De Havenmeester
Bestemmingsplan - Gemeente Rijswijk
Ontwerp op 14-11-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan De Havenmeester met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpHavenmeester-ON01 van de gemeente Rijswijk.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, distribueren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van (commerciële) diensten. Een bedrijf-aan-huis daaronder niet inbegrepen.
1.8 bedrijf geschikt voor functiemenging
een bedrijf dat qua aard en invloed op de omgeving past binnen een gemengd gebied met wonen, ook indien gevoelige objecten zijn gelegen:
- a. direct naast het bedrijf;
- b. in hetzelfde gebouw of een aanpandig gelegen gebouw, indien in dat gebouw gevoelige objecten zijn toegelaten
1.9 begane grond
de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt.
1.10 berging
een niet gemeenschappelijke afsluitbare bergruimte met een vloeroppervlakte van tenminste 5 m2 met een breedte van minimaal 1,8 meter en een hoogte boven de vloer van tenminste 2,3 meter waar spullen bewaard kunnen worden en wat niet geschikt is voor bewoning.
1.11 beroep-aan-huis
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, culinair, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.12 bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ontwerpbestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- c. bestaand aantal: het aantal zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
- een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond of op een dakterras of daktuin.
1.22 bouwwerken, geen gebouwen zijnde
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijn, die direct en duurzaam met de aarde of een dakterras of daktuin is verbonden.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending.
1.24 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder: een belwinkel, een internetcafé; een kapsalon, een reisbureau, een uitzendbureau, een bankfiliaal, een wasserette of een apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, een magazijn of een ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
1.25 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.26 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die enkel het gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gestapelde woningen
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen.
1.29 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.30 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, uitgezonderd
seksinrichtingen. Hieronder wordt begrepen:
1. automatiek;
2. broodjeszaak;
3. croissanterie;
4. koffiebar;
5. lunchroom;
6. ijssalon;
7. snackbar;
8. tearoom;
9. traiteur;
10. bistro;
11. restaurant.
1.31 huishouden
een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.32 internethandel
detailhandel in niet-dagelijkse artikelen zonder showroom, waarvan de handel via internet en andere media loopt en waarvan de levering van producten uitsluitend plaatsvindt via post of koeriersdiensten.
1.33 kunstobject
beeldende kunst in de vorm van een overig bouwwerk.
1.34 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport, welzijns- en gezondheidsvoorzieningen ten behoeve van (openbare) dienstverlening, niet zijnde een crematorium.
1.35 middeldure huurwoning
een huurwoning binnen het betaalbare segment met een aanvangshuurprijs van ten hoogste € 1.000,-- (prijspeil 2020), waarbij de instandhouding op grond van het besluit Woningbouwimpuls 2020 voor een periode van tenminste 10 jaren na ingebruikname is verzekerd. Het grensbedrag voor de aanvangshuur wordt met ingang van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, wordt gewijzigd. Na ingebruikname, met toepassing van de maximale aanvangshuurprijs, geldt de door de landelijke overheid vastgestelde wet- en regelgeving waarmee jaarlijkse aanpassing van huurprijzen van woonruimte wordt bepaald.
1.36 middeldure koopwoning
een koopwoning tot de NHG grens (Nationale Hypotheek Garantie grens), welke tenminste 3 jaren na feitelijke oplevering als woning door de eigenaar wordt bewoond
1.37 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en (warmte-)energie.
1.38 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij, een lift en een schoorsteen.
1.39 ondergeschikte detailhandel
detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf of bij een beroep aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit bij de hoofdbestemming;
1.40 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de bestemming.
1.41 openbaar toegankelijk gebied
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.42 overkraging
een uitspringend deel van het gebouw dat ten op zichte van de gevel zich geheel of gedeeltelijk uitsteekt waaronder een onderdoorgang mogelijk is.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, zonder of met ten hoogste één tot de eigen constructie behorende wand of wanden.
1.44 parkeergarage
een geheel of gedeeltelijk overdekte voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen.
1.45 peil
- a. voor gebouwen: 25 cm boven de kruin van de weg;
- b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de bovenkant vanaf het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein.
1.46 prostitutie
het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksshop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden van seksartikelen, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
1.48 sociale huurwoning
een huurwoning binnen het betaalbare segment met een aanvangshuurprijs van ten hoogste het bedrag, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding op grond van het besluit Woningbouwimpuls 2020 voor een periode van tenminste 10 jaren na ingebruikname is verzekerd. Het grensbedrag voor de aanvangshuur wordt met ingang van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, wordt gewijzigd. Na ingebruikname, met toepassing van de maximale aanvangshuurprijs, geldt de door de landelijke overheid vastgestelde wet- en regelgeving waarmee jaarlijkse aanpassing van huurprijzen van woonruimte wordt bepaald.
1.49 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
- c. afvalinzamelsystemen;
- d. slagbomen.
1.50 verblijfsgebied
een gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor verblijf en langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungeert als erftoegangsweg.
1.51 voorgevel
de gevel of gevels, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, die georiënteerd is of zijn op het openbaar toegankelijk gebied.
1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.53 wonen
het gehuisvest zijn in een woning.
1.54 woning
een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.55 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de ruimte tussen bouwwerken onderling alsmede de ruimte tussen bouwwerken tot perceelsgrenzen gemeten vanaf de buitenwerkse gevelvlakken.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zie ook de 'Algemene bouwregels'.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 maaiveld
- a. de gemiddelde hoogte van het bestaande terrein grenzend aan de voorgevels van het hoofdgebouw.
- b. in het geval van fietsparkeren, tevens in een beperkte helling wanneer sprake is van splitlevel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': woningen in de vorm van gestapelde woningen, met beroep aan huis;
- b. niet-woonfuncties, zijnde:
- 1. bedrijven geschikt voor functiemenging;
- 2. dienstverlening;
- 3. horeca;
- 4. maatschappelijke voorzieningen;
- 5. ondergeschikte horeca;
- 6. ondergeschikte detailhandel;
bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder: (gebouwde) parkeervoorzieningen,rbour ontsluitingen, tuinen, erven, paden, groen, water, hekwerken, straatmeubilair, fietsenstallingen, bergingen, (ondergrondse) afvalinzameling en containervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Voorwaardelijke verplichting geluid
- a. Een omgevingsvergunning voor functies zoals genoemd in 3.1 sub a kan slechts worden verleend indien uit de aanvraag blijkt dat:
- 1. het geluidsniveau op de gevel als gevolg van wegverkeer niet meer is dan de vastgestelde hogere waarden van 62 db of wanneer de gevel ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' als dove gevel is uitgevoerd;
- 2. het geluidsniveau in de woning als gevolg van het wegverkeer niet meer is dan 33 db.
- b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 onder a, mits sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau op de gevel en in de woning, waarbij het geluidsniveau als gevolg van het wegverkeer op de gevel van en in de woningen dat toegestaan wordt nooit meer dan 5dB hoger mag zijn dan het bepaalde in 3.4 onder a.
3.5 Voorwaardelijke verplichting laden en lossen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de functies zoals genoemd in lid 3.1 onder b kan slechts worden verleend indien twee laad- en losplekken gerealiseerd worden en in stand worden gehouden.
3.6 Voorwaardelijke verplichting parkeren
3.7 Voorwaardelijke verplichting windhinder
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van de functies zoals genoemd in lid 3.1 dient te worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat.
3.8 Specifieke bouwregels ter waarborging van natuurinclusiviteit en klimaatadaptatie
Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen
De hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 3.2, mogen uitsluitend worden gebouwd indien geborgd is dat natuurinclusief en klimaatadaptief gebouwd wordt en de te treffen maatregelen in stand gehouden worden. Hierbij gelden de volgende regels:
Natuurinclusief bouwen
- a. er dient inzicht gegeven te worden in de te nemen maatregelen op gebouwniveau en de wijze hoe deze in stand gehouden worden.
- b. om te beoordelen of de te nemen maatregelen voldoende zijn, vraagt het college van burgemeeser en wethouders advies aan een deskundige. Deze deskundige toetst of de maatregelen bijdragen aan de gewenste biodiversiteit in het gebied, op basis van het inspiratie- en toetsingsinstrument 'Natuurinclusief bouwen Havenkwartier Rijswijk, d.d. 22-12-2021, TAUW' als richtlijn.
Klimaatadaptatie
- c. bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat de maatregel zoals hierna onder d bedoeld wordt gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
- d. het hemelwater dat op het kavel en dakoppervlak valt wordt geborgen op eigen terrein en vervolgens vertraagd afgevoerd op het gemeentelijk hemelwaterafvoersysteem. De berging op het kavel moet maximaal 48 uur na het einde van een regenbui weer volledig beschikbaar zijn.
- e. het college van burgemeester en wethouders vraagt advies aan een deskundige ten behoeve van de beoordeling van het bepaalde onder d.
3.9 Specifieke bouwregel wateropgave
Binnen het plangebied dient de wateropgave te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden die voorkomt uit het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen' zoals beschreven in paragraaf 4.13. Hierbij geldt dat advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland met betrekking tot de uitwerking van de opgave.
3.10 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', een gebouwde parkeervoorziening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied', een verblijfsgebied;
met daaraan ondergeschikt:
- c. bermen en beplanting;
- d. geluidwerende voorzieningen;
- e. erftoegangswegen en verblijfsgebieden;
- f. parkeervoorzieningen;
met de daar bijbehorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' is parkeren niet toegestaan, met uitzondering van 1 langsparkeerstrook van maximaal 3 meter breed.
4.4 Voorwaardelijke verplichting
De gronden binnen de bestemming ‘Verkeer’ mogen pas in gebruik worden genomen als parkeergarage voor bewoners indien:
- a. wordt voldaan aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan;
- b. er sprake is van een sociaal veilige inrichting conform de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen zoals beschreven in de toelichting onder 2.2.3.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd volgens de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen voor een of meerdere bouwwerken, die grondbewerkingen van meer dan 0,60 meter onder maaiveld tot gevolg hebben, een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoen aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- 2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- 3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,60 meter onder het maaiveld;
- 4. het ophogen van gronden hoger dan 0,50 meter boven het maaiveld.
- b. Het in lid 5.4 onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. De in lid 5.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien uit een door de aanvrager van de onder a genoemde vergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 6.1 vermelde bestemming worden gebouwd, tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in het vorige lid met inachtneming van de volgende regels:
- a. Er kan alleen worden afgeweken voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. Voordat een besluit over afwijking wordt genomen hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
6.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
- b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- c. De omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik onbebouwde gronden
Onder verboden gebruik van onbebouwde gronden wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
9.2 Gebruik bouwwerken
Onder verboden gebruik van bouwwerken wordt in ieder geval verstaan:
- a. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning
- b. seksinrichtingen;
- c. het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g).
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de oppervlakte ten hoogste 35 m² en de goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen; gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
- 2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
- 3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder oppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, waarbij gebouwen maximaal 3 m mogen worden verhoogd;
- 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met maximaal 10% tot ten hoogste 2 m ;
- 5. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
- 6. de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een kunstobject, antennes en vergelijkbare bouwwerken tot een bouwhoogte van 15 m;
- b. Afwijken is alleen mogelijk indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' behoren de gronden overeenkomstig artikel 53 lid 1 van de Wet geluidhinder tot de bestaande zone waarbuiten de geluidsbelasting de 50 dB(A) niet te boven mag gaan, betreffende industrieterrein 'Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V.'. Binnen deze zone blijven overeenkomstig artikel 53 lid 2 van de Wet geluidhinder de op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, gelden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'De Havenmeester'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de rand van het bedrijventerrein Plaspoelpolder bevindt zich het Havenkwartier, een gemengd bedrijventerrein rondom een voormalige haven. Het Havenkwartier wordt de komende jaren ontwikkeld naar een gemengd gebied met een mix van werken en wonen. Eén van de eerste ontwikkelingen in het Havenkwartier is de ontwikkeling van de Burgemeester Elsenlaan 325. Dit betreft een nieuwe ontwikkeling op een perceel tussen de Burgemeester Elsenlaan en de Koopmansstraat. Op dit kavel, op de kop van een havenbekken, de lange haven, staat momenteel een kantoorgebouw. Het voornemen is dit gebouw te slopen; hier zal een nieuw gebouw gerealiseerd worden met maximaal 199 woningen, gecombineerd met 350 m2 niet-woonfuncties, waaronder bedrijven geschikt voor functiemenging, dienstverlening en horeca in de plint. Het parkeren zal opgelost worden in een nabijgelegen, bestaande parkeergarage aan de Steenplaetsstraat 6.
De Havenmeester is één van de eerste transformatielocaties van het Havenkwartier en is in lijn met het ontwikkelkader dat door de gemeenteraad is vastgesteld. De beoogde bebouwing en de functies zijn echter niet passend in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling van De Havenmeester juridisch planologisch mogelijk te maken is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plan betreft het perceel Burgemeester Elsenlaan 325. Dit wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Burgemeester Elsenlaan en aan de noordoostzijde door de Koopmansstraat. De noordwest- en zuidoostzijde worden gevormd door de grenzen van de buurpercelen. De locatie ligt op de kop van de lange haven.
In onderstaande afbeelding is in rood het perceel Burgemeester Elsenlaan 325 weergegeven.
De parkeervoorziening aan de Steenplaetsstraat 6 maakt ook onderdeel uit van het plangebied, deze zal immers dienen om te voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling. Foto 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Foto 1.1: Luchtfoto van de ligging van het plangebied (bron: ArcGIS luchtfoto)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan betreft 'Plaspoelpolder, 1e algehele herziening', onherroepelijk op 29-08-2013. Figuur 1.1 geeft een uitsnede van de verbeelding weer.
Figuur 1.1: Uitsnede bestemmingsplan 'Plaspoelpolder, 1e algehele herziening'.
Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Kantoor'. Deze gronden zijn bestemd voor kantoren en dienstverlening. De maximale bouwhoogte bedraagt 25 meter. Er geldt geen bebouwingspercentage. Langs de Burgemeester Elsenlaan geldt bovendien de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', waarmee deze gronden mede bestemd zijn voor instandhouding en beheer van waterstaatsdoeleinden. In deze bestemming zijn regels voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningenstelsel).
Ter plaatse van het noordoostelijke plandeel geldt de bestemming Bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorie 1 t/m 3.2 toegestaan.
Voor beide gebieden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Ook in deze bestemming zijn regels voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningenstelsel).
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Plaspoelpolder
Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van het bedrijventerrein Plaspoelpolder. De Plaspoelpolder is een van de grootste bedrijventerreinen in de regio. De eerste bedrijven vestigden zich er in de jaren '50 waarna het tot en met de jaren '70 uitgroeide tot een van de eerste grote bedrijventerreinen in zijn soort. Waar de eerste bedrijvigheid met name uit maakindustrie bestond, kwam er midden jaren '70 meer plaats voor dienstverlenende bedrijven. Tijdens de vastgoedcrisis bleek echter dat de vraag naar met name kantoren, maar ook naar andere bedrijfsobjecten in de Plaspoelpolder terugliep. Wel blijkt er veel behoefte aan woningen te zijn.
De gemeente Rijswijk werkt daarom actief samen met bedrijven en vastgoedeigenaren om verouderde en leegstaande kantoorpanden te transformeren of de locaties te laten herontwikkelen na sloop.
Havenkwartier
Onderdeel van de Plaspoelpolder is het Havenkwartier. Het Havenkwartier wordt grofweg begrensd door de Handelskade, de Burgemeester Elsenlaan en de voormalige binnenhavens aan een zijtak van het Rijn-Schiekanaal. Op foto 2.1 is de begrenzing van het Havenkwartier weergeven. Het Havenkwartier bestaat uit bedrijfs- en kantoorruimtes, waarbij sprake is van veel leegstand in de kantoorpanden. Aan de zuidoostzijde zijn recent enkele woningbouwontwikkelingen gerealiseerd.
Foto 2.1: Luchtfoto van het Havenkwartier (bron: Arcgis luchtfoto 2021)
Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Burgemeester Elsenlaan 325 en de parkeervoorziening aan de Steenplaetsstraat 6. De Burgemeester Elsenlaan maakt deel uit van de hoofdontsluiting van de Plaspoelpolder. De bebouwing langs deze laan heeft dan ook een wat grotere schaal. Dit perceel ligt in de strook tussen de Burgemeester Elsenlaan en de Koopmansstraat en vormt de rand van het Havenkwartier. Het plangebied ligt op de kop van de lange haven. In de bestaande situatie staat hier een kantoorgebouw. Dit is opgebouwd uit 5 lagen. Het heeft een kleine opbouw voor installaties. Het naastgelegen pand Burgemeester Elsenlaan 321 wordt getransformeerd van kantoor naar 142 woningen. Dit wordt naar verwachting begin 2024 opgeleverd. Aan de andere zijde bevindt zich Burgemeester Elsenlaan 329. Dit is het project UrbanParks waar het kantoorpand gesloopt is en maximaal 600 woningen gerealiseerd mogen worden met in de plint en eerste verdieping niet-woonfuncties.
Het andere deel van het plangebied betreft Steenplaetsstraat 6. In de huidige situatie staat er een parkeergarage van drie lagen. De ingang bevindt zich aan de Steenplaetsstraat. Tussen het water en de parkeergarage is een kade van circa 6 meter breed.
Foto 2.2: Luchtfoto's plangebied Burgemeester Elsenlaan 325 (bron: Cyclomedia)
Foto 2.3: Luchtfoto plangebied deel Steenplaetsstraat 5 (bron: Cyclomedia)
Omliggende functies
Zoals aangegeven ligt het plangebied langs de Burgemeester Elsenlaan. Deze laan heeft een ruim profiel, met aan weerszijden kantoorbebouwing van 20 - 25 meter hoog. Tijdens de vastgoedcrisis bleek dat met name de kantoren aan de zijde van het Havenkwartier niet meer marktcourant waren. De afgelopen jaren is onder andere het gebouw naast het plangebied aan de Burgemeester Elsenlaan 321 getransformeerd naar woningen. Ten zuiden van het plangebied stond een kantoorpand. Dit is de Burgemeester Elsenlaan 329. De locatie wordt de komende jaren getransformeerd naar maximaal 600 woningen met in de plint en op de eerste verdieping niet-woonfuncties.
Aan de overzijde van de Koopmansstraat ligt een bedrijventerrein, waarop het plandeel Steenplaetsstraat 6 ligt. In deze bedrijvenstrook, zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijven tot categorie 3.2 die genoemd zijn in de bijbehorende Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Daarnaast zijn in de omgeving woningbouwplannen ontwikkeld (Koopmansstraat 1 en Burgemeester Elsenlaan 321).
2.2 Beoogde Situatie
2.2.1 Inleiding
In 2017 is de Toekomstvisie Plaspoelpolder vastgesteld, waarin staat dat het bedrijventerrein Plaspoelpolder een impuls moet krijgen. Dit is in 2019 geactualiseerd met een addendum. De Toekomstvisie Plaspoelpolder wordt toegelicht in paragraaf 3.4.1. Op basis hiervan zijn de kaders voor het Havenkwartier uitgewerkt in het ontwikkelkader voor het Havenkwartier, dat op 2 maart 2021 is vastgesteld door de raad. De relatie met de andere beleidskaders wordt toegelicht in paragraaf 3.4.3. In onderstaande paragraaf wordt de ruimtelijke visie uit het ontwikkelkader beschreven. Vervolgens wordt beschreven hoe het plan binnen deze visie past.
2.2.2 Ontwikkelkader Havenkwartier
In het ontwikkelkader geeft de gemeente haar visie op de gewenste ontwikkeling van het Havenkwartier in de komende jaren. Het Havenkwartier zal zich volgens deze visie ontwikkelen tot een aantrekkelijk gebied, waar het goed wonen en werken is, en met een passend aanbod aan maatschappelijke-, recreatieve- en horecavoorzieningen. Het Havenkwartier wordt dus ontwikkeld naar een gemengd werk- en woongebied. De bestaande bedrijvigheid wordt behouden of vernieuwd, maar de bestaande oppervlakte aan kantoren komt deels weer terug in de plint/eerste verdieping van de nieuwe woongebouwen als kleine zelfstandige kantoren. Om de gewenste oppervlakte bedrijfsmatig vastgoed te realiseren dient ook op de huidige kantoorlocaties bedrijfsmatig vastgoed te worden gecompenseerd. Daarnaast worden maximaal 2.500 woningen toegevoegd in het gebied. Ook worden voorzieningen, zoals horeca (waaronder een hotel), een buurtsupermarkt en medische voorzieningen, toegevoegd.
Het ontwikkelkader bevat het ruimtelijk kader waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn benoemd. Nadruk ligt op het realiseren van kwalitatieve verblijfsruimte. De openbare ruimte moet gaan dienen als bindmiddel. De inrichting, begrenzingen en het gebruik van de openbare ruimte vormt het aantrekkelijke karakter van het gebied. De sociale veiligheid en een aangenaam microklimaat zijn sturend bij de inrichting. Dit wordt bewerkstelligd door te werken met lange lijnen, sturen op eigenaarschap en betrokkenheid bij de openbare ruimte en het op elkaar afstemmen van gebouwen en het gewenste gebruik van de openbare ruimte. De gebouwen staan dus ten dienste van de openbare ruimte.
Bij hogere gebouwen moet aandacht zijn voor de aanhechting van het gebouw op het maaiveld. Het openbare straatleven is van belang. Daarom zijn bij hoge gebouwen actieve plinten, goede hoeken, mooie entrees en het oplossen van logistiek randvoorwaardelijk. Uiteraard mag hoogbouw niet leiden tot hinder vanuit schaduw, wind en dergelijke.
Water krijgt een belangrijke verblijfskwaliteit, bijvoorbeeld door verblijfsplekken aan het water te creëren, met een prettig windklimaat en bezonning op cruciale momenten van de dag. Daarnaast zullen verspreid over het gebied sunspots, plekjes met een goede bezonning, worden gerealiseerd. Deze plekken zorgen voor ontmoeting en uitwisseling.
Ter versterking van de openbare ruimte is de wens om door het gebied een extra doorsteek voor langzaam verkeer te realiseren, dwars op de bestaande insteekhavens. In het zuidelijk deel wordt bekeken of deze doorsteek begeleid kan worden door nieuw water, om de beleving te vergroten. In de korte insteekhaven zal een 'waterplein' worden gerealiseerd. Hier wordt een aantrekkelijk verblijfsklimaat gecreëerd.
In de leefbaarheidsrapportage die als bijlage bij het ontwikkelkader is toegevoegd, is verantwoord hoeveel openbare ruimte, groen en bomen erbij komen in het Havenkwartier. In de huidige situatie is er 3,4 hectare water en groen en ongeveer 330 bomen. In de toekomstige situatie is dit 4,9 hectare water en groen en ongeveer 400 bomen. De groenvoorzieningen worden in de openbare ruimte toegevoegd en komen daarom niet in voorliggend bestemmingsplan naar voren. Naast de toevoeging van groen in het Havenkwartier is in de omgeving ook veel groen aanwezig.
Figuur 2.3 geeft de aanwezigheid van groen in de gemeente weer. 55% van het grondgebied van de gemeente is bebouwd en 45% van het grondgebied is groen door de aanwezigheid van de landgoederenzone, parkzone en het groene raamwerk.
Figuur 2.3: Bebouwde gebieden en groene gebieden in de gemeente Rijswijk met in rood het plangebied aangegeven
Figuur 2.4 geeft de hoofdgroenstructuur van de gemeente Rijswijk weer. In rood is de locatie van het plangebied aangegeven. In de omgeving zijn diverse groene gebieden te bereiken, zoals de begraafplaats, de Vlietzone en het Elsenburgerbos.
Figuur 2.4: Hoofd recreatie-/ hoofd boom-/ hoofd natuurstructuur met in rood aangegeven de locatie van het plangebied
Figuur 2.5: Het ruimtelijk kader
Het ruimtelijk kader gaat uit van een verdichting van de bebouwing in combinatie met een opwaardering van de openbare ruimte. De stedenbouwkundige opzet benut de bestaande kwaliteiten van het gebied, wegen, water en groen, en bouwt deze verder uit. Het gebied krijgt een fijnmazigere structuur met meer variatie.
Door middel van vier bouwstenen wordt een vertaling gemaakt van de duurzame ambities en een invulling gegeven aan de stedenbouwkundige hoofdopzet:
- het versterken van een netwerk,
- het realiseren van (groene) pleinen en plekken,
- het verkleinen van de bouwkundige korrel en
- het maken van gebouwen die communiceren met de straat.
Naast de openbare ruimte liggen de bouwvelden, waar bouwplannen ontwikkeld worden. Voor de bouwvelden zijn diverse bouwregels bepaald in het ruimtelijk kader. De algemene bouwregels per bouwveld zijn:
- bebouwing grotendeels wordt gerealiseerd in de rooiliijn.
- de rooilijn is richtlijn waarin gebouwen worden geplaatst en die de grens aangeeft met de openbare weg.
- parkeren en bergingen op binnenterreinen worden gerealiseerd.
- toegangen tot achtergelegen parkeergarages en logistieke toegangen minimaal 15 meter uit de hoek worden gerealiseerd.
- de lengte van de gebouwen is maximaal 50 meter.
Voorts is bepaald dat de bouwvelden in basis voor 80% bebouwd worden, de overige 20% moet ingericht worden als groen en openbaar gebied. Daarnaast is een basishoogte vastgelegd; de Rijswijkse hoogte. De Rijswijkse hoogte bestaat uit een hoge plint van minimaal 4,5 meter met daarop drie normale bouwlagen en een vierde laag met een set-back (terugliggende laag) van 4 meter ten opzichte van de gevellijn. Het volume dat niet gebouwd mag worden vanwege de eis 20% openbare ruimte, mag dubbel teruggebouwd worden boven de Rijswijkse hoogte tot een maximum van een oplopend ‘plafond’. Dit virtuele plafond ligt boven het gehele gebied en loopt van circa 12 meter aan de haven tot 50 meter op de Sijthoff-locatie. Figuur 2.6 geeft dit bouwplafond weer. Tot slot zijn er enkele locaties aangemerkt waar hoogteaccenten worden voorzien, deze mogen boven het plafond uit komen.
Figuur 2.6: Bouwplafond op basis van bestaande bebouwing (bron: Ruimtelijk kader Havenkwartier)
Programma niet-wonen
Het toepassen van een goede mix van bedrijvigheid en voorzieningen draagt bij aan een succesvolle herontwikkeling van het Havenkwartier. De diverse functies dragen bij aan de versterking van de werkgelegenheid in relatie tot de huidige leegstaande kantoorpanden. Daarnaast draagt het bij aan de levendigheid van het gebied.
Klimaat
Duurzaamheid is een belangrijke opgave voor het Havenkwartier. Onderdeel daarvan is klimaatadaptatie. Uitgangspunt is verduurzaming door slimme oplossingen. Water heeft een belangrijke betekenis in het gebied. Het watersysteem verbindt de initiatieven. Door het toevoegen van extra water, het hemelwater te verzamelen en vertraagd af te voeren wordt het gebied klimaatbestendiger. De klimaatbestendigheid wordt verder versterkt door natuurinclusief bouwen en het toevoegen van vegetatie en aantrekkelijke plekken voor planten en dieren om de huidige biodiversiteit te behouden en te versterken, maar ook om hittestress tegen te gaan.
Beeldkwaliteit
Het ruimtelijk kader bevat ook uitgangspunten voor beeldkwaliteit. Een architectuur met dragende (beton)gevels en regelmatige raamverdelingen is kenmerkend voor de Plaspoelpolder en het Havenkwartier. Deze opzet vormt ook het uitgangspunt voor de nieuwe ontwikkelingen. De keuze voor materialen is in principe vrij. De gebouwen zijn alzijdig van opzet. Aan- en opbouwen worden voorkomen doordat alle (technische) voorzieningen inpandig worden opgelost. Speciale aandacht gaat uit naar de aanhechting van de gebouwen op de grond en de dakbeëindiging. Er moet onderscheid komen tussen de boven- en de benedenwereld. Voor de dakbeëindiging geldt dat de bovenste verdieping zich verbijzondert. Hoogbouw wordt in de tweede lijn gerealiseerd.
Op ooghoogte dienen gebouwen bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van het gebied. De plinten zijn hoog, relatief open, en gaan de hoek om. Daarbij dient een goede overgang gemaakt te worden tussen gebouwen en openbare ruimte. Dit draagt bij aan de gewenste leefbaarheid van de openbare ruimte. Daarom worden gebouwen in de rooilijn gebouwd, en worden woningen en bedrijfsruimten aan de straat gerealiseerd. Waar bedrijfsruimtes aan de straat grenzen wordt een transparante en geactiveerde plint gerealiseerd. In paragraaf 2.2.3 wordt de vertaling van de eisen uit het Beeldkwaliteitsplan naar het bouwplan weergegeven.
In aanvulling op het ruimtelijk kader is eveneens een Beelkwaliteitplan 'Het Havenkwartier' opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan bouwt voort op het hoofdstuk Beeldkwaliteit uit het ruimtelijk kader (onderdeel van Ontwikkelkader) en vormt het toetsingskader bij de welstandstoets in het kader van de uiteindelijke vergunningaanvraag.
2.2.3 De Havenmeester
De ontwikkeling van de Havenmeester is onderdeel van fase 1b in de transformatie. Figuur 2.7 geeft de fasering van het Havenkwartier weer. Het projectgebied betreft locatie 6.
Figuur 2.7: Fasering Havenkwartier (bron: gemeente Rijswijk)
Programma De Havenmeester
In het plangebied zal een gebouw komen van maximaal 20 etages. Het gebouw loopt trapsgewijs uit naar de buitenzijde, dit wordt onder 'ruimtelijke inpassing' beschreven. Hierin komen maximaal 199 appartementen en maximaal 350 m2 niet-woonfuncties.
De 199 appartementen worden conform de eisen uit het ontwikkelkader Havenkwartier voor 50% in het betaalbare segment aangeboden. De appartementen krijgen diverse groottes, variërend van circa 40 tot 100 m2 brutovloeroppervlakte (bvo) onder de volgende verdeling:
grootte | aantal in bestemmingsplan |
< 50 m2 | 17 |
50-80 m2 | 180 |
> 80 m2 | 2 |
De begane grond van dit pand krijgt een invulling voor niet-woonfuncties, zoals beoogd in het Ontwikkelkader, van in totaal circa 350 m2 bvo, de entree tot het pand, bergingen, technische ruimten ten behoeve van de bovenliggende woningen en een fietsenstalling.
De niet-woonfuncties kunnen bestaan uit:
- 1. bedrijven geschikt voor functiemenging;
- 2. dienstverlening;
- 3. horeca van maximaal 150 m2;
- 4. maatschappelijke voorzieningen;
- 5. ondergeschikte horeca;
- 6. ondergeschikte detailhandel.
Ruimtelijke inpassing
De locatie Burgemeester Elsenlaan 325 ligt in de voormalige kantorenstrook en op de kleinste plot aan de kop van het Havenkwartier. De locatie ligt nabij de kop van de grote insteekhaven. In het ontwikkelkader is beschreven dat op de kop een 'waterplein' zou komen. Naar aanleiding van participatie en de ligging in de schaduw is besloten dit niet op deze plek te realiseren en wordt een alternatieve plek gezocht.
Bebouwing Burgemeester Elsenlaan 325
Het gebouw krijgt een grondvlak in de vorm van een symmetrisch trapezium. De brede basis komt aan de zijde van de Burgemeester Elsenlaan. De korte zijde komt aan de Koopmansstraat. Daardoor is bijna ieder appartement gericht op het Havenkwartier en is het water van de lange haven vanaf veel balkons zichtbaar. Op de 14e etage springt het gebouw een verdieping terug, dit gebeurt ook op de 15e verdieping, 17e verdieping en 18e verdieping. Hierdoor zal het gebouw aan de zijde van de haven een slanke vorm krijgen. Aan de voorzijde en aan de zijkant van het gebouw wordt een overkraging gerealiseerd met een vrije hoogte van tenminste 7 meter. Op deze plekken mag de begane grond niet bebouwd worden.
In de plint van het gebouw zijn niet-woonfuncties toegestaan. Dit kan onder andere worden gepositioneerd aan de zijde van de Burgemeester Elsenlaan. Deze wordt ontsloten via een nieuw te realiseren openbare langzaam verkeerverbinding tussen de Koopmansstraat en de Burgemeester Elsenlaan, aan de zuidoostzijde van het perceel. Het nieuwe pand vormt de begrenzing van het gebied.
Groene inrichting
Aan de noordzijde van het pand komt een besloten groene buitenruimte, welke alleen toegankelijk is voor de bewoners. Ook komt op de 1e verdieping een daktuin. Daardoor hebben de bewoners, los van de buitenruimte bij hun eigen appartement, de beschikking over een extra (geluidluwe) buitenruimte.
Figuur 2.7.1: Impressie stadstuin
Tussen de ontwikkeling en Burgemeester Elsenlaan 321 zal een groene oase (klein parkje) de sfeer gaan bepalen. Deze groene omgeving sluit mooi aan op het vegetatiedak van de eerste verdieping van de ontwikkeling. De andere zijde van het gebouw, tussen de ontwikkeling en Burgemeester Elsenlaan 329, krijgt een meer stedelijk en openbaar karakter als verbinding naar de achterliggende wijk.
Parkeren Steenplaetsstraat 6
Een uitgangspunt in het ruimtelijk kader is dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Dit is in het voorliggende plan niet mogelijk. Daarom wordt het parkeren op de locatie Steenplaetsstraat 6 opgelost. Dit is dichtbij de locatie Burgemeester Elsenlaan 325.
Voor het autoparkeren zal gebruik gemaakt worden van een bestaande parkeervoorziening aan de Steenplaetsstraat 6 welke eveneens onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Op de locatie Burgemeester Elsenlaan is dus geen parkeren voorzien.
In de regels in artikel 4.4 is geborgd dat voorafgaand aan het gebruik moet worden aangetoond dat de parkeergarage voldoet aan de beeldkwaliteitseisen en dat het sociaal veilig moet zijn ingericht. Een sociaal veilige inrichting houdt in dat het ontwerp voldoet aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
- stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
- vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
- langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
- buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
Figuur 2.8: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Architektenkombinatie)
Figuur 2.9: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Architektenkombinatie)
Beeldkwaliteit
De ontwikkeling past binnen de beeldkwaliteitscriteria van het Havenkwartier en het aanvullend opgestelde Beeldkwaliteitsplan.
De belangrijkste beeldkwaliteitscriteria zijn de volgende:
- Gebouwen zijn alzijdig.
- Gebouwen worden in de rooilijn gebouwd, woningen en bedrijfsruimtes worden aan de straat gerealiseerd en er wordt extra zorg besteed aan de plinten en hoeken van de gebouwen.
- De hoogbouw ligt in de tweede lijn. Een deel van de hoogte is de hoofdmassa die direct aan de straat ligt en de onderste twee verdiepingen hebben een overkraging.
- Heldere volumes zonder op- en aanbouwen doordat alle (technische) voorzieningen inpandig worden opgelost.
- In plangebieden worden pocketplaatsen gerealiseerd, dit kan zijn een extra doorgang, een brede stoep met verblijfsmogelijkheden, een voorplein voor een hoger gebouw, enzovoorts.
Het gebouw dankt zijn vorm aan het gegeven dat de meeste van de bewoners van de Havenmeester uitzicht zullen hebben op de lange haven. De taps toelopende vorm geeft bovendien ook vanuit de Burgemeester Elsenlaan, de hoofdroute in het plangebied, goed zicht op het water vanuit de woning of vanaf het balkon. Het gebouw heeft een alzijdige uitstraling, dit betekent dat er geen achterkantsituaties zijn. Aan alle zijden van het gebouw worden balkons ontworpen. Er is geen blinde achtergevel. Naast een hoge en transparante plint kenmerkt het gebouw zich door de set backs in de bovenste lagen waarmee het een kenmerkend slank silhouet krijgt. In de (hoge) plint zijn de niet-woonfuncties aan de straat gerealiseerd. In de gevels van het gebouw zijn de buitenruimtes geïntegreerd. De voorzijde van het gebouw sluit direct aan op de Koopmansstraat. Dit sluit aan bij het criteria om in de rooilijn te bouwen. In het plangebied wordt een pocketplaats gerealiseerd, dit is de doorgang tussen het gebouw en het perceel van de Burgemeester Elsenlaan 321.
Het plan is daarmee in lijn met de gestelde beeldkwaliteitseisen.
Duurzaamheid
Door middel van het toepassen van zonne-energie en het zoveel mogelijk inpassen van groen en halfopen bestrating wordt het plan duurzaam uitgevoerd. In paragraaf 4.14 wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Nationale Omgevingsvisie loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- 1. dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- 2. met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- 3. waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- 4. met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- 5. waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- 6. dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- 7. waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- 8. dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale-, regionale- en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De Nationale Omgevingsvisie richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling zoals beschreven in hoofdstuk 2 en sectoraal getoetst in hoofdstuk 4, voorziet in de transformatie van een (deel van een) gemengd bedrijventerrein naar een gemengd gebied met wonen, bedrijven en voorzieningen. Dit binnen een ruimtelijk kader waarbij aandacht is voor groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Er zijn vanuit het rijksbeleid geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
3.1.2 Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking
Ieder ruimtelijk plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Voor projecten buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien. Dit is een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De geldende bestemming is hierbij vertrekpunt.
Uit jurisprudentie blijkt dat meer dan 11 woningen of een functiewijziging van meer dan 500 m2 kan worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Met dit bestemmingplan wordt het volgende programma mogelijk gemaakt:
Aantal / m2 bvo | Stedelijke ontwikkeling | ||||
Woningen | 199 | ja | |||
Bedrijven geschikt voor functiemenging, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen, ondergeschikte horeca, ondergeschikte detailhandel. | totaal maximaal 350 m2 bvo | nee |
Ondergeschikte functies worden niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Dienstverlening is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan en wordt ook niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Het totaal aan niet-woonfuncties ligt onder de 500 m2 bvo. Hieruit blijkt dat alleen de functie wonen als stedelijke ontwikkeling aangemerkt wordt. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.
Beschrijving woningbehoefte
De grote woningbehoefte in Rijswijk blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming. Gelet op de druk op de woningmarkt worden nieuwe regionale afspraken gemaakt, waarin Rijswijk zich inzet voor de bouw van ruim 5.700 woningen.
Woningbehoefteraming (WBR 2021)
De grote regionale woningbehoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR). De WBR 2019 ging nog uit van 57.420 woningen in de periode 2020 tot 2030. Uit de Woningbehoefteraming 2021 blijkt dat in de regio Haaglanden (waar Rijswijk deel van uitmaakt) in de periode 2021 tot en met 2030 nog 80.900 woningen nodig zijn. De regionale woningbehoefte komt circa 23.500 woningen (41%) hoger uit dan de prognose uit 2019.
Figuur 3.1: Prognose gewenste toename woningvoorraad (bron: WBR 2021 Provincie Zuid-Holland)
Woningmarktafspraken regio Haaglanden
De gemeenten in Haaglanden hebben met de in Haaglanden opererende woningcorporaties en de Provincie Zuid-Holland afgesproken Nieuwe (regionale) woningmarktafspraken op te stellen. Deze afspraken gaan over de woningbouwopgave van de afzonderlijke gemeenten in deze regio voor de periode 2019 t/m 2029 en specifiek over voldoende betaalbare woningvoorraad. De inzet van Rijswijk is om in de periode 2019 t/m 2029 ruim 5.700 woningen toe te voegen. Het regionale Tussenakkoord waarin de aantallen woningen voor alle gemeenten is vastgelegd is ondertekend in december 2021.
De woningbehoefte is verder beschreven in de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.4.6).
Behoefte transformatie Plaspoelpolder naar gemengd werk- en woongebied
Uit het Ontwikkelkader Havenkwartier (2021) blijkt dat er sprake is van grote leegstand op Plaspoelpolder en in het Havenkwartier, waardoor het noodzakelijk is te kijken naar andere functies/mogelijke invullingen. Gelet op de grote woningbehoefte is transformatie en het toevoegen van woningen gewenst. De gemeente Rijswijk heeft de ambitie om, als onderdeel van de versterking van de Plaspoelpolder, het Havenkwartier te transformeren van een monofunctionele bedrijvenlocatie met veel leegstand tot een aantrekkelijke plek waar het goed werken, wonen en verblijven is. Dat wil de gemeente doen door woningen te bouwen, de openbare inrichting sterk te verbeteren en het gebied aantrekkelijker en veiliger te maken voor ondernemers. Door het toevoegen van woningen in het gebied ontstaat een gemengd woon-werkmilieu.
De behoefte is verder beschreven in de economische strategie Rijswijk (zie paragraaf 3.4.7).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerde versie 2022)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door daarop in te zetten, wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland. Deze ambities zijn:
- 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
- 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
De ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Daarnaast zet de provincie in op een ordening van knooppunten van functies, voorzieningen en infrastructuur die elkaar aanvullen en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte;
- Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie werkt aan een goed ingericht Zuid-Holland waar ruimte is voor nieuwe initiatieven.
Een provincie waar de inwoners met plezier, wonen, werken en recreëren. Nu en later.
Ingrepen die nu worden gedaan, hebben lange tijd effect. Wegen, bebouwing en recreatiegebieden gaan decennia lang mee.
Daarom is het van belang dat deze ontwikkelingen zorgvuldig gebeuren met aandacht voor de omgeving. Met het beleid over ruimtelijke kwaliteit wordt gestimuleerd dat initiatiefnemers zoveel mogelijk voortbouwen op de bestaande kwaliteiten, en daarmee op de identiteit, van Zuid-Holland. Dus sterker maken wat al sterk is. Daarbij hoort: de juiste ontwikkeling op de juiste plek.
Ruimtelijke kwaliteit gaat daarom niet over een 'mooie', maar over ' de beste' oplossing. Een plan past in de omgeving, voegt iets toe en kan lange tijd mee. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met het gebruik, de beleving en het beheer en onderhoud.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie (zie paragraaf 3.2.2 artikel 6.9 lid 5).
Toetsing
In dit geval is sprake van 'inpassen' binnen bestaand stedelijk gebied. De functie wijzigt van bedrijventerrein naar gemengd werk-woongebied, maar er is geen sprake van een nieuw stedelijk gebied. Er is geen wijziging in de structuur van het gebied. De havenbekkens, de wegen, het openbaar gebied en de delen die bebouwd worden blijven hetzelfde.
Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen
De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven.
Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 schept de provincie de mogelijkheid van transformatie en functiemenging om te transformeren, om beter te kunnen inspelen op de vraag, onder andere naar gemengde woon-werkmilieus en vestigingsplaatsen voor nieuwe economie (gericht op energie, circulair en digitalisering). Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad.
Bedrijventerreinen waar bedrijven gevestigd zijn van milieucategorie 3 en hoger en watergebonden bedrijven, mogen worden getransformeerd naar een andere functie. Het aantal hectare dat wordt getransformeerd, moet door de gemeente wel worden gecompenseerd.
Toetsing
Het realiseren van een gemengd werk-woongebied voldoet aan het provinciale beleid. De locatie aan de Burgemeester Elsenlaan 325 heeft een kantoorbestemming, hiermee gaat geen bedrijvigheid verloren. De beoogde woningbouw schaadt de bedrijfsvoering van de bedrijven van Harbour Village niet. Dit is onderbouwd in paragraaf 4.4.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2022)
De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II van de Omgevingsverordening en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
- aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
Lid 8 t/m 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
Toetsing
Het gebied is door de provincie in haar omgevingsvisie aangemerkt als bedrijventerrein. In dit geval is door de toevoeging van wonen sprake van inpassen. Het inpassen naar een gemengd werk- en woongebied is regionaal afgestemd. Behoud van werkgelegenheid en het voldoen aan de grote woningbehoefte zijn speerpunten.
Figuur 3.2 geeft een uitsnede van kaart 14 in bijlage II van de omgevingsverordening weer. Op deze kaart zijn gebieden aangegeven waar specifieke beschermingscategorieën gelden. Het plangebied is aangegeven met een rode pijl. Voor het plangebied geldt geen specifieke beschermingscategorie.
Figuur 3.2: Uitsnede van kaart 14 uit Bijlage II van de Omgevingsverordening
In paragraaf 2.2 is een onderbouwing van de ruimtelijke inpassing gegeven. Voor het gehele gebied heeft de gemeente het ontwikkelkader Havenkwartier opgesteld. Verder bevat het ontwikkelkader uitgangspunten voor de beeldkwaliteit. Het beoogde plan past binnen deze kaders. In genoemde paragraaf is dit onderbouwd. Hiermee is invulling gegeven aan de eis zoals gesteld onder artikel 6.9.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. niet van toepassing
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
De ontwikkeling is in paragraaf 3.1.2 getoetst aan de ladder. De doelgroepenverdeling voor de gemeente Rijswijk wordt in regionaal verband afgestemd.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
Toetsing
De regels van dit bestemmingsplan sluiten de bouw van sociale huurwoningen niet uit.
Als een omgevingsvergunningaanvraag voorziet in de bouw van sociale huurwoningen, moet voldaan worden aan de parkeernorm van artikel 6.10b.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Het plan voldoet aan dit lid, zie paragraaf 4.2.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt functiemenging mogelijk gemaakt. Dit is geborgd in de regels in artikel 3.10.2.
Artikel 6.11 Kantoren
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
- a. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van Omgevingsverordening;
- b. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van de Omgevingsverordening, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
- c. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II van de Omgevingsverordening, mits passend in het profiel van deze locaties.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
- b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging, voor zover geen cluster van meer dan vijf kantoren ontstaat;
- c. gemeentehuizen en -kantoren;
- d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
- e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Toetsing
In het plangebied worden geen zelfstandige kantoren toegestaan.
Figuur 3.3: Uitsnede van kaart 10 uit bijlage II van de Omgevingsverordening
Artikel 6.12 Bedrijven
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II van de omgevingsverordening (zie figuur 3.4 van dit bestemmingsplan), maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.
- 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II van de omgevingsverordening (zie figuur 3.4 van dit bestemmingsplan), laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
- 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
- 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein als bedoeld in het eerste of tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio planologische compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden. Planologische compensatie is nodig bij:
- a. een bedrijventerrein met milieucategorie 3, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
- b. een bedrijventerrein met milieucategorie 4 of hoger, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;
- c. een geluidgezoneerd bedrijventerrein;
- d. een watergebonden bedrijventerrein.
- 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij verlaging van de milieucategorie of milieuzone.
- 6. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven als is aangetoond dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
- 7. Compensatie van feitelijk gebruik en m² voor m² is mogelijk mits wordt voldaan aan een evenwichtige balans in vraag en aanbod, vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie.
Toetsing
Figuur 3.4 geeft een uitsnede van kaart 20 weer. Het deel van plangebied aan de Burgemeester Elsenlaan 325 is geen onderdeel van een bedrijventerrein. De locatie van de parkeergarage aan de Steenplaetsstraat 6 is op kaart 20: bedrijventerreinen aangemerkt als bedrijventerrein. Dit is echter een stallingsgarage en dit blijft een parkeergarage voor de ontwikkeling van woningen aan de Burgemeester Elsenlaan 325. De functie parkeren blijft gehandhaafd, waardoor er geen compensatieplicht is.
Het Havengebied Plaspoelpolder is benoemd als één van de nog vast te stellen transformatielocaties.
Figuur 3.4: Uitsnede kaart 20 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Artikel 6.13 Detailhandel
- 1. Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:
- a. binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
- b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;
- c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.
- 2. De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de ontwikkeling is in overeenstemming met het in het Omgevingsprogramma en de Omgevingsvisie beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te versterken centra, te optimaliseren centra en de overige centra;
- b. aangetoond is dat als gevolg van de ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;
- c. voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 bruto vloeroppervlak in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 bruto vloeroppervlak in de andere centra, is mede met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:
c. ondergeschikte detailhandel:
1 in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
2 bij een beroep aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met
een assortiment dat aansluit bij de hoofdbestemming.
3 bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt;
Toetsing
In dit geval is sprake van ondergeschikte detailhandel zoals genoemd onder 6.13 lid 3 onder c sub 1 en 2.
Artikel 6.27a risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte
- d. droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
In paragraaf 4.14 wordt ingegaan op duurzaamheid en klimaatadaptatie.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Strategie Werklocaties 2019 - 2030 (MRDH)
Het regionale beleid ten aanzien van werklocaties is beschreven in de Strategie Werklocaties 2019-2030 (MRDH). De strategie stuurt op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming.
In de regionale Strategie Werklocaties is de grote opgave voor voldoende werkgelegenheid een belangrijk speerpunt. Tot 2030 groeit het inwoneraantal van de metropoolregio Rotterdam Den Haag met bijna een half miljoen mensen. Wonen en werk zijn daarmee grote uitdagingen in een gebied met beperkte ruimte. De bouw van woningen kan niet ten koste gaan van bedrijfsruimte en daarvoor zijn er lokaal- en regionale afspraken nodig om voldoende bedrijfsruimten te behouden. Zowel extra banen als extra woningen zijn bepalend voor de verdere ontwikkeling van de MRDH. De bedrijventerreinen zijn daarbij bedoeld voor bedrijven die zich niet met de woonfunctie verhouden. Werkgelegenheid is belangrijk voor de leefbaarheid in een stad. Daarom worden in dit gebied bedrijven die zich goed verhouden met de woonfunctie mogelijk gemaakt.
Met het beleid voor bedrijventerreinen stuurt de regio op evenwicht tussen vraag en aanbod, en borgt duurzame vitaliteit. Het marktevenwicht is redelijk in balans, maar in sommige gebieden gaat de uitgifte bovengemiddeld snel. Een aantal trends zijn innovaties en verduurzaming en functiemenging. Dit leidt tot het ontstaan van stedelijke interactiemilieus: bedrijven en stedelijke voorzieningen komen hierin gemengd voor. Met name in de Haagse regio geldt een problematisch tekort aan kleinschalige vestigingsmilieus.
Toetsing
Transformatie van het Havenkwartier naar een multifunctionele werkwoonlocatie is regionaal afgestemd op grond van de Strategie Werklocaties MRDH en de Omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland. De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan de regionale ambities en past uitstekend in de geformuleerde strategie van herstructurering van bestaande bedrijfslocaties. Plaspoelpolder (inclusief Havenkwartier) is specifiek aangemerkt als transformatielocatie, van bedrijventerrein naar een mix van werken en wonen. Er wordt een woonlocatie gecreëerd in een stedelijk interactiemilieu. Dit voldoet aan het regionale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Plaspoelpolder 2017-2027 + addendum
De Toekomstvisie Plaspoelpolder is op 7 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad en duidt het Havenkwartier aan als een potentieel ”aangenaam verblijfsgebied met functies als wonen, werken, horeca en maatschappelijke functies".
De Toekomstvisie geeft richting om het gebied verder te verduurzamen en toekomstbestendig te maken. Plaspoelpolder moet zich in de toekomst ontwikkelen tot een stedelijk interactiemilieu. In een stedelijk interactiemilieu gaan werken, wonen en verblijven hand-in-hand. De ruimtelijke structuur die opgebouwd is volgens een kruis is hierbij leidend. Werken vindt hierin plaats in het hart van het gebied, terwijl in de gebieden die grenzen aan woningen een gemengd woon-werkmilieu ontwikkeld wordt. Het doel is om het gebied meer integraal onderdeel uit te laten maken van de stad.
Figuur 3.5: Visiekaart Plaspoelpolder
In 2019 is een addendum voor de Toekomstvisie vastgesteld. Voor het Havengebied is het beleid niet veranderd. Er komen op basis van het Addendum meer gebieden bij in Plaspoelpolder waar wonen mogelijk wordt, zoals Kesslerpark en omgeving, de Bordewijkzone, de Broodfabriek en omgeving en de zone Churchilllaan. Het Havengebied en daarna Kesslerpark/Churchilllaan krijgen daarin prioriteit in tijd gezien. Bij deze ontwikkelingen wordt coördinatie opgezet in personele capaciteit, aanbod in woningen en leefbaarheid/(bouw-)verkeer.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt een woonlocatie in het Havenkwartier mogelijk. De realisatie van circa 199 woningen en maximaal 350 m2 aan niet-woonfuncties is in lijn met de uitgangspunten van de Toekomstvisie.
3.4.2 Uitvoeringsagenda Gebiedsontwikkeling Plaspoelpolder 2020 - 2023
Doel van de uitvoeringsagenda Gebiedsontwikkeling Plaspoelpolder is een toekomstbestendig en modern kennis- en werklandschap te realiseren, waarin werken, leren, ontspannen en wonen met elkaar samen gaan, in een dynamische, gezonde en groene omgeving. Doelstelling van het havenkwartier is een gemengd levendig gebied.
Figuur 3.6: Uitvoeringsprogramma Plaspoelpolder 2020-2023
Toetsing
Met de beoogde ontwikkeling worden circa 199 woningen toegevoegd in het Havenkwartier samen met niet woon-functies. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan een levendig gemengd gebied en geeft daarmee invulling aan de Uitvoeringsagenda.
3.4.3 Ontwikkelkader Havenkwartier (2021)
Doel van het ontwikkelkader is de ontwikkeling van het Havenkwartier in Rijswijk tot gemengd werk- en woongebied. Hiermee kan worden voorzien in de woningbehoefte, met behoud van bedrijvigheid en werkgelegenheid. De bestaande bedrijvigheid (80.000 m2 o.a. Harbour Village) blijft behouden of wordt vernieuwd. Er worden 2.000 tot 2.500 woningen gerealiseerd door leegstaand of verouderd vastgoed te slopen of te transformeren. De bestaande oppervlakte aan kantoren (40.000 m2) komt te vervallen. Ongeveer 10.000 m2 bedrijfsruimte en 20.000 m2 kantoorruimte mag getransformeerd worden naar voorzieningen, zoals een hotel/ businesscentre (Sijthofflocatie), restaurant/café, buurtsupermarkt en medische voorzieningen. Het water en de kades worden heringericht tot stadshaven en waterpleinen.
Figuur 3.7: Schema functies en dichtheid Havenkwartier. In huidige situatie betreffen het 65 woningen in plaats van 3. Straks 1.000 m2 per vestigingvoor kleinschalige zelfstandige kantoren (bron: Ontwikkelkader Havenkwartier)
Ruimtelijk kader
Een belangrijk onderdeel van het Ontwikkelkader is het Ruimtelijk Kader. Dit Kader gaat niet alleen in op de stedenbouwkundige aspecten van de opgave, de samenhang tussen de gebouwde percelen en de openbare ruimte, maar formuleert ook ambities op de aspecten duurzaamheid en mobiliteit. Bij dit Ruimtelijk Kader hoort een faseringskaart met informatie over initiatieven in het gebied en een voorstel over de gefaseerde ontwikkeling. Deze faseringskaart is weergegeven in paragraaf 3.1.1.
Het ontwikkelkader bevat het ruimtelijk kader. Hierin zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten benoemd. Het ruimtelijk kader bestaat uit een raamwerk voor de openbare ruimte en uitgangspunten voor een flexibele invulling van de bouwvelden. Deze komen voort uit de ambities die volgens gemeente Rijswijk van belang zijn om het Havenkwartier verder te ontwikkelen naar een duurzaam en gemengd Havenkwartier. Verder bevat het ontwikkelkader beeldkwaliteitscriteria.
Toetsing
Binnen het Havenkwartier zijn woningen, bedrijven en voorzieningen gewenst. Dit bestemmingsplan maakt de beoogde transformatie en sloop-nieuwbouw mogelijk. De functionele en ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan volgen uit het ontwikkelkader en ruimtelijk kader. Dit is beschreven in paragraaf 2.2.2. De ontwikkeling voldoet aan de compensatieregel uit het ontwikkelkader. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het vastgestelde ontwikkelkader. Een uitgangspunt in het ruimtelijk kader is dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Dit is in het voorliggende plan niet mogelijk. Daarom wordt het parkeren op de locatie Steenplaetsstraat 6 opgelost. Dit is dichtbij de locatie Burgemeester Elsenlaan 325. Daarnaast is in het ontwikkelkader opgenomen dat op de kop van de haven een waterplein zou worden gerealiseerd. Deze locatie wordt meer naar het noordoosten in de haven verschoven, omdat de locatie op de kop van de haven niet voldoende bezonning heeft. Op deze punten wijkt de ontwikkeling af van de uitgangspunten van het ontwikkelkader.
3.4.4 Welstandsnota 2015 Gemeente Rijswijk
De Woningwet schrijft voor dat een gemeente die haar aanvragen om een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk toetst aan ‘redelijke eisen van welstand’, een welstandsnota moet vaststellen met daarin de criteria waaraan de omgevingsvergunningsplichtige bouwplannen moeten voldoen. Tevens bepaalt de Woningwet dat de gemeenteraad kan besluiten een gebied aan te wijzen waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Tot slot heeft de gemeente Rijswijk de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie in de bouwverordening opgenomen.
In de welstandsnota zijn op zo concreet en objectief mogelijke wijze welstandscriteria met betrekking tot het bouwen vastgelegd. Naast welstandscriteria voor monumenten, zijn er algemene welstandscriteria en objectgerichte welstandscriteria opgenomen. Tot slot zijn de (bestaande) volkstuincomplexen als welstandsvrije gebieden aangewezen.
Toetsing
Het havenkwartier valt onder het reguliere welstandsniveau. Hiervoor gelden de algemene toetsingscriteria en zijn er specifieke objectcriteria. De objectcriteria gaan over veel voorkomende (kleine bouwwerken) zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en dakkapellen. Alle ontwikkelingen worden wel aan de algemene toetsingscriteria getoetst. De algemene toetsingscriteria uit de welstandsnota zijn als volgt:
Uitgangspunt voor de algemene welstandscriteria is de aanname dat de kwaliteit van een gebouw is gerelateerd aan de volgende criteria:
- A. Stedenbouwkundige samenhang
- B. Evenwichtig gevelbeeld
- C. Passende detaillering, materiaal- en kleurgebruik
Onderstaand worden deze criteria toegelicht.
Criterium A: Stedenbouwkundige samenhang
Een ontwerp voldoet aan redelijke eisen van welstand wanneer:
- het bouwwerk passend is in de bestaande of toekomstige omgeving
- de kwaliteit van het openbaar gebied wordt gerespecteerd of versterkt
- de bestaande doorzichten en zichtlijnen gerespecteerd worden
- bij markante en belangrijke stedenbouwkundige plekken voldoende
- uitdrukking wordt gegeven aan het belang van de locatie
Criterium B: Evenwichtig gevelbeeld
Een ontwerp voldoet aan redelijke eisen van welstand wanneer:
- het karakter van de bestaande gevelwanden wordt gerespecteerd of versterkt
- de verhoudingen in de gevels evenwichtig van opbouw zijn
- eventuele ingrepen in een bestaande gevel in goede verhouding tot elkaar en tot het geheel van de gevel staan.
Criterium C: Passende detaillering, materiaal- en kleurgebruik
Een ontwerp voldoet aan redelijke eisen van welstand wanneer:
- de detaillering en het materiaalgebruik het karakter van het bouwwerk ondersteunen
- het kleurgebruik afgestemd is op de omgeving
- de architectonische eenheid als geheel (gevelwand, blok of straat) in evenwicht is of blijft
- de bij het bouwwerk behorende erfafscheidingen afgestemd zijn op het gebouw en op de omgeving.
Op basis van deze criteria is voor de ontwikkeling van het Havenkwartier een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie paragraaf 3.4.5). De Welstandscommissie betrekt beeldkwaliteitsplannen in haar overwegingen/beoordeling komend tot haar advies. Voor de eisen ten aanzien van welstand wordt dan ook verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan Havenkwartier in paragraaf 3.4.5.
3.4.5 Beeldkwaliteitplan Het Havenkwartier (2022)
Het beeldkwaliteitplan bouwt voort op het hoofdstuk ‘Beeldkwaliteit’ uit het Ontwikkelkader voor het Havenkwartier. In dit beeldkwaliteitplan Havenkwartier zijn ten aanzien van de bebouwing en openbare ruimte de essentiële randvoorwaarden en beoogde uitgangspunten opgenomen. In specifieke situaties biedt dit document ruimte voor maatwerk. De openbare ruimte wordt globaler behandeld zodat deze later kan worden uitgewerkt in de vorm van inrichtingsplannen. Het beeldkwaliteitplan vormt de leidraad voor deze inrichtingsplannen.
Passages uit het beeldkwaliteitsplan
In het algemeen geldt dat gebouwen alzijdig zijn. Aan- en opbouwen worden voorkomen doordat alle (technische) voorzieningen inpandig worden opgelost. De enkelvoudige volumes die zo ontstaan, met materialisatie die de hoek om gaat, zorgen voor samenhang binnen het plangebied en een aantrekkelijke aanblik ook van buitenaf. Speciale aandacht gaat uit naar de aanhechting van de gebouwen op de grond en de dakbeëindiging.
Het streven is naar gebouwen die sterk bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de stad op ooghoogte.
Voor een aantrekkelijke omgeving is het wenselijk dat er een goede overgang gemaakt wordt tussen gebouwen en openbare ruimte. Wanneer gebouwen betrokken zijn op de straat wordt de omgeving meer aantrekkelijk, veilig en samenhangend. Zeker in watersteden is er een nauw verband tussen bebouwing en ruimte. Gebouwen maken de ruimte.
Voor het Havenkwartier wordt daarom voorgesteld te bouwen in de rooilijn, woningen en bedrijfsruimtes aan de straat te realiseren en om extra zorg te besteden aan de plinten en de hoeken van gebouwen. Daar waar woningen direct aan de straat staan (zoals bij laagbouw) wordt de overgang tussen openbaar en privé mee ontworpen. Dit zijn bijvoorbeeld voortuinen met een muurtje, hekwerk of haag. Daar waar bedrijfsruimtes aan de straat staan is een transparante en geactiveerde plint gewenst. Hierdoor wordt de identiteit naar buiten gedragen en wordt anonimiteit voorkomen. Rijen met gesloten roldeuren dragen niet bij aan de kwaliteit van dit gebied. In alle gevallen spreekt hieruit een zorg vanuit de bebouwing naar de openbare ruimte. Een betrokkenheid die de kwaliteit van het gebied ten goede komt.
De hogere gebouwen zijn een toevoeging aan de basislaag met Rijswijkse hoogte. De hoge gebouwen zijn in principe alzijdig en slank. Van de hoogbouw wordt een bepaalde abstractie en ingetogenheid verwacht die bijdraagt aan lichtheid en schaalloosheid van de gebouwen.
Specificiek wordt gekeken naar de overgangen in de gevel. Van openbare ruimte naar plint, van plint naar basisvolume, van basisvolume naar toren en tenslotte de verticale beëindiging van de gebouwen. Hoe ingetogener de gebouwen hoe meer nadruk komt te liggen op deze overgangen. Hier verandert de ruimtelijkheid van het gebouw en ontstaan functionele en dus architectonische mogelijkheden. Op de overgangen kunnen accenten gemaakt worden in uitstraling, programma en volume.
De overgang tussen basisvolume en hoogbouw speelt een rol voor de functionaliteit van het basisvolume en voor de effecten van wind en schaduw op de grond. Gevoelsmatig kan hier een menselijke maat worden neergezet en het 'gewicht' van de bovenliggende massa minder voelbaar worden gemaakt.
De overgang tussen basisvolume en toren kan op meerdere manieren worden vormgegeven waarbij in principe de hoogbouw in de tweede lijn ligt. Het daklandschap is integraal deel van de bouwopgave en wordt beschouwd als vijfde gevel. Het daklandschap dient aanvullend op de primaire dakfunctie (beschutting) benut te worden als: buitenruimte, groen of regenwaterbuffer.
Toetsing
In paragraaf 2.2.2 is ingegaan op de beeldkwaliteit binnen het plangebied waaruit blijkt er sprake is van een gewenste beeldkwaliteit binnen het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan vormt samen met de welstandsnota het toetsingskader bij de welstandstoets in het kader van de uiteindelijke vergunningaanvraag.
3.4.6 Woonvisie Rijswijk 2015-2025, actualisatie 2021
Op 26 november 2015 is de nieuwe gemeentelijke woonvisie 'Vertrouwd Stedelijk Wonen in Rijswijk' vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten en ambities voor het wonen tot 2025 beschreven. De woonvisie is in 2021 geactualiseerd gelet op de huidige woningmarktsituatie. Het is crisis op de woningmarkt. De vraag naar woningen is groot en het aanbod blijft achter. De doorstroming stagneert. Voor veel mensen is het vinden van een (andere) woning erg lastig. Veel mensen wonen nu in niet ideale woonomstandigheden. Als gevolg van de woningtekorten ziet de gemeente almaar oplopende huur- en koopprijzen. Vooral in het segment van de lagere middenhuur (tot ca. € 1000,-) zijn grote tekorten.
De nieuwe ambities zijn:
- De komende jaren een fors aantal woningen toevoegen.
- Zorgen voor een woningvoorraad waarin alle doelgroepen voldoende aan bod komen.
- Prioriteit aan het toevoegen van middeldure huur- en koopwoningen.
- De doelgroepenvoorraad beperkt uitbreiden. Het aandeel in de totale voorraad neemt af.
- De leefbaarheid en sociale cohesie in wijken verbeteren en zorgen voor een meer gemêleerde woningvoorraad.
Het streven om de woningvoorraad veelzijdiger te maken is in onderstaande tabel vertaald naar streefpercentages per prijssegment voor 2030.
Figuur 3.8: Streefpercentages woningvoorraad
Het Havenkwartier is aangewezen als transformatiegebied + sloop-nieuwbouw. Hierbij bestaat de doelgroep uit werkende jongeren, young professionals, kleine huishoudens en huishoudens met midden- en hogere inkomens.
Toetsing
Het Havenkwartier is aangewezen als transformatiegebied wat inhoudt dat naast werken de functie wonen een prominente plek krijgt. Woningen worden zowel toegevoegd door transformatie van leegstaand vastgoed als door sloop- nieuwbouw. De realisatie van appartementen sluit hierbij aan. Alle appartementen worden in diverse prijsklassen aangeboden. De appartementen worden in een mix van prijsklasses aangeboden, waarvan minimaal 50% in het betaalbare segment wordt gerealiseerd.
Coalitieakkoord 2022 - 2026
In het coalitieakkoord 2022 - 2026 is opgenomen dat er betaalbare en sociale woningen bij moeten komen waarbij oog is voor alle doelgroepen in de stad. De behoefte naar betaalbare woningen is groot. De komende jaren moeten er veel sociale huurwoningen bij. Hier wordt dan ook sterk op ingezet. Binnen de regels van voorliggend bestemmingsplan is het mogelijk sociale huurwoningen te realiseren.
3.4.7 Economische strategie Rijswijk (2021)
De gunstige ligging en goede bereikbaarheid onderscheidt Rijswijk van veel andere plaatsen. Door deze eigenschappen beter te benutten, wil de gemeente ervoor zorgen dat in 2030 de werkgelegenheid in de gemeente stabieler, sterker geworteld en diverser is dan ooit. Dat zorgt er mede voor dat Rijswijk dan een duidelijke, onderscheidende positie in de regio heeft.
Er zijn vier hoofdlijnen voor de strategie:
- 1. Sterk profiel.
- 2. Sterk netwerk.
- 3. Sterke structuur.
- 4. Sterke kerngebieden.
Vanwege flexibilisering van de economie (andere werkvormen, mengvormen van detailhandel, horeca en internetwinkels etc.) is het belangrijk om in te zetten op sterke gebieden. Zo zijn er in de Rijswijkse werk- en winkelgebieden een aantal substantiële (en niet makkelijk op te lossen) opgaven rond o.a. leegstand en verduurzaming. Er is veel vraag naar ruimte voor werken in de regio, maar de Plaspoelpolder weet daar nog niet van te profiteren.
Ruimtedruk en behoefte aan informele milieus en functiemenging
Internationaal, maar zeker ook in de provincie Zuid-Holland, is er sprake van een ‘trek naar de stad’. Dit leidt tot een toenemende ruimtedruk in steden en een forse woningbouwopgave, die wordt versterkt door demografische trends (ouderen wonen langer thuis, toename alleenstaanden).
In de moderne kenniseconomie neemt de behoefte aan ontmoeting en interactie toe, net als aan een flexibiliteit in bedrijfsvoering en -huisvesting. Flexibele locaties gericht op interactie, zoals bedrijfsverzamelconcepten in stadscentra of in woonwijken, koffiezaken en werkplekken aan huis, groeien hierdoor in populariteit. Op bedrijventerreinen en kantoorlocaties vertaalt zich dit in een vraag naar meer functiemenging, bijvoorbeeld door ontmoetingsplekken en extra voorzieningen (zoals horeca, kinderopvang, fitness etc.).
Er is steeds meer sprake van meervoudig ruimtegebruik of dubbel grondgebruik. Omdat ruimte steeds schaarser wordt en er steeds meer belang wordt gehecht aan de kwaliteit van die ruimte, vormt dubbel grondgebruik een mooie oplossing.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan worden woningen toegevoegd, zodat een gemengd levendig gebied ontstaat. Naast woningen worden functies zoals bedrijven, dienstverlening, horeca en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. Meervoudig grondgebruik met wonen past binnen de Economische strategie.
3.4.8 Stadsvisie Rijswijk 2030
In de stadvisie zijn de ambities voor Rijswijk beschreven, waarbij drie gebieden zijn onderscheiden waarbinnen de verschillende, toekomstige vraagstukken het best kunnen worden ondergebracht: de pijlers sociaal, ruimtelijk en economisch.
In de Stadsvisie zijn als keuzes opgenomen:
- het transformeren van leegstaande bedrijven en kantoorpanden naar woningen;
- de Plaspoelpolder krijgt meer woon- en andere functie;
- groen en water worden op meer creatieve manieren geïntegreerd in stedelijke gebieden.
Toetsing
Dit sluit aan op de ontwikkeling van het Havenkwartier en de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Het betreft de sloop-nieuwbouw van een kantoorpand naar een appartementengebouw met 199 woningen en niet-woonfuncties in de plint. Hiermee wordt voldaan aan de eerste twee keuzes uit de stadsvisie.
3.4.9 Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk 2011
Op 8 februari 2011 heeft de gemeenteraad de gemeentelijke Nota Parkeernormen vastgesteld. De nota is opgesteld om in de toekomst voldoende parkeergelegenheid te kunnen houden en duidelijkheid te krijgen over de implementatie van de parkeernormen. De nota is het toetsingskader voor de komende jaren. Door herziening van de bijlagen bij de nota kan de komende jaren flexibel worden ingespeeld op bijvoorbeeld maatschappelijke trends of een gewijzigde beleidsvisie. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe versie van de Nota Parkeernormen op basis van voortschrijdende inzichten.
Het gebruik van parkeernormen heeft tot doel een zodanig aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen (of bij uitbreidingen) voor te schrijven, dat de plaatsen voorzien in de vooraf in te schatten parkeervraag. Daarmee moet worden voorkomen dat door aanleg van te weinig parkeerplaatsen een tekort en daarmee parkeeroverlast ontstaat. Tevens voorkomen de normen dat te veel parkeerplaatsen worden aangelegd, waardoor de automobiliteit gestimuleerd wordt en de leefbaarheid nadelig wordt beïnvloed.
Aan de normen wordt actief getoetst bij (nieuwe) ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen vereist is, zoals nieuwbouwprojecten, uitbreidingen van bestaande bebouwing en functiewijzigingen waarvoor tevens een vergunning is vereist. Onder voorwaarden is gemotiveerd afwijken van de Nota Parkeernormen mogelijk.
Toetsing
In dit bestemmingsplan zijn de parkeernormen planologisch geborgd. Voor de ontwikkelingen in het Havenkwartier zijn specifieke parkeernormen vastgesteld. Het parkeren vindt plaats op Steenplaetsstraat 6. Figuur 3.9 geeft de ligging van Burgemeester Elsenlaan 325 en Steenplaetsstraat 6 weer. Deze locatie ligt op circa 250 meter loopafstand. In paragraaf 4.2 is getoetst aan deze normen. Hierin blijkt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Figuur 3.9: Ligging Burgemeester Elsenlaan 325 (rood) en Steenplaetsstraat 6 (oranje)
3.4.10 Mobiliteitsprogramma 2040
Economische groei leidt tot mobiliteit en mobiliteit leidt tot economische groei, tot een bepaald punt. In de Randstad en dus ook in Rijswijk is het punt bereikt dat dit geen vanzelfsprekendheid meer is. Het Mobiliteitsprogramma Rijswijk 2040 zet de lijnen uit waarlangs de mobiliteit in Rijswijk zich zou moeten ontwikkelen om in de toekomst als stad bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig te zijn.
De opgave binnen de gemeente is het volgende:
- Toenemende drukte en verstedelijking.
- Negatieve effecten van mobiliteit: toenemende verkeersonveiligheid, slechte luchtkwaliteit en geluidshinder.
Binnen de gemeente wordt er geprioriteerd volgens het STOMP-principe. (STOMP: S=stappen, lopen, T=trappen, fietsen, O=openbaar vervoer, M= Mobility as a service, deelmobiliteit en P=privéauto). Daarbij gaat de voetganger voor de fiets, de fiets voor het openbaar vervoer, het openbaar vervoer voor de auto en daarbij deelmobiliteit boven eigen autobezit. Bijvoorbeeld: als het hoofdnet fiets het hoofdnet auto kruist, heeft de fietser voorrang.
Toetsing
In paragraaf 4.2 is ingegaan op het aspect mobiliteit. In de parkeerbalans wordt deelmobiliteit toegepast.
3.4.11 Groenbeleidsplan 2010 - 2020
In februari 2010 heeft de gemeenteraad het Groenbeleidsplan 2010-2020 'BomeNatuuRecreatie' vastgesteld. In het plan staan de 'groene' ambities voor ontwikkelingen in de stad. Het groen komt te vaak op de tweede plek. Met het groenbeleidsplan krijgt het weer de plek op de kaart van Rijswijk die het verdient. De groenstructuur van Rijswijk is de basis en dus het fundament van het groenbeleidsplan. Die groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur en duurzaam, verbinden en beleven zijn de leidende principes.
De visie van het groenbeleidsplan bestaat uit het creëren van een duurzame groenstructuur, door het behoud van de bestaande hoeveelheid groen, de identiteit en de kwaliteit van het groen te versterken en te zorgen voor groen dat in de omgeving past. Verbindingen zorgen voor samenhang in de groenstructuur. Dit vergroot de belevingswaarde van het groen. Investeren in de groenstructuur door middel van herinrichting en beheer betekent investeren in de stad als geheel. Het groenbeleidsplan fungeert als het groene toetsingskader voor ontwikkelingen en geeft richting aan het denken over groen, prioritering bij de uitvoering en keuzes in groenbeheer.
Toetsing
In het plangebied zijn geen groenstructuren aanwezig die onderdeel uitmaken van de hoofdgroenstructuur van Rijswijk. De groenstructuur zal met name rondom het plangebied vorm krijgen, als onderdeel van de ontwikkeling van het Havenkwartier. Wel zal op pandniveau onderzocht worden op welke wijze vergroening mogelijk is. Wel wordt in ieder geval in plangebied, naast de Burgemeester Elsenlaan 321, een groene doorgang (klein parkje) gerealiseerd.
3.4.12 Retail- en horecabeleid gemeente Rijswijk
Eind juni 2023 is het retail- en horecabeleid voor de gemeente Rijswijk vastgesteld. Mede gezien de veranderende ontwikkelingen binnen de retail- en horeca had de gemeente behoefte aan een gemeentebreed beleid op dit gebied. Het beleid biedt onder meer uitgangspunten voor het kunnen beoordelen van nieuwe initiatieven. Bovendien verlangen ondernemers en eigenaren naar een duidelijke richtlijn die schetst waar retail- en horeca gewenst is.
De herontwikkeling van Bogaard stadscentrum heeft de behoefte gecreëerd aan meer duidelijkheid over hoe de diverse centra binnen de gemeente zich tot elkaar verhouden.
Dit retail- en horecabeleid biedt de gemeente een toetsingskader voor nieuwe initiatieven en biedt marktpartijen een beter houvast en investeringsperspectief.
Het sluit aan op de onlangs vastgestelde economische visie om in te zetten op sterke economische kerngebieden. Voor de leefbaarheid in Rijswijk is het belangrijk dat het toekomstig aanbod aan retail en horeca goed afgestemd wordt op het toenemende aantal inwoners en hun behoeftes en op nieuwe trends, zoals flitsbezorgers. Bereikbaarheid, gezondheid, duurzaamheid en toegankelijkheid zijn hierbij belangrijke aandachtspunten.
Toetsing
In het beleid is voor het Havenkwartier aangegeven dat ruimte is voor een buurtsteunpunt. Gezien de jonge doelgroep, de lage geplande parkeernorm en de overige mobiliteitsambities van de gemeente zullen toekomstige bewoners zich vooral lopend of met de fiets verplaatsen.
Daarnaast is het Havenkwartier geschikt voor het ontwikkelen van enkele horecagelegenheden. Aangezien dit een gemengd gebied wordt met veel ruimte voor wonen, wordt enkele horeca van categorie 1a en 1b wenselijk geacht.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt horeca mogelijk gemaakt van maximaal 150 m2. In de regels is opgenomen welke categorieën horeca toegestaan zijn. Deze categorieën zijn passend in de genoemde 1a en 1b.
Daarnaast wordt ondergeschikte detailhandel mogelijk gemaakt. Er worden geen zelfstandige detailhandelsvoorzieningen gerealiseerd. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
3.4.13 RAAK - Rijswijkse Adaptiestrategie en Aanpak voor Klimaatverandering
Rijswijk moet beter uitgerust worden om de veranderingen van het klimaat beter te kunnen
opvangen, voor nu en voor in de toekomst. Op deze manier zorgen we voor een stad
waarin het prettig is om te wonen, te werken en te verblijven. Als klimaatmaatregelen
uitblijven, zullen hittestress, verlies van biodiversiteit, wateroverlast en dergelijke gaan
toenemen. De daarmee gepaarde risico’s gaan oplopen en hebben gevolgen voor de
natuur, economie en leefbaarheid. Om deze reden is een klimaatadaptatie
strategie opgesteld. De gemeentelijke doelstellingen zijn als volgt:
- 1. Er is een goed begrip van de kwetsbaarheden van het gebied voor extreme omstandigheden, inclusief de vitale en kwetsbare functies.
- 2. Overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven, beheerders en bewoners hebben gezamenlijk, op basis van deze bekende kwetsbaarheden, een ambitie vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met lokaal en regionaal handelingsperspectief en wordt er een gedeeld beeld gevormd van de kosten en baten.
- 3. De voortvloeiende uitvoeringplannen met vastgestelde ambities zijn uitgevoerd.
- 4. Binnen gemeente Rijswijk worden mitigatie- en adaptatiestrategieën geïntegreerd toegepast, waardoor onze leefomgeving voortdurend klimaatadaptief blijft.
- 5. Bewoners en bedrijven in Rijswijk zijn bewust van het belang van klimaat, water en biodiversiteit. Ook geven we zelf het goede voorbeeld met ons maatschappelijk vastgoed.
- 6. Het principe van klimaatbestendigheid en waterrobuuste inrichting wordt geïntegreerd in het dagelijkse en strategische handelen. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen wordt de klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting meegenomen in het plantoetsproces.
- 7. De kwetsbaarheid van het gebied wordt regelmatig opnieuw bekeken en indien nodig aangepast op basis van klimaatontwikkelingen of veranderingen in de ruimtelijke inrichting. Dit gebeurt ten minste eens in de zes jaar, of eerder indien nodig.
- 8. Niet alle kwetsbaarheden kunnen volledig worden opgelost. Er blijft altijd een kans dat het mis kan gaan. Dat heet restrisico. Het restrisico is voor alle thema's bekend en begrepen door partneroverheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers.
- 9. De calamiteitenzorg en het herstelvermogen zijn aangepast aan de restrisico's, en burgers en bedrijven zijn op de hoogte van hun persoonlijke handelingsperspectief in geval van een calamiteit.
Toetsing
In het ontwerp van de Havenmeester is rekening gehouden met klimaatadaptatie. Dit is beschreven in paragraaf 4.14. Dit is daarnaast geborgd in de regels in artikel 3.8.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994 (verder Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag te beoordelen of sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Deze beoordeling wordt aangeduid met de term vormvrije m.e.r. beoordeling. De vorm is vrij maar de inhoud dient betrekking te hebben op de volgende omstandigheden:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van 199 woningen en 350 m2 bvo bedrijven en/of voorzieningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft, is middels een aanmeldingsnotitie onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. De ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan zijn onderdeel van de herontwikkeling van het gehele Havenkwartier in Rijswijk. Voor de gehele ontwikkeling van het Havenkwartier is een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld, deze is als bijlage van het Ontwikkelkader Havenkwartier opgenomen. Voor de ontwikkeling van de Havenmeester is een separate aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is toegevoegd in bijlage 4.
Uit deze aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling blijkt dat er geen belangrijk negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Burgemeester en wethouders hebben op basis van deze aanmeldnotitie besloten dat voor het bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
4.2 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Er wordt getoetst aan de 'Nota parkeernormen 2011' van de gemeente Rijswijk en de normen zoals opgenomen in het Ontwikkelkader Havenkwartier (zie bijlage 1 bij de regels).
Onderzoek
4.2.1 Verkeer
Ontsluiting
Het deel van plangebied aan de Burgemeester Elsenlaan 325 wordt via de Koopmansstraat ontsloten. Het deel van het plangebied waar het parkeren plaatsvindt wordt via de Steenplaetsstraat richting de Koopmansstraat ontsloten. Via de Handelskade / Limpergstraat wordt aangesloten op de Burgemeester Elsenlaan. Vanaf hier kan richting het zuiden de A4 worden bereikt.
Op circa 150 meter afstand bevindt zich de tramhalte Rijswijk, Handelskade.
De verkeerskundige effecten zijn in het kader van de aanmeldingsnotitie m.e.r. onderzocht. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is in onderstaande tabel weergegeven.
Functie | Aantal | Verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie | ||
Woningen (koop, appartement, duur) | 199 | 6,8 mvt/etmaal per woning | 1.353 | ||
Commerciële dienstverlening | 350 m2 | 7,7 mvt/etmaal per 100 m2 | 27 | ||
1.380 mvt /etmaal |
kencijfers CROW zoals vermeld onder ‘zeer sterk stedelijk gebied’, zone ‘rest bebouwde kom'
De totale verkeersgeneratie bedraagt 1.380 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
De verkeerskundige effecten zijn in 2019 in het kader van de aanmeldingsnotitie m.e.r. onderzocht. De gehele ontwikkeling van het Havenkwartier leidt naar verwachting tot 11.400 motorvoertuigen per etmaal (bestaande en nieuwe functies) van en naar het Havenkwartier in 2030. De toename van verkeer zorgt voor een veranderende verkeersafwikkeling in het gebied. Voor de kruispunten van de Burgemeester Elsenlaan met de Handelskade en de Limpergstraat geldt dat de toekomstige verkeersstromen verwerkt kunnen worden en er geen fysieke aanpassingen nodig zijn. Voor de kruispunten van de Diepenhorstlaan met de Veraartlaan en de aansluiting met de rijksweg A4 geldt dat de toekomstige verkeersstromen onvoldoende verwerkt kunnen worden en aanpassingen worden uitgevoerd om toekomstbestendig te zijn. Verkeersregeltechnische optimalisaties (met eventueel kleinschalige fysieke aanpassing) zijn voldoende om de toekomstige verkeersstromen wel voldoende te kunnen verwerken. Dit geldt tevens voor de kruispunten van de Burgemeester Elsenlaan met de Churchillaan en de Generaal Spoorlaan.
Daarnaast zal de gemeente monitoren of na realisatie van (een deel van) het bouwprogramma aanvullende verkeerskundige ingrepen nodig zijn om doorgaand verkeer door wegen als de Galjoenstraat en/of Bomenbuurt tegen te gaan.
Het onderzoek uit 2019 is uitgevoerd op basis van programmagegevens zoals die destijds bekend waren. Inmiddels is er sprake van concretere bouwplannen waardoor er meer inzicht is in het programma zoals dat daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Daarom is een bijstelling van het verkeersonderzoek gedaan aan de hand van actuele programmagegevens. Deze actualisatie is toegevoegd in Bijlage 3.
Hierbij is inzicht verkregen:
- of toe- of afname van verkeersstromen ten opzichte van het onderzoek uit 2019 is te verwachten;
- of aanvullende verkeerskundige maatregelen wenselijk/noodzakelijk zijn;
- of stringenter gestuurd moet worden in de mobiliteitseffecten van toekomstige bouwplannen door middel van bv. lagere parkeernormen, meer parkeren op afstand, meer deelmobiliteit etc.;
- of nog te realiseren bouwprogramma tussentijds bijgesteld moet worden.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- De totale te verwachten verkeersstroom na realisatie van het Havenkwartier is in lijn met het onderzoek uit 2019. De inschatting uit 2019 voor een ritproductie van 3 ritten/woning/etmaal (Goudappel Coffeng) sluit aan bij de te verwachten ritproductie op basis van het actuele woonprogramma (3,2 ritten/woning/etmaal). Op basis van deze doorrekening kan geconcludeerd worden dat (ten opzichte van de reeds voorgestelde maatregelen in rapport Goudappel Coffeng) vooralsnog geen aanvullende verkeerskundige maatregelen en/of bijstelling van programma nodig zijn.
- In de berekening is uitgegaan dat ook voor toekomstige bouwplannen een reductie van 20% wordt toegepast op de parkeernormering van het Havenkwartier. De uitkomsten geven dan ook aanleiding om bij de beoordeling van toekomstige bouwplannen sterk te blijven sturen op een reductie op het aantal parkeerplaatsen van minimaal 20% in combinatie met maatregelen op het gebied van mobiliteitstransitie zoals deelauto’s, fiets en parkeren op afstand.
Binnen het Havenkwartier is de Koopmansstraat de belangrijkste ontsluitingsweg. Vanaf deze hoofdas zijn de Nijverheidsstraat, Steenplaetsstraat en de Limpergstraat te bereiken. Vrijwel alle wegen in het Havenkwartier zijn in het ontwerp opgenomen. Hierbij wordt aandacht besteed aan kwalitatief hoogwaardige voorzieningen voor voetgangers en fietsers. Zo worden er nieuwe fietsroutes door en naar de wijk aangelegd en komen er brede trottoirs die met plantenbakken en/of bomen afgescheiden zijn van de rijbaan voor het autoverkeer waardoor het prettig lopen is. Ook wordt onderzocht of door toepassing van deelauto’s in het Havenkwartier de gebruikelijke parkeernorm iets naar beneden bijgesteld kan worden wat een gunstig effect kan hebben op de verkeersdruk in- en naar de wijk.
4.2.2 Parkeren
Vanwege het specifieke karakter van het Havenkwartier zijn voor deze ontwikkeling gebiedsparkeernormen vastgesteld. Deze zijn opgenomen in de Notitie parkeren, die onderdeel is van het Ontwikkelkader Havenkwartier. Deze normen vormen uiteraard ook het kader voor de ontwikkeling Harbourpark en zijn daarom geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
- Voor bewoners gelden de volgende normen:
Figuur 4.1: Gebiedsnormen Havenkwartier (bron:Notitie parkeren - Ontwikkelkader)
- Voor bezoekers aan bewoners geldt vooralsnog een parkeernorm van 0,2 pp/woning. De gemeente kan bij latere fasen van de ontwikkeling van het Havenkwartier mogelijk kiezen voor een nog lagere bezoekersnorm van 0,1 pp per wooneenheid. Dit is aan de orde als blijkt dat er een overschot aan bezoekersparkeerplaatsen is. Dit tekort zal worden aangetoond door het combineren van informatie van betaalautomaten en de Rijswijkse scanauto;
- Voor werknemers en bezoekers aan bedrijven en voorzieningen gelden parkeernormen die zijn gebaseerd op de meest recente parkeerkengetallen van de CROW.
Er kan alleen worden afgeweken van de parkeernorm als daarvoor een goede aanleiding is.
Op basis van bovenstaande parkeernormen en het programma van functies is een berekening gemaakt van de normatieve parkeerbehoefte voor de ontwikkeling. Dit is weergegeven in tabel 4.1. Vervolgens is de parkeereis op de maatgevende momenten bepaald. Dit is weergegeven in tabel 4.2. Hieruit komt naar voren dat in totaal 160 parkeerplaatsen nodig zijn.
Tabel 4.1: Parkeerberekening
Tabel 4.2: Parkeerberekening met dubbelgebruik
Binnen het ruimtelijk ontwikkelkader is enkel voor de inzet van deelmobiliteit een reductie van 20% opgenomen, waarbij 1 deelauto 5 standaard voertuigen vervangt. Indien deze reductie toegepast zou worden op de normatieve parkeerbehoefte zou dat leiden tot een minimumnorm van (160 - 20% =) 128 parkeerplaatsen, waarbij 8 deelauto's ingezet dienen te worden. Binnen het ontwikkelkader is een verder reductie van de parkeerbehoefte mogelijk, bijvoorbeeld door het aanleggen van extra inpandige fietsenstallingen, mits onderbouwd.
Parkeerreductie
Voorafgaand aan de vaststelling van het Ontwikkelkader Havenkwartier (2 maart 2021) is door Goudappel Coffeng onderzoek verricht naar de verkeerskundige effecten van realisatie van het (woning)bouwprogramma voor het Havenkwartier. Op basis van recente programmagegevens en toegepaste parkeernormen is doorgerekend (november '22) wat de totale te verwachten verkeersproductie is na realisatie van het Havenkwartier.
In de berekening is uitgegaan dat ook voor toekomstige bouwplannen een reductie van 20% wordt toegepast op de parkeernormering van het Havenkwartier. De uitkomsten geven dan ook aanleiding om bij de beoordeling van toekomstige bouwplannen sterk te blijven sturen op een reductie op het aantal parkeerplaatsen van minimaal 20% in combinatie met maatregelen op het gebied van mobiliteitstransitie zoals deelauto's, fietsen parkeren op afstand.
Daarom wordt ook voor de Havenmeester inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze reductie kan worden toegepast. Dit zou kunnen door middel van deelmobiliteit of het toepassen van aanvullende fietsenstallingen.
Deelmobiliteit
Indien binnen een project wordt ingezet op het toepassen van deelmobiliteit kan dit gebruikt worden ter vervanging van standaard autoparkeerplaatsen. Hierbij kan conform het ruimtelijk ontwikkelkader een maximale reductie van 20% op de maatgevende parkeerbehoefte worden toegepast. Als regel geldt hierbij dat 1 deelauto 5 standaard voertuigen vervangt. Rekening houdende met het feit dat per deelauto 1 parkeerplaats aangewezen dient te worden, komt dit neer op een reductie van 4 parkeerplaatsen per deelauto. Dit komt neer op een reductie van (4 / 160 =) 2,5% per deelauto. In totaal dient de parkeerbehoefte verlaagd te worden met 32 autoparkeerplaatsen. Rekening houdende met de benodigde deelauto parkeerplaatsen dienen (32/4 =) 8 deelauto's ingezet te worden voor het behalen van de maximaal mogelijke reductie.
Aanvullende fietsenstallingen
Een andere mogelijkheid voor het reduceren van de parkeerbehoefte is om extra fietsparkeerplaatsen aan te leggen bovenop de hoeveelheid benodigde stallingsplaatsen conform het gemeentelijke parkeernormenbeleid. Hiervoor is binnen het ruimtelijke ontwikkelkader echter geen vaste reductiefactor voor bepaald. Daarom wordt voor de te hanteren reductie gekeken naar voorbeelden het parkeernormenbeleid van andere gemeentes.
Als voorbeeld is gekeken naar de 'Beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019' van de gemeente Utrecht. De gemeente Utrecht hanteert dat door middel van het aanleggen van aanvullende fietsenstallingen een maximale reductie van 10% kan worden toegepast op de parkeereis. Hierbij geldt dat per te compenseren autoparkeerplaats anderhalve fietsparkeerplaats gerealiseerd dient te worden.
Ook in de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets 2022' van de gemeente Rotterdam bestaat de mogelijkheid om autoparkeerplaatsen te compenseren door middel van het aanleggen van extra fietsparkeerplaatsen op eigen terrein. Net als binnen het parkeernormenbeleid van de gemeente Utrecht bedraagt de maximale reductie 10%. Echter hanteert de gemeente Rotterdam dat per te compenseren autoparkeerplaats twee fietsparkeerplaatsen aangelegd dienen te worden.
Op basis van de bovenstaande voorbeelden wordt aangehouden dat het aanleggen van extra fietsparkeerplaatsen kan leiden maximaal tot een reductie van 10%. Voor de beoogde ontwikkeling komt een reductie van 10% neer op (160 x 0,1 =) 16 te vervallen parkeerplaatsen. Voor het hanteren van een worstcase benadering wordt net als in het parkeernormenbeleid van de gemeente Rotterdam aangehouden dat voor het compenseren van één autoparkeerplaats twee fietsparkeerplaatsen aangelegd dienen te worden. Voor het behalen van een reductie van 10% zou dit betekenen dat in totaal (16 x 2 =) 32 fietsparkeerplaatsen aangelegd zouden moeten worden.
Toepassing reductiefactoren
De benodigde 20% reductie kan behaald worden door het toepassen van een mix van de eerder benoemde maatregelen. In de onderstaande tabel zijn de combinaties weergegeven die toegepast kunnen worden om tot de benodigde 20% reductie te komen.
Fietsparkeren
In het ontwikkelkader is opgenomen dat wordt voldaan aan de meest recente fietsparkeerkencijfers van het CROW, thans uit 2019. In de regels in artikel 3.6.2 zijn fietsparkeerregels opgenomen. Deze regels zijn overgenomen uit de concept beleidsregel ' bergingen nieuwe woongebouwen Rijswijk 2020'. Essentie van de concept beleidsregel 'bergingen nieuwe woongebouwen Rijswijk 2020' is dat fietsparkeercapaciteit in appartementencomplexen ook gerealiseerd mag worden in een goed toegankelijke, gemeenschappelijke fietsenstalling. Aanvullend worden eisen geformuleerd ten aanzien van gemeenschappelijke stallingen voor scootmobielen.
In het concept beleid van de gemeente zijn onderstaande normen opgenomen:
Gebruiksoppervlakte woning (m2) | Aantal plekken in fietsrek | ||
Tot 50 | 2 | ||
50 tot 75 | 2 | ||
75 tot 100 | 3 | ||
100 en groter | 4 |
Voor de beoogde ontwikkeling betreft dit het volgende:
Gebruiksoppervlakte woning (m2) | Aantal woningen | Aantal plekken in fietsrek | Totaal aantal plekken | ||
Tot 50 en 50 tot 75 | 190 | 2 | 380 | ||
75 tot 100 | 5 | 3 | 15 | ||
100 en groter | 0 | 4 | 0 | ||
Totaal | 395 |
Op basis van bovenstaande normen dienen tenminste 395 fietsparkeerplekken te worden gerealiseerd. Er wordt een fietsenstalling gerealiseerd op de begane grond. Hier worden 395 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden 15 scootmobielplekken gerealiseerd.
Voor bezoekers wordt een norm van 0,5 per woning aangehouden. Voor bezoekers worden ten minste 100 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.
Steenplaetsstraat 6
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt opgevangen in de parkeergarage aan de Steenplaetsstraat 6, omdat op de locatie van Burgemeester Elsenlaan 325 geen plaats is om in de parkeerbehoefte te voorzien. De parkeergarage ligt op circa 250 meter loopafstand. De stallingsgarage wordt ingericht als parkeergarage voor bewoners. De locatie dient sociaal veilig te worden ingericht en moet voldoen aan het beeldkwaliteitsplan.
De parkeergarage voorziet tevens in de parkeerbehoefte van de niet-woonfuncties van Burgemeester Elsenlaan 325 en de bedrijfsbestemming van Steenplaetsstraat 6. Het deel langs de kade van 13 meter breed krijgt tevens een verkeersbestemming. Hier is parkeren uitgesloten op een strook van 3 meter breed na voor langsparkeren.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) (2007) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Alvorens geluidgevoelige objecten - zoals woningen of scholen - kunnen worden geprojecteerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wet geluidhinder wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).
Als er nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de onderzoekszone van een weg worden gerealiseerd, dan mag de geluidsbelasting van het wegverkeer niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Op grond van artikel 82 van de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op overwegende bezwaren te stuiten dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde. Deze hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde niet overschrijden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in binnenstedelijke gebieden bedraagt en 63 dB. Voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in buitenstedelijk bedraagt de maximale geluidbelasting 53 dB.
Wanneer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, kunnen hogere waarden worden verleend tot de maximale ontheffingswaarden. Voor het verlenen van hogere waarden wordt een besluit genomn. Dit ontwerpbesluit hogere grenswaarden wordt gelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Bij overschrijding van de maximale geluidbelasting kan een geluidgevoelig gebouw toch gerealiseerd worden als de gevel waar sprake is van overschrijding van die waarde "doof" wordt uitgevoerd. Een dove gevel bevat geen te openen delen. Voor gevels die als dove gevel worden uitgevoerd in de zin van de Wet geluidhinder wordt geen hogere waarde vastgesteld.
Voor woonerven en voor wegen waarop de maximum snelheid 30 kilometer per uur bedraagt, geldt geen onderzoekszone, waardoor ze op basis van de Wet geluidhinder niet hoeven te worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel verplicht dat deze wegen mee worden genomen in de afweging.
Op het moment van schrijven geldt de Wet geluidhinder. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal de Omgevingswet waarschijnlijk van kracht zijn. Daarom wordt in dit bestemmingsplan aangegeven wat de wetgeving op het gebied van geluid zal zijn. Onder de Omgevingswet valt de toetsing van geluid onder het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving. De systematiek van het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving sluit in grote lijnen aan op die van de Wet geluidhinder. Wel is onder andere de terminologie anders en worden de normen ruimer. Onderstaande tabel geeft de aanduiding weer van de meest relevante aspecten die bij geluidgevoelige bestemmingen op een geluidbelaste locatie aan de orde zijn.
Tabel 4.3: Terminologie Wet geluidhinder en Besluit kwaliteit leefomgeving
Voor het ontwerp van woningen onder de Omgevingswet en het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving zal rekening moeten worden gehouden met het gestelde in artikel 5.78y en 5.78ab zoals hieronder is weergegeven.
Figuur 4.2: Artikelen 5.78y en 5.78ab uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving
De belangrijkste verschillen tussen het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de Wet geluidhinder zijn de volgende.
Toetsing op te openen delen
Een wezenlijk onderscheid tussen Besluit Kwaliteit Leefomgeving en de Wet geluidhinder is dat de toetsing van het geluid bij overschrijding van de grenswaarde niet plaats vindt ter plaatse van de gevel (scheiding tussen een ruimte in een gebouw en de buitenlucht) maar dat de toetsing onder het Besluit Kwaliteit Leefomgeving plaats vindt ter plaatse van de te openen delen. Een gevel kan opgedeeld worden in afgeschermde delen en dove delen.
Geluidsschermen mogen te openen zijn
De toelichting op het Besluit Kwaliteit Leefomgeving maakt – in tegenstelling tot de Wet geluidhinder - duidelijk welke mate van openheid een geluidsscherm dat voor een te openen deel in de uitwendige scheidingsconstructie is geplaatst moet hebben.
Wanneer de woning voorzien is van natuurlijke toevoer moeten bij een gesloten, beter gezegd een functionerend, geluidsscherm zodanig openingen rond het scherm aanwezig zijn dat de woning geventileerd kan worden in gesloten toestand van het geluidsscherm. Het is echter niet noodzakelijk dat de woning gespuid kan worden bij een gesloten geluidsscherm. De toelichting op artikel 5.78y geeft hierbij aan dat geluidsschermen in de gevel kortstondig geopend mogen worden om de verblijfsruimten in de woning te kunnen spuien. Een kortstondige verhoging van het geluid wordt als niet schadelijk voor de gezondheid beoordeeld.
Onderzoeksplicht naar bron- en overdrachtsmaatregelen blijft
Net als onder de Wet geluidhinder vindt de toepassing van een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen alleen plaats als de maatregelen om de overschrijding te beperken zijn onderzocht en zijn toegepast voor zover het bouwplan dit toelaat.
Extra gevelisolatie bij een niet-geluidgevoelige gevel
Het Besluit Bouwwerken Leefomgeving legt vast dat bij een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen een binnenniveau van maximaal 30 dB moet worden gerealiseerd, waarbij uitgegaan wordt van het gezamenlijke geluid, het geluid van alle geluidbronnen tezamen. Deze eis aan de geluidwering die moet worden gemaakt is 3 dB zwaarder dan de eis aan een dove gevel onder de Wet geluidhinder (33 dB).
Geluidluw blijft een gemeentelijk invulling
Het Besluit Bouwwerken Leefomgeving stelt een meer kwalitatieve eis aan de geluidbelasting op een geluidluwe zijde. Een geluidluwe zijde is een zijde waar sprake is van een lagere geluidbelasting. In de toelichting is aangegeven dat de gemeenten hierin een eigen beleidsvrijheid hebben. In aansluiting op het bestaande beleid wordt er vanuit gegaan dat een gevel bij voorkeur in zijn geheel geluidluw is, maar dat in minimale zin voldaan wordt aan het gemeentelijk beleid als de geluidbelasting ter plaatse van een te openen deel wordt teruggebracht tot een geluidluwe niveau.
Onderzoek
Door Buro Bouwfysica is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 9 oktober 2023). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5.
Hieruit blijkt dat het plangebied in enkele geluidzones valt. De Rijksweg A4 / A13 heeft ter plaatse een geluidzone met een breedte van 600 m (buitenstedelijk gebied). De Burgemeester Elsenlaan, de Koopmansstraat, Handelskade en Bordewijkstraat hebben een geluidzone van 200 m breed. Het plangebied ligt daarmee binnen de geluidzones van de genoemde wegen. Tevens is het gedeelte van de Handelskade waar 30 km/uur gereden mag worden meegenomen in het onderzoek.
De maximale ontheffingswaardes bedragen:
• 53 dB voor de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A4 / A13;
• 63 dB voor de geluidbelasting vanwege de Burgemeester Elsenlaan, Koopmansstraat en de Bordewijkstraat.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door het uitvoeren van berekeningen van de geluidsbelasting ten gevolge van het (spoor-)wegverkeer op de gevels van het nieuwe gebouw.
Toetsing Wet geluidhinder
Per weg is aangegeven wat de geluidsbelasting is, een overzicht is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel zijn per gevel de geluidsbelasting weergegeven van het rekenpunt met de hoogste geluidsbelasting.
Tabel 4.4: Resultaten akoestisch onderzoek (bron: Buro Bouwfysica) Lden is de maat om geluidbelasting in een heel etmaal (day-evening-night) uit te drukken.
Voor het overzicht zijn de verschillende geveloriëntaties van het gebouw weergegeven in onderstaande figuur. Het bouwvlak van het gebouw is weergegeven in blauw.
Figuur 4.3 Geveloriëntaties van het beoogde gebouw.
Ten gevolge van het verkeer op de Rijkswegen, Burgemeester Elsenlaan (incl. trambaan) en Koopmansstraat is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de Rijkswegen is tevens sprake van een overschrijding van de maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 53 dB ter plaatse van de gevels die zicht hebben op de Rijkswegen. Deze gevels dienen doof te worden uitgevoerd.
Voor de Rijksweg is dus sprake van overschrijdingen, daarom is onderzoek naar maatregelen vereist om de geluidbelasting te beperken. Aan de bron (op de Rijksweg) zou het asfalt kunnen worden vervangen of in het overdrachtsgebied zou een geluidscherm kunnen worden geplaatst. Omdat deze wegen in beheer zijn van Rijkswaterstaat, kan de gemeente hier geen eisen aan stellen.
Ook als gevolg van het verkeer over de Burgemeester Elsenlaan en de Koopmansstraat is sprake van overschrijdingen. Door middel van het toepassen van stil asfalt op deze wegen kan de geluidbelasting op de gevels worden verlaagd. Dit is echter zeer kostbaar in aanleg en onderhoud. Daarnaast zal het aanbrengen van stil asfalt op deze wegen niet leiden tot minder maatregelen ter plaatse van de woningen in het gebouw ten behoeve van het realiseren van een geluidluwe zijde en maatregelen voor de dove gevels. Het aanbrengen van stil asfalt is mede daardoor niet doelmatig. Door het terugbrengen van de snelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur kan de geluidbelasting op de gevel ook gereduceerd worden. Deze optie is echter niet nader onderzocht omdat deze wegen belangrijke verkeersaders zijn.
Het toepassen van geluidschermen tussen de wegen en het bouwplan kan bij de lager gelegen verdiepingen van het plan een positief effect hebben. Om ook op de hoger gelegen verdiepingen een voldoende grote reductie te bereiken zijn echter zeer hoge geluidschermen noodzakelijk. Deze zullen zowel op grote stedenbouwkundige en financiële bezwaren stuiten en zijn daarom niet nader onderzocht.
Daarom zijn maatregelen op woningniveau noodzakelijk. Dit is vastgelegd in de regels in artikel 3.4.
Hogere waarden
Gezien het voorgaande is het noodzakelijk voor de appartementen binnen het plan een hogere waarde vast te stellen. In verband met de gewenste flexibiliteit wordt geadviseerd de in de onderstaande tabellen vermelde waarden voor alle woningen in het plan vast te stellen/toe te staan.
Aantal woningen | Geluidsbron | Verzochte hogere waarde in dB tot maximaal |
199 | Rijkswegen | 53 |
199 | Burgemeester Elsenlaan incl. tram | 62 |
199 | Koopmansstraat | 59 |
Tabel 4.5 Hogere waarden de Havenmeester onder Wet geluidhinder
Toetsing Besluit Kwaliteit Leefomgeving
Tabel 4.6 geeft de resultaten weer onder het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
Ten gevolge van het verkeer op de Rijkswegen en de gemeentewegen is sprake van een overschrijding van de standaardwaarde van 50/53 dB Lden. Vanwege de Rijkswegen is tevens sprake van een gedeeltelijke overschrijding van de grenswaarde van 60 dB Lden ter plaatse van de zuidoost-gevel (vanaf laag 10, overschrijding bedraagt maximaal 2 dB) gericht op de Rijkswegen. Deze gevels dienen als niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen te worden uitgevoerd.
Tabel 4.6 Grenswaarden de Havenmeester onder Besluit Kwaliteit Leefomgeving
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Het wettelijk kader voor geluid gaat dan op in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. De Wet geluidhinder vervalt. De Omgevingswet kent een ander normstelsel. Onder de Omgevingswet is voorzien dat voor Rijkswegen de maximale ontheffingswaarde, in deze wet aangeduid als grenswaarde, wordt verruimd naar 60 dB (er is geen sprake meer van aftrek, dus dit is de geluidbelasting op de gevel). Dit betekent voor het plan dat er onder het regime van de Wet geluidhinder wel dove gevels zijn vereist, maar dat deze gevels onder de Omgevingswet niet meer "doof" hoeven uitgevoerd te worden. Dit worden niet-geluidgevoelige gevels met bouwkundige maatregelen.
Geconcludeerd wordt dat de woningen kunnen worden gerealiseerd die voldoen aan de definitie van een 'niet geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen' zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De woningen hebben de beschikking over een geluidluwe gevel door bouwkundige maatregel aan de gevel volgens het bestaande concept geluidbeleid en beschikken daarmee over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De grenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege de Rijksweg A4, de Burgemeester Elsenlaan en de Koopmansstraat. Voor deze woningen dienen hogere waarden te worden aangevraagd tot 59 dB voor de Koopmansstraat, tot 62 dB voor de Burgemeester Elsenlaan en tot 53 dB voor de Rijksweg A4. Dit is een separaat besluit dat als ontwerpbesluit tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Voor de woningen met een hogere geluidbelasting dienen dove gevels te worden toegepast. Voor die gevels waar nog sprake is van een overschrijding van de nieuwe grenswaarde van 60 Lden zoals gesteld in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, dient de gevel te worden uitgevoerd als ‘niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen’. De uitwerking van deze gevel vindt vervolgens plaats onder het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
Dit is geborgd in de regels in artikel 3.4.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden wordt gebruik gemaakt van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld door de VNG (versie 2009). Deze geeft per bedrijfscategorie een "veilige" afstand voor de genoemde milieuaspecten, de zogenaamde richtafstand. Realisatie van woningen binnen deze richtafstand is alleen gemotiveerd mogelijk indien wordt aangetoond dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd én dat bestaande bedrijven niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad ten gevolge van de ontwikkeling. Deze wijze van milieuzonering is toegepast om de milieubelasting van bedrijven in de omgeving van het plangebied ten opzichte van de nieuwe woningen te toetsen.
Milieuzonering Nieuwe Stijl
Het Havenkwartier is een gebied waarin wonen en bedrijvigheid door elkaar voorkomen. Daarbij past in beginsel een andere benadering van milieuzonering. Temeer omdat door innovatie en nieuwe technieken de milieueffecten van traditionele bedrijven veel beperkter zijn, en deze ingepast kunnen worden in een woongebied. Daarom is de VNG overgeschakeld op een nieuwe benadering, de Milieuzonering Nieuwe Stijl (VNG, 2019), die wordt overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de toelating van bedrijven wordt gereguleerd op basis van een beschikbaargestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. Deze aanpak biedt een passend ruimtelijk kader voor de inpassing van bedrijven in een gemengd gebied met wonen (functiemenging).
Voor geluid ziet dat er als volgt uit:
Geluidregeling voor bedrijventerreinen
De regeling onderscheidt voor geluid vier zones met oplopende geluidruimte. De zones sluiten aan bij de huidige zones voor de milieucategorieën 2 tot en met 4.1 uit de bestaande VNG-publicatie (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). In de volgende figuur is de ligging van de verschillende zones ten opzichte van een rustige woonwijk en gemengd gebied schematisch weergegeven.
Figuur 4.4: Geluidzones
Waar kan welke zone in een bestemmingsplan worden toegekend?
- Geluidruimte zone 1 is de basiswaarde die geldt in de eerste zone van het bedrijventerrein ten opzichte van een rustige woonwijk of een gemengd gebied. (Dit is te vergelijken met milieucategorie 1 en 2 uit de oude VNG-publicatie.)
- Geluidruimte zone 2 kan worden toegekend in een zone op een afstand van tenminste 50 meter van een rustig woongebied en 30 meter van een gemengd woongebied. (Dit is te vergelijken met milieucategorie 3.1 uit de oude VNG-publicatie.)
- Geluidruimte zone 3 kan worden toegekend in een zone op een afstand van tenminste 100 meter van een rustig woongebied en 50 meter van een gemengd woongebied. (Dit is te vergelijken met milieucategorie 3.2 uit de oude VNG-publicatie.)
- Geluidruimte zone 4 tenslotte kan worden toegekend in een zone op een afstand van tenminste 200 meter van een rustig woongebied en 100 meter van een gemengd woongebied. (Dit is te vergelijken met milieucategorie 4.1 uit de oude VNG-publicatie.)
Met dit kader wordt voorgesorteerd op het gedachtengoed van de Omgevingswet. Daarin staat een goede fysieke leefomgeving en het bieden van maatwerkoplossingen centraal. Wel zijn in het kader van rechtszekerheid en handhaarbaarheid concrete en toetsbare normen opgenomen. Voor bedrijven buiten dit bestemmingsplan wordt zoals aangegeven getoetst in de stijl zoals gebruikt in het bestemmingsplan waar dat bedrijf zich in bevindt.
Harbour Village valt buiten dit bestemmingsplan. Op die locatie zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 mogelijk die vermeld staan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan 'Plaspoelpolder 1e algehele herziening'.
Onderzoek
Het plangebied ligt in de huidige situatie op een bedrijventerrein. Dit gebied wordt omgevormd tot een werk-woon gebied. In het plangebied is daarom sprake van omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden daarom met één afstandsstap verlaagd, en in de directe omgeving van burgerwoningen worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen zijn gelegen in een gebied waar veel bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn.
Parkeergarage Steenplaetsstraat 6
De richtafstand van een parkeergarage in een gemengd gebied is 10 meter. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige functies zijn twee bedrijfswoningen aan de Koopmansstraat. Deze liggen beide op circa 15 meter afstand. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de ‘VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering’.
Burgemeester Elsenlaan 325
Ten noordoosten van het plangebied ligt een bedrijventerrein waar bedrijven t/m categorie 3.2 die vermeld staan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan 'Plaspoelpolder 1e algehele herziening' mogelijk zijn. Voor het bedrijventerrein ten noordoosten zijn bedrijven t/m categorie 3.2 toegestaan waarvoor een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied geldt. Het bedrijventerrein ligt op een afstand van 12 meter van het plangebied. Voor de bedrijven waar de woningen binnen de richtafstand gelegen zijn is geluidsonderzoek verricht naar het huidige gebruik door Peutz, zie bijlage 6 (Woningbouw Havenkwartier Rijswijk, Peutz, 13-09-2023). Door Peutz is op basis van vragenlijsten, locatiebezoeken en een informatieavond op 22 maart 2023 de huidige bedrijfsactiviteiten bepaald inclusief eventuele (op korte termijn) toekomst plannen van de bedrijven. Op basis van deze bedrijfsactiviteiten en geluidsmetingen tijdens de locatiebezoeken is de geluidsbelasting van de omliggende bedrijven op de beoogde woningbouw op het Havenkwartier bepaald.
Hierbij wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Onderstaande tabel geeft de geluidgrenswaarden weer.
Uit akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Havenmeester is gebleken dat bij één bedrijf sprake zal zijn van overschrijding van de voor die bedrijven geldende geluidsnormen op de geprojecteerde woningen.Voor dit bedrijf geldt dat voldaan moet worden aan de normen uit het Activiteitenbesluit.
Bosman (Nijverheidsstraat 8-12)
De overschrijdingen van de geluidgrenswaarden bij Bosman zijn het gevolg van de buitenactiviteiten in de dagperiode, het laden en lossen in de avond- en nachtperiode, en de geluidbijdrage van de dakafzuiging in de nachtperiode.
Het equivalente (gemiddelde) geluidniveau ten gevolge van het laden en lossen (dieselheftruck/kooiaap) kan worden beperkt door gebruik te gaan maken van elektrisch materieel. Afgesproken is hiervan reeds uit te gaan gezien de snelle ontwikkeling van elektrisch aangedreven materieel in relatie tot de tijd dat de eerste oplevering van de woningen het geval zal zijn.
Avond- en nachtperiode
De overschrijding van de maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) als gevolg van laden of lossen van bijv. steigerbuizen is te beperken door gedisciplineerd gedrag, maar ook dan is niet altijd te voorkomen dat geluidgrenswaarden in de avond- en nachtperiode worden overschreden. De geluidisolatie van de gevels van de nieuwe woningen dient dan voldoende hoog te zijn om een acceptabel binnengeluidniveau te garanderen.
Dagperiode
Door het toepassen van de genoemde maatregelen (stille dakventilator, elektrisch laden en lossen) is nog een beperkte overschrijding (de overschrijding bedraagt 6 dB bij bestaande woningen en 3 dB bij de nieuwe woningen) in de dagperiode. (en 2 dB in de nachtperiode bij bestaande woningen)
Geluidpieken ten gevolge van het laden en lossen in de dagperiode worden conform het Activiteitenbesluit buiten de beoordeling gehouden. (De maximale geluidniveaus in de dagperiode worden veroorzaakt door de buiten activiteiten zoals zagen e.d. dit zijn geen laad- en losactiviteiten)
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van nieuw te realiseren woningen (inclusief maatregelen) bedraagt ten hoogste 52 dB(A) in de dagperiode, 39 in de avondperiode en 37 dB(A) nachtperiode. De maximale geluidniveaus (inclusief maatregelen) op de gevels van de nieuw te realiseren woningen bedraagt ten hoogste 74 dB(A) in de dagperiode en 64 dB(A) in de avond- en nachtperiode.
Het bedrijf wordt geacht zich te houden aan de normen uit het Activiteitenbesluit.
Naast geluid geldt voor de vuurwerkopslag dat gevaar het maatgevende aspect is. De vuurwerkopslag ligt op een afstand van circa 50 meter. Op basis van de risicokaart valt het plangebied buiten de veiligheidsafstanden van de vuurwerkopslag. De vuurwerkopslag vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de woningen kan een aanvaardbaar woon en leefklimaat worden gegarandeerd.
Toepassing Milieuzonering nieuwe stijl
De niet-woonfuncties die in het gebouw komen, moeten inpasbaar zijn in een gemengd woongebied. Dat betekent dat deze naast en onder woningen hun activiteiten uit moeten kunnen voeren, zonder het woon- en leefklimaat aan te tasten. In de traditionele millieuzonering betekent dit, dat bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2 toegestaan zouden zijn. In dit bestemmingsplan is gekozen voor de Milieuzonering nieuwe stijl. Hierbij wordt niet gekeken naar bedrijfscategorieën op basis waarvan de zonering plaatsvindt, maar wordt gekeken naar de daadwerkelijke uitstraling van een bedrijf. Daarvoor worden concrete milieunormen benoemd in de bestemming. Dit zijn de normen uit het activiteitenbesluit.
Verder zijn de normen ten aanzien van trillingen opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B 'Hinder voor personen in gebouwen' van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.
In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:
- A1 is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
- A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
- A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper.
De getallen in onderstaande tabel zijn de trillingsterkten in maximale snelheid in meter per seconde.
Verder is geborgd dat laad- en losactiviteiten voor de bedrijven in het plangebied niet in de avond- en nachtperiode toegestaan zijn. Dit biedt mogelijkheden functiemenging in combinatie met een goed woonklimaat te realiseren.
Tot slot is in de regels geborgd dat wanneer de aanvraag van de omgevingsvergunning daar aanleiding toe geeft, er kan worden afgeweken van de normen die zijn benoemd waardoor kan worden getoetst aan de wet- en regelgeving geldend op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning. Hierbij geldt de voorwaarde dat voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. De contour 10-6 is de kans van 1 op 1 miljoen dat een persoon dodelijk kan worden getroffen op die bepaalde plaats gelegen binnen de contour. Bij de plaatgebonden risico contour 10-5/jaar is deze kans 1 op de 100.000.
Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 4.5: Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met een oriëntatiewaarde voor transport
Circulaire LPG-tankstations
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten voor een ongeval (verder: Circulaire LPG-tankstations) zijn effectafstanden geïntroduceerd. Het bevoegd gezag wordt verzocht rekening te houden met deze effectafstanden. Dit betekent tegelijkertijd dat gemotiveerd afwijken is toegestaan, al dient deze afwijking te worden onderbouwd met veiligheidsgeoriënteerde argumenten.
Verantwoordingsplicht
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals de mogelijkheden van zelfredzaamheid van de bevolking, mogelijkheden van hulpverlening en de nut en noodzaak van de ontwikkeling.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, liggen in de omgeving een LPG tankstation en een vuurwerkopslag plaats. Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer/risico-contour van de LPG en Vuurwerkopslag. Er zijn geen relevante risicovolle inrichtingen in de omgeving aanwezig.
LPG tankstation
Per 1 juli 2019 heeft de gemeente Rijswijk de vergunning van het LPG-tankstation aan de Burgemeester Elsenlaan 156 ingetrokken. Door het intrekken van de vergunning vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen meer plaats. Het tankstation is hierdoor voor het gebied geen relevante risicobron meer.
Inrichting voor de opslag van consumentenvuurwerk
De inrichting voor de opslag van consumentenvuurwerk ligt op een afstand van circa 50 meter. Op basis van de risicokaart valt het plangebied buiten de veiligheidsafstanden van de vuurwerkopslag. De inrichting voor de opslag van consumentenvuurwerk vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en ligt de A4 en de A13 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de omgeving zijn verder geen relevante risicobronnen aanwezig.
Buisleiding
Op een afstand van 510 meter ten oosten van het plangebied ligt een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie gelegen. Het plangebied ligt buiten het plaatsgebonden risico 10-6 contour van de buisleiding en het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van 405 meter. De aardgastransportleiding vormt geen beperking voor het bestemmingsplan.
A4
Het plangebied ligt op een afstand van circa 500 meter tot de A4. Over de A4 wordt stofcategorie LT2 (toxische vloeistof) vervoerd. De effectafstand hiervan is 880 meter. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico 10-6 contour van de A4. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 200 meter van de A4 waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het toxisch scenario van de A4. Hiervoor dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven te worden.
A13
Het plangebied ligt op 1 kilometer afstand van de A13. Over de A13 wordt stofcategorie GT4 (toxisch gas) en stofcategorie LT3 (toxische vloeistof) vervoerd. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico 10-6 contour van de A13. Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het toxisch scenario van de A13 van 4000 meter.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Op basis hiervan zal de verantwoording ingevuld worden.
Bestrijdbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Bereikbaarheid
Het plangebied wordt ontsloten op de Koopmansstraat vervolgens kan via de Limpergstraat of Handelskade de burgemeester Elsenlaan bereikt worden. De Burgemeester Elsenlaan is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Burgemeester Elsenlaan van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied wordt woon-werk gebied mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS), het luchtalarm. Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Advies maatregelen Veiligheidsregio Haaglanden
Geadviseerd wordt om in de gebouwen een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten. De verplichting van het toepassen van mechanische ventilatie is geborgd in de regels in artikel 3.10.3.
Daarnaast geeft de Veiligheidsregio adviezen ten aanzien van het voorbereiden van de interne organisatie van de gebouwen en over risicocommunicatie in het geval van noodsituaties. Tot slot dient de bereikbaarheid van het plangebied en bluswatervoorzieningen voor de hulpdiensten goed te zijn. Deze punten dienen bij de uitvoering van het plan in acht te worden genomen.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het toxische scenario van de A4 en A13. Vanwege de afstand tot de A4 en A13 vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.
4.6 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.
4.7 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.5: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst, omdat de grenswaarden hierdoor niet overschreden worden. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Actieplan Luchtkwaliteit 2020-2024
De gemeente Rijswijk wil samen met andere overheden, organisaties, ondernemers en inwoners maatregelen nemen om de luchtkwaliteit in Rijswijk te verbeteren. Door middel van lokale maatregelen wil de gemeente de luchtkwaliteit verbeteren zoals het uitbreiden van milieuzone's, stimuleren van het gebruik van de fiets, OV en elektrische voertuigen. Voor ontwikkelingen zoals de Burgemeester Elsenlaan 325 betreft dat aandacht besteden aan duurzaam en energiezuinig bouwen en wonen en het gebruik van deelmobiliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan zelf maakt maximaal 199 woningen en 350 m2 bruto vloeroppervlakte niet-woonfuncties mogelijk. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.380 mvt/etmaal. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,78 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,21 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Tabel 4.6: Worst-case berekening m.b.v. NIBM-tool
Voor de gehele ontwikkeling van het Havenkwartier is in het kader van de m.e.r.-beoordeling een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Hieruit blijkt dat als gevolg van de gehele ontwikkeling geen grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) overschreden worden.
In het luchtkwaliteitsonderzoek zijn beoordelingspunten aangegeven. Het plangebied van Havenmeester ligt bij toetspunt 13 en 20. In onderstaande tabel zijn de waardes ter plaatse van dit toetspunt aangegeven in de huidige situatie (jaar 2020). Er wordt ruimschoots aan de grenswaarden voldaan. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Stof | Toetspunt 13 | Toetspunt 20 | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | 26,3 µg/m3 | 27,8 µg/m3 | 40 µg/m³ | |
fijnstof (PM10) | 18,9 µg/m3 | 19,1 µg/m3 | 40 µg/m³ | |
8 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | 8 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijnstof (PM2,5) | 11,0 µg/m3 | 11,0 µg/m3 | 25 µg /m³ |
Figuur 4.6: Beoordelingspunten uit het onderzoek luchtkwaliteit behorende bij de aanmeldnotitie m.e.r. Havenkwartier
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.8 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening van belang indien sprake is van functieverandering en/of een ander gebruik van de gronden. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden wanneer de bodem waarop de ontwikkeling zal plaatsvinden geschikt is voor het beoogde gebruik dan wel geschikt wordt gemaakt voorafgaand aan de ontwikkeling.
De Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering.
Vertrekpunt van de Wet bodembescherming is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Situatie plangebied
Het plangebied betreft het perceel Burgemeester Elsenlaan 325 en de parkeervoorziening aan de Steenplaetsstraat 6.
Het plangebied ligt in het Havenkwartier en is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rijswijk blijkt dat het plangebied is gelegen in de zone Industrie. Zowel de algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn geclassificeerd als klasse industrie.
Onderzoek
Verkennend bodemonderzoek
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door bureau IDDS (d.d. 09-07-2021). Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 7. Hierin is onderzocht wat de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie is.
Dit onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. In het bureauonderzoek is informatie onderzocht die reeds beschikbaar was over het plangebied en de direct aangrenzende percelen. Daarnaast is door middel van boringen de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat de globale opbouw van de bodem ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie, gebaseerd op de boorstaten, bestaat vanaf het maaiveld tot 0,5 à 3,0 m –mv. uit zeer fijn zand. Hieronder bevindt zich klei tot de maximale einddieptes van de boringen (ca 5,0 m - mv.). Lokaal zijn in de ondergrond veenlagen waargenomen. Ter plaatse van diverse boringen (inclusief de locatie van de gedempte sloot) zijn bijmengingen met metselpuin waargenomen.
Op basis van de analyse- en toetsingsresultaten blijkt dat de metselpuinhoudende ondergrond sterk verontreinigd is met koper en/of PAK en licht verontreinigd is met diverse metalen, PAK (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen), PCB (Polychloorbifenyl) en minerale olie. Mengmonster MM06 betreft de grond ter plaatse van de gedempte sloot.
Figuur 4.7: Boorpunten verkennend bodemonderzoek en locatie slootdemping (Bron: IDDS, 2021)
Aan het bemonsterde grondwater zijn geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op
een eventuele bodemverontreiniging. In het grondwater overschrijdt de concentratie barium de desbetreffende streefwaarde. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om voorafgaand aan eventueel geplande grondwerkzaamheden een nader bodemonderzoek te verrichten naar de mate en omvang van de aangetroffen sterke verontreiniging met koper en PAK. Nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te verschaffen omtrent het feit of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.
Naar aanleiding van het aantreffen van metselpuin dient de bodem te worden aangemerkt als asbestverdacht. Rekening dient te worden gehouden dat voorafgaand aan de herontwikkeling van de locatie / bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwbouw, een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707+C2;2017 dient te worden uitgevoerd.
Nader bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, is een nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door bureau IDDS (d.d. 01-03-2022). Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 8.
Het doel van het nader bodemonderzoek is om uitsluitsel te verschaffen over de mate en omvang van de verontreiniging die is aangetroffen in het verkennend bodemonderzoek.
De aanleiding voor het uitvoeren van het verkennend asbestonderzoek is het tijdens de werkzaamheden van het verkennend bodemonderzoek aantreffen van asbestverdachte bodemvreemde bijmengingen in de bodem. De doelstelling van het verkennend asbestonderzoek is om een uitspraak te doen over de aan/afwezigheid van asbest (verdenking) en, indien aanwezig, het bepalen van de aard en omvang van de bodemverontreiniging en een bepaling van het gehalte aan asbest.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van het plaatsen van boringen op de locatie. In figuur 4.6 zijn de locatie van de boringen en asbest inspectiesleuven weergegeven
Grond, nader onderzoek PAK en koper
Vermoed werd dat de verontreiniging met PAK en koper bij boring 15 verband zou houden met de slootdemping en de grond waarmee het gedempt is. Derhalve zijn rondom boring 15 een viertal boringen uitgevoerd om de verontreiniging in horizontaal vlak te onderzoeken. Tevens is meer ten noordoosten op de locatie ter plaatse van de slootdemping een vijftal boringen uitgevoerd om te onderzoeken of hier ook sprake is van een verontreiniging met koper en/of PAK.
Rondom boring 15 zijn sterk verhoogde gehalten koper gemeten. Er zijn slechts lichte verhogingen PAK gemeten. Op het noordelijke deel zijn matige verhogingen koper en lichte verhogingen PAK gemeten.
Er is geen asbest aanwezig.
Figuur 4.8: Boorpunten nader onderzoek (bron: IDDS, 2022)
Het uitgevoerde nader bodemonderzoek is niet volledig afgerond omdat de verontreiniging door middel van extra boringen afgeperkt moet worden. Het terrein is ten tijde van het schrijven van het bestemmingsplan nog bebouwd. De aanvullende boringen moeten bij het nader onderzoek na sloop van de bebouwing worden uitgevoerd. Voor het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk gemaakt en de initiatiefnemer heeft de saneringskosten (worstcase) begroot in de business case. De sanering bestaat uit de voorbereiding en uitvoering. Er wordt een toplaag ontgraafd en schoon zand wordt gestort. De inschatting van de saneringskosten is €114.000,-.
De ontwikkelaar heeft in haar begroting rekening gehouden met deze raming.
Hiermee is de economische haalbaarheid van het project op dit punt geborgd.
Conclusie
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat ter plaatse geen asbest aanwezig is, maar dat er wel sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met koper op het zuidelijk terreindeel. Hieruit blijkt dat nader onderzoek naar de verontreinigingen nodig is. Dit nader onderzoek wordt na de sloop uitgevoerd. In de kostenraming van de ontwikkelaar is rekening gehouden met de kosten ten aanzien van eventuele sanering.
Het aspect bodem vormt naar verwachting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Ecologie
Toetsingskader
De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebied- en soortenbescherming. Gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten significant kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van het gebied.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten.
Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht, zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.
Onderzoek
Gebiedsbescherming en stikstofdepositie
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Westduinpark & Wapendal. Deze gebieden bevinden zich op circa 6,8 en 6,9 kilometer afstand (figuur 4.9). Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied (Landgoed Te Werve) bevindt zich op circa 1.000 meter van de beoogde bebouwing (figuur 4.10). Gelet op deze afstanden kunnen directe effecten zoals areaalverlies en versnippering hierdoor worden uitgesloten. Gezien de ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding in de natuurgebieden worden uitgesloten.
Figuur 4.9: Ligging plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Figuur 4.10: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland gebieden
In paragraaf 4.10 wordt ingegaan op het aspect stikstof.
Soortenbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkeling is het vanuit natuurwetgeving van belang om na te gaan of er door de werkzaamheden significant negatieve effecten op beschermde natuurwaarden optreden. Onderdeel van de planvorming is de sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw. Dit kan impact hebben op habitats van beschermde soorten. Daarom is een onderzoek uitgevoerd door Regelink Ecologie & Landschap (d.d. 01-10-2021). Op 30 augustus 2021 heeft het veldbezoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Hieruit blijkt dat:
- Houtopstand
Binnen het plangebied worden enkele vrijstaande bomen gekapt. De te kappen bomen maken geen deel uit van een houtopstand van meer dan 10 are en zijn ook geen onderdeel van een rijbeplanting van meer dan 20 bomen die uit andere soorten bestaan dan populieren en wilgen. De ingreep valt niet onder houtopstanden in de 'bebouwde kom Wet natuurbescherming'. In § 1.3 is de bescherming van houtopstanden toegelicht. Wel zijn er mogelijk gemeentelijk verordeningen van kracht, zoals het aanvragen van een kapvergunning.
Voor diersoorten is in onderstaande tabel een overzicht gegeven welke soorten mogelijk in het plangebied voorkomen. Hierin is ook weergegeven welke functie het plangebied kan hebben en of de beoogde ontwikkeling mogelijk effect heeft op deze soorten en/of sprake is van een overtreding op grond van de Wet natuurbescherming. In de laatste kolom zijn de vervolgstappen weergegeven.
Tabel 4.9: Effectbeoordeling en overtreding van Wet natuurbescherming (Wnb). (bron: Regelink Ecologie & Landschap, 2021)
- Vogels
Vogels zijn beschermd volgens het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn. In het plangebied zijn geen vogelsoorten te verwachten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat het aanwezige groen moet worden verwijderd buiten het broedseizoen. Wanneer het groen wordt verwijderd tijdens het broedseizoen kan dit leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen. Dit brengt de functionaliteit van de nesten in gevaar en dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van broedvogels onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Daarnaast wordt in het ontwerp rekening gehouden met natuurinclusief bouwen. De rapportage 'Natuurinclusief bouwen Havenkwartier Rijswijk (TAUW, d.d. 22-12-2021)' vormt het toetsingskader en inspiratiebron voor het toepassen van maatregelen in het kader van natuurinclusief bouwen. In dit document zijn doelsoorten geformuleerd met bijbehorende maatregelen om deze aan te trekken in het gebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Ten aanzien van het aspect soortenbescherming geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden.
4.10 Stikstof
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming:
- verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingszones (SBZ's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving;
- vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen;
- legt de rol van het bevoegd gezag voor verlening van vergunningen bij de provincies.
Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen:
- De overheid dient ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert. Tevens mag er geen verstoring optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen.
- Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor het plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
- Als een plan of project om dwingende reden van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd, terwijl significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.
Bij de beoordeling van de gevolgen van plannen, projecten en handelingen voor de instandhoudingsdoelstellingen spelen onder andere de ecologische effecten van verzuring en vermesting door een eventuele toename van stikstofdepositie een rol. Uit jurisprudentie volgt dat in een overbelaste situatie al bij een kleine toename van stikstofdepositie sprake kan zijn van significante negatieve effecten. In dat geval is een passende beoordeling noodzakelijk. Daarom wordt de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar aangehouden. Stikstof wordt gemeten in de eenheid 'mol'. De depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar. Als de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar niet wordt overschreden, betekent dat er door de ontwikkeling geen sprake is toename van de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied.
Onderzoek
Door Rho Adviseurs is een stikstofberekening uitgevoerd (Stikstofberekening Burgemeester Elsenlaan 325, 16-10-2023). Deze berekening is toegevoegd in bijlage 10 . Met het rekenmodel Aerius (versie 2023) zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, daarbij is de gebruiksfase berekend (na oplevering van de beoogde ontwikkeling). In de gebruiksfase kan stikstof worden uitgestoot door de uitstoot van gas en door de uitstoot van auto's ten gevolge van verkeersbewegingen. De beoogde ontwikkeling krijgt geen gasaansluiting hierdoor is enkel de verkeersgeneratie in de gebruiksfase meegenomen in de berekening. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is 1.380 mvt/etmaal (weekdag gemiddelde). Uit de berekening blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000 hoger dan 0,00 mol/ha/jr. De beoogde herontwikkeling is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Daarnaast is door Kubiek ruimtelijke plannen een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanlegfase (Burgemeester Elsenlaan 325 Rijswijk Stikstofdepositieberekening, 18-10-2023). Deze berekening is toegevoegd in bijlage 11. Met het rekenmodel Aerius zijn berekeningen uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de aanlegfase voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. In het model is het bouwverkeer en de inzet van mobiele werktuigen gedurende de sloop en de bouw ingevoerd.
Er wordt gebruik gemaakt van machines, maar er is ook een verkeersaantrekkende werking door bouwverkeer. De sloopperiode omvat 8 weken. Gerekend is op een bouwperiode van ongeveer 31 maanden. De gebouwen worden gebouwd middels een traditionele bouwmethode. Gezien de omvang van het initiatief, en de benodigde sloopwerkzaamheden, vinden de werkzaamheden plaats over meerdere jaren. De sloop/sanering van de bestaande bebouwing vindt plaats in 2023. De bouw van de nieuw te realiseren gebouwen vindt plaats in 2024 en 2025.
Bouwverkeer
Om de sloop en bouw mogelijk te maken zal er sprake zijn van bouwverkeer. Voor het eerste jaar wordt er gerekend op 600 ritten 'zwaar vrachtverkeer' en 1000 ritten 'licht verkeer'. Deze aantallen zijn gebaseerd op ervaringen met projecten van soortgelijke aard en omvang. De genoemde aantallen zijn verdubbeld ingevoerd (verkeer gaat heen én weer).
Voor zowel 2024 als 2025 wordt er gerekend op 1.600 vrachten 'zwaar vrachtverkeer' per jaar om materiaal naar de bouw te vervoeren. Daarnaast zal bouwend personeel zorgen voor 3.500 ritten met 'licht verkeer' per jaar. De aantallen zijn ruim ingeschat en verdubbeld ingevoerd (verkeer gaat heen én weer).
De bronlijn zal via de Koopmansstraat en de Handelskade aansluiten op de Burgemeester Elsenlaan. Deze weg wordt in zuidoostelijke richting vervolgd, waar het overgaat in de Veraartlaan.
Bij de kruising met de Diepenhorstlaan zal het verkeer de Diepenhorstlaan in zuidoostelijke richting volgen tot aan de op- en afritten van de A4. Hier gaat het verkeer op in het heersende verkeersbeeld.
Inzet mobiele werktuigen
Om de sloop en bouw mogelijk te maken, zal gebruik gemaakt worden van mobiele werktuigen. Er is gerekend op de inzet van werktuigen zoals is opgenomen in bijlage 4, 5 en 6 van de stikstofberekening in bijlage 11. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de inzet per fase (sloop & bouw), en per bouwjaar.
Naast de inzet zoals is opgenomen in de bijlagen wordt er gebruik gemaakt van elektrisch materieel. Bij onderhavig initiatief zal onder andere de inzet van hijskranen volledig elektrisch zijn. Hierbij vindt er geen stikstofemissie plaats, waardoor dit materieel niet is ingevoerd.
Uit de berekening blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000 hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
De beoogde herontwikkeling is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Archeologie
Toetsingskader
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1992) en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag
is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren (zgn. behoud in situ) en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, sporen en structuren, waaronder nederzettingsterreinen en landschappelijke- en infrastructurele elementen, die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het bodemarchief beter te beschermen, houdt de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening met de in de grond aanwezige of te verwachte monumenten. Indien behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven, om de archeologische informatie zodoende (ex situ) te behouden voor wetenschappelijk onderzoek. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de 'Actualisering Nota Cultureel Erfgoed' en
bijbehorende archeologische waardenkaarten vastgesteld. In de nota wordt ingegaan op de
vraag hoe resten uit het verleden kunnen worden behouden, zonder moderne ontwikkelingen
buiten te sluiten.
Figuur 4.11: Uitsnede archeologische beleidskaart
Onderzoek
In het kader van de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Het Havengebied van Rijswijk (Z-H) een archeologisch bureauonderzoek, gemeente Rijswijk, J.M. Koot, juli 2019). In dit onderzoek (bijlage 1) wordt niet specifiek ingegaan op het plangebied De Havenmeester. Het geeft een algemene beschrijving van het Havenkwartier.
Het Havengebied ligt in een zone waar archeologische resten zijn te verwachten. Deze resten dateren van de Romeinse Tijd (eerste - derde eeuw na Chr.) en de Late Middeleeuwen en jonger.
Deze bevinden zich in de top van het Laagpakket van Walcheren. Dit niveau bevindt zich direct onder de bouwvoor en ophogingslagen. Op een dieper niveau, in het Laagpakket van Wormer, kunnen prehistorische duinen met bewoningssporen aanwezig zijn. Een eerder booronderzoek in het westelijk deel van de Landtong leverde aanwijzingen op voor zo'n duin. Dergelijke sporen zijn te verwachten beneden een diepte van 2,8 m - NAP. Voor het dieper in de ondergrond gelegen
Niveau A (Prehistorie) met resten uit de Prehistorie is het opsporen van duinen door een booronderzoek de 'next-best' oplossing. Indien een duin wordt aangetroffen, is nader onderzoek nodig om vast te stellen of bewoningsporen aanwezig zijn. Op enkele locaties binnen het Havengebied heeft dit onderzoek weinig zin meer, namelijk waar in het verleden eerder graafwerk tot onder dit niveau is gedaan: bijvoorbeeld parkeergarages en de havenbekkens.
Archeologie is altijd maatwerk. Per deellocatie zal moeten worden nagegaan of archeologisch onderzoek nodig is en zo ja, in wat voor vorm. Het bureauonderzoek vormt een eerste indicatie met betrekking tot de verwachte aan- of afwezigheid van archeologische waarden. Om vast te kunnen stellen of en in welke mate de bodem nog intact is en dus of archeologische niveaus in potentie nog aanwezig zijn, is verkennend archeologisch booronderzoek de meest geëigende methode. Voor het opsporen van archeologische vindplaatsen in het direct onder de bouw voor en ophogingslagen gelegen Niveau B (Romeinse Tijd en jonger) is een proefsleuvenonderzoek (onderdeel van Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek) de beste methode; deze fase van het Inventariserend Veldonderzoek volgt in de regel op het verkennend booronderzoek, indien dit uitwijst dat potentiële archeologische niveaus nog geheel of gedeeltelijk intact aanwezig zijn. Een archeologisch Inventariserend Veldonderzoek is nodig om meer inzicht te krijgen in de werkelijke archeologische waarden van het plangebied.
Om deze eventueel aanwezige waarden te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt naar verwachting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, mits de archeologische monumentenzorg deel uitmaakt van het ontwikkelingsproces en benodigde onderzoeksfasen tijdig worden uitgevoerd.
4.12 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de Erfgoedwet zijn de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland gebundeld. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
In de gemeentelijke nota 'Tussen oud en nieuw: Actualisering nota cultureel erfgoed' zijn ook cultuurhistorische waardenkaarten opgenomen. In deze nota zijn diverse gebieden/structureren beschreven die vanuit het oogpunt van cultuurhistorie waardevol zijn. Figuur 4.11 geeft een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weer.
Figuur 4.12: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met het plangebied
Onderzoek
Op basis van toetsing aan de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Rijswijk en de Provincie Zuid-Holland blijken er geen beschermde cultuurhistorische waarden in het plangebied te liggen.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.13 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
Hoogheemraadschapsbeleid
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: ‘droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater’. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema’s opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen. Het programma is te vinden op https://wbp6.dpipreview.nl/.
Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de handreiking watertoets. De handreiking watertoets biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de watertoetsprocedure bij ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op beleid van Delfland en sluit aan op de provinciale en landelijke regelgeving. In de legger van het Hoogheemraadschap zijn de watergangen, waterkeringen en zoneringen aangegeven.
Figuur 4.13: Uitsnede legger met plangebied rood omkaderd (bron: Hoogheemraadschap Delfland)
Gemeentelijk beleid
Het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Rijswijk hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in het waterbeheer. Gezamenlijk hebben zij het "Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan Rijswijk 2021-2025" opgesteld. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het watersysteem en draagt zorg voor een goede waterkwaliteit en de veiligheid van dijken en kades en bergen van overtollig water. De gemeente Rijswijk is verantwoordelijk voor een goed functionerend rioolsysteem om afvalwater te kunnen inzamelen en transporteren, het goed onderhouden van constructies in- en langs het water en van de openbare ruimte en stedelijke inrichting daaromheen.
Huidige situatie
Het plangebied ligt aan de Koopmansstraat in Rijswijk. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een kantoorgebouw en is nagenoeg volledig verhard.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Rijswijk ligt is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Het plangebied ligt in de Aalkeet-Buitenpolder in peilgebied GPG2006PSH I noord (maatgevend peil -1,19 NAP m) en GPG2007BZM I-a (maatgevend peil -0,43 NAP m). De gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is 0,4 NAP m. Het gebied heeft een gemiddelde drooglegging van 0,83 meter.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ten noordoosten van het plangebied is een secundaire watergang aanwezig (zie figuur 4.12). Dit is een van de insteekhavens van het havengebied.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de noord en oost rand van het plangebied loopt een regionale waterkering (zie figuur 4.12). De waterkering inclusief beschermingzone hebben in het bestemmingsplan Plaspoelpolder een dubbelbestemming waterstaat – waterkering. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van de regionale waterkering. Voor werkzaamheden in deze zone dient een vergunning op basis van de 'Keur' aangevraagd te worden.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de herontwikkeling van een kantoorpand tot een werk-woon gebied.
Grondwater
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in het ontrekken van grondwater. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het grondwater.
Het waterschap adviseert een drooglegging van 1,2 meter met een minimum van 1,0 meter en de gemeente eist een drooglegging van 1,3 meter.
Uit beschikbare bodemonderzoeken kan opgemaakt worden dat het grondwaterpeil ca. 1,0 meter minus maaiveld is. Het gemiddelde maaiveld op locatie is 0.45+ NAP. Dit geeft een grondwaterpeil van 0.55- NAP. De toekomstige bebouwing zal een vloerpeil hebben wat minimaal ca. 0.3 meter hoger ligt dan de as van de Koopmansstraat (0.45+ NAP). Dit geeft een peil van 0.65+ NAP en daarmee een drooglegging van ca 1.3 meter. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de, door Delfland en de gemeente, geadviseerde droogleggingseis.
Waterkwantiteit
Conform de Handreiking watertoets van het Hoogheemraadschap Delfland (2020) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden en bij voorkeur ook zo wordt ingericht dat schade en overlast bij hevige buien en droogte wordt voorkomen. In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard.
Figuur 4.14: Plangebied met in paars het privaat deel en rood het openbare deel (bron: Fagus)
Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.725 m2. Hiervan is 979 m2 dakoppervlak en 746 m2 openbare ruimte en private buitenruimte. Dit is weergegeven in figuur 4.14.
In de wateropgave is de watersleutel toegevoegd. Uit de watersleutel blijkt dat in het plangebied minimaal 15,1 m3 aan tijdelijke berging van het regenwater moet worden gerealiseerd.
De wateropgave vanuit het convenant klimaatadaptief bouwen is hoger dan de wateropgave die voorkomt uit de watersleutel. Voor dit project wordt een N1 bui aan maatgevende bui genomen voor het berekenen van de waterberging. Dit zorgt ervoor dat hier voor 86,25 m3 aan waterberging gerealiseerd moet worden. Deze berging kan binnen het plan gerealiseerd worden op privaat terrein. Hiervoor zijn diverse oplossingen, bijvoorbeeld:
Aquaflow
De eerste optie die aangedragen wordt is de aquaflow. De aquaflow is een waterbergende constructie onder straatwerk en parkeervakken dat ook direct als fundatie voldoet. De totale fundatieconstructie van de aquaflow heeft een minimale dikte van 35 cm. Van deze 35 cm heeft 14 cm een bergende functie. Dit komt neer op een berging van 140 liter per vierkante meter. Hemelwater vanaf het pand en vanaf het straatwerk kan direct op de aquaflow aangesloten worden, waarna het verder (vertraagd) afgevoerd kan worden in de ondergrond of met een overstort richting de hemelwaterafvoer. Indien de aquaflow toegepast wordt moet om de 86,25 m3 water op te vangen een berging worden aangebracht van 616 m2. Maar door de hoogte van het pakket te vergoten naar circa 28 centimeter kan het aantal benodigde vierkante meters teruggebracht worden naar 320 m2.
Krattenconstructie
Voor een krattenconstructie wordt een minimale constructie van 50 cm aangehouden. Hiervan kan 40 cm aangehouden worden als waterbergende functie. Dit houdt in dat per vierkante meter 400 liter water opgevangen kan worden. Indien de krattenconstructie toegepast wordt is er minimaal een bergingsoppervlak benodigd van 215 m2. Aandachtspunt is dat kratten niet direct on de het straatwerk aangebracht kunnen worden, waardoor de kratten dieper aangebracht moeten worden en mogelijk in het grondwater aangebracht moeten worden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de beschermingszone van de bestaande regionale waterkeringen. Voor ontwikkelingen in deze zones moet een vergunning op basis van de keur aangevraagd worden. Dit beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid (door faalmechanismen) worden aangetast. Daarnaast is dit nodig om de inspectie, beheer en onderhoud niet te belemmeren. De dubbelbestemming waterstaat – waterkering is in dit bestemmingsplan overgenomen.
Er worden geen voorzieningen aangelegd onder het maaiveld niveau. De fundering van het gebouw uitaaraard wel, maar deze ligt deels in de beschermingzone en kan conform de Beleidsregels medegebruik waterkeringen van het Hoogheemraadschap van Delfand gerealiseerd worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem wordt gebruik gemaakt van duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
De beoogde woningen worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt voor nieuwbouw een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Overig afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar de afwalwaterzuiveringsinstallatie.
Verordening afvoer hemelwater Rijswijk 2022
De Verordening afvoer hemelwater Rijswijk 2022 is opgesteld met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater regels te stellen over een verplichte waterbergingscapaciteit bij nieuwbouw. Op basis van de verordening geldt een verplichting tot waterberging bij nieuwbouw en afkoppelen bij functiewijziging. Hemelwater wordt alleen in een openbaar riool of in de openbare ruimte geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden op het betreffende perceel of ander particulier terrein. Hierbij geldt dat de minimale capaciteit van de hemelwaterberging op het perceel 50 liter per m2 bebouwd oppervlak is plus 50% va het onbebouwde oppervlak van het perceel.
De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze weer voor 100%
beschikbaar is:
- a. binnen een ledigingstijd van 1 tot 2 dagen als het opgevangen hemelwater niet is bedoeld voor hergebruik;
- b. binnen een ledigingstijd van 3 tot 4 dagen als het opgevangen hemelwater is bedoeld voor hergebruik en de hemelwaterberging niet is voorzien van een geautomatiseerd systeem; of
- c. tijdig voor de eerstvolgende bui, als het opgevangen hemelwater is bedoeld voor hergebruik en de hemelwaterberging is voorzien van een geautomatiseerd systeem.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Uit de waterparagraaf blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel is een vergunning op basis van de keur nodig voor de activiteiten binnen de beschermingszone van de regionale waterkering.
4.14 Duurzaamheid
Toetsingskader
Nationaal klimaatbeleid
Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale afspraken.
- het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (VN) uit 1992 is het eerste klimaatverdrag.
- het Kyoto-Protocol uit 1997. Hierin staat dat de emissiereducties van land tot land verschillen en onder elkaar verhandeld kunnen worden.
- VN-klimaattop in Parijs: de Conference of Parties (COP21). Nederland heeft ingestemd met een nieuw VN-klimaatakkoord, dat in 2020 is ingegaan. Doel van het akkoord: de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder 2 graden Celsius. Met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius.
Nationale doelen voor terugdringen van broeikasgassen
De Klimaatwet stelt vast met hoeveel procent ons land de CO2-uitstoot moet terugdringen. De
Klimaatwet moet burgers en bedrijven zekerheid geven over de klimaatdoelen:
- 49% minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. Om dit doel te halen, hebben de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties een Klimaatakkoord gesloten. Er staan ook afspraken in die partijen onderling hebben gemaakt.
- 95% minder CO2 -uitstoot in 2050 ten opzichte van 1990.
- De Nederlandse staat moet eind 2020 ten minste 25% minder broeikasgassen uitstoten ten opzichte van 1990 (redactioneel: eind 2020 is 25,4% minder uitstoot behaald).
Klimaatakkoord
In het Klimaatakkoord staan afspraken met 5 sectoren over de maatregelen die deze sectoren de
komende 10 jaar en in de jaren daarna gaan nemen om de klimaatdoelen te halen. Deze sectoren zijn gebouwde omgeving, landbouw en landgebruik, elektriciteit, industrie en mobiliteit. Relevant voor het plan zijn:
- Gebouwde omgeving: In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen van het aardgas af zijn. Dat betekent isoleren en gebruikmaken van duurzame warmte en elektriciteit. Als eerste stap moeten in 2030 de eerste 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd zijn.
- Mobiliteit: In 2050 stoot het Nederlands verkeer en alle transport geen schadelijke uitlaatgassen en CO2 meer uit. Verkeer en transport kunnen schoner, én ook slimmer. Zo wordt ook de bereikbaarheid en de toegankelijkheid voor iedereen beter. Dit kan door voertuigen en infrastructuur, zoals wegen, spoor en vaarwater, optimaal te gebruiken. Elektrisch vervoer en aandrijving met duurzame waterstof is daarbij belangrijk.
- Elektriciteit: In 2030 wil Nederland 70% van alle elektriciteit opwekken met windturbines op zee en op land en zonnepanelen op daken en in zonneparken. In 2050 wil Nederland helemaal geen fossiele brandstoffen, zoals aardgas en steenkool, gebruiken. Er is nog veel te doen om dat te bereiken, want in 2018 kwam nog maar 7,2% van alle elektriciteit uit duurzame bronnen. Tegelijk groeit de vraag naar elektriciteit.
Gemeentelijk beleid
Duurzaamheidsagenda 2020: Op weg naar een duurzaam Rijswijk
Op 1 november 2011 is het duurzaamheidsplan: 'Duurzaamheidsagenda 2020: Op weg naar een
duurzaam Rijswijk' vastgesteld door de raad. In 2020 wil de gemeente Rijswijk een groene, schone en milieuvriendelijke gemeente zijn.
In het duurzaamheidsplan wordt per thema aangegeven wat de ambitie is en wat daarvoor nodig is om het te bereiken. Alle doelstellingen per thema moeten leiden tot een duurzame gemeente, die schoner, groener en milieuvriendelijker is.
Meerjarenactieplan Duurzaamheid 2016
In augustus 2016 stelde het college het Meerjarenactieplan 2016-2018 vast als aanvulling op de eerdere duurzaamheidagenda 2020. Motto: “Duurzaamheid is geen keuze meer”. Duurzaamheid gaat over een aangename leefomgeving en de manieren waarop wij daar samen met onze inwoners, instellingen en bedrijven aan bouwen. Dit meerjarenactieplan dient dan ook als basis voor de dialoog met de omgeving.
Om de duurzaamheidsprestaties te halen ligt de focus op vijf ambities:
- 1. Energieverbruik verminderen:
- Stimuleren energiebesparende maatregelen.
- Stimuleren gebruik van duurzame energie.
- Bevorderen duurzame mobiliteit.
- 2. Biodiversiteit vergroten:
- Zorgen voor meer variatie in het stedelijk groen (openbaar en privé) en rekening houden met de meerwaarde van groen voor vogels, insecten en andere dieren.
- Verbeteren kwaliteit openbaar groen + ontwikkelen stadsnatuur.
- Vergroten/behoud van de kwantiteit van het (openbaar) groen.
- 3. Milieukwaliteit (lucht en geluid) verbeteren:
- Verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving door geluidshinder terugdringen + bijdragen aan een schonere en gezondere lucht.
- Terugdringen van geluidhinder in woningen door geluidreducerende maatregelen aan de bron.
- Luchtkwaliteit verbeteren door vervuilende vrachtauto's uit de stad te weren en schone, zuinige en stille vervoerswijzen te bevorderen.
- 4. Klimaatbestendig maken van de stad:
- Aanpassingen doen in het watersysteem vanuit de gemeentelijke zorgtaken. voor: inzamelen & transport van afvalwater; inzamelen & verwerking van hemelwater en aanpak/voorkomen van problemen met grondwater.
- Samen met het Hoogheemraadschap van Delfland de chemische en ecologische waterkwaliteit verbeteren.
- Zoeken naar ruimte voor water volgens het principe vasthouden-bergen-afvoeren.
- 5. Afvalstromen verminderen:
- Verbeteren van de huishoudelijke afvalscheiding door burgers.
- Te zorgen dat de inzamelvoorzieningen voor omgekeerd-afval-inzamelen op orde, voldoende aanwezig en laagdrempelig zijn.
- Door zwerfafval te voorkomen en op te ruimen.
Duurzaamheid kan gegeroepeerd worden onder drie pijlers:
- 1. Energietransitie
- 2. Klimaatadaptatie
- 3. Circulaire economie
- 1. Energietransitie
De gemeente Rijswijk wil in 2050 energieneutraal zijn en volgt daarmee de landelijke afspraken. Het basisdocument Energietransitie Rijswijk bevat de kaders en uitgangspunten voor de gemeentelijke bijdrage aan de Regionale Energiestrategie. In december 2021 is de gemeentelijke Transitievisie Warmte vastgesteld. Dit is een belangrijke stap op weg naar het behalen van de doelstellingen uit het Nationaal Klimaatakkoord.
In het klimaatakkoord is bepaald dat in 2030 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwde bronnen moet worden gewonnen en in 2050 alle woningen en gebouwen klimaatneutraal moeten zijn. Het betekent onder meer dat de hele gemeente dan aardgasvrij moet zijn. De impact op de samenleving is enorm. Op veel concrete vragen kan op dit moment nog geen antwoord worden gegeven. Wel zijn in het Basisdocument diverse kaders in beeld gebracht, op wettelijk, financieel, juridisch en economisch vlak.
Daarnaast zijn de uitgangspunten bepaald, die de transitie de komende decennia in goede banen
moeten leiden. Kern is dat bij de Rijswijkse energietransitie betaalbaarheid en comfort voor de inwoners voorop staat. Andere uitgangspunten zijn dat de gemeente inwoners intensief betrekt, open en transparant communiceert en nauw samenwerkt met alle relevante partijen. Het basisdocument plaatst de energietransitie in een tijdpad, waarbij vooral is geredeneerd vanuit realisme en haalbaarheid.
Energieprestatie - BENG
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).
- 2. Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert. Niet alleen stijgt de zeespiegel, maar extremere weertypen komen steeds vaker voor zoals langdurige droogte of extreme regenval. We werken daarom hard om verdere verandering van het klimaat door de energietransitie te beperken. Tegelijkertijd is het nodig om ons aan te passen aan de versnelde klimaatverandering zodat we schade zoveel mogelijk beperken. Hittestress en droogte zijn onderwerpen die de komende jaren ook onze aandacht behoeven.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
Zuid-Holland wil voorop lopen op het gebied van klimaatadaptief bouwen. In 2018 is het Convenant
Klimaatadaptief Bouwen opgesteld dat ondertekend is door diverse partijen, zoals bouwbedrijven,
gemeenten (waaronder Rijswijk), de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars. Vanuit het convenant wordt gezamenlijk opgetrokken om de Zuid-Hollandse delta zo adaptief mogelijk te maken. Het convenant stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning aan. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling en overstromingen en het vergroten van de biodiversiteit bij bouwopgaven.
- 3. Circulaire economie
De Rijksoverheid werkt via het programma 'Nederland Circulair in 2050' aan een volledig circulaire Nederlandse economie. Op weg daar naar toe, wil Nederland in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen met 50% reduceren. Het programma bouwt voort op een programma als VANG (Van Afval Naar Grondstof). VANG richt zich op preventie (het voorkomen van afval), afvalscheiding en het terugdringen van restafval bij huishoudens en bedrijven. In 2017 hebben maatschappelijke partners (bedrijven en kennisinstellingen) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) het Grondstoffenakkoord ondertekend. Dit akkoord is gericht op het bereiken van een schaalsprong in de transitie van een lineaire naar een circulaire economie. Daarmee levert het een bijdrage aan het bereiken van de doelstelling van het klimaatakkoord.
Bij circulaire economie gaat het over het hergebruiken van producten en het delen van eigendom. Het efficiënter gebruik maken van wat we al hebben helpt om minder grondstoffen te verbruiken.
De deeleconomie, waar het delen van eigendommen centraal staat, heeft een vlucht genomen. Ook in Rijswijk groeit de deeleconomie (deelscooters, deelauto's). Het delen van eigendommen verbindt mensen en draagt bij aan sociale cohesie.
Onderzoek
Aan de hand van de drie pijlers wordt ingegaan op de maatregelen binnen het plangebied:
- 1. Energietransitie (ambitie: energieverbruik verminderen)
Binnen de ontwikkeling zijn kansen op het gebied van energie en verduurzaming. Op het gebied van energie wordt dan ook ingezet op zonnepanelen met vegetatiedaken.
- 2. Klimaatadaptatie (ambities: klimaatbestendig maken van de stad, biodiversiteit vergroten, milieukwaliteit (lucht en geluid) verbeteren)
In het ontwerp van het gebouw wordt aandacht besteed aan klimaatadaptatie. Met bijvoorbeeld maatregelen als groen op gebouwen en waterberging in de gebouwde omgeving wordt hittestress ingeperkt, overlast door hoosbuien verminderd en wordt een bijdrage geleverd aan stadsnatuur. Onderstaand figuur geeft de percentages van de kavel voor nuttig en groen gebruik weer. Daar waar mogelijk wordt de buitenomgeving zo groen mogelijk ingericht met zo min mogelijk verharding. De bestrating is deels doorlatend (semi-permeable) en algemene dakvlakken, die niet benut worden door zonnepanelen en installaties, worden als vegetatiedak uitgevoerd.
Figuur 4.15: Percentages gebruik plangebied
Het hemelwater dat op het kavel en dakoppervlak valt wordt geborgen op eigen terrein en vervolgens vertraagd afgevoerd op het gemeentelijk hemelwaterafvoer systeem. De berging op het kavel moet 24 uur na het einde van een regenbui weer volledig beschikbaar zijn. Onderstaand figuur geeft weer hoe de doorgang tussen Burgemeester Elsenlaan 325 en 321 kan worden uitgevoerd met deels halfopen bestrating.
Figuur 4.16: Weergave halfopen verharding
Natuurinclusiviteit
Op basis van de rapportage van Tauw (Bijlage 13) is onderzocht hoe natuurinclusief bouwen kan worden toegepast. In voorliggend plan worden nestkasten voor de huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis ingebouwd. Voor de huismus worden nestkasten rond de 1e en de 2e bouwlaag geplaatst. De kasten voor de gewone dwergvleermuis worden rond de 2e bouwlaag geplaatst en net iets daarboven. De kasten voor de gierzwaluw worden vrij hoog geplaatst tot maximaal 40 meter hoogte.
Het toepassen van duurzaamheid in het bouwplan is in de regels van dit bestemmingsplan verwerkt door middel van specifieke bouwregels (artikel 3.8).
- 3. Circulaire economie (ambitie: afvalstromen verminderen)
Het plan geeft invulling aan de ambitie om circulariteit te bevorderen door het huidige gebouw zo optimaal mogelijk te hergebruiken door bij het slopen van het gebouw deze materialen te hergebruiken. Een groot gedeelte wordt hergebruikt in het nieuwe gebouw. Indien dit niet mogelijk is wordt er gekeken naar ontwikkelingen die de vrijgekomen materialen wel kunnen gebruiken. Daarnaast gaat de circulaire economie ook over het delen van eigendom. De ontwikkeling draagt bij aan dit aspect door in het mobiliteitsplan gebruik te maken van deelauto's. Daardoor zijn minder eigen auto's nodig.
4.15 Bezonning
Toetsingskader
Bij een nieuwe ontwikkeling moet inzicht gegeven worden in de effecten op de bezonning van en
de schaduwwerking op de omliggende (bestaande) woningen. Er gelden in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning danwel schaduwwerking van bestaande bebouwing. Gemeenten zijn vrij om in ruimtelijke procedures hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. In dat kader wordt meestal aangehaakt bij de TNO-normen voor bezonning met daarin twee beoordelingskaders.
De norm houdt in dat de bezonning van de omliggende woningen moet worden bepaald op:
- 19 februari en 21 oktober (lichte norm), 2 bezonningsuren;
- 21 januari en 22 november (strenge norm), 3 bezonningsuren.
In het ontwikkelkader is opgenomen dat de hoogteaccenten in het Havenkwartier moeten voldoen aan de strenge TNO-norm, voor zover deze uitstijgt boven de bouwhoogte van het vigerende bestemmingsplan.
Middels een uitgebreide bezonningsstudie waarin ook het beoogde plan van Burgemeester Elsenlaan 329 (Urban Parks) is meegenomen, is aangetoond dat de strenge TNO-norm niet voor alle woningen gehaald kan worden. In een integrale afweging waarin het belang van de toekomstige bewoners van het beoogde plan, de grote behoefte aan woningen, duurzaamheid en kwaliteit voor de omgeving zijn bekeken is besloten om af te wijken van de strenge TNO-norm en te toetsen aan de lichte TNO-norm.
Lichte TNO-norm
Een woning krijgt de waardering voldoende wanneer er sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (acht maanden). Als beoordelingspunt geldt het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer. De twee uur zon hoeven niet aansluitend plaats te vinden en de bezonning op de
voor- en achtergevel mogen bij elkaar opgeteld worden.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling van Burgemeester Elsenlaan 325 is een bezonningsstudie uitgevoerd door SIMSTUDIO International Consultants (d.d. 26-04-2022). Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 14.
Het effect van het bouwplan wordt vergeleken met de huidige bouwmogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan biedt zodat getoetst kan worden of er spraken is van een verbetering dan wel verslechtering.
De beoordeling wordt uitgevoerd per appartement op basis van zon op de gevel.
Er zijn twee woongebouwen waarop de geplande woontoren effect heeft op de bezonning, dit zijn:
- Het gebouw aan de Burgemeester Elsenlaan 321, welke getransformeerd wordt naar woningen.
- Het gebouw aan de Koopmansstraat 1, welke al een wooncomplex is.
Burgemeester Elsenlaan 321
Er is een effect van de voorgestelde woontoren op de bezonning van Burgemeester Elsenlaan 321. Dit is weergegeven in figuur 4.18.
De gele lijn in de het figuur geeft aan tot waar minder dan 2 uur zon wordt ontvangen uitgaande van het vigerende bestemmingsplan. Met paarse verticale lijnen zijn de appartementsgrenzen aangegeven. Wit gekleurde vlakken ontvangen meer dan 2 uur zon, azuurblauw ontvangt 1 tot 2 uur zon en blauw waar minder dan 1 uur zon ontvangen wordt. Alle woningen voldoen aan de norm met uitzondering van 1 appartement, deze ontvangt 1 uur en 46 minuten zon. Daartegenover is er een verbetering voor 4 woningen zichtbaar die met het plan die met het
plan wel voldoen aan de norm. Daarmee vindt er een verbetering ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Hierbij dient eveneens opgemerkt te worden dat er op 25 februari wel 2 uur bezonning gehaald wordt voor alle appartementen. Gezien er effectief 3 appartementen meer voldoen aan de lichte TNO norm wordt geconcludeerd dat de voorgestelde woontoren een positieve uitwerking heeft op de bezonning van Burgemeester Elsenlaan 321.
Figuur 4.17: Bezonning van Burgemeester Elsenlaan 321 bij vigerend bouwplan Burgemeester Elsenlaan 325
Figuur 4.18: Bezonning van Burgemeester Elsenlaan 321 bij voorgesteld bouwplan Burgemeester Elsenlaan 325
Koopmansstraat 1
Figuur 4.19 toont het berekeningsresultaat voor de appartementen aan Koopmansstraat 1. De gele lijn geeft aan tot waar minder dan 2 uur zon wordt ontvangen uitgaande van het vigerende
bestemmingsplan. Met paarse verticale lijnen zijn de appartementsgrenzen aangegeven. Wit
gekleurde vlakken ontvangen meet dan 2 uur zon, azuurblauw ontvangt 1 tot 2 uur zon en blauw
waar minder dan 1 uur zon ontvangen wordt.
Het is wel zichtbaar dat de voorgestelde woontoren effect heeft op de 3 woningen aan de
Koopmansstraat 1. Deze woningen blijven wel voldoen aan de richtlijn gesteld in de lichte TNO norm.
Figuur 4.19: Bezonning van Koopmansstraat 1 bij voorgesteld bouwplan Burgemeester Elsenlaan 325
Waterplein
Het ontwikkelkader stelt ook randvoorwaarden aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Aan het einde van de lange haven is een potentieel verblijfsgebied opgenomen in de vorm van een waterplein. Aangegeven verblijfsplekken dienen voldoende zon te hebben op de tijdstippen 12.30, 13.00 en 15.00. In ontwikkelkader wordt geen onderscheid gemaakt in de seizoenen en wanneer de temperatuur dusdanig is dat het ook comfortabel is om buiten te zitten. In het onderzoek is daarom 21 april als vroegste moment aangenomen. De impact van een hoogte accent, en daarmee de beoogde ontwikkeling, op het waterplein is onderzocht. De visuele weergave is hieronder te zien. Conclusie is dat het beoogde bouwplan voldoet aan 2 van de drie momenten op 21 april. Indien het moment 21 juni wordt aangenomen voldoet het bouwplan aan alle drie de momenten. In de uitwerking van het ontwerp van de openbare ruimte en met name de definitieve ligger en vorm van waterplein zal rekening worden gehouden met deze bevindingen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zijn de effecten op de bezonning aanvaardbaar en staat het aspect bezonning de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.16 Windhinder
Toetsingskader
Windhinder komt vaak voor bij hoge gebouwen. Om het windklimaat ter plaatse van de ontwikkeling inzichtelijk te maken, wordt windhinderonderzoek uitgevoerd. De toetsing hiervan vindt plaats aan de hand van de normstelling uit NEN 8100:2006. In de norm wordt onderscheid gemaakt tussen windhinder en windgevaar. De definitie van windhinder is het ondervinden van hinder door wind. Windgevaar is het optreden van een dergelijk hoge windsnelheid, vaak bij vlagen, waarbij in ernstige mate problemen optreden bij het lopen, zoals evenwichtsverlies, waardoor het onmogelijk wordt zich staande te houden of zich lopend voort te bewegen. Windgevaar vindt vooral tijdens vlagen plaats. Er wordt aangenomen dat windgevaar optreedt als de uurgemiddelde lokale windsnelheid meer dan 15 m/s bedraagt. NEN 8100:2006 geeft een indeling voor windhinder naar kwaliteitsklassen.
Deze indeling is terug te vinden in figuur 4.31. Aan de hand van de kans op overschrijding van de grenswaarde voor windhinder wordt bepaald in welke klasse een locatie valt. Afhankelijk van het gebruiksdoel van de locatie wordt een bepaalde klasse gekarakteriseerd als goed, matig of slecht.
Tabel 4.7: Classificering van het lokale windklimaat voor windhinder
Als richtwaarden voor het windklimaat wordt het volgende aangehouden:
- Op locaties met voor voetgangers een verkeersfunctie dient windhinder bij voorkeur klasse A, B of C te zijn. Klasse D biedt een matig niveau. Klasse E biedt een slecht niveau en dient vermeden te worden.
- Op locaties die gezien kunnen worden als verblijfsgebied voor voetgangers, bijvoorbeeld een winkelstraat of park dient windhinder bij voorkeur klasse A of B te zijn. Klasse C biedt een matig niveau en klassen D en E bieden een slecht niveau. Deze twee hoogste klassen dienen op deze locaties vermeden te worden.
- Ter plaatse van gebouwentrees dient bij voorkeur klasse A behaald te worden. Klasse B biedt een matig niveau. Klassen C, D en E bieden een slecht niveau en dienen vermeden te worden op deze locaties.
- Windgevaar dient bij voorkeur voorkomen te worden. Een beperkt risico kan lokaal geaccepteerd worden.
Normstelling Havenkwartier
In het ontwikkelkader Havenkwartier is bepaald dat een basiskwaliteit qua windhinder wenselijk is. Hierbij wordt in het overgrote gedeelte van het gebied ‘doorlopen’ en ‘slenteren’ goed tot matig gewaardeerd volgens de normstelling NEN 8100:2006.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling van Burgemeester Elsenlaan 325 is een windhinderonderzoek uitgevoerd door SIMSTUDIO International Consultants (d.d. 28-01-2022). Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 15.
Figuur 4.20: Weergave model plangebied gezien vanaf het zuidwesten
Figuur 4.21: Weergave model plangebied meer ingezoomd gezien vanuit het noordoosten
Figuur 4.22 geeft de resultaten van de windhinder weer.
Figuur 4.22: Resultaten windhinder
Aan de noord- en zuidhoek van het gebouw zijn twee kleine gebieden waar de doorloop functie niet wordt gehaald. Op de noordhoek ligt dit gebied tegen het gebouw aan. Op de zuidhoek reikt deze tot buiten het gebouw op het gebied tussen Burgemeester Elsenlaan 325 en Burgemeester Elsenlaan 329.
Bij de entree aan de oostzijde van het gebouw wordt grotendeels de gewenste kwaliteitsklasse slenteren behaald.
Het windklimaat voldoet aan de gewenste kwaliteit.
Windgevaar
Er wordt over windgevaar gesproken als de overschrijdingskans van lokale windsnelheden hoger
dan 15 m/s boven de 0,3% is. Onderstaand figuur toont twee locaties waar op een zeer gering gebied windgevaar optreedt.
Op de noordhoek treedt tegen het gebouw in een klein gebied windgevaar op. Dit is tegen de
wand en levert geen gevaar op voor personen.
Op de zuidzijde van het gebouw ontstaat een klein gebied waar windgevaar optreedt. Dit wordt
veroorzaakt door de wind die om de hoek van het gebouw en tegen de kolommen
aanstroomt, hierdoor ontstaat een windversnelling. Het gebied reikt tot op de door gang tussen
de twee gebouwen. Het is een erg dunne strook en zal niet tot echt gevaarlijke situaties leiden
gezien iemand er snel doorheen is. Wel zal het als extra hinderlijk worden ervaren op winderige
dagen.
Er worden geen maatregelen binnen het plangebied van Burgemeester Elsenlaan 325 aanbevolen. Wel wordt in het kader van het bestemmingsplan voor Burgemeester Elsenlaan 329 (UrbanParks) maatregelen opgenomen in de regels van dat bestemmingsplan.
Figuur 4.23: Percentage windgevaar per jaar rondom Burgemeester Elsenlaan 325
Voor de locatie met winhinder op de noordhoek van het gebouw wordt aanbevolen deze plek uit te sluiten voor voetgangers en fietsers. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door het aanleggen van een perk of grote bloembakken.
In de doorgang treedt windgevaar op rond de hoek van de uitbouw van Burgemeester Elsenlaan 325 en Burgemeester Elsenlaan 329. Voor het gebied met windgevaar in de doorgang tussen Burgemeester Elsenlaan 325 en Burgemeester Elsenlaan 329 wordt geadviseerd een arcade en luifel te plaatsen. Dit wordt geborgd in het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van Burgemeester Elsenlaan 329.
Conclusie
Bij realisatie van de naastgelegen ontwikkeling aan de Burgemeester Elsenlaan 329 wordt een arcade en luifel geplaatst. Hiermee wordt voorzien in een goed windklimaat.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het planologische kader voor de ontwikkeling van Burgemeester Elsenlaan 325. Voor de individuele ontwikkelingen binnen het Havenkwartier worden in principe zelfstandige bestemmingsplannen, met een volledige set regels, opgesteld. Uit oogpunt van uniformiteit met andere recent vastgestelde bestemmingsplannen en praktische overwegingen (toetsing bouwaanvragen) is voor dit bestemmingsplan gekozen voor een vrij traditionele en gedetailleerde bestemmingsregeling (samenspel van verbeelding en regels). Dit biedt ook maximale duidelijkheid en rechtszekerheid. In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling uitgelegd.
5.1.1 Verbeelding en regels
Het bestemmingsplan 'De Havenmeester' bestaat uit een verbeelding van de (dubbel)bestemmingen en de daaraan verbonden regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. Bij de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen.
Bij het opstellen van de verbeelding en de regels is uitgegaan van de door het Rijk ontwikkelde DURP-standaarden (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Dat wil zeggen dat een vaste indeling van verbeelding en regels is aangehouden en dat de verbeelding getekend is op een wijze zodat deze eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP)). Verder is qua opzet aangesloten bij recente bestemmingsplannen van de gemeente Rijswijk.
5.1.2 Bestemmingsvlakken en bouwvlak
In het plan is het toegestane gebruik van de gronden bepaald. Het bestemmingsplan heeft twee hoofdbestemmingen, namelijk 'Gemengd' en 'Verkeer'.
In de regels is bepaald welke gebruiksmogelijkheden hiervoor gelden. Bij de opzet van dit bestemmingplan is gekozen voor een gedetailleerde bestemmingsregeling. Op de plankaart is het bouwvlak aangegeven. Binnen dit gebied mag gebouwd worden. Daarbij is voor de diverse bouwdelen aangegeven welke bouwhoogte is toegestaan. Hiertoe is gebruik gemaakt van hoogtescheidingslijnen. Verder is onder andere gebruik gemaakt van specifieke aanduidingen, zoals overkragingen.
5.1.3 Aanduidingen
Binnen de bestemmingen zijn enkele specifieke of afwijkende gebruiksmogelijkheden opgenomen door een functieaanduiding op de verbeelding. In de regels is bepaald wat er is toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding.
5.2 Opbouw Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- inleidende regels (hoofdstuk 1);
- bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
- algemene regels (hoofdstuk 3);
- overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
5.2.1 Inleidende regels
De regels van een bestemmingsplan beginnen met Inleidende regels. Dit betreft een verklaring van de begrippen en een uitleg van de wijze van meten.
Artikel 1 Begrippen
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels geven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied gelden. Voor dit bestemmingsplan geldt allereerst de bestemming, namelijk Gemengd.
Bestemming Gemengd
Er is gekozen voor de bestemming Gemengd om aan te sluiten bij het beoogde gemengde karakter van het Havenkwartier zoals bepaald in het Ontwikkelkader. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk.
Wonen:
In het plangebied is wonen de voornaamste functie zoals ook beschreven in hoofdstuk 2. Op het plangebied ligt de aanduiding 'Wonen'. Daarmee is geregeld dat binnen het plangebied (gestapelde) woningen toegestaan zijn.
In de woningen mogen ook beroepen-aan-huis worden uitgeoefend. Het uitgangspunt hierbij is dat dit ondergeschikt is aan het wonen en dat het geen afbreuk doet aan een goed woon- en leefklimaat. Ook moet het beroep worden uitgeoefend door degene die in de woning woont, mag er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden en is detailhandel uitsluitend toegestaan in de vorm van internethandel.
In artikel 3.10.1 (Specifieke gebruiksregels) is opgenomen dat de woningen niet op de begane grond toegestaan zijn. Dit om het levendige karakter aan de straat zoals beoogd in het Ontwikkelingskader te waarborgen. Verder is geborgd dat maximaal 199 woningen toegestaan zijn. Dit aantal woningen is mogelijk binnen de stedenbouwkundige kaders van het Ontwikkelingskader en draagt bij aan het voorzien in de woningbehoefte.
Niet-woonfuncties
Op basis van deze bestemming zijn binnen het plangebied ook niet-woonfuncties toegestaan en gewenst vanwege de eerder beschreven gewenste levendigheid aan de straatzijde. Het gaat hier hoofdzakelijk om horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen waar ook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca bijhoort.
Bedrijven die geschikt zijn voor functiemenging (met wonen) zijn ook toegestaan. In plaats van het benoemen van bedrijfscategorieën zijn in de regels de normen benoemd (artikel 3.10.4). Daarmee kunnen bedrijven geschikt voor functiemenging zich vestigen. Hier zijn geluid- en trillingsnormen voor opgenomen, om aan te geven welke bedrijven passend zijn direct gelegen onder woningen. Op deze manier kan een levendig gemengd werk- en woongebied worden gerealiseerd. Er wordt daarmee niet gewerkt met een bedrijvenlijst. Als een bedrijf zich vestigt, moet aangetoond worden dat voldaan kan worden aan de bepalingen uit deze regeling. Het gaat hier om bepalingen die waarborgen dat er geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat van de woningen. Daarnaast bevat dit artikel een lid waarmee kan worden afgeweken van de normen en getoetst kan worden aan het op het moment van aanvragen van de omgevingsvergunning geldende wet- en regelgeving. Zo kan wanneer onder de Omgevingswet soepelere normen gelden, aan deze normen worden getoetst.
De niet-woonfuncties zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond. Verder geldt voor niet-woonfuncties een maximale oppervlakte van ten hoogste 350 m2 bvo. De oppervlakte is afgestemd op de vormgeving en oriëntatie van het gebouw. Binnen het toegestane oppervlak aan niet-woonfuncties is maximaal 150 m2 bvo toegestaan aan horeca. Dit om te voorkomen dat er een te grote horecavestiging ontstaat die voor overlast kan zorgen.
Tevens zijn er voortvloeiend uit de sectorale toetsing in hoofdstuk 4 enkele specifieke bepalingen opgenomen.
In artikel 3.4 is de voorwaardelijke verplichting voor geluid opgenomen. Deze regel bepaalt dat een dove gevel wordt gerealiseerd op basis van de Wet geluidhinder of andere bouwkundige maatregelen die aan de dan geldende geluidwetgeving voldoen. Daarnaast is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee meer flexibiliteit is aangebracht voor de toetsing onder de Wet geluidhinder. Hiermee biedt het plan flexibiliteit en maatwerk richting de komst van de Omgevingswet, maar kan ten allen tijde een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
In artikel 3.6 is de voorwaardelijke verplichting opgenomen over autoparkeren en fietsparkeren. Met deze regeling wordt geborgd dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op afstand van de woonfunctie. In dit bestemmingsplan zijn de gebiedsnormen opgenomen zoals deze zijn vastgesteld voor het hele Havenkwartier in het ontwikkelkader van het Havenkwartier. Voor de beoogde ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld op basis van de functies die mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan. Hiermee is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Om in het plan duurzaam bouwen te borgen, zijn in artikel 3.8 regels opgenomen over natuurinclusiviteit en klimaatadaptatie. Hiermee kunnen op deze punten nadere eisen worden gesteld aan het gebouw.
In de gebruiksregels is in artikel 3.10.3 geborgd dat het gebouw wordt voorzien van een afsluitbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten. Dit wordt geregeld om een veilige woonomgeving te kunnen garanderen.
Bouwregels
Voor het plangebied gelden verschillende bouwregels (in samenhang met aanduidingen op de verbeelding) afgestemd op het bouwplan zoals beschreven in hoofdstuk 2. Het betreft hier regels die de ruimtelijke kwaliteit van het beoogde bouwplan dat past binnen het Ontwikkelkader borgen. Het betreft hier bijvoorbeeld de differentiatie in bouwhoogten.
Tevens zijn er voortvloeiend uit de sectorale toetsing in hoofdstuk 4 enkele specifieke bepalingen opgenomen. Het betreft regels om het natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen te borgen. En het betreft een regel omtrent geluid. Uit het akoestisch onderzoek vloeit voort dat het realiseren van dove gevels op bepaalde plekken in het plangebied nodig is. Dat wordt geborgd met een specifieke regeling. Hierbij is zoals omschreven in hoofdstuk 4 ook bepaald dat indien nieuwe wetgeving ten tijde van de bouwaanvraag daarvoor aanleiding, ook andere bouwkundige maatregelen tot de mogelijkheden behoren.
Artikel 4 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande parkeervoorziening aan de Steenplaetsstraat 6. Deze parkeervoorziening wordt gebruikt om te voorzien in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, omdat er op de locatie van Burgemeester Elsenlaan 325 geen ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien. De bestaande stallingsgarage wordt ingericht als parkeergarage voor bewoners conform de geldende NEN-norm voor bewonersparkeren. Ook wordt op deze locatie voorzien in de parkeerbehoefte van niet-woonfuncties van Burgemeester Elsenlaan 325 en de bedrijfsbestemming van Steenplaetsstraat 6.
De bestemming strekt tot en met de kade. Op het deel langs de kade mag niet geparkeerd worden met uitzondering van een strook van 3 meter breed voor langsparkeren. Het deel tussen de kade en de parkeergarage is meegenomen als Verkeersbestemming om geen tussengebied in het oude bestemmingsplan "over te laten". In dat geval zou voor de smalle strook nog een bedrijf tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk zijn met een bouwhoogte tot 15 meter. Dit is ongewenst voor de ontwikkeling van het Havenkwartier.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,6 meter. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Om het beheer van de waterkering te bescherming is deze dubbelbestemming opgenomen. Bouwactiviteiten kunnen niet zonder meer worden uitgevoerd, maar daar is een omgevingsvergunning voor vereist.
5.4 Algemene Regels
In de algemene regels worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwgrenzen en bouwhoogten. Zo mogen bijvoorbeeld balkons het bouwvlak met maximaal 2 meter overschrijden. Daarnaast zijn liftschachten tot 3 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte toegestaan en ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden. Liftschachten vormen een ondergeschikt bouwdeel, maar moeten wel mee ontworpen worden in het gebouw.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat bepalingen omtrent het strijdig gebruik van gronden en bouwwerken.
In de algemene gebruiksregels is aangegeven dat onder een strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik voor het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen en het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan. Ook het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens is aangemerkt als strijdig gebruik. tot slot is het opslaan van vuurwerk en/of andere gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 1 onder g) niet toegestaan.
Ook het verboden om vrijstaande bijgebouwen te gebruiken voor bewoning en om bouwwerken als seksinrichting te gebruiken.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te kunnen wijken van de regels die gelden voor 'Gemengd' in het plan.Dit is een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen, bij een omgevingsvergunning, beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te kunnen maken. Onderdeel hiervan is dat het mogelijk is om af te wijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder oppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, waarbij gebouwen maximaal 3 m mogen worden verhoogd. Deze regel geeft flexibiliteit aan de uitwerking van het gebouw. Bij afwijkingen die binnen deze regel vallen hoeft dan geen uitgebreide omgevingsvergunningprocedure te worden doorlopen.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Dit is toegestaan onder de voorwaarde dat dit bouwwerk of gebruik al aanwezig was op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of wanneer het gebouwd kan worden door middel van een omgevingsvergunning. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Artikel 13 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. In dit geval De Havenmeester. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald. Dit betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.
Voor de ontwikkeling van het project is door de gemeente op 10 oktober met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. De initiatiefnemer beschikt over voldoende financiële middelen om het plan uit te voeren en te realiseren.
Financiële uitvoerbaarheid
De economische haalbaarheid is gewaarborgd doordat de ontwikkelaar de bouwkosten zowel bij uitvoerende partijen als met een bouwkostenadviseur heeft getoetst en de opbrengsten op basis van een uitgebreide marktanalyse met lokaal bekende makelaars is onderbouwd. Daarnaast lopen gesprekken met een aantal grote institutionele beleggers over afname van het project.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties zijn toegevoegd in bijlage 17. In deze paragraaf zijn de vooroverlegreacties samengevat en van beantwoording voorzien.
Wettelijke overlegpartner | Reactie kort samengevat | Beantwoording | |
Veiligheidsregio Haaglanden Algemeen | Alle locaties Het plangebied ligt in de nabijheid van - een vuurwerkopslag (Rijswijkse Vuurwerkhal) - Transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4, A13 en knooppunt Ypenburg 1. Ontwikkeling 'UrbanParks' valt binnen de veiligheidscontour van de vuurwerkhal en is daarom onder de huidige vergunning van de hal niet toegestaan. Volgens artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit kan het bevoegd gezag een kleinere contour vaststellen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. AVIV heeft een notitie opgesteld waarin wordt geconcludeerd dat het bevoegd gezag een kleinere contour zou kunnen vaststellen. Daarnaast is gesteld dat het uiteindelijk aan het bevoegd gezag is of de aanwezigheid van een vuurwerkopslag met het oog op de gehele gebiedsontwikkeling in het Havenkwartier verstandig en wenselijk is. De VRH adviseert, met het oog op de gehele gebiedsontwikkeling van het Havenkwartier en de verdichting die als gevolg hiervan zal plaatsvinden, de vuurwerkopslag aan de Koopmansstraat 5A voor de ingebruikname van de panden 'UrbanParks' en 'Havenmeester' weg te nemen. 2. In de plannen worden verschillende functies gemengd. Hier zijn veiligheidsrisico's aan verbonden. Hierbij gaat het met name om de combinatie van (milieubelastende) bedrijven, woningen, maatschappelijke voorzieningen en vitale infrastructuur in het gebied. De Veiligheidsregio adviseert om dit in ogenschouw te nemen. 3. Aan de energietransitie zitten risico's verbonden (– nieuwe vormen van energiewinning, -opslag en -transport). Geadviseerd wordt om de VRH te betrekken bij nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen binnen het Havenkwartier, maar ook daarbuiten. 4. Er zijn contactpersonen/gegevens doorgegeven om specifieke veiligheidsaspecten af te stemmen. | 1. In het kader van het bestemmingsplan Urban Parks is de aanvraag voor de verkleining van de veiligheidscontour ingediend. Het plangebied van de Havenmeester ligt niet in de veiligheidscontour van de vuurwerkhal. 2. De gemeente maakt graag gebruik van het aanbod van de Veiligheidsregio om samen op te trekken bij de inrichting van de fysieke leefomgeving en bij nieuwe initiatieven. 3. Bij ontwikkelingen in en buiten het Havenkwartier betrekt de gemeente de Veiligheidsregio om na te denken over een veilige energietransitie. 4. Bedankt voor de contactgegevens. Specifieke uitwerkingen voor de planvorming kunnen in het kader van de Omgevingsaanvraag afgestemd worden met de betreffende medewerkers. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan | |
Provincie Zuid-Holland E-formulier | Geen reactie. Voldoet aan provinciaal beleid. Gebaseerd op ingevuld E-formulier. | Geen op- of aanmerkingen Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan | |
Provincie Zuid-Holland | Algemeen 1. Een aantal begrippen zijn niet goed gedefinieerd of afgebakend: - Detailhandel - Ondergeschikte detailhandel Detailhandel is niet toegestaan. De provincie adviseert te kijken naar PZH beleid (6.13 lid 3 C). Een gemakswinkel tot 200m2 zou mogelijk wel kunnen. 2. Er dient een compensatieplan voor het verdwijnen van de bedrijfsbestemmingen te worden opgesteld voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd kan worden. Bestemmingsplan Havenmeester 3. Burgemeester Elsenlaan 325 heeft nu een kantoorbestemming en wordt omgezet naar wonen. Dit is geen onderdeel van het woonwerkakkoord. De parkeerplaatsen aan de Steenplaetsstraat 6 wel. Hier wordt een gebied planologisch getransformeerd van bedrijven cat 3.2 naar “verkeer” (parkeerplaats). Het bestemmingsplan gaat hier niet op in. In het Woon-werk Akkoord hebben we afgesproken dat alleen feitelijk gebruik gecompenseerd hoeft te worden als er een compensatieplan ligt. Dit compensatieplan ligt er echter nog niet. | 1. Er is een definitie opgenomen voor ondergeschikte detailhandel als begrip 1.39 in hoofdstuk 1 van de regels. Binnen het plangebied is geen detailhandel toegestaan. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan het provinciaal beleid. 2. Er is afgesproken met de provincie (EZ) dat de bestemmingsplannen Harbourpark, Burgemeester Elsenlaan 325 (De Havenmeester) en Burgemeester Elsenlaan 329 (UrbanParks) ter inzage gelegd mogen worden voordat een compensatieplan is vastgesteld. 3. Steenplaetsstraat 6 is een stallingsgarage, die omgezet wordt naar parkeerplaatsen voor woningen. De functie is in de huidige situatie al parkeren. Het feitelijk gebruik blijft parkeren en hoeft niet gecompenseerd te worden. Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan: Het begrip ondergeschikte detailhandel is opgenomen in artikel 1.39. In de toelichting in paragraaf 3.2.2. is de tekst met betrekking tot de compensatieregeling verduidelijkt. | |
GGD | Algemeen 1. Het Havenkwartier ontwikkelt zich met veel verharde oppervlakten. De transformatie naar woonwerkgebied, met name de bestemming wonen, maakt een sterk groenprogramma noodzakelijk. De GGD mist groen in de openbare ruimte, bomen met schaduw, groene ontmoetingsplaatsen, een park of groen vlak, groen dat openbaar toegankelijk is. Voeg waar mogelijk groene daken toe, deze bieden tot 30% hemelwaterberging en verkoeling. Ook drijvend groen is in het Havenkwartier mogelijk, en geeft bovendien boven het wateroppervlak een akoestische verbetering. De GGD adviseert om groene daken en drijvend groen toe te voegen. Daarnaast adviseert de GGD om een buitenruimte te creëren met een diversiteit aan schaduw en zon. 2. Havenkwartier krijgt een straatbeeld met weinig auto's, een lage parkeernorm en veel ruimte voor de fiets, voetgangers en OV. Geadviseerd wordt om naast het centraal parkeren van zowel de auto als de fiets ook in de directe omgeving van en in de woonblokken voldoende capaciteit te realiseren voor het stallen en (kort) parkeren van fietsen, scootmobiels en elektrisch laden. 3. Door de opstelling van de gebouwen neemt de kans op windhinder toe. Rond de bouwblokken en ook in de binnenplaats van Harbourpark wordt windhinderklasse B of windgevaar klasse D verwacht. Geadviseerd wordt om de plek, vorm of hoogte van de gebouwen te heroverwegen om extra maatregelen (zoals windschermen) te voorkomen. Wij verwachten dat de balkons geen meerwaarde hebben in geluid- en windhinder zones. We achten het waarschijnlijk dat bij een integrale analyse de kans op windgevaar groter blijkt dan nu berekend (statistisch windhinder onderzoek) 4. GGD geeft aan dat haar kennis over de relatie tussen gezondheid en de leefomgeving van toegevoegde waarde is voor de uiteindelijke vaststelling van deze bestemmingsplannen. Graag worden ze actief betrokken bij de verdere uitwerking hiervan. Geluid Bestemmingsplan De Havenmeester Voor het Havenmeester plangebied is vanwege de Rijkswegen sprake van een overschrijding van de standaardwaarde (50 dB) en tevens sprake van een 2 dB overschrijding van de grenswaarde (60 dB) ter plaatse van de zuidoostgevel van het plan. Daarnaast geldt dat vanwege de Burgemeester Elsenlaan (incl. tram) en Koopmansstraat er sprake is van een overschrijding van de standaardwaarde (53 dB) van maximaal respectievelijk 13 dB en 10 dB, maar niet van de grenswaarde (70 dB). Zelfs met aanvullende maatregelen (dove gevels) zal op deze locatie geen sprake zijn van een gezond of akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het vooruitlopen op de toepassing van de Omgevingswet (met een grenswaarde van 70dB) vinden we niet gepast. We raden aan een geheel nieuw modern eigentijds en veel groener gebouw te ontwerpen. Een gebouw met een gezond leefklimaat met minimaal één stille aangename zijde met te openen ramen per woning. | 1. In het ontwikkelkader van het Havenkwartier is ook de visie op de openbare ruimte toegelicht. In de Leefbaarheidsrapportage die is toegevoegd is onder andere verantwoord hoeveel openbare ruimte, groen, bomen worden toegevoegd bij realisatie van het Havenkwartier. Hierin staat dat de oppervlakte van water en groen toeneemt. In paragraaf 2.2 is informatie over de leefbaarheidseffectrapportage toegevoegd. Daarnaast is er veel openbaar groen in de omgeving: de bergraafplaats, Elsenburgerbos, Vlietzone. In paragraaf 2.2 hebben we een kaart van de groengebieden ten opzichte van de planlocatie toegevoegd. 2.Het advies van de GGD ten aanzien van parkeren wordt meegenomen in de uitwerking van de plannen. In de bestemmingen (Gemengd in dit bestemmingsplan) van de bestemmingsplannen is een voorwaardelijke verplichting voor (fiets)parkeren. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen wordt opnieuw getoetst aan het gemeentelijk (fiets)parkeerbeleid. Er wordt hiermee in voldoende (fiets)parkeergelegenheid voorzien.) 3. Per bestemmingsplan is een windhinder onderzoek uitgevoerd. Met de eventueel te nemen maatregelen wordt een comfortabel windklimaat gerealiseerd. 4. We betrekken de GGD bij de verdere uitwerking van de plannen. Geluid Voor alle plannen geldt dat hoewel er sprake is van een forse gevelbelasting vanwege geluid, dit aanvaardbaar wordt geacht gelet op de wens om het bedrijventerrein te transformeren naar een gemengd gebied waarmee kan worden bijgedragen aan de woningbouwopgave. Er zal sprake zijn van een stedelijk woonklimaat. In alle plannen worden voorzieningen getroffen om het woon- en leefklimaat te verbeteren. 5. Het bouwplan kan onder de Omgevingswet gerealiseerd worden met een beter woon- en leefklimaat. Op het moment dat de omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen wordt ingediend, zal naar verwachting de Omgevingswet gelden. De omgevingswet vormt na inwerkingtreding het toetsingskader. Als de Omgevingswet op 1 januari 2024 niet inwerking is getreden moeten de woningen voldoen aan de Wet geluidhinder. Het bestemmingsplan verwijst naar de geldende wetgeving op moment van de aanvraag omgevingsvergunning. Het ontwerp van het gebouw is zorgvuldig tot stand gekomen met de beeldkwaliteitseisen uit het ruimtelijk kader voor het Havenkwartier. | |
Rijkswaterstaat | De locaties van alle drie de plannen liggen op ruime afstand van de rijksweg A4. Wel is sprake van overschrijdingen van de standaardwaarde (50dB) en grenswaarden (60 dB). Hier wordt rekening mee gehouden door bepaalde gevels als een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen uit te voeren. Rijkswaterstaat concludeert dat de rijksweg geen belemmering vormt voor de plannen en de plannen geen nadelig effect hebben op de snelweg ten aanzien van geluid, luchtkwaliteit en verkeer. | Geen op- of aanmerkingen Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. | |
Hoogheemraadschap van Delfland | Grondwater 1. In het plan is er sprake van een gemiddelde drooglegging van 0,83 m. Om de kans op grondwateroverlast te verkleinen, adviseert het Hoogheemraadschap met een drooglegging van 1,2 m, met een minimum van 1 m rekening te houden. Verzocht wordt dit in de toelichting op te nemen en te onderbouwen, dat de drooglegging voldoende is. Waterkwantiteit 2. Het Hoogheemraadschap verzoekt de huidige en toekomstige verharding inzichtelijk te maken. Daarnaast dient de watersleutel te worden ingevuld. 3. Er wordt verzocht de hoeveelheid en bergingscapaciteit van de infiltratiekratten inzichtelijk te maken. Dit ook in relatie tot de watersleutel en het Convenant Klimaatadaptief Bouwen 4. Verzocht wordt in de toelichting op te nemen, op welke manier invulling aan het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en de Verordening afvoer hemelwater van de gemeente gegeven wordt. Toelichting 5. In de toelichting is aangegeven dat Delfland verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Dit is onjuist verwoord. Graag de zin vervangen door “Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.”. Regels 6. In de bestemming Verkeer is de realisatie van water niet mogelijk. Het Hoogheemraadschap vraagt dit mogelijk te maken. | 1. In de toelichting wordt beschreven wat de drooglegging is. De toekomstige bebouwing zal een vloerpeil hebben wat minimaal ca. 0.3 meter hoger ligt dan de as van de Koopmansstraat (0.45+ NAP). Dit geeft een peil van 0.65+ NAP en daarmee een drooglegging van ca 1.3 meter. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de, door Delfland, geadviseerde droogleggingseis. 2. De watersleutel wordt ingevuld en aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uit de watersleutel blijkt dat in het plangebied minimaal 15,1 m3 aan tijdelijke berging van het regenwater moet worden gerealiseerd. 3. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat de hoeveelheid en de bergingscapaciteit van de infiltratiekratten is. Indien de krattenconstructie toegepast wordt is er minimaal een bergingsoppervlak benodigd van 215 m2. 4. In de toelichting wordt aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en de Verordening afvoer hemelwater van de gemeente. . Dit zorgt ervoor dat hier voor 86,25 m3 aan waterberging gerealiseerd moet worden. Deze berging kan binnen het plan gerealiseerd worden op privaat en openbaar terrein. Hiervoor zijn diverse oplossingen, zoals Aquaflow of een krattenconstructie. 5. De zin is aangepast in de toelichting paragraaf 4.13. 6. Dit wordt toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van Verkeer. | |
Gasunie | De plannen zijn gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens van onze aardgastranstransportleiding(en). Gasunie heeft derhalve geen opmerkingen. | Geen op- of aanmerkingen | |
Dunea | In de gebieden liggen geen transportleidingen van Dunea. Dunea heeft derhalve geen op- of aanmerkingen op deze plannen. | Geen op- of aanmerkingen. | |
Omgevingsdienst Haaglanden | Geluid Het akoestisch onderzoek van 25 november 2021 is technisch akkoord bevonden. Ten behoeve van het onderdeel Bedrijven en milieuzonering is door Peutz het akoestisch rapport “Woningbouw Havenkwartier Rijswijk” 1e concept d.d. 28 juli 2022 met kenmerk O 16754-5-RA opgesteld voor de gebiedstransformatie. Dit rapport is nog niet definitief en is door ODH op 15 september beoordeeld en niet akkoord bevonden. Overleg hierover heeft inmiddels plaatsgevonden. Externe veiligheid Aan de paragraaf externe veiligheid dient ook de ligging van de A13 te worden opgenomen. Daarnaast wordt verzocht om het routeringsbesluit van de nabij gelegen transportroute te wijzigen. In verband met de ligging in de nabijheid van de transportroutes van gevaarlijke stoffen, dient mechanische ventilatie van de woningen en andere functies in het complex afschakelbaar te maken. Hiervoor dient een planregel te worden opgenomen. Bodem ODH doet een tekstvoorstel voor aanpassing van de paragraaf bodemkwaliteit. | Geluid Het genoemde akoestisch onderzoek Bedrijven en milieuzonering met kenmerk O 16754-5-RA is aangepast en hierover heeft overleg plaatsgevonden met ODH. Externe veiligheid De tekst over de ligging nabij de A13 is toegevoegd. Voor of bij vaststelling van het bestemmingsplan wordt het routeringsbesluit van de transportroute gewijzigd. In artikel 3.10.3 van de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat het gebouw moet worden voorzien van mechanisch afsluitbare ventilatie. Bodem Het tekstvoorstel is met aanvullingen vanuit de gemeente overgenomen in het bestemmingsplan in paragraaf 4.8. Deze reactie heeft geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan: Akoestisch onderzoek (bijlage 6) is aangepast. Artikel 3.10.3 is toegevoegd. Het tekstvoorstel met aanvullingen is overgenomen in paragraaf 4.8. |
6.2.2 Participatie
De voorgenomen ontwikkeling is een uitgewerkt deelplan van het ontwikkelkader Havenkwartier. Deze is na een zorgvuldig doorlopen participatietraject vastgesteld op 3 maart 2021. Vervolgens is het participatie per deelplan opgepakt en wordt eveneens informatieavonden gehouden om belanghebbenden te informeren over de voortgang van de gehele gebiedsontwikkeling. Ten behoeve voor dit bestemmingsplan is er op 16 mei 2022 een informatieavond gehouden. Deze avond is gezamenlijk met de gemeente en initiatiefnemer van de Burgemeester Elsenlaan 329 (Urban Parks) gehouden om een integraal beeld te kunnen presenteren. 40 belanghebbenden waren aanwezig om gebruik te maken van de mogelijkheid om te raadplegen. Tijdens de avond hebben zij de mogelijkheid gehad om vragen, ideeën of aandachtspunten in te brengen. Vervolgens was er een loket opengesteld om indien gewenst anoniem inbreng te leveren. Tevens is er de mogelijkheid geboden tot 1-op-1 gesprekken met de initiatiefnemer.
Vijf thema's kwamen naar voren: algemeen, verkeer en parkeren, doelgroepen, commerciële ruimten en bezonning en wind. De inbreng is door beiden initiatiefnemers en gemeente beantwoord via het loket (per mail). De conclusie is dat de belanghebbenden geen bezwaren hebben maar vooral aandachtspunten voor de verdere uitwerking van het beoogde deelplan en de gehele gebiedsontwikkeling. In bijlage 16 is het participatieverslag toegevoegd.
Ontwikkelkader algemeen
Er is een vraag gesteld over de verdeling van het aantal woningen in het Havenkwartier. Dit komt namelijk neer op het heel hoog bouwen op een aantal plekken en juist heel laag op andere plekken. Er is geantwoord dat dit aansluit bij de visie dat aan de randen van het gebied hoger wordt gebouwd en in het midden juist lager.
Groen
Gevraagd werd of er binnentuinen of hofjes worden gerealiseerd. Hierop is geantwoord dat er een visie op biodiversiteit is. Door een ecoloog is een plan bedacht welke biotopen en doelsoorten realistisch zijn in het gebied.
Parkeren
Voor een aantal gebouwen lijken er nu al onvoldoende parkeerplaatsen te zijn en moet er een aparte parkeergelegenheid komen. Gevraagd wordt of dit niet te druk wordt met auto's op 1 plek.
Geantwoord is dat voor de totale ontwikkeling van fase 1 en 0 is gekeken hoe dit opgelost kan worden op een manier dat dit het minste druk geeft op het gebied. Elk project heeft vanwege de ligging in het plan te maken met andere verkeersstromen en verkeersdruk. Daarnaast is het ook zo dat er een hub wordt ontwikkeld, dat voor een aantal ontwikkelingen het parkeren voor een deel oplost. Dat zorgt ook voor minder verkeersdruk. Wat ook van belang is zijn de doelgroepen die voorzien zijn in de verschillende ontwikkelingen. Bij starters/jongeren is het percentage autobezit lager. Deelmobiliteit is in opkomst met auto's, maar zeker ook met scooters. Daar wordt ook op ingezet. Kortom, naast de parkeeroplossingen binnen de afzonderlijke projecten wordt ingezet op een parkeerhub en deelmobiliteit. Dit alles zorgt ervoor dat het parkeren binnen de daarvoor gestelde normen valt.
Verkeer
Gevraagd werd of de doorsteken op de Burgemeester Elsenlaan ook voor autoverkeer zijn. Geantwoord is dat deze doorgangen uitsluitend voor voetgangers en fietsers zijn.
Er zijn zorgen geuit over de bereikbaarheid en veiligheid van het gebied. Hierop is aangegeven dat in de uitwerking van de plannen een veiligheidsplan en bouwplaats-inrichting wordt gemaakt.
Ook zijn zorgen geuit over het verkeer op onder andere de Burgemeester Elsenlaan en de Klipperstraat. Hierop is geantwoord dat er inderdaad meer auto's bij komen en dat dit is berekend. De gemeente neemt hier maatregelen voor. Zo worden onder andere betere verkeerslichten aangelegd en wordt gekeken hoe doorgaand verkeer door de straten van het Havenkwartier (Havenstraat, Klipperstraat, Galjoenstraat) kunnen worden voorkomen.
De uitkomsten van het overleg zijn meegenomen in de uitwerking van het plan.
6.2.3 Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan ligt van <datum> tot <datum> ter inzage (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Bijlage 1 Parkeernormen Havenkwartier
Bijlage 1 Parkeernormen Havenkwartier
Bijlage 2 Addendum Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Addendum beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Upgrading Steenplaetsstraat 6
Bijlage 3 Upgrading Steenplaetsstraat 6
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 2 Onderzoek Luchtkwaliteit Havenkwartier
Bijlage 2 Onderzoek luchtkwaliteit Havenkwartier
Bijlage 3 Aanvullende Effecten Verkeersnotitie
Bijlage 3 Aanvullende effecten verkeersnotitie
Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Onderzoek Milieubelasting
Bijlage 6 Onderzoek milieubelasting
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 8 Nader Bodemonderzoek En Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 8 Nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek
Bijlage 9 Quickscan Ecologie
Bijlage 10 Memo Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 10 Memo stikstofberekening gebruiksfase
Bijlage 11 Memo Stikstofberekening Aanlegfase
Bijlage 11 Memo stikstofberekening aanlegfase
Bijlage 12 Wateropgave
Bijlage 13 Rapport Natuurinclusief Bouwen
Bijlage 13 Rapport natuurinclusief bouwen
Bijlage 14 Onderzoek Bezonning
Bijlage 14 Onderzoek bezonning
Bijlage 15 Windhinderonderzoek
Bijlage 15 Windhinderonderzoek
Bijlage 16 Participatieverslag
Bijlage 16 Participatieverslag