KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Van Toepassing Verklaring
Artikel 2 Aanvullende Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidige Situatie
2.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Luchtkwaliteit
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.7 Water
4.8 Natuur En Ecologie
4.9 Cultuurhistorie En Archeologie
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Duurzaamheid
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planopzet
5.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Voorbereidingsfase
7.2 Ontwerp- En Vaststellingsfase
Bijlage 1 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 2 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 3 Activiteitenplan
Bijlage 4 Beschikking
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 7 Beantwoording Zienswijze

Idenburglaan Rijswijk

Wijzigingsplan - Gemeente Rijswijk

Vastgesteld op 04-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Van Toepassing Verklaring

Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan "Te Werve", vastgesteld op 17 december 2013 door de gemeenteraad van Rijswijk, van toepassing, voor zover in de regels van dit wijzigingsplan niet anders is bepaald en met dien verstande dat in geval van discrepantie tussen de regels van het bestemmingsplan "Te Werve" en het wijzigingsplan, de regels van het wijzigingsplan van toepassing zijn.

Artikel 2 Aanvullende Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

2.1 plan

het bestemmingsplan "Te Werve" met identificatienummer NL.IMRO.0603.bptewerve-VA01 van de gemeente Rijswijk.

2.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels met identificatienummer NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01 van de gemeente Rijswijk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels van het bestemmingsplan 'Te Werve' zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De regels van het bestemmingsplan 'Te Werve' zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.

In dit hoofdstuk wordt aanvullend het volgende artikel opgenomen:

Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichting

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011', of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
  2. b. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  3. c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Onder artikel 18 algemene gebruiksregels wordt het volgende sublid (18.5) toegevoegd:

18.5 Parkeren

18.5.1 Verbod

Tot een gebruik dat strijdig is wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011', of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van het gebruik niet leidt tot significante parkeerbehoefte;

18.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 18.5.1, geldt niet voor bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Idenburglaan Rijswijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Idenburglaan is gelegen in de wijk Te Werve in de gemeente Rijswijk. Ten tijde van het opstellen van het vigerende bestemmingsplan 'Te Werve' (2012/2013) zijn reeds diverse studies en verkenningen uitgevoerd als onderdeel van het proces van de beoogde wijkverbetering. De locatie aan de Idenburglaan komt in aanmerking voor herstructureringsmaatregelen, zodat de kwaliteit en ambities voor de wijk op lange termijn kunnen worden gewaarborgd. Om dit mogelijk te maken is in het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de locatie aan de Idenburglaan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (hierna plangebied), zie ook paragraaf 1.3.

Op dit moment zijn ter plaatse van het plangebied 30 grondgebonden woningen en 4 bedrijfsruimten aanwezig. Het is wenselijk het plangebied op te waarderen door de huidige bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats 42 grondgebonden woningen te realiseren. De woningen worden bestemd voor de sociale huursector en worden verdeeld over zes bouwblokken. Ze zullen ieder beschikken over een eigen buitenruimte. Met een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden woningen met 2 lagen en een kap mogelijk gemaakt. Dit past bij de uitstraling van de omliggende bebouwing.

De openbare ruimte wordt ook heringericht en voorzien van het nodige groen, zodat een kwaliteitsverbetering optreedt ten opzichte van de huidige situatie en het gebied goed is ingepast in de omgeving.

In het vigerende bestemmingsplan is voor de beoogde ontwikkeling reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om maximaal 42 woningen te realiseren. Met voorliggend wijzigingsplan wordt hier invulling aan gegeven. Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding. Met voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de beoogde herontwikkeling inpasbaar is in de (groene) omgeving, de parkeerbehoefte wordt opgevangen en sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Idenburglaan in de wijk Te Werve. Deze wijk is centraal gelegen in Rijswijk. De gronden zijn momenteel reeds in gebruik ten behoeve van wonen. Op dit moment is sprake van zes bouwblokken met daartussen erftoegangswegen. Rondom het plangebied is eveneens sprake van woonpercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0001.png"

Figuur 1.2 - Ligging van het plangebied op de luchtfoto (bron: Google Earth).

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het perceel is het bestemmingsplan 'Te Werve', zoals vastgesteld op 17 december 2013. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1' en kent een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (figuur 1.1). Daarnaast is het plangebied voorzien van een 'Gebiedsaanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0002.png"

Figuur 1.1 - Ligging van het plangebied op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Te Werve'

Volgens de specifieke gebruiksregels behorend bij de bestemming 'Wonen - 1' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het bestaande aantal. Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen ten behoeve van de herstructurering van de locatie 'Idenburglaan'. Daarvoor zijn de volgende planregels van toepassing:

21.5 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen ten behoeve van de herstructurering van de locatie 'Idenburglaan', met in achtneming van de volgende voorwaarden:
a. de gronden mogen worden gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Groen' en/of 'Verkeer - 3';
b. in totaal mogen niet meer dan 30 woningen worden opgericht;
c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen méér woningen worden opgericht (tot een maximum
van 42) indien uit een door het college vastgesteld breder kader blijkt dat:
1. de bij dat aantal woningen behorende parkeerbehoefte in de aanpalende gebieden op een
adequate wijze wordt vormgegeven;
2. dit passend is in de beoogde (beoogde) groenstructuur binnen de wijk Te Werve.
d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
f. het bepaalde in lid 21.6 dient onverkort in acht te worden genomen.

21.6 Algemene randvoorwaarden bij wijzigenBurgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2. de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid;
4. het aantal parkeervoorzieningen;
5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en
waterelementen;
6. de bebouwingsmogelijkheden en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en
bouwwerken;
7. het milieu:
b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
1. luchtkwaliteit;
2. parkeerbehoefte;
3. geluid;
4. bodemkwaliteit;
5. watertoets;
6. archeologie;
7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
9. economische uitvoerbaar en kostenverhaal.

Om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van voornoemde wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt de ontwikkeling getoetst aan bovenstaande voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 gaat in op de aanleiding, de ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 2 wordt vervolgens nader ingegaan op het plangebied in de huidige en toekomstige situatie. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt wordt getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden, zoals opgenomen in het moederplan.
  • De toetsing van deze ontwikkeling aan het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is opgenomen in het 'beleidskader' in hoofdstuk 3.
  • Het onderzoek dat voor dit plan is uitgevoerd naar de omgevingsaspecten komt in hoofdstuk 4 aan de orde.
  • Hoofdstuk 5 betreft de juridische planbeschrijving.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.
  • Afsluitend wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen in de Wijk Te Werve. De historie van het plangebied gaat ver terug. Het landschap van Rijswijk en omgeving is namelijk ontstaan onder invloed van de zee en rivieren. Omstreeks 4100 voor Chr. lag de kustlijn in het zuidelijk deel van Rijswijk. Door de aanvoer van veel zand vond uitbouw van de kust plaats in westelijke richting ondanks de voortgaande zeespiegelstijging. De zee zette lagen klei en zand af (Laagpakket van Wormer).

Vanaf de 13e eeuw is de aanwezigheid van het dorp Rijswijk bekend. Vanaf het eind van de 15e eeuw weten we van het bestaan van landgoederen en buitenplaatsen op de strandwal. In de 16e eeuw waren verschillende van de genoemde kastelen of burchten veranderd tot buitenplaatsen en werden nog meer buitenplaatsen met bossen en parken aangelegd op de strandwal in de omgeving van Rijswijk. De groenzone tussen Rijswijk en Den Haag is een overblijfsel van deze Landgoederenzone. In 1630 kocht Frederik Hendrik het landgoed Ter Nieuburch, en liet er een groot paleis bouwen. Rond 1635 werd voor de uitbreiding van de tuinen, rondom het Huys ter Nieuburch, de tuin polderinwaarts vergroot. Aan het einde van de 19e eeuw ontstonden de eerste planmatige uitbreidingsplannen voor Rijswijk. De gegoede burgerij ontvluchtte Den Haag naar het groenere en ruimere Rijswijk. De eerste uitbreidingsplannen werden gebouwd direct grenzend aan het oude dorp. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond, onder bewind van burgemeester Bogaardt, een bouwexplosie. Deze ontwikkeling vond plaats in westelijke richting vanaf de bestaande kern, met de bedoeling om een barrière op te werpen tegen het oprukkende Den Haag en tevens om het groeiende inwonertal van Den Haag woningen te bieden. De architect van dit uitbreidingsplan, De Ranitz, stond sterk onder invloed van de CIAM-gedachte: scheiding van stedelijke functies, verbonden en gescheiden door brede ruime wegen met groenstroken. Dit heeft geresulteerd in de Generaal Spoorlaan, de Burgemeester Elsenlaan en de woongebieden daar omheen; onder andere de wijk Te Werve. In Te Werve zijn veel portieketageflats gebouwd met zadeldak waardoor het zadeldak, als traditioneel element in deze moderne vorm van woningbouw, een typerend kenmerk van Rijswijk is geworden. Voor de woningbouw in de jaren ’50 is een groot deel van het gebied opgehoogd met hoofdzakelijk zand (Stadsophogingsdek).

Bouwhistorie

In het plangebied is hoofdzakelijk wederopbouwarchitectuur uit de periode 1954 en 1959 terug te vinden. Dit is te herkennen aan het hiërarchisch stratenpatroon en de stempelstructuur van herhalende of gespiegelde bouwblokken. Ook de plaatsing van een winkelgebied en scholen op centrale gebieden rondom het plangebied, gekoppeld aan de groenstructuren en kerken langs belangrijke toegangswegen vallen onder deze herkenbare naoorlogse stadsuitbreiding. De wijk is voorzien van groene zones en openheid. Men zocht naar een modus om de menselijke maat een plaats te geven in de wijk, alsook de sociale cohesie te versterken door verschillende bevolkingsgroepen naast elkaar te laten wonen. Soms resulteerde dit ook in een soberheid en constante herhaling van identieke elementen. Hoewel dit door sommigen als storend wordt ervaren, is de stempelstructuur zeer bepalend voor de beleving en maatverhouding van de wijk. Tevens werd hoogbouw langs drukke wegen gerealiseerd, om zo de achtergelegen laagbouw te beschermen tegen geluidsoverlast.

2.2 Huidige Situatie

De woonwijk Te Werve ligt geografisch gezien in het centrum van Rijswijk, boven de A4, tussen de centra In de Bogaard en Oud Rijswijk. De wijk ligt ingeklemd tussen gebieds- en wijkontsluitingswegen die een belangrijke rol spelen in de verkeersstructuur van Rijswijk. Het betreft de Burgemeester Elsenlaan in het noordoosten, de Sir Winston Churchilllaan in het zuidoosten, de Huis te Landelaan in het zuidwesten en de Generaal Spoorlaan in het noordwesten.

De woonwijk is op hoofdlijnen door de ligging van het centraal gelegen park ‘De Driesprong’ onder te verdelen in een oostelijk en westelijk deel. Beide gebieden verschillen overigens qua functie niet veel van elkaar; de hoofdfunctie is wonen. Het plangebied is gelegen in het midden van het oostelijk deel van de wijk.

Bebouwing

De wijk Te Werve is één van de eerste uitbreidingswijken van Rijswijk. Naar een ontwerp van het stedenbouwkundige bureau ‘Kuiper, Gouwetor, De Ranitz en Bleeker’ werd het gebied tussen de Burgemeester Elsenlaan en de Huis te Landelaan in de periode 1954 – 1960 volgebouwd met de typerende strokenbouw van de CIAM-gedachte: haaks op en parallel aan elkaar geplaatste woonblokken met veel groen ertussen. Te Werve toont nog de gave, ruime en groene CIAM-filosofie, met hier en daar sociaalmaatschappelijke functies (o.a. scholen).

Het merendeel van de woningen in de wijk Te Werve is gekenmerkt door de zogenaamde stempelstructuur. Het plangebied onderscheidt zich daarvan met de rijtjes ééngezinswoningen langs de Idenburglaan. Deze zijn gesitueerd volgens het principe van de strokenbouw, waarbij de voorkanten allen naar dezelfde zijde zijn georiënteerd. De veelal in bruine baksteen opgetrokken bouwblokken hebben binnen het plangebied een hoogte van twee verdiepingen en bezitten veelal het voor Rijswijk zo karakteristieke zadeldak, zie ook figuur 2.1. Ter plaatse van het plangebied zijn daarnaast een aantal solitaire voorzieningen (detailhandel en dienstverlening) op de kopse kanten van een viertal woonblokken aan de Idenburglaan aanwezig. Door de situering van deze voorzieningen in een vrijstaand gebouw die uit één bouwlaag bestaat, alsmede de beperkte omvang hiervan, nemen deze functies een bijzondere positie in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0003.png"

Figuur 2.1. Aanzicht plangebied in de huidige situatie (Bron: Google Street View)

Door de ontwikkeling van Te Werve volgens de CIAM gedacht (scheiding van functies en ‘licht-lucht-groen-ruimte’) is een relatief groene wijk ontstaan. Een belangrijke structuurdrager is het park De Driesprong, dat in het midden van de wijk ligt. Dit park ligt op loopafstand (circa 100 meter) van het plangebied. Ook de groene zones langs de gebieds- en wijkontsluitingswegen dragen bij aan de groene uitstraling van de wijk. Door het relatief ruime profiel van deze wegen waarin ook ruimte is gereserveerd voor groene bermen met bomenrijen/laanbeplanting wordt dit versterkt.

De wijk is goed ontsloten voor het auto- en fietsverkeer. De wijk Te Werve wordt omsloten door vier gebieds- en ontsluitingswegen. De wegenstructuur binnen het plangebied bestaat uit woonerven omringd door erfontsluitingswegen. De wegen sluiten aan op de omliggende gebieds- en ontsluitingswegen, via de Karel doornmanlaan en de Dr. H. Colijnlaan naar de Generaal Spoorlaan, de Burgemeester Elsenlaan en de Sir Winston Churchilllaan.

2.3 Ontwikkelingen

De naoorlogse woonwijk Te Werve wordt gekenmerkt door veel portiekwoningen en (semi)openbaar groen. In 2000 is er voor de wijk een wijkontwikkelingsplan gemaakt. Door de veranderende economische omstandigheden en verschillende andere factoren is het plan voor het belangrijkste deel niet uitgevoerd. In 2012 zijn uiteindelijk de eerste woningen door sloop/nieuwbouw gerealiseerd. Door de lange doorlooptijd van (deel)projecten en daarmee samenhangende onzekerheden is de urgentie uitgesproken om voor de wijk een integraal plan op te stellen. Een plan dat de kwaliteiten en ambities kan waarborgen op de lange termijn. Uitgangspunt voor het project zijn onder andere de documenten; bestuursopdracht wijk-verbetering Te Werve en Stippen op de horizon. Het tweede document is het resultaat van een tweedaagse workshop in april 2013. Hierin zijn door de gemeente en corporaties gezamenlijk belangrijke thema's benoemd die de basis van de integrale wijkverbetering zullen vormen in de komende jaren. De thema's zijn: Groen, Gevarieerde Doelgroep en Eigen kracht/Buurtkracht. Ten behoeve van een integrale wijkverbetering is in 2013 een Integraal Groen en Stedenbouwkundig Raamwerk Te Werve opgesteld (zie ook paragraaf 3.3.4). Vervolgens is dit nader uitgewerkt in een Beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 3.3.3). Deze documenten hebben de basis gelegd voor de herontwikkeling van de locatie aan de Idenburglaan.

Het voornemen bestaat om het plangebied aan de Idenburglaan op te waarderen door de huidige bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats 42 grondgebonden woningen te realiseren. De woningen worden verdeeld over zes bouwblokken en zullen ieder beschikken over een eigen buitenruimte, zie ook figuur 2.2. Qua situering worden rechte lijnen aangehouden, zodat het plan aansluit op de in de omgeving aanwezige bebouwing. Met een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden woningen met 2 lagen en een zadeldak mogelijk gemaakt. Dit sluit aan bij de uitstraling van de omliggende bebouwing.

De openbare ruimte tussen de bouwblokken wordt ingericht ten behoeve van parkeren en groen. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid, zie ook paragraaf 4.10. De parkeergelegenheid wordt voorzien van in voldoende groen, dit wordt geborgd door in de planregels op te nemen dat maximaal 80% van de bestemming groen wordt ingericht ten behoeve van wegen en parkeervoorzieningen, zie ook hoofdstuk 5. De bomen die momenteel in het plangebied aanwezig zijn worden grotendeels weggehaald, voor deze bomen komen nieuwe bomen terug. De exacte plaats, soort en het aantal wordt in een later stadium bepaald. De keuze voor bomen en planten wordt in dit latere stadium in samenspraak met de bewoners bepaald. In ieder geval worden in de dwarsstraatjes en langs de Idenburglaan plantsoenen gerealiseerd die mede de parkeerplekken scheiden van de woningen. De meeste parkeerplekken worden namelijk gerealiseerd in de dwarsstraatjes, langs de Idenburglaan komt vooral het parkeren voor bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Indicatieve situatietekening beoogde ontwikkeling

Om de ontwikkeling mogelijk te maken worden de gronden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1' en de bestemming 'Groen'. Met het college is overeengekomen dat voorzien wordt in 42 woningen. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en de groenstructuur sluit aan bij de omgeving. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. Hiermee wordt aan de, in artikel 21.5 van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, wijzigingscriteria voldaan.

Daarnaast wordt bij de invulling van het plan aangesloten bij de in het Beeldkwaliteitsplan en Integraal Groen en Stedenbouwkundig Raamwerk opgenomen uitgangspunten. Op deze manier ontstaat een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte en wordt een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld gecreëerd. De bebouwing en het groen sluit aan op de structuur van Te Werve en de mogelijkheden van de aangrenzende gronden blijven behouden. Daarbij wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Mogelijk wordt de inrichting van de Idenburglaan in de toekomst gewijzigd. Vooralsnog is dit echter onzeker. De verkeersveiligheid en sociale veiligheid is niet in het geding en ook milieutechnisch is de ontwikkeling inpasbaar (zie ook hoofdstuk 4). Met de gemeente is een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid en het kostenverhaal is geregeld. Hiermee wordt tevens aan de in artikel 21.6 opgenomen voorwaarden voldaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  1. 1. Rijksvaarwegen;
  2. 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren;
  5. 5. Waddenzee en waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten aan voor dit wijzigingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Lid 2 luidt als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om het gebied aan de Idenburglaan opnieuw in te richten. De bestaande 30 woningen en 4 bedrijfsruimten worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden 42 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee worden 12 extra woningen toegestaan. De ontwikkeling wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In paragraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan. Uit deze paragraaf volgt dat er behoefte is aan deze extra woningen. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma ruimte (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit. De Actualisering 2016 van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied ligt op de kaart van de stedelijke occupatie binnen het gebiedstype 'steden en dorpen'. Binnen 'steden en dorpen' wordt aan de volgende richtpunten getoetst.

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0005.png"

Figuur 3.1. Uitsnede kaart 20 behorend bij de VRM 'Laag van de stedelijke occupatie'

Toetsing en conclusie

  • De ontwikkeling draagt bij aan kenmerken en identiteit van Rijswijk. De herontwikkeling past stedenbouwkundig gezien binnen de karakteristieken van het omliggende stedelijke gebied.
  • De ontwikkeling betreft het herontwikkelen van een gebied met woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Dit komt overeen met de reeds aanwezige bebouwing. Aan de zuidzijde van het projectgebied komt bebouwing voor die iets hoger is. Van hoogbouw is echter geen sprake.
  • Niet van toepassing.
  • De ontwikkeling voorziet in een optimalisatie van de bestaande groenstructuur. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
  • De ontwikkeling betreft geen uitbreidingswijk.
  • De bebouwing is niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Wel blijft het stedenbouwkundige patroon met onderhavig plan zoveel mogelijk behouden. Daarbij wordt met de herstructurering invulling gegeven aan de behoefte aan grondgebonden woningen in Rijswijk.
  • Het pand bevindt zich niet in het historische centrum en oefent hierdoor geen invloed uit op historische centra of kernen.
  • Het projectgebied bevindt zich niet op een bedrijventerrein.

De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten die voor het gebied van toepassing zijn en de hierboven genoemde rode draden.

3.2.2 Verordening ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. Ook de verordening is in 2016 geactualiseerd. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame ontwikkeling opgenomen in haar Verordening ruimte als een instrument dat ingezet wordt voor zorgvuldig ruimtegebruik en om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. De ladder bestaat uit de volgende treden:

  • aantonen welke kwantitatieve en kwalitatieve behoefte er is op regionaal niveau;
  • overeenstemming over hoe we het bestaande beter kunnen benutten;
  • inzicht in mogelijkheden voor bouwen buiten bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid.


Het volgende is relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 2.1.1, lid 1: Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die:
    1. 1. gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is; en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.


Artikel 2.2.1. Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.


Toetsing en beoordeling

De ontwikkeling betreft het herstructureren van een bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is regionaal afgestemd en past binnen de, in dat kader, gemaakte afspraken. De ruimtelijke ontwikkeling past tevens binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Het betreft een herstructurering waarbij wordt voorzien in kwalitatief betere woningen. Dergelijke functies passen in dit stedelijke gebied.


Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking
De realisatie van woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 1.1.1 Bro).

Toetsing trede 1: actuele behoefte

Met voorliggend plan wordt de herontwikkeling mogelijk gemaakt waar reeds in het vigerende bestemmingsplan op is voorgesorteerd door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. De behoefte aan nieuwe woningen is reeds regionaal afgestemd. Uit de Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 (zie paragraaf 3.2.4) volgt dat sprake is van behoefte aan sociale huurwoningen. Hierover zijn reeds regionale afspraken gemaakt. Uit de regionale woonvisie volgt dat behoefte is aan de beoogde herontwikkeling en dat deze past binnen de gemaakte regionale afspraken. Hiermee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder.

Toetsing trede 2 en 3: locatiekeuze en ontsluiting

De locatie betreft een herbestemming binnen bestaand stedelijk gebied. Door hergebruik van bestaande bebouwde locaties wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Toetsing aan de derde trede is in dit geval niet noodzakelijk. De locatie is overigens passend multimodaal ontsloten, zie ook paragraaf 4.10.


Toetsing ruimtelijke kwaliteit

De locatie valt onder de provinciale definitie van bestaand stads- en dorpsgebied. Het projectgebied is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangemerkt als 'beter benutten bebouwde ruimte'. Het project geeft hier invulling aan omdat sprake is van een benutting van stedelijk gebied, die aansluit op de behoeftevraag. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de richtpunten van de kwaliteitskaart en de ontwikkeling past qua maat en schaal bij de directe omgeving. Het bepaalde onder 'b' en 'c' van artikel 2.2.1 Verordening Ruimte is daarom niet van toepassing.


Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het provinciale beleid.

3.2.3 Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 (2011)

Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de “Woonvisie 2011 - 2020 Provincie Zuid-Holland” vastgesteld. De woningbehoefte is als gevolg van economische, politiek-bestuurlijke, demografische en technische ontwikkelingen aan verandering onderhevig. Het provinciale beleid is erop gericht om voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Passend betekent dat:

  • Voldoende woningen aansluiten bij de sociaal-economische situatie van bewoners, zo mogelijk ook voor een volgende levensfase (levensloopbestendig).
  • Woonmilieus passen bij de wensen van bewoners, bijvoorbeeld qua bereikbaarheid, voorzieningen, levensloopbestendigheid, dichtheid, relatie met groen.
  • Woningen en woonmilieus duurzaam (People, Planet, Profit) zijn, nu en in de toekomst.
  • Woonmilieus passen binnen de ruimtelijke visie.

De provincie streeft ernaar dat de vraag naar en het aanbod van woningen in Zuid-Holland in balans is. Daarbij is een passend woningaanbod voor iedereen van belang. Toevoegingen en impulsen dienen bij te dragen aan een verbetering van de leefbaarheid. Aan de hand daarvan zijn in de visie vijf ambities geformuleerd:

  • Regionale verscheidenheid behouden en benutten.
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats.
  • Voldoende goed woningaanbod voor iedereen.
  • Niet meer woningen plannen dan nodig zijn.
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.

Toetsing en conclusie

Met de beoogde herstructurering wordt het plangebied opgewaardeerd. Het betreft een ontwikkeling op een goede bereikbare locatie binnen de bebouwde kom van Rijswijk. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van een passend woningaanbod en een verbetering van de leefbaarheid ter plaatse.

3.2.4 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021

Begin 2016 hebben de negen gemeenten in Haaglanden, die een gezamenlijke woningmarktregio vormen, gezamenlijk een woonvisie opgesteld. De regionale woonvisie benoemt meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. De visie geldt als invulling van de eerste stap van de ladder van duurzame verstedelijking waarmee woningbouwplannen een gemakkelijker bestuurlijk traject doorlopen. Hiermee worden de afspraken regionaal verankerd.

In de visie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwalitatieve mismatch binnen de sociale woningvoorraad: veel ‘dure’ en te weinig ‘goedkope’ sociale huurwoningen. De toegenomen druk op de sociale huurwoningenmarkt in de regio vraagt om actief gezamenlijk beleid van de gemeenten om deze druk in de komende jaren zoveel mogelijk te verminderen. De gemeenten zien vijf verschillende instrumenten om de toekomstige behoefte van de sociale doelgroep te accommoderen. Dit zijn de volgende:

  • Het toevoegen van extra sociale huurwoningen door de woningcorporaties aan de hand van nieuwbouw en transformatie van leegstaand vastgoed in de regio;
  • Het (blijven) hanteren van sociale grondprijzen door de gemeenten voor woningbouwprojecten in het sociale huursegment;
  • Het verminderen van de goedkope scheefheid binnen de sociale huursector door middel van een grotere doorstroming
  • De realisatie van een structureel aantal goedkope koopwoningen binnen gemeenten waar hier een tekort aan bestaat;
  • Het meer gaan aanbieden van betaalbare huurwoningen door particuliere en commerciële verhuurders;
  • Het zoveel mogelijk beperken van de verkoop en liberalisatie van sociale huurwoningen door de woningcorporaties.

Toetsing

Het vervangen van 30 bestaande sociale huurwoningen en het realiseren van 12 extra past binnen de regionaal gemaakte afspraken. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Woonvisie 2015-2025 (2016)

In de Woonvisie 2015–2025 zijn de ambities zijn van Rijswijk op het gebied van wonen beschreven. Dit gebeurt aan de hand van vier pijlers:

  • de kwalitatieve en kwantitatieve groei van de woningvoorraad;
  • betaalbaar wonen in Rijswijk;
  • wonen in een duurzaam Rijswijk;
  • wonen met zorg, aandacht voor kwetsbare doelgroepen.

De wijk Te Werve krijgt de komende jaren extra aandacht. Daar wordt gestreefd naar meer verscheidenheid in woonvormen, doelgroepen en daarmee een minder eenzijdige bevolkingsopbouw. Aan partijen die willen ontwikkelen in de bestaande voorraad stelt de gemeente de eis dat zij bijdragen

aan differentiatie. Andere pijler is het streven naar voldoende passend woningaanbod voor de lagere inkomens. Gemeente en corporaties zetten zich gezamenlijk in voor een goede leefbaarheid. Schoon, heel en veilig is hierbij het devies.

Toetsing
De beoogde herstructurering waarbij wordt voorzien in het vervangen van woningen in het goedkope huursegment en het realiseren van 12 extra grondgebonden woningen in Te Werve, past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3.2 Welstandsnota 2015 (2015)

De Woningwet schrijft voor dat een gemeente die haar aanvragen om een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk toetst aan ‘redelijke eisen van welstand’ een welstandsnota moet vaststellen met daarin de criteria, waaraan omgevingsvergunningsplichtige bouwplannen moeten voldoen. Op 21 april 2015 heeft de gemeenteraad van Rijswijk een Welstandsnota vastgesteld.

Voor de welstandstoets bij omgevingsvergunningsplichtige bouwwerken (niet Monumenten) wordt aan de hand van de als Bijlage 8 opgenomen gebiedskaart van heel Rijswijk eerst bekeken wat het geldende welstandsniveau is voor het bouwplan: een intensief welstandsniveau, een regulier welstandsniveau of een welstandsvrij gebied.

Toetsing

Het plangebied kent volgens de welstandsnota een regulier welstandsniveau, zie ook figuur 3.2. Wanneer sprake is van een regulier welstandsniveau zijn de algemene welstandscriteria vertaald in gestandaardiseerde toetsingscriteria, de zogenaamde objectgerichte welstandscriteria (hierna objectcriteria). De objectcriteria zijn zo objectief mogelijk geformuleerd en hebben betrekking op: plaatsing, vorm, maatvoering, materiaal en kleur worden per bouwwerk geregeld. Wordt aan de objectcriteria binnen deze gebieden met regulier welstandsniveau voldaan, dan kan de aanvrager er vanuit gaan dat er ten aanzien van toetsing aan de redelijke eisen van welstand positief geadviseerd wordt omtrent de aanvraag (in de vergunningsprocedure). Als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de objectcriteria, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de objectcriteria. Ingeval niet wordt voldaan aan de objectgerichte criteria, dan vindt alsnog toetsing plaats aan de algemene welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0006.png"

Figuur 3.2 Uitsnede bijlage 8 behorend bij de Welstandsnota 'Kaart Welstandniveaus'

De beoogde herontwikkeling is reeds besproken met de Welstandscommissie en voldoet aan de van toepassing zijnde criteria, zie ook paragraaf 2.3.

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan Te Werve (2014)

De wijk te Werve is een stedelijke groene wijk met een samenhangend bebouwingsbeeld. Delen van de wijk zullen herontwikkeld worden, waarvoor in het Integraal Groen- en Stedenbouwkundig Raamwerk vooral de structuren zijn vastgelegd (zie paragraaf 3.3.4). Het Beeldkwaliteitsplan is hier een nadere uitwerking van. Behoud van de bestaande stedelijke, groene karakteristiek is het uitgangspunt. Vanwege het gemengde bebouwingsbeeld dat ontstaat door deels renovatie, deels nieuwbouw moet extra aandacht besteed worden aan het behoud van de samenhang. Uitgangspunt is zoveel mogelijk te vernieuwen in de geest van het huidige te Werve en tegelijkertijd aan te sluiten op het rustig stedelijk woonmilieu. Op drie niveaus worden handvatten geven voor de gewenste beeldkwaliteit. Ten eerste op niveau van de verkaveling van woonvelden. Ten tweede op het niveau van het openbaar gebied en de overgang openbaar-privé. Ten derde op niveau van de bebouwing.

Toetsing

Met voorliggend wijzigingsplan wordt de bestaande verkaveling en het aanwezige stratenpatroon aangepast. Dit vindt op zodanige wijze plaats dat er meer kavels kunnen worden gerealiseerd en op straat ruimte kan worden gecreëerd voor zowel parkeerplaatsen als groen. De woonvelden worden als stedenbouwkundige/architectonische eenheden behouden. Tussen de woonvelden wordt voorzien in straten bestemd voor doorgaand verkeer die aansluiten op de reeds aanwezige ontsluitingsstructuur. De woonvelden worden zodanig ingericht dat ze aan de voorzijde grenzen aan de formele openbare straten en achter aan de informele, privé tuinen. De architectonische kenmerken en massaopbouw van de bestaande bebouwing wordt als uitgangspunt gehanteerd voor het ontwerp, waarbij gezocht wordt naar een hedendaagse vertaling. Op deze manier voldoet het plan aam de randvoorwaarden van het beeldkwaliteitsplan.

3.3.4 Integraal Groen en Stedenbouwkundig Raamwerk (2013)

De gemeente Rijswijk, Rijswijk Wonen en Vidomes hebben de handen ineengeslagen om gezamenlijk aan een integraal ruimtelijk ontwikkelingskader te werken. Het Integraal Groen en Stedenbouwkundig Raamwerk is daar het resultaat van en richt zich voornamelijk op de openbare ruimte. Het gaat om het vastleggen van een ruimtelijk raamwerk en het benoemen van later in te vullen woonvelden en deelgebieden. Thema's die als voor Te Werve zijn benoemd zijn: groenstructuur verjongen, speeltuin opwaarderen, menging van doelgroepen, leefbaarheid, vertrouwen, parkeren en waardecreatie. Te Werve kenmerkt zich door de groene uitstraling en het samenhangende architectonische beeld. Het is wenselijk dit beeld te versterken en de ontwikkelingen op elkaar af te stemmen.

Toetsing

Het plangebied is aangewezen als een woonstempel waar sprake is van vervangende nieuwbouw. Met de herstructurering wordt de groene uitstraling van de woonstempel behouden en waar mogelijk versterkt. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en de gemeente Rijswijk. Zo wordt bijvoorbeeld extra aandacht besteed aan de inrichting van de Idenburglaan, zodat het plan voldoet aan de uitgangspunten van het raamwerk.

3.3.5 Actieplan geluid 2013-2017 (2013)

Het college op 26 november 2013 het 'Actieplan geluid 2013-2017' vastgesteld. Het actieplan is een beleidsdocument dat het beleid beschrijft ter beperking van de geluidsbelasting en de voorgenomen maatregelen voor de komende vijf jaar. Het actieplan gaat in op zowel industrielawaai en weg- en railverkeerslawaai.

Een van de belangrijkste fasen bij het opstellen van het actieplan is het vastleggen van de zogenaamde plandrempels. Deze plandrempel geeft aan boven welke geluidswaarde de gemeente onderzoek gaat doen naar mogelijke maatregelen. De gemeente Rijswijk heeft voor de geluidsbelasting over een etmaal een plandrempel bepaald van 68 dB. Voor de geluidsbelasting in de nacht is de plandrempel 58 dB.

Toetsing

Het plangebied ligt nabij een aantal wegen. Uit paragraaf 4.2 volgt dat aan de in het actieplan opgenomen drempelwaarden wordt voldaan. Hiermee wordt voldaan aan de randvoorwaarden die in het actieplan zijn opgenomen.

3.3.6 Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020 (2011)

Om de mogelijkheden op het terrein van de mobiliteit optimaal te benutten, is in 2011 de ‘Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020’ opgesteld. Aan de hand van 10 kernpunten wordt het mobiliteitsbeleid van de gemeente vorm gegeven. De kernpunten zijn in te delen in drie thema’s, te weten: Bereikbaarheid, Verkeersveiligheid en Leefbaarheid.

Toetsing

Met de beoogde herstructurering , waarbij aandacht is voor de openbare ruimte en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (zie paragraaf 4.10) past de beoogde ontwikkeling binnen de structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020.

3.3.7 Nota parkeernormen Rijswijk (2011)

De gemeenteraad van de gemeente Rijswijk heeft op 8 februari 2011 de 'Nota Parkeernormen Gemeente Rijswijk' vastgesteld. Hierin zijn parkeernormen voor motorvoertuigen vastgelegd. Voor de parkeernormen voor woningen wordt onderscheid gemaakt tussen woningen verdeeld in drie prijscategorieën, te weten: goedkoop, midden en duur.

In de Parkeernota Rijswijk is aangegeven dat degene die een bouwaanvraag indient, conform de Bouwverordening, het aantal te realiseren parkeerplaatsen in eerste instantie aan dient te leggen op eigen terrein. De parkeerplaatsen voor bezoekers mogen in de openbare ruimte (dus buiten het plangebied zijn) worden gerealiseerd. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten ontheffing te verlenen op de gemeentelijke parkeereis. Als op de drukste momenten de parkeerdruk in de directe omgeving minder is dan 85% kan het aantal te realiseren parkeerplaatsen worden verminderd.

Toetsing

Voor de beoogde herontwikkeling zijn afspraken gemaakt over de parkeernorm waaraan voldaan dient te worden, zie ook paragraaf 4.10. De parkeerplaatsen voor bewoners worden binnen het plangebied gerealiseerd. De parkeerplaatsen voor bezoekers worden deels binnen het plangebied en deels in de omgeving opgevangen. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en wordt voldaan aan de nota parkeernormen.

3.3.8 Groenbeleidsplan 2010-2020 (2010)

In 2010 heeft de gemeenteraad het groenbeleidsplan 2010-2020 ‘BomeNatuuRecreatie’ vastgesteld. Dit document is vanaf dat moment het toetsingskader voor alle (nieuwe) ontwikkelingen in Rijswijk. Ook geeft het groenbeleidsplan richting aan het denken over groen, prioritering bij uitvoering en keuzes in groenbeheer. De visie en beleidsspeerpunten zijn uitgewerkt naar deelgebieden. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'G'. In figuur 3.1 is de visie voor dit deelgebied aangegeven. De woonsfeer wordt binnen het gebied getypeerd als 'tuinstedelijk wonen'. Het is een rustige en groene naoorlogse wijk nabij het oude centrum van Rijkswijk. De Idenburglaan, waar het plangebied aan grenst, is aangewezen als een belangrijke bomenlaan. Langs deze lanen wordt gestreefd naar bomen van de 1e grootte. Langs de overige straten wordt gestreefd naar bomen van de 2e grootte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede groenplan

Toetsing

Met de beoogde herinrichting van het plangebied wordt de 'tuinstedelijk' woonsfeer behouden. Het plan voorziet in de realisatie van groen tussen de bouwblokken in. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan de inrichting van de Idenburglaan. Dit past binnen de denkrichting van het groenbeleidsplan.

3.3.9 Milieubeleidsplan Rijswijk 2012-2020

De basiskwaliteit van het milieu wordt bewaakt met behulp van wetgeving. In bepaalde situaties reiken de ambities van de gemeente Rijswijk echter verder. Deze ambities zijn neergelegd in het milieubeleidsplan en hebben betrekking op het aspect geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en afval. De volgende uitgangspunten staan centraal:

  1. 1. Onderwerpen die wettelijk geregeld zijn en waarbij verdere ambities niet nodig zijn, worden niet uitgewerkt
  2. 2. Waar mogelijk wordt een ambitieniveau vastgesteld. Is dit niet mogelijk dan wordt beschreven wat het gemeentebestuur gaat doen om dat mogelijk te maken. De gemeenteraad krijgt hiermee een instrument om de voortgang van de maatregelen te monitoren.
  3. 3. Het ambitieniveau wordt mede bepaald door de beschikbare middelen, de praktische mogelijkheden en de mate waarin de oorzaak van het betrokken probleem door het gemeentebestuur te beïnvloeden is.

Toetsing

Aangezien het plan qua geluid (zie paragraaf 4.2), externe veiligheid (zie paragraaf 4.4) en luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.1) inpasbaar is en voldoet aan de van toepassing zijnde normen / grenswaarden leidt het milieubeleidsplan niet tot aanvullende randvoorwaarden. Bij de inpassing van het plan wordt aandacht besteed aan de realisatie van afvalvoorzieningen, zodat voldaan wordt aan de uitgangspunten van het milieubeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie maximaal 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 42 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie: woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Sir Winston Churchilllaan en de Generaal Spoorlaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit is er dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.

In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde. Dit is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren, aan de bronof tussen bron en ontvanger, niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.

Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties, waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).

Onderhavig plangebied is aan te merken als stedelijk gebied. De voor het plangebied relevante zone-plichtige wegen zijn de Generaal Spoorlaan, de Sir Winston Churchilllaan en de Burgemeester Elsenlaan. Voor de Generaal Spoorlaan geldt een zonebreedte van 350 meter aan weerszijden van de weg. Voor de zone-plichtige Winston Churchilllaan en Burgemeester Elsenlaan bedraagt de zonebreedte 200 meter aan weerszijden van de weg.

Met betrekking tot de binnen het plangebied te bouwen woningen en die dienen ter vervanging van bestaande woningen, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 68 dB worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

  1. 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
  2. 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de grenswaarden die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn.

Weg Functie Voorkeursgrenswaarde [dB] Max. ontheffingswaarde [dB]
Alle beschouwde wegen Wonen 48 (art. 82 lid 1 Wgh) 68 (art. 83 lid 5 Wgh)

Op de berekende geluidsbelastingen mag conform artikel 110g van de Wgh een correctie worden toegepast. Zoals is omschreven in artikel 3.4 van het RMG 2012, is de te hanteren aftrek 5 dB voor wegen waar een representatief te achten snelheid gelijk aan of hoger is dan 70 km/uur. Voor alle beschouwde gezoneerde wegen is een aftrek van 5 dB toegepast. Deze aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh.

Tramlawaai

Voor de Burgemeester Elsenlaan is ook het geluid van de hier rijdende tram relevant. Met ingang van 1 juli 2012 kan tramlawaai worden berekend als zijnde spoorweglawaai en is de definitie van 'weg' in de Wgh gewijzigd. Een trambaan wordt nu aangemerkt als een weg in de zin van de Wgh, daarom moeten de geluidbelastingen van de betreffende weg en de tram worden gesommeerd, waarna een toets aan de Wgh plaatsvindt. De aftrek overeenkomstig art. 110g Wgh geldt niet voor de geluidbelasting ten gevolge van tramlawaai.

Gemeentelijk beleid

De Wgh geeft gemeenten de mogelijkheid om bij het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting aanvullende eisen te stellen om geluidhinder zodoende te voorkomen en te beperken. De gemeente Rijswijk heeft in 2013 haar eigen hogere waardenbeleid opgesteld (dit beleid is echter tot nu toe niet vastgesteld).

In het gemeentelijke 'Actieplan Geluid' is een plandrempel bepaald. Deze plandrempel is niet juridisch bindend. In situaties waar de geluidbelasting hoger is dan de plandrempel zijn maatregelen of acties noodzakelijk om deze overschrijdingen terug te dringen. De gemeente Rijswijk gaat uit van een plandrempel van Lden 68 dB en Lnight 58 dB.

De Wet geluidhinder schrijft voor dat hogere grenswaarden per geluidsbron worden verleend. Als een woning binnen meerdere geluidszones ligt, dan moet op grond van de Wgh de gecumuleerde waarde inclusief tramlawaai worden bepaald. De gecumuleerde waarde is van belang om te kunnen vaststellen of deze niet leidt tot een onaanvaardbaar geluidniveau, zodat geluidreducerende maatregelen nodig zijn. Verder wordt de gecumuleerde waarde gebruikt bij het bepalen van de geluidwerende eigenschappen van de gevel volgens het Bouwbesluit en de daarin opgenomen eis ten aanzien van het binnenniveau.

Een hogere grenswaarde kan wettelijk alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. In het gemeentelijke actieplan is een plandrempel van 68 dB vastgelegd. In situaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de plandrempel, zijn maatregelen of acties noodzakelijk om deze overschrijdingen terug te dringen. Om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe overschrijdingen van de drempelwaarde ontstaan, werkt de plandrempel ook door in het hogere waardenbeleid.

Een directe doorwerking van de plandrempel van 68 dB als maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting leidt voor bouw- en bestemmingsplannen in hoogbelaste gebieden echter tot ongewenste knelpunten voor deze plannen. Om hieraan tegemoet te komen wordt aan plannen in een hoogbelast gebied de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting gesteld op 70,5 dB. Dit is in overeenstemming met de wettelijke lijn die onder andere bij wegreconstructies wordt toegepast en waarbij de akoestische herkenbaarheid een belangrijk criterium is. Een toename van de geluidsbelasting met 1,5 dB wordt namelijk vanuit de optiek van akoestische herkenbaarheid als niet significant gezien, omdat dit niet hoorbaar is. Een toename van meer dan 1,5 dB wordt als extra hinder ervaren.

Onderzoek

In het kader van de bestemmingsplanprocedure van het moederplan - het bestemmingsplan 'Te Werve' - is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het drietal daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Een van deze bevoegdheden wordt toegepast met voorliggend wijzigingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting behorend bij het moederplan. In het onderzoek is de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid onderzocht, waarbij is getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn eveneens de omliggende 30 km/uur wegen onderzocht.

Het onderzoek is uitgevoerd in 2013 voorafgaand aan vaststelling van het moederplan. De destijds gehanteerde uitgangspunten en het geldende toetsingskader zijn ongewijzigd met uitzondering van de gehanteerde verkeersintensiteiten. In de nabijheid van het plangebied hebben sindsdien geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsgevonden die tot een wezenlijke verandering van de verkeerssituatie hebben geleid. Vandaar dat uitsluitend de autonome verkeersgroei in de jaren sinds het uitvoeren van het onderzoek een relevante wijziging inhouden ten aanzien van de situatie anno 2017. Doorgaans wordt hiervoor een jaarlijks groeipercentage van 1 % aangehouden. Een dergelijke verkeerstoename van circa 5 % in 2017 ten opzichte van 2013 leidt echter niet tot een wezenlijk gewijzigde akoestische situatie. Zo wordt algemeen aanvaard dat een verkeerstoename van 15 % een geluidstoename van 1 dB oplevert. De wettelijke lijn die onder andere wordt toegepast bij wegreconstructies houdt in dat een toename van de geluidsbelasting met 1,5 dB vanuit de optiek van akoestische herkenbaarheid als niet significant wordt gezien, omdat dit net hoorbaar is. Een toename van meer dan 1,5 dB wordt als extra hinder ervaren. De conclusies van het onderzoek zijn dan ook van onverkorte toepassing op de situatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de Generaal Spoorlaan, de Burgemeester Elsenlaan en de Sir Winstonlllaan. Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de wegen met een 30 km/uur regime in het onderzoek betrokken. Dit zijn de Idenburglaan, de Generaal Berenschotlaan, de Pater van Lithstraat, de Doctor Kruytstraat, de Snouck Hurgronjestraat en de Van Vollenhovenlaan.

Gezoneerde wegen

Uit de berekeningen blijkt dat de ten hoogste optredende geluidbelasting (na aftrek ingevolge artikel 110g Wgh) vanwege de gezoneerde wegen 42 dB bedraagt. Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De Wgh stelt derhalve geen nadere eisen.

30 km/uur wegen

In onderstaande tabel is de ten hoogste optredende geluidbelasting (zonder aftrek ingevolge artikel 110g Wgh) voor alle relevante 30 km/uur wegen weergegeven.

Weg Geluidsbelasting [dB]
Idenburglaan 55
Pater van Lithstraat 51
Van Vollenhovenlaan minder of gelijk aan 48
Generaal Berenschotlaan minder of gelijk aan 48
Doctor Kruytstraat minder of gelijk aan 48
Snouck Hurgronjestraat minder of gelijk aan 48

Op grond van de Wet geluidhinder zijn deze wegen niet zoneplichtig en behoeven derhalve geen formele toetsing. De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt 55 dB en dit ligt ruimschoots onder de plandrempel van 69,5 dB. Daarnaast ligt deze geluidsbelasting ruim onder de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB. Wanneer de Wet geluidhinder van toepassing zou zijn op deze wegen, dan was deze situatie vergunbaar. Voor het merendeel van de onderzochte wegen treedt overigens geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op. Deze geluidbelasting is lager dan 53(+5) dB waardoor op grond van het gemeentelijk beleid de gevels aan deze wegen zijn aan te merken als geluidsluwe gevel. Zodoende is de geluidssituatie acceptabel vanuit een goede ruimtelijke ordening en vindt de gemeente de ontwikkeling inpasbaar.

Gecumuleerde geluidbelasting

De ten hoogste optredende gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 57 dB. De plandrempel van 68 dB wordt daarmee dan ook niet overschreden.

Conclusie

Uit het onderzoek volgt dat de met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling wordt voldaan aan de geldende normen uit de Wet geluidhinder. Daarnaast is de geluidssituatie acceptabel vanuit een goede ruimtelijke ordening. Er is vanuit het oogpunt van geluid dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Daaruit volgt dat de bovengrond voornamelijk bestaat uit zwak tot sterk humeus, zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand. De ondergrond bestaat uit zwak siltige klei. De bovengrond is plaatselijk zwak puinhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er is op het maaiveld en in de bodem zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met PCB, zware metalen en minerale olie. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de bodem is analytisch geen asbest aangetoond. De aangetoonde PCB-verontreiniging ter plaatse van de gewoede brand is, mede gezien het feit dat op het overige deel van de onderzoekslocatie in de bovengrond eveneens PCB aangetoond is, niet te relateren aan de brand die ter plaatse van de woning heeft plaatsgevonden. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek volgt dat er géén milieu hygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Deze conclusie wordt gedeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden. Daarmee geeft het onderzoek voldoende inzicht in de bodemkwaliteit en vraagt het aspect bodem verder niet om aandacht.

4.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Voor tankstations is vanaf 29 juni 2016 de Circulaire effectafstanden effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations van toepassing. Hierin zijn effectafstanden opgenomen voor dergelijke stations.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Advies Veiligheidsregio Haaglanden

De Veiligheidsregio Haaglanden heeft reeds in het kader van het vigerend bestemmingsplan 'Te Werve' een advies uitgebracht. Met onderhavig wijzigingsplan wordt de realisatie van 42 woningen mogelijk gemaakt. Deze hoeveelheid woning betreffen er 12 meer dan wat het vigerende bestemmingsplan 'Te Werve' reeds mogelijk maakt en past binnen de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze toevoeging heeft geen significante wijziging in het risico, vandaar dat het advies (met kenmerk 'VRH 2013/2851/MvV', d.d. 29 april 2013) nog steeds relevant is. In het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) aangegeven dat er risicobronnen nabij het plangebied liggen. Hierdoor kunnen er hitte-, druk- en/of giftige effecten voordoen. Daarom adviseert de VRH om diverse maatregelen te nemen, gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. Hoewel veel van de voorgestelde adviezen vooral betrekking hebben op aspecten die buiten de strekking van het bestemmingsplan vallen, is er in de algemene bouwregels van het bestemmingsplan Te Werve wel een bepaling opgenomen waarin nadere eisen gesteld kunnen worden aan uitpandige vluchtroutes en de afsluitbaarheid van mechanische ventilatie. Naar deze regels wordt verwezen in de regels van onderhavig wijzigingsplan.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich geen risicobronnen met een externe veiligheidsrisico. In de nabijheid bevindt zich een LPG-station dat een risicobron vormt en tevens is in de directe omgeving infrastructuur aanwezig die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Deze risicobronnen zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Allereerst bevindt zich een LPG-station in de nabijheid van het plangebied. Het gaat om het LPG-station aan de Burgemeester Eisenlaan met een maximale doorzet van 500 m3 LPG per jaar. De bevoorrading van het LPG-station vindt plaats via de Burgemeester Eisenlaan. Voor het LPG-tankstation geldt een PR risicocontour van 45 meter vanaf het LPG-vulpunt, een PR risicocontour van 25 meter vanaf het LPG-reservoir (opslagtank) en een PR risicocontour van 15 meter vanaf de afleverzuil. Deze risicocontouren vallen niet over het plangebied van dit wijzigingsplan.

Het LPG-tankstation heeft een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 meter. Het plangebied bevindt zich op meer dan 150 meter van het LPG-tankstation. Daarnaast is conform de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations sprake van een effectafstand van 60 meter. De locatie ligt buiten deze effectafstand. Op basis van voorgaande hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Het LPG-station is geen belemmering om het plan te realiseren.

Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de Burgemeester Elsenlaan een transportroute is, overeenkomstig het Bevt. Ten tweede vindt in de directe omgeving van het plangebied transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Deze weg maakt onderdeel van de gemeentelijke transportroute over de lokale wegen Diepenhorstlaan-Veraartlaan-Burgemeester Elsenlaan. Deze transportroutes hebben geen PR risicocontour. Het GR-aandachtsgebied wordt bepaald aan de hand van de getransporteerde stoffen. Gezien voorgaande dient aan het 200 meter criterium dient te worden getoetst om te bepalen of verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt buiten dit gebied, maar valt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van 355 meter aan weerszijden van de transportroute.

In de huidige situatie bevindt een drietal woningen zich binnen het invloedsgebied van de transportroute van gevaarlijke stoffen. In de toekomstige situatie zullen vijf woningen zich bevinden binnen het invloedsgebied. Doordat het aantal woningen binnen het invloedsgebied met twee woningen toeneemt, is er geen sprake van een significante toename van de personendichtheid binnen het gebied. Deze toename wordt aanvaardbaar geacht, gezien de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten en de zelfredzaamheid van bewoners. Bewoners kunnen bij gevaar zowel aan de voor- als achterkant hun woning verlaten. Daarnaast is het plangebied zo ingericht dat er logische vluchtroutes aanwezig zijn, die bewoners kunnen benutten om zich op grotere afstand tot het gevaar te verplaatsen.

Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Het plangebied en de directe omgeving kunnen worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Voor de te realiseren woningen, zijnde een milieugevoelige functie, dient te worden bekeken of de richtafstanden ten aanzien van de woningen voor de in de omgeving gevestigde en te vestigen milieubelastende functies worden gehaald. Binnen de woonwijk Te Werve zijn uitsluitend woon- en maatschappelijke functies gevestigd en toegestaan. In de nabijheid van het plangebied zijn een basisschool, een kinderdagverblijf en een schouwburg toegestaan. Aan de richtafstanden voor het kinderdagverblijf en de schouwburg wordt ruimschoots voldaan. Alleen de basisschool bevindt zich op korte afstand tot het plangebied. Deze situatie is aanvaardbaar, aangezien in de huidige situatie reeds woningen aanwezig zijn binnen het plangebied. Er is geen sprake van dermate nadelige gevolgen van het voortbestaan van deze situatie en getuigt dan ook van een goede ruimtelijke ordening. Van belang is dat er sprake is van een bestaande situatie en het, voor de hinder bepalende, speelterrein zich aan de andere zijde van het schoolgebouw bevindt. Het geluid van spelende kinderen wordt daarmee afgeschermd van de bestaande en te realiseren woningen.

Op grotere afstand tot het plangebied bevinden zich een LPG-tankstation en bedrijvigheid op bedrijventerrein Plaspoelpolder. Op het bedrijventerrein is bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Aangezien de minimale afstand tussen het plangebied en zowel het bedrijventerrein als het tankstation circa 275 meter bedraagt, vormt deze bedrijvigheid geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling en vice versa.

Conclusie

Gezien de geldende richtafstanden en de bestaande situatie is er, vanuit het oogpunt van milieuzonering en functiescheiding, sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 42 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat en zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de aanmeldnotitie en in de paragrafen van voorliggend hoofdstuk zijn opgenomen. Voor voorgenomen plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het wijzigingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
  • Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
  • Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Rijswijk is vooral verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten in het stedelijk gebied en voor de inzameling en afvoer van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen, voortkomend uit het gemeentelijk Rioleringsplan en het Waterplan:

  • het scheiden van vuile en schone waterstromen;
  • verbeteren van de waterkwaliteit en beleving van water;
  • verbeteren van de waterberging en waterafvoer.

In het Waterplan Rijswijk heeft de woonwijk Te Werve, waar het plangebied deel van uit maakt, het streefbeeld ‘Prettig water’. Dit betekent in zijn algemeenheid dat ingezet wordt op meer kwaliteit dan de basiskwaliteit waarbij de mens centraal staat en cultuurhistorie en/of beleving lokaal meer kansen krijgt. Aangegeven wordt dat er vooral bij herstructureringen, waar voorliggend wijzigingsplan er één van mogelijk maakt, kansen zijn voor een betere invulling van water in de wijk.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van Rijswijk, in de wijk Te Werve dat centraal in Rijkswijk ligt. Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard ten behoeve van 30 grondgebonden woningen.

Tussen Den Haag en Rotterdam is sprake van een boezemsysteem, waarmee neerslag uit het agrarische achterland en het stedelijke gebied afgevoerd. De Delftsche Vliet, die door Rijswijk loopt, maakt daarbij onderdeel uit van het kunstmatig oppervlaktewaterlichaam ‘Oostboezem van Delfland’. De bemaling van de Oostboezem wordt vooral geregeld door het gemaal Scheveningen, het Schiegemaal en het gemaal Parksluizen. Afhankelijk van de gewenste afvoersituatie wordt overtollig water ofwel via het noordelijk gelegen gemaal Scheveningen ofwel via de zuidelijk gelegen gemalen (Schiegemaal / gemaal Parksluizen) afgevoerd. De bemaling van het stedelijke gebied van Rijswijk (en Den Haag) vindt grotendeels plaats door het gemaal Scheveningen. Indien sprake is van een tekort aan water, dan kan water worden ingelaten via de Brielse Meerleiding of via het gemaal mr. Dr. Th. F.J.A. Dolk.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in de Plaspoel- en Schaapweipolder. In deze gebieden ligt het peilvak in de zomer op NAP -1,19 m en in de winter op NAP -1,29 m. De maximaal toelaatbare peilstijging is 40 centimeter. In de wijk Te Werve komt open water voor in de vorm van sloten en singels, dit als onderdeel van de waterstructuur in het stedelijk gebied van Rijswijk. Er bevindt zich geen open water binnen het plangebied.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied zijn geen keringen aanwezig. In de omgeving van het plangebied is een regionale waterkering gelegen ter hoogte van de Burgemeester Elsenlaan.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is een traditioneel gemengd rioleringssysteem aanwezig.

Toekomstige situatie

Algemeen

De huidige bebouwing binnen het plangebied wordt gesloopt en daarvoor worden 42 grondgebonden woningen gerealiseerd. De openbare ruimte wordt ook heringericht en voorzien van het nodige groen, zodat een verbetering optreedt ten opzichte van de huidige situatie en het gebied aansluit op de omgeving.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik voor verkeersdoeleinden als woning en bijbehorende tuinen. Daarmee is het plangebied grotendeels verhard en kent een stedelijke inrichting. De voorgenomen herontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak. De openbare ruimte wordt heringericht en voorzien van het nodige groen. Uit de watertoets van het hoogheemraadschap volgt dat het treffen van compenserende maatregelen noodzakelijk is. De omvang van de compenserende maatregelen is echter afhankelijk van de exacte invulling van het gebied. Maximaal zal het gaan om een compensatieopgave van 193 m2. Deze compenserende maatregelen zullen moeten voldoen aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen van Delfland. Door de initiatiefnemer wordt ervoor zorg gedragen dat deze maatregelen worden getroffen. Over de exacte invulling worden nog afspraken met de gemeente en het hoogheemraadschap gemaakt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied komen geen waterkeringen voor. In de omgeving van het plangebied is een regionale warerkering gelegen ter hoogte van de Burgemeester Elsenlaan, de voorgenomen ontwikkeling heeft hier echter geen effect op.

Afvalwaterketen en riolering

Beleidsmatig geldt het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen dat een verbeterd gescheiden rioleringssysteem wordt gerealiseerd. Dit uitgangspunt is conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid, waarbij een gescheiden rioleringsstelsel wordt aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

Aangezien compenserende maatregelen worden getroffen heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Natuur En Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

In het kader van het wijzigingsplan is zowel verkennend als aanvullend ecologische onderzoek uitgevoerd. Het gaat om een ecologische quickscan (bijlage 1) en soortgericht onderzoek naar vleermuizen en gierzwaluwen (bijlage 2).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen een op grond van de Wet natuurbescherming beschermd Natura 2000-gebied. In de directe omgeving van het plangebied komen geen Natura 2000-gebieden voor. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Westduinpark & Wapendal en ligt op circa 6 kilometer afstand. Aangezien er sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij er energiezuinigere woningen worden gerealiseerd en oudbouw verdwijnt, is er geen substantiële toename van stikstofdepositie te verwachten. Aangezien er geen toename van stikstofdepositie optreedt als gevolg van dit wijzigingsplan is de Wet natuurbescherming niet van toepassing.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Op circa 300 meter ligt een gebied dat onderdeel uitmaakt van NNN, namelijk natuurgebied Te Werve. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN hoeven derhalve niet te worden genomen.

Soortenbescherming

Op basis van de quickscan blijkt dat in het plangebied diverse beschermde soorten worden verwacht. Het gaat hierbij specifiek om jaarrond beschermde nesten van diverse vogelsoorten, niet-jaarrond beschermde nesten van algemene broedvogels, vaste rust- en verblijfplaatsen en foerageergebied van diverse vleermuissoorten en tot slot een aantal overige soorten waarvoor een algemene vrijstelling is verleend in de geldende regelgeving. Op grond van deze conclusies is aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar gierzwaluwen en naar vleermuizen.

De ecologische onderzoeken zijn uitgevoerd ten tijde van de flora-en faunawet, de resultaten zijn geactualiseerd voor de Wet natuurbescherming. Met ingang van de Wet natuurbescherming zijn bepaalde soorten niet meer beschermd, daarnaast zijn er enkele nieuwe soorten bijgekomen. De nieuwe beschermde soorten zijn vrijwel niet aanwezig in het stedelijke gebied en hierdoor niet te verwachten ter plaatse van het plangebied.

Niet-jaarrond beschermde vogelnesten

Er worden niet-jaarrond beschermde nesten verwacht van soorten die in bomen en struiken broeden, zoals soorten als merel, tjiftjaf en houtduif. De nesten van deze soorten zijn beschermd zolang ze in gebruik zijn om te broeden. Daarnaast is aantal vogels aanwezig waarvan de nesten niet-jaarrond zijn beschermd indien er voldoende alternatieven aanwezig zijn. Er zijn voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig en vandaar geldt hetzelfde toetsingskader als voor algemene broedvogels. Wanneer in het voorjaar of de zomer wordt gewerkt, dan dient voor de start van de werkzaamheden het plangebied en de directe omgeving binnen de invloedssfeer van deze werkzaamheden te worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, dan is het aan de ecologisch deskundige om te bepalen of met de werkzaamheden kan worden aangevangen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot en met 15 juli met uitloop tot augustus.

Algemeen beschermde soorten

Een aantal overig beschermde soorten wordt verwacht in het plangebied. Voor deze overige soorten is een algemene vrijstelling verleend in provincie Zuid-Holland conform artikel 8.1 van Verordening uitvoering Wet natuurbescherming. Uiteraard blijft de zorgplicht van kracht en dient men tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren en deze de tijd gunnen om te kunnen vluchten.

Jaarrond beschermde nesten

De te slopen woningen kunnen dienen als vaste rust- en verblijfplaats van de gierzwaluw en is een beschermde vogelsoort. Vandaar dat aanvullende (soortgericht) onderzoek is uitgevoerd naar onder andere gierzwaluwen.

Om de aanwezigheid van gierzwaluwen te onderzoeken is overeenkomstig de gestandaardiseerde methode - Soortenstandaard gierzwaluw, RVO, december 2014 - drie bezoeken uitgevoerd in de periode van 1 juni tot 15 juli met daartussen minimaal 10 dagen, waarbij twee bezoeken in juni zijn uitgevoerd.

Ten tijde van de bezoeken zijn gerichte onderzoeken naar gierzwaluwen uitgevoerd en is de aanwezigheid van verblijfplaatsen in het plangebied uitgesloten. Met betrekking tot gierzwaluwen zijn dan ook geen vervolgstappen noodzakelijk.

Vleermuizen

In het plangebied worden op basis van het verkennend onderzoek de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger verwacht. Vandaar dat aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar deze vleermuissoorten.

Ten behoeve van het vaststellen dan wel uitsluiten van de aanwezigheid van zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen van vleermuizen is onderzoek uitgevoerd dat conform het Vleermuisprotocol 2013 (versie 27 maart 2013) is uitgevoerd.

Uit het soortgericht onderzoek blijkt dat er geen zomer- of kraamverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het projectgebied. Wel zijn er twee paarverblijfplaatsen en mogelijke winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in kopgevels in het projectgebied vastgesteld. Tot slot zijn er geen andere vleermuissoorten dan gewone dwergvleermuis vastgesteld.

Op basis van het soortgericht onderzoek is geconcludeerd dat door de geplande werkzaamheden in het plangebied artikel 3.5 Wet natuurbescherming kan worden overtreden voor twee paar- en mogelijke individuele winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuizen. Voor het verkrijgen van de benodigde ontheffing is een activiteitenplan noodzakelijk waar de (sloop)aannemer zich aan dient te conformeren. Tevens wordt aanbevolen een ecologisch werkprotocol op te stellen waar de aannemer zich aan dient te conformeren. Er is een activiteitenplan opgesteld om negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis te voorkomen door het treffen van de voorgestelde mitigerende maatregelen. Mitigerende maatregelen hebben als doel de negatieve effecten op de plaats van de handeling (in dit geval sloopwerkzaamheden) te herstellen. Op basis van het activiteitenplan (zie bijlage 3) en de daarin opgenomen onderbouwing (wettelijk belang en locatiekeuze) mitigerende maatregelen is reeds een ontheffing verleend, zie bijlage 4.

Conclusie

Dit betekent dat voor het wijzigingsplan geen belemmering aanwezig is vanuit ecologie. De uitvoerbaarheid en de bescherming van de ecologische waarden is in voldoende mate geborgd.

4.9 Cultuurhistorie En Archeologie

Nieuwe ontwikkelingen kunnen archeologische of cultuurhistorische waarden aantasten. In het kader van het bestemmingsplan dienen dan ook de aanwezige of verwachte waarden beschouwd te worden.

Archeologie

Toetsingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.

Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke

aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken is in december 2013 de Nota 'Tussen Oud en Nieuw. Actualisering nota cultureel erfgoed gemeente Rijswijk' vastgesteld. De verwachtingskaarten waarnaar in de tekst wordt verwezen maken deel uit van deze nota. Op deze kaarten worden verschillende archeologische verwachtingszones aangegeven die de basis vormen voor de bescherming van de archeologische waarden in bestemmingsplannen. Per archeologische verwachtingszone is ook een beleidsrichting vermeld. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Onderzoek

Op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland heeft het plangebied voor het grootste deel de aanduiding ‘redelijke tot grote kans op archeologische sporen’. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is gemaakt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en geeft op hoofdlijnen de trefkans weer. De kaart is zeer grofmazig. Het plangebied heeft volgens de IKAW een ‘middelhoge trefkans’ op archeologische sporen. In het plangebied zijn geen archeologische gemeentelijke of Rijksmonumenten aanwezig. Voor een bestemmingsplan zijn de aanduidingen op de IKAW en CHS echter te globaal. Het plangebied heeft immers een archeologische verwachting die sterk uiteenloopt. Conform de verwachtingenkaart voor de gemeente Rijswijk geldt dat het plangebied valt binnen een zone waar een middelhoge verwachting geldt voor (archeologische resten uit) het Neolithicum en een lage verwachting voor de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen.

Voor het plangebied is, gezien de middelhoge archeologische verwachting, een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Econsultancy op 17 juli 2018. Dit onderzoek was noodzakelijk om inzichtelijk te kunnen krijgen wat de gespecificeerde archeologische waarde voor het plangebied. Het gehele bureauonderzoek is terug te vinden in bijlage 6. Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied een:

  • hoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten uit het neolithicum, indien er in de ondergrond duinen van de Laag van Ypenburg aanwezig zijn;
  • middelhoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten uit de:
    1. 1. Romeinse tijd;
    2. 2. de late Middeleeuwen;
    3. 3. de Nieuwe tijd tot en met de 17e eeuw.

Deze resten worden verwacht in dekafzettingen van de Gantel Laag, die in de IJzertijd zijn afgezet. Deze afzettingen bevinden zich onder een recent ophoogpakket, dat bestaat uit puin en ophoogzand en dat ten minste 1 m dik is. Archeologische waarden, met name in de top van de Gantel-afzettingen, worden bedreigd door graafwerkzaamheden die dieper gaan dan het opgebrachte pakket.

Conclusie

Uit het archeologische vooronderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • De archeologische dubbelbestemming zoals momenteel vigeert in het bestemmingsplan Te Werve blijft onverkort van toepassing op het plangebied.
  • Wanneer men vergunningsplichtige graafwerkzaamheden wil uitvoeren moet eerst verder onderzoek in de vorm van een inventariserende veldonderzoek uitgevoerd worden door middel van boringen. Zodat de bodemopbouw, de mate van intactheid van het bodemprofiel en van de Gantel-afzettingen en de eventuele aanwezigheid van de duinen van de laag van Ypenburg in kaart wordt gebracht.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

Naast de archeologische (verwachtings)waarden dienen ook cultuurhistorische aspecten in het bestemmingsplan beschouwd te worden. Door een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) per 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden immers uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Hierdoor wordt de bescherming van monumenten en cultuurhistorische waarden niet meer expliciet geregeld via de Monumentenwet 1988, maar geregeld via het proces van de ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat voor bescherming van monumenten een vermelding op een monumentenlijst niet meer volstaat. In plaats daarvan moeten cultuurhistorische waarden geborgd worden via de ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan.

Naast de weergave van eventuele Rijks- en gemeentelijke monumenten, moeten ook de waardevolle elementen opgenomen worden, zoals structuren, objecten en patronen die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling.

Onderzoek

In het plangebied zijn geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten (gebouwen) aanwezig.

De locatie van het (voormalige) landgoed Huys ter Nieburch is op de CHS van de provincie Zuid-Holland aangewezen als landgoedbiotoop. Het landgoedbiotoop maakt onderdeel uit van de (veel) grotere Rijswijkse landgoedzone, die ook als zodanig is aangemerkt in de CHS 2. De landgoedbiotoop wordt mede op grond van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland beschermd door middel van aanduidingen in het bestemmingsplan. Deze aanduidingen liggen niet binnen het plangebied.

Conclusie

Aangezien binnen het plangebied geen monumenten aanwezig zijn, dan wel overige cultuurhistorisch waardevolle objecten, gelden geen aanvullende verplichtingen in het kader van cultuurhistorie voor dit wijzigingsplan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. Hierbij wordt voor het aspect parkeren getoetst aan de gemeentelijke parkeernota, zie paragraaf 3.3.7. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kengetallen.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van in totaal 42 sociale huurwoningen. Hiervoor geldt conform de CROW-normen een parkeernorm voor van 1,7 parkeerplaatsen per woning, uitgaande van een sterk stedelijk gebied en ligging schil centrum. In totaal dienen er 72 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden in de dwarsstraatjes en langs de Idenburglaan gerealiseerd, de parkeerplaatsen worden door plantsoenen gescheiden van de woningen. De meeste parkeerplekken worden gerealiseerd in de dwarsstraatjes, langs de Idenburglaan komt vooral het parkeren voor bezoekers. Het huidige plan voorziet in 72 parkeerplaatsen (zie ook figuur 4.1), zodat de ontwikkeling vanuit het aspect parkeren inpasbaar is binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.wpIdenburglaan-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Weergave ligging parkeerplaatsen

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt eveneens aangesloten bij de kengetallen van het CROW (publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Uitgaande van 42 sociale huurwoningen in een sterk stedelijk gebied bedraagt de verkeersaantrekkende werking is in de beoogde situatie 4,7 mvt/etmaal per woning. Voor de gehele ontwikkeling bedraagt de verkeersgeneratie dan maximaal 198 mvt/etmaal. Aangezien reeds in de huidige situatie ook sprake is van 30 sociale huurwoningen binnen het plangebied neemt het aantal met 12 sociale huurwoningen toe. Hierdoor betreft de verkeerstoename slechts 57 mvt/etmaal. Deze toename zal opgaan in de dagelijkse fluctuaties van het verkeer.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren staan onderhavige ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Duurzaamheid

Toetsingskader

Duurzaamheidsagenda 2020: Op weg naar een duurzaam Rijswijk

Op 1 november 2011 is het duurzaamheidsplan: 'Duurzaamheidsagenda 2020: Op weg naar een duurzaam Rijswijk' vastgesteld door de gemeenteraad. In het duurzaamheidsplan wordt de ambitie beschreven en de inzet die de gemeente moet plegen om de doelstellingen te behalen in 2020. In 2020 wil de gemeente Rijswijk een groene, schone en milieuvriendelijke gemeente zijn. Bovendien heeft de gemeente de ambitie gesteld: Rijswijk stoot in 2020 25% minder CO2 uit ten opzichte van 2011.

Voor de gemeente Rijswijk betekent duurzaamheid:

  • verbetering in kwaliteit leefomgeving (people);
  • minimaliseren milieubelasting en energiegebruik (planet);
  • maximaliseren van ecologische waarden (planet);
  • betaalbaarheid (profit).

Duurzaamheid grijpt in op verschillende thema's: wonen, mobiliteit, bouwen, ondernemen, et cetera. Om duurzaamheid te concretiseren en structuur te brengen, wordt de volgende indeling gemaakt:

  • verduurzamen bestaande woningvoorraad;
  • duurzaam bouwen;
  • duurzame mobiliteit;
  • duurzame gebiedsontwikkeling/herstructurering;
  • duurzaam ondernemen;
  • duurzame energie;
  • gedragsverandering;
  • voorbeeldfunctie gemeente.

In het duurzaamheidsplan wordt per thema aangegeven wat de ambitie is en wat daarvoor nodig is om het te bereiken. Alle doelstellingen per thema moeten leiden tot een duurzame gemeente, die schoner, groener en milieuvriendelijker is. Het duurzaamheidsplan verwijst voor het thema duurzaam bouwen naar de ambities in het plan van aanpak duurzaam bouwen.

Plan van aanpak duurzaam bouwen

De gemeente Rijswijk heeft een plan van aanpak duurzaam bouwen vastgesteld (december 2006) waarin de duurzaam bouwen ambities in beleid zijn verankerd. Dit beleid is gericht op het besparen van energie en duurzaam materiaalgebruik in nieuwbouw- en herstructureringsprojecten. Ook is het van toepassing op woningen, bedrijven, kantoren, scholen en andere gemeentelijke gebouwen en grond-, weg- en waterbouw. De gemeente Rijswijk ziet duurzaam bouwen breder dan alleen de bouwmaterialen genoemd in het nationaal pakket woningbouw. Ook het stedenbouwkundig niveau, de utiliteitsbouw, de renovatiefase en de sloopfase zijn aandachtspunten. De gemeente hanteert de volgende definitie voor duurzaam bouwen: het op zodanige wijze inrichten, bouwen, beheren en slopen van gebouwen en van de gebouwde omgeving, op zodanige wijze dat de schade aan het milieu in alle stadia van ontwerp tot en met sloop, zoveel mogelijk wordt beperkt of tot stand wordt gebracht. Duurzaam bouwen betekent ook het toevoegen van positieve milieuaspecten, waardoor de draagkracht van milieu wordt verhoogd. De ambities geformuleerd in het plan van aanpak dienen als uitgangspunt voor de duurzame kwaliteit van de woningen en gebouwen binnen deze gemeente.

Om duurzaam bouwen meetbaar te maken, maakt de gemeente gebruik van rekenprogramma GPR gebouw (gemeentelijke praktijkrichtlijn gebouw). Door het invoeren van gegevens worden prestaties zichtbaar voor de thema's energie, milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. De gemeente heeft in het plan van aanpak duurzaam bouwen aangegeven dat ze een ambitie van GPR 7 of hoger heeft voor nieuwbouw en een EPC-waarde (energieprestatie coëfficient) van 10% onder het wettelijk minimum. Daarnaast is het GPR-gebouw ook geschikt voor bestaande bouw, het geeft inzicht in kwaliteitsverbetering van een ingreep.

In 2012 is het dubo-adviesteam opgezet. Dit team geeft intern en extern advies over duurzaam bouwen en de ambities van de gemeente (inclusief het dubo-instrument GPR). Op die manier kunnen projectontwikkelaars en bouwers dit zo vroeg mogelijk in het bouwproces opnemen.

Bouwbesluit 2012

Conform het Bouwbesluit 2012 moet bij elke omgevingsvergunningaanvraag voor nieuwbouwwoningen en kantoren met een gebruiksoppervlakte groter dan 100 m2 een milieuprestatieberekening bijgevoegd worden. De milieuprestatie is een prestatiegericht voorschrift op het niveau van het gebouw. De overheid wil met het voorschrift de negatieve milieueffecten van constructie en gebouwgebonden installaties bij de nieuwbouw van woningen, woon- en kantoorgebouwen beperken.

Meerjarenactieplan 2016-2018 bestuurlijke opgave duurzaamheid

De gemeente stelde in augustus 2016 een nieuw meerjarenplan vast. Het meerjarenactieplan geeft een beschrijving van de oplossingsrichtingen. Ter verbetering van de duurzaamheidsprestaties legt de gemeente de komende jaren de focus op het verbeteren van de planet-kant van duurzaamheid. Hierbinnen ziet de gemeente vijf ambities:

  • Energieverbruik verminderen;
  • Biodiversiteit vergroten;
  • Milieukwaliteit (lucht en geluid) verbeteren;
  • Klimaatbestendig maken van de stad;
  • Afvalstromen verminderen.

In het meerjarenactieplan zijn per ambitie diverse acties benoemd, die de gemeente samen met de omgeving wil realiseren in de komende periode.

Onderzoek en conclusie

De herontwikkeling van het plangebied leidt tot realisatie van nieuwe woningen die voldoen aan de geldende duurzaamheidseisen. Dit betekent dat duurzame, energiezuinige woningen worden gerealiseerd en dat ten opzichte van de oorspronkelijke situatie energiezuinigere en duurzamere gebouwen ontstaan. Daarnaast wordt de nieuwbouw zo duurzaam mogelijk uitgevoerd, door gebruik te maken van duurzame bouwmaterialen.

Duurzaam bouwen maakt standaard deel uit van het gemeentelijk beleid. De uitgangspunten hiervoor staan in het Plan van aanpak duurzaam bouwen. De initiatiefnemer besteed aandacht aan het aspect duurzaamheid. Zo worden de nieuwe woningen beter geïsoleerd en daarmee energiezuiniger dan de bestaande woningen. Bij de realisatie van de beoogde ontwikkelingen wordt dan ook voldaan aan de hiervoor geldende normen en beleid op het gebied van duurzaamheid.

4.12 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Planopzet

Om de realisatie van 42 grondgebonden woningen ter plaatse van de Idenburglaan mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In lijn met de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een wijzigingsplan opgesteld welke bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding. Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het wijzigingsplan integraal deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Te Werve' uit 2013.

Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld conform de systematiek van het moederplan, met inachtneming van de bepalingen die zijn opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) en het coderingssysteem Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de regels en verbeelding van voorliggend plan zijn opgebouwd.

5.2 Artikelsgewijze Toelichting

Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Te Werve' van de gemeente Rijswijk. Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan door het plangebied aan de Idenburglaan te voorzien van een nieuwe verbeelding met daarbij behorende regels. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Te Werve' op het plangebied van toepassing:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Overgangs- en slotbepalingen (hoofdstuk 3)

Inleidende regels

In artikel 1 worden de regels van het bestemmingsplan “Te Werve” van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan. Aanvullend worden in artikel 2 de begrippen plan en wijzigingsplan opgenomen.

Bestemmingen

In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar 'Wonen - 1', 'Groen' en 'Verkeer - 3'. Het voorliggende plan kent aan het bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Groen' toe waarbij voor de bestemming 'Wonen - 1' de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte middels een aanduiding op de verbeelding is opgenomen. De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' blijft gehandhaafd. De regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Te Werve' zijn overeenkomstig van toepassing op dit plan. Daarbij zijn ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' 42 wooneenheden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mag het oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten hoogste 80% bedragen.

Algemene regels

In aanvulling op de regels van het moederplan wordt een parkeerregeling toegevoegd. Tevens wordt onder de algemene regels in relatie hiertoe opgenomen welk gebruik strijdig is met het wijzigingsplan

Slotregel

In de slotregel in artikel 5 is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen. Het voornemen is reeds in 2013 aangekondigd, doordat in het moederplan een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen. Hiermee is eenieder dan ook over de ontwikkeling geïnformeerd. Daarbij betreft het ontwikkeling waarbij sloop en nieuwbouw plaatsvindt, zodat kwalitatief betere woningen kunnen worden gerealiseerd.

Inloopavond

Voorafgaand aan de terinzagelegging is door de initiatiefnemer een inloopbijeenkomst georganiseerd, zodat (toekomstige) bewoners en omwonenden de gelegenheid werd geboden informatie in te winnen over de beoogde ontwikkeling. Deze avond vond plaats op 18 juni 2018, op deze avond kwamen voornamelijk de volgende twee onderwerpen naar voren:

  • Hoe wordt er omgegaan met de huidige begroeiing?
  • Waar komen straks parkeerplaatsen en wordt er voorzien in voldoende parkeerplaatsen?

Het antwoord op bovenstaande is terug te vinden in paragraaf 2.3 Ontwikkelingen en wordt verder onderbouwd in paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren en paragraaf 4.8 Natuur en ecologie.

Wettelijk vooroverleg

Tevens is het plan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners (artikel 3.1.1. Bro). Hieruit zijn reacties naar voren gekomen vanuit de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) en het Hoogheemraadschap van Delfland. De VRH heeft vanwege de marginale wijzigingen verwezen naar het advies dat ze in 2013 hebben uitgebracht. Daarin worden diverse maatregelen geadviseerd. Het advies is verwerkt in de paragraaf 4.4. Externe veiligheid. Het Hoogheemraadschap heeft in haar reactie verzocht de watercompensatieopgave nader te specificeren en aangegeven dat het de voorkeur heeft de compensatieopgave middels een voorwaardelijke bepaling in de planregels op te nemen. Daarnaast zijn enkele tekstuele wijzigingen meegegeven. De tekstuele wijzigingen zijn in paragraaf 4.7 Water verwerkt en de wateropgave is daarin nader gespecificeerd. Aangezien wordt aangesloten bij de regels van het vigerende bestemmingsplan, daarin geen voorwaardelijke bepalingen zijn opgenomen en in overleg met de gemeente is afgesproken dat er voldoende mogelijkheden zijn om watercompenserende maatregelen door te voeren en het treffen van deze maatregelen middels de Keur is geborgd is de compensatieopgave niet expliciet in de planregels opgenomen.

Zienswijze

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 7 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder in de gelegenheid gekregen om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro), zie ook paragraaf 7.2.

Vaststelling

Het wijzigingsplan is gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het wijzigingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden de proceskosten, de ontwikkelingskosten en het risico op planschade gedragen door de initiatiefnemer. Met deze is een anterieure overeenkomst afgesloten.


Er is om die reden geen aanleiding voor het opstellen van een exploitatieplan aangezien alle kosten op een andere wijze worden gedekt.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorbereidingsfase

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijke besluiten te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het ontwerpwijzigingsplan voor advies toegezonden aan diverse betrokken overleginstanties.

7.2 Ontwerp- En Vaststellingsfase

Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 7 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend, zie ook bijlage 7. De zienswijze heeft niet geleidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op het opnemen van de regeling van de Parapluherziening parkeernormering Rijswijk. De aanpassingen leiden inhoudelijk niet tot een ander plan. Het plan wordt na de gewijzigde vaststelling wederom zes weken ter inzage gelegd.

Bijlage 1 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quick scan flora en fauna

Bijlage 2 Nader Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 2 Nader onderzoek flora en fauna

Bijlage 3 Activiteitenplan

Bijlage 3 Activiteitenplan

Bijlage 4 Beschikking

Bijlage 4 Beschikking

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 6 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 7 Beantwoording Zienswijze

Bijlage 7 Beantwoording zienswijze