Met de gebiedsontwikkeling Pompenburg wordt het rommelige gebied zoals dat is ontstaan na de 2e wereldoorlog weer een volwaardig onderdeel van de stad.
7.3.2 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de bezonning van 17 getoetste woningen ten gevolge van de toegevoegde schaduw door de beoogde ontwikkeling niet voldoet aan de criteria. Zowel proportioneel als kwalitatief zijn de voordelen van de ontwikkeling Pompenburg echter groter dan de 17 getoetste woningen die er op achteruit gaan.
Het effect op de bezonning van de openbare ruimte in de omgeving, voldoet aan de bepalingen uit de Hoogbouwvisie.
7.4 Windhinder
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Het doel van het onderzoek is om een indicatie te krijgen van het te verwachten windklimaat. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in windhinder en windgevaar. Bij overschrijding van een bepaalde windsnelheid en afhankelijk van de activiteit (doorlopen, slenteren of langdurige zitten) wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van goed, matig of slecht windklimaat. Van windgevaar is sprake indien zodanig hoge windsnelheden ontstaan dat mensen daarvan ernstige problemen ondervinden tijden het lopen. Voor het beoordelen ervan worden de gradaties gevaarlijk, beperkt risico en geen gevaar/voldoet gebruikt, zoals opgenomen in de hoogbouwvisie.
NEN 8100:2006 geeft een indeling voor windhinder naar kwaliteitsklassen. Deze indeling is terug te vinden in tabel 7.4.1. Aan de hand van de kans op overschrijding van de grenswaarde voor windhinder wordt bepaald in welke klasse een locatie valt. Afhankelijk van het gebruiksdoel van de locatie wordt een bepaalde klasse gekarakteriseerd als goed, matig of slecht.
Tabel 7.4.2 toont de indeling en kwalificatie voor de kans op windgevaar op vergelijkbare wijze als voor windhinder wordt gedaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor activiteiten 'Slenteren' en 'Langdurig zitten' zelfs een beperkt risico al onacceptabel is. Voor deze activiteiten geldt dat enkel p=0.05 acceptabel is. Een gevaarlijk windklimaat moet te allen tijde worden vermeden. Toetsing vindt plaats op een hoogte van 1,75 m boven het grondoppervlak.
Tabel 7.4.1 Criteria voor de beoordeling van het lokale windklimaat voor windhinder
Tabel 7.4.2 Criteria voor de beoordeling van het lokale windklimaat voor windgevaar
7.4.1 Plangebied
Het inpassen van de nieuwbouw zal leiden tot een wijziging van het lokale windklimaat. Dit kan zorgen voor een situatie die als onprettig of gevaarlijk wordt ervaren. Het is dan ook noodzakelijk het windklimaat inzichtelijk te maken, zodat mogelijke knelpunten kunnen worden aangepakt.
Het windklimaat is inzichtelijk gemaakt met behulp van berekeningen op basis van Computational Fluid Dynamics (CFD). In deze studie is gebruik gemaakt van de normstelling omtrent windhinder en windgevaar, de Nederlandse norm NEN 8100:2006 'windhinder en windgevaar in de gebouwomgeving'.
De resultaten laten het volgende zien:
- De windcondities rond de nieuwbouw kunnen als overwegend luw omschreven worden en kenmerken zich door windklassen A en B en enkele zones waar klasse C en D heersen.
- Rondom Blok 1 (Heer Bokelweg) heersen voornamelijk luwe windcondities die zich kenmerken door klassen A en B. Op de Heer Bokelweg zijn twee zones te zien waar klasse C heerst. Verder is er nabij de zuidwestelijke hoek van het blok een zone te zien waar klasse C heerst en tevens een kleine zone met windcondities die zich kenmerken door klasse D. De condities in het D-klasse gebied zijn enkel geschikt om doorheen te lopen. Maatregelen die uit het rapport volgen zoals een setback of de insnoering van de hoek, zijn meegenomen in dit bestemmingsplan om het windklimaat te verbeteren. Daarnaast wordt ter plaatse van het goed bezonde terras aan de zuidoostelijke hoek van dit blok (hoek Raampoortstraat/spoor) een luifel mogelijk gemaakt om de verblijfskwaliteit te optimaliseren.
Figuur 7.4.1 Beoordeling jaargemiddelde voor activiteit doorlopen
Figuur 7.4.2 Beoordeling jaargemiddelde resultaat voor activiteit slenteren
Figuur 7.4.3 Beoordeling situatie met bladdragende vegetatie voor activiteit langdurig zitten
- Rond Blok 2 (Cauwenburg) heersen windluwe condities die zich enkel kenmerken door windklasse A en B. Deze condities zijn geschikt voor alle voetgangersactiviteiten;
- Blok 3 (Pompenburg) kent overwegend luwe windcondities die zich karakteriseren door windklasse A en B. Om de zuidelijke en westelijke hoeken zijn zones te zien waar windrijkere condities gelden die zich kenmerken door klasse C. Men kan hier comfortabel doorheen lopen en slenteren;
- In de omgeving van Blok 4 (Stroveer) heersen enkel windluwe condities die zich kenmerken door windklasse A en B en daarmee geschikt zijn voor alle activiteiten.
- In het plangebied geldt geen risico op windgevaar in de openbare buitenruimte.
7.4.2 Conclusie
De windcondities in het plangebied zijn overwegend luw en daarmee geschikt voor de meeste voetgangersactiviteiten. Enkel indien men voorziet dat voetgangers zullen gaan slenteren en/of langdurig zullen gaan zitten in het eerdergenoemde D-klasse gebied worden maatregelen aangeraden. Met het onderzoek is aangetoond dat de ontwikkelmogelijkheden uit dit bestemmingsplan uitvoerbaar zijn op het gebied van windhinder. De defintieve vormgeving van de bouwplannen kan verder van effect zijn op de uiteindelijke windhindersituatie. Om die reden is in de regels van dit bestemmingsplan een artikel opgenomen, waarin bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen een op het bouwplan toegespitst windhinderonderzoek wordt gevraagd. Naar aanleiding hiervan kan het bevoegd gezag - indien nodig - nadere eisen stellen aan het bouwplan om de windhinder en het windgevaar als gevolg van het bouwplan te beperkten. Deze bepaling is opgenomen voor bouwplannen voor gebouwen van 30 m of hoger.
7.5 Milieuzonering
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
7.5.1 Plangebied
In de beoogde situatie worden woningen, commerciële functies, kantoren en een culturele functie gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies en milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied is gelegen in het centrum van Rotterdam waarbij er sprake is van een hoge mate van functiemenging. Tevens is het plangebied deels gelegen aan de belangrijke ontsluitingswegen Pompenburg en Heer Bokelweg. De omgeving van het plangebied kan daardoor worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
Nieuwe milieugevoelige functies
Met het plan worden woningen mogelijk gemaakt, wat een milieugevoelige functie betreft. Dit houdt in dat hiervoor onderzoek nodig is naar bedrijven in de omgeving van het plangebied en de mogelijke hinder die zij kunnen opleveren voor de beoogde woningen. Andersom geldt dat de nieuwe woningen ook belemmeringen voor omliggende bedrijven met zich mee kunnen brengen wanneer de onderlinge afstand te klein is.
Uit een inventarisatie van bestaande functies in de omgeving van het plangebied, is gebleken dat zich daar uitsluitend functies uit milieucategorie 1 en 2 bevinden. In tabel 7.5.1 is een overzicht opgenomen van de omliggende bedrijven met daarbij het bedrijf, de milieucategorie waaronder het valt met bijbehorende richtafstand, de afstand tot het plangebied en of er voldaan wordt aan de richtafstand. Hierbij zijn de bestaande horecafuncties niet meegenomen, aangezien daar een separaat onderzoek naar is gedaan dat later in deze paragraaf aan de orde komt. Voor de overige functies geldt dat zij met de milieucategorieën 1 en 2 en met toepassing van het gebiedstype 'gemengd gebied', een richtafstand kennen van respectievelijk 0 m en 10 m. De bestemmingsvlakken uit dit bestemmingsplan waarmee de nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt, bevinden zich allen op ruimere afstand, wat inhoudt dat aan de betreffende richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Op grotere afstand bevindt zich het spooremplacement ter hoogte van Rotterdam Centraal. Dit emplacement valt in milieucategorie 4.2 met een richtafstand van 100 meter in gemengd gebied. De afstand tot het plangebied is circa 90 meter. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand. Het maatgevende aspect betreft geluid. Het emplacement en de doorgaande treinen op het spoor worden beschouwd als twee afzonderlijke geluidbronnen. Voor het emplacement het railverkeerslawaai is geluidsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14. Ook is de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht. In paragraaf 7.10.3 wordt nader ingegaan op het emplacement. Voor de aspecten stof, geur en gevaar wordt er voldaan aan de richtafstand.
Tabel 7.5.1 Overzicht omliggende bedrijven
Bedrijf | Adres | Milieucategorie | Richtafstand in gemengd gebied | Afstand tot het plangebied | Wordt er voldaan aan de richtafstand |
Getir Netherlands B.V. | Couwenburg 58 | 2 | 10 | 15 | Ja |
Kantoor Hofpoort | Hofplein 20 | 2 | 10 | 15 | Ja |
Mondzorg-centrum Rotterdam | Heer Bokelweg 216 | 1 | 0 | 62 | Ja |
Nederlandse Kappersacademie | Haagseveer 1 | 1 | 0 | 70 | Ja |
Nico Adriaans Stichting (NAS) | Couwenburg 69 | 1 | 0 | 39 | ja |
Parking Hofplein | Hofplein 20 | 2 | 10 | 16 | Ja |
Pike Delivery BV | Pompenburg 642 | 2 | 10 | 59 | Ja |
Shell station Hofplein | Schiekade 988 | 2 | 10 | 40 | Ja |
USA4Nails | Pompenburg 640 | 1 | 0 | 84 | Ja |
Nieuwe milieuhinderlijke functies (excl. horeca)
Met het plan worden naast milieugevoelige functies (wonen), ook functies mogelijk gemaakt die hinder kunnen veroorzaken. Ook hier is beoordeeld in hoeverre de afstand tot omliggende functies hinder en belemmeringen met zich mee kan brengen. Met de beoogde ontwikkeling worden naast het wonen ook kantoren, horeca, detailhandel, een filmhuis en een hotel mogelijk gemaakt.
Voor de horecafuncties is een separaat onderzoek uitgevoerd, dat verder in deze paragraaf aan de orde komt. Voor de overige milieuhinderlijke functies die met dit plan mogelijk worden gemaakt, geldt dat de functies kantoren, detailhandel en hotel volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 vallen met binnen 'gemengd gebied' een richtafstand van 0 m. Dat geldt ook voor de meeste maatschappelijke voorzieningen. Deze functies kunnen zodoende direct naast of onder milieugevoelige functies gerealiseerd zonder dat sprake is van onaanvaardbare milieuhinder. Een aandachtspunt voor de verdere uitwerking van de plannen vormt de geluidbelasting door het laden en lossen, met name wanneer dit buiten de dagperiode plaatsvindt. Bij de uitwerking van het ontwerp dient kritisch te worden gekeken naar de locaties voor laden een lossen, de routering van het verkeer (geluidsignalen achteruitrijdende vrachtwagens zo veel mogelijk voorkomen) en de situering ten opzichte van naast of bovengelegen woningen. Daarbij wordt opgemerkt dat om aan de vereiste binnenwaarden te voldoen in veel gevallen de geluidwering van de gevels van de beoogde woningen groot zal moeten zijn (vanwege de geluidbelasting door het spoor en de omliggende wegen). Hierdoor zal een verhoogde geluidbelasting door het laden en lossen niet snel leiden tot onaanvaardbare hindersituaties.
Op de locatie aan de Heer Bokelweg wordt een filmhuis mogelijk gemaakt. Deze functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Hierbij is het aspect geluid maatgevend. Binnen die afstand van 10 m bevinden zich geen bestaande woningen. Wel worden op deze ontwikkellocatie nieuwe woningen mogelijk gemaakt waarbij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om woningen direct naast of boven het filmhuis te realiseren. Met een zorgvuldige inpassing van de nieuwe functies en voldoende geluidwering kunnen een eventueel filmhuis en woningen op korte afstand van elkaar worden gerealiseerd zonder dat onaanvaardbare hindersituaties ontstaan.
Horeca
Om de mogelijke hinder van en de eventuele belemmeringen voor de horeca in het gebied te beoordelen, is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft betrekking op zowel de bestaande horeca nabij het plangebied als de nieuwe horeca die met dit plan mogelijk wordt gemaakt, zie bijlage 15. Geluid is voor de horecabedrijven het maatgevende omgevingsaspect. Voor een deel van de geluidbronnen zijn in het Activiteitenbesluit geluidnormen opgenomen waaraan dient te worden voldaan (of waarvoor eventueel met maatwerkvoorschriften onder voorwaarden een hogere geluidbelasting kan worden toegestaan). Een deel van de geluidbronnen valt buiten de toetsing aan het Activiteitenbesluit, maar dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden betrokken in de akoestische afwegingen.
Er is in dit kader eerst een vooronderzoek uitgevoerd, wat opgenomen is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat zich in de omgeving van de beoogde ontwikkeling 7 horecabedrijven bevinden: Jack, Bird Jazz Podium, Garden of Bird, Endless Sunday, Café Roosje, FG Restaurant en FG Food Labs. In het vooronderzoek is bepaald of deze horecabedrijven na de bouw van de geplande woongebouwen nog voldoen aan het Activiteitenbesluit, of dat er nader akoestisch onderzoek nodig is om dat te kunnen bepalen. Daarbij zijn de volgende onderdelen meegenomen:
- Muziekgeluid
- Geluid van technische installaties
- Stemgeluid van overdekte of verwarmde terrassen (bij geen van de terrassen aan de orde)
- Verkeersbewegingen op eigen terrein (komen en gaan van bezoekers)
Laden en lossen valt ook onder het Activiteitenbesluit, maar is bij de meeste horecabedrijven niet relevant. Bij deze 7 horecabedrijven is uitgegaan van laden en lossen in de dagperiode. In de dagperiode geldt geen geluidnorm voor piekgeluiden ten gevolge van laden en lossen. Het gemiddeld geluidniveau ten gevolge van laden en lossen wordt in het onderzoek beschouwd als akoestisch niet relevant. In de avond- en nachtperiode moet geluid van laden en lossen voldoen aan de geluidnorm voor piekgeluiden. De woningen in de nieuwbouw zijn daarvoor maatgevend, omdat die het dichtst bij de locatie voor het laden en lossen aanwezig zijn. Vanwege de strenge normen in de avond- en nachtperiode en de korte afstand tot de woningen is laden en lossen in de avond- en nachtperiode waarschijnlijk niet mogelijk
Het geluid dat samenhangt met het gebruik van de terrassen is geen onderdeel van de toetsing aan het Activiteitenbesluit, maar wordt wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit het onderzoek blijkt dat bij alle horecabedrijven het terras uitgebreider onderzocht moet worden. Uit het vooronderzoek blijkt verder dat bij Bird is meer gedetailleerd onderzoek nodig is, omdat daar de uitstraling van muziekgeluid beoordeeld moet worden met een rekenmodel op basis van geluidmetingen.
Het vervolgonderzoek naar geluid is opgenomen in bijlage 15. Uit het onderzoek volgen drie knelpunten:Bird, muziekgeluid (toetsing Activiteitenbesluit): tot 61 dB(A) in de nacht (71 dB(A) etmaalwaarde, overschrijding tot 21 dB)
- Bird, stemgeluid van komen en gaan van bezoekers (toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening):
o Gemiddeld geluid: 49 dB(A) in de nacht (59 dB(A) etmaalwaarde, overschrijding van verhoogde richtwaarde 4 dB)
o Piekgeluid: 70 dB(A) in de nacht (overschrijding van verhoogde richtwaarden van 5 dB)
- Stemgeluid van geplande terrassen op geplande woningen (toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening) :
o Gemiddeld geluid: 60 dB(A) in de avond (65 dB(A) etmaalwaarde, overschrijding van verhoogde richtwaarde 10 dB)
o Piekgeluid: 73 dB(A) in de avond en 67 dB(A) in de nacht (overschrijdingen van verhoogde richtwaarden van respectievelijk 3 en 2 dB)
Bij Bird en/of de nieuwe woningen zijn maatregelen nodig, al dan niet in combinatie met een maatwerkvoorschrift. Er zijn verschillende varianten die in de volgende fase (voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan) nader uitgewerkt worden met alle betrokken partijen. Hierover hebben reeds gesprekken plaatsgevonden. In artikel 5.3.3 van de planregels zijn voorwaarden opgenomen die inhouden dat de nieuwe woningen alleen gebouwd mogen worden indien er maatregelen getroffen zijn. De overschrijdingen als gevolg van het stemgeluid van het komen en gaan van de bezoekers van Bird en de nieuwe terrassen kunnen opgelost worden met extra gevelisolatie. Wanneer een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gerealiseerd wordt kan gemotiveerd afgeweken worden van de richtwaarden. Dit geldt ook voor de overschrijdingen van de piekwaarden. Ook een oplossing voor het stemgeluid wordt in de volgende fase uitgewerkt.
De overige onderzochte horecabedrijven leveren geen knelpunten op bij de nieuwe woningen.
7.5.2 Conclusie
De beoogde woningbouwontwikkeling leidt in algemene zin niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijven. Uitzondering vormt de geluidbelasting door Bird. Hier zijn maatregelen noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de geldende normen. Deze maatregelen worden in de volgende fase (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) nader geconcretiseerd. In artikel 5.3.3 van de planregels zijn voorwaarden opgenomen die inhouden dat de nieuwe woningen alleen gebouwd mogen worden indien er maatregelen getroffen zijn.
De nieuwe functies binnen het plangebied hebben een beperkte milieubelasting en zijn op korte afstand van bestaande en nieuwe woningen inpasbaar zonder dat hindersituaties optreden. Uitzondering vormt de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen door terrassen van eventuele horecavestigingen binnen het plangebied. Ook op dat punt zijn mogelijk maatregelen nodig, aan de terrassen of de woningen, om hindersituaties te voorkomen. Deze maatregelen worden in de volgende fase (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) nader geconcretiseerd.
7.6 Geur
7.6.1 Plangebied
Op de website van DCMR wordt op basis van de vergunde activiteiten in het Rijnmond gebied indicatief inzicht gegeven in de cumulatieve geurbelasting.
Figuur 7.6.1 Uitsnede geurkaart met het plangebied rood omcirkeld
Uit deze informatie (zie uitsnede figuur 7.6.1) blijkt dat binnen het plangebied de geurbelasting tussen de lager dan 0,5 odour units is gelegen. Onder de 0,5 odour units is geen sprake van geurhinder en boven de 5,0 odour units is sprake van ernstige geurhinder. Binnen het plangebied is er geen kans op geurwaarneming door industriële activiteiten en is enige hinder uitgesloten. Er is geen sprake van een onaanvaardbare geurhindersituatie die een belemmering oplevert voor de beoogde herontwikkeling.
7.6.2 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
7.7 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
- er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
- er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
- het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
- de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke (> 10.000 mvt/etmaal) binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
7.7.1 Plangebied
Er is een onderzoek opgesteld naar de luchtkwaliteit ter hoogte van Pompenburg, zie bijlage 8. Voor het onderzoek Gebiedsontwikkeling Pompenburg is het studiegebied gebaseerd op de verandering van verkeersintensiteiten die door het project worden veroorzaakt op wegen in het gebied. De volgende uitgangspunten zijn hierbij gebruikt:
- Alle wegen die opgenomen zijn in het geleverde verkeersmodel maken deel uit van het onderzoeksgebied;
- Alle nieuwe of aan te passen doorgaande wegen maken deel uit van het onderzoeksgebied;
- Om deze geselecteerde wegen is een zone van 250 meter aangehouden.
De te onderzoeken wegvakken en het studiegebied dat op basis van deze wegvakken wordt verkregen door deze afbakening is weergegeven in figuur 7.7.1.
Figuur 7.7.1 Studiegebied onderzoek luchtkwaliteit
Binnen het onderzoek is de huidige situatie, referentiesituatie (autonome groei van het verkeer inclusief gewijzigd Hofplein) en plansituatie (referentiesituatie inclusief het plan Pompenburg en nabijgelegen ontwikkelingen) onderzocht. Daarbij zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen berekend op toetspunten en zijn daarnaast de concentraties ter plaatse van bestaande en beoogde gevoelige bestemmingen in beeld gebracht.
De maximale jaargemiddelde concentratiewaarden zijn van belang voor de toetsing aan maatgevende grenswaarden. Op basis van de concentratieberekeningen zijn per variant de hoogst berekende waarden van de verschillende stoffen op toetspunten langs de wegen binnen het onderzoeksgebied bepaald. Deze zijn weergegeven in tabel 7.7.1. Hierin zijn ook de maatgevende grens- en advieswaarden opgenomen.
Tabel 7.7.1 Maximale jaargemiddelde concentratie per situatie, incl. maatgevende grenswaarde en toename plansituatie t.o.v. referentiesituatie
In de plansituatie voldoen de concentraties van alle berekende luchtverontreinigende stoffen aan de maatgevend grenswaarden en aan de advieswaarden die golden ten tijde van het tekenen van het Schone Lucht Akkoord. Echter wordt niet voldaan aan de actuele WHO-advieswaarden. De actuele advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 worden in de plansituatie allemaal overschreden. Dat geldt niet alleen voor de toetspunten langs de maatgevende wegen, maar ook voor de concentraties ter plaatse van de nieuwe gevoelige bestemmingen. Voor een gedetailleerd overzicht van de berekeningsresultaten wordt verwezen naar het rapport in bijlage 8.
7.7.2 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat in de plansituatie wordt voldaan aan de wettelijke eisen op het gebied van luchtkwaliteit. Er zijn dus geen mitigerende maatregelen nodig. Eveneens geldt dat er in de plansituatie wordt voldaan aan de WHO-advieswaarden die golden ten tijde van tekenen van het Schone Lucht Akkoord. In de plansituatie wordt echter niet voldaan aan de actuele WHO-advieswaarden. De actuele advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 worden in de plansituatie allemaal overschreden.
7.8 Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
7.8.1 Plangebied
Er heeft een vooronderzoek bodemkwaliteit conform NEN5725 uitgevoerd, zie bijlage 9. Doelstelling van het vooronderzoek is het in kaart brengen van de verdachte (deel-)locaties ten aanzien van bodemverontreiniging binnen de verschillende deelgebieden.
Uit de historische kaarten blijkt dat sinds circa 1850 bebouwing en verschillende watergangen aanwezig waren. Het spoortraject tussen Rotterdam en Barendrecht dateert uit circa 1890 en bevindt zich direct grenzend aan de deelgebieden. In de loop van de tijd zijn de watergangen gedempt en/of verlegd naar de huidige situatie. Het voormalige station Hofplein werd geopend op 1 oktober 1908 en is definitief gesloten in augustus 2010.
De deellocaties A en B worden momenteel gebruikt als openbare ruimte waarbij het grootste deel ingevuld wordt met de functie openbaar groen / stadspark (bomen, gras en een moestuin). Een klein deel is in gebruik als infrastructuur (straat, fietspad en/of trottoir). Deellocatie C bestaat uit een schoolgebouw (Heer Bokel college) met een (eigen)
weg, een parkeerplaats en beperkt openbaar groen.
Uit de geïnventariseerde gegevens komt naar voren dat op en nabij het plangebied Pompenburg sprake is geweest van bodemverdachte activiteiten. Ter plaatse van de Goudsesingel / Pompenburg is sprake van een voormalige stortlocatie met vermoedelijk puin vanuit de verwoeste stad. Ter plaatse van de Schiekade / Stadhoudersweg is sprake van een voormalige stortlocatie met bouw- en sloopafval.
Op de onderzoekslocaties zijn verschillende bodemonderzoeken en saneringen uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat alle drie de deellocaties licht tot sterk verontreinigd zijn met verschillende zware metalen, PAK en minerale olie. Met name de ondergrond is sterk verontreinigd met lood en PAK. Vanwege diverse herinrichtingen van de openbare ruimte (bijvoorbeeld vervanging riolering) zijn tevens diverse saneringen uitgevoerd, waarbij een deel van de verontreinigde is teruggeplaatst en een ander deel is afgevoerd naar een erkend verwerker. Op alle deellocaties is sprake van (rest)verontreiniging.
Op de locaties is hooguit een asbestverontreiniging aangetroffen in de bodem ruim beneden de interventiewaarde tijdens milieuonderzoek. De locaties zijn tot op heden nog niet milieukundig onderzocht op PFAS.
7.8.2 Conclusie
Daar waar gesloopt wordt en nieuwbouw plaatsvindt, is verkennend (actualiserend) bodemonderzoek nodig conform NEN 5740 en NEN 5707. Afhankelijk van de uitkomsten van deze onderzoeken kunnen maatregelen noodzakelijk zijn om een bodemkwaliteit te realiseren die past bij het beoogde gebruik. De procedure dient vervolgens met het bevoegd gezag Wet bodembescherming te worden afgestemd. Op basis van de beschikbare info is de bovengrond (contactlaag) aangemerkt als overwegend licht verontreinigd en vormt daarmee geen probleem voor het beoogde gebruik.
Dit dient middels een actualiserend onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning gestaafd te worden.
7.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Voor de beoogde ontwikkeling is een onderzoek Externe Veiligheid opgesteld, zie bijlage 10.
7.9.1 Transport gevaarlijke stoffen
Een inventarisatie van de risicokaart.nl levert op dat het plangebied is gelegen nabij de volgende inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen of (spoor)wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd:
- Basisnetroute spoorweg Rotterdam CS – Rotterdam Lombardijen;
- Basisnetroute Rijksweg A20;
- Basisnetroute vaarweg Corridor Rotterdam – Duitsland;
- David Lloyd Sport & Health Club aan het Benthemplein 10 te Rotterdam.
De vaarweg heeft een PR 10-6 contour van 0 meter waardoor deze niet over het plangebied is gelegen. Daarnaast is de vaarweg gelegen op meer dan 1 kilometer van het plan, waardoor de ontwikkeling nauwelijks tot geen invloed heeft op het groepsrisico. Daarom is deze vaarweg niet verder in dit onderzoek beschouwd. Ook de Rijksweg A20 is niet beschouwd in het onderzoek vanwege het feit dat deze weg is gelegen op ongeveer 1.500 meter van het plangebied en de PR 10-6 contour maximaal 32 meter bedraagt. De spoorweg Rotterdam CS – Rotterdam Lombardijen is pal naast het plan Pompenburg gelegen. Daarom is deze wel nader beschouwd.
Plaatsgebonden risico spoor
De ligging van de PR 10-6 contour verandert niet door het plan. De ligging van deze contour wordt niet beïnvloed door de populatiedichtheid, maar door de spoorlay-out, die ten gevolge van het plan niet wijzigt. De PR 10-6 contour ten gevolge van de spoorlijn Rotterdam CS – Rotterdam Lombardijen bedraagt maximaal 7 meter (gemeten vanaf het hart van de spoorbundel). De PR 10-6 contour ter hoogte van het plan is weergegeven in figuur 7.9.1. Uit deze figuur blijkt dat de bebouwing buiten deze contour is gelegen. Daarom vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plan.
Figuur 7.9.1 PR 10-6 contour (rode vlak) en geplande bebouwing
Plasbrandaandachtsgebied spoor
Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is het gebied binnen 30 meter van de buitenste spoorstaaf van het doorgaand spoor. In figuur 7.9.2 is het plasbrandaandachtsgebied ter hoogte van het plan weergegeven. Opgemerkt wordt dat het PAG is begrensd bij de tunnelmond, omdat de vloeistof ter plaatse van de tunnel niet verder rijkt dan de tunnelwand.
Uit figuur 7.9.2 blijkt dat het PAG is gelegen over een deel van de geplande bebouwing. Bij ruimtelijke plannen, die binnen het PAG zijn gelegen, gelden voor nieuwbouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanvullende maatregelen (met betrekking tot brandwerendheid) die zijn opgenomen in paragraaf 2.3 van de Regeling bouwbesluit. In bijlage III van het onderzoek is de tekst van paragraaf 2.3 uit de Regeling bouwbesluit weergegeven. Tevens zijn in bijlage IV van het onderzoek de definities van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten weergegeven. In de planregels is vastgelegd dat voor de delen van de gebouwen die zijn gelegen binnen het PAG dient te worden voldaan aan de eisen uit de regeling Bouwbesluit.
Figuur 7.9.2 Plasbrandaandachtsgebied (binnen zwarte lijn) geplande bebouwing
Zeer kwetsbare bestemmingen
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) geeft op basis van hun beleid negatief advies als ‘zeer’ kwetsbare bestemmingen binnen de 100% letaliteitcontour van een BLEVE (140 meter vanaf de rand van het spoor) zijn gelegen. Omdat het gehele plan Pompenburg binnen deze zone valt, legt dit een beperking op voor de voorziene functies binnen het plan. Het bestemmingsplan biedt echter geen ruimte voor zeer kwetsbare functies. Onder zeer kwetsbare functies vallen de gebouwen die doorgaans groepen mensen bevatten die niet of slecht zelfredzaam zijn:
- Kinderen in de leeftijd van 0 tot 8 jaar (KDV/MKD + speciaal en regulier onderwijs).
- Leerlingen van speciaal en aangepast basisonderwijs (4 t/m 13 jaar);
- Patiënten in (gesloten en/of open) psychiatrische inrichtingen;
- Patiënten en bewoners van zieken-, verpleeg- en verzorgingstehuizen;
- Minder validen: alle leeftijden (geestelijk en lichamelijk).
Groepsrisico spoor
Het groepsrisico in de referentiesituatie 2022, plansituatie 2022 en Doorkijk 2032 is weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 7.9.1 Groepsrisico per beschouwde situatie
Uit tabel 7.9.1 blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van het plan toeneemt van 1,33 maal de oriëntatiewaarde in de referentiesituatie tot 4,76 maal de oriëntatiewaarde in de plansituatie. De hoogte van het groepsrisico is in de plansituatie hoger dan 1.0 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat voor het plan een verantwoording van de categorie zwaar doorlopen dient te worden. Een zware verantwoording is uitgewerkt in een verantwoordingsdocument waarvan het bestuur in het kader van de besluitvorming expliciet op de hoogte wordt gebracht (zie paragraaf 7.9.4).
In 2006 is een bestuurlijke afspraak is gemaakt tussen het Rijk en de gemeente Rotterdam over de stijging van het groepsrisico vanwege de ontwikkelingen in het Rotterdam Central District-gebied (destijds een nationaal Sleutelproject). Afgesproken is dat het groepsrisico voor het RCD-gebied niet hoger zal zijn dan 5,4 maal de oriëntatiewaarde. Het berekende groepsrisico past binnen deze afspraken.
Verder blijkt uit tabel 7.9.1 dat na realisatie van de overige nog niet vastgestelde plannen (The Rise, ASR en Lumiere), het groepsrisico toeneemt tot 4,79 maal de oriëntatiewaarde. Ook dit past binnen de bestuurlijke afspraak.
7.9.2 Leidingen
Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van een buisleiding.
7.9.3 Inrichtingen
Uit de inventarisatie van de risicokaart.nl blijkt dat het plangebied nabij de risicovolle inrichting David Lloyd Sport & Health Club aan het Benthemplein 10 te Rotterdam. De Sport & Health Club is niet verder in het onderzoek betrokken, omdat die volgens risicokaart.nl geen BRZO of BEVI inrichting is.
7.9.4 Verantwoording groepsrisico
Conform het Beleidskader groepsrisico Rotterdam is een zware verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk, omdat na uitvoering van bestemmingsplan Pompenburg het groepsrisico toeneemt van 1.33 maal de oriëntatiewaarde in de huidige situatie naar 4,76 maal de oriëntatiewaarde in de plansituatie en 4.79 maal de oriëntatiewaarde wanneer ook de projecten in de omgeving worden gerealiseerd. Het rapport met de verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 25.
Ten behoeve van de verantwoording is advies gegeven door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) omtrent onder andere de aspecten hulpverlening en zelfredzaamheid. De geadviseerde maatregelen zijn in onderstaand overzicht opgenomen. De maatregelen zijn een samenvoeging van de geadviseerde maatregelen uit de MER RCD en de geadviseerde maatregelen in het kader van het bestemmingsplan Pompenburg.
- 1. De gemeente draagt zorg dat alle bluswatervoorzieningen in Pompenburg integraal worden ontworpen en afgestemd op andere voorzieningen.
- 2. Binnen de 140 meter vanuit het spoor zal de gemeente het niet mogelijk maken om 'zeer' kwetsbare bestemmingen binnen het plangebied te realiseren. Dit overeenkomstig het beleid van de VRR. Dit beleid is opgenomen in bijlage 11. Onder zeer kwetsbare objecten wordt verstaan:
- Woonfunctie voor niet zelfredzame bewoners
- Kinderdagverblijf / Buitenschoolse opvang
- Penitentiaire inrichting
- Gezondheidszorgfunctie (kliniek, verpleeg- en verzorgingstehuis)
- Gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten
- Onderwijsfunctie voor basis- en/of speciaal onderwijs (<12 jr)
- 3. Nieuwe gebouwen binnen het plangebied moeten zodanig worden geconstrueerd dat personen hier enkele uren in kunnen schuilen (“safe haven” principe). Hiervoor dienen deuren en ramen afsluitbaar te zijn. Een nieuw gebouw zal conform de bouwregelgeving voorzien moeten zijn van een brandbeveiligingsinstallatie. Tevens moet het mechanische luchtverversingssysteem uitschakelbaar zijn. Voor nieuwe gebouwen zal de luchtinlaat van het ventilatiesysteem aan de luwe zijde (van het spoor af gericht) geplaatst worden en zal deze worden voorzien van een mogelijkheid om de inlaat in geval van nood te kunnen afsluiten. Bij de selectie van het te gebruiken ventilatiesysteem zal hiermee rekening worden gehouden. De gevels van toekomstige ontwikkelingen die gericht zijn naar het spoor worden gesloten uitgevoerd.
- 4. Een ongeluk met (zeer) brandbare vloeistoffen kan in een zone van 30 meter langs het spoor tot slachtoffers leiden. De gemeente zal bij ruimtelijke ontwikkelingen in dergelijke gebieden in het bestemmingsplan verantwoorden waarom binnen deze zone bouwen toch mogelijk wordt gemaakt.
- 5. Om de effecten van een plasbrand te beperken zullen bij de nieuwe gebouwen binnen het plangebied maatregelen worden getroffen aan de gevels die gericht zijn naar het spoor. Binnen een afstand van 30 meter (1% letaliteitcontour plasbrand) vanuit de rand van het spoor zullen de gebouwen zodanig gerealiseerd worden dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). Door de gevel te beschermen tegen WBDBO kunnen personen langer in een gebouw verblijven en hebben hierbij mee gelegenheid het gebouw veilig te ontvluchten. Voor de gevels gericht naar het spoor kan gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en of het glasoppervlak die gericht zijn naar het spoor behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2.
- 6. De gemeente zal ervoor zorgen dat er overleg plaatsvindt met ProRail over de uitwerking en de realisatie van brandputten bij het spoor door ProRail. Hierbij zal de gemeente ook zorgdragen voor de bereikbaarheid van de brandputten voor bestrijding en voor hulpverlening.
- 7. De gemeente zal er voor zorg dragen dat de alle bluswatervoorzieningen in het plangebied integraal worden ontworpen en afgestemd worden met andere voorzieningen.
- 8. Voor nieuwe gebouwen in het plangebied zal gelden dat buiten het gebouw voldoende vluchtroutes moeten zijn waarlangs snel en veilig het effectgebied kan worden ontvlucht en dat het ontruimingsplan (aanvullend) moet voorzien in maatregelen om de gebruikers van de gebouwen op de gewenste wijze te laten vluchten.
- 9. De gemeente zal alvorens een omgevingsvergunning te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling verlangen dat de initiatiefnemer een rapport overlegt waarin wordt beschreven wat de mogelijke vluchtroutes zijn (van de risicobron af) tot een veilig verzamelpunt buiten het effectgebied van een warme BLEVE en of plasbrand. In dat rapport moet ook worden vermeld binnen hoeveel tijd na alarmering deze verzamelpunten zijn bereikt in geval van een calamiteit. Aan de hand van het rapport zal de gemeente beoordelen of de gebruikers van het nieuw te bouwen gebouw (waarvoor planologische medewerking is vereist) in staat moeten worden geacht om tijdig op een veilige afstand van de (dreigende) warme BLEVE en of plasbrand te geraken.
- 10. De gemeente zal met de planontwikkelaars overeenkomen dat het wettelijke voorgeschreven ontruimingsplan zal worden aangevuld/aangepast zodat het tevens voorziet in de situatie dat buiten het gebouw een warme BLEVE en/of plasbrand dreigt. Vluchtwegen worden van het spoor af gericht, zodat het effectgebied veilig kan worden ontvlucht.
- 11. Kantoren en verblijfsfuncties (niet zijnde woningen) dienen voorzien te zijn van minimaal een alarmeringssysteem met gesproken woord. Zodat bij een (dreigend) incident op het spoor verteld kan worden wat werknemers en/of bezoekers moeten doen (“schuilen” of “ontruimen”).
- 12. De gemeente zal de gebruikers van bestaande gebouwen in het plangebied actief benaderen en advies en begeleiding aanbieden bij het opstellen van een aanvulling op een ontruimingsplan. Dat betekent dat de gemeente samen met deze gebruikers o.a. in kaart zal brengen welke vluchtroutes beschikbaar zijn, welke aanpassingen wenselijk zijn, wat veilige verzamelpunten zijn en op welke wijze een effectieve ontruiming in en buiten de gebouwen kan worden georganiseerd.
In de planregels zijn verschillende voorwaarden opgenomen om te borgen dat de benodigde maatregelen worden getroffen. Ten aanzien van de onder punt 2 genoemde maatregel (het uitsluiten van zeer kwetsbare bestemmingen binnen 140 meter van het spoor) is van belang dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor zeer kwetsbare bestemmingen, ook niet op meer dan 140 meter van het spoor. De maatregelen onder punt 3 en 5 zijn vastgelegd in de planregels. De overige maatregelen lenen zich niet voor borging in de planregels, maar zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het ontwerp van de gebouwen en de openbare ruimte.
7.9.5 Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet in een PR 10-6 contour. Wel is een gedeelte van het plangebied gelegen in het plasbrandaandachtsgebied van spoorweg Rotterdam CS - Rotterdam Lombardijen. Hiervoor gelden voor nieuwbouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanvullende maatregelen (met betrekking tot brandwerendheid) die zijn opgenomen in paragraaf 2.3 van de Regeling bouwbesluit. Uit de groepsrisicoberekening voor het spoor blijkt dat in de referentiesituatie reeds sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en het groepsrisico door de ontwikkeling verder toeneemt. Om te komen tot een aanvaardbare risicosituatie zullen diverse maatregelen worden getroffen. Met in achtneming van deze maatregelen kan het bestuur gelet op het grote sociaal-economische belang van de ontwikkeling van het plangebied en omdat het groepsrisico voldoet aan de uitvoeringsovereenkomst voor de gebiedsontwikkeling in de omgeving van het station Rotterdam Centraal een positief besluit nemen over de aanvaarding van het groepsrisico van 4,76 maal de oriëntatiewaarde. Dit besluit is door het college van B&W genomen bij de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan.
7.10 Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnengenoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
7.10.1 Wegverkeerslawaai
Het akoestisch onderzoek voor wegverkeerslawaai is opgenomen in bijlage 12. Het doel van het onderzoek is het toetsen van het plan aan het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai. Tevens maakt dit onderzoek inzichtelijk of en zo ja welke maatregelen effectief zijn om een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en/of de maximaal toelaatbare geluidbelasting te voorkomen.
Het onderzoek gaat uit van de verkeersprognoses voor het jaar 2033. In de verkeerscijfers is rekening gehouden met de nog niet gerealiseerde/vastgestelde plannen Rotterdam Central District, Schiekadeblok, The Rise, Zomerhofkwartier, Katshoek en Lumiere. In de verkeerscijfers zijn ook de plannen om de lay-out van het Hofplein te wijzigen en de Rotterdamse Mobiliteitsaanpak (RMA) opgenomen.
Het deelgebied Couwenburgplein bevat geen geluidgevoelige functies. De overige deelgebieden bevatten wel geluidgevoelige functies (wonen). Er is momenteel nog niet exact bekend waar in deze deelgebieden woningen worden gerealiseerd. Enkel is een maximale hoogte per bouwvlak bepaald. Daarom is in dit onderzoek als uitgangspunt gehanteerd dat overal binnen de deelgebieden Heer Bokelweg, Pompenburg en Stroveer woningen mogelijk zijn, waar de functies gemengd of wonen zijn weergegeven. In figuur 7.10.1 zijn de bouwvlakken met mogelijke woningen weergegeven (HB_A t/m HB_D, P_A t/m P_D en ST_A t/m ST_C). Mede naar aanleiding van de resultaten van de akoestisch onderzoeken is in het ontwerpbestemmingsplan vastgelegd dat op een aantal locaties geen woningen mogen worden gerealiseerd. Hierop wordt naar ingegaan in paragraaf 7.10.4.
Figuur 7.10.1 Bouwvlakken met geluidsgevoelige functies per deelgebied
Resultaten
In de tabel 7.10.1 is de maximale geluidbelasting per bouwvlak (inclusief aftrek artikel 110g) weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat op geen enkel bouwvlak de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt overschreden.
Tabel 7.10.1 Maximale geluidbelasting ten gevolge van gezoneerde wegen per bouwvlak
Deelgebied Heer Bokelweg
Uit tabel 7.10.1 blijkt dat op geen enkel bouwvlak de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt overschreden. Wel wordt op drie van de vier bouwvlakken binnen het deelgebied Heer Bokelweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van de wegen Schiekade en Heer Bokelweg (beiden maximaal 61 dB). In figuur 7.10.2 zijn de locaties weergegeven waar overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de wegen Schiekade en Heer Bokelweg optreden. In de bijlagen IV en V zijn de overschrijdingen voor respectievelijk de wegen Schiekade en Heer Bokelweg op verschillende hoogten weergegeven.
Figuur 7.10.2 Bouwvlakken Heer Bokelweg - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Met een stiller wegdek kan de geluidbelasting niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. Tevens is het toepassen van geluidreducerend asfalt ter hoogte van kruisingen en rotondes niet wenselijk in verband met wringend verkeer. Dit betekent dat slechts over een zeer beperkte lengte geluidreducerend asfalt kan worden toegepast, waardoor geluidreducerend asfalt onvoldoende doeltreffend is en waarschijnlijk kan rekenen op bezwaren vanuit beheer en onderhoud.
Met hoge schermen langs de wegen Schiekade en Heer Bokelweg kan de geluidbelasting op een aantal verdiepingen, maar niet allemaal, worden gereduceerd tot onder de voorkeursgrenswaarde. Hoge schermen langs deze wegen zijn vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt ongewenst. Rekening houdend met de hiervoor benoemde punten blijken geluidreducerend asfalt en schermen geen realistische optie om de geluidbelasting te beperken tot de voorkeursgrenswaarde. Voor het deelgebied Heer Bokelweg dienen daarom hogere waarden te worden vastgesteld.
Deelgebied Pompenburg
Uit tabel 7.10.1 blijkt dat op geen enkel bouwvlak de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt overschreden. Wel wordt op alle bouwvlakken binnen het deelgebied Pompenburg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van de weg Pompenburg (maximaal 62 dB). Ook wordt op twee van de vier bouwvlakken binnen het deelgebied Pompenburg de voorkeursgrenswaarde overschreden ten gevolge van de wegen Haagseveer en Weena (beiden maximaal 50 dB). In figuur 7.10.3 zijn de locaties weergegeven waar overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de wegen Haagseveer, Pompenburg en Weena optreden. In de bijlagen VI, VII en VIII zijn de overschrijdingen voor respectievelijk de wegen Haagseveer, Pompenburg en Weena op verschillende hoogten weergegeven.
Figuur 7.10.3 Bouwvlakken Pompenburg - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Met een stiller wegdek op de wegen Weena en Pompenburg kan de geluidbelasting niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. Tevens is het toepassen van geluidreducerend asfalt ter hoogte van kruisingen en rotondes niet wenselijk in verband met wringend verkeer. Dit betekent dat er slechts over een zeer beperkte lengte geluidreducerend asfalt kan worden toegepast, waardoor geluidreducerend asfalt onvoldoende doeltreffend is en waarschijnlijk kan rekenen op bezwaren vanuit beheer en onderhoud. De weg Haagseveer daarentegen is voorzien van klinkers. Wanneer deze klinkers worden vervangen door bijvoorbeeld Dicht Asfalt Beton (DAB), dat wel toegepast kan worden ter hoogte van kruisingen, wordt voor deze weg voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting door het verkeer op de weg Haagseveer is in vergelijking met de geluidbelasting door het verkeer op de weg Pompenburg echter dermate beperkt dat het toepassen van DAB op het Haagseveer niet tot een verlaging van de totale geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen leidt.
Met hoge schermen langs de weg Pompenburg kan de geluidbelasting op een aantal verdiepingen, maar niet allemaal, worden gereduceerd tot onder de voorkeursgrenswaarde. Hoge schermen langs deze wegen zijn vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt ongewenst. Afscherming van het geluid ten gevolge van de wegen Weena en Haagseveer is door middel van schermen niet mogelijk.
Rekening houdend met de hiervoor benoemde punten blijken schermen geen realistische optie om de geluidbelasting te beperken tot de voorkeursgrenswaarde. Ook geluidreducerend asfalt is geen realistische optie voor de wegen Pompenburg en Weena. Enkel voor de weg Haagseveer is het vervangen van de klinkers door DAB een mogelijkheid om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Voor het deelgebied Pompenburg dienen daarom hogere waarden te worden vastgesteld.
Deelgebied Stroveer
Uit tabel 7.10.1 blijkt dat op geen enkel bouwvlak de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt overschreden. Wel wordt op alle bouwvlakken binnen het deelgebied Stroveer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van de weg Pompenburg (maximaal 59 dB). Ook wordt op twee van de drie bouwvlakken binnen het deelgebied Stroveer de voorkeursgrenswaarde overschreden ten gevolge van de Goudsesingel (maximaal 50 dB). In figuur 7.10.4 zijn de locaties weergegeven waar overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de wegen Pompenburg en Goudsesingel optreden. In de bijlagen VII en IX zijn de overschrijdingen voor respectievelijk de wegen Pompenburg en Goudsesingel op verschillende hoogten weergegeven.
Figuur 7.10.4. Bouwvlakken Stroveer - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Met een stiller wegdek kan de geluidbelasting niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. Tevens is het toepassen van geluidreducerend asfalt ter hoogte van kruisingen en rotondes niet wenselijk in verband met wringend verkeer. Dit betekent dat er slechts over een zeer beperkte lengte geluidreducerend asfalt kan worden toegepast, waardoor geluidreducerend asfalt onvoldoende doeltreffend is en waarschijnlijk kan rekenen op bezwaren vanuit beheer en onderhoud.
Met hoge schermen langs de weg Pompenburg kan de geluidbelasting op een aantal verdiepingen, maar niet allemaal, worden gereduceerd tot onder de voorkeursgrenswaarde. Hoge schermen langs deze wegen zijn vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt ongewenst. Afscherming van het geluid ten gevolge van de Goudsesingel is door middel van schermen niet mogelijk. Rekening houdend met de hiervoor benoemde punten blijken geluidreducerend asfalt en schermen geen realistische optie om de geluidbelasting te beperken tot de voorkeursgrenswaarde. Voor het deelgebied Stroveer dienen daarom hogere waarden te worden vastgesteld.
Gevolgen omliggende woningen
In het akoestisch onderzoek in bijlage 16 is ook ingegaan op de mogelijke gevolgen van het plan voor de geluidbelasting ter plaatse van bestaande woningen in de omgeving. Het plan zorgt lokaal voor een afname van het geluid ten gevolge van het wegverkeer. Dit treedt vooral op ter hoogte van de bestaande bebouwing aan Stroveer. Ter plaatse wordt de weg Stroveer afgesloten voor wegverkeer en schermt het plan geluid afkomstig van de weg Pompenburg af. Ook een toename van het geluid door wegverkeer (door reflectie op de nieuwe bebouwing) treedt op. Deze toename van geluid ten gevolge van reflectie treedt op op de tegenover het plan gelegen geluidgevoelige objecten langs de weg Pompenburg. De toename ten gevolge van reflectie bedraagt 1 à 2 dB. Wanneer de verkeersintensiteiten van de huidige situatie worden vergeleken met de toekomstige situatie met plan en herinrichting Hofplein neemt de geluidbelasting af met ongeveer 25%. Dit komt overeen met een afname van ongeveer 1 dB. Dus netto gezien ten opzichte van de huidige situatie neemt de geluidbelasting inclusief plan en herinrichting Hofplein niet waarneembaar toe (0 à 1 dB).
Langs de wegen Schiekade en Heer Bokelweg is de toename van het geluid door reflectie nihil. Naast reflectie en afscherming zorgt het plan nog voor een effect ter hoogte van Stroveer. Dit komt door de nieuwe aansluiting op de bestaande en nieuwe parkeergarages. Om de parkeergarages te kunnen ontsluiten wordt een weg tussen de parkeergarages en Pompenburg aangelegd. De exacte ligging van deze weg is momenteel nog niet bekend. Het effect van de nieuwe aansluiting is hieronder kwalitatief besproken:
- Voor de bestaande woningen die vooral op de weg Pompenburg gericht zijn, is het geluid van het doorgaande verkeer maatgevend. Hef effect van de nieuwe aansluiting zit hem vooral in het feit dat de aansluiting dichter op de woningen komt te liggen. Hierdoor neemt het geluid waarschijnlijk met ongeveer 1 dB toe op de woningen die zijn gelegen aan de nieuwe aansluiting.
- Voor de bestaande woningen die vooral gericht zijn op het pleintje aan het eind van de bestaande weg Stroveer, geldt dat er ter plaatse al 2 entrees van bestaande parkeergarages zijn. Een extra aantakking voor blok Stroveer zal naar alle waarschijnlijkheid niet tot wezenlijk grotere geluidhinder leiden.
- Tot slot wordt meegewogen dat met deze nieuwe inrichting, de bestaande weg Stroveer komt te vervallen. Voor de bestaande woningen die daarlangs liggen, is er een verbetering. Wat weer opweegt tegen de woningen die straks langs de nieuwe ontsluiting liggen.
7.10.2 Railverkeer
Door Movares is een onderzoek verricht naar railverkeerslawaai ter hoogte van Pompenburg in het centrum van Rotterdam. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 13. Het doel van het voorliggend onderzoek is het toetsen van het plan aan de wettelijke kaders voor railverkeerslawaai. Tevens maakt dit onderzoek inzichtelijk of en zo ja welke maatregelen effectief zijn om een overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelasting en de voorkeursgrenswaarde te voorkomen.
Het deelgebied Couwenburgplein bevat geen geluidgevoelige functies. De overige deelgebieden bevatten wel geluidgevoelige functies (wonen). Er is momenteel nog niet exact bekend waar in deze deelgebieden woningen worden gerealiseerd. Enkel is een maximale hoogte per bouwvlak bepaald. Daarom is in het onderzoek als uitgangspunt gehanteerd dat overal binnen de deelgebieden Heer Bokelweg, Pompenburg en Stroveer woningen mogelijk zijn, waar de functies gemengd of wonen zijn weergegeven. In figuur 7.10.5 zijn de bouwvlakken met mogelijke woningen weergegeven (HB_A t/m HB_D, P_A t/m P_D en ST_A t/m ST_C).
Figuur 7.10.5 Bouwvlakken met geluidgevoelige functie per deelgebied
In de tabel 7.10.2 is de maximale geluidbelasting per bouwvlak weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat op alle bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op minimaal één toetspunt wordt overschreden. Daarnaast blijkt uit de tabel dat op bijna alle bouwvlakken de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB op minimaal één toetspunt wordt overschreden.
Tabel 7.10.2 Maximale geluidbelasting ten gevolge van railverkeerlawaai per bouwvlak uit figuur 7.10.5
Hierna wordt nader ingezoomd op de locatie(s) van de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toegestane geluidbelasting. Ook wordt in deze paragrafen beschreven of met schermmaatregelen de geluidbelasting terug kan worden gebracht tot de voorkeursgrenswaarde en/of de maximaal toegestane geluidbelasting. Tevens wordt beschreven welke oplossingsrichtingen er mogelijk zijn als de geluidbelasting niet kan worden teruggebracht tot onder de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB.
Deelgebied Heer Bokelweg
Figuur 7.10.6 Bouwvlakken Heer Bokelweg - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Als gevolg van het railverkeer de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op alle bouwvlakken wordt overschreden (één of meerdere toetspunten blauw en/of rood). Op de toetspunten op de zuidgevel van bouwvlak HB_A, op de west- en zuidgevel van bouwvlak HB_C en op de zuidgevel van bouwvlak HB_D wordt ook de maximaal toegestane geluidbelasting van 68 dB overschreden (één of meerdere toetspunten zijn rood gekleurd). De maximaal berekende geluidbelasting binnen het deelgebied Heer Bokelweg bedraagt zonder maatregelen 76 dB.
Om inzicht te krijgen in het effect van schermen zijn een tweetal schermvarianten doorgerekend. Het betreft een variant met 2 meter hoge schermen en een variant met 5 meter hoge schermen. Met schermen langs het spoor kan de geluidbelasting op de lagere verdiepingen, worden gereduceerd tot onder de maximaal toegestane geluidbelasting. Op de hogere verdiepingen is het effect van schermen gering, doordat deze verdiepingen vrij zicht houden op het spoor.
Schermen zijn dus niet heel effectief in het beperken van de geluidbelasting en het voorkomen van een overschrijding van de maximaal toegestane geluidbelasting. Daarnaast zijn er hoge kosten aan het realiseren van schermen verbonden, omdat de onderliggende constructie versterkt moet worden. Schermen zijn daarom geen financieel doelmatige maatregelen. Om overschrijdingen van de maximaal toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten te voorkomen zijn gebouwgebonden / woninggebonden maatregelen een effectievere en kosten efficiëntere oplossing. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 7.10.4.
Deelgebied Pompenburg
Figuur 7.10.7 Bouwvlakken Pompenburg - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Uit figuur 7.10.7 blijkt dat ten gevolge van het railverkeer de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op alle bouwvlakken wordt overschreden (één of meerdere toetspunten zijn blauw en/of rood gekleurd). Op de toetspunten op de noordoostelijke gevels van de bouwvlakken P_C en P_D en op de noord en oostgevel van bouwvlakken P_A en P_B wordt ook de maximaal toegestane geluidbelasting van 68 dB overschreden (één of meerdere toetspunten zijn rood gekleurd). De maximaal berekende geluidbelasting binnen het deelgebied Heer Bokelweg bedraagt zonder maatregelen 75 dB. Om inzicht te krijgen in het effect van schermen zijn een tweetal schermvarianten doorgerekend. Het betreft een variant met 2 meter hoge schermen en een variant met 5 meter hoge schermen.
Met schermen langs het spoor kan de geluidbelasting op de lagere verdiepingen, worden gereduceerd tot onder de maximaal toegestane geluidbelasting. Op de hogere verdiepingen is het effect van schermen gering, doordat deze verdiepingen vrij zicht houden op het spoor. Schermen zijn dus niet heel effectief in het beperken van de geluidbelasting en het voorkomen van een overschrijding van de maximaal toegestane geluidbelasting. Daarnaast zijn er hoge kosten aan het realiseren van schermen verbonden, omdat de onderliggende constructie versterkt moet worden. Schermen zijn daarom geen financieel doelmatige maatregelen.
Om overschrijdingen van de maximaal toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten te voorkomen zijn gebouwgebonden / woninggebonden maatregelen een effectievere en kosten efficiëntere oplossing. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 7.10.4.
Deelgebied Stroveer
Figuur 7.10.8 Bouwvlakken Stroveer - Maximale geluidbelasting per ontvanger
Uit figuur 7.10.8 blijkt dat ten gevolge van het railverkeer de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op alle bouwvlakken wordt overschreden (één of meerdere toetspunten zijn blauw en/of rood gekleurd). Op de toetspunten op de zuid- en westgevels van bouwvlakken ST_A en ST_B wordt ook de maximaal toegestane geluidbelasting van 68 dB overschreden (één of meerdere zijn toetspunten rood gekleurd). De maximaal berekende geluidbelasting binnen het deelgebied Stroveer bedraagt zonder maatregelen 71 dB.
Om inzicht te krijgen in het effect van schermen zijn een tweetal schermvarianten doorgerekend. Het betreft een variant met 2 meter hoge schermen en een variant met 5 meter hoge schermen.
Met schermen langs het spoor kan de geluidbelasting op de lagere verdiepingen, worden gereduceerd tot onder de maximaal toegestane geluidbelasting. Op de hogere verdiepingen is het effect van schermen gering, doordat deze verdiepingen vrij zicht houden op het spoor. Schermen zijn dus niet heel effectief in het beperken van de geluidbelasting en het voorkomen van een overschrijding van de maximaal toegestane geluidbelasting. Daarnaast zijn er hoge kosten aan het realiseren van schermen verbonden, omdat de onderliggende constructie versterkt moet worden. Schermen zijn daarom geen financieel doelmatige maatregelen.
Om overschrijdingen van de maximaal toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten te voorkomen zijn gebouwgebonden / woninggebonden maatregelen een effectievere en kosten efficiëntere oplossing. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 7.10.4.
Gevolgen omliggende woningen
In het akoestisch onderzoek in bijlage 13 is ook op hoofdlijnen ingegaan op de mogelijke gevolgen van het plan voor de geluidbelasting ter plaatse van bestaande woningen in de omgeving. Het plan zorgt voor afscherming van het geluid ten gevolge van het railverkeer. Hierdoor neemt de geluidbelasting op de achterliggende woonbebouwing af.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op alle bouwvlakken wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt eveneens op diverse gevels overschreden.
Raildempers stuiten op bezwaren van technische en financiële aard en schermen zijn niet effectief voor de hogere verdiepingen en kostbaar (in verband met de benodigde versterking van de onderliggende constructies) en derhalve niet financieel doelmatig.
Doordat bron- en scherm maatregelen stuiten op bezwaren van financiële en/of technische aard, kan niet overal worden voldaan aan de maximaal toegestane geluidbelasting. Voor deze locaties moet de oplossing worden gezocht in het treffen van gebouw-/woninggebonden maatregelen (zie paragraaf 7.10.4).
Een alternatief om overschrijdingen van de maximaal toegestane geluidbelasting te voorkomen is het verlagen van de geluidproductieplafonds (GPP’s). Ter plaatse van het plan Pompenburg is in het Nalevingsverslag 2020 geconstateerd dat er sprake is van een onderschrijding van het GPP van ongeveer 11 dB. Met een verlaging van minimaal 8 dB komt overal binnen het plan de geluidbelasting onder de maximaal toegestane geluidbelasting van 68 dB. In de volgende planfase (voorafgaand aan de vaststelling) zal hiervoor een traject gestart worden met Prorail.
7.10.3 Spoorwegemplacement
Het onderzoek met betrekking tot het spooremplacement gelegen ter hoogte van Rotterdam Centraal is toegevoegd in bijlage 14. Het doel van het onderzoek is het toetsen van het plan aan de richt- en grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Tevens maakt dit onderzoek inzichtelijk of en zo ja welke maatregelen effectief zijn om een overschrijding van de richtwaarde en/of grenswaarde te voorkomen.
Voor het nabij het plan gelegen spooremplacement is de geluidbelasting op de toetspunten berekend. Deze berekeningen zijn enkel uitgevoerd op locaties waar woningen mogelijk worden gemaakt, zijnde de bouwvlakken HB_A t/m HB_D, P_A t/m P_D en ST_A t/m ST_C uit figuur 7.10.9.
Figuur 7.10.9 Bouwvlakken met geluidgevoelige functie per deelgebied
In de tabel 7.10.3 is het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau per bouwvlak weergegeven.
Tabel 7.10.3 Hoogst berekend langtijdgemiddelde beoordelingsniveau per bouwvlak
Uit tabel 7.10.3 blijkt dat op geen enkel bouwvlak de grenswaarde van 55 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode wordt overschreden. Wel wordt de toetswaarde van 45 dB(A) in de nachtperiode overschreden op het deelgebied Heer Bokelweg. De overschrijding bedraagt maximaal 2 dB. De overschrijdingen in de nachtperiode vinden plaats op een hoogte van 5 tot en met 20 meter in de zuidwest hoek van het bouwvlak HB_C. In figuur 7.10.10 zijn de locaties met overschrijdingen in de nachtperiode weergegeven. Hier is in het ontwerpbestemmingsplan de keuze gemaakt om geen mogelijkheden te bieden voor de realisatie van woningen (zie paragraaf 7.10.4).
Figuur 7.10.10 Overschrijding langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de nachtperiode
Maximaal geluidniveau
In het kader van de goede ruimtelijke ordening zijn de maximale geluidniveaus inzichtelijk gemaakt. In de tabel 7.10.4 is het hoogst berekende maximaal geluidniveau per bouwvlak weergegeven.
Tabel 7.10.4 Hoogst berekende maximaal geluidsniveau per bouwvlak uit figuur 7.10.10
De hoogste maximale geluidbelasting op het deelgebied Heer Bokelweg bedraagt 87 dB(A) in de dagperiode, 87 dB(A) in de avondperiode en 84 dB(A) in de nachtperiode. De maatgevende bronnen zijn de bronnen voor het (blokgeremd) remmen, die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen. Deze zijn in het rekenmodel gelegen op het viaduct over de Schiekade.
De hoogste maximale geluidbelasting op het deelgebied Pompenburg bedraagt 66 dB(A) in de dagperiode, 67 dB(A) in de avondperiode en 66 dB(A) in de nachtperiode. De maatgevende bronnen zijn de bronnen voor het (blokgeremd) remmen, die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen. Deze zijn in het rekenmodel gelegen op het viaduct over de Schiekade.
De hoogste maximale geluidbelasting op het deelgebied Stroveer bedraagt 61 dB(A) in de dagperiode, 61 dB(A) in de avondperiode en 61 dB(A) in de nachtperiode. De maatgevende bronnen zijn de bronnen voor het (blokgeremd) remmen, die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen. Deze zijn in het rekenmodel gelegen op het viaduct over de Schiekade.
In de rapportage die is opgesteld ten behoeve van de vergunning voor het emplacement is opgenomen dat de Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Waar nodig wordt gebruik gemaakt van spoorstaafconditioneringssystemen (SSCS) en het emplacement is vrijwel volledig voegloos uitgevoerd. Verdere geluidsreductie van treinen kan (aan vervoerders) niet worden opgelegd in verband met de Spoorwegwet, art. 36. Dit betekent dat vanuit de exploitant van het emplacement geen verdere bronmaatregelen kunnen worden genomen om de maximale geluidniveaus te verlagen.
Met schermen langs het spoor kan de maximale geluidbelasting op de lagere verdiepingen, worden gereduceerd. Op de hogere verdiepingen is het effect van schermen echter gering, doordat deze verdiepingen vrij zicht houden op het spoor. Schermen zijn dus niet heel effectief in het beperken van de geluidbelasting op de hogere verdiepingen. Daarnaast zijn er hoge kosten aan het realiseren van hoge schermen verbonden, omdat de onderliggende constructie versterkt moet worden. Schermen zijn daarom geen financieel doelmatige maatregelen.
Om hinder binnen de geluidgevoelige objecten ten gevolge van de maximale geluidniveaus te voorkomen is een gevelwering vereist, waarmee het maximale geluidniveau in de woning wordt gereduceerd tot 55 dB(A) etmaalwaarde, zijnde 55 dB(A) in de dagperiode, 50 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode. Dit zijn de binnenwaarden uit het Activiteitenbesluit (geen maatwerkvoorschriften nodig). Gezien de eisen die in het bestemmingsplan worden gesteld aan de geluidwering van de gevels (zie paragraaf 7.10.4) zal geen sprake zijn van een overschrijding van de voorgenoemde waarden door de maximale geluidniveaus.
Conclusie
Op geen enkel bouwvlak wordt de grenswaarden van 55 dB(A) in de dagperiode en 50 dB(A) in de avondperiode overschreden. Wel wordt de grenswaarde van 45 dB(A) in de nachtperiode overschreden. Deze overschrijding bedraagt maximaal 2 dB en treedt op binnen het deelgebied Heer Bokelweg. De overschrijdingen in de nachtperiode vinden enkel plaats op een hoogte van 5 tot en met 20 meter in de zuidwest hoek van het bouwvlak HB_C.
De maatgevende bronnen zijn vrijwel allemaal mobiele bronnen (materieel dat over het spoor rijdt). Bronmaatregelen om overschrijdingen in de nachtperiode te voorkomen zijn niet mogelijk en schermmaatregelen zijn niet doelmatig. Om overschrijdingen op geluidgevoelige objecten te voorkomen is toepassing van dove gevels en/of vliesgevels een effectievere en kosten efficiëntere oplossing. Daarnaast is het inpassen van de functies ook een maatregel om overschrijdingen van de grenswaarden te voorkomen.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de maximaal toegestane geluidbelasting vanwege een emplacement in een verblijfsgebied 35 dB(A). Het realiseren van een binnenwaarde van 35 dB(A) in de beoogde woningen is door middel van geluidwerende gevelvoorzieningen technisch en financieel haalbaar.
In het kader van de goede ruimtelijke ordening zijn de maximale geluidniveaus inzichtelijk gemaakt. In de tabel 7.10.5 is het hoogst berekende maximaal geluidniveau per deelgebied weergegeven.
Tabel 7.10.5 Hoogst berekend maximaal geluidniveau per deelgebied
De maatgevende bronnen voor alle deelgebieden zijn de bronnen voor het (blokgeremd) remmen, die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen. Deze zijn in het rekenmodel gelegen op het viaduct over de Schiekade.
Bronmaatregelen om de maximale geluidniveaus te verlagen zijn niet mogelijk en schermmaatregelen zijn niet doelmatig. Om hinder binnen de geluidgevoelige objecten ten gevolge van de maximale geluidniveaus te voorkomen, is een gevelwering vereist waarmee het maximale geluidniveau in de woning wordt gereduceerd tot 55 dB(A) etmaalwaarde, zijnde 55 dB(A) in de dagperiode, 50 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode. Daarnaast kan gedacht worden aan toepassing vliesgevels of het slim inpassen van de functies. Het realiseren van een binnenwaarde van 55 dB(A) voor het maximaal geluidniveau in woningen is technisch en financieel haalbaar.
7.10.4 Afweging akoestische situatie
Cumulatieve geluidbelasting
Omdat sprake is van meerdere geluidbronnen die een relevante bijdrage leveren aan de optredende geluidbelastingen is ook de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht. Het rapport is opgenomen in bijlage 16). Tabel 7.10.6 geeft inzicht in de maximaal optredende cumulatieve geluidbelasting per deelgebied. Duidelijk is dat de cumulatieve geluidbelasting zodanig hoog is, dat deze hoge eisen stelt aan de geluidwering van de gevels van de toekomstige woningen.
Tabel 7.10.5 Hoogst berekende cumulatieve geluidbelasting per deelgebied
In het onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting is nog niet de geluidbelasting door de horeca betrokken. In veel gevallen is het wegverkeerslawaai en/of railverkeerslawaai maatgevend, maar voor een deel van de woningen zal ook het horecageluid een relevante bijdrage leveren aan de optredende geluidbelastingen. Om te borgen dat in alle gevallen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau is in de planregels geborgd dat bij de toetsing van de binnenwaarden wordt uitgegaan van het gezamenlijk geluid (alle wettelijk gezoneerde en niet-gezoneerde bronnen samen mogen niet leiden tot een binnenniveau van meer dan 33 dB). Deze eis gaat verder van dan de minimale eisen op grond van het Bouwbesluit 2012. Toetsing vindt plaats in het kader van de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunningen.
Dove gevels en uitsluiten woonfunctie
Op een aantal plekken binnen het plangebied is de geluidbelasting door het railverkeer zo hoog dat sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. In de planregels zijn voorwaarden opgenomen om te komen tot een akoestisch aanvaardbare situatie. Het gaat om een combinatie van dove gevels en bouwkundige voorzieningen in de vorm van loggia's of afgeschermde balkons waarmee de geluidbelasting op de achterliggende gevels wordt teruggebracht tot onder de maximale ontheffingswaarden.
Binnen het meest belaste (zuidelijke) deel van het deelgebied Heer Bokelweg worden in het ontwerpbestemmingsplan geen woningen toegestaan. Hiermee wordt ook voorkomen dat de geluidbelasting door het spooremplacement hoger is dan de geldende geluidnormen.
Hogere waarden
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor woningen waarbij in alle gevallen de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder door een of meerdere bronnen wordt overschreden. Voor deze woningen zijn daarom hogere waarden vastgesteld. Het ontwerp-besluit is opgenomen in bijlage 3 van de planregels. Conform het Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder gemeente Rotterdam zijn er voorwaarden verbonden aan het verlenen van de hogere waarden, waaronder de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en buitenruimte.
Op de meeste woongebouwen is er sprake van geluidbelasting door wettelijke en niet-wettelijke bronnen. De wettelijke bronnen (volgens de Wet geluidhinder) zijn wegverkeer en railverkeer. Bij veel woningen in de woongebouwen, in sommige gevallen mede ook vanwege niet-wettelijke bronnen, zijn geen geluidluwe gevels aanwezig. Om toch een geluidluwe gevel mogelijk te maken worden maatregelen toegepast, zoals een afsluitbare loggia, of balkon. Volgens het ontheffingsbeleid moet de geluidbelasting gemeten worden in geopende toestand. Hierdoor is het niet in alle gevallen mogelijk om een geluidluwe gevel te creëren. Om toch te kunnen voldoen aan het ontheffingsbeleid is compensatie voorzien in en rondom de woongebouwen, zodat sprake is van goede woon- en leefomgevingskwaliteit.
Met de afsluitbare loggia’s, afgeschermde balkons en plafonds van geluidabsorberend materiaal wordt op de plekken waar (zonder maatregelen) de geluidbelasting door het spoor hoger is dan de maximale ontheffingswaarde de geluidbelasting zodanig gereduceerd dat op de achterliggende gevels van de woningen de maximale ontheffingswaarde niet langer wordt overschreden. In de loggia's, of op de balkons heerst in gesloten toestand buitenluchtkwaliteit. Hierdoor is het mogelijk om de buitenruimte te gebruiken als geluidluwe buitenruimte, zodat naar behoefte in de gevel van de woning een raam, of deur kan worden opengezet. Op ieder woongebouw wordt daarnaast een gemeenschappelijke buitenruimte gemaakt.
Bij de woningen in de laagbouw van Pompenburg waar geen geluidluwe gevel kan worden gemaakt en daarmee ook geen geluidluwe buitenruimte aanwezig is, wordt aan de noord- en oostzijde een akoestisch rooster geplaatst, zodat aan die zijde geluidluw een raam kan worden geopend. Bij de eenzijdig georiënteerde woningen in de laagbouw Pompenburg langs de wegen Couwenburg en Pompenburg is deze maatregel niet mogelijk. In deze woningen zullen daarom aanvullend zwevende dekvloeren worden toegepast, waarmee contactgeluid met de buren sterk wordt verminderd. Er worden maatregelen genomen om de geluidbelasting op de buitenruimte in de laagbouw zo laag mogelijk te laten zijn door een balkonafscherming en een geluidabsorberend plafond.
Bovenstaande zijn maatregelen om de geluidbelasting te verlagen en een goede woon- en leef(omgevings)kwaliteit te realiseren. Voor het toe kunnen passen van aantal maatregelen wordt afgeweken van het ontheffingsbeleid. Om af te kunnen wijken en toch een goede woon- en leef(omgevings)kwaliteit te kunnen behouden worden compenserende maatregelen getroffen. Een deel van de compensatie komt uit de toe te passen maatregelen. Er worden afsluitbare loggia's, of balkons toegepast waar buitenluchtkwaliteit heerst en er worden akoestische roosters toegepast. Hiermee behouden bewoners de vrije beschikking over hun woning en kunnen ramen naar behoefte opengezet worden. Waar dat niet goed mogelijk is, worden zwevende dekvloeren toegepast. Verder is in de planregels vastgelegd dat als binnenniveau voor geluid geldt een niveau van 33 dB op basis van het gezamenlijk geluid. Dat is een beter geluidniveau dan een binnenniveau gebaseerd op alleen de wettelijke bronnen.
Omdat het een druk gebied is, is in het Visiedocument Pompenburg, 2021 'Verbinden door verblijven' beschreven hoe het gebied wordt ingericht. Dat is in andere bewoordingen ook beschreven in de plantoelichting. Het plan ligt tegen het centrumgebied aan en dicht bij OV-verbindingen. Hiermee wordt in de woningen en nabij de woningen een gebied gevormd dat voldoende woon- en leef(omgevings)kwaliteit biedt, waardoor afwijken van het ontheffingsbeleid verantwoord is. Met de genoemde maatregelen en voorzieningen wordt voor alle toekomstige woningen gekomen tot een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de planregels is vastgelegd dat dient te worden voldaan aan de vastgestelde hogere waarden en de daaraan verbonden eisen en maatregelen.
7.10.5 Conclusie
Binnen het plangebied is sprake van een relatief hoge geluidbelasting door het wegverkeer en het spoor. Plaatselijk is ook het spooremplacement van invloed op de akoestische situatie, waarbij met name de maximale geluidniveaus relevant zijn (pieken). Uit paragraaf 7.5 blijkt dat binnen delen van het plangebied ook rekening dient te worden gehouden met het horecageluid. Om te borgen dat ter plaatse van alle woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn in de planregels van het ontwerpbestemmingsplan en in het ontwerp-hogere waardenbesluit verschillende akoestische randvoorwaarden en maatregelen vastgelegd.
Geconcludeerd wordt verder dat de invloed van het plan op de geluidhinder ter plaatse van de omliggende woningen over het geheel bezien neutraal is. Er is een sterk positief effect op de omgeving door de afscherming van het geluid van het railverkeer. En voor het wegverkeer vindt enkel lokaal (woningen die gericht zijn op de weg Pompenburg ter hoogte van de nieuwe aansluiting) een beperkte toename van het geluid plaats.
7.11 Natuur
Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.
De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.
Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.
Rotterdams beleid
Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.
7.11.1 Soortenbescherming
Voor het plangebied is een Vooronderzoek Wet natuurbescherming opgesteld, zie bijlage 18. In dit onderzoek is de centrale vraag gesteld:
Zijn de voorgenomen werkzaamheden in strijd met de soort- of gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) of provinciaal beleid? En welke vervolgstappen dienen genomen te worden voor met de uitvoering gestart kan worden?
Hieruit blijkt dat effecten op vogels zonder jaarrond beschermd nest niet uitgesloten kunnen worden, maar kunnen door maatregelen voorkomen worden. Deze maatregelen zijn in het onderzoek weergegeven. Tevens dienen effecten op vleermuizen nader onderzocht te worden. Dit onderzoek is in bijlage 19 opgenomen. Op basis hiervan blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting in strijd is met het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er wordt geen effect verwacht op de laatvlieger. Voor deze soort zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Wel is aangetoond dat de Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis aanwezig. De ontwikkeling kan nog steeds doorgang vinden als een ontheffing verkregen wordt. Gezien de soorten, de vereiste maatregelen en de ervaringen in het vergelijkbare situatie is het aannemelijk dat deze ontheffing zal worden verleend. In de volgende fase (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) zal inzicht worden gegeven in de wijze waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing. Voor het overige deel van het projectgebied is het nodig om een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin beschreven wordt op welke wijze de verblijfplaatsen en territoria van de beschermde soorten niet verstoord zullen worden.
Figuur 7.11.1 Aangetroffen beschermde functies van het Heer Bokelcollege. Per functie zijn het aantal individuen weergegeven (Bron luchtfoto: PDOK, 2018)
Figuur 7.11.2 Aangetroffen beschermde functies van het overige deel van het plangebied. Per functie zijn het aantal individuen weergegeven (Bron luchtfoto: PDOK, 2018)
7.11.2 Gebiedbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen bedraagt circa 20 kilometer. De afstand tot het meest dichtstbijzijnde NNN bedraagt circa 3,6 kilometer. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden kunnen ook effecten zoals verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Figuur 7.11.3 Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden en NatuurNetwerk Nederland
Voor de berekening van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden wordt onderscheid gemaakt in de gebruiksfase en in de realisatiefase. Voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd om negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten (zie bijlage 17 voor het rapport met de berekening). Uit de berekening met AERIUS Calculator (2021) blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de gebruiksfase uitgesloten.
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is een partiële vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht opgenomen voor de gevolgen voor stikstofdepositie door werkzaamheden tijdens de realisatiefase (slopen, bouwrijp maken, bouwen). Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat deze zogenaamde 'bouwvrijstelling' in strijd is met de Habitatrichtlijn. Dat betekent dat ook de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie door de werkzaamheden tijdens de realisatiefase dienen te worden beoordeeld. Om deze reden zijn ook berekeningen uitgevoerd voor de realisatiefase (het rapport is opgenomen in bijlage 24). Uit de berekening met AERIUS blijkt dat de realisatiefase niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
7.11.3 Conclusie
Voor de Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis dient een ontheffing te worden aangevraagd. Uit een berekening voor de gebruiksfase van de ontwikkeling blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie. Significante effecten op Natura 2000 zijn uitgesloten. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is om deze reden niet noodzakelijk.
7.12 Trillingen
In 2020 is een trillingsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 20. In dit onderzoek zijn metingen en berekeningen uitgevoerd om de verwachte trillingsniveaus in nieuw te bouwen gebouwen in Rotterdam te bepalen. In 2022 is een vervolgonderzoek uitgevoerd, te vinden in bijlage 21. In dit onderzoek is de trillingsprognose geactualiseerd op basis van de veranderingen in het treinverkeer zoals aangegeven door ProRail en actualisering van de bouwplannen. Ook zijn de prognosemodellen in deze studie verbeterd sinds het vorige trillingsonderzoek. Er zijn berekeningen uitgevoerd om de verwachte trillingsniveaus in de nieuw te bouwen gebouwen te bepalen. De verwachte waarden zijn getoetst aan de streefwaarden voor nieuwe en bestaande situatie uit de SBR-B richtlijn. Omdat de daadwerkelijke trillingen afhangen van de details van de bouwconstructie (die op dit moment nog onbekend zijn), is een prognose gemaakt met een 50%-waarde (verwachtingswaarde) en een 95%-waarde (bovengrens). De conclusies op basis van de analyse zoals beschreven in dit rapport zijn als volgt:
- De bouwblokken van 125 en 140 meter hoog voldoen aan het beoordelingskader
- De overige bouwblokken voldoen niet aan het beoordelingskader. Een deel van de bouwblokken voldoet ook niet aan de (soepeler) streefwaarden voor bestaande situaties uit de SBR B-richtlijn.
Algemeen is het advies om, gelet op de relatief hoge trillingsniveaus, tijdens de constructieve uitwerking van de gebouwen rekening te houden met trillingen door het ontwerp met een gedetailleerd model te toetsen op trillingen en de uitkomsten mee te nemen in het ontwerpproces. Ten aanzien van maatregelen zijn al wel enkele mogelijkheden te schetsen (met, van boven naar onder, een afnemend effect op de trillingen):
- Het afveren van gebouwen. Hierbij wordt een slappere laag (bijv. stalen veerdozen) aangebracht tussen de fundering, waardoor het gebouw wordt geïsoleerd van de ondergrond. Het afveren bij hoge gebouwen (>50) is technisch complex. Het risico bestaat dat de trillingen verergeren. Het ontwerp dient daarom plaats te vinden in een samenwerking tussen de constructeur, de leverancier en een trillingenspecialist. Deze maatregel is erg kostbaar, en bedraagt 3 tot 10% van de stichtingskosten van een gebouw.
- Verzwaren van de fundering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van dikkere, langere palen, een zwaardere kelder of een groter aantal palen. Meestal is deze maatregel minder effectief dan afveren, maar de maatregel is wel voor alle gebouwen effectief. Afhankelijk van de mate van verzwaring van de fundering bedragen de kosten tot ongeveer 1.5% van de stichtingskosten van een gebouw.
- Ontwerpoptimalisaties, bijvoorbeeld een stijvere gebouwconstructie zodat de eigenfrequenties in het ontwerp niet samenvallen met de trillingen van de treinen. Die stijvere gebouwconstructie kan worden gerealiseerd door het gebruiken van een hogere betonkwaliteit, of extra of dikkere kolommen en wandschijven. Deze optimalisaties hebben vooral lokaal effect, op plekken met hoge trillingen. Afhankelijk van de optimalisaties bedragen de kosten tot ongeveer 1% van de stichtingskosten van een gebouw.
In tabel 7.13.1 is samengevat welke maatregelen per gebouw nodig zijn om te voldoen aan SBR B streefwaarden nieuwe situaties.
Tabel 7.13.1 Samenvatting advies ter voorkoming van trillingshinder
Andere trillingsreducerende maatregelen, zoals trillingsschermen en aanpassingen aan de vloeren, zijn onvoldoende effectief. Maatregelen aan het spoor liggen buiten de scope van dit onderzoek, omdat deze buiten het plangebied moeten worden getroffen.
De betrokken partijen kunnen in overleg hogere trillingen accepteren als de maatregelen niet doelmatig zijn. Ze kunnen zich daarbij beroepen op bijlage 5 van de SBR-B richtlijn. De doelmatigheid van de maatregelen volgt uit het hierboven genoemde detailonderzoek, de kosten en de impact van de maatregelen.
Laatste aanbeveling is om zowel laag frequent geluid en andere mogelijke trillingsbronnen (zoals de trambaan) mee te nemen in vervolgonderzoeken voor de omgevingsvergunning. Ten opzichte van de trillingen van het treinverkeer zullen de effecten van andere trillingsbronnen naar verwachting beperkt zijn. Indien nodig zijn problemen met relatief eenvoudige aanvullende maatregelen te verhelpen. Vaak zijn de maatregelen die voor de trillingen van het treinverkeer worden getroffen ook effectief tegen trillingen van andere bronnen en laagfrequent geluid.
Bij de realisatie van de woningen op locaties nabij het spoor zal aandacht besteed moeten worden aan trillinghinder en contactgeluid. Trillingen ten gevolge van de passages van treinen zijn goed op te vangen door constructieve maatregelen bij de ontvanger. Hoe trillingshinder inzichtelijk gemaakt moet worden en kan worden getoetst, is aangegeven in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 16.3 geregeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen alleen kan worden verleend wanneer er is aangetoond dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn deel B met betrekking tot het aspect trillingshinder.
7.13 Niet Gesprongen Explosieven
De Bommenkaart, die officieel Bodembelastingkaart Conventionele Explosieven heet, is gemaakt omdat de gemeente het belangrijk vindt dat alle Rotterdammers - en bedrijven die in Rotterdam werkzaamheden verrichten - zich goed over dit onderwerp kunnen informeren. Iedereen kan nu zien waar verdachte gebieden voor niet-ontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog zijn. Dat deze locaties op de Bommenkaart staan aangegeven, wil niet zeggen dat er ook daadwerkelijk explosieven liggen.
7.13.1 Plangebied
Op basis van de gemeentelijke 'bommenkaart', waarvan in figuur 7.14.1 een uitsnede is opgenomen, blijkt dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte locaties of gebieden. Deze zijn op de kaart met blauwe en paarse cirkels aangegeven, en komen zoals weergegeven niet voor binnen het plangebied.
Figuur 7.14.1 Uitsnede 'Bommenkaart' gemeente Rotterdam
7.13.2 Conclusie
Het aspect 'niet gesprongen explosieven' staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
7.14 Planologisch Relevante Boven- En Ondergrondse Infrastructuur
Planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen en straalpaden dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke infrastructuur rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
7.14.1 Plangebied
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Evenmin is er sprake van hoogspanningsverbindingen of straalpaden binnen het plangebied.
Wel zijn er lokale leidingen van diverse nutsbedrijven in het plangebied aanwezig. Daar zal bij de uitvoering van het plan en rekening mee moeten worden gehouden.
7.14.2 Conclusie
Het aspect planologisch relevante boven- en ondergrondse infrastructuur staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
7.15 Duurzaamheid
Bij de gebiedsontwikkeling in dit plangebied speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Dit thema omvat een aantal uiteenlopende maar samenhangende componenten, zoals klimaatadaptatie, natuurinclusief bouwen, energietransitie en circulair bouwen.
In de Nota van Uitgangspunten is voor het project Pompenburg beschreven op welke wijze dit project aansluit bij de duurzaamheidsopgaven voor de stad en op welke manier er bij de verdere uitwerking van de plannen duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden toegepast. In aanvulling daarop treft de ontwikkelaar nog een aantal extra duurzaamheidsmaatregelen. Concreet gaat het om:
- Verdichting nabij OV-knooppunt Rotterdam Centraal maakt duurzame mobiliteit beschikbaar voor bewoners, bezoekers en gebruikers van het gebied.
- De groei van elektrische auto's wordt gestimuleerd door voldoende laadinfrastructuur in de inpandige garages op te nemen. 20% van de parkeerplaatsen wordt voorzien van een laadpaal;
- Regenwater wordt in het project opgevangen, geborgen en hergebruikt. In ieder geval wordt 50 mm neerslag opgevangen per ontwikkellocatie en vertraagd afgevoerd. De ambitie is dit te verhogen naar 70 mm, richting aanvraag omgevingsvergunning wordt dit verkend;
- Door het planten van bomen en het aanbrengen van groen wordt hittestress tegen gegaan;
- De daken lager dan 40m worden ingericht als multifunctionele daken. Op multifunctionele daken worden altijd minimaal twee functies (groen, rood, blauw, geel) met elkaar gecombineerd;
- Het Luchtpark op de Hofbogen en de Binnenrotte worden door het groen in het plangebied met elkaar verbonden;
- Wind- en zonne-energie geïntegreerd in dak of gevel geven invulling aan de BENG-eisen;
- Bij de start van de ontwerpfase wordt een ecoloog/bioloog betrokken om de natuurinclusieve maatregelen uit te werken, samen met een landschapsarchitect.
Conclusie
De beschreven maatregelen, die in de Nota van Uitgangspunten verder zijn uitgewerkt, laten zien dat het plan zowel op structuurniveau (inbreiding, verbindingen, openbare ruimte, mobiliteit) als op gebouwniveau (daken, energie, natuurinclusief) mogelijkheden biedt om tot een duurzame ontwikkeling te komen.
Hoofdstuk 8 Juridische Planbeschrijving
8.1 Systematiek
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan is conform deze vereisten opgesteld en op de daarbij behorende voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar gemaakt.
8.2 Verbeelding
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de combinatie van verbeelding en regels. De verbeelding dient ten minste te bestaan uit een voor het plangebied dekkende laag met laag met enkelbestemmingen. In paragraaf 1.3 is reeds ingegaan op de begrenzing van het plangebied. Deze begrenzing omvat de drie ontwikkellocatie van de Ontwikkelcombinatie, enkele gronden waar de vernieuwing en verbreding van de Luchtsingel mogelijk wordt gemaakt en daarnaast delen van de aangrenzende openbare ruimte. Voor deze gronden voorziet dit bestemmingsplan in nieuwe enkelbestemmingen. De bij deze bestemmingen horende bestemmingsregels bepalen samen met de verbeelding de nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Daarnaast zijn aanvullende regeling vastgelegd via onder andere dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen.
8.3 Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:
- a. Inleidende regels;
- b. Bestemmingsregels;
- c. Algemene regels;
- d. Slotregels.
Op basis van deze volgorde zijn hierna de verschillende artikelen van het bestemmingsplan nader toegelicht.
8.3.1 Inleidende regels
Begrippen - Artikel 1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten - Artikel 2
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten.
8.3.2 Bestemmingsregels
Centrum – 1 - Artikel 3
Deze bestemming is opgenomen voor de noordelijke kop van het bestaande kantoorgebouw Hofplein 19. Aanleiding om deze strook te bestemmen is dat hier de nieuwe aanduiding voor de Luchtsingel is opgenomen. Daarvoor was het nodig om ook de onderliggende bestemming – in dit geval 'Centrum - 1' – uit het onderliggende bestemmingsplan 'Lijnbaankwartier Coolsingel' over te nemen.
Behalve de nieuwe Luchtsingel, worden er ter plaatse geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met dit artikel. De exacte formulering uit het plan Lijnbaankwartier – Coolsingel' is hier overgenomen, met dien verstande dat de bestemming 'Centrum – 1' in dat plan een groter gebied beslaat en dat om die reden aanduidingen en bepalingen die niet voor deze specifieke strook van toepassing zijn in dit nieuwe plan achterwege zijn gelaten. Het artikel 'Centrum – 1' uit dit nieuwe bestemmingsplan is daarom een toegespitste versie van het artikel 'Centrum – 1' uit het plan 'Lijnbaankwartier – Coolsingel' waarin vervolgens de mogelijkheid voor een nieuwe Luchtsingel is verwerkt..
Gemengd – 1 - Artikel 4
De ontwikkellocatie aan het Pompenburg is bestemd als Gemengd - 1. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen en daghoreca toegestaan, met een maximum van 450 woningen en 1.100 m2 bvo daghoreca.
Het gehele bestemmingsvlak is aangemerkt als bouwvlak, wat inhoudt dat dit volledig bebouwd mag worden. De verschillende maximum bouwhoogten op de verbeelding maken duidelijk dat er één toren van maximaal 140 m hoog gerealiseerd kan worden met een onderbouw die deels 15 m, deels 20 m en deels 30 m hoog mag zijn.
Om bij de woningen de benodigde maatregelen voor te schrijven op het gebied van geluid, is in de regels een bepaling opgenomen over toe te passen dove gevels of geluidreducerende maatregelen in de vorm van balkons of loggia's. Daarnaast is een koppeling gelegd met het hogere waardenbesluit.
Gemengd – 2 - Artikel 5
De ontwikkellocatie aan de Heer Bokelweg is bestemd als Gemengd - 2. Hiermee worden de functies wonen, kantoren, dag- en avondhoreca, detailhandel, filmhuis, hotel en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt.
Voor de woonfunctie geldt een maximum van 510 woningen. Voor alle niet woon-functies is er per functie de maximum bruto vloeroppervlakte (bvo) vastgelegd.
Voor horeca en detailhandel is er tevens een gezamenlijk maximum van 1.850 m2 bvo vastgelegd en geldt er voor detailhandel bovendien een maximum bvo per vestiging van 200 m2.
De overige niet-woonfuncties (kantoren, filmhuis, hotel en maatschappelijke voorzieningen) kennen eveneens een gezamenlijk maximum bvo. Dit bedraagt 10.400 m2.
Hierbij is tevens bepaald dat wanneer deze 10.400 m2 niet volledig voor deze functies wordt aangewend, er voor iedere 75 m2 van het onbenutte deel één woning extra gerealiseerd mag worden. Dat wil dus zeggen, bovenop het in eerste instantie toegestane aantal van 510 woningen. De mogelijkheid is op haar beurt gemaximeerd, zodat binnen dit blok maximaal 610 woningen gerealiseerd kunnen worden. Overigens wijzigt het totale aantal toegestane woningen voor het hele plan niet, dit blijft ook in dat geval 1.100 bedragen. Dit houdt in dat er in dat geval bij de twee andere ontwikkellocaties minder woningen gerealiseerd mogen worden.
Het gehele bestemmingsvlak is aangemerkt als bouwvlak, wat inhoudt dat dit volledig bebouwd mag worden. De verschillende maximum bouwhoogten op de verbeelding maken duidelijk dat er één toren van maximaal 125 m hoog en één toren van maximaal 74 m hoog gerealiseerd kan worden met een onderbouw die deels 20 m en deels 30 m hoog mag zijn.
Om bij de woningen de benodigde maatregelen voor te schrijven op het gebied van geluid, is in de regels een bepaling opgenomen over toe te passen dove gevels of geluidreducerende maatregelen in de vorm van balkons of loggia's. Daarnaast is een koppeling gelegd met het hogere waardenbesluit. Dit is met het oog op geluid in het kader van de Wet geluidhinder.
Daarnaast is specifiek voor deze ontwikkellocatie een bepaling opgenomen die verband houdt met het geluid als gevolg van de horeca-inrichting Bird. Deze bepaling is zo vormgegeven, dat woningen alleen zodanig kunnen worden gerealiseerd dat de geluidbelasting op de gevel voldoet aan het Activiteitenbesluit of een verleende hogere geluidgrenswaarde. Op deze manier is bij de uitwerking van het bouwplan rekening te houden met de aanwezigheid van Bird.
Horeca - Artikel 6
De ontwikkellocatie aan het Couwenburgplein is bestemd als Horeca. Binnen deze bestemming is uitsluitend horeca toegestaan, in zowel de vorm van daghoreca als avondhoreca en met een maximum van 800 m2 bvo.
Het bestemmingsvlak is volledig aangemerkt als bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 20 m die over het hele vlak van toepassing is.
Met de aanduiding voor de Luchtbrug die ook door deze bestemming loopt, kan de vernieuwde Luchtbrug ook door of over deze nieuwe voorziening heen gerealiseerd worden.
Verkeer – Spoorverkeer - Artikel 7
Deze bestemming is opgenomen voor het treinspoor waarover de nieuwe aanduiding voor de te vernieuwen Luchtsingel is opgenomen.
Behalve de nieuwe Luchtsingel, worden er ter plaatse geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met dit artikel. De exacte formulering uit het plan 'Lijnbaankwartier – Coolsingel' is hier overgenomen, waarin de mogelijkheden voor de Luchtsingel zijn aangevuld.
Verkeer – Verblijfsgebied- Artikel 8
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen rondom de nieuwe ontwikkellocaties, op zo'n wijze dat deze op een logische wijze aansluit bij de verkeersbestemmingen uit de aangrenzende bestemmingsplannen. Naast de mogelijkheden die de gemeente Rotterdam in algemene zin passend vind in het openbaar gebied en die zij in haar bestemmingsplannen zo uniform mogelijk maakt, kent dit artikel twee specifiek bepalingen.
De eerste betreft de mogelijkheden voor een vernieuwde Luchtsingel, die met een aanduiding op de verbeelding mogelijk is gemaakt en die deels binnen deze bestemming valt. De tweede betreft de nieuwe parkeergarage die samenhangt met de ontwikkeling van het blok Stroveer. Deze is met de functie aanduiding 'parkeergarage' en een maximum bouwhoogte van 3 m specifiek mogelijk gemaakt.
Overigens ligt de bestemmingen Wonen ten behoeve van het Stroveer-blok hier midden in en in die bestemming is geen aanduiding parkeergarage opgenomen. Dit is omdat binnen die bestemming het parkeren en het bouwen reeds algemeen mogelijk zijn, waardoor een parkeergarage daar al tot de mogelijkheden behoort. Dit maakt dat er één samenhangende parkeergarage door beide bestemmingen heen gerealiseerd kan worden.
Wonen - Artikel 9
Het blok Stroveer is bestemd als Wonen. In de bestemmingsregels van deze bestemming is behalve een maximum aantal van 140 woningen tevens de functie daghoreca mogelijk gemaakt met een maximum van 250 m2 bvo.
Het bestemmingsvlak is geheel aangemerkt als bouwvlak. Dit betekent dat er overal binnen de bestemming gebouwd mag worden.
Ten aanzien van het bouwen is er een specifieke bepaling opgenomen over de plint, waarvoor in de bouwregels is bepaald dat de gevels op de eerste 6 m boven maaiveld tenminste 1 m en ten hoogste 1,5 m naar binnen springen ten opzichte van de bouwlagen daarboven.
Om bij de woningen de benodigde maatregelen voor te schrijven op het gebied van geluid,
is in de regels een bepaling opgenomen over toe te passen dove gevels of geluidreducerende maatregelen in de vorm van balkons of loggia's. Daarnaast is een koppeling gelegd met het hogere waardenbesluit.
Waarde – Archeologie 1 - Artikel 10 en Waarde – Archeologie 2 - Artikel 11
De twee verschillende archeologische beschermingsregimes, zijn vastgelegd met twee afzonderlijke dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden en geldt aanvullend op de ter plaatse aanwezige enkelbestemming. In beide dubbelbestemmingen zijn regels opgenomen die bepalen wanneer er archeologisch onderzoek nodig is alvorens er gebouwd mag worden of er andere werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden. Wanneer een bouwplan deze bepalingen (bestaande uit een diepte- en/of hoogtemaat) overschreden wordt, dient eerst archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om de uitvoerbaarheid, al dan niet met te treffen maatregelen, aan te tonen.
8.3.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel - Artikel 12
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels - Artikel 13
Dit artikel bevalt regels ten aanzien van het bouwen die in algemene zin van kracht zijn. Deze zijn dus niet specifiek gekoppeld aan één of meerdere bestemmingen, maar zijn altijd van toepassing.
Algemene aanduidingsregels - Artikel 14
Dit artikel bevat regels die van toepassing zijn binnen op de verbeelding weergegeven aanduidingen. De enige gebiedsaanduiding in dit plan betreft de vrijwaringszone – spoor. Deze ligt langs de tunnelmond van de spoortunnel. De bijbehorende regeling bepaalt dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van de ondergrondse spoorbaan. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken om ook andere bebouwing mogelijk te maken nadat door B&W advies is ingewonnen bij de spoorbeheerder met het ook op de belangen van het spoor.
Algemene afwijkingsregels - Artikel 15
Dit artikel bevalt regels om onder voorwaarden af te kunnen wijken van elders in het bestemmingsplan voorgeschreven afmetingen, (afstands)maten en percentages.
Overige regels - Artikel 16
In het artikel 'overige regels' zijn een aantal uiteenlopende regels opgenomen die in algemene zin of voor grote delen van het plangebied van toepassing zijn. Het gaat om regelingen met betrekking tot de volgende onderwerpen:
- parkeren: bij het aanvragen van een omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat het bouwplan, gelet op de daarin opgenomen functies, de omvang en de daarvoor geldende parkeernormen, over voldoende parkeergelegenheid beschikt.
- windhinder: bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor gebouw waarvan de bouwhoogte 30 m of meer bedraagt, zal bij de aanvraag een windonderzoek moeten worden overleg waaruit de gevolgen van het bouwplan ten aanzien van de windhinder in de omgeving blijken. Naar aanleiding daarvan kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de vormgeving van het gebouw of ten aanzien van maatregelen in de omgeving om daarmee windhinder om de omgeving te voorkomen of beperken.
- trillingshinder: bij het aanvragen van een omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat met het bouwplan voldaan wordt aan een vooraf bepaalde streefwaarde ten aanzien van trillingshinder.
- plasbrandaandachtsgebied: gelet op het plasbrandaandachtsgebied langs het spoor, is voor gebouwen binnen dit gebied (te weten 30 m vanuit de buitenste spoorstaaf) voorgeschreven dat tot een hoogte van 30 m voldaan dient te worden aan daartoe bedoelde bepalingen uit het Bouwbesluit. Voor de duidelijkheid: deze regeling is niet uitsluitend van toepassing op gebouwen tot 30 m, maar op de eerste 30 m aan bouwhoogte van alle gebouwen binnen het plasbrandaandachtsgebied.
- letaliteitscontour: naar aanleiding van onderzoek op het gebied van externe veiligheid, zijn er met dit artikel maatregelen voorgeschreven voor gebouwen die aangemerkt moeten worden als beperkt kwetsbaar object of als kwetsbaar object. De maatregelen zijn bedoeld om de bewoners / gebruikers van deze gebouwen te beschermen tegen calamiteiten op het spoor.
8.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht - Artikel 17
In dit artikel is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Slotregel - Artikel 18
Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regel bevat.
Hoofdstuk 9 Financiële Uitvoerbaarheid
Kostenverhaal
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 Wro);
- er geen kosten te verhalen zijn (artikel 6.2.1a Bro).
De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. In dit geval biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor een drietal ontwikkelingen die als 'bouwplan' moeten worden aangemerkt. Voor Pompenburg zal een grondexploitatie door de Raad worden vastgesteld, gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan. Tussen terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en vaststelling wordt een definitieve ontwikkelovereenkomst gesloten. De definitieve grondprijs wordt bij het aangaan van de koopovereenkomst van de grond en daarop volgende levering bepaald op basis van het definitieve programma en met verrekening van de indexen die in de ontwikkelovereenkomst zijn afgesproken. De definitieve grondprijs moet zorgen voor een minimaal sluitende grex.
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Participatie
Over de gebiedsontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is al vooruitlopend op de voorbereiding van dit bestemmingsplan en de bijbehorende bestemmingsplanprocedure een participatietraject gestart.
De visie van de Ontwikkelcombinatie op het gebied is in 2018 in concept opgesteld en is eind 2018 aan de buurt gepresenteerd. Daarvoor zijn op dat moment drie informatieavonden georganiseerd.
Na deze presentaties, hebben omwonenden en ondernemers uit de omgeving begin 2019 in werkgroepen mee kunnen denken over de verdere uitwerking van de visie. Tussen 2019 en 2021 is de conceptvisie vervolgens verder uitgewerkt.
Als vervolg daarop heeft de gemeente de Nota van Uitgangspunten, die als kaderstellend document geldt tussen de gemeente en de Ontwikkelcombinatie, in concept opgesteld. Daarover zijn in februari en maart van 2022 eveneens drie informatieavonden georganiseerd. In navolging daarop is in het voorjaar van 2022 de gemeentelijke Nota van Uitgangspunten vastgesteld.
Op basis van de ontwikkelvisie en de gemeentelijke Nota van Uitgangspunt is vervolgens het voorliggende bestemmingsplan tot stand gekomen. Dit bestemmingsplan heeft daarna diverse formele stappen doorlopen, die in de volgende paragrafen aan de orde komen.
10.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met diverse instanties. Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in dat verband toegestuurd aan de betreffende instanties. De overlegreacties die de gemeente naar aanleiding daarvan heeft ontvangen, zijn in bijlage 22 samengevat en van een beantwoording voorzien. Daaruit blijkt ook op welke onderdelen het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van deze overlegreacties.
10.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage komen te liggen. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend door eenieder. Ontvangen zienswijzen worden daarna behandeld en beantwoord. Eventuele aanpassingen aan het bestemmingsplan naar aanleiding van zienswijzen, zullen bij de vaststelling worden doorgevoerd wat in dat geval een gewijzigde vaststelling tot gevolg heeft.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Situering Dove Gevels
Bijlage 2 Situering dove gevels
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden Wgh (Ontwerp)
Bijlage 3 Besluit hogere waarden Wgh (ontwerp)
Bijlage 1 Ladderonderbouwing Functies
Bijlage 1 Ladderonderbouwing functies
Bijlage 2 Ladderonderbouwing Filmhuis
Bijlage 2 Ladderonderbouwing filmhuis
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Verkeersonderzoek
Bijlage 5 Bezonningsonderzoek
Bijlage 6 Onderzoek Windhinder En Windgevaar
Bijlage 6 Onderzoek windhinder en windgevaar
Bijlage 7 Vooronderzoek Horecageluid Pompenburg Rotterdam
Bijlage 7 Vooronderzoek Horecageluid Pompenburg Rotterdam
Bijlage 8 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 9 Vooronderzoek Bodemkwaliteit
Bijlage 9 Vooronderzoek bodemkwaliteit
Bijlage 10 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 10 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 11 Vrr Beleid
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek - Wegverkeerslawaai
Bijlage 12 Akoestisch onderzoek - Wegverkeerslawaai
Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek - Railverkeerslawaai
Bijlage 13 Akoestisch onderzoek - Railverkeerslawaai
Bijlage 14 Akoestisch Onderzoek - Emplacementsgeluid
Bijlage 14 Akoestisch onderzoek - Emplacementsgeluid
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek Horecageluid
Bijlage 15 Akoestisch onderzoek horecageluid
Bijlage 16 Akoestisch Onderzoek: Cumulatie En Wro
Bijlage 16 Akoestisch onderzoek: cumulatie en Wro
Bijlage 17 Onderzoek Stikstofdepositie (Gebruiksfase)
Bijlage 17 Onderzoek stikstofdepositie (gebruiksfase)
Bijlage 18 Vooronderzoek Wet Natuurbescherming
Bijlage 18 Vooronderzoek Wet natuurbescherming
Bijlage 19 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 19 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 20 Trillingsonderzoek
Bijlage 21 Trillingsprognose
Bijlage 22 Beantwoording Vooroverlegreacties
Bijlage 22 Beantwoording vooroverlegreacties
Bijlage 23 Vormvrije - M.e.r.-beoordeling
Bijlage 23 Vormvrije - m.e.r.-beoordeling
Bijlage 24 Onderzoek Stikstofdepositie (Realisatiefase)
Bijlage 24 Onderzoek stikstofdepositie (realisatiefase)
Bijlage 25 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 25 Verantwoording groepsrisico