Standplaats Molenhof Rijswijk
Bestemmingsplan - Gemeente Rijswijk
Vastgesteld op 10-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Standplaats Molenhof Rijswijk van de gemeente Rijswijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0603.bpstandplmolenhof-VA01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woonwagen wordt uitgeoefend, waarbij de woonwagen in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;
1.7 achterste bouwperceelgrens
de bouwperceelgrens recht tegenover de voorste bouwperceelgrens;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfsactiviteiten
bedrijfsmatige activiteiten gericht op de productie, distributie, verwerking en opslag van goederen;
1.10 bestaand gebruik
gebruik op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
1.11 bestaande bebouwing
bebouwing die bestond of in uitvoering was op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan dan wel gebouwd is of kan worden krachtens een verleende of nog te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.22 erf
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 geluidwerende voorziening
geluidsreducerende constructie of bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerken of constructies;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming en architectonische vormgeving als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.26 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, uitgezonderd seksinrichtingen en prostitutie;
1.27 kantoorruimte
een ruimte, die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.28 kunstobject
een voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.29 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.30 overkapping
elk overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.31 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.32 praktijkruimte
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen;
1.33 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 standplaats
een bouwperceel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.35 tuin
gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;
1.36 uitbouw
een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.37 verblijfsgebied
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;
1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.39 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; roerende zaken die kennelijk niet zijn bedoeld voor permanente bewoning (zoals toercaravans) zijn hier niet onder begrepen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een bouwperceel- of bestemmingsgrens wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bebouwde oppervlakte
de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein is de som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de lengte, breedte of diepte
de lengte, breedte of diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Woonwagenstandplaats
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- standplaats voor een woonwagen;
met daaraan ondergeschikt:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- tuinen en erven;
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
- de woonwagen (het hoofdgebouw) dient binnen het bouwvlak te worden geplaatst, waarbij maximaal één woonwagen is toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van de woonwagen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- de richting van de nok dient gelijk te zijn aan de richting van de lange zijde van het bouwvlak;
- aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
- de afstand van aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- per bouwperceel mag de oppervlakte van woonwagen, aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 7 meter voor kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten;
- 6 meter voor geluidwerende voorzieningen;
- 2 meter voor erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
- 1 meter voor erfafscheidingen op de overige gronden;
- 2 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
- dakkapellen zijn slechts toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
- de breedte van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 40% van het dakvlak;
- de afstand tot de zijden van het dakvlak mag niet minder bedragen dan 0,5 meter;
- ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 sub g een omgevingsvergunning verlenen voor een woonwagen, aan- of uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen of overkappingen waarbij de bebouwde oppervlakte meer bedraagt dan 50% van het bouwperceel, mits:
- de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 60% van het bouwperceel;
- er geen onevenredige gevolgen zijn ten aanzien van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.5.1 toestaan dat hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
- de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- het vloeroppervlak voor de bedrijfsactiviteiten niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m²;
- voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;
- de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
- geen detailhandel mag plaats vinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten.
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011' of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van gebruik van bouwwerken en/of de gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
- parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
6.2 Verboden gebruik
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd:
- het gebruik van gronden als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van bouwwerken voor seksinrichtingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de regels in dit plan een omgevingsvergunning verlenen in geval van:
- het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met maximaal 10%;
- het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 20%;
mits er geen onevenredige gevolgen zijn ten aanzien van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen van dit plan te wijzigen door de onderlinge begrenzing tussen bestemmingen aan te passen voor geringe afwijkingen van een weg, groenstrook of terrein, indien bij de definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, met dien verstande dat de aanpassing van de bestemmingsgrens niet meer mag bedragen dan 10 meter.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels wordt de volgende procedure gevolgd:
- het voornemen tot het stellen van nadere eisen met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meer dagbladen of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de in sub a genoemde termijn schriftelijk bij burgemeester en wethouders zienswijzen kenbaar te maken;
- indien zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt het besluit tot het stellen van nadere eisen met redenen omkleed en aan betrokkenen schriftelijk medegedeeld.
Artikel 10 Overige Regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10 %.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Standplaats Molenhof Rijswijk.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het zuidoosten van de gemeente Rijswijk, in de wijk Vrijenban, bevindt zich het woonwagencentrum Molenhof. Eind 2015 werd een grootschalige renovatie van dit centrum afgerond, waarbij het aantal standplaatsen is uitgebreid van 15 naar 24. Op basis van rijksbeleid wordt deze bijzondere woonvorm (wonen op een woonwagencentrum) gefaciliteerd. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het realiseren van één extra standplaats voor een woonwagen. Door toevoeging van een extra standplaats wordt de initiatiefnemer in staat gesteld onderdeel te zijn van deze bijzondere woonvorm. Het betreffende perceel zal door de initiatiefnemer van de gemeente worden aangekocht. Hiertoe zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een koopovereenkomst worden gesloten en aan de raad worden voorgelegd.
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Molenhof', welke onherroepelijk verklaard is op 3 februari 2012. Ter plaatse van de beoogde nieuwe standplaats geldt de bestemming 'Groen'. Het realiseren van de extra standplaats is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de extra standplaats juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Molenhof in het zuidoostelijke deel van Rijswijk in de wijk Vrijenban. De planlocatie bevindt zich in het zuidelijke deel van het bestaande woonwagencentrum Molenhof. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Rijswijk, sectie G, percelen 4333 en 3614.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.

Globale ligging plangebied, rode cirkel (bron: Google Maps)

Globale begrenzing plangebied, rode omkadering (bron: Google Maps)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Molenhof', welke op 3 februari onherroepelijk is verklaard. De gronden van het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Groen'.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Uitsnede bestemmingsplan 'Molenhof', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, oevers en tijdelijke waterberging met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij zijn onder andere geluidwerende voorzieningen toegelaten, met een bouwhoogte van 6 meter. Op deze gronden is het realiseren van een extra standplaats voor een woonwagen niet mogelijk. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.'
De bestaande standplaatsen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. Er zijn bouwvlakken aangegeven met overwegend een maat van 7 bij 17 meter en een maximum goot- en bouwhoogte van resp. 3,5 en 6,5 meter. Tevens is een zone aangeduid waar bijgebouwen zijn toegelaten.
Verder is in het geldende bestemmingsplan een bouwvlak met de bestemming 'Maatschappelijk - Verenigingsleven' opgenomen, bedoeld voor een ontmoetings- en oefenruimte voor (muziek-)gezelschappen en verenigingen. Deze ruimte is niet gerealiseerd.
Tevens geldt voor de gronden van het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeernormering Rijswijk', vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk op 12 juni 2018. Dit bestemmingsplan geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijswijk en heeft alleen betrekking op het onderwerp parkeren. Via dit bestemmingsplan worden voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bouwen en/of gebruiken de geldende parkeernormen in heel Rijswijk van toepassing verklaard.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpwijzigingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De locatie van Molenhof werd voor het eerst bewoond door mensen in de middeleeuwen. Het was onderdeel van een moerasgebied dat werd ontgonnen en geschikt gemaakt voor het uitoefenen van veeteelt. In de negentiende eeuw kregen de bewoners van Rijswijk andere bestaansmiddelen onder invloed van de industrialisatie, maar de agrarische sector bleef de voornaamste economische activiteit. Rijswijk verloor het landelijke karakter in de twintigste eeuw. Wel is de locatie van Molenhof tot ruim na de Tweede Wereldoorlog agrarisch in gebruik gebleven. Met de aanleg van de rijksweg A13 en de Vrijenbanselaan veranderde de omgeving. Het woonwagencentrum Molenhof werd in de jaren tachtig aangelegd met dertien standplaatsen. Na het vaststellen het 'Bestemmingsplan Molenhof' in 2012 is de woonwagenlocatie Molenhof in 2015 volledig vernieuwd en is er ruimte gecreëerd voor in totaal 24 standplaatsen.
2.2 Huidige Situatie
Het woonwagencentrum Molenhof beschikt over 24 standplaatsen voor woonwagens. De woonwagens zijn aan weerszijden van een centraal liggende straat gesitueerd. Het gaat hierbij om 22 huurwagens en 2 koopwagens. De laatstgenoemde wagens zijn van een kapverdieping voorzien.

Bestaande koopwagens op het woonwagencentrum Molenhof (bron: initiatiefnemer)
Het woonwagencentrum wordt ontsloten vanaf de Zuiderweg die aansluit op de Vrijenbanselaan. Evenwijdig aan de Vrijenbanselaan bevindt zich een trambaan (tramlijn 19, tussen Station Delft en Leidschendam). Aan de andere zijde van het woonwagencentrum loopt tramlijn 1 tussen Delft Tanthof en Station Den Haag HS.
Rond het gehele terrein is een groenstrook met een watergang aanwezig. In de omgeving van het woonwagencentrum zijn zowel bedrijven als woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een vervoerderscentrum en ten zuiden het metaalverwerkingsbedrijf 'Van Puffelen Metaalrecycling'. De woningen liggen aan de oostzijde van de Vrijenbanselaan en ten westen van het plangebied.
Het plangebied is thans een grasveld, met twee bomen. Verder is hier een doodlopend pad aanwezig. Tevens loopt er een rioolpersleiding direct naast het plangebied.
De navolgende afbeeldingen tonen het plangebied en zijn omgeving in de huidige situatie.

Impressie huidige situatie woonwagencentrum Molenhof en omgeving (bron: Google Maps)

Plangebied rood omlijnd (bron: Akoestisch onderzoek wegverkeer LBP|Sight 21 september 2020)

Bestaande situatie plangebied (bron: initiatiefnemer)
2.3 Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer is voornemens in het zuidelijke deel van het woonwagencentrum Molenhof een extra standplaats mogelijk te maken. De beoogde standplaats, met een omvang van circa 250 m², wordt in het verlengde van de bestaande woonwagens geplaatst, aan de bestaande weg Molenhof. De beoogde woonwagen, een koopwagen, zal een afmeting van ca. 16 meter bij 8 meter hebben. Uitgegaan wordt van een laag met een kap, net als de andere koopwagens op het onderhavige woonwagencentrum. Wellicht wordt de woonwagen uitgevoerd met een afgeknot dak, maar de ruimte wordt gelaten om de woonwagen met een zadeldak uit te voeren, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 8,5 meter kan bedragen. Ruimtelijk is dat aanvaardbaar, aangezien het een beëindiging van een rij woonwagens betreft aan een groene ruimte. De stijl van de woonwagen zal voorts aansluiten op de al aanwezige koopwoonwagens op het woonwagencentrum. Er zal in voldoende parkeergelegenheid worden voorzien op het woonwagencentrum.
Tevens wordt voorzien in een 5 meter hoog geluidsscherm op de zuidoostelijke rand van het perceel (zie ook paragraaf 4.3). Gedacht wordt aan een uitvoering met een kokossysteem en een bekleding van klimop. Daarmee is sprake van een passende groene afscherming. Het scherm zal beheerd worden door de bewoners.
Bij het bepalen van het perceel is rekening gehouden met het tracé van een bestaande rioolpersleiding. Voor het realiseren van de standplaats voor de woonwagen worden twee bomen gekapt. Deze twee bomen worden elders op het woonwagencentrum gecompenseerd (zie onderstaande afbeelding). De exacte locatie van de te compenseren bomen wordt nog afgestemd met de gemeente.
Het bestaande doodlopende pad wordt in zijn geheel verwijderd. Het deel van dat pad buiten het plangebied wordt groen ingericht (gazon), passend binnen de geldende bestemming 'Groen'.

Nieuwe situatie woonwagencentrum Molenhof met rechtsonder de extra standplaats, met in rood de te verwijderen bomen, licht groen compensatiebomen (bron: initiatiefnemer)
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief draagt in zekere zin bij aan de derde prioriteit, maar voorts is de Nationale Omgevingsvisie niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie één extra standplaats voor een woonwagen. Dit wordt niet als een stedelijke ontwikkeling gezien.
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid
In 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en werd het woonwagenbeleid gedecentraliseerd. In mei 2017 heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht waarin hij stelde dat het Rijk en de gemeenten het recht van woonwagenbewoners om te leven volgens hun culturele identiteit onvoldoende erkennen en faciliteren.
Met het 'Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid' biedt kaders aan gemeenten, waarmee het lokale woonwagenbeleid binnen het mensenrechtelijke kader ontwikkeld kan worden. Het beleid biedt bouwstenen aan gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijke huisvestingsbeleid voor woonwagenbewoners.
- De gemeente stelt het beleid voor woonwagens en standplaatsen vast als onderdeel van het volkshuisvestingsbeleid;
- Het beleid dient voldoende rekening te houden met en ruimte te geven voor het woonwagenleven van woonwagenbewoners;
- Hiervoor is nodig dat de behoefte aan standplaatsen helder is;
- Corporaties voorzien in de huisvesting van woonwagenbewoners voor zover deze tot de doelgroep behoren;
- De afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) zolang er behoefte is aan standplaatsen;
- Een woningzoekende woonwagenbewoner die dit wenst, heeft binnen een redelijke termijn kans op een standplaats.
Planspecifiek
Het beleidskader is gericht aan gemeenten en biedt bouwstenen voor het gemeentelijk huisvestingbeleid. Met het beoogde initiatief wordt een extra standplaats voor een woonwagen mogelijk gemaakt op de locatie van het bestaande woonwagencentrum Molenhof in Rijswijk. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het aanbod binnen de gemeente. Gelet op het voorgaande is het initiatief in lijn met het 'Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid'.
3.2 Provinciaal Beleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 15 maart 2022.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 15 maart 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Navolgend worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen voor 'Steden en dorpen'. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Met de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande karakteristiek van het woonwagencentrum 'Molenhof' behouden en verder versterkt. De extra standplaats voor de woonwagen sluit aan op de karakteristiek van de bestaande standplaatsen voor de woonwagens. De beoogde ontwikkeling sluit hiermee aan op de 'laag van stedelijke occupatie'.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt niet binnen één van de gebiedsprofielen van Zuid-Holland. De gebiedsprofielen zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast waardoor de beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en in lijn is met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 15 maart 2022 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde ontwikkeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten voldoet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.35a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Ten zuidwesten het plangebied is een watergang aanwezig. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van 1/300 tot 1/3.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
Hitte
In het landelijk gebied speelt het thema hittestress meestal geen rol. Door de ligging in een groene omgeving kan gesteld worden dat dit voor het plangebied ook geldt.
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. In de huidige situatie is er al een watergang aanwezig nabij het plangebied. Daarnaast is er reeds voldoende groen aanwezig dat water vast kan houden.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021
De Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 is vastgesteld op 29 maart 2017. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. In woonvisie is in het eerste deel een analyse met feiten en cijfers over het wonen in Haaglanden opgenomen, waaruit blijkt voor welke woonopgaven de regio gesteld wordt. De gemeenten geven in de regionale woonvisie in het tweede deel vervolgens hun visie op het toekomstige wonen in de regio en hun belangrijkste uitgangspunten voor een goed woonbeleid in de periode tot 2025. Het derde deel bevat vijf concrete woonambities voor de regio en een agenda met acties en maatregelen.
Planspecifiek
De regio Haaglanden zetten zich gezamenlijk in om een adequaat standplaatsenbeleid voor woonwagenbewoners te voeren. Binnen de regio is er vanuit de woonwagenbewoners vraag naar extra standplaatsen. Er dient hier binnen de regio ruimte voor gevonden te worden.
Het toevoegen van een extra standplaats op het woonwagencentrum Molenhof past hiermee binnen de ambities van de gemeenten van de regio Haaglanden.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Stadsvisie Rijswijk 2030
In de stadvisie zijn de gemeentelijke ambities voor Rijswijk beschreven. Rijswijk staat de komende jaren voor uitdagingen als bevolkingsgroei, verouderde woningen uit de wederopbouw, groeiende verschillen in de bevolkingssamenstelling, veranderingen op de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven en de impact van klimaatverandering. De vraagstukken die in Rijswijk spelen kunnen ondergebracht worden binnen drie pijlers:
- betrokken inwoners pakken kansen: het sociaal domein en de samenleving in 2030;
- groene buitenplaats voor stedelijk wonen: ruimtelijke ordening in 2030;
- innovatieve katalysator van de regionale economie: bedrijvigheid en werkgelegenheid in 2030.
Planspecifiek
Voor het voorgenomen plan zijn met name de pijlers 'betrokken inwoners pakken kansen' en 'groene buitenplaats voor stedelijk wonen' van belang. De gemeente neemt initiatieven om het begrip tussen verschillende bevolkingsgroepen te vergroten. Met het opknappen van het woonwagencentrum Molenhof en de bijbehorende openbare ruimte heeft het woonwagencentrum weer een aantrekkelijke uitstraling gekregen. Met het toevoegen van een extra standplaats wordt de behoefte aan extra woningen binnen de gemeente ingevuld en blijven de karakteristiek en kwaliteit van het woonwagencentrum behouden.
3.4.2 Vertrouwd stedelijk wonen - Actualisatie Woonvisie 2015-2025
De woonvisie 'Vertrouwd Stedelijk Wonen in Rijswijk' is vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk op 24 november 2015. Op 11 mei 2021 is een geactualiseerde versie van de woonvisie door de gemeente Rijkswijk vastgesteld. Vijf jaar na dato van de oorspronkelijke vaststelling van de woonvisie zijn er flinke stappen gezet. De opgaven zijn nog altijd actueel, maar ondertussen is de wereld behoorlijk veranderd, niet in de laatste plaats als het gaat om de woningmarkt.
In de woonvisie zijn de uitgangspunten en ambities voor het wonen tot 2025 beschreven en vormt de basis voor de strategische afwegingen die de stad maakt op het gebied van wonen. Er wordt gestreefd naar kwalitatief goede woningen en onderscheidende woonmilieus voor huidige en toekomstige generaties.
Het wensbeeld voor Rijswijk is in 2015 uitgewerkt via vier pijlers, deze zijn in de geactualiseerde versie nog steeds geldig:
- De kwalitatieve en kwantitatieve groei van de woningvoorraad
- Betaalbaar wonen in Rijswijk
- Wonen in een duurzaam Rijswijk
- Wonen met zorg, aandacht voor kwetsbare doelgroepen
Op de voorgenoemde speerpunten gaat de gemeente zich sterk focussen om het wonen in Rijswijk aantrekkelijk te houden en te versterken.
Planspecifiek
Het voorliggende plan om één extra standplaats voor een woonwagen op het woonwagencentrum Molenhof mogelijk te maken heeft met name een raakvlak met de pijler 'De kwalitatieve en kwantitatieve groei van de woningvoorraad'. Vanuit de bewoners van het woonwagencentrum bestaat er een behoefte aan een extra standplaats. Met het mogelijk maken van de standplaats wordt er een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve woningvoorraad van de gemeente Rijswijk voor een specifieke doelgroep. Daarnaast wordt er een betaalbare woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Gesteld kan worden dat het voorliggende plan in lijn is met de woonvisie van de gemeente Rijswijk.
3.4.3 Groenbeleidsplan 2010-2020
Op 6 februari 2010 is het Groenbeleidsplan 2010-2020 van de gemeente Rijswijk vastgesteld. De groenstructuur van Rijswijk is de groene basis en daarmee het fundament van het groenbeleidsplan. De groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur. De sturende principes hierbij zijn duurzaamheid, verbinden en beleven. Deze structuren vormen samen de groene hoofdstructuur van Rijswijk.
Rijswijk heeft het imago van een groene woon- en werkstad. Dit imago wordt bepaald door twee grote (regionale) parkgebieden, bomenrijke lanen en de combinatie van wijk-/buurtgroen en binnentuinen. Deze gebieden vormen samen de hoofdgroenstructuur van de stad.
Planspecifiek
Het onderhavige gebied ligt in deelgebied Q van het Groenbeleidsplan 2010-2020 en is aangewezen als recreatiegroen. Deelgebied Q bestaat voornamelijk uit laagbouw met diverse bouwstijlen. Het deelgebied trekt veel gezinnen aan. Tevens is in het deelgebied het bedrijventerrein Zuiderweg aanwezig, waar ook het woonwagencentrum Molenhof gesitueerd is. Een sterk punt is de groene zone nabij het bedrijventerrein, wat voldoende ruimte biedt voor het ontwikkelen van pauzegroen voor bedrijven.
Het plangebied is op basis van het Groenbeleidsplan 2010-2020 onderdeel van structureel groen. In verband met onderhavig initiatief worden twee bomen binnen het plangebied gekapt; dit wordt gecompenseerd elders op het woonwagencentrum. Het onderhavig initiatief doet daarmee geen afbreuk aan de bomenstructuur binnen de gemeente. Voorts wordt een deel van het gazon in gebruik genomen voor de nieuwe woonwagenstandplaats. In combinatie hiermee komt het bestaande doodlopende pad te vervallen. De klinkerbestrating wordt in zijn geheel verwijderd en wordt vervangen door gazon. Daarmee blijft de hoeveelheid gazon ten minste gelijk en wordt geen afbreuk gedaan aan de waarden van het structureel groen, zoals bedoeld in het Groenbeleidsplan.
Derhalve zijn er geen belemmeringen vanuit het Groenbeleidsplan.
3.4.4 Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk
De Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 februari 2011. De nota is opgesteld om in de toekomst voldoende parkeergelegenheid te kunnen houden en duidelijkheid over de implementatie van de parkeernormen te kunnen krijgen.
De parkeernormen hebben als doel om het aantal parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen (of uitbreidingen) voor te schrijven. Hiermee wordt voorkomen dat door de aanleg van te weinig parkeerplaatsen een tekort en daarmee parkeeroverlast ontstaat. Tevens wordt de aanleg van een overschot aan parkeerplaatsen voorkomen met de parkeernormen.
De normen zijn alleen van toepassing op (nieuwe) ontwikkelingen waarvoor een bouwvergunning vereist is, zoals nieuwbouwprojecten, uitbreidingen van bestaande bebouwing en functiewijzigingen waarvoor tevens een bouwvergunning is vereist.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.10.2 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
In toelichting paragraaf 4.10.2 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
Wettelijk kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Onderhavig plan is mogelijk aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in D 11.2. Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Onderstaande punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:
- Er wordt planologisch slechts één woonwagenstandplaats toegevoegd.
- Het gaat om gebied waar reeds verscheidene stedelijke functies te vinden zijn.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, ecologie en stikstof in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich op de naastgelegen groenstrook van het woonwagenkamp De Molenhof te Rijswijk. Op of in de directe omgeving zijn geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten en ondergrondse opslagtanks gesitueerd geweest. Ook zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreinigingen in de directe omgeving bekend.
Het plangebied ligt in wijk Vrijenban en is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rijswijk blijkt dat het plangebied is gelegen in zone 'Wonen met tuin'. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Industrie en Achtergrondwaarde.
Binnen het plan gebied is recent het bodemonderzoek ‘Verkennend Milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Molenhof 19 te Rijswijk’ (opgesteld door VanderHelm Milieubeheer, met kenmerk RYMO20220698 van 27 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1) uitgevoerd. De onderzoekslocatie is voldoende onderzocht. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling. Voor de locatie is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit ten behoeve van de voorgenomen bestemmingswijziging.
4.3 Geluid
Wettelijk kader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De gemeente Rijswijk heeft geen eigen hogere waarden beleid Wet geluidhinder. Wel beschikt de gemeente, in het kader van de Europese Richtlijn Omgevingslawaai, over een Actieplan geluid 2018 -2022 (d.d. 6 juni 2019).
Planspecifiek
Wonen is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Er bevinden zich geen spoorlijnen in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen de onderzoekszone van de Vrijenbanselaan en de rijksweg A13.
Binnen de regio Haaglanden heeft de Omgevingsdienst Haaglanden een handleiding geschreven voor de wijze waarop een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd en welke beleidsregels de gemeente Den Haag en het Westland hanteert bij het verlenen van een hogere grenswaarde. Conform deze handleiding dient tramlawaai te worden berekend volgens de regels van het railverkeer en te worden getoetst aan de normen voor wegverkeer. Omdat tramlijn 19 hetzelfde traject volgt als de Vrijenbanselaan worden de geluidniveaus hiervan opgeteld voordat de toetsing van de geluidbelasting plaatsvindt. Tramlijn 1 volgt grotendeels een eigen traject en wordt zelfstandig beoordeeld.
Er is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd (LBP|Sight, 21 september 2020, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woonwagenstandplaats sprake is van een maximale geluidbelasting van 53 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) vanwege Rijksweg A13. Deze waarde treedt zowel op een beoordelingshoogte van 2 als van 5 meter boven lokaal maaiveld op. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Voor de A13 zijn al geluidbeperkende maatregelen (geluidreducerend wegdek en geluidschermen) getroffen. Verdergaande maatregelen voor deze uitbreidingslocatie zullen bezwaren van financiële aard ontmoeten.
Vanwege tram 1 is er een hoogste waarde van 39 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Deze waarde treedt op een beoordelingshoogte van 5 meter boven lokaal maaiveld op. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.
Vanwege de Vrijenbanselaan (inclusief tram 19) bedraagt de geluidbelasting 56 dB (incl. aftrek ex art. 110g Wgh) ter plaatse van de nieuwe woonwagenstandplaats. Deze waarde treedt op een beoordelingshoogte van 5 meter boven lokaal maaiveld op. Op een beoordelingshoogte van 2 meter boven lokaal maaiveld is dit 55 dB. Beide waarden overschrijden de maximale ontheffingswaarde.
Geluidscherm
Om de geluidbelasting als gevolg van de Vrijenbanselaan te reduceren is het noodzakelijk een geluidscherm op te richten. Gekozen is voor een geluidscherm langs de perceelgrens van de uitbreiding met een hoogte van 5 meter.
Op onderstaande afbeelding is de locatie van het geluidscherm weergegeven.

Locatie geluidscherm (bron: Akoestisch onderzoek wegverkeer, LBP|Sight, 21 september 2020)
De berekeningen tonen aan dat de berekende geluidbelasting als gevolg van de Rijksweg A13 op respectievelijk 2 en 5 meter waarneemhoogte ten hoogste 52 dB is, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting is 4 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Vanwege de Vrijenbanselaan is de berekende geluidbelasting op 2 en 5 meter waarneemhoogte maximaal 53 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting is 5 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Cumulatie
Bij de cumulatie van geluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening gaat het om geluidsbronnen die binnen de Wet geluidhinder worden beoordeeld (Rijksweg A 13 en de Vrijenbanselaan) en van omliggende bedrijven.
Ten aanzien van de bronnen binnen de Wet geluidhinder geldt dat de hoogste geluidbelasting als gevolg van de Rijksweg A13 en de Vrijenbanselaan op een andere zijde van de standplaats optreedt dan de maximale geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Van Puffelen (zie toelichting paragraaf 4.6). Daarbij komt ook dat de geluidbelasting van de omliggende bedrijven op de zijden van de standplaats inclusief Van Puffelen kleiner is dan 50 dB(A) en daarmee geen relevante bijdrage levert aan de gecumuleerde geluidbelasting. De gezamenlijke geluidbelasting als gevolg Rijksweg A 13 en de Vrijenbanselaan bedraagt maximaal 59 dB(A) en kan worden gekwalificeerd als redelijk tot matig. Deze kwalificatie wordt in een stedelijke omgeving acceptabel geacht.
Conclusie
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van het wegverkeer van 48 dB wordt overschreden, maar dat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB na het oprichten van een 5 meter hoog geluidscherm niet wordt overschreden. Voor deze hogere waarden van zowel Rijksweg A13 als de Vrijenbanselaan moet een ontheffing worden aangevraagd bij de gemeente Rijswijk van 52 dB en respectievelijk 53 dB. Inmiddels heeft de gemeente de ontheffing hogere waarden verleend (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
Het realiseren en in stand houden van het benodigde geluidscherm, om te voldoen aan de hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder, is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
Het aspect geluid vormt op deze wijze geen belemmering voor het beoogde initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één extra standplaats voor een woonwagen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 over 2020 nabij de planlocatie (rekenpunt ID: 113747) bedragen respectievelijk maximaal 17,0 µg/m³, 8,7 µg/m³ en 20,6 µg/m³. Daarmee wordt er voldaan aan de gestelde grenswaarden en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Er wordt echter niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

Uitsnede risicokaart, plangebied is zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Buisleiding Gasunie
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. Op een afstand van ca. 320 m bevindt zich de aardgasleiding W-514-01. De aardgasleiding heeft geen 10-6 PR contour. Bij de buisleiding hoort een invloedsgebied van 140 m. Het plangebied bevindt zich op ruim voldoende afstand van de aardgasbuisleiding.
Rijksweg A13
De rijksweg A13 ligt op een afstand van ca. 515 m tot het plangebied. Ter hoogte van het plangebied heeft de A13 een 10-6 PR contour van 17 m. Het plangebied ligt buiten de toetsafstand van 200 m waarbij een kwantitatieve risicobeoordeling nodig is. Het plan ligt ook buiten het invloedsgebied van de A13 voor LPG transport (355m). Het plan ligt wel binnen het invloedsgebied van de A13 voor wat betreft het transport van toxisch gas (stofcategorie GT4) en toxische vloeistof (stofcategorie LT3). Dit invloedsgebied bedraagt meer dan 4 km. Derhalve wordt door de omgevingsdienst geadviseerd maatregelen te nemen met betrekking tot de risicocommunicatie en afschakelbare ventilatie. Onderstaand is op beide aspecten ingegaan.
Risicocommunicatie
Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met één of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Om de bewoners binnen het plangebied te informeren over de verschillende risicobronnen, risico’s en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten kan de gemeente voor dit plangebied mogelijk gebruik maken van hulpmiddelen die zijn ontwikkeld of beschikbaar zijn.
(Afschakelbare) ventilatie
Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd, heeft het afsluiten en/of afschakelen van deze afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen, binnen objecten ongeacht het incident dat plaats vindt (van een ‘gewone’ brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid).
Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld of afgesloten. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
TNO defensie en veiligheid
Aan de Lange Kleiweg in Rijswijk is een onderzoekscentrum van TNO Defensie en veiligheid gevestigd. Rond het onderzoekscentrum gelden veiligheidsafstanden voor defensieterreinen. Dicht op dergelijke terreinen zijn geen gebouwen, drukke wegen of recreatieterreinen toegestaan. De locatie van Molenhof ligt op grotere afstand dan de veiligheidsafstanden rond het onderzoekscentrum. De nieuwe standplaats voor de woonwagen ligt buiten het invloedsgebied van de risicobron.
DSM
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich aan de Alexander Fleminglaan te Delft het industriële complex van DSM Delft (biotechnologiebedrijf). Het bedrijf produceert o.a. antibiotica en aroma's voor de voedingsindustrie, waarbij diverse gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Er zijn reeds berekeningen uitgevoerd om het plaatsgebonden risico en groepsrisico in beeld te krijgen. Uit de berekeningen blijkt dat de planlocatie ruim buiten de 10-6 PR contour van de inrichting ligt. Ook ligt het woonwagencentrum buiten de 10-8 PR contour.
Bepalend voor de ligging van het invloedsgebied is een brand in een opslagloods, waarbij in geval van een brand toxische verbrandingsgassen ontstaan. Het invloedsgebied reikt tot 1.500 meter vanaf het terrein van DSM. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt dus een groot gebied rondom het complex van DSM in ogenschouw genomen. Uit de berekeningen blijkt dat door de ontwikkeling van Rijswijk-Zuid het groepsrisico toeneemt van 1,14 naar 1,18 maal de oriënterende waarde. Dit geeft aan dat de invloed van de uitbreiding van de woonwagenlocatie op de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar is. Binnen het invloedsgebied verblijven immers duizenden mensen. Het toevoegen van slechts één extra standplaats voor een woonwagen zorgt voor een minimale verhoging van de personendichtheid binnen het invloedsgebied.
Verantwoording groepsrisico
Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende ongeval bij DSM is lekkage van waterstofsulfide (H2S) bij de biogasinstallatie. Dit toxische en stinkende gas kan tot in de wijde omgeving overlast veroorzaken aan onder andere ogen en luchtwegen. Aangenomen wordt dat door snel en accuraat optreden van alle betrokkenen (o.a. personeel, brandweer, omwonenden) voor het plangebied van onderhavig initiatief geen dodelijke concentraties H2S worden bereikt. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico zien vooral toe op het uitschakelen van mechanische ventilatie, om de gevolgen van de verspreiding van toxische stoffen te beperken. Het plaatsen van een technische voorziening hiervoor is goed denkbaar. Ook een goed communicatietraject over wat te doen in geval van een ongeval, kan de kans op dodelijke slachtoffers beperken. Tijdens de herstructurering van het woonwagencentrum Molenhof is al aandacht besteed aan de mogelijkheden voor hulpverlening in geval van een ongeval. Destijds is een calamiteitenroute aangelegd en er is voldoende bluswater aanwezig.
Daarnaast wordt in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met een rioolpersleiding die zich direct naast het plangebied bevindt. De bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats' is geprojecteerd buiten de onderhoudszone van deze leiding. In het kader van externe veiligheid zijn er voor deze leiding geen afstandseisen geformuleerd.
Gezien het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Wettelijk kader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingplan maakt een gevoelige bestemming, namelijk een standplaats voor een woonwagen, mogelijk. Derhalve moet aangetoond worden dat de beoogde ontwikkeling de omliggende bedrijvigheid niet belemmert in haar bedrijfsvoering. Daarnaast dient de beoogde functie geen hinder te ondervinden van de omliggende bedrijven en overige functies. Gelet op het gevarieerde karakter, met een menging van wonen en bedrijven, kan hier gesproken worden van een 'gemengd gebied'.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich aan de Zuiderweg een bedrijventerrein met verschillende soorten bedrijven, waaronder een motorzaak, juwelier en een transportbedrijf. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich 'Van Puffelen Metaalrecycling'. Navolgend wordt ingegaan op de relevante bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied.
Bedrijven aan de Zuiderweg
Ten noorden van de planlocatie, aan de Zuiderweg, bevinden zich meerder bedrijven. In het geldende bestemmingsplan 'Vrijenban' beschikken de gronden over de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het geldende bestemmingsplan 'Vrijenban' laat op de locatie bedrijfsactiviteiten toe die toezien op de opslag, overslag en distributie van goederen via wegvervoer en bestaande andersoortige bedrijfsactiviteiten. Het gaat hierbij om bedrijvigheid in ten hoogste milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dat gaat gepaard met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De afstand van de bedrijfsbestemming tot aan de gevel van de beoogde woonwagenstandplaats bedraagt 65 meter. De bedrijvigheid levert daarmee geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Van Puffelen Metaalrecycling
Direct ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het metaalrecycling bedrijf 'Van Puffelen'. In het geldende bestemmingsplan 'Vrijenban' beschikt het bedrijf over een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vuiloverslagstation'. Het metaalverwerkingsbedrijf Van Puffelen kan geschaard worden onder de omschrijving ‘overige groothandel in afval en schroot met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m²’ uit de VNG-publicatie. Het metaalverwerkingsbedrijf Van Puffelen kan geschaard worden onder de omschrijving ‘overige groothandel in afval en schroot met een bedrijfsoppervlakte groter dan 1.000 m²’ uit de VNG-publicatie. Deze bedrijfsactiviteit is ingedeeld in categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. Geluid is de bepalende factor. Vanwege de nabije ligging van de bedrijfsterreinen en de (tram-)wegen is er sprake van een stedelijk leefmilieu. Bij beoordeling van de situatie volgens de VNG-publicatie zijn de richtafstanden tot een ‘gemengd gebied’ passender dan de richtafstanden tot een ‘rustige woonwijk’. De algemeen verhoogde milieubelasting in een stedelijk leefmilieu rechtvaardigt om kleinere richtafstanden toe te passen (met uitzondering van het aspect 'gevaar'). De richtafstanden worden daarom met één afstandsstap verlaagd. Voor het metaalverwerkingsbedrijf wordt de richtafstand voor geluid 50 meter, voor stof en gevaar 10 meter en voor geur 0 meter. Alleen voor het aspect geluid is de richtafstand groter dan de afstand van ongeveer 15 meter tussen de woonwagens en het metaalverwerkingsbedrijf. Het is mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze richtafstand.
Op de naastgelegen percelen staan in de huidige situatie al woonwagens welke zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze woonwagenstandplaatsen dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voor het beoordelen van de milieusituatie zijn de bestaande woonwagenstandplaatsen maatgevend. Om die reden kan, gegeven de beperkte geluidbelasting van Van Puffelen in combinatie met de voorschriften uit de vergunning van Van Puffelen, gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woonwagenstandplaats sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er kan in het voorliggende geval gemotiveerd afgeweken van de richtafstand met betrekking tot geluid omdat:
- Vanwege de nabije ligging van de bedrijfsterreinen en de (tram)wegen sprake is van een stedelijk leefmilieu.
- De vigerende milieuvergunning de afgelopen jaren ongewijzigd is en de bijbehorende geluidsonderzoeken daarbij nog steeds van toepassing zijn en gebruikt mogen worden voor een nieuwe beoordeling;
- De locatie van de nieuwe standplaats niet afwijkt van de andere standplaatsen
- De geluidbelasting op de naastgelegen standplaatsen voldoen aan de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening aangegeven streefwaarde van 50 dB(A). Ook de vergunning van Van Puffelen laat alhier een vergunde waarde toe van 50 dB(A) ;
Om deze redenen is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het toevoegen van een extra woonwagenstandplaats direct naast de bestaande woonwagenstandplaatsen voorziet daarmee niet in een nieuwe beperking voor Van Puffelen Metaalrecycling. Met de beoogde ontwikkeling wordt Van Puffelen Metaalrecycling niet onevenredig in haar bedrijfsbelangen geraakt.
Daarnaast is in het verleden (maart 2011) door LBP|Sight een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek zijn de bedrijven 'Van Puffelen Metaalrecycling' en 'A.C.G. Gordijn Transporten BV' onderzocht in het kader van de ontwikkeling van het woonwagencentrum. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsniveaus ter plaatse van de woonwagens ten hoogste 50 dB(A) zijn. De hoogst toelaatbaar geachte waarden van 53 dB(A) zoals deze in de vergunning van Van Puffelen Recycling zijn opgenomen worden niet overschreden. In de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening is een toelaatbaar geachte waarden van 50 dB(A) opgenomen voor een omgeving die te kwalificeren is als een woonwijk in een stad. Ook deze waarden worden met de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Daarnaast beschikt het bedrijf over een geluidscherm op de erfafscheiding aan de zijde van het woonwagencentrum.
Om deze redenen kan ter plaatse van de voorziene standplaats een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat er ter plaatse van de beoogde nieuwe standplaats sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bedrijven in de omgeving van de planlocatie worden niet belemmerd in uitvoering of uitbreidingsmogelijkheden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.7 Water
Wettelijk kader
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschap van Delfland
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het hoogheemraadschap heeft haar waterbeheerprogramma 2022 voor de periode 2022 - 2027 vastgesteld op 10 maart 2022. In het waterbeheerprogramma worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe is de zogenaamde 'Watersleutel' beschikbaar gesteld. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Het Hoogheemraadschap van Delfland maakt voor het berekenen van de eventueel benodigde watercompensatie gebruik van de Watersleutel. Met het invullen van de Watersleutel kan berekend worden of watercompensatie voor een ontwikkeling benodigd is. Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Het initiatief gaat gepaard met het verwijderen van een bestaand pad met een oppervlakte van 247 m². Als onverhard is de rest van de nieuwe woonwagenstandplaats opgenomen (213 m²). Dat is nu immers een grasveld. In de toekomstige situatie wordt ervanuit gegaan dat de gehele nieuwe woonwagenstandplaats als verhard moet worden aangemerkt. Dit betreft een oppervlakte van 254 m² (dat is het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Als onverhard is het restant van het op te heffen pad opgenomen (206 m²). Volgens de 'Watersleutel' (ingevuld d.d. 13 augustus 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4) betreft het hier een 'kruimelgeval' en is geen watercompensatie vereist.
Riolering en afkoppeling
Met de beoogde ontwikkeling wordt het hemelwater afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd. Het hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd op de nabijgelegen watergang. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Cultureel Erfgoed
4.8.1 Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de Cultuurhistorische waardenkaart Rijswijk en zoals te zien is op onderstaande afbeelding, blijkt dat er geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

Cultuurhistorische waardenkaart Rijswijk (plangebied rood omcirkeld)
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor onderhavig plan.
4.8.2 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken volgens de Archeologische waarden- en beleidskaart Rijswijk over een lage verwachting Neolithicum en Brons- en IJzertijd en een middelhoge verwachting Romeinse tijd, Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Voor beide verwachtingen geldt een vrijstelling voor activiteiten tot 100 m². Voor de middelhoge verwachting geldt tevens een vrijstelling voor werkzaamheden tot 50 cm beneden het maaiveld.
Onderhavig plan gaat niet gepaard met activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m² en er zullen graafwerkzaamheden dieper dan 50cm plaatsvinden. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor onderhavig plan.
4.9 Ecologie
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In samenspraak met Blom Ecologie is de ecologische situatie van het plangebied beoordeeld.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het beoogde initiatief is beperkt van omvang. Hiermee zullen de bestaande structuren en kwaliteiten nauwelijks veranderen. Op basis van voorgenoemde kan geconcludeerd worden dat de beoogde standplaats geen negatieve gevolgen heeft op (omliggende) beschermde gebieden.
Natura 2000-gebied
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling, met een uiterst beperkte invloed vanuit de gebruiks- en de bouwfase. Gelet op de ruime afstand tot Natura 2000-gebied (circa 9 km) kunnen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied derhalve op voorhand worden uitgesloten. Een nadere berekening van stikstofdepositie van onderhavig initiatief is dan ook niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Thans bestaat het plangebied uit een grasveld; deze wordt intensief gebruikt en gemaaid. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwacht voor beschermde diersoorten. Met de ontwikkeling worden twee aanwezige bomen binnen het plangebied verwijderd. Deze worden elders op het woonwagencentrum gecompenseerd. Er zijn in de te verwijderen bomen geen holtes e.d. aanwezig die een geschikte verblijfplaats kunnen vormen voor vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen of andere vogels met een jaarrond beschermd nest.
Het gazongedeelte binnen het plangebied heeft een mogelijke betekenis als foerageergebied voor vogels als merel, huismus en scholekster. Dit gazongedeelte komt te vervallen maar wordt gecompenseerd doordat het aangrenzende bestaande doodlopende pad geheel komt te vervallen. De klinkerbestrating daarvan wordt in zijn geheel verwijderd en wordt vervangen door gazon. Daarmee blijft de hoeveelheid gazon ten minste gelijk en wordt geen afbreuk gedaan aan de waarden van het groen.
Conclusie
Gesteld kan worden dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht wordt nageleefd.
Het aspect ecologie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Huidige situatie plangebied, met links het te verwijderen doodlopende pad (bron: initiatiefnemer)
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Verkeer
Wettelijk kader
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Met de functiewijziging wordt één standplaats voor een woonwagen mogelijk gemaakt. Deze extra standplaats brengt een verkeersgeneratie met zich mee. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is uitgegaan van de categorie 'kleine eenpersoonswoning' met een stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' in de 'rest bebouwde kom'. Voor één woonwagen kan uitgegaan worden van 1,8 - 2,1 verkeersbewegingen per etmaal.
Het toevoegen van één extra woonwagenstandplaats zorgt voor een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen kan opgevangen worden met de huidige ontsluiting van het woonwagencentrum 'Molenhof'.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen vormt voor het beoogde initiatief.
4.10.2 Parkeren
Wettelijk kader
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Beleid gemeente
De Kadernota Parkeren Rijswijk 2015-2025 is op 29 september 2015 vastgesteld en verwoordt het huidige parkeerbeleid van de gemeente Rijswijk. Momenteel gebruikt de gemeente voor bouwplannen de CROW richtlijnen Publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren'. De gemeente hanteert hierbij de gemiddelde parkeernorm.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een woonwagenstandplaats gerealiseerd. Bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van een 'zeer sterk' stedelijk gebied in de 'Rest Bebouwde Kom'. Per vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen. Met de beoogde ontwikkeling wordt één woonwagenstandplaats gerealiseerd. Derhalve moeten er twee parkeerplaatsen gerealiseerd worden, waarvan 1,7 parkeerplaats voor bewoners en 0,3 voor bezoekers. In eerste instantie dient de parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd te worden. Zoals ook het geval is op de andere standplaatsen, wordt het parkeren echter niet op eigen terrein (binnen het plangebied) opgelost. Er wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien elders op het woonwagencentrum. Uit een parkeerdrukmeting volgt dat er ’s avonds een parkeerdruk is van 52 procent. Met het toevoegen van 2,0 parkeerplaatsen in het openbaar gebied blijft de parkeerdruk ruim onder de 85 procent.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Kabels En Leidingen
Wettelijk kader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte- en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Planspecifiek
In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Wel liggen er kabels en leidingen onder het plangebied die verlegd moeten worden om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit betreffen elektra-, data- en/of telecomkabels, een water- en een gasleiding en bijbehorende nutskasten. In de onderstaande tekening zijn 2 aparte tekeningen te zien, waarvan één met de te verwijderen- en de ander met de nieuw te leggen kabels- en leidingen.

Overzicht werkzaamheden kabels en leidingen (bron: gemeente Rijswijk, 21-01-2021)
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Voor wat betreft de bestemmingsbepalingen wordt aangesloten bij de planregels van het bestemmingsplan 'Molenhof' zoals vastgesteld door de raad van Rijswijk op 3 februari 2012.
5.5 Wijze Van Bestemmen
Artikel 1 begrippen
Het eerste artikel is een opsomming van een aantal begrippen. Er zijn omschrijvingen opgenomen van belangrijke begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
Aangegeven is hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 3 Wonen - Woonwagenstandplaats
De woonwagen moet gerealiseerd worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij maximaal één woonwagen is toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 en 8,5 meter. Tevens is bepaald dat de richting van de nok gelijk dient te zijn aan de richting van de lange zijde van het bouwvlak. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van (8 x 17=) 136 m².
Bijgebouwen op het achtererf zijn toegestaan tot twaalf meter van de achterste perceelsgrens. Deze gronden zijn op de verbeelding aangeduid met ‘bijgebouwen’. Maximaal 50% van een kavel mag worden bebouwd. Hiervan kan in specifieke gevallen worden afgeweken tot een maximum van 60%, als dit geen onevenredige gevolgen heeft voor onder meer het straat- en bebouwingsbeeld en de sociale veiligheid. De afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 1 meter te bedragen.
Op de voorzijde van de kavels (zonder de aanduiding ‘bijgebouwen’) mogen erfafscheidingen niet hoger zijn dan één meter. Op de overige gronden geldt een maximale hoogte van twee meter. De hoogte van palen en masten is beperkt tot zeven meter en van geluidwerende voorzieningen tot zes meter. Overige bouwwerken (geen gebouwen of overkappingen) mogen niet hoger zijn dan twee meter. Dakkapellen zijn toegestaan voor maximaal 40% van het dakvlak, waarbij minimaal een halve meter uit de zijden van het dakvlak moet worden aangehouden. Onderkeldering is niet toegestaan.
De hoofdfunctie van de gronden met deze bestemming betreft wonen. Er zijn echter ook mogelijkheden voor beroep of bedrijf aan huis. Dit is aan bepaalde regels verbonden, die het woon- en leefklimaat moeten waarborgen en de hoofdfunctie wonen niet aantasten of teniet doen.
Er is tevens een Voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee veiliggesteld wordt dat de benodigde geluidwerende voorziening, zoals genoemd in het 'Akoestisch onderzoek wegverkeer', gerealiseerd wordt en aangetoond is dat hiermee wordt voldaan aan de verleende hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder. Gedurende het gebruik van de woonwagen dient de geluidwerende voorziening in stand te worden gehouden.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Deze regel voorkomt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning gronden dubbel in beschouwing worden genomen, waardoor onbedoeld de bouwmogelijkheden zouden worden verruimd.
Artikel 5 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een regel dat ondergeschikte bouwdelen in principe buiten beschouwing kunnen blijven.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel staan enkele voorbeelden van grondgebruik, die elk geval strijdig zijn met de bestemming. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Om incidenteel gebouwen of bouwwerken toe te staan die net niet passen binnen de regels van dit plan, zijn algemene afwijkingsregels opgenomen.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Voor kleine aanpassingen aan de bestemmingsgrenzen is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 9 Algemene procedureregels
In de bestemmingsregels is voor burgemeester en wethouders de bevoegdheid opgenomen nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing. In dit artikel staan regels over de te volgen procedure bij toepassing van deze bevoegdheid.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat voor zover wordt verwezen naar andere wet- en regelgeving, dat dan deze wet- of regelgeving wordt bedoeld zoals deze van kracht op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Artikel 11 Overgangsrecht
Dit artikel is een standaardbepaling over het recht voor bestaande bouwwerken en gebruik, die niet overeenkomen met de regels van het plan. Gezien de sloop- en nieuwbouwplannen wordt in feite geregeld dat de bestaande woonwagens – voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan – tot het moment van sloop zijn toegelaten.
Artikel 12 Slotregel
Dit artikel bevat de citeertitel van het plan: Standplaats Molenhof Rijswijk.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De locatie van voorliggend plan is in eigendom van de gemeente. Hiervoor is een koopovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De gemeentelijke kosten worden door middel van leges en het sluiten van een overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee wordt ook het risico op planschade bij de initiatiefnemer neergelegd. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Communicatie
Er is afgezien van een formele inspraakprocedure conform de inspraakverordening, omdat de ruimtelijke impact van de woonwagenstandplaats minimaal is. De bewoners van het woonwagencentrum Molenhof zijn allen reeds lange tijd op de hoogte van het voorgenomen plan en ook recentelijk opnieuw geïnformeerd door initiatiefnemer. Op basis van verkregen informatie is de verwachting dat zij kunnen instemmen met de toevoeging van een extra woonwagen. Tevens is het naastgelegen bedrijf op de hoogte van het plan.
Voor de ontwikkeling is bij de aanmelding van het plan op dinsdag 11 april een inloopavond georganiseerd. Tijdens de inloopavond was één persoon aanwezig.
Vlak voor de ter inzage legging van het bestemmingsplan zijn alle belanghebbende geïnformeerd middels een brief. Omwonenden en belanghebbenden in de omgeving zijn vervolgens opnieuw geïnformeerd worden tijdens de ter inzage legging van het bestemmingsplan en zijn in gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
7.2 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de diverse vooroverlegpartners:
- Provincie Zuid-Holland;
- Hoogheemraadschap van Delfland;
- Veiligheidsregio Haaglanden;
- Gemeente Delft.
Van deze instanties heeft alleen de Veiligheidsregio inhoudelijk gereageerd. De Veiligheidsregio heeft een checklist VRH opgestuurd, dit is verwerkt in toelichting paragraaf 4.5. Van de overige instanties zijn berichten ontvangen dat zij geen op- of aanmerkingen hebben.
7.3 Zienswijzen
het ontwerpbestemmingsplan Standplaats Molenhof Rijswijk, tezamen met de daarbij behorende bijlagen, heeft ter inzage gelegen in de periode van vrijdag 31 maart 2023 tot en met donderdag 11 mei 2023. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan is één zienswijze ontvangen. De beantwoording hiervan is toegevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).