Hof van Pernis
Wijzigingsplan - gemeente Rotterdam
Vastgesteld op 09-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Hof van Pernis met identificatienummer NL.IMRO.0599.WP6006HofvanPernis-va01 van de gemeente Rotterdam.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanbouw (uitbouw)
Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen.
1.8 Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
1.9 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.
1.12 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak c.q. een lijn welke niet door gebouwen mag worden overschreden.
1.14 Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.
1.15 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend.
1.19 Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.
1.20 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.21 Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.).
1.22 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 Hoofdgebouw
Gebouw dat door zijn constructie en/of afmeting als dominant is aan te merken ten opzichte van de bijbehorende bijgebouwen gelegen op hetzelfde perceel.
1.24 Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.
1.25 Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter
1.26 Maaiveld
De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.27 Maatschappelijk
Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening.
1.28 Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen).
1.29 Peil (straat-)
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst : de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.
Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
1.30 Souterrain
Een gebruiksruimte in een gebouw, welke ruimte voor andere doeleinden dan wonen wordt gebruikt en zich gedeeltelijk ondergronds bevindt.
1.31 Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
1.32 Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.33 Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.
1.34 Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
2.4 de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
2.5 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 1' dient minimaal 990 m2 onverhard te blijven;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 2' dient minimaal 67 m2 onverhard te blijven
- c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 3' dient minimaal 83 m2 onverhard te blijven
- d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 4' dient minimaal 103 m2 onverhard te blijven.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
6.2 Bouwvlak
Indien voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking.
6.3 Maximum bouwhoogte
Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding;
6.4 Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil.
6.5 Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
6.6 Dakkapellen
Dakkapellen op schuine dakvlakken zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. ingeval zij geplaatst worden op het voordakvlak of een naar de weg of het openbaar groen gekeerd dakvlak, mogen zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak, waarbij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak aangehouden dient te worden. Niet meer dan één dakkapel mag in het voordakvlak worden gerealiseerd;
- b. ingeval zij geplaatst worden op een ander dakvlak dan de genoemde, geldt dat zij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak dienen aan te houden;
- c. op een aanbouw aan een niet-gestapelde woning is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
- d. in alle gevallen geldt dat de bovenzijde tenminste 0,5 meter onder de nok van het pand dient te blijven en de voorzijde tenminste 1 meter dient terug te liggen ten opzichte van de gevel.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.
7.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Algemene procedureregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een wijzigingsplan dat voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Hof van Pernis'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de oude Stolk-locatie in het gebied achter de woningen aan de Pastoriedijk en de Ozingastraat ligt het initiatief om het (woningbouw)project Hof van Pernis met maximaal 12 woningen te realiseren. Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan Pernis. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Groen'. Daarbij is een wijzigingsbevoegdheid naar 12 woningen middels een gebiedsaanduiding opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van deze bevoegdheid dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is een wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
De locatie ligt in het noorden van Pernis (zie figuur 1.1). Aan de noordzijde ligt de Pastoriedijk, aan de zuidzijde de Ozingastraat en ten westen is de Burgemeester van Esstraat gelegen.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan (Pernis, vastgesteld in december 2011) heeft het plangebied de bestemming "Groen" met een aanduiding voor 'opslag'. Hiermee is de bestaande situatie bestemd. Voor de opslag is in de regels een uitsterfregeling opgenomen.
Voor het oostelijk deel van het binnenterrein van het blok Pastoriedijk/Burgemeester van Esstraat en Ozingastraat, het plangebied, is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd om maximaal 12 woningen te realiseren.
Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende voorwaarden:
- binnen het wijzigingsgebied mogen maximaal 12 woningen worden gerealiseerd;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter, in 2 bouwlagen, met een kap;
- het maximale bebouwingspercentage van het wijzigingsgebied bedraagt 50;
- binnen het wijzigingsgebied dient minimaal 50% groen gerealiseerd te worden.
Het plan voldoet aan deze voorwaarden, zie paragraaf 3.3.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie, de ontwikkeling en de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 4 is de waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar milieuaspecten. In hoofdstuk 6 worden de thema's duurzaamheid en energie behandeld. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
- 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 2. Ruimte voor een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 3. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. Bro) en in de provinciale ruimtelijke verordening. De overheid vraagt om dit te onderbouwen in ruimtelijke besluiten. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Toetsing
- Er is sprake van een actuele regionale behoefte. De behoefte is nader aangetoond in paragraaf 3.3.
- De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde.
- De locatie wordt passend multimodaal ontsloten: per auto, fiets en openbaar vervoer op korte afstand.
2.1.3 Conclusie rijksbeleid
De ontwikkelingsmogelijkheden die het plan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Het planvoornemen geeft invulling aan de 1e 'rode draad': beter benutten en opwaarderen van wat er is. Het plangebied ligt binnen het bestaande netwerk van gebouwd gebied. Het betreft een stuk grond dat in gebruik is/was als opslag. De gronden worden nu intensiever benut door de bouw van de woningen.
2.2.2 Verordening ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toepassing artikel 2.1.1:
Er is sprake van een actuele behoefte (zie paragraaf 3.3)
2.2.3 RR2020 (2005)
RR2020 is het regionaal structuurplan. Het bevat in de vorm van een 10-puntenlijst de ontwikkelingsstrategie voor de regio. Vijf daarvan zijn gebiedsgericht en vijf zijn thematisch. Gezocht wordt naar de concrete bijdragen van partijen (hetzij publiek hetzij privaat) aan de integrale ontwikkeling van deze opgave. Partijen kunnen dat doen vanuit de eigen rol en doelstellingen en met inzet van eigen middelen. Het 10-puntenplan is bedoeld om deze bijdragen en middelen te mobiliseren. Daarvoor zijn de punten uitgewerkt in strategische programma's en projecten.
2.2.4 Conclusie provinciaal en regionaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030 (2007)
De Stadsvisie Rotterdam 2030 bevat het ruimtelijk kader voor alle plannen, projecten en investeringen in de stad. Het bevat daarnaast een uitvoeringsstrategie: door effectmeting is de gemeente in staat voorrang te geven aan plannen die het meest bijdragen aan een sterke economische structuur en een aantrekkelijke woonstad.
De keuzes die in de Stadsvisie zijn gemaakt staan voor een maximale binnenstedelijke intensivering met een fors accent op de binnenstad, afzien van grootschalige nieuwbouw 'in de wei', het concentreren van verkeersintensieve bestemmingen op knooppunten en een sterk accent op de openbare ruimte. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan duurzame stadsontwikkeling en ook duurzame mobiliteit.
2.3.2 Welstand
Het plangebied is aangeduid als regulier welstandsniveau. Het reguliere welstandsniveau is van toepassing op het grootste deel van het grondgebied van Rotterdam. De niet-uitzonderlijke cultuurhistorische betekenis en de beperkte ruimtelijke dynamiek van deze gebieden rechtvaardigen het reguliere welstandsniveau. Desalniettemin zijn deze gebieden, veelal woonwijken, de drager van het stedelijke weefsel en moeten ze ook als zodanig verzorgd worden. De woningen moeten voldoen aan de vaste gebiedscriteria.
Het plangebied is aangeduid als gebiedstype 'historische linten en kernen '. Typerend voor historische linten en kernen is dat er pand voor pand is gebouwd, veelal door of in opdracht van de eigenaren zelf. De bebouwing is daarom onderling verschillend van vorm, massa, materiaalgebruik en kleur. De panden dateren uit verschillende tijden, zijn in verschillende stijlen gebouwd en de percelen hebben verschillende kavelbreedtes. Er is een afwisseling tussen grote en kleine panden. De dakcontour en de positie van de panden op de verschillende kavels verspringt. Diversiteit is dus de norm. Juist in de kernen, waar de bebouwing dicht opeen staat, springt die diversiteit het meest in het oog. Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid en de welstandstoets is het herkenbaar houden (of zelfs maken) van het afwisselende en karakter van de historische linten en kernen en het tegengaan van schaalvergroting.
Ruimtelijke inpassing
- Bouwinitiatieven dragen bij aan het afwisselende karakter van het lint of de kern (lint; kleinschalig met open tussenruimte, kern; kleinschalig en gesloten karakter).
- In linten blijven toegangsbruggen in grootte en verschijningsvorm ondergeschikt, zodat de continuïteit van de waterloop zichtbaar blijft.
Verschijningsvorm
- Als zodanig herkenbare seriematige bouw is ongewenst.
- Een van de omgeving afwijkende vormentaal is mogelijk, mits dit niet ten koste gaat van het historische karakter van het lint of de kern.
- Aan- en uitbouwen, dakkapellen en dakopbouwen zijn in samenhang met het hoofdgebouw ontworpen.
- De gevel aan de straatzijde heeft een uitgesproken vormgeving.
Er is geen verplichting om een beeldkwaliteitsplan op te stellen voor deze ontwikkeling.
2.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige Situatie
Ontstaangeschiedenis
Pernis is van oorsprong een agrarisch vissersdorp. De haven van Pernis was in het jaar 1250 al bekend. Het uiteindelijke ringdorp, een kerk in het midden en daar omheen de dorpskern, is van latere datum en bestaat uit de Pastoriedijk, Ring, Nieuwedijk en Uiterdijk. Het oudste nog bestaande bouwwerk is de 13e eeuwse toren van de Nederlands Hervormde kerk aan de Pastoriedijk. Verder heeft Pernis nog een aantal boerderijen uit de 17e en 18e eeuw. Het van oorsprong open agrarisch gebied binnen het ringdorp is echter verdwenen. Nagenoeg alle open ruimtes zijn tussen 1945 en 1980 opgevuld. Het dorpsbeeld wordt desondanks nog steeds bepaald door vele monumentwaardige panden uit de ambachtelijke periode van voor 1850. Daarnaast zijn ook de panden uit de periode 1850-1920 sfeerbepalend voor Pernis.
Na 1980 was als gevolg van strengere milieueisen woningbouw nog in slechts zeer beperkte mate mogelijk. Hierdoor is het aantal inwoners gestaag afgenomen van 5.787 in 1981 tot 4.608 in 2000. De daling van het inwonertal heeft tot gevolg dat het voorzieningenniveau sterk onder druk is komen te staan. Als gevolg van de aanpassing van de Wet geluidhinder in 1993 (zeehavennorm) en het Geluidconvenant Rijnmond West (april 1992) is beperkte woningbouw aan de noord- en westzijde van Pernis mondjesmaat weer mogelijk geworden.
Ruimtelijke structuur
Pernis kan worden gekarakteriseerd als een tuindorp. Het dorp wordt omgeven door een groengordel die fungeert als buffer tussen de woonkern, het omliggende haven- en industriegebied en de grootschalige infrastructuur. De woningvoorraad is gedifferentieerd en vooral binnen de oude ring verouderd.
Pernis is prima bereikbaar per openbaar vervoer. Verder is Pernis aangesloten op de regionale fietsroute die Schiedam met Hoogvliet verbindt. Met de auto wordt Pernis via ongelijkvloerse kruisingen, de Vondelingenweg en het Gaderingviaduct ontsloten met de A-4 en de A-15.
Huidig gebruik plangebied
Het plangebied was in gebruik door aannemersbedrijf Stolk als opslag. Het betreft een grasveld omzoomd door opgaande beplanting.
3.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is:
- 1. te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
- 2. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
- 3. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. De genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van het laatstgenoemde onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische verwachting
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is:
- 1. te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
- 2. te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
- 3. te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam heeft aan een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het plangebied is aangeduid als deelgebied 2. Voor deelgebied 2 (dijken en oude woonkern bij voormalige haven) geldt een vereiste voor een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld. Deelgebied 2 is op de verbeelding en in de regels opgenomen als "Waarde - Archeologie - 2". Hiermee zijn de archeologische waarden beschermd.
3.3 Plan / Ontwikkelingen
De ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 12 grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 11 meter. Er wordt dan wel uit gegaan van twee bouwlagen met kap. Hiermee voldoet de bouwhoogte van 11 meter aan de wijzigingsvoorwaarde.
De beoogde 50% gerealiseerd groen binnen het wijzigingsplan Hof van Pernis, dient te worden uitgelegd als 'groenbeleving' en hiertoe kan meegeteld worden 'openbaar groen' en onverharde privé tuin.
Het totale terrein van dit wijzigingsgebied heeft een oppervlak van 5.946 m2. De helft daarvan is 2.973 m2. Dit is het oppervlakte dat ofwel 'openbaar groen' moet zijn of onverharde tuin moet blijven.
De borging van de 50% groen is vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het wijzigingsplan op de volgende wijze:
Bestaande tuinen
In het wijzigingsplan hebben de bestaande tuinen de bestemming 'Tuin'. In de regels is opgenomen dat een bepaald gedeelte van de tuinen onverhard dient te blijven. Bij de bestaande tuinen is met deze regeling vastgelegd dat 1.243 m2 van de tuinen onverhard blijft.
- a. Ter plaatse van de aanduiding “st-1” dient minimaal 990 m2 onverhard te blijven;
- b. Ter plaatse van de aanduiding “st-2” dient minimaal 67 m2 onverhard te blijven;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “st-3” dient minimaal 83 m2 onverhard te blijven;
- d. Ter plaatse van de aanduiding “st-4” dient minimaal 103 m2 onverhard te blijven.
Bij de bestaande tuinen is met deze regeling vastgelegd dat 1.243 m2 van de tuinen onverhard blijft.
Figuur 3.1 Verbeelding wijzigingsplan
Nieuwbouwwoningen
Openbaar groen
Voor openbaar groen is in het plangebied minimaal 746 m2 aan 'openbaar groen' opgenomen binnen de bestemming Wonen.
Tuinen
Bij de tuinen behorend bij de woningen dienen de voortuinen onverhard te blijven (met uitzondering van het gedeelte dat in verlengde ligt van de zijtuin).
De achtertuinen van de woningen dienen deels onverhard te blijven conform de volgende voorwaarden:
Bij achtertuinen van 75-120 m2 dient minimaal 50% onverhard te blijven
Bij achtertuinen van 120-135 m2 dient minimaal 55% onverhard te blijven
Bij achtertuinen van 135-150 m2 dient minimaal 60% onverhard te blijven
Bij achtertuinen van 150+ m2 dient minimaal 75% onverhard te blijven
De onverharde tuin behorend bij de nieuwbouwwoningen heeft een gezamenlijk oppervlak van minimaal 995 m2.
Figuur 3.2 Artist impression nieuwe situatie
Binnen het plangebied wordt op deze wijze 995 m2 + 746 m2 + 1.243 = 2.984 m2 'groenbeleving' behaald. Hiermee wordt aan het Stap 3-besluit voldaan.
Behoefte en regionale afstemming
De stadsregio Rotterdam heeft in 2014 de Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014-2020 opgesteld. Hierin zijn samenwerkingsafspraken vastgelegd. In de voorbereiding van de Samenwerkingsafspraken heeft de stadsregio een woningmarktanalyse laten maken door bureau Fakton. Daarin zijn de vraag naar nieuwe woningen en de planning van woningnieuwbouw met elkaar geconfronteerd.
Pernis ligt binnen de subregio Zuidrand. Eén van de achterstanden in Rotterdam-Zuid is gelegen in de samenstelling van de woningvoorraad. Rotterdam-Zuid ontbeert veelal op wijkniveau differentiatie naar woningtypologie, eigendomsvorm en in prijsniveau. Zo is de voorraad in Rotterdam-Zuid voor 70% gestapeld. Van de woningen in Rotterdam- Zuid heeft 70% een WOZ-waarde onder € 150.000. Dit illustreert de uitzonderlijke positie van Rotterdam-Zuid, met een grote kwetsbare voorraad.
Een van de samenwerkingsafspraken betreft de toevoeging van woonmilieus waar een tekort aan is, dit betekend een toevoeging van grootstedelijke, rustig stedelijke en grondgebonden suburbane woonmilieus. Uitgangspunt is het bouwen voor eigen (demografische) behoefte.
Het planvoornemen voorziet is de toevoeging van kwalitatieve woningen met een waarde boven de € 150.000. De woningen zijn bedoeld voor de eigen behoefte.
3.4 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt omsloten door bestaande bebouwing aan de Pastoriedijk en Ozingastraat. De verkeersontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Ozingastraat, tussen de Pastorijdijk en de Burgemeester Verduynstraat. De Ozingastraat sluit ten westen van het plangebied aan op de Burgemeester Van Esstraat. Deze vormt de centrale as door de kern Pernis en leidt in zuidelijke richting de kern uit naar de Vondelingenweg. Vanaf de Vondelingenweg wordt aangesloten op de Rijkswegen A4 en A15.
De Ozingastraat en Burgemeester Van Esstraat (tot aan het kruispunt met de Ring) zijn beide gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. Vanaf het kruispunt met de Ring gaat de Burgemeester Van Esstraat over in de Oud Pernisseweg en is deze gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom (50 km/h). Ter hoogte van het viaduct over de Vondelingenweg loopt de Oud Pernisseweg de bebouwde kom uit. Buiten de kom geldt een maximum snelheid van 80 km/h. De A4 en A15 liggen op circa 4 kilometer vanaf het plangebied.
Langzaam verkeer
Ook voor fietsers vindt de ontsluiting van het plangebied primair plaats via de Ozingastraat. Deze maakt, zoals vrijwel de gehele kern van Pernis, onderdeel uit van een 30 km/h-zone. Het fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer maken hier, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde verkeersruimte. Aan de randen van de kern Pernis wordt aangesloten op vrijliggende fietsinfrastructuur. Aan de noordwestzijde is deze aanwezig parallel aan de Bakkersoordseweg. Dit fietspad leidt naar de Beneluxtunnel (richting Vlaardingen). Aan de zuidzijde van de kern is een vrijliggend fietspad aanwezig langs de Oud Pernisseweg. Deze leidt naar de vrijliggende fietsinfrastructuur langs de Vondelingenweg (richting Rotterdam Zuid en het Botlek gebied. Direct rondom het plangebied zijn ten behoeve van voetgangers, tevens trottoirs aanwezig. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer is goed.
Openbaar vervoer
Meest nabijgelegen halte voor openbaar vervoer ligt op circa 80 meter van de aansluiting van het plangebied op de Ozingastraat. Hier halteren bussen in de richting van de metrohalte Pernis (aan de zuidwestzijde van de kern Pernis) en in de richting van Rotterdam Zuidplein. Ook ten aanzien van het openbaar vervoer is de ontsluiting van het plangebied goed.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunt is een ligging in een zeer sterk stedelijke omgeving binnen het restgebied van de bebouwde kom. Voor twee-onder-een-kap woningen geldt dan een maximale verkeersgeneratie van 5,8 mvt/etmaal (weekdag). De verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt op een weekdag zodoende circa 70 mvt/etmaal. Omrekening naar de verkeersgeneratie op een werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,11. Op een werkdag geldt dat een verkeersgeneratie van circa 80 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is dermate gering dat dit niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
De gemeente Rotterdam hanteert vaste parkeernormen voor woon- en niet-woonfuncties. Voor woningen gelden deze per sector en per gebruikersoppervlakte. Uitgangspunt is de bouw van type woningen met een ruim gebruikersoppervlak (>120 m2). Voor dit type woningen geldt voor Pernis een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning ten behoeve van bezoekersparkeren). De ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 12 grondgebonden woningen. Voor deze woningen geldt zodoende een parkeerbehoefte van 17 parkeerplaatsen, waarvan er 4 ten behoeve van bezoekers. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. De 4 bezoekersparkeerplaatsen worden aangelegd in het 'openbaar groen' door middel van 'grastegels'. Het plangebied is voldoende van omvang om deze parkeerbehoefte op te kunnen vangen.
3.5 Juridische Planbeschrijving
Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
In dit wijzigingsplan is het gehele wijzigingsgebied meegenomen. De gronden die niet worden gewijzigd naar wonen, behouden in dit geval de bestemming Tuin.
Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels
De regels van de bestemmingen Tuin en Wonen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Om te voldoen aan de wijzigingsregels moet minimaal 50% groen gerealiseerd worden. Hiervoor is binnen de bestemmingen Wonen en Tuin een aanvullende regeling opgenomen.
Algemene regels
De algemene regels uit het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen. het betreft de antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangsrecht en slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Hoofdstuk 4 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Rotterdam en waterschap Hollandse Delta vullen in het Stedelijk waterplan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in door concrete beleidsafspraken te maken over ambities, maatregelen en kosten. Het streven binnen is te komen tot een kwalitatief en kwantitatief goed watersysteem, dat (meer) bijdraagt aan de belevingswaarde van de omgeving. Deze doelstelling is onderverdeeld in vier thema's:
- Waterkwaliteit en ecologie; het water voldoet aan de kwaliteitseisen en is biologisch gezond. Variatie in ecologie (en viswatertypen) is gewenst.
- Waterkwantiteit; een robuust en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de wateropgave. Het systeem is bestand tegen intensieve regenval en langdurige droogte. Het (peil)beheer is hierop afgestemd.
- Aantrekkelijk voor ontspanning en recreatie; geen zichtbare vervuiling of achterstallig onderhoud. Het water is aantrekkelijk voor de bewoners en aanwezigen. Er is voldoende ruimte voor de hengelsport en recreatie op het water. Waar mogelijk wordt aangehaakt bij fiets- en wandelroutes en de cultuurhistorische aspecten. Het water en de oevers zijn veilig.
- Duurzaam waterbeheer; maatregelen worden aan de bron toegepast, afwenteling wordt voorkomen en onderhoud tot een aanvaardbaar minimum beperkt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen tussen de Pastoriedijk en de Ozingastraat en bestaat uit een grasveld.
Volgend de Bodemkaart van Nederland (bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zeekleigrond. Binnen het stedelijk gebied van Pernis zijn er geen recente waarnemingen van de grondwaterstand beschikbaar.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Aan de rand van het plangebied is een overige watergang gelegen. Rondom deze watergang ligt een beschermingszone van 1 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. De aanwezige watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 12 woningen.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Men is voornemens om binnen het plangebied twee-onder-één-kapwoningen te realiseren. Bij de nieuwbouwwoningen wordt maximaal 50% van de uitgeefbare kavel verhard. Tevens wordt binnen het gehele plangebied 50% als 'onverharde tuin' en 'openbaar groen' gerealiseerd. Verwacht wordt dat de toename van aaneengesloten verhard oppervlak onder de 500m2 blijft. De definitieve toetsing wordt uitgevoerd door het waterschap Hollandse Delta en vindt plaats bij de omgevingsvergunningsaanvraag.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Ter plaatse van het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het regenwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. De exacte uitvoering wordt bij omgevingsvergunningaanvraag voorgelegd aan betreffende instanties.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkeling is watercompensatie vereist. Voor het graven van de nieuwe watergang is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
De bodemkaart van de gemeente geeft geen aanleiding geeft tot nader bodemonderzoek. Bij de indiening van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt een bodemonderzoek uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.
5.2 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Volgens de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) is het plangebied binnen verschillende invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen gelegen. Het gaat hierbij om:
- United Waalhaven Terminals B.V. (Bunschotenweg 200). Dit bedrijf is een Bevi-inrichting vanwege de laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag van gevaarlijke stoffen. De PR 10-6-contour is 100 m. Het invloedsgebied is 1.500 m er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het plangebied ligt op ruim 1.100 m van de inrichting;
- Van Esch International BV (Bunschotenweg 115). Dit bedrijf is een Bevi-inrichting ook vanwege de laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied is 2.275 m en er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het plangebied ligt op ruim 1.800 m van de inrichting;
- VLS-Group Pernis B.V. (Butaanweg 17): Dit bedrijf is een Bevi-inrichting vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied ligt op circa 1.500 m er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het plangebied ligt op ruim 1.150 m van de inrichting.
De PR 10-6-contouren leveren geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Door de realisatie van 12 woningen zal de personendichtheid binnen de invloedsgebieden toenemen. Door de grote afstand van het plangebied tot de inrichtingen en de relatief beperkte ontwikkeling zal het groepsrisico naar verwachting niet berekenbaar toenemen. De aanwezigheid van de risicovolle inrichtingen levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Over de Rijksweg A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (Wegvak Z11-2 afrit 16 Vlaardingen Oost – Knooppunt Benelux). De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. Er is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Daarnaast vindt er geen vervoer van de stofcategorie GF3 plaats. Er is geen sprake van een invloedsgebied van het groepsrisico dat relevant is voor de beoogde ontwikkeling en volgens het Basisnet Weg is er geen sprake van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde. Het plangebied ligt op ruim 600 m van de weg. Dit is ruim buiten de PR 10-6-contour en het PAG. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Ook over de Nieuwe Maas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De provincie Zuid-Holland heeft het beleidskader Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas vastgesteld. In dit beleid zijn veiligheidsafstanden opgenomen die aangehouden dienen te worden om bebouwing langs de oevers te beschermen tegen de risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Ter hoogte van het plangebied geldt een veiligheidszone van 40 m die vrijgehouden dient te worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 m vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden.
Volgens het Basisnet Water is de Nieuwe Waterweg daarnaast een rode vaarweg. Dit houdt in dat sprake is van een belangrijke toegang naar zeehavens. Voor dergelijke vaarwegen komt de PR 10-6-contour niet verder dan de oevers en is er sprake van een PBA van 40 m.
Het plangebied ligt op circa 300 m van de oevers. Dit is ruimt buiten de veiligheidszones, PR-contour en PBA.
In het kader van het bestemmingsplan Pernis is daarnaast voor het transport over de Nieuwe Maas door het adviesbureau AVIV een berekening uitgevoerd van het groepsrisico op basis van het transport van zeescheepvaart en binnenscheepvaart. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de intensiteit van het transport van gevaarlijke stoffen en de persoonsdichtheid langs de rivier. In het onderzoek is gekeken naar de kilometer rivier met het hoogste groepsrisico. Langs de kilometer met het hoogste groepsrisico is dit risico zonder en met de ontwikkelingen in Pernis 0,28 keer de oriënterende waarde. De voorliggende wijzigingsbevoegdheid is in deze berekening meegenomen. Dit groepsrisico wordt voornamelijk veroorzaakt door de in Schiedam-Zuid aanwezige personen, dit verklaart waarom de ontwikkelingen in Pernis niet voor een verhoging van dit groepsrisico zorgen. Omdat het groepsrisico ook na de ontwikkeling onder de oriënterende waarde is gelegen. Vormt de aanwezigheid van de vaarweg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en door buisleidingen
Door de grote afstand tussen het spoor en de buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en het plangebied (respectievelijk ruim 1.300 m en ruim 600 m), zijn deze routes voor gevaarlijke stoffen niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Verantwoording Groepsrisico
Inleiding
In verband met het opstellen van het wijzigingsplan Hof van Pernis is de externe veiligheidssituatie onderzocht. Voor het plangebied zijn een aantal risicobronnen relevant. Hieronder wordt ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico (GR) ten gevolge van deze risicobronnen. Voorliggende verantwoording is een conceptverantwoording. Er wordt nog advies gevaagd aan de Veiligheidsregio over de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Dit advies wordt verwerkt in de verantwoording.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting/transportmodaliteit en een ongewoon voorval binnen die inrichting of met een transportmodaliteit waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een fN-curve, waarin het aantal doden is uitgezet tegen de cumulatieve kans op scenario's met dat aantal doden. In de fN-curve wordt een oriëntatiewaarde aangegeven, die het ijkpunt aangeeft waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Bij de verantwoordingsplicht van het groepsrisico staat de vraag centraal in hoeverre het groepsrisico als gevolg van het wijzigingsplan kan worden geaccepteerd waarbij ook wordt ingegaan op welke veiligheidsverhogende maatregelen er getroffen kunnen worden. Naarmate de toename van het groepsrisico hoger is en de oriëntatiewaarde wordt benaderd of zelfs overschreden, zijn de eisen die worden gesteld aan de verantwoording zwaarder.
Wijzigingsplan
In het wijzigingsplan wordt de realisatie van 12 woningen mogelijk gemaakt. Door deze ontwikkeling zal de personendichtheid binnen het plangebied beperkt toenemen.
Relevante risicobronnen
Voor het verordeningsgebied zijn met betrekking tot de groepsrisicoverantwoording een aantal risicobronnen relevant, te weten:
- United Waalhaven Terminals B.V. ;
- Van Esch International BV;
- VLS-Group Pernis B.V.;
- Nieuwe Maas.
Vaststellen van het groepsrisico
In het kader van het wijzigingsplan is het groepsrisico (GR) beschouwd voor deze risicobronnen. Hierbij is gebruik gemaakt van informatie van de risicokaart (www.risicokaart). Het groepsrisico voor de verschillende bronnen is reeds toegelicht. Hieruit blijkt dat voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico.
Door de grote afstand van het plangebied tot de verschillende risicobronnen en de relatief beperkte ontwikkeling zal het groepsrisico naar verwachting niet berekenbaar toenemen.
Maatregelen
Bronmaatregelen ter beperking van de risico's zijn niet mogelijk. De bedrijven voldoen conform milieuwetgeving aan het BBT-principe (Best Beschikbare Techniek). De vaarweg is reeds aanwezig.
Het plangebied kan in noordelijk-zuidelijke richting goed worden ontsloten door de Deijffelbroekseweg en in west-oostelijke richting door de Pastoriedijk en Ozingastraat. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpverleningsdiensten is goed. Daarmee voldoet het gebied aan de norm voor de hulpdiensten om vanuit twee zijden het plangebied te kunnen bereiken.
Conclusie
Omdat er geen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico voor de verschillende risicorelevante bronnen, de vaststelling van het wijzigingsplan slechts tot een beperkte toename van de personendichtheid leidt en dit naar verwachting niet zorgt voor een berekenbare toename van het groepsrisico wordt het groepsrisico verantwoord geacht.
5.3 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.4 Industrielawaai
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Artikel 60 van de Wet geluidhinder vormt een uitzondering op de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 55 dB(A). Ingevolge dit artikel kan met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied, gelegen binnen een bestaande zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, voor woningen waarvan de geluidbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering of planmatige verdichting van een bestaand woongebied.
Onderzoek
Bij de vaststelling van voorliggende wijzigingsplan dienen de toelaatbare geluidwaarden die volgen uit de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de cumulatieve geluidbelasting binnen het plangebied van de bronnen industrieterreinen Schiedam-Zuid, Botlek-Pernis en Waal-/Eemhaven en Rijksweg A4. Uit de resultaten blijkt dat In het plangebied sprake is van een cumulatieve geluidbelasting van 62 dB. De cumulatieve geluidbelasting is hoog omdat er veel geluidbronnen nabij en rondom Pernis zijn gelegen.
Bij een overschrijding van de geluidsnormen is de stad-en-milieubenadering van toepassing. Deze benadering kent een drietal stappen:
- Stap 1: knelpunten zo veel mogelijk oplossen door brongerichte maatregelen;
- Stap 2: maatwerk om geluidsoverlast terug te brengen;
- Stap 3: onder voorwaarden afwijken van milieunorm.
Voor voorliggende plan is afwijken van de maximale normen van de Wet geluidhinder aan de orde omdat met zowel de stappen 1 als 2 nog sprake is van een overschrijding van de normen. Op 15 december 2011 is het Stap 3-besluit Interim wet stad-en-milieubenadering door de gemeenteraad Rotterdam vastgesteld. Hierin zijn voor nieuwbouw verschillende compenserende maatregelen opgenomen om te streven naar een optimale leefomgevingskwaliteit.
Het bouwplan/wijzigingsplan voor de locatie dient te voldoen aan de volgende voorwaarden (compenserende maatregelen):
- maximaal 12 woningen realiseren;
- maximale bebouwingspercentage binnen het wijzigingsgebied is 50%:
- er dient binnen het wijzigingsgebied minimaal 50% groen gerealiseerd te worden.
Deze voorwaarden hebben als uitgangspunt gediend voor voorliggende wijzigingsplan. Aan deze voorwaarden wordt dan ook voldaan.
Tevens de volgende maatregelen zijn in het Stap 3-besluit opgenomen:
- De geluidwering van een woning moet voldoen aan klasse 2 van NEN 1070;
- De ventilatiecapaciteit krachtens het Bouwbesluit wordt met 20% verhoogd;
- Bij oplevering moet een ventilatieprestatiekeuring worden uitgevoerd volgens BRL 8010;
- De bediening van het systeem moet gebruiksvriendelijk zijn. Een ventilatiesysteem moet worden voorzien van een onderhoudsplan;
- Een woning heeft in de woonkamer voor een zone tot 3 meter uit de gevel een minimale gemiddelde daglichtfactor van 3,5%;
- de woningen dienen voorzien te zijn van afsluitbare ramen en deuren;
- de woningen dienen voorzien te zijn van een (centraal) afschakelbaar luchtbehandelingssysteem;
- bij de inrichting van het gebied dient rekening gehouden te worden met de bereikbaarheid, opstelmogelijkheid en inzetbaarheid van middelen (o.a. bluswatervoorziening).
Hieraan dient getoetst te worden in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Deze maatregelen zijn juridisch vastgelegd door in de bouwregels op te nemen dat voldaan dient te worden aan de maatregelen uit het Stap 3-besluit.
De volgende maatregelen uit het Stap 3-besluit zijn daarnaast wenselijk:
- ter beperking van radon de hoeveelheid beton en andere zware, steenachtige materialen zoveel mogelijk beperken voor wanden die grenzen aan het binnenmilieu (mag niet ten koste gaan van geluidisolatie); Afwerkings- en inrichtingsmethoden en -materialen met beperkte emissies van radon, vluchtige organische stoffen, vocht, vezels of geuren.
- extra aandacht wordt besteed aan de luchtdichtheid van de begane grondvloer. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de SBR-publicaties Luchtdicht bouwen.
Bij de nadere uitwerking van het bouwplan wordt bekeken in hoeverre aan deze wenselijke maatregelen kan worden voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat door middel van de compenserende maatregelen die worden genomen in het kader van het Stap 3-besluit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied kan worden gerealiseerd.
5.5 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder, ten aanzien van geluidsgevoelige objecten, vanwege de weg getoetst moet worden. Er dient, voor geluidgevoelige objecten binnen de wettelijke geluidszone van een weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien:
- nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt;
- een nieuwe weg wordt gerealiseerd waardoor bestaande geluidgevoelige objecten binnen de wettelijke geluidszone van deze nieuwe weg komen te liggen;
- een bestaande weg wordt gereconstrueerd en waarbij bestaande geluidgevoelige objecten aanwezig zijn binnen de geldende wettelijke reconstructiezone.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van wettelijk gezoneerde wegen. Op alle wegen rondom het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/h. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van het gemeentelijk geluidbeleid dient echter wel aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De meest nabij het plangebied gelegen wegen zijn de Pastoriedijk en Ozingastraat. Ten opzichte van het plangebied is voor deze wegen echter sprake van afscherming door tussenliggende bebouwing. Daarnaast blijkt uit het bestemmingsplan Pernis dat de intensiteiten van het gemotoriseerd verkeer op deze wegen relatief laag zijn (op de Pastoriedijk circa 2.600 mvt/etmaal en op de Ozingastraat circa 400 mvt/etmaal). Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende 30 km/h-wegen met daartussen de aanwezige afschermende bebouwing en de relatief lage verkeersintensiteiten, kan logischerwijs geconcludeerd worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 12 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Pastoriedijk (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (achtergrondconcentratie NO2: 30,6 g/m³ en PM10: 10,8 g/m³). Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.7 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Ten westen van het plangebied is een kerkgebouw gelegen. Voor kerkgebouwen geldt op basis van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m in een gemengd gebied. Ten oosten van het plangebied is daarnaast een bedrijfsbestemmings gelegen waar bedrijven uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Voor dergelijke bedrijvigheid geldt tevens een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen. Het gaat hierbij om maatschappelijke functies, bedrijvigheid, horeca en woningen. Het plangebied is dan ook te categoriseren als gemengd gebied waardoor de verkorte afstanden gelden.
Het kerkbebouw is op circa 20 m van het plangebied gelegen. Hiervoor wordt dus voldaan aan de richtafstand. De bedrijfsbestemming grenst direct aan het plangebied. Met de aanwezigheid van dit bedrijf wordt met de realisatie van de woningbouw rekening gehouden door de woningen op een afstand van minimaal 10 m te realiseren.
Doordat wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van gemengd gebied is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden de aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
5.8 Geurhinder
Beleid en Normstelling
Er is geen wettelijk kwantitatief beoordelingskader voor geur. Het beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe geurhinder vindt in het havengebied vooral plaats via de milieuvergunningverlening aan bedrijven. De aanpak van geur is vastgelegd in het 'Geurbeleid kerngebied Rijnmond' (provincie Zuid-Holland, 2005) en de Beleidsnota geurhinderbeleid (provincie Zuid-Holland, 2010). Deze aanpak kan als volgt worden samengevat:
Het streven is dat geen geur van de inrichting buiten de terreingrens waarneembaar mag zijn. Dit streven wordt via maatregelen en een algemene zorgplicht voor bedrijven om continu te werken aan vermindering van (kans op) geuremissies vastgelegd in de vergunning.
Aan het uitgangspunt 'het voorkomen van additionele bijdragen van geur(hinder) aan de aanwezige hoge geurbelasting van het Rijnmondgebied' wordt invulling gegeven door het toepassen van de Best Beschikbare Technieken (BBT) volgens de Europese richtlijn Industriële Emissies (2010-75-EC), onder in beschouwing nemen van de specifieke bedrijfssituatie en geurhindersituatie. Daarbij wordt in de praktijk een indeling in drie maatregelniveaus onderscheiden, die als 'vangnet-voorschrift' worden opgenomen in de vergunning:
- Maatregelniveau I: 'buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
- Maatregelniveau II: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
- Maatregelniveau III: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting'.
In de praktijk streeft de DCMR namens de Provincie Zuid-Holland naar het realiseren van maatregelniveau I en valt slechts in specifieke situaties waar dit niveau niet haalbaar blijkt terug op maatregelniveau II.
Onderzoek en conclusie
In het Rijnmondgebied is sprake van een aanzienlijke mate van geurbelasting. De geurcontouren van 1 Ge/m3 als 98-percentiel (als richtwaarde voor een goede milieukwaliteit) liggen tot op een afstand van circa 10 km vanaf de industriële bronnen in het havengebied. In onderstaande figuur is te zien dat het plangebied buiten de 3 Ge/m3 als 98-percentiel is gelegen, maar binnen de 1 Ge/m3 als 98-percentiel. Binnen dit gebied zal af en toe geur waarneembaar zijn,.
Omdat het plangebied nauw aansluit op de bestaande woonbebouwing, er sprake is van een geringe toevoeging aan de woningvoorraad en het niet gaat om eerstelijns bebouwing wordt de geurhinder ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar geacht.
Daarnaast wordt verwacht dat in de periode 2013 – 2023 sprake zal zijn van een verdergaande dalende trend in geurbelasting en daarmee in geurhinder en geurklachten, als gevolg van verdergaande maatregelen bij de industrie en de scheepvaart. Bij effectieve uitvoering van de Geuraanpak Rijnmondgebied bij vergunningverlening, mag verwacht worden dat geen nieuwe geurhinder ontstaat.
Figuur 5.1 Geurcontouren Rijnmondgebied (plangebied in paars)
5.9 Ecologie
Beleid en Normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het moederplan is door het Ingenieursbureau van Gemeentewerken Rotterdam een ecologische onderzoek uitgevoerd. Daarit bleek het volgende:
Indien er negatieve effecten optreden op gebieden die beschermd zijn in kader van de Natuurbeschermingswet (Natura 2000) of deel uitmaken van de EHS zijn mogelijk aanvullende voorwaarden van kracht. Het projectgebied ligt echter niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet of onderdeel uitmaakt van de EHS van Zuid-Holland. Aanvullende beschermingsmaatregelen zijn niet nodig.
Flora
Vanwege het karakter van het projectgebied (woonwijk, met daaromheen sportvelden en weiland) en daarmee de sterke menselijke beïnvloeding is het onwaarschijnlijk dat er hier geschikte groeiplaatsen voor strikt beschermde plantensoorten aanwezig zijn onwaarschijnlijk. Bij de uitvoering van de werkzaamheden hoeft hiermee geen rekening te worden gehouden.
Fauna
De meeste van de mogelijk voorkomende diersoorten, zijn beschermd onder de eerste beschermingscategorie van de Flora- en faunwet. Het betreft hier o.a. soorten als egel en mol, waarvoor een algemene vrijstelling geldt voor het vestoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Aanwezigheid van een aantal strikt beschermde soorten is voor het gebied Pernis niet op voorhand uit te sluiten. Het gaat dan om soorten uit de soortgroep vleermuizen, vogels en vissen. In een groot deel van de deelgebieden zijn oudere gebouwen aanwezig die potentieel geschikt zijn voor vleermuizen (aanwezigheid scheuren, kieren, spleten). De combinatie met kleine groenelementen als tuinen en boomgroepen maakt het gebied aantrekkelijk als leefgebied voor o.a. gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Bomenrijen binnen Pernis kunnen gebruikt worden als vliegroute en sportvelden en volkstuinen als groter foerageergebied.
Uit de soortgroep vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn o.a. huismus en gierzwaluw in de woonkern te verwachten. In diverse deelgebieden zijn oudere gebouwen aanwezig waar deze soorten nesten in kunnen maken. De vele kleinschalige groenelementen (zoals tuinen, hagen, struweel) kunnen dienen als foerageergebied voor de huismus. Nesten van gierzwaluw kunnen aanwezig zijn onder dakpannen en daklijsten van bebouwing. Beide soorten zijn jaarrond beschermd. Andere vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen die in Pernis kunnen worden verwacht zijn roofvogels als sperwer, spechten en mogelijk uilen. Deze zullen zich echter voornamelijk ophouden in de grotere groengebieden rond de woonkern (zoals sportvelden, weiland en volkstuinen). Een beschermde vissoort die potentieel in watergangen in Pernis aanwezig kan zijn betreft de kleine modderkruiper. Vanuit de omgeving rond Pernis kan deze soort zich verspreiden naar watergangen binnen het bestemmingsplan. Aangezien de soort steeds meer wordt aangetroffen in variërende biotopen is de soort hier niet op voorhand uit te sluiten.
Conclusie
In de bouwplanfase is nader onderzoek nodig naar het voorkomen van beschermde soorten. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen in Pernis waarvoor op basis van de Flora- en faunawet een ontheffing moet worden aangevraagd. Omdat in Pernis wel geschikte leefgebieden voor een aantal beschermde soorten aanwezig zijn is het voorkomen van deze soorten niet uit te sluiten. De aanwezige natuurwaarden leveren geen beperkingen of randvoorwaarden op voor de ruimtelijke ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Conclusie
De wijziging naar de bestemming Wonen is in het moederplan reeds onderzocht door middel van bovenstaand onderzoek. Nadien is binnen het plangebied regelmatig gemaaid en gesnoeid waardoor de situate de laatste jaren nauwelijks is gewijzigd. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. In de bouwplanfase is nader onderzoek nodig naar het voorkomen van beschermde soorten. Definitieve toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunningaanvraag.
5.10 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 12 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen
Hoofdstuk 6 Duurzaamheid En Energie
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.
Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).
Duurzaam bouwen
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied:
- Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.
- Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten.
- Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.
- Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.
- Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.
- Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.
Duurzame energie
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.
Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zo veel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruikgemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Groene daken
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.
Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden en opstallen zijn op dit moment in eigendom van de initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het geldende bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro verzonden naar alle instanties die in het geldende bestemmingsplan zijn benoemd. Hun opmerkingen zijn in het definitieve bestemmingsplan verwerkt.
Van 9 september tot en met 20 oktober 2016 heeft het ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage gelegen bij:
- de stadswinkel Centrum (Stadhuis);
- de stadswinkel Pernis
Het ontwerp wijzigingsplan met de bijbehorende stukken was tevens beschikbaar via de gemeentelijke website http://www.rotterdam.nl/bestemmingsplannen en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Op dinsdag 13 september heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden in Buurthuis Pernis.
Bijlage 1 Stap 3-besluit Pernis
Bijlage 1 Stap 3-besluit Pernis
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Categorie 1 T/m 2
Toelichting
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2007". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven.
De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie.
De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen:
categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter
categorie 2: afstand tot woningen 30 meter
categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter
categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter
categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter
categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter
categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter
categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter
categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter
categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter
Plangebied
Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd:
sbi-code | Omschrijving | cat. | ||
15 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | ||
1552 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1581 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | ||
1581 | 1 | - verwerkingscapaciteit < 2.500 kg meel/week | 2 | |
1584 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||
1584 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1584 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, productieoppervlak <= 200 m² | 2 | |
1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 2 | ||
18 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | ||
182 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 2 | ||
20 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | ||
205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 2 | ||
22 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | ||
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 | ||
2223 | A | Grafische afwerking | 1 | |
2223 | B | Binderijen | 2 | |
2224 | Grafische reproductie en zetten | 2 | ||
2225 | Overige grafische activiteiten | 2 | ||
223 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 1 | ||
24 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | ||
2442 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | ||
2442 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | 2 | |
26 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | ||
262, 263 | 0 | Aardewerkfabrieken: | ||
262, 263 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 2 | |
30 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | ||
30 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken | 2 | |
31 | - | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | ||
316 | Elektrotechnische industrie niet elders genoemd | 2 | ||
33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | ||
33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | 2 | |
36 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS GENOEMD | ||
361 | 2 | Meubelstoffeerderijen bedrijfsoppervlak < 200 m² | 1 | |
362 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 2 | ||
363 | Muziekinstrumentenfabrieken | 2 | ||
3661.1 | Sociale werkvoorziening | 2 | ||
40 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | ||
40 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||
40 | C1 | - < 10 MVA | 2 | |
40 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | ||
40 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties cat. A | 1 | |
40 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 2 | |
40 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||
40 | E2 | - blokverwarming | 2 | |
41 | - | |||
41 | - | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | ||
41 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||
41 | B1 | - < 1 MW | 2 | |
45 | - | BOUWNIJVERHEID | ||
45 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak < 1.000 m² | 2 | |
50 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | ||
501, 502, 504 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 2 | ||
5020.4 | B | Autobeklederijen | 1 | |
5020.5 | Autowasserijen | 2 | ||
503, 504 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 2 | ||
51 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||
5122 | Groothandel in bloemen en planten | 2 | ||
5134 | Groothandel in dranken | 2 | ||
5135 | Groothandel in tabaksproducten | 2 | ||
5136 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 2 | ||
5137 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | 2 | ||
5138, 5139 | Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen | 2 | ||
514 | Groothandel in overige consumentenartikelen | 2 | ||
5153 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | ||
5153 | 2 | - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 2.000 m² | 2 | |
5153.4 | 4 | zand en grind: | ||
5153.4 | 6 | - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 200 m² | 2 | |
5154 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||
5154 | 2 | - algemeen: bedrijfsoppervlak < = 2.000 m² | 2 | |
5155.2 | Groothandel in kunstmeststoffen | 2 | ||
5156 | Groothandel in overige intermediaire goederen | 2 | ||
517 | Overige Groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 2 | ||
52 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | ||
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 | ||
55 | - | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | ||
5551 | Kantines | 1 | ||
5552 | Cateringbedrijven | 2 | ||
60 | - | VERVOER OVER LAND | ||
6022 | Taxibedrijven | 2 | ||
603 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 2 | ||
63 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | ||
6321 | 1 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 2 | |
64 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | ||
641 | Post- en koeriersdiensten | 2 | ||
642 | A | Telecommunicatiebedrijven | 1 | |
642 | B0 | zendinstallaties: | ||
642 | B2 | - FM en TV | 1 | |
642 | B3 | - GSM- en UMTS-steunzenders | 1 | |
70 | - | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | ||
70 | A | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 | |
71 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | ||
711 | Personenautoverhuurbedrijven | 2 | ||
714 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen niet elders genoemd | 2 | ||
72 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | ||
72 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 | |
72 | B | Switchhouses | 2 | |
73 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||
731 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | ||
74 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||
7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 2 | ||
7484.4 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 1 | ||
90 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | ||
9001 | A0 | RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks: | ||
9001 | B | rioolgemalen | 2 | |
9002.2 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | ||
9002.2 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 2 | |
93 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | ||
9301.2 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | ||
9301.3 | A | Wasverzendinrichtingen | 2 | |
9301.3 | B | Wasserettes, wassalons | 1 | |
9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 1 | ||
9303 | 0 | Begrafenisondernemingen: | ||
9303 | 1 | - uitvaartcentra | 1 | |
9304 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 2 | ||
9305 | B | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |