Parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte
Bestemmingsplan - gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 07-11-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte' met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2231PapluLsHsMA-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.4 Bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.5 Bouwwerk
Een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.6 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Hoogspanning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ''Leiding - Hoogspanning'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. ondergrondse hoogspanningsverbindingen tot maximaal 450 kV;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. overige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
5.1 Geringe afwijkingen
Bij omgevingsvergunning kan door het college worden afgeweken van dit bestemmingsplan indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het gebruik, het beloop van de weg, de ligging of de vorm van een terrein, in het belang van een behoorlijke bebouwing of inrichting noodzakelijk is.
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Van toepassing verklaring
- a. De regels en verbeelding van dit plan gelden in aanvulling op de regels en verbeeldingen van onderstaande bestemmingsplannen:
- 1. bestemmingsplan Maasvlakte 1 NL.IMRO.0599.BP1048Maasvlakte1-va04 (onherroepelijk vastgesteld 23-04-2015);
- 2. parapluherziening parkeernormering Rotterdam NL.IMRO.0599.BP1097PapluParkern-va01 (onherroepelijk vastgesteld 14-12-2017);
- 3. parapluherziening biologische veiligheid NL.IMRO.0599.BP1104PapluBioveil-va01 (onherroepelijk vastgesteld 14-06-2018);
- 4. bestemmingsplan Maasvlakte 2 NL.IMRO.0599.BP1111Maasvlakte2-va02 (onherroepelijk vastgesteld 06-09-2018);
- 5. bestemmingsplan BP Hytransport NL.IMRO.0599.BP2215HYTransport-on01 (ontwerp 30-10-2023);
- 6. inpassingplan Inpassingsplan Net op Zee Nederwiek NL.IMRO.0000.EZKip23NozNederw2-3000 (vastgesteld 16-04-2024);
- 7. bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark NL.IMRO.0599.BP2235H2Conversiep-va01 (vastgesteld 11-07-2024);
- 8. bestemmingsplan Hoogspanningsstation Amaliahaven 380 kV NL.IMRO.0599.BP2211Amaliahaven-va01 (vastgesteld 25-01-2024)
- b. Voor zover de dubbelbestemmingen uit dit plan tot een andere uitleg, aanleiding geven dan de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen, dan prevaleren de dubbelbestemmingen uit dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte' gemeente Rotterdam.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Shell is voornemens om op de Maasvlakte II in Rotterdam de waterstoffabriek 'Holland Hydrogen I' (HH1) te ontwikkelen. Deze waterstoffabriek moet in de toekomstige situatie waterstof gaan produceren ten behoeve van de energietransitie en zet hierbij groene stroom om in groene waterstof en zuurstof.
Deze waterstoffabriek zal gevoed worden door de groene stroom die geproduceerd is in het windmolenpark Hollandse kust Noord. Tevens zal HH1 worden uitgerust met zonnepanelen aan de buitenkant van de fabriek. Op deze wijze wordt er duurzame waterstof geproduceerd, wat leidt tot forse CO2 -reductie.
Om de waterstoffabriek aan te sluiten op het stroomnet en dus het windmolenpark is het noodzakelijk om een ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te leggen. Deze verbinding ligt in het westen van de Maasvlakte en verbindt het TenneT station Maasvlakte 380 aan de Coloradoweg met de waterstoffabriek HH1.
Figuur 1-1 Globale ligging beoogd kabeltracé TenneT station - HH1 Bron: Streetsmart Cylomedia
Het traject heeft een lengte van circa 6,5 km. Het initiatief past wel binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Maasvlakte 1' en 'Maasvlakte 2' van de Gemeente Rotterdam. Echter om het traject planologisch te beschermen en te borgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen op de kabel plaats vinden wordt een paraplubestemmingsplan opgesteld. Voorliggend document voorziet in de toelichting van dit paraplubestemmingsplan om de ontwikkeling te beschermen.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het kabeltracé is gelegen op de Maasvlakte en volgt grotendeels de contouren van de bestaande leidingstroken. Het kabeltracé ligt niet in zijn volledigheid binnen de bestaande leidingstroken. Een klein gedeelte van het kabeltracé is op verzoek van het leidingenbureau van de gemeente Rotterdam buiten de leidingstrook beoogd.
Vanaf het hoogspanningsstation TenneT Maasvlakte380 volgt het tracé richting het zuiden het spoortracé langs de Amourweg richting de Prinses Maximaweg. Daar kruist het tracé meerdere wegen. Vanaf dat punt volgt het tracé deze weg richting het westen. Bij de Maasvlakteboulevard volgt het tracé de weg parallel richting het zuiden tot en met het nieuw te bouwen stroomverdeelstation, Stroomplot HCP380. Vanaf het verdeelstation loopt het kabeltracé door de leidingstrook naar de waterstoffabriek.
Het tracé wordt globaal afgebakend door het maasvlaktestrand in het zuiden en westen, door de APM Terminals Maasvlakte II en de container service in het Noordwesten, het TenneT station Maasvlakte380 (MVL380) in het noorden en door de Dardanellenstraat en verschillende bedrijven in het oosten.
Figuur 1-2 Globale ligging kabeltracé Bron: Streetsmart Cyclomedia
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De volgende bestemmingsplannen vigeren ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling:
Tabel 1-1 Vigerende bestemmingsplannen Kabeltracé
Bestemmingsplan | Vastgesteld |
Maasvlakte I | 23-04-2015 |
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam | 14-12-2017 |
Parapluherziening biologische veiligheid | 14-06-2018 |
Maasvlakte II | 14-06-2018 |
Inpassingsplan 'Net op zee, Nederwiek 2' | 16-04-2024 |
Bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark | 11-07-2024 |
Bestemmingsplan "Maasvlakte 1"
Vanuit het bestemmingsplan Maasvlakte 1 zijn de enkelbestemmingen 'Bedrijf-Containers', 'Bedrijf-Power' en 'Verkeer' op het plangebied gelegen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding-Hoogspanning', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde- Archeologie - 1' op het plangebied gelegen. Ook is het gebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
Daar waar de nieuwe dubbelbestemming de enkelbestemmingen raakt worden de bouwmogelijkheden van deze bestemmingen beperkt. Aangezien het om een ondergrondse verbinding gaat heeft de ontwikkeling slechts beperkte gevolgen voor de enkelbestemming verkeer. Op de overige enkelbestemmingen, 'Bedrijf - Containers' en 'Bedrijf - Power 'ligt al de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Figuur 1-3 uitsnede bestemmingsplan 'Maasvlakte 1' Bron: Ruimtelijkeplannen.nl
Bestemmingsplan "Maasvlakte 2"
Vanuit het bestemmingsplan 'Maasvlakte 2' zijn de enkelbestemmingen 'Bedrijf-1', 'Bedrijf-5', 'Bedrijf-6' en 'Verkeer' op het plangebied gelegen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding-Leidingstrook' en 'Waarde-Archeologie 2' op het plangebied gelegen.
Daar waar de nieuwe dubbelbestemming de enkelbestemmingen raakt worden de bouwmogelijkheden van deze bestemmingen beperkt. Aangezien het om een ondergrondse verbinding gaat heeft de ontwikkeling slechts beperkte gevolgen voor de enkelbestemming verkeer.
Figuur 1-4 uitsnede bestemmingsplan 'Maasvlakte 2' Bron: Ruimtelijkeplannen.nl
Inpassingsplan 'Net op zee, Nederwiek 2'
Ter plaatse van het plangebied van de parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte vigeert ook het inpassingsplan 'Net op zee, Nederwiek 2'. Het inpassingsplan 'Net op zee, Nederwiek 2' omvat één van de drie verbindingen waarmee het windenergiegebied 'Nederwiek' aangesloten wordt op het landelijk hoogspanningsnet.
De parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte belemmert het inpassingsplan 'Net op zee, Nederwiek 2' niet, en vice versa.
Bestemmingslpan Leidingstrook H2 Conversiepark
Ter plaatse van het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling vigeert ook het bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark. De voorgenomen ontwikkeling ligt in de leidingenstrook van dit bestemmingsplan. Dit levert geen belemmering op omdat beide bestemmingsplannen toezien op het aanleggen, het gebruik en de bescherming van een een ondergrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende beschermingszone en voorzieningen.
Parapluherzieningen
Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling vigeren ook de parapluherzieningen 'Parkeernormering Rotterdam' en 'Parapluherziening biologische veiligheid'. Het bestemmingsplan "Parkeernormering Rotterdam" legt regels vast voor parkeren. Het bestemmingsplan "biologische veiligheid" legt regels vast voor hoog-risico biologische laboratoria. De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op deze herzieningen.
Strijdigheid
Het beoogde kabeltracé is niet strijdig met de vigerende bestemmingsplannen.
1.4 Gekozen Planopzet
Dit paraplubestemmingsplan voorziet in het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding -Hoogspanning' aan een gedeelte van de gronden van de vigerende bestemmingsplannen. Hiermee blijven de huidige enkel- en dubbelbestemmingen toegestaan.
1.5 Leeswijzer
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders op verschillende schaalniveaus. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op relevante wet- en regelgeving. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de regels weergegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan alsmede de resultaten van de doorlopen procedure van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie wordt een gedeelte van het tracé (mede)gebruikt voor hoogspanningsbekabeling. De rest van het tracé wordt gebruikt voor wegen of bestaat uit nog braakliggende percelen, waar de vestiging van bedrijfslocaties is toegestaan.
Figuur 2-1 Luchtfoto plangebied Kabeltracé Bron: Streetsmart Cyclomedia
2.2 Toekomstige Situatie
Rotterdam Hydrogen Company B.V. (RHC), een dochteronderneming van Shell, is voornemens om de waterstoffabriek Holland Hydrogen 1 (HH1) te ontwikkelen. Ten behoeve van de stroomvoorziening van HH1 wordt er door Power Line Utilising Grid B.V. (PLUG), ook een dochteronderneming van Shell, een stroomplot gebouwd op de Tweede Maasvlakte.
Figuur 2-2 Ontwerp Holland Hydrogen 1 Bron: Kraaijvanger Architects
Voor HH1 is een hoogspanningsaansluiting op het 380 kV stroomnet noodzakelijk. Bij TenneT is een uitvraag gedaan voor een klantaansluiting aan een 380 kV verbinding. Dit kon echter niet op korte termijn gerealiseerd worden. Daarom heeft Shell het voornemen om, na afstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, zelf een kabelverbinding aan te leggen. Deze kabelverbinding wordt ontwikkeld door dochteronderneming PLUG. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt daarom één circuit aangelegd met een vermogen van 220 MWh. Het definitieve ontwerp voor het tracé ziet er als volgt uit:
Figuur 2-3 definitief ontwerp Kabeltracé Shell HH1 Bron: Volker Energy Solutions (VES)
Hierbij is linksonder op figuur 2-3 Holland Hydrogen 1 beoogd en rechts boven het stroomplot MVL380 van TenneT waarop HH1 wordt aangesloten. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling om het kabeltracé te beschermen.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Kader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Deze zijn vertaald in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Toetsing en conclusie
De prioriteiten zijn doorvertaald in een aantal beleidskeuzes. Beleidskeuze 2.2 gaat in op de verandering van productieprocessen en het gebruiken van duurzame energiebronnen/ -dragers. Hierin wordt gepleit om voor energie-intensieve industrieën duurzame energiebronnen/-dragers worden gebruikt. De overgang naar duurzame energiebronnen/ -dragers vereist een transformatie van haven- en industriegebieden. Hiervoor moet ruimte beschikbaar worden gesteld, zodat gedurende de transitieperiode zowel duurzame energiebronnen/-dragers als de huidige fossiele energiebronnen naast elkaar kunnen bestaan.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de benodigde ondergrondse infrastructuur voor een waterstoffabriek gerealiseerd. Deze waterstoffabriek kan voorzien in een duurzame energiedrager en is gelegen in een gebied met veel energie-intensieve industrieën. Hiermee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het realiseren van de verandering van productieprocessen en het gebruik van duurzame energiebronnen/-dragers.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de doelen van de NOVI.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR)
Kader
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zoals vastgesteld op 13 maart 2012, geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.
Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.
De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale ruimtelijke belangen zijn of worden opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel AMvB Ruimte), zie paragraaf 2.1.3. Het Rijk zet in op versterking van de Mainport Rotterdam en de verbetering van kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. Een samenvatting van nationale belangen is weergegeven in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waar de MIRT-regio Zuidvleugel/Zuid-Holland onderdeel is.
Hierbinnen zijn de volgende opgaven van nationaal belang benoemd:
- Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de regio, waaronder die van de mainport, door het optimaal benutten, waar mogelijk verbeteren van de bereikbaarheid en het opstellen van de structuurvisie Nieuwe Westelijke Oeververbinding,
- Vernieuwen en versterken van de mainport Rotterdam door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal netwerk in samenhang met de andere Nederlandse zeehavens,
- Het borgen van de waterveiligheid en-kwaliteit, zoetwatervoorziening en ontwikkeling van maatregelenpakket droogte/verzilting,
- Het aanwijzen van leidingstroken voor (toekomstige) buisleidingen binnen de Rotterdamse haven, deze ruimtereservering is van nationaal belang,
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV).
Toetsing en conclusie
Het voornemen sluit aan op het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Door het aanleggen van het voorgenomen kabeltracé wordt de energiestructuur op de Maasvlakte verder uitgebreid en kan er voorzien worden in de opwekking van een duurzame energiedrager, in dit geval waterstof.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de nationale belangen gesteld in de SVIR
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en is voor het laatst gewijzigd op 1 december 2020.
Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke onderbouwingen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing en conclusie
Het projectgebied is in de Barro aangewezen als:
- Landaanwinningsgebied: in dit gebied is het toegestaan dat de gronden worden bestemd met 'Bedrijventerrein', zodat er voor ten hoogste 1.000 hectare netto uitgeefbaar haven- en industrieterrein ontstaat. Met de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van het creëren van een landaanwinningsgebied.
- Rivierbed van grote rivieren: dit houdt in dat een nieuw bestemmingsplan (of omgevingsvergunning waarbij afgeweken wordt van het bestemmingsplan) alleen nieuwe bestemmingen (of een afwijking van bestemmingen) in een rivierbed toestaat, als er sprake is van:
- een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
- een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
Voor zover de bovenstaande voorwaarden relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen zijn deze behandeld in de waterparagraaf in 4.1.
- Vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking Maasvlakte II: in dit gebied zijn vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsopwekking toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen voorziening ten behoeve van grootschalige elektriciteitsopwekking mogelijk gemaakt.
Het planvoornemen is passend binnen de kaders van de Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Kader
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. Naderhand is deze nog bijgesteld, zodoende wordt er aan de meest recente versie (geconsolideerde versie 25-10-2022) getoetst. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd. De Omgevingsverordening geeft concrete uitwerking van dit beleid door middel van regels. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta: Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level: De stap naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool: De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied wordt ingezet op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
- 4. Energievernieuwing: Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
- 5. Best bereikbare provincie: De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzamen. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving: Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
Toetsing en conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een kabeltracé mogelijk gemaakt die de verbinding maakt tussen het Tennetstation Maasvlakte 380 en een nieuw te bouwen waterstoffabriek. Door het mogelijk maken van de waterstoffabriek wordt er een nieuwe gelegenheid ontwikkelt die (op windenergie) een energiedrager opwekt. Zo kunnen er stappen worden gezet in de doelen op het gebied van energievernieuwing en circulariteit ook ontstaat er door de duurzame energiedrager een gezondere leefomgeving.
Het planvoornemen is passend binnen de kaders van de Omgevingsvisie
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland herziening 2021
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet bodembescherming, Wet milieubeheer en de Wet natuurbescherming moet elke provincie regels stellen ter bescherming van de kwaliteit van milieubeschermingsgebieden en het grondwater. Daarnaast bevat de omgevingsverordening van Zuid-Holland regels met betrekking tot afvalwater, het gebruik van stortplaatsen, het ontgassen van binnenvaartschepen en inspraak bij een milieubeleidsplan, milieuprogramma en milieuverordening. Elke provincie stelt zijn eigen provinciale milieuverordening vast. Zuid-Holland heeft ervoor gekozen om gebruik te maken van een omgevingsverordening vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet en als onderdeel van de ontwikkeling van het integrale omgevingsbeleid, samenhangende, overzichtelijke en gebruiksvriendelijke regels te stellen over de fysieke leefomgeving. Centrale onderwerpen in de omgevingsverordening van Zuid-Holland zijn duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
De datum van de inwerkingtreding van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening valt samen met het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
Vanuit de Omgevingsverordening zijn een aantal kaarten opgesteld die gebieden aanwijzen waar bepaalde gebiedsspecifieke regels gelden. In het geval van het plangebied zijn de volgende kaarten met bijbehorende regels relevant:
Kaart 9: Ontgrondingen - Ontgrondingen op land en in regionale wateren/ Maasvlakte
Dit betreft een regeling waarin categorieën worden aangewezen die worden vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning te ontgronden zoals bepaald in artikel 3 lid 1 van de Ontgrondingenwet. Artikel 3:36 lid a van de Omgevingsverordening wijst hierbij de categorie 'Het aanbrengen, vervangen, wijzigen, onderhouden of opruimen van buizen, palen of kabels met toebehoren'. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen deze categorie, derhalve hoeft er geen vergunning voor ontgronden te worden aangevraagd.
Kaart 16: Windenergie - Locatie Windenergie
Deze kaart wijst gronden aan waar een bestemmingsplan de mogelijkheid krijgt om nieuwe windturbines mogelijk te maken. Dit gebeurt op basis van artikel 6:28 van de Omgevingsverordening. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een kabeltracé mogelijk gemaakt. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om nieuwe windturbines op te richten.
Kaart 20: Bedrijventerreinen - Watergebonden bedrijventerrein/Bedrijventerrein
Deze kaart wijst het gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt aan als een gebied dat zich hoofdzakelijk leent voor gebruik als (watergebonden) bedrijventerrein. Daarnaast worden er ook aanvullende regels gesteld, hoofdzakelijk in het geval dat er afwijkende activiteiten/functies worden opgericht binnen een bedrijventerrein. Een kabeltracé is een ondersteunende functie op een bedrijventerrein. Daarom zijn er geen aanvullende regels die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kaart 21: Grote ruimtevragers - Clusters voor grote ruimtevragers
Op basis van artikel 6: 12 zijn grote ruimtevragers alleen toegestaan op clusters voor grote ruimtevragers. De gebieden op kaart 21 geeft de clusters voor grote ruimtevragers weer. Het planvoornemen voorziet niet in de toevoeging van een grote ruimtevrager. Derhalve zijn de regels niet relevant voor het beoogde kabeltracé
Vanuit de Omgevingsverordening zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Rotterdam
Kader
De instructieregels vanuit de provincie Zuid-Holland worden vertaald naar een Omgevingsvisie en een omgevingsplan opgesteld door de gemeente Rotterdam met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Omgevingsvisie
In het nieuwe stelsel zullen kernbeslissingen en gebiedsuitwerkingen worden weergegeven en uitgewerkt in de Omgevingsvisie. De Rotterdamse Omgevingsvisie gaat niet alleen over de stad of over het centrum van Rotterdam, maar ook over het havengebied en randsteden zoals Hoogvliet en Rozenburg. Binnen de Omgevingsvisie zullen vijf perspectieven worden omschreven:
- Compacte stad;
- Gezonde stad;
- Inclusieve stad;
- Circulaire stad;
- Productieve stad.
Rotterdam werkt momenteel aan de Rotterdamse Omgevingsvisie. Ter onderbouwing van de Omgevingsvisie wordt onderzoek gedaan naar de te verwachten effecten daarvan. De resultaten van het effectonderzoek zijn beschreven in de Ontwerp-Omgevingsvisie van juli 2021. Binnen de Omgevingsvisie is de Maasvlakte bestempeld als een locatie met een unieke ligging met ontwikkelruimte voor nieuwe markten. In het overige havengebied is het focusgebied energie-transitie en een circulaire economie.
Toetsing en Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling staat ten dienste van het ontwikkelen van de waterstoffabriek 'Holland Hydrogen I'. Met de ontwikkeling van deze waterstoffabriek wordt er ontwikkelruimte geboden voor een nieuwe (energie)markt.
Geconcludeerd kan worden dat het paraplubestemmingsplan in overeenstemming is met het gestelde in de Omgevingsvisie.
3.3.2 Havenvisie 2030 - Herijking 2019
Kader
November 2019 is een herijkte versie van de Havenvisie 2030 gepubliceerd. De grondslag hiervan zijn de wereldwijde ontwikkeling omtrent de energietransitie, de grondstoffentransitie en de digitalisering. De Havenvisie beschrijft de ambitie en het toekomstperspectief voor het Rotterdamse haven- en industriecomplex, inclusief de zeehavens van Dordrecht en Moerdijk. De centrale doelstelling is het in stand houden en vergroten van de maatschappelijke en economische waarde van dit complex en het reduceren van ongewenste externe effecten zoals de CO2-uitstoot.
Toetsing en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een kabeltracé mogelijk gemaakt dat de nieuw te bouwen waterstoffabriek Holland Hydrogen I verbindt met het station Maasvlakte380 van TenneT. Deze waterstoffabriek zal gevoed worden door de groene stroom die geproduceerd is in het windmolenpark Hollandse kust Noord. Tevens zal HH1 worden uitgerust met zonnepanelen aan de buitenkant van de fabriek. Op deze wijze wordt er duurzame waterstof geproduceerd, wat leidt tot forse CO2 -reductie.
De ontwikkeling in lijn met de herijking van de Havenvisie 2030.
Hoofdstuk 4 Wet- En Regelgeving
4.1 Water
Kader
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het project met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Toetsing
In het kader van het voorliggend plan ontstaat er geen toename aan verharding. De tracés liggen niet in een waterkering of beschermingszone. Het tracé kruist een aantal watergangen. Deze worden zo veel mogelijk met een HDD boring gekruist worden. Waar dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij haakse bocht in tracé), wordt de watergang in overleg met het bevoegd gezag tijdelijk afgedamd. De huidige situatie wordt na afloop van de werkzaamheden in oorspronkelijke staat hersteld.
Voor uitvoering van de werkzaamheden is geen of nauwelijks bemaling nodig. Het voornemen heeft geen invloed op zowel waterkwaliteit als waterkwantiteit (waterhuishouding).
Figuur 4-1 Waterkundige elementen
Conclusie
Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
Kader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke Erfgoedverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. In een toelichting dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Figuur 4-2 Archeologische waarden in het plangebied
Toetsing
Om een inschatting te kunnen maken over de noodzaak van archeologisch onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling ter beoordeling voorgelegd aan de afdeling archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR). In de beoordeling (Bijlage 2) is aangegeven dat er op basis van de voorgelegde plannen geen noodzaak is voor het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek op de locatie. Wel dient er rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016 (art. 5.10) melding te maken bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de praktijk is het eenvoudiger om dit bij de bevoegde overheid, de gemeente Rotterdam te doen.
Conclusie
Ondanks dat het plangebied is gelegen in een archeologisch kansrijk gebied heeft de afdeling archeologie van de gemeente Rotterdam beoordeeld dat door de voorgenomen werkzaamheden er geen noodzaak is voor het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek.
Zodoende zijn er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen te verwachten.
4.2.2 Cultuurhistorie
Kader
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Figuur 4-3 Cultuurhistorische waarden Provincie Zuid-Holland (landschapselementen in rood)
Toetsing
De beoogde ontwikkeling vindt plaats onder het maaiveld, dit heeft geen permanente invloed op de bovengrondse structuren. Na afloop van de benodigde graafwerkzaamheden wordt het plangebied in de huidige situatie hersteld. Derhalve wordt de bestaande verkavelingsstructuur en de afleesbaarheid hiervan niet aangetast.
Binnen het projectgebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen. Tevens zijn er geen monumenten, beeldbepalende objecten of andere objecten met cultuurhistorisch belang in het plangebied aanwezig.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.3 Natuur
Kader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met beschermde planten- en diersoorten en met beschermde gebieden. Er dient onderzocht te worden of het voornemen effect heeft op beschermde soorten, beschermde gebieden of beschermde houtopstanden (Wet natuurbescherming (Wnb), Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overig (provinciaal) beleid). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling.
Toetsing
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een aantal Natura 2000-gebieden. Waarvan het dichtstbijzijnde op circa 100 meter is gelegen (Voordelta). Door de afstand ten opzichte van het Natura 2000-gebied zijn effecten door storingsfactoren zoals verstoring door licht, geluid en trillingen op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten zoals verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. In het kader hiervan dient de mogelijke toename in stikstofdepositie met de AERIUS-Calculator berekend te worden, om zo een inschatting te maken van de mogelijke gevolgen op de omliggende Natura 2000-gebieden.
AERIUS-berekening
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een berekening met de AERIUS-Calculator uitgevoerd voor de realisatiefase. Voor de gebruiksfase is geen berekening benodigd omdat er geen toename in de verkeersgeneratie ontstaat ten aan aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Het resultaat van de berekening die voor de realisatiefase is uitgevoerd is een bijdrage van >0,00 mol/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden (zie bijlage 3).
Voortoets en passende beoordeling
Om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van de eenmalige stikstofbijdrage ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling is er door Koolstra Advies een voortoets en passende beoordeling opgesteld (zie bijlage 4).
In de voortoets is een deel van depositie van de aanlegwerkzaamheden als niet significant beoordeeld omdat dit niet leidt tot een depositiebijdrage op habitats die (naderend) overbelast zijn. De habitats die mogelijk wel een significante bijdrage leveren zijn nader beoordeeld in de passende beoordeling. Uit deze passende beoordeling blijkt dat de beperkte eenmalige extra stikstofdepositie in de aanlegfase niet zal leiden tot veranderingen in de vegetatiesamenstelling, groeisnelheid of onderlinge concurrentieverhoudingen tussen plantensoorten van de betreffende habitats. Evenmin leidt deze eenmalige en kleine stikstofdepositie tot een verzwaring van de beheeropgave of herstelmaatregelen. Gezien de huidige staat van de habitattypen en de zeer beperkte tijdelijke depositiebijdrage van de depositie daarom uitgesloten dat vanwege de aanleg van de stroomkabel een afname van de kwaliteit van deze habitattypen op zal treden. Op basis van deze passende beoordeling is de aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Memo ADC-toets
Voor het project is tevens een Memo ADC-toets opgesteld waarin is aangetoond dat:
- er geen alternatieven zijn die geschikt zijn voor het project;
- er een dwingende reden van groot openbaar belang is;
- compensatie niet benodigd is voor de geringe depositie.
Definitieve beschikking
De omgevingsdienst Haaglanden heeft op basis van de bovenstaande documenten geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Zodoende is er definitieve beschikking Wet natuurbescherming - Natura 2000-gebieden afgegeven met kenmerk ODH667804 (zie bijlage 5).
Figuur 4-4 Ligging plangebied ten opzichte van omringende Natura 2000 gebieden
Natuurtoets
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Antea Group een natuurtoets uitgevoerd. In deze toets zijn de effecten van de ontwikkeling op de flora en fauna in de omgeving van het plangebied onderzocht. De natuurtoets is als Bijlage 6 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied is buiten het NNN gelegen op circa 1 kilometer afstand. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarom niet tot (indirecte) effecten op het NNN.
Figuur 4-5 ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Provinciaal aanvullende gebiedsbescherming
De provincie Zuid-Holland heeft buiten de bovengenoemde beschermingsregimes ook aanvullende beschermde natuurterreinen en landschapselementen aangewezen. De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in of nabij één van de beschermde gebieden.
Houtopstanden
Er zijn binnen de omgeving van het tracé geen houtopstanden aanwezig, waardoor effecten op houtopstanden niet mogelijk zijn.
Beschermde soorten
Jaarrond beschermde nesten
In de omgeving van het tracé zijn meerdere hoge elementen aanwezig die zich lenen voor de toekomstige aanwezigheid van vogels met jaarrond beschermde nesten. Om te voorkomen dat de ontwikkeling zorgt voor verstoring van deze nesten, dient er voorafgaand aan de realisatiefase een controle uitgevoerd te worden door een ter zake kundig ecoloog. Afhankelijk van de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten wordt het plangebied vrijgegeven of dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden.
Algemene broedvogels
Het plangebied is geschikt voor de aanwezigheid van diverse algemene broedvogels zoals de scholekster en diverse meeuwensoorten. Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen om worden uitgevoerd, zijn er in principe geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Mocht het toch noodzakelijk zijn dat de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaats vinden dan dienen broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden te worden voorkomen. Dit kan door ruim voor het broedseizoen het gebied preventief ongeschikt te maken voor nestgelegenheden. Dit kan op verschillende manieren:
- Door het plaatsen van vlaggetjes kunnen grondbroeders zoals scholekster buiten het tracé worden gehouden;
- Door verstoring van menselijke aanwezigheid (eventueel met hond); kan het ontstaan van broedgevallen worden ontmoedigd;
- Mogelijk dienen voor toekomstige meeuwenkolonies aparte passende mitigerende maatregelen genomen worden, aan te raden is om dit in overleg met het havenbedrijf uit te voeren.
Bovenstaande maatregelen dienen te allen tijde uitgevoerd te worden onder begeleiding van een ter zake kundig ecoloog en mogen niet in strijd zijn met andere beschermde natuurwaarden.
Indien de werkzaamheden starten te midden van het broedseizoen, dient de omgeving van het tracé eerst door een ter zake kundige ecoloog te worden gecontroleerd op aanwezigheid van broedvogels. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van actuele broedgevallen, worden door de ter zake kundige ecoloog specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt (een deel van) het tracé niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot alle nesten, vanuit eigen beweging van de vogels, niet meer in gebruik zijn.
Het pas in de broedperiode controleren van het terrein is in de context van kabel- en leidingwerk geen realistische werkwijze. De kans is groot dat op grote delen van het tracé vogels broeden of zich binnen een verstoringsafstand bevinden. Vooraf broedvrij houden (dagelijks) van relevante tracédelen is hier essentieel.
Glad biggenkruid
Uit de mapping van het tracé ten opzichte van de groeiplaatsen van glad biggenkruid is gebleken dat de soort aanwezig is langs het tracé. Om te voorkomen dat er overtredingen op de Wet natuurbescherming (Wnb) optreden tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, dient er gewerkt te worden volgens een ecologisch werkprotocol, binnen een doorschrijving van de aanwezige gebiedsontheffing en de gedragscode Wet natuurbescherming Havenbedrijf Rotterdam 2020-2025:
Binnen het groeiseizoen en voor de zaadzetting (indicatief april t/m augustus):
- Insporing door zwaar materiaal wordt voorkomen (rijplaten of schotten);
- De dikte van de zode met glad biggenkruid die afgeschraapt moet worden, is ongeveer 10 cm. Deze laag moet apart gehouden worden (in depot), zodat het na afronding van de werkzaamheden weer als laatste laag terug geplaatst kan worden;
- Tijdelijk vrijgekomen grond (inclusief het depot met de toplaag) worden opgeslagen op daarvoor bestemde rijplaten);
- In depot zetten van grond met glad biggenkruid is slechts voor korte duur toegestaan; de bovenste zode die apart gezet wordt moet altijd binnen 3 maanden worden teruggeplaatst;
- Inzaaien na het afronden van de werkzaamheden is verboden;
- Het tijdelijke depot mag niet worden geplaatst op een andere groeilocatie van glad biggenkruid. De ecoloog dient een geschikte locatie aan te wijzen.
Buiten het groeiseizoen en na de zaadzetting (indicatief september t/m maart):
- Insporing door zwaar materiaal wordt voorkomen (rijplaten of schotten);
- De dikte van de zode met glad biggenkruid die afgeschraapt moet worden, is ongeveer 10 cm. Deze laag moet apart gehouden worden (in depot), zodat het na afronding van de werkzaamheden weer als laatste laag terug geplaatst kan worden;
- Tijdelijk vrijgekomen grond (inclusief het depot met de toplaag) worden opgeslagen op daarvoor bestemde rijplaten);
- In depot zetten van grond met glad biggenkruid is slechts voor korte duur toegestaan; de bovenste zode die apart gezet wordt moet altijd binnen 3 maanden worden teruggeplaatst;
- Inzaaien na het afronden van de werkzaamheden is verboden.
Rugstreeppad
Rugstreeppad kan overwinteren in de zandige bodems binnen de omgeving van het tracé. Om te voorkomen dat overwinterende individuen worden verstoord door de werkzaamheden, dient buiten de overwinteringsperiode van rugstreeppad te worden gewerkt (circa 15 oktober tot en met maart). De werkzaamheden dienen plaats te vinden vanaf 1 april tot en met 14 oktober.
Gronddepots zonder amfibieënschermen, welke voorafgaand aan de werkzaamheden al in het projectgebied liggen en worden verwijderd, dienen mogelijk ook als overwinteringshabitat voor rugstreeppad. In de actieve periode is ieder gronddepot een plek waar vestiging kan optreden of al aan de orde is. Daarom dienen rugstreeppadden eerst te worden weggevangen voordat er wordt gegraven. Dat kan door de gronddepots eerst te omheinen met schermen (glad plastic, strak verankerd, 15 cm ingegraven, 50 cm hoog, paaltjes aan de buitenkant) met uittredeplaatsen, in combinatie met plaatmateriaal aan de binnenzijde om de dieren weg te vangen.
Daarnaast is mogelijk geschikt voortplantingshabitat aanwezig binnen de omgeving van het tracé. Echter wordt ten behoeve van de werkzaamheden geen voortplantingshabitat aangetast. Ook kan tijdens de werkzaamheden geschikt voortplantingshabitat ontstaan in de vorm van waterplassen (karrensporen en ondergelopen afgravingen). Dergelijk habitat kan snel worden gekoloniseerd door de rugstreeppad. In dat geval mag het nieuwe habitat niet worden aangetast en moet worden voorkomen dat rugstreeppadden worden overreden of ondergegraven. Daarom dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:
- Gronddepots moeten binnen een week worden verwijderd of worden afgezet met amfibieënschermen;
- Het ontstaan van waterplassen dient te worden voorkomen of deze moeten worden afgezet met amfibieënschermen;
- De taluds van de sleuven dienen schuin te worden afgegraven waardoor algemene amfibieënsoorten welke hierin kunnen belanden altijd de mogelijkheid hebben om er uit te kruipen.
- Stilstaand water in de sleuven dient te worden weggepompt.
Conclusie
De aanbevolen mitigerende maatregelen zullen in acht worden genomen. Er is een ecologisch werkprotocol waar de aannemers zich aan moeten houden. Zodoende is er vanuit beschermde soorten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor beschermde gebieden is er een berekening met de AERIUS-Calculator, een voortoets en een passende beoordeling uitgevoerd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er vanuit beschermde gebieden tevens geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Kader
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht in verband met de uitvoerbaarheid van een plan dat er onderzoek verricht dient te worden naar de bodemgesteldheid in het onderzoeksgebied. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Toetsing
De aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt uitgevoerd in open ontgraving en bij kruising van infrastructuur door middel van avegaar- en HDD-boringen. Het is niet gebruikelijk en ook niet nodig om tracés voor kabels en leidingen op voorhand te onderzoeken op bodemkwaliteit als er geen reden voor is. Dat is hier het geval: er is geen reden of noodzaak voor onderzoek. Het plangebied betreft relatief jong opgespoten terrein en is onverdacht ten aanzien van (de kans op) bodemverontreiniging
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen te verwachten
4.5 Verkeer
Kader
Ten aanzien van een ontwikkeling dient aannemelijk gemaakt te worden dat er geen belemmeringen ontstaan voor verkeer, parkeren en mobiliteit. Dit heeft betrekking op zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Toetsing
Aanlegfase
Tijden de werkzaamheden kan er beperkt hinder worden ondervonden door een toename van verkeersintensiteiten in de nabijheid van het plangebied. Deze tijdelijke toename kan naar verwachting goed worden verwerkt zonder significante overlast op het bestaande wegennetwerk. In het kader van de voorbereiding van de uitvoeringsactiviteiten wordt in overleg met de wegbeheerders nagegaan of/welke specifieke verkeersmaatregelen nodig zijn.
Gebruiksfase
Tijdens de gebruiksfase wordt er geen toename van het verkeer verwacht. De leidingstrook is ondersteuning van het nieuw te bouwen waterstofstation maar heeft op zich zelf geen verkeersaantrekkende werking.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.6 Geluid
Kader
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en/of spoorweglawaai. Ook indien een locatie ligt binnen de geluidzone van een geluidgezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone.
Toetsing
De aan te leggen kabelverbindingen zijn geen geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) en creëren zelf ook geen geluid. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de realisatiefase kan er wel sprake zijn van geluidsuitstoot, echter betreft dit een tijdelijke situatie en hoeft er niet getoetst te worden aan de Wgh. Bovendien zijn er binnen 5 kilometer van het plangebied geen geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.7 Lucht
Kader
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
- een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
- ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
- een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
- een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Specifieke uitvoeringsregels zijn vastgelegd in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder meer om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.
Toetsing
Het initiatief beoogt de realisatie van een tweetal ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Tijdens het gebruik van de hoogspanningsverbindingen is er geen verkeersgeneratie. Daarom draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit het aspect lucht zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.8 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
- Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Besluit risico's zware ongevallen 2015
Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) is de Nederlandse implementatie van de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU). De Seveso III-richtlijn gaat over de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. In het Brzo 2015 worden eisen gesteld aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. De drempelwaarden voor de aanwezige hoeveelheid gevaarlijke stoffen uit bijlage I van de Seveso III-richtlijn bepalen of een bedrijf onder het Brzo 2015 valt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan inrichtingen om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. De mate van externe veiligheid wordt gepresenteerd in de vorm van twee te berekenen grootheden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De afstand tussen risicovolle bedrijven en gevoelige objecten moet voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Voor de beoordeling van het groepsrisico is een oriëntatiewaarde van toepassing.
Figuur 4-6 Uitsnede risicokaart
Toetsing
De ondergrondse kabelverbinding kruist met de leidingstraat een zestal leidingen met gevaarlijke inhoud (noordoostzijde van het tracé). Ook kruist het tracé de Rotterdamse Havenspoorlijn waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Deze kruising vindt plaats door een bestaande constructie (met beperkte graafwerkzaamheden bij de onderdoorgang). Daardoor is er geen belemmering. Daarnaast loopt de ondergrondse kabelverbinding langs terreinen van meerdere inrichtingen met risicovolle activiteiten. Het gaat hierbij om KoVa HSE B.V., Europe Container Terminals B.V. (Delta Terminal) en Uniper Maasvlakte. Omdat de leiding geen (beperkt) kwetsbaar object betreft, levert de aanleg van de leiding, binnen de risicocontouren van deze BRZO-inrichtingen, geen belemmering op.
Het tracé WS kruist geen objecten binnen de risicokaart.
De ondergrondse hoogspanningsverbindingen vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron, echter kan de bouw wel gevolgen hebben voor de kans op een ongeval. In het kader van de aanleg wordt voor begin van de werkzaamheden een KLIC-melding gegaan. Daarnaast zal bij open ontgraving gewerkt worden volgens de Velin voorwaarden, opdat er geen schade ontstaat.
Bij de aanleg van de ondergrondse kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de gemeente.
Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee in principe geen belemmering.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
4.9 Besluit M.e.r.
Kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:
- de kenmerken van de activiteit, onder andere omvang en cumulatie;
- de plaats waar de activiteit wordt verricht; de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving;
- de kenmerken van de gevolgen van de activiteit; mogelijke effecten van de activiteit.
Toetsing
Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor het voornemen is categorie D 24.2 uit het Besluit milieueffectrapportage van belang.
D 24.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding'.
Er is hier sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van de categorie D 24.2 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden.
De voorgenomen wijziging heeft namelijk geen betrekking op:
1°. een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2°. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied (zoals nader gedefinieerd in het Besluit)
De hoogspanningsverbindingen betreft hier wel een spanning van meer dan 150 kV, namelijk 380 kV, maar de tracés zijn niet, en daarom ook niet over een lengte van 5 km of meer, gesitueerd in gevoelig gebied zoals nader gedefinieerd in het Besluit milieueffectrapportage.
Om de milieueffecten in beeld te brengen is daarom een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 7). In de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling is de invloed van de voorgenomen ontwikkeling afgezet tegen de relevante milieuaspecten. Op basis van deze beoordeling zijn negatieve gevolgen voor het milieu niet te verwachten en hoeft er geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Conclusie
Vanuit het aspect besluit m.e.r. zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Opbouw Van De Regels
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd. Dit bestemmingsplan bevat slechts dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen gelden naast de onderliggende enkelbestemmingen die primair de functie van de gronden beschrijft.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
5.3 Regels
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bepalingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Hoogspanning
De gronden in het voorliggende bestemmingsplan hebben de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Deze dubbelbestemming is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden anders dan bouwwerkzaamheden opgenomen in de bestemmingen om te voorkomen dat de leiding door werkzaamheden wordt beschadigd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen.
Ook is in de overige regels onder meer de verhouding geregeld met de onderliggende gemeentelijke bestemmingsplannen waarin aanvullingen worden gedaan in verband met toevoeging van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. Met de aanpassing worden de bestemmingsplannen "Maasvlakte 1", "Maasvlakte 2", Parapluherziening parkeernormering Rotterdam, "parapluherziening biologische veiligheid", inpassingsplan "Net op zee, Nederwiek 2" en het bestemmingsplan "Leidingstrook H2 Conversiepark" aangevuld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Bro, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
Het plan maakt geen aangewezen bouwplan mogelijk. Hierdoor is het niet noodzakelijk om een anterieure overeenkomst af te sluiten. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Wettelijk vooroverleg
Vanwege de aard van het plan is ervan afgezien een inspraakprocedure te volgen. Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse instanties. Eventuele opmerkingen uit het vooroverleg zijn verwerkt of waren niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
6.2.2 Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen van vrijdag 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024, bij het Concern informatiecentrum van de gemeente Rotterdam en digitaal via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend bij de gemeenteraad.
Bijlage 1 Vaststellingsbesluit Parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte
Bijlage 1 Vaststellingsbesluit Parapluherziening Aanpassing Leidingstrook Hoogspanning Maasvlakte
Bijlage 2 Archeologische Notitie
Bijlage 2 Archeologische notitie
Bijlage 3 Aerius-berekening
Bijlage 4 Voortoets En Passende Beoordeling
Bijlage 4 Voortoets en passende beoordeling
Bijlage 5 Beschikking Omgevingsdienst Haaglanden
Bijlage 5 Beschikking omgevingsdienst Haaglanden
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling