KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Omschrijving Plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Water
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Ecologie
4.10 Vormvrije Mer-beoordeling
4.11 Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Algemeen
5.3 Inleidende Regels
5.4 Bestemmingsregeling
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangsrecht En Slotregels
5.7 Handhaving
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Parkeernormen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet
Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek

Woonzorgvilla Schubertlaan

Wijzigingsplan - gemeente Rotterdam

Vastgesteld op 07-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Woonzorgvilla Schubertlaan met identificatienummer NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01 van de gemeente Rotterdam.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw (uitbouw)

Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen).

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie.

1.7 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen.

1.9 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwlaag

Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.

NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.

1.13 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.15 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.16 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties.

1.17 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel.

1.18 Dakterras

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een woning dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.

1.19 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.21 Hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 Maaiveld

De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.23 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 Peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein.Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
  3. c. voor een drijvend bouwwerk: de waterlijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

2.6 de breedte van een gebouw

Van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

Vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. in- en uitritten;
  4. d. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
  5. e. Waarde - Archeologie 2 voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. zorgappartementen met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen, gebouwde terrassen, parkeervoorzieningen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
  2. b. bijbehorende functies zoals gemeenschappelijke en administratieve ruimten;
  3. c. Waarde - Archeologie 2 voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Parkeergelegenheid

7.2 Afwijken van de regels

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak.

8.2 Afwijking toegestane bouwhoogte techniek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het wijzigingsplan Woonzorgvilla Schubertlaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het wijzigingsplan Woonzorgvilla Schubertlaan wordt het bestemmingsplan 'Molenlaankwartier en Lage Limiet' van de gemeente Rotterdam zodanig gewijzigd dat de herontwikkeling van de locatie van de Salvatorkerk in Hillegersberg mogelijk wordt gemaakt.

In 2002 is de Messiaskerk gesloten en werden alle diensten gehouden in de Salvatorkerk. De Messiaskerk is in de zomer van 2014 gesloopt en in 2016 op dezelfde plek (als nieuw kerkelijk centrum) weer gebouwd. Wanneer het nieuwe kerkelijk centrum in gebruik wordt genomen, is de Salvatorkerk niet meer nodig en kan het gebouw gesloopt worden om ruimte te maken voor woningbouw.

De initiatiefnemer is dus voornemens de kerk te slopen en daarvoor in de plaats een woonzorgvilla te realiseren, waarin begeleid wonen centraal komt te staan. Deze woonzorgvilla zal ruimte bieden voor 29 wooneenheden voor dementerenden. Er worden 24 éénpersoons appartementen en 5 tweepersoons appartementen gerealiseerd. In de tweepersoons appartementen kunnen echtparen wonen, waarvan één van de partners zorg behoeft.

Deze ontwikkeling past echter niet in het geldende bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet van de gemeente Rotterdam. Wel is ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en maximaal 30 ééngezinswoningen of maximaal 40 appartementen voor wonen en zorg (artikel 48 wetgevingszone – wijzigingsgebied 4) mogelijk maken. Het initiatief kan met deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt worden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordelijke zijde van Rotterdam in stadsdeel Hillegersberg-Schiebroek. Het perceel is gelegen aan de Mozartlaan 25. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

1.3 Geldende Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Molenlaankwartier en Lage Limiet'. Dit bestemmingsplan is op 12 mei 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam. Ter plaatse is de enkelbestemming 'Maatschappelijk - 2' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijk voorzieningen toegestaan met een daarbij behorende erf. Ook is binnen deze bestemming toegestaan om gebouwde parkeervoorzieningen te realiseren en voorzieningen behorende bij deze functies zoals groen, water en ontsluitingswegen.

Ter bescherming van archeologische waarden is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. In het bestemmingsplan is ter plaatse tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de maatschappelijke bestemming om te kunnen zetten naar de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Tuin', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Verkeer - Erf'. Dit om medewerking te kunnen verlenen aan een bouwplan voor (zorg)woningen, nadat gebleken is dat aan de hoofdfunctie op die plek geen behoefte meer bestaat.

In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet

Strijdigheid met geldende bestemmingsplan

De beoogde woonzorgvilla past qua functie en vorm niet binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 2', zoals is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Wel voldoet het aan de ter plaatse opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid dient uitgewerkt te worden, waarbij dit wijzigingsplan voorziet in de daarvoor benodigde juridisch-planologische regeling.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere de milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot word in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.

2.2 Omschrijving Plangebied

2.2.1 Gebiedsbeschrijving

Stadsdeel Hillegersberg

Hillegersberg is één van de langstbewoonde delen van Rotterdam. Ruim voor het jaar 1000 was hier al bewoning op en rond een donk, een zandheuvel, die een droge woonplaats bood. Rond het jaar 1000 moet de kerk zijn ontstaan. Er was toen ook al een versterkt donjon (primitieve burcht). Begin 20e eeuw concentreerde de kern zich langs de Straatweg / Bergse Straatweg / Bergse Dorpsweg.

In 1923 werd ten oosten van de oorspronkelijke kern Hillegersberg het Plaswijckpark opgericht als Theetuin Hillegersberg. Initiatiefnemer was de Rotterdamse horeca-ondernemer C.N.A. Loos. Deze tuin met wandelpark omvatte ook een dierenpark waar onder meer apen en wallabies te zien waren. Het was een succes en de theetuin werd wat later uitgebreid met een rosarium, een speeltuin, een uitkijktoren en een rondvaartboot. Het park was decennialang een van de weinige plekken waar de bewoners van het Oude Noorden van Rotterdam in een groene omgeving konden ontspannen. In de tijd van de aanleg van het Plaswijckpark is het woongebied rond de Berglustlaan ontwikkeld. Hier is een planmatig opgezette wijk gerealiseerd. Aan de Berglustlaan zijn daarbij hogere, gestapelde woningen gebouwd, in de omliggende wijk grondgebonden woningen (geschakeld, 2 onder 1 kap en geschakeld). De ligging in een rustig deel van Rotterdam met voldoende recreatiemogelijkheden en voorzieningen in de directe omgeving maakt dat deze wijk nog steeds gewild is.

Salvatorkerk Hillegersberg

De Salvatorkerk Hillegersberg is gelegen aan de Mozartlaan 25 te Rotterdam. Deze Gereformeerde kerk met vele nevenruimten is in 1959 voor het eerst in gebruik genomen. De nabij gelegen Messiaskerk is in 2002 buiten gebruik gesteld, waardoor de Hervormde inwoners gebruik maakten van de Salvatorkerk. De Messiaskerk is uiteindelijk in de zomer van 2014 gesloopt en heeft in 2016 plaatsgemaakt voor een nieuw kerkelijk centrum op dezelfde plek. Daarbij was het uitgangspunt dat wanneer het nieuwe kerkelijk centrum in gebruik is genomen, de Salvatorkerk gesloopt zou kunnen worden en plaats zou kunnen maken voor woningbouw.

2.2.2 Beoogde ontwikkeling

Herontwikkeling locatie Salvatorkerk naar woonzorgvilla

Zoals hiervoor is benoemd is inmiddels het nieuwe kerkelijk centrum gerealiseerd en is er geen behoefte meer de Salvatorkerk te gebruiken. Het voornemen is dan ook om hier woningbouw op te realiseren conform de verruimde mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

Het project betreft de realisatie van een woonzorgcomplex opgebouwd uit drie bouwlagen met, 29 1- of 3-kamerappartementen variërend in grootte van circa 45 m² tot 72 m². Door de schaal en de luxe uitstraling krijgt het gebouw het karakter van een villa, die zich qua omvang en materialisering schikt in de bestaande omgeving.

Het bijzondere is dat de woonzorgvilla beschikt over gemeenschappelijke ruimtes, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping. Per verdieping delen 12 bewoners een huiskamer, een eetkeuken, een tuinkamer, een atelier en een bibliotheek. De bewoners stappen vanuit hun eigen zorgappartement bijna direct in de huiskamer waar men samen met de andere bewoners kan verblijven. Verder beschikt de woonzorgvilla over 5 echtpaar appartementen op de tweede verdieping, ieder met een eigen dakterras. Hier kunnen echtparen, in het geval dat één van beiden een intensieve zorgvraag heeft, samen blijven wonen en hoeven niet noodgedwongen gescheiden te gaan wonen. In onderstaande figuur zijn impressiebeelden opgenomen van de beoogde woonzorgvilla.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0004.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0005.jpg"

Figuur 2.1: Impressiebeelden woonzorgvilla

Inrichting plangebied

De woonzorgvilla, gelegen in de groene Componistenbuurt, wordt omringd door een geheel omheinde tuin met zonneterrassen en ruimte voor activiteiten. Deels is de tuin afgeschermd in verband met privacy en een gevoel van veiligheid. Aan twee zijden heeft de tuin een meer open karakter om het contact met buiten- en de verbinding met de wijk te benadrukken.

Voor parkeren is het uitgangspunt dat dit op eigen terrein dient plaats te vinden. In het plangebied zal ruimte worden gemaakt voor minimaal 15 parkeerplaatsen (zie teven paragraaf 4.1). Deze parkeerplaatsen zullen in principe gesitueerd worden aan de westzijde van de woonzorgvilla.

In onderstaande figuur is een schetsontwerp opgenomen, waarmee de inrichting van het plangebied wordt weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0006.png"

Figuur 2.2 Schetsontwerp inrichting plangebied

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.

De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het plangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente. De SVIR staat daarmee de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

De 3 stappen van de Ladder

In het Bro staan de drie stappen van de Ladder beschreven:

  1. 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing van de ontwikkeling aan de Ladder:

  1. 1. De regionale woningbehoefte is in het kader van de gemeentelijke woonvisie onderzocht. Daaruit is gebleken dat de bevolkingssamenstelling van Rotterdam zal wijzigen en andere woonmilieus wenselijk zullen worden. Dit enerzijds door het toenemen van alleenstaanden en anderzijds door de groei van vergrijzing waarbij zelfstandig wonen toeneemt. In cijfers wordt gesproken van een woningbouw programma tot 2030 waarbij ten minste 36.000 woningen in het midden- en dure segment kunnen worden gerealiseerd. Rekening houdend met de daarbij behorende sloopprogramma is ruimte voor het realiseren van 16.000 woningen. De beoogde ontwikkeling, de realisatie van een woonzorgvilla waarin ruimte wordt geboden voor 29 zorgappartementen, past binnen de regionale behoefte. Dit zowel in de woningbouwprogramma als in de behoefte na aanleiding van de veranderende bevolkingssamenstelling.
  2. 2. De beoogde ontwikkeling zal binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Rotterdam worden gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken zal het perceel getransformeerd worden, waarbij de bestaande kerk zal worden gesloopt en de woonzorgvilla op die gronden zal worden gerealiseerd.
  3. 3. Doordat de beoogde ontwikkeling gerealiseerd zal worden binnen het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam, is trede 3 van de ladder niet van toepassing.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma ruimte (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat

betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een

aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het

Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
  1. 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

  1. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de

VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van

goederen- en personenvervoer.

  1. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- of dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling

bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  1. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toetsing

Het projectgebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Het project past binnen dit uitgangspunt en de hierboven genoemde rode draden.

3.3.2 Verordening Ruimte (2014)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening

zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de herontwikkeling van maatschappelijk vastgoed naar wonen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarbij wordt voldaan wordt aan de voorkeursvolgorde voor duurzame verstedelijking (zie tevens paragraaf 3.2.3)

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 (2007)

De Stadsvisie Rotterdam 2030 bevat het ruimtelijk kader voor alle plannen, projecten en investeringen in de stad. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende 15 jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal

(bouw)projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg 15 jaar inderdaad een sterkere economie heeft en aantrekkelijker woongebieden kent. De beoogde ontwikkeling speelt hierop in door een aantrekkelijke woonomgeving te realiseren waarbij koopwoningen in een groenstedelijk woonmilieu worden gerealiseerd

3.4.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, aanpak tot 2020 (2016)

De gemeentelijke woonvisie focust op de rol van het wonen in de algehele ambitie om onze stad sterker en aantrekkelijker te maken. De kwaliteit van wonen in Rotterdam is zeer bepalend voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Rotterdammers en van groot belang voor de economische ontwikkeling van de stad. De woonvisie richt zich op drie peilers, namelijk het realiseren van meer aantrekkelijke woonmilieus, het zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde en de basis op orde te houden. De ambitie tot 2030 is dan ook als volgt:

Rotterdam kent een breed scala aan aantrekkelijke woonmilieus met een duidelijk profiel en een

uitgebalanceerd woningbestand. Grote concentraties van zwakke woongebieden behoren tot het verleden. De Rotterdamse voorraad groeit en transformeert, waardoor een beter evenwicht tussen het goedkope, midden en hoge segment ontstaat. Zo verandert ook de sociaaleconomische balans, ten gunste van midden- en hogere inkomensgroepen.

Rotterdammers wonen in goede woningen. Woningen hebben kwaliteit en toekomstwaarde, zowel in

energetische zin als door flexibiliteit in de woning en diversiteit in het woningbestand. Als de levensfase, huishoudensamenstelling of zorgbehoefte van Rotterdammers verandert, kan de woningvoorraad daar goed op inspelen.

In Rotterdam is het goed wonen. Iedereen ervaart ongestoord woongenot en de woonomgeving is schoon, heel en veilig. Voor Rotterdammers met een smalle beurs is er een voldoende aanbod van goedkope huurwoningen. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid in wonen staan centraal, maar kwetsbaren in de maatschappij worden ondersteund in of naar een voor hun passende woonsituatie. Kortom de basis is op orde.

De 29 zorgappartementen die gerealiseerd zullen worden passen ruimschoots binnen de kaders van de gemeentelijke woonvisie. Het woningbouwprogramma biedt hier de ruimte voor. Daarop aanvullend richt de beoogde ontwikkeling zich op de veranderingen van de Rotterdamse bevolking. Zo zullen er woningen worden gerealiseerd die specifiek bedoeld zijn voor bepaalde senioren, waardoor op deze manier een invulling wordt gegeven aan de veranderende levensfase, huishoudensamenstelling en zorgbehoefte van Rotterdammers.

3.4.3 Gebiedsplan Hillegersberg - Schiebroek 2014-2018

Het gebiedsplan 'Hillegersberg - Schiebroek, Dorps wonen in een wereldstad' is het eerste gebiedsplan van de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek. In het plan staan de belangrijkste ambities voor de komende vier jaar. Dankzij het groene en dorpse karakter van Hillegersberg-Schiebroek is het een aantrekkelijk gebied om te wonen en te leven. Dat moet ook zo blijven en, daar waar nodig is, verder verbeterd worden.

Ambities

Uitgangspunt 1 Van betekenis voor Rotterdam

Verkeersveiligheid is topprioriteit, schone wijken blijven schoon, talentontwikkeling, het aantrekkelijker maken van de omgeving van de Rotte en inzet op goede onderwijshuisvesting zijn kansen die goed aansluiten bij de mogelijkheden die het gebied Hillegersberg - Schiebroek kan bieden.

Uitgangspunt 2 Bereikbaarheid en kwaliteit voor alle woonmilieus

Hillegersberg - Schiebroek heeft woningen voor iedereen en voor elke portemonnee. De woonmilieus moeten in heel Hillergersberg - Schiebroek kwaliteit hebben en moeten bovendien goed ontsloten zijn.

Uitgangspunt 3 Kwaliteit ontstaat niet vanzelf

In de voorgaande jaren heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente vastgehouden aan een kwaliteitsnorm voor de buitenruimte die hoger ligt dan de stedelijke norm. Deze norm past bij de ambitie voor alle wijken in Hillegersberg - Schiebroek, zowel de reeds goede woonmilieus als de wijken in de lift.

Het Molenlaankwartier

Uit het wijkprofiel komt naar voren dat het Molenlaankwartier op veel vlakken boven het Rotterdamse gemiddelde scoort. De wijk heeft een goede naam en de bewoners zijn tevreden over de woonomgeving. Het vele groen afval wordt wel als probleem ervaren wat leidt tot een lagere waardering van bewoners ten aanzien van de openbare ruimte. Daarnaast is een uitschieter naar beneden het gebrek aan voorzieningen. Dat ligt onder het Rotterdamse gemiddelde. Verder blijkt dat inbraak/diefstal een groot probleem is in de wijk. Diefstal komt op de objectieve index uit rond het Rotterdamse gemiddelde.

Doelen

Blijvend hoogwaardig wonen en leven

De kenmerkende kwaliteitsdragers zoals de Rotte, singels, plassen en parken blijven behouden en worden verstevigd. Identiteit en imago Hillegersberg - Schiebroek zijn erdoor bepaald en mensen met midden- en hoge inkomens komen op deze kwaliteiten af.

Schone, hele, veilige en duurzamere buitenruimte

Hillegersberg - Schiebroek zet ook hier blijvend in op een schoon, heel en veilig gebied. De inzet gericht op funderings- en grondwaterproblematiek (zettingproblematiek, paalrot vanwege grondwaterstand) wordt gecontinueerd en geïntensiveerd. De bewoners worden actief geïnformeerd om vroegtijdig (preventief) hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen.

Grote weerbaarheid

De zelfredzaamheid alsmede het aantal vrijwilligers is vergroot en de sociale samenhorigheid is toegenomen.

3.4.4 Wijzigingsbevoegheid bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet

Op het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid de bestemming Maatschappelijk - 1 (artikel 48 wetgevingszone - wijzigingsgebied 4) te wijzigen in onder andere de bestemmingen Wonen - 1 en Tuin, om medewerking te kunnen verlenen aan een bouwplan voor woningen nadat gebleken is dat aan de hoofdfunctie op die plek geen behoefte meer bestaat. Aan deze bevoegdheid zijn de volgende regels verbonden:

  1. 1. In totaal mogen maximaal 30 eengezinswoningen of maximaal 40 appartementen voor wonen en zorg worden gerealiseerd;
  2. 2. De toegestane goothoogte is maximaal 9 meter;
  3. 3. Het bebouwingspercentage is maximaal 45%.

Toetsing

Zoals beschreven in hoofdstuk 2 is aan de hoofdfunctie in het plangebied, een kerk, geen behoefte meer. Dat betekent dat invulling gegeven gaat worden aan het wijzigingsplan. Dit voldoet aan de gestelde wijzigingsregels:

  1. 1. Het bouwplan telt 29 woonzorgappartementen en daarmee minder dan de mogelijke 40;
  2. 2. De goothoogte van het nieuwe pand is maximaal 9 meter. Dit is vastgelegd in de juridische regeling;
  3. 3. Het bebouwingspercentage van het gebouw ten opzichte van het gehele perceel is maximaal 45%. Dat is minder bebouwing dan in de bestaande situatie.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de transformering van de Salvatorkerk naar een woonzorgvilla waarin ruimte wordt geboden voor 29 zorgappartementen. De ontwikkeling past niet binnen de bestemmingsregels van de geldende bestemming, maar past wel binnen de regels van de afwijkingsbevoegdheid. De beoogde ontwikkeling is tevens in overeenstemming met het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Verkeer En Parkeren

Parkeren

Voor het aantal parkeerplaatsen gelden de parkeernormen van de gemeente Rotterdam (bijlage bij het bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet). Op basis van deze normen geldt voor verpleeghuizen per wooneenheid een parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen. Uitgaande van 29 wooneenheden leidt dat in dit geval tot een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen voor verpleeghuizen.

Deze 15 parkeerplaatsen zullen in principe, conform gemeentelijke beleid, geheel op eigen terrein worden gerealiseerd, aan de westzijde van de woonzorgvilla (zie tevens paragraaf 2.2.2).Wel zal in de verdere planvorming onderzocht worden, ondermeer met parkeertellingen, in hoeverre (gedeeltelijk) ontheffing verleend kan worden van de eis om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen. Onderzocht wordt of, indien de parkeerdruk in de straat het toestaat, met het (deels) parkeren op straat een betere stedenbouwkundige inpassing van het plan in de wijk mogelijk is.

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie zijn geen gegevens bekend. Daarom wordt gewerkt met een turnover van het aantal parkeerplaatsen. Gerekend wordt dat per parkeerplaats iedere dag 4 auto's van en naar de locatie rijden. Dat leidt tot een verkeersgeneratie van 120 motorvoertuigen. Dit aantal kan afgewikkeld worden op de omliggende wegen.

Conclusie

Het aspect verkeer staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader wegen

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet is onderzocht of de wijzigingsbevoegdheid die op het plangebied ligt, akoestisch gezien uitvoerbaar is. Hierin is geconstateerd dat de ontwikkelingslocatie niet ligt binnen de wettelijke geluidzone van een weg. Een toetsing van deze locatie aan de normen van de Wgh is derhalve niet aan de orde. De geluidbelasting op deze locatie als gevolg van de voor die locatie relevante 30 km km/u weg (Schubertlaan) bedraagt maximaal 53 dB. Op deze waarde is, conform artikel 110g van de Wgh, een aftrek van 5 dB toegepast. Een geluidbelasting van maximaal 53 dB is acceptabel conform het hogere waarde beleid.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor vaststelling van het wijzigingsplan.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is door BMA Milieu B.V. in 2015 bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Zowel in de grond als in het grondwater zijn overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Deze lichte verontreinigingen behoeven echter geen nader onderzoek. De resultaten van dit onderzoek vormen dan ook geen milieuhygiënische belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijnstof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijnstof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan Molenlaankwartier en Lage Limiet is geanalyseerd of de wijzigingsbevoegdheid die op het plangebied ligt, gezien de kwaliteit van de lucht uitvoerbaar is. In deze analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Molenlaan & Lage Limiet een niet-in-betekenende mate (NIBM), bijdraagt geeft aan de luchtkwaliteit. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid. Deze conclusie kan ook gesteld worden voor het wijzigingsplan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 7 juni 2016. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Gemeentelijk beleid

Herijkt Waterplan 2 Rotterdam

De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de stad. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol. In Juni 2013 is een herijking van het waterplan vastgesteld met een uitvoeringsstrategie tot 2018.

Gemeentelijk Rioleringsplan Rotterdam

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld. Voor de planperiode 2016-2020 heeft Rotterdam vier doelen geformuleerd:

  • Beschermen van de volksgezondheid door doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
  • Voorkomen van wateroverlast door doelmatig inzamelen, transporteren en verwerken van hemelwater.
  • Voorkomen of beperken van structureel nadelige gevolgen van een hoge of lage grondwaterstand door doelmatige maatregelen in openbaar gebied.
  • Rotterdammers van dienst zijn en bewustwording tot stand brengen over hun rol in het stedelijk watersysteem door actief communiceren en de Rotterdammers en Rotterdamse bedrijven handelingsperspectieven te laten zien.

Deelgemeentelijk Waterplan Hillegersberg-Schiebroek 2010-2015

Het deelgemeentelijk waterplan Hillegersberg-Schiebroek is in 2009 vastgesteld. In het waterplan wordt gebiedspecifiek ingegaan op de kenmerken, de kansen en knelpunten binnen het watersysteem en de stedelijke leefomgeving. Verder is een lokale watervisie beschreven en een concreet uitvoeringsprogramma, waarin is aangegeven hoe aan deze visie de komende jaren invulling wordt gegeven. Het doel van het deelgemeentelijk waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, dat voldoet aan de landelijke en Europese normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente, rekening houdend met de beperkingen van een dicht stedelijk gebied. Het waterplan is een strategisch beleidsplan en geeft richtlijnen voor toekomstige plannen en investeringen voor het water in voormalige deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. Het is tevens een operationeel plan met concrete maatregelen voor de komende jaren.

4.5.2 Beoogde ontwikkelingen

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Mozartlaan, te Rotterdam. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Rotterdam ligt is het plangebied niet gekarteerd. Ten noorden van het plangebied bestaat de bodem met name uit veen en klei en is sprake van grondwatertrap II en III. Grondwatertrap II betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld. Grondwatertrap III betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de kerk en realisatie van een woonzorgvilla met 29 appartementen waarvan 24 eenpersoons appartementen en 5 tweepersoonsappartementen.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Er is geen sprake van meer dan 500 m2 toename in verharding; de oppervlakte neemt juist af. De huidige kerk heeft een oppervlakte van 1068 m2. Het nieuwe pand krijgt een grondvlak van 970 m2. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist. In het vigerende bestemmingsplan is de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid onderzocht. Hierin is ook geconstateerd dat de sloop van de Salvatorkerk en het bouwen van woningen naar verwachting niet zal leiden tot een significante toename van de afvalwater productie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

4.5.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel is conform de Watertoets nader overleg met het waterschap noodzakelijk.

4.6 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in een gebied dat volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid is als rustige woonwijk. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig, welke geen milieuhinder veroorzaken. Ten noordoosten van het plangebied op circa 40 m is basisschool Eduard Van Beinum gelegen. Volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering geldt voor een basisschool een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft

Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke

ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een

overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Onderzoek

Conform de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl/) zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk/de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS gebied is gelegen circa 5,5 km ten noordwesten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Boezems Kinderdijk, gelegen circa 11 km ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.WP6007Schubertlaan-va01_0007.png"Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en EHS (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Gezien de ruime afstand tot natura 2000 en EHS gebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot een significante toename van de stikstofdepositie. Ook zullen er, gezien de omvang en ligging van de ontwikkeling, geen significant negatieve optreden zoals vernietiging/areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring door geluid of licht. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het bestemmingsplan Molenlaan & Lage Limiet is aangegeven dat voorafgaand aan de sloop van de Salvatorkerk een quickscan uitgevoerd moet worden om hier uitsluitsel te krijgen over de aanwezigheid van beschermde soorten op basis van de Flora- en faunawet. De verwachting is dat een eventuele ontheffing van de flora- en faunawet wel verkregen kan worden en is daarmee 'aanvaardbaar' omdat een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting mogelijk is.

Flora en Faunawet

Ter plaatse van het plangebied is op 28 juni 2016 een QuickScan uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten en om bij het eventueel voorkomen hiervan, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan. De QuickScan is opgenomen in bijlage 2. Uit de QuickScan blijkt dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden of waaruit blijkt dat ze zich in ophouden. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels tot broeden komen. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen en foerageren er vleermuizen.

Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op

vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren

voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Op grond van deze analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De realisatie de beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Vormvrije Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woonzorgvilla met 24 eenpersoons appartementen en 5 tweepersoonsappartementen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

4.11 Archeologie

Beleid en normstelling

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

  • Het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
  • Het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
  • Het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
  • Het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
  • Het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is:

  • Te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • Te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • Te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Rotterdam (AWK 2005) wordt aan de locatie een redelijk tot hoge archeologische verwachting toegekend. Conform het bestemmingsplan 'Molenkwartier en Lage Limiet' geldt voor de locatie een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper rijken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2. De grondroerende werkzaamheden overschrijden beide marges. De eerste meter onder het maaiveld betreft echter een (sub)recente ophoging. Het ook nu nog laag gelegen gebied was destijds voor langere tijd meerbodem; archeologisch relevante lagen waren tot een bepaalde diepte afgegraven. Voor de diepere ondergrond is geen verhoogde kans op het aantreffen van archeologische waarden uit eerdere periodes. Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) ziet daarom geen reden tot archeologisch voor onderzoek op de planlocatie (zie bijlage 3). Ook wordt het heipalenplan door BOOR als niet intensief gezien. Wel dient er rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Het bevoegd gezag dient bij dergelijke vondsten geïnformeerd te worden.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

5.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het wijzigingsplan Woonzorgvilla Schubertlaan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling op dit perceel. Het wijzigingsplan is derhalve ontwikkelingsgericht. Deze ontwikkeling is gericht op de herontwikkeling van de Salvatorkerk tot de beoogde woonzorgvilla. Gelet op de binnenstedelijke ligging is het gewenst een gedetailleerde planvorm aan te houden.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft uitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    1. 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    2. 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    1. 1. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
    2. 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    3. 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    4. 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    5. 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    6. 6. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    7. 7. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

5.3 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het wijzigingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.

5.4 Bestemmingsregeling

Tuin (Artikel 3)

De gronden grenzend aan de openbare ruimte hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. In deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in deze zone slechts toegestaan tot een hoogte van 1 meter. Hiermee is een groene inpassing van het gebouw geborgd. Ook is het binnen deze bestemming toegestaan om parkeervoorzieningen te realiseren en wordt er ruimte geboden voor het realiseren van in- en uitritten.

Wonen - 1 (Artikel 4)

Conform de wijzigingsbevoegheid van het geldende plan, is de beoogde woonzorgvilla ondergebracht in deze bestemming. In de regeling is aangegeven hoeveel wooneenheden hierbinnen gerealiseerd mogen worden en worden ook de aan te houden maatvoeringen hierin beschreven.

In deze bestemming zijn ook de bouwmogelijkheden geregeld. Daarmee wordt (deels) uitvoering gegeven aan de wijzigingsregels. Gebouwen mogen worden opgericht tot een maximale goothoogte van 9 meter. De maximale nokhoogte bedraagt 11 meter. Het bebouwingspercentage dat aan bebouwing mag worden opgericht bedraagt 60%. Dat is meer dan de genoemde 45%. Dat komt omdat het bebouwingspercentage in dit geval wordt gerekend over het bouwvlak, het gebied waarin gebouwen mogen worden opgericht. De regel uit het wijzigingsplan heeft echter betrekking op het gehele perceel.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)

In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van de gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen die vergunningplichtig zijn.

Deze dubbelbestemming is opgesteld op basis van de beleidskaart archeologie Rotterdam.

5.5 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in dit wijzigingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling (Artikel 6)

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels regels (Artikel 7)

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen ten aanzien van parkeergelegenheden, zoals de aan te houden parkeernormen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

5.6 Overgangsrecht En Slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 9)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 10)

Deze regel bevat de titel van het plan.

5.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Rotterdam, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft de afdeling VROM namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouwd niet alsnog wordt gebouwd.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel- economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (art 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Het plangebied is in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het is een particulier initiatief dat past binnen de kaders van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het plan is maatschappelijk uitvoerbaar. Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde wijzigingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

6.2.1 Ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-wijzigingsplan zal zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode kunnen belanghebbenden hun zienswijze kenbaar maken. Tijdens deze periode zijn er wel/geen zienswijzen ingediend.

6.2.2 Vaststelling wijzigingsplan

Het wijzigingsplan zal worden vastgesteld door burgemeester en wethouders. Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet

Bijlage 2 Quickscan Flora- en faunawet

Bijlage 3 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch vooronderzoek