Leidingstrook H2 Conversiepark
Bestemmingsplan - Gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 11-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP2235H2Conversiep-va01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Archeologisch deskundig
Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
1.5 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 Bedrijfsgebonden kantoor
Kantoor voor dienstverlening aan en verbonden met de uitoefening van ter plaatse toegelaten bedrijfsactiviteiten.
1.7 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.8 Bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.10 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.11 Buisleiding
Leiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met de daarbij behorende voorzieningen.
1.12 Chemische industrie
Bedrijfsmatig toepassen van (bio)chemische processen op industriële schaal, inclusief de daarbij behorende op- en overslag van grondstoffen en producten.
1.13 Converterstation
Een voorziening waarbij verbindingen en netten voor gelijkstroom en wisselstroom met elkaar
verbonden worden en de ene stroomsoort wordt omgezet in de andere stroomsoort, waarbij ook het spanningsniveau kan transformeren.
1.14 Distributieactiviteiten
Activiteiten gericht op of gelieerd aan expeditie/distributie en bijbehorende be- en verwerking, opslag en assemblage van goederen.
1.15 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 Gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.17 Hoogspanningsverbinding
Een kabel met een spanningsniveau hoger dan 1.000 volt wisselspanning (effectief) of 1.500 volt gelijkspanning, inclusief bijbehorende mantelbuizen.
1.18 In- en uittredepunt
Het punt waar de gestuurde boring start dan wel eindigt.
1.19 Mofput
Een put met een verbindingsgreep ter bescherming van de kabeluiteinden, aftakkingen en/of verbindingen.
1.20 NAP
Normaal Amsterdams Peil, zijnde de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd.
1.21 Peil (straat-)
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
- 1. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk;
- 2. onder dakoverstekken, luifels en dergelijke die verder uitsteken dan 0,50 meter buiten de buitenwerkse gevelvlakken.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 5
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een converterstation;
- b. voorzieningen ten behoeve van een duurzame aansluiting op een hoogspanningsnet;
- c. voorzieningen ten dienste van het beheer en de besturing van offshore windparken;
- d. (hoogspannings)verbinding, kabels en leidingen, railsystemen en bijbehorende (aansluit)voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. kabels en leidingen;
- f. gebouwen en overige (ondergrondse) bouwwerken;
- g. erven en terreinen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. wegen, paden en verhardingen.
4.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' mogen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 4.1 bedoelde bestemming waarbij de volgende regels gelden:
- a. voor het bouwen van gebouwen:
- 1. geldt er geen beperking ten aanzien van de bouwhoogte;
- 2. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van overige bouwwerken geldt er geen beperking ten aanzien van de bouwhoogte;
- c. ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd tot maximaal 4 meter onder maaiveld.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanning
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, het gebruik en de bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding ten behoeve van 'Net op zee Nederwiek 2';
met de daarbij behorende:
- b. beschermingszone;
- c. voorzieningen zoals glasvezel, kabels, (buis)leidingen, ondergrondse bouwwerken, overkluizingen, mofputten, aardputten en in- en uittredepunten.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat:
- a. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels – uitsluitend mag worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. ten behoeve van de bestemming ondergrondse bouwwerken mogen worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders kan de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning wijzigen, zodanig dat deze versmald wordt, met dien verstande dat:
- a. dit uitsluitend toegestaan is na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding;
- b. het bevoegd gezag advies inwint van de beheerder(s) van de (buis)leidingen/kabels over het wijzigingsplan, ter bescherming van het belang van de (buis)leidingen/kabels, en;
- c. dit toegestaan is, met dien verstande dat:
- 1. daar waar de hoogspanningsverbinding op zee ligt de dubbelbestemming Leiding -Hoogspanning zich aan weerszijden uitstrekt tot minimaal 50 meter gemeten vanuit het hart van de kabelconfiguratie van de hoogspanningsverbinding;
- 2. daar waar de hoogspanningsverbinding op land ligt en deze met een boring of persing is aangelegd en/of wegen kruist de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning zich aan weerszijden uitstrekt tot minimaal 5 meter gemeten vanuit het hart van de kabelconfiguratie van de hoogspanningsverbinding;
- 3. daar waar de hoogspanningsverbinding op land ligt en deze niet met een boring of persing is aangelegd en geen wegen kruist, de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning zich aan weerszijden uitstrekt tot minimaal 4 meter gemeten vanuit het hart van de kabelconfiguratie van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 6 Leiding - Leidingstrook
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijking van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de oorspronkelijke archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Voorwaardelijke Verplichting Over Parkeren
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.
Artikel 9 Kwetsbare En Beperkt Kwetsbare Objecten - Windturbines
9.1 Omschrijving
- a. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn niet toegelaten op een zodanige afstand tot een windturbine, dat de vestiging van dat object tot gevolg heeft dat de norm voor de afstand van de windturbine tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, bedoeld in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, wordt overschreden;
- b. het verbod, bedoeld in het voorgaande lid, is niet van toepassing op kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten voor zover die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig waren.
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Maximum bebouwingspercentage
In geval voor gronden die voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
11.2 Maximum bouwhoogte
In geval voor gronden die voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bouwhoogte is vermeld, geldt er geen beperking ten aanzien van de bouwhoogte.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Bouwwerken ten behoeve van de veiligheid
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van - niet voor bewoning bestemde - bouwwerken ten behoeve van de veiligheid zoals radar-, licht-, verkeers- en controleposten, detectiepoorten, strooizoutopslagen, calamiteiten opstelplaatsen, bebakeningen en bebordingen.
12.2 Geringe afwijkingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit bestemmingsplan indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het gebruik, het beloop van de weg, de ligging of de vorm van een terrein in het belang van een behoorlijke bebouwing of inrichting noodzakelijk is.
12.3 Tijdelijk gebruik
- a. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van het tijdelijk gebruik van gronden met een maximum van twee jaar voor de opslag van bouwmaterialen, bouwketen, parkeren en/of experimentele bouwwerken of (bouw)processen ten behoeve van de offshore en andere technieken;
- b. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van het tijdelijk gebruik van gronden met een maximum van tien jaar voor van duurzame toepassingen zoals zonne-energie en verbouwen van gewassen maar met uitzondering van de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie;
- c. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van het tijdelijk gebruik van gronden met een maximum van een jaar voor de opslag van goederen met uitzondering van gevaarlijke stoffen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Port of Rotterdam heeft op de Tweede Maasvlakte ruimte gereserveerd voor de inrichting van een waterstofconversiepark (verder: H2 conversiepark). Dit is een terrein waar bedrijven zich kunnen vestigen die op grote schaal waterstof gaan produceren. Een dergelijke locatie moet niet alleen voldoende ruimte bieden voor de bedrijven, maar ook veilig en toegankelijk zijn voor de benodigde grondstoffen (demiwater en elektriciteit). De waterstof die door bedrijven op dit park wordt geproduceerd wordt via leidingen rond het conversiepark afgevoerd naar onder andere de HyTransPort en de Truck Loading Bay.
De strategische positie van de Rotterdame haven met haar infrastructuur en de nabijheid van veel offshore windenergie geeft kansen voor een regionaal sterke waterstof-infrastructuur. Daarmee creëert de haven een sterke positie om productie en import van waterstof aan te sluiten op de vraag vanuit de industrie naar duurzame brandstoffen. Daarnaast is een nieuwe waterstofeconomie in de regio Rotterdam de kans voor Port of Rotterdam om de belangrijkste hub te worden voor handel in waterstof. Zo wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de energietransitie. Tevens is waterstof een flexibele energiedrager, waardoor het zeer waarschijnlijk is dat het een cruciale rol gaat spelen in het energiesystem van de toekomst. Dit omdat het een energiedrager is die én vervoerd én opgeslagen kan worden.
Meer concreet is Port of Rotterdam voornemens om een kabel- en leidingenstrook rond het H2 conversiepark aan te leggen. In deze kabel- en leidingenstrook komen leidingen die waterstof (H2), zuurstof (O2) en demiwater vervoeren en komt een warmteleiding en hoogspanningskabel van 380 kV. Daarnaast is Shell voornemens om een leiding aan te leggen vanaf hun waterstofelektrolyser (de Holland Hydrogen 1) op het H2 conversiepark, om de door hen geproduceerde waterstof te vervoeren naar Truck Loading Bay. Het aanleggen van de (buis)leidingen is conform het vigerende bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018) van de gemeente Rotterdam reeds toegestaan. Vanwege het vervoer van waterstof door buisleidingen dienen, conform artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, deze buisleidingen planologisch beschermd te worden. Om de nieuwe kabel- en leidingenstroken planologisch te beschermen, dient een dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook te worden toegevoegd aan de planologische situatie middels een nieuw op te stellen bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt op de Maasvlakte in de haven van Rotterdam. De Maasvlakte grenst aan de Noordzee en behoort tot de gemeente Rotterdam, ondanks dat de stad Rotterdam ongeveer 40 kilometer verwijderd is van de Maasvlakte. Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen Ten Tijde Van Opstellen Bestemmingsplan
Binnen het plangebied is het op 6 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Maasvlakte 2' van toepassing. Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan met daarin het plangebied weergegeven. Zoals op de verbeelding is te zien, geldt ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'bedrijf - 5' (artikel 7) toegekend. Daarnaast is er binnen het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (artikel 20) van toepassing.
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Maasvlakte 2 (plangebied globaal weergegeven in rood)
Naast het bestemmingsplan Maasvlakte 2 gelden er nog twee parapluherzieningen binnen het plangebied, namelijk Parapluherziening parkeernormering Rotterdam en Parapluherziening biologische veiligheid. Bij de laatste twee parapluherzieningen gelden geen relevante bestemmingen/regels, dus deze worden niet verder besproken in het hiernavolgende.
1.4 Andere Ruimtelijke Besluiten In Voorbereiding
Het plangebied van bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark heeft overlap met het plangebied van het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2.
Het bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark omvat een leidingenstrook rondom het H2 conversiepark. In deze leidingenstrook liggen de buisleidingen (van verschillende producenten) waar de geproduceerde waterstof richting de afsluiterlocatie wordt getransporteerd en de 380kV kabel van het Tennetstation op MV2 naar Shell.
Het inpassingsplan Net op Zee Nederwiek 2 omvat één van de drie verbindingen waarmee het windenergiegebied Nederwiek aangesloten wordt op het landelijk hoogspanningsnet.
Converterstation Nederwiek 2 getoetst aan bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark
De bestemde leidingenstrook van het bestemmingsplan Leidingenstrook H2 Conversiepark is tussen de 15 en 25 meter breed. De leidingenstrook bestaat uit enkelbestemming Bedrijf - 5 en dubbelbestemmingen Leiding - Leidingstrook en Waarde - Archeologie 2. Een deel van deze leidingstrook ligt over de terreingrens van het converterstation van Nederwiek 2. De leidingenstrook is ter plaatse 17,5 meter breed, echter ligt deze tot 5 meter binnen de terreingrens van het converterstation. Hierdoor ligt ook de weg rond het converterstation en het hekwerk van het terrein binnen de leidingenstrook. Zie hiervoor afbeelding 1.3.
Afbeelding 1.3 Converterstation t.o.v. leidingenstrook bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark
Bedrijf - 5
Enkelbestemming Bedrijf - 5 is bestemd voor o.a. de aanleg van (spoor)wegen en paden (artikel 3.1.1 e bestemmingsplan Leidingenstrook H2 Conversiepark) en voor erfafscheidingen en geluidswerende voorzieningen (artikel 3.1.1 k bestemmingsplan Leidingenstrook H2 Conversiepark). De weg en het hekwerk van het converterstation passen hier binnen.
Leiding - Leidingstrook
Op de voor Leiding - Leidingstrook bestemde gronden mag niet worden gebouwd (artikel 4.2.1 bestemmingsplan Leidingenstrook H2 Conversiepark). Daarnaast geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden (artikel 4.4.1 bestemmingsplan Leidingenstrook H2 Conversiepark). Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en de werken en werkzaamheden in het kader van het inpassingsplan Net op Zee Nederwiek 2 zijn uitgezonderd van deze verboden (zie artikel 4.2.2 en 4.4.2 d van het bestemmingsplan). Dit omdat de plannen reeds onderling zijn afgestemd. Binnen de buitenste 5 meter (aan weerszijden, het betreft de belemmeringenstrook) van de leidingenstrook liggen geen buisleidingen en daardoor de weg rond het converterstation en het hekwerk van het terrein geen invloed hebben op de integriteit en werking van de buisleidingen.
Leidingen H2 conversiepark getoetst aan voorontwerp inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2
Ter plaatse van de leidingenstrook van het H2 conversiepark ligt de enkelbestemming Bedrijf - Nutsbedrijf van het voorontwerp inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2.
Bedrijf - Nutsbedrijf
Enkelbestemming Bedrijf - Nutsbedrijf is bestemd voor o.a. (hoogspannings)verbinding, kabels en leidingen, railsystemen en bijbehorende (aansluit)voorzieningen (artikel 3.1 d voorontwerp inpassingsplan Net op Zee Nederwiek 2). Bestemmingstechnisch is het aanleggen van leidingen passend. In de praktijk komen, zoals eerder beschreven, in de buitenste 5 meter van de leidingenstrook geen leidingen te liggen. Binnen de enkelbestemming Bedrijf - Nutsbedrijf komen dus geen leidingen van het H2 Conversiepark te liggen. De bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf van het inpassingsplan is in dit bestemmingsplan ook opgenomen (zie hieronder bij 'Gevolgen voor dit bestemmingsplan).
Leiding - Hoogspanning
Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning is bestemd voor de aanleg, het gebruik en de bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende beschermingszone en voorzieningen. De leidingen van het H2 conversiepark passen daar bestemmingstechnisch niet in. Maar aangezien op de gronden van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning (van het inpassingsplan en daarmee ook in dit dit bestemmingsplan, zie uitleg hieronder bij 'Gevolgen voor dit bestemmingsplan). ook de bestemming Leiding - Leidingstrook (van dit bestemmingsplan) geldt, is de leidingstrook van het H2 Conversiepark planologisch passend.
Gevolgen voor dit bestemmingsplan
In artikel 7.2 a van het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2 is de gemeenteraad pas tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft, tenzij voorzien wordt in de (dubbel)bestemmingen zoals opgenomen in het inpassingsplan (artikel 7.2 b regels inpassingsplan). Dit laatste is dan ook in dit bestemmingsplan gedaan, zie Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf, Artikel 5 Leiding - Hoogspanning en een aantal begrippen in de begrippenlijst van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan Leidingstrook H2 Conversiepark belemmert het inpassingsplan Net op Zee Nederwiek 2 niet, en vice versa.
1.5 Leeswijzer
De toelichting bij voorliggend bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan is het relevante beleid met betrekking tot kabels en leidingen beschreven. Hoofdstuk 4 onderbouwt de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid respectievelijk de bestemmingsplanprocedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie en vervolgens wordt ingegaan op de planbeschrijving.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen tussen de Maasvlakteboulevard, Ierse Zeeweg en de Noordzeeboulevard te Rotterdam. Afbeelding 2.1 geeft de begrenzing van de uitbreiding en dit bestemmingsplan weer. Op dit moment is de kabel- en leidingenstrook rond het H2 conversiepark nog niet gerealiseerd.
Afbeelding 2.1 Begrenzing plangebied (globaal)
2.2 Toekomstige Situatie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische bescherming van leidingen rond en vanaf het H2 conversiepark waar waterstof door vervoerd wordt. De kabels- en leidingen komen voornamelijk nabij de rode omlijning (zoals weergegeven op afbeelding 2.1) te liggen. Het aanleggen van de (buis)leidingen is conform het vigerende bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018) van de gemeente Rotterdam reeds toegestaan. Conform artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen deze (buis)leidingen tevens planologisch beschermd te worden. Op afbeelding 2.2 zijn de leidingen rondom het H2 conversiepark weergeven. Separaat is de leidingstrook leidingenstrook onder de rotonde door weergegeven op afbeelding 2.3.
Afbeelding 2.2 Beoogde leidingstrook rondom het H2 conversiepark
Afbeelding 2.3 Beoogde leidingstrook onder de rotonde door
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden voor onderhavig plan relevante ruimtelijk beleid beschreven. Aangegeven wordt wat de relatie is tussen het plan en het beleid en getoetst wordt of het plan in overeenstemming is met het geldende beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Algemeen
Op 11 september 2020 is de Nationale omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Daarnaast beschrijft de NOVI nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
In de NOVI worden 21 nationale belangen genoemd, worden nationale keuzes gemaakt, wordt richting gegeven aan decentrale afwegingen en wordt gebiedsgericht gewerkt. Met de NOVI wil het Rijk in concrete gebieden tot keuzes komen. De NOVI staat voor een 'omgevingsinclusief' beleid en onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen wordt voorkomen.
Toetsing
Het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen en het internationaal concurrerend blijven en in stand houden van de werkgelegenheid in de haven van Rotterdam, als één van de grootste haven- en industriecomplexen van Europa, zijn expliciet benoemd in de NOVI.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de NOVI en is daarmee in overeenstemming met de NOVI.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Algemeen
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Het voorliggend plan voorziet enkel in de planologische bescherming van de leidingen die op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds zijn toegestaan. Om die reden wordt er geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Conclusie
De laddertoets is niet van toepassing.
3.1.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Algemeen
Het wettelijke toetsingskader voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb). Hierin staan de regels voor het vastleggen van de buisleidingen en de externe veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen, evenals de verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. Alleen leidingen in een leidingenstrook vallen onder het Bevb. Leidingen die niet in de openbare ruimte liggen en nodig zijn voor bedrijfsprocessen, zijn meegenomen in de vergunning van de betreffende inrichting. De volgende soorten buisleidingen vallen onder het Bevb:
- buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer;
- buisleidingen voor aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer;
- buisleidingen voor brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer, of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer;
- buisleidingen voor vergiftige stoffen;
- buisleidingen voor specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer. Onder deze stoffen vallen de brandbare gassen (onder andere propaan, butaan en waterstof) en giftige stoffen (onder andere chloor, ammoniak, koolmonoxide en formaldehyde).
De aan te leggen leidingen die onder het Bevb vallen zijn dus de waterstof, nafta, LPG, kerosine (Jet) en dieselleidingen.
In het Bevb is vastgelegd dat de ligging van buisleidingen in het plangebied altijd weergegeven moet worden in het bestemmingsplan. Daarnaast moet er ook een belemmeringenstrook worden vastgelegd van tenminste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Deze strook moet vrij blijven ten behoeve van onderhoud van de buisleiding. Dit betekent dat zonder omgevingsvergunning geen grondroerende activiteiten mogen plaatsvinden en geen andere activiteiten worden uitgevoerd die schadelijk voor de buisleidingen kunnen zijn. Ook mogen binnen de belemmeringenstrook geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het bestemmen van de belemmeringenstrook zoals het Bevb voorschrijft voor buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door vervoerd worden. Aan de belemmeringenstrook, in dit bestemmingsplan uitgewerkt als de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook, is een vergunningstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden ter bescherming van de buisleidingen. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan aan het Bevb.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de voorschriften uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
3.1.4 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Algemeen
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 (hierna Structuurvisie Buisleidingen) vervangt het Structuurschema Buisleidingen uit 1985. De Structuurvisie Buisleidingen bevat de visie van het Rijk, waardoor tot 2035 ruimte gereserveerd is in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
In de Structuurvisie Buisleidingen zijn een aantal uitgangspunten opgenomen. Eén van de belangrijkste betreft het voorkomen van negatieve gevolgen voor de omgeving. Concreet houdt dit in dat bij de keuze voor de locatie van leidingstroken en ook bij aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen gestreefd wordt naar het zoveel voorkomen van nadelige gevolgen voor andere belangen. Dit uitgangspunt is tweeledig. Enerzijds kan er gedacht worden aan individuen of bevolkingsgroepen, die niet onevenredig zwaar mogen worden getroffen door het buisleidingenbeleid of daaruit voortvloeiende uitvoeringsmaatregelen. Anderzijds kan gedacht worden aan het landschap, het natuurlijk milieu, cultuurhistorisch waardevolle objecten, volkshuisvesting, de landbouw, bossen, recreatie, de drink- en industriewatervoorziening, de waterhuishouding en andere in het geding zijnde belangen.
Toetsing
Binnen het plangebied bevindt zich geen grote nationale buisleidingenstrook zoals bedoeld in de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035. Op de tweede Maasvlakte is enkel een aanlandingspunt te vinden. Zie afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1 Uitsnede visiekaart behorende bij de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Conclusie
De voorgenomen kabel- en leidingenstrook neemt geen ruimte in behorend bij een grote nationale leiding als bedoeld in de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035. Dit bestemmingsplan staat het aanleggen van de leidingen zoals genoemd in de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 daardoor niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Algemeen
De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. In de Omgevingsvisie heeft de provincie Zuid-Holland een beleidskeuze gemaakt met betrekking tot externe veiligheid. Het hoofddoel is een veiliger Zuid-Holland, waarbij het transport, de opslag en de verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar zijn aangesloten dat de kans op een ramp tot een minimum beperkt wordt. De aandacht voor en het waarborgen van de externe veiligheid acht de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang, vanwege een samenloop van een hoge bevolkingsdichtheid en hoge industrialisatie in Zuid-Holland. Dit leidt immers tot hogere externe veiligheidsrisico's dan in andere delen van Nederland. Er vindt in Zuid-Holland veel transport van gevaarlijke stoffen plaats en er is een hoge concentratie van risicovolle activiteiten. Tegelijkertijd vergroot de hoge bevolkingsdichtheid het risico op slachtoffers bij rampen.
Een belangrijke speerpunt in de omgevingsvisie betreft het combineren van risicovolle activiteiten. Idealiter zijn in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen aanwezig en vindt transport van gevaarlijke stoffen niet plaats door binnensteden.
Toetsing
De aan te leggen leidingstrook wordt aangelegd op de Tweede Maasvlakte. Daarmee vindt er geen transport van waterstof door de binnenstad van Rotterdam plaats. Daarnaast zijn er geen grote groepen mensen aanwezig op of nabij het plangebied.
Conclusie
De Omgevingsvisie Zuid-Holland vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Verordening beheer ondergrond Rotterdam (VBOR)
In de gemeente Rotterdam is een zeer uitgebreid netwerk aan ondergrondse leidingen (kabels en buizen) aanwezig. In de gemeente vervoeren veel bedrijven grote hoeveelheden verschillende stoffen via buisleidingen. Om die reden acht de gemeente het noodzakelijk om de regulering van ondergrondse leidingen en de vergunningverlening (inclusief te stellen voorwaarden) en eisen vast te leggen. Dat is gebeurd in deze verordening. Hier staan verder geen voorwaarden in die betrekking hebben op het opstellen van bestemmingsplannen.
3.3.2 Handboek beheer ondergrond van de gemeente Rotterdam (HBOR)
Naast de VBOR heeft de gemeente Rotterdam in het HBOR nadere richtlijnen, voorschriften en eisen omtrent de vergunningenprocedure opgenomen met betrekking tot onder andere de veiligheid, het beheer, de aanleg en de exploitatie van leidingen. Hier staan verder geen voorwaarden in die betrekking hebben op het opstellen van bestemmingsplannen.
3.3.3 Omgevingsvisie Rotterdam
In december 2021 is de eerste definitieve omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam. Belangrijke uitgangspunten voor de omgevingsvisie zijn de 5 perspectieven. Deze perspectieven vormen de leidraad voor ontwikkelingen in Rotterdam. Het betreft de volgende perspectieven:
- compact;
- duurzaam;
- productief;
- inclusief;
- gezond.
In de visie is onder andere beschreven dat Rotterdam werkt aan de energie- en grondstoffentransitie. De ambitie is om de komende jaren energie anders en schoner op te wekken, anders te distribueren en de vraag verminderen. In het havenindustrieel complex betekent dat onder andere elektrificatie van processen en inzet van waterstof als energiedrager. De realisatie van een kabel- en leidingenstrook rond het H2 conversiepark sluit aan bij de ambities beschreven in de Omgevingsvisie Rotterdam.
3.3.4 Havenvisie
De gemeenteraad van Rotterdam heeft 28 november 2019 de herijkte Havenvisie vastgesteld. De herijkte Havenvisie is tot stand gekomen in samenwerking tussen Havenbedrijf Rotterdam, gemeente Rotterdam, het Rijk, Deltalinqs, provincie Zuid-Holland en in afstemming met de DCMR. Het creëren van economische en maatschappelijke waarde en het realiseren van duurzame groei is de kern van de herijkte Havenvisie. De Havenvisie geeft de ambitie aan voor de toekomst van de Rotterdamse haven. De realisatie van een kabel- en leidingenstrook rond het H2 conversiepark sluit aan bij de ambities uit de Havenvisie, zoals het bevorderen van nieuwe energiesystemen.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In het kader van gemeentelijke besluitvorming dient bij een bestemmingsplan door middel van een integrale ruimtelijke benadering nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het plan voor de omgeving en omwonenden. Het bevoegd gezag is namelijk verantwoordelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit gebeurt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is van toepassing voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De effecten op de leefomgeving worden in dit hoofdstuk door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen, en hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
4.1 M.e.r.-beoordelingsplicht
In Bijlage 1 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Hieruit komt naar voren dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten en dat er daarmee geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. Zie hiervoor ook het Ondertekend m.e.r.-beoordelingsbesluit d.d. 19 december 2023 in Bijlage 2.
4.2 Verkeer En Parkeren
Het plangebied ligt in een industriegebied op de Tweede Maasvlakte, wat niet gebruikt wordt als doorgaande weg. Het wegverkeer dat hier komt is enkel bestemmingsverkeer.
4.2.1 Beoordeling
Beoordeling gebruiksfase en aanlegfase
De aan te leggen kabels en leidingen worden aangelegd op een perceel waar in het vigerende bestemmingsplan kabels en leidingen zijn toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische bescherming ervan. De verkeerssituatie blijft ongewijzigd en daarmee is er geen verkeersaantrekkende werking. Gedurende de realisatiefase is er sprake van het aanleveren van materieel en werkvoertuigen, er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat hierbij sprake is van onaanvaardbare hinder. Het aspect verkeer levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.2 Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient het aspect geluid beoordeeld te worden. Bij het aspect geluid gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van een geluidsbron enerzijds, en aan bestemmingen die een zekere mate van rust nodig hebben anderzijds. Rondom het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig.
Op voorhand kan geconstateerd worden dat de (ondergrondse) kabels en leidingen geen geluid produceren in de gebruiksfase. Tevens is geluidshinder in de gebruiksfase uit te sluiten door het ontbreken van een verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 4.2). In de aanlegfase kan er tijdelijk geluidshinder zijn van de aanlegwerkzaamheden. Hiervoor kan, indien noodzakelijk, een ontheffing geluidshinder worden aangevraagd. Een geluidsonderzoek voor de leidingen is dan ook niet noodzakelijk.
4.3.1 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof.
Op grond van artikel 5.16 Wm stelt de gemeenteraad alleen een bestemmingsplan vast wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
4.4.1 Toetsingskader
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geeft aan wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan aannemelijk maken, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
- een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen;
- een project draagt alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project leidt per niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
De Wet milieubeheer (Wm) geeft grenswaarden voor de concentraties van onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient getoetst te worden of de ontwikkeling ervoor zorgt dat grenswaarden worden overschreden. Deze grenswaarden liggen voor zowel NO2 als PM10 op een jaargemiddelde van 40 microgram/m3.
Om te kunnen beoordelen of de grenswaarden gesteld in de Wm worden overschreden, moeten de achtergrondconcentraties (wat zijn de concentraties zonder de ontwikkeling) en de verwachte bijdrage van het project (hoeveel komt er qua concentraties bij) worden onderzocht.
4.4.2 Beoordeling
Op afbeelding 4.1 is te zien hoeveel stikstofdioxide (NO2) er gemiddeld in de lucht zit bij het H2 conversiepark in 2020. Hoe minder stikstofdioxide hoe beter de luchtkwaliteit is. Te zien is dat de huidige concentratie stikstof (NO2) 16-18 microgram per m3 respectievelijk 18-20 microgram per m3 bedraagt. Dit ligt ruim onder de Europese grenswaarde van 40 microgram per m3.
Afbeelding 4.1 Stikstofdioxideconcentratie ter plaatse van het H2 conversiepark (bron: atlasleefomgeving)
Op afbeelding 4.2 is te zien hoeveel fijnstof (PM10) er gemiddeld in de lucht zit bij het H2 conversiepark in 2020. Hoe minder fijnstof hoe beter de luchtkwaliteit is. Te zien is dat de huidige concentratie fijnstof (PM10) 16-17 microgram per m3 respectievelijk 17-18 microgram per m3 bedraagt. Dit ligt onder de grenswaarde voor het jaargemiddelde van 40 microgram per m3.
Afbeelding 4.2 Fijnstofconcentratie ter plaatse van het H2 conversiepark (bron: atlasleefomgeving)
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer. De nieuwe kabels en leidingen hebben geen uitstoot, en zorgen dus niet voor een toename van fijnstof of stikstofdioxide. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg genereren tijdelijk extra verkeer.
Op het aspect stikstof wordt in paragraaf 4.6 van deze toelichting (natuur) nader ingegaan. Hieruit blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen te verwachten zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
4.4.3 Conclusie
De huidige achtergrondconcentraties NO2 en PM10 liggen ruim beneden de wettelijke grenswaarde. Ook met de voorgenomen ontwikkeling blijven de achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ruim onder de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per m3.
4.5 Geur
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Dit betekent dat bij ruimtelijke planvorming, in het kader van de goede ruimtelijke ordening, de geuruitstoot op de functie of van de bron moet worden beoordeeld bij:
- 1. het mogelijk maken van een geurgevoelige functie, of;
- 2. het mogelijk maken/ wijzigen van een (2) geurbron.
In de buurt van het plangebied zijn geen geurgevoelige functies. De leidingen zijn daarnaast geen geurbron. Het milieuaspect geur vormt daarom geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.5.1 Conclusie
Het milieuaspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Voor dit milieuaspect is in oktober 2023 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, voor de volledige onderbouwing van externe veiligheid wordt verwezen naar Bijlage 3.
4.6.1 Beschrijving onderzoeksgebied
De kabel- en leidingstrook ligt in het deelgebied Maasvlakte 2. Haven Industrieel Complex is aangewezen als concentratiegebied voor bedrijven met activiteiten met gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde woonkernen met kwetsbare objecten liggen op meer dan 5 km afstand van het projectgebied (Oostvoorne op circa 7 km afstand). In het projectgebied zijn wel kwetsbare objecten aanwezig, dit zijn kantoren behorende bij risicovolle bedrijven (inrichtingen) die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in dit gebied.
4.6.2 Beoordeling
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en gaat om het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De relevante bronnen voor het voorliggende bestemmingsplan zijn mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risic o (PR) is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op onderstaande afbeeldingen 4.3 t/m 4.5 zijn de PR-contouren van de ondergrondse leidingen in de leidingstrook weergegeven. Voor alle drie leidingen is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar aanwezig en voldoet aan het vigerende beleid ten aanzien van het PR.
De waterstofleiding van leverancier C (groene leiding) heeft enkel geen 1E-06 PR-contour wanneer periodieke In-Line Inspectie wordt toegepast. De sensitiviteit van de preventieve maatregelen is voor deze leiding onderzocht. Zie hiervoor Bijlage 3.
Afbeelding 4.3 PR-contouren ondergrondse leiding leverancier D (blauwe leiding). De leiding heeft geen 1E-06 PR-contour.
Afbeelding 4.4 PR-contouren ondergrondse leiding leverancier B (rode leiding). De leiding heeft geen 1E-06 PR-contour.
Afbeelding 4.5 PR-contouren ondergrondse leiding leverancier C (groene leiding). De leiding heeft geen 1E-06 PR-contour.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per kilometer buisleiding dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een buisleiding met gevaarlijke stoffen, als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval, overlijden. Het groepsrisico (GR) is een indicatie van de mogelijke maatschappelijke impact van een ongeval. Het is dus niet bedoeld als indicatie voor individueel gevaar op een bepaalde locatie.
De berekeningen laten in geen van de doorgerekende ondergrondse leidingen een groepsrisico zien. Zie hiervoor het onderzoek in de Bijlage: Kwantitatieve risicoanalyse waterstofleidingen vanaf waterstofconversiepark.
4.6.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van de berekeningen met Safeti-NL voor de QRA wordt het volgende ten aanzien van het PR en GR geconcludeerd:
- Met het toepassen van de beschreven voorgenomen preventieve maatregelen is voor alle drie ondergrondse leidingen geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar aanwezig. De leidingen voldoen derhalve aan het vigerende beleid ten aanzien van het PR.
- In de voorgenomen situatie is geen GR van toepassing.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.7 Natuur
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het ontwerp vanuit het oogpunt van natuur. Voor het milieuaspect natuur is een quickscan uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 4. De werkzaamheden vanwege de kabels- en leidingenstrook kunnen effecten hebben op beschermde natuurwaarden in en rondom het plangebied. In de quickscan zijn mogelijke effecten op aanwezige beschermde natuurwaarden door de geplande werkzaamheden beoordeeld en getoetst.
4.7.1 Beschrijving onderzoeksgebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Maasvlakte Rotterdam, een industriegebied gelegen in de Maasmonding nabij Rotterdam. Het plangebied is gelegen rondom de Ierse Zeeweg en de Middellandse Zeeweg. Afbeelding 4.6 weergeeft het onderzoeksgebied.
Afbeelding 4.6 Onderzoeksgebied Quickscan waterstofconversiepark haven Rotterdam
Het plangebied en haar directe omgeving betreft een industrieterrein. In de afgelopen periode hebben diverse ontwikkelingen plaatsgevonden aan dit industrieterrein. Aan de noord- en noordoostzijde van het plangebied zijn recent loodsen gebouwd (zie onderstaande afbeelding). Ten noorden van het plangebied ligt een industrieterrein, ten oosten van het plangebied ligt de Slufter.
Afbeelding 4.7 Huidige situatie omgeving plangebied
4.7.2 Toetsingskader
De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:
- 1. bescherming van planten- en diersoorten;
- 2. bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
- 3. bescherming van bos en houtopstanden.
Soortenbescherming
Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:
- 1. vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
- 2. Habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
- 3. andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming.
Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.
Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).
De categorie 'andere soorten' gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de Wet natuurbescherming de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden nagenoeg gelijk blijft aan de bepalingen uit de voormalige Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones. In de provincie Zuid-Holland geldt geen externe werking voor het NNN, wat betekent dat zolang er geen directe aantasting plaatsvindt van het NNN, dit geen belemmering kan zijn.
Houtopstanden
In het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig. Om deze reden niet is dit niet verder uitgewerkt.
4.7.3 Beoordeling
Soortenbescherming
Flora
Glad biggenkruid komt als beschermde soort voor langs en op het terrein. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft een gebiedsontheffing voor glad biggenkruid, waardoor geen aparte ontheffing noodzakelijk is. Wel dient een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol gemaakt te worden. Uitgangspunt dient te zijn dat het leefgebied zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat dient te worden hersteld na afronding van de werkzaamheden. Dit kan gedaan worden door de groeiplaats boven de kabels en leidingen te herstellen en de zandige toplaag opzij te leggen en als laatste terug te leggen.
Broedvogels
Op en rond het plangebied komen diverse soorten vogels tot broeden, met name in de periode 1
maart tot 15 augustus. Om die reden zijn maatregelen nodig om overtreding van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming te voorkomen. Een ontheffing is niet nodig, omdat geen vogels met jaarrond beschermd nest aanwezig zijn en deze ook niet verwacht worden. In een ecologisch werkprotocol moet worden opgenomen wanneer er gewerkt kan worden en welke voorbereidingen getroffen moeten worden om verstoring van broedende vogels te voorkomen. Vooraf broedvrij houden is een van mogelijkheden hiervoor.
Amfibieën
Rondom het plangebied is de rugstreeppad waargenomen. Het plangebied is bovendien geschikt als leefgebied voor de rugstreeppad. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft een gebiedsontheffing voor de rugstreeppad, waardoor zonder ontheffing gewerkt kan worden. Wel moet een ecologisch werkmodel op maat gemaakt worden, dat beschrijft op welke manier voorkomen wordt dar er een negatief effect op de populatie optreed en hoe negatieve effecten op individuele exemplaren zoveel mogelijk wordt voorkomen.
In de periode april tot en met september moet voorkomen worden dat gedurende langere tijd waterplassen of met water volgelopen sleuven in het plangebied voorkomen die geschikt worden als voortplantingswater. Dit moet worden opgenomen in het ecologisch werkmodel. Bovendien moeten voor de werkzaamheden starten de rugstreeppadden worden verwijderd van het terrein en moeten paddenschermen geplaatst worden om terugkeer van de rugstreeppad tijdens de werkzaamheden te voorkomen.
Andere soorten
Beschermde insecten, weekdieren, vissen, reptielen, zoogdieren (waaronder vleermuizen) en invasieve exoten worden niet verwacht op de werklocatie. Algemene voorzorgsmaatregelen kunnen voorkomen dat onnodig lijden of het doden van algemene soorten uit deze groepen wordt veroorzaakt (zorgplicht Wet natuurbescherming). Hiervoor kunnen de maatregelen uit de gedragscode beschermde flora en fauna van Havenbedrijf Rotterdam worden aangehouden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Noordzee. Dit gebied ligt op circa 700 meter ten westen van het plangebied en is aangewezen als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied. Het optreden van directe en indirecte effecten (met uitzondering van stikstofdepositie) kan als gevolg van de afstand (700 meter) tussen het plangebied en omliggende Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Een Voortoets om directe effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden te toetsen is niet nodig.
Voor het onderdeel stikstofdepositie zijn voor de aanlegfase AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie Bijlage 5 van deze toelichting). Uit deze berekening volgt dat geen sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen.
Aangezien voor het project geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie benodigd is en effecten anders dan stikstofdepositie op voorhand zijn uitgesloten zijn vervolgstappen zoals een passende beoordeling of vergunning ingevolge de Wnb niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Op 500 meter ten westen en op 1 kilometer ten zuiden van het plangebied bevinden zich NNN-gebieden. In het plangebied zelf bevindt zich geen NNN-gebied. Bovendien bevindt zich geen verbindingszone in het plangebied. De provincie Zuid-Holland kent bovendien geen externe werking van de bescherming van het NNN. Doordat de ingreep niet plaatsvindt binnen gebieden die behoren tot het NNN, zijn significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN hier uitgesloten. Vervolgstappen zijn niet nodig.
4.7.4 Conclusie
Door de maatregelen te nemen om de beschermde soorten te beschermen, worden deze voldoende beschermd. Doordat er geen significatie negatieve effecten voor de instandhoudingsdoeleinden van Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland te verwachten zijn, vormt het aspect natuur geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.8 Water
Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is een procedure waarbij de waterbeheerders in een vroeg stadium worden betrokken bij de plannen, zodat de verschillende aspecten van 'water' een goede plaats krijgen in de planvorming. Deze paragraaf beschrijft achtereenvolgens het beleid van waterschap Hollandse Delta, de uitkomst van de watertoets en de conclusie ten aanzien van het aspect 'water'.
4.8.1 Toetsingskader
De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht geworden voor bestemmingsplannen. Omdat het beleid van het waterschap niet rechtstreeks doorwerkt in het bestemmingsplan is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaald dat de gemeente naast vooroverleg met onder andere het waterschap (art. 3.1.1 Bro) ook expliciet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving moet opnemen van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding (art. 3.1.6 b Bro).
Het beleid van het waterschap Hollandse Delta staat beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. Daarnaast is de Keur van het waterschap Hollandse Delta een belangrijk regel stellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
4.8.2 Resultaten
Graven en dempen oppervlaktewater, grondwater
Voor de aanleg van de leidingen dient gegraven te worden. Deze graafwerkzaamheden zullen het grondwater of oppervlaktewater niet verontreinigen. Voor de leidingenstrook hoeft tevens geen oppervlaktewater gedempt worden. Het graven ten behoeve van de leidingen veroorzaakt geen effecten op grond- of oppervlaktewater.
Waterkeringen en beschermingsgebieden ervan
De Tweede Maasvlakte ligt buiten de primaire waterkering (categorie A). De afstand tot de primaire waterkering is hemelsbreed ongeveer 3,5 km. De aanleg van de leidingen kan vanwege de afstand geen effect hebben op de waterkering noch de beschermingszone ervan. De aanleg van de leidingen vormt geen belemmering voor het functioneren van de waterkering.
Toename verhard oppervlak
Voor de aanleg van de leidingen is geen verharding van oppervlak noodzakelijk. Het infiltreren van hemelwater in de bodem wordt dus niet bemoeilijkt en van versnel afvoeren van hemelwater is geen sprake.
Afvalwater
De gemeente Rotterdam is verantwoordelijk voor de afhandeling van afvalwater. Bij het gebruik van de leidingen zal geen afvalwater vrijkomen. Het aspect afvalwater vormt daarom geen belemmering voor het voorliggend plan.
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.9 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming? Is er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Voor het milieuaspect bodem is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Het doel van het milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 is inzicht krijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Ook kunnen de resultaten van het vooronderzoek worden gebruikt bij de interpretatie van de resultaten van een eventueel uit te voeren verkennend bodemonderzoek.
4.9.1 Beschrijving vooronderzoek
Het vooronderzoek (Bijlage 6) heeft zich gericht op het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. De onderzoekslocatie bevindt zich in het Distripark Maasvlakte West. Het terrein is onbebouwd en onverhard. De onderzoekslocatie is niet in een waterwin-, grondwaterbeschermingsgebied of een boringsvrije zone gelegen.
4.9.2 Toetsingskader
Het milieuhygiënisch vooronderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725. Met een vooronderzoek wordt door archief- en dossieronderzoek informatie verzameld over het voormalig, huidig en toekomstig bodemgebruik, de bodemopbouw en geohydrologie. Dit vooronderzoek is met name gericht op het achterhalen van mogelijke bronnen van verontreiniging(en)en is uitgevoerd conform de NEN 5725.
4.9.3 Beoordeling
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat maximaal lichte verontreinigingen te verwachten zijn op de onderzoekslocatie. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat in de bovengrond op de onderzoekslocatie maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen zijn gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan tetrachlooretheen in het grondwater gemeten. Asbest is ter hoogte van de onderzoekslocatie analytisch niet gemeten. De locatie kan daarom als onverdacht worden beschouwd op het voorkomen van asbest. Uit voorgaand onderzoek op de onderzoekslocatie blijkt dat de gemeten gehalten aan PFAS in grond lager zijn dan de achtergrondwaarde.
Gezien de resultaten van voorgaande onderzoeken op en nabij de onderzoekslocatie worden maximaal lichte verontreinigingen verwacht en bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek NEN5740.
4.9.4 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.10 Archeologie
Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan dient inzicht te zijn verkregen in bekende en te verwachten archeologische waarden in het plangebied en omgeving, en wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is een onderzoek gedaan, wat is opgenomen in Bijlage 7.
4.10.1 Beschrijving onderzoeksgebied
Op afbeelding 4.8 is het onderzoeksgebied van het bureauonderzoek archeologie weergegeven.
Afbeelding 4.8 Onderzoeksgebied archeologisch vooronderzoek
4.10.2 Toetsingskader
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2023 een overgangsregeling opgenomen.
De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien er sprake is van een hoge trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.
Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart van gemeente Rotterdam zijn in het plangebied verschillende waarden. In het westelijk deel is een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting en in het oostelijk deel is een zone met een redelijk tot hoge archeologische verwachting dieper dan 3 meter beneden NAP. In beide zones moeten grondwerkzaamheden die meer dan 200 m2 beslaan en dieper reiken dan de waterbodem in het westelijke deel of dieper dan 3 meter beneden NAP in het oostelijk deel worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
4.10.3 Beoordeling
Op basis van het onderzoek is gebleken dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Doordat in het plangebied grondroerende activiteiten zullen plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast. De verwachte dieptes voor deze resten zijn dieper dan 20 meter beneden NAP. Daarnaast moet altijd rekening worden gehouden met toevalsvondsten van scheepsdelen en wrakken. Bij een toevalsvondst dient de afdeling Archeologie Rotterdam te worden geïnformeerd. Indien er grondwerkzaamheden plaatsvinden die dieper zijn dan 20 meter beneden NAP, dient dit te worden voorgelegd aan Archeologie Rotterdam die de intensiviteit beoordeelt. De leidingen zullen minder diep dan 20 meter worden gelegd.
4.10.4 Dubbelbestemming
Omdat inhet plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen, met uitzondering van de gronden die overlappen met het plangebied (verbeelding) van het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2. In dat inpassingsplan is namelijk geregeld dat er geen beschermingsregeling voor archeologie noodzakelijk is en dat op de uitvoering van de werkzaamheden voor het inpassingsplan ook de dubbelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen die zien op bescherming van archeologische waarden niet van toepassing zijn. In de Toelichting van het inpassingsplan staat verder beschreven dat dit is afgestemd met de bevoegde gezagen voor archeologie en de gemeente Rotterdam.
4.10.5 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren.
4.11.1 Toetsingskader
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2023 een overgangsregeling opgenomen.
Het uitgangpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
4.11.2 Beoordeling
Op of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het plan heeft daardoor geen effect op monumenten of cultuurhistorische waarden.
4.11.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.12 Niet-gesprongen Explosieven
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in het plangebied en de gevolgen hiervan op voorgenomen ontwikkeling.
4.12.1 Toetsingskader
Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland niet-gesprongen explosieven (verder NGE genoemd) achtergebleven. Deze NGE vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze NGE uitgesloten te worden of dienen eventuele NGE verwijderd te worden. Het onderzoek dat op basis hiervan is gedaan is opgenomen in Bijlage 8.
4.12.2 Beoordeling
Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied volledig in onverdacht gebied ligt. Er worden daarom geen niet-gesprongen explosieven worden verwacht. Het graven ten behoeve van de leidingen vormt daarom geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.
4.12.3 Conclusie
Op basis van het onderzoek is gebleken dat het plangebied volledig in onverdacht gebied ligt. Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan betreft enkel een uitbreiding van een bestaande kabels- en leidingenstrook. Om een uniforme planologische bescherming te bieden, zijn de regels die gelden in het bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018) aangehouden.
5.2 Enkelbestemmingen
5.2.1 Bedrijf - 5
De inhoud van de bestemming Bedrijf - 5 kent meerdere deelsegmenten. Deze betreffen de hoofdactiviteit. Daarnaast is het mogelijk dat ondergeschikte aanverwante bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Tevens omvat de bedrijfsbestemming een uitgebreide lijst van mogelijkheden voor medegebruik. Zo zijn binnen de bedrijfsbestemming onder andere wegen, groen, water, laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming toegestaan. De reden dat de lijst van het medegebruik zo uitgebreid is, is gebaseerd op het huidige gebruik en de toekomstig gewenste flexibiliteit. Door deze lijst op te nemen kan voorkomen worden dat het bestemmingsplan een rem legt op het doelmatige gebruik van gronden binnen het havengebied.
5.2.2 Bedrijf - Nutsbedrijf
Deze bestemming is 1 op 1 overgenomen uit het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1.4 Andere ruimtelijke besluiten in voorbereiding.
5.3 Dubbelbestemmingen
5.3.1 Algemeen
Ter bescherming van (buis)leidingen, kabels en archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Dubbelbestemmingen liggen altijd op gronden waarop ook enkelbestemmingen rusten. In enkele gevallen overlappen dubbelbestemmingen elkaar. Voor de afstemming tussen de voorkomende (enkel- en dubbel)bestemmingen zijn binnen die bestemmingen specifieke bepalingen opgenomen. Daarmee wordt verduidelijkt dat in voorkomende gevallen (tenzij expliciet anders bepaald) rekening moet worden gehouden met alle voorschriften uit alle geldende bestemmingen, dat wil zeggen de bestemmingsomschrijving, de bouw- en gebruiksregels en de vereisten voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden - inclusief de mogelijkheden voor afwijking daarvan.
5.3.2 Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming is 1 op 1 overgenomen uit het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 1.4 Andere ruimtelijke besluiten in voorbereiding.
5.3.3 Leiding - Leidingstrook
Binnen deze dubbelbestemming zijn buisleidingen en leidingen toegestaan. Deze bestemming is inclusief een beschermingszone van 5 m aan weerszijden van de leidingen. Een omgevingsvergunning is onder meer vereist voor werken en/of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de aanwezige leidingen. Er zijn uitzonderingen opgenomen in het kader van het inpassingsplan Net op Zee Nederwiek 2.
5.3.4 Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' betreft de (land)bodems. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de betrokken bodems te beschermen. Er is een vergunningplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 200 m2, gemeten in verticale projectie beneden NAP (in landbodems) of de huidige onderwaterbodem. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat wanneer het werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 met een verstoring dieper dan 7 meter betreft, er onafhankelijk van de oppervlakte van de verstoring, een vergunning nodig is.
Er kan alleen een vergunning worden verleend als een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning maatregelen worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg. Werken en werkzaamheden in geroerde bodems (zoals bestaande cunetten), onderhoud-, beheer en herstelwerkzaamheden en het aanbrengen en verwijderen van beplanting zijn niet vergunning plichtig.
Om zowel de onderzoekskosten te beheersen als tot een goede afweging van de (noodzaak van) te treffen maatregelen te komen, wordt het archeologisch onderzoek gefaseerd in een bureauonderzoek, dat afhankelijk van de bevindingen kan worden gevolgd door inventariserend veldonderzoek. Het inventariserend veldonderzoek kan bestaan uit een verkennende, karterende en waarderende fase. Voor de verkennende en karterende fasen kan bodemonderzoek (grondboringen) nodig zijn, voor de karterende en waarderende fase kunnen ook ontgravingen (proefsleuven) nodig zijn. Na iedere onderzoekstap wordt door het bevoegd gezag bepaald of het noodzakelijk of zinvol is om de archeologische waarden nader te onderzoeken en de volgende stap te nemen. In veel gevallen volstaat het bureauonderzoek.
Op basis van het archeologisch rapport wordt in de vergunning bepaald of en welke maatregelen noodzakelijk zijn. De meest vergaande maatregel is het opgraven van archeologische waarden, om ze elders te behouden. Opgraven vindt met name op grotere diepten alleen in uitzonderingsgevallen plaats, op grond van zwaarwegend archeologisch belang. Daarbij wordt ook een afweging gemaakt tegen de uitvoerbaarheid en de gevolgen voor het project. In de meeste gevallen zijn op grond van het onderzoek geen specifieke maatregelen nodig of kan worden gekozen voor archeologische begeleiding van het werk of het behoud van de archeologische waarden in situ, waar nodig door het treffen van technische maatregelen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.
De belanghebbende(n) (overheden) participeren in dit project. De gemeente Rotterdam als zijnde bevoegd gezag en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en TenneT in het kader van voorbereidingsbesluit (van het inpassingsplan) Net op Zee Nederwiek 2 (zie ook paragraaf 1.4).
Verder kan eenieder in het kader van de bestemmingsplanprocedure een zienswijze indienen en kunnen belanghebbenden beroep in stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
6.2.1 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 Wro moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan waarin (bepaalde) nieuwe bouwplannen worden mogelijk gemaakt, tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dat is hier het geval.
Bij de verzelfstandiging van het (toen nog) Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, zijn tussen de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam N.V. afspraken gemaakt over het beheer van het havengebied. Daarbij is afgesproken dat het Havenbedrijf verantwoordelijk is voor het beheer van het gebied, en wel via een erfpachtconstructie. Het Havenbedrijf sluit als erfpachter van het gebied bij de uitgifte van terreinen (onder)erfpacht- en huurcontracten af met toekomstige gebruikers waarin afspraken worden gemaakt over onder meer het kostenverhaal (privaatrechtelijke exploitatieovereenkomst). In deze afspraken worden de kosten die gemaakt moeten worden voor het bouwrijp maken van het gebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte betrokken. Deze kosten komen daarom niet ten laste van de gemeente Rotterdam. Het vaststellen van een exploitatieplan is dus niet nodig.
6.2.2 Planschade
Er wordt geen planschade verwacht. Voor zover er al sprake is van het wegbestemmen van huidige mogelijkheden, zijn de gronden over het algemeen in eigendom van de gemeente en in eeuwigdurende erfpacht gegeven aan het havenbedrijf. De op die gronden gevestigde bedrijven beschikken over tijdelijke huur- of erfpachtovereenkomsten, die - mede gelet op het overgangsrecht - gestand kunnen worden gedaan, zodat naar verwachting geen (plan)schade optreedt. De uiteindelijke bepaling en eventuele vergoeding van planschade vindt plaats conform de Wet ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de procedure van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de voorontwerpfase, de ontwerpfase en de vaststellingsfase van het plan.
7.2 Ontwerpfase
7.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
7.2.2 Ontwerpfase
In Rotterdam wordt in de regel geen voorontwerpbestemmingsplan opgesteld. Ook voor dit plan is dat niet gebeurd. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is getoetst door de gemeente en overlegreacties zijn verwerkt. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen van 22 december 2023 t/m 1 februari 2024, op het gemeentehuis en digitaal via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit stelde eenieder in de gelegenheid een zienswijze in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
7.3 Vaststellingsfase
Deze fase gaat over de vaststelling van het bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend die aanleiding gaven om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. Wel zijn er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd om dit bestemmingsplan en het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2 beter op elkaar te laten aansluiten. De precieze wijzigingen in de Regels en de Verbeelding zijn als volgt:
Regels
- Artikel 5.1. onder a wordt aangevuld met de woorden "ten behoeve van 'Net op zee
Nederwiek 2', zodat dit artikel als volgt komt te luiden: a. de aanleg, het gebruik en de bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding ten behoeve van 'Net op zee Nederwiek 2; - In Artikel 5.4.2 onder f. worden de woorden "dit inpassingsplan en/of het inpassingsplan 'Net op zee IJmuiden Ver Beta' en/of het inpassingsplan 'Net op zee IJmuiden Ver Gamma" vervangen door de woorden "het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2". Dit artikellid komt dan als volgt te luiden: f. de uitvoering betreffen het inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2;
- Artikel 5.4.2 onder g is vervallen (welke luidde: "dienen ten behoeve van de realisatie van het nieuw te bouwen Hoogspanningsstation Amaliahaven") en;
- het opvolgende artikellid is gelijktijdig vernummerd (was 5.4.2 h, is in deze versie 5.4.2 g. geworden: "dienen ten behoeve van de realisatie van de aansluiting van de elektrolysers van het conversiepark op het Hoogspanningsstation Amaliahaven").
Verbeelding
De locatie waar de kabel van Nederwiek 2 de plot van het converterstation binnenkomt is opgenomen in het bestemmingsplan en heeft de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning gekregen.
Bovengenoemde wijzigingen zijn tevens te lezen in het Vaststellingsbesluit.
7.4 Beroepsfase
Het vaststellingsbesluit wordt samen met het vastgestelde bestemmingsplan na de vaststelling door de gemeenteraad gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan kan eenieder beroep instellen. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na die zes weken onherroepelijk.
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Ondertekend M.e.r.-beoordelingsbesluit D.d. 19 December 2023
Bijlage 2 Ondertekend m.e.r.-beoordelingsbesluit d.d. 19 december 2023
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 4 Quickscan Natuur
Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 6 Milieuhygiënisch Vooronderzoek
Bijlage 6 Milieuhygiënisch vooronderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek