Dr. Wibautplein
Bestemmingsplan - Gemeente Schiedam
Ontwerp op 22-03-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Dr. Wibautplein met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP00108-0002 van de gemeente Schiedam.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis gebonden beroep / (bedrijfs)activiteiten:
het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) of het hebben van een bed & breakfast, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.4 aanbouw:
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar functioneel wel onderdeel van kan uitmaken.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevel:
de van de weg gekeerde gevel van een gebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.8 afstand
de afstand, loodrecht gemeten, tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bed and breakfast:
het in een woning of woonschip verstrekken van toeristisch nachtverblijf met maximaal vier bedden en twee kamers.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders en kap(verdieping).
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die onder de nok van een hellend dakvlak is gelegen en waarbij de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. Waarbij het dakvlak als zodanig herkenbaar blijft, tenzij sprake is van een mansarde kap, waarbij deze in de dakgoot geplaatst mag zijn.
1.24 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich in of boven de oorspronkelijke dakgoot bevindt.
1.25 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt naar:
- a. persoonlijke dienstverlening: aan detailhandelsfunctie verwante dienstverlening, zoals kapsalon, pedicure, schoenmaker, reisbureau, wasserette, stomerij, belwinkel of internetwinkel;
- b. zakelijke dienstverlening: aan kantoorfunctie verwante dienstverlening, zoals uitzendbureau, makelaarskantoor of bankfiliaal.
1.26 dove gevel
gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder.
1.27 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.
1.28 erker:
een ondergeschikte uitbouw in of aan de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale horizontale diepte van 1,0 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd.
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een nutsvoorziening.
1.30 geluidgevoelig object:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.31 hoofdgebouw:
gebouw, of een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.32 kap:
een afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met één of meer schuine zijden.
1.33 luifel:
een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund (uitschuifbaar) afdak.
1.34 maatschappelijke voorziening
educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, woonzorgvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, kinderdagverblijven, stadslandbouw en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.35 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.36 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
1.37 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.38 overkapping:
een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.
1.39 parkeervoorziening:
een plek die geschikt is en ook gebruikt kan worden om bijvoorbeeld een auto, fiets of invalidevoertuig te parkeren en waar het tevens mogelijk is om bepaalde maatregelen te treffen om dat parkeren ook daadwerkelijk mogelijk te maken.
1.40 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg of pad grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.41 prostitutie
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.
1.42 raamprostitutie
het etaleren van prostituees achter vensters.
1.43 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's, e.d..
1.45 verblijfsgebied:
het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.
1.46 voorgevel:
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.47 voorgevelrooilijn:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
- 1. bij een wegbreedte van ten minste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
- 2. bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.48 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand:
de afstand, loodrecht gemeten, tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage:
percentage van de oppervlakte van een bouwperceel of ander vlak, dat mag worden bebouwd.
2.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, zonnepanelen, liftopbouwen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren.
2.6 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 gebruiksoppervlakte:
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.8 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 hoogte van een bouwlaag:
tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.
2.10 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:
- a. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen, goot- en/of bouwhoogte, niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
- b. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 oppervlakte van een overkapping
tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.
2.14 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. calamiteitenontsluiting;
- c. tuinen tot maximaal 4 meter afstand tot de werkelijke gevel;
- d. speel- en jongerenvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;
alsmede ter plaatse van de aanduiding:
- h. 'parkeergarage' voor een parkeergarage met parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende:
- i. bruggen en duikers;
- j. paden en verhardingen;
- k. straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens gebouwen ten behoeve van parkeren en bijhorende in- en uitritten onder het maaiveld toegelaten;
- c. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
- 1. maximaal 1,2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
- 2. maximaal 7,0 meter voor palen en masten;
- 3. maximaal 4,0 meter voor ballenvangers ten behoeve van speelvoorzieningen;
- 4. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen.
alsmede ter plaatse van de aanduiding:
- b. 'kinderdagverblijf' voor buitenruimte van een kinderdagverblijf;
- c. 'parkeergarage' voor een parkeergarage met parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken in de vorm van erf- en terreinafscheidingen van maximaal 1,2 meter hoogte;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens gebouwen ten behoeve van parkeren en bijhorende in- en uitritten onder het maaiveld toegelaten;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 2.11, toegelaten.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. erftoegangswegen;
- c. fiets- en wandelpaden;
- d. parkeergarages en andereparkeervoorzieningen;
- e. verblijfsgebieden;
met daarbij behorende:
- f. groenvoorzieningen, taluds en bermen;
- g. straatmeubilair;
- h. bruggen en duikers;
- i. voorzieningen ten behoeve van:
- 1. het regelen, geleiden en bewegwijzeren van het (weg)verkeer, alsmede verlichting;
- 2. het weren van voorwerpen die de veiligheid van het (weg)verkeer in gevaar kunnen brengen en het beveiligen van het (weg)verkeer;
- 3. het onderhoud van de weg, alsmede dienstwegen;
- j. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de hoogte mag maximaal 10,0 meter bedragen;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn overkappingen en schuilgelegenheden bij bushaltes toegelaten tot een hoogte van 3,5 meter;
- d. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn nutsvoorzieningen toegelaten met een oppervlakte van 20 m² en tot een hoogte van 3,5 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
- b. mantelzorg;
- c. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit, mits de gezamenlijke oppervlakte welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
met daarbij behorende:
- d. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;
- e. parkeergarages en andere parkeervoorzieningen;
- f. tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- a. de gebruiksoppervlakte per woning bedraagt ten minste 70 m2.
6.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter waarborging van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- c. landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
6.5 Afwijken van de bouwregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Wonen - Gestapeld
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van gestapelde en grondgebonden woningen;
- b. mantelzorg;
- c. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit, mits de gezamenlijke oppervlakte welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
alsmede voor ter plaatse van de aanduiding:
- d. 'gemengd' voor een kinderdagverblijf en persoonlijke dienstverlening op de begane grond met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 500 m2 bvo;
met daarbij behorende:
- e. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;
- f. parkeergarages en andere parkeervoorzieningen;
- g. tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- a. de gebruiksoppervlakte per woning bedraagt ten minste 70 m2.
7.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter waarborging van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- c. landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd:
- a. ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 2,0 meter beneden het maaiveld.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 8.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' samenvalt.
- b. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
- c. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
- a. Binnen de 'geluidzone - industrie' is nieuwbouw ten behoeve van het in artikel 6 en 7 genoemde maximaal aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of een verleende hogere waarde (geluid).
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien een geldende voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden en ter plaatse van de gevel(s) waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden sprake is van een dove gevel.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
- a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
- b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
- d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
- e. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of het profiel van de weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
- f. geluidwerende voorzieningen;
mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Bestaande afwijkingen
Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.
12.2 Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Parkeren, laden, lossen en stallen
- 1. Het gebruik van gronden, waaronder tevens wordt verstaan het oprichten van een gebouw, verandering van een functie en uitbreiding of wijziging van bestaand gebruik, is slechts toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in:
- a. voldoende parkeergelegenheid;
- b. voldoende ruimte voor het laden en lossen en/of het stallen van fietsen.
- 2. Het bepaalde in lid 1, onder b geldt niet ten behoeve van het wonen.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, door:
- a. de aanleg van nieuwe parkeergelegenheden in het openbaar gebied;
- b. het gebruik van bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied, voor zover deze zijn gelegen binnen een straal van 300 meter en de kosten samenhangend met de aanleg van deze parkeerplaatsen worden vergoed;
- c. duurzaam gebruik van parkeerplaatsen in een naburige parkeervoorziening binnen een straal van 300 meter.
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien sprake is van uitwisselbaarheid van parkeervoorzieningen bij:
- a. de aanwezigheid van gemeenschappelijke parkeervoorzieningen, welke voorzien in de parkeerbehoefte van een afgebakend gebied;
- b. buurtvoorzieningen, waarbij aannemelijk is dat bezoekers geen gebruik zullen maken van de auto;
- c. de toepassing van andere mobiliteitsvormen dan de auto;
- d. woningen waarbij blijkens de koopakte bij verkoop wordt afgezien van een parkeerplaats.
- 5. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien het bepaalde in lid 3 en 4 niet van toepassing is en met de verwezenlijking van het plan een bijzonder gemeentelijk of maatschappelijk belang gemoeid is.
- 6. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder b indien aantoonbaar op een andere wijze aan de vereiste te voorzien in ruimte voor laden en/of lossen en stallingsvoorziening voor fietsen wordt voldaan, of het gebruik geen aanleiding geeft tot het aanwezig zijn van dergelijke voorzieningen.
- 7. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de aard, plaats en inrichting van de lid 1 genoemde voorzieningen.
- 8. Burgemeester en wethouders passen de regels met betrekking tot het parkeren toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals deze gelden op het tijdstip van indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning, of, indien geen omgevingsvergunning vereist is, het moment waarop het gebruik van de gronden wordt gewijzigd.
13.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
13.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid voor geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Bevoegd gezag
Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:
- 1. af te wijken van het bestemmingsplan;
- 2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
- 3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;
in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.
15.2 Waterbuffercapaciteit
Bouwen en verharden is slechts toegestaan, indien minimaal 510 m3 waterbuffercapaciteit wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen het plangebied. Burgemeester en wethouders winnen voorafgaand aan vergunningverlening advies in bij de waterbeheerder over de technische uitwerking van de waterbuffercapaciteit.
15.3 Afwijken waterbuffercapaciteit
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat minder waterbuffercapaciteit wordt gerealiseerd, mits de vermindering van capaciteit gelijkwaardig wordt gecompenseerd in/nabij het gebied waar de verharding/bebouwing plaatsvindt. Vooraf winnen zij hierover advies in bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 16.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 16.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verklein.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 16.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Dr. Wibautplein van gemeente Schiedam".
Aldus vastgesteld door de raad van gemeente Schiedam
in de openbare vergadering van
de griffier, de voorzitter,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Voor de locatie WIJpark aan het Dr. Wibautplein in Schiedam wordt woningbouw beoogd. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 151 woningen en een kinderdagverblijf en/of dienstverlenende ruimte. Het aantal van 151 woningen wordt enkel bereikt wanneer er geen kinderdagverblijf wordt gerealiseerd.
Deze beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een verantwoorde basis voor de bestemmingslegging gecreëerd en wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de locatie aan het Dr. Wibautplein in Schiedam (zie afbeelding 1.1). De locatie wordt omsloten door het Dr. Wibautplein, de P.J. Troelstralaan, de Gebrandystraat en de Ruijs de Beerenbroucklaan.
De locatie is nu, in afwachting op de ontwikkeling van woningbouw, tijdelijk ingericht als een park met in het noorden moestuinen.
Afbeelding 1.1 - Begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling vigeert het bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' dat op 6 juni 2017 onherroepelijk is geworden. Op grond van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Groen - 1' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' (zie afbeelding 1.2). Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemmingslegging is conform het feitelijk gebruik zoals dat is ontstaan na sloop van de eerder ter plaatse aanwezige (woon)bebouwing.
Afbeelding 1.2 - Ligging plangebied in vigerend bestemmingsplan
De gronden bestemd met 'Groen - 1' mogen gebruikt worden voor groenvoorzieningen, extensieve recreatie, stadslandbouw, nutsvoorzieningen, speel- en jongerenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval.
De gronden bestemd met 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor wegen, straten en pleinen, erftoegangswegen, fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verblijfsgebieden en speel- en jongerenvoorzieningen.
In het noorden van het plangebied ligt een wijzigingsgebied. Op deze gronden kunnen de bestemmingen 'Groen - 1' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden gewijzigd naar 'Wonen' onder bepaalde voorwaarden. Een voorwaarde betreft dat er niet meer dan 20 grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd worden op deze locatie. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan om deze reden geen gebruik worden gemaakt.
Binnen de bestemming 'Groen - 1' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' is het niet mogelijk om woningen te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen de vigerende bestemmingen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
- de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
- een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
- In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied. De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
- De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 5. Op basis van verschillende aspecten wordt een beeld gevormd van herontwikkeling van het plangebied.
- In hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
- Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
- Hoofdstuk 8 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraak-/participatieprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Nieuwland geldt als een typische naoorlogse wijk van Schiedam, met een architectuur en indeling die kenmerkend is voor de vijftiger en zestiger jaren. Nieuwland is één van de grootste wijken van Schiedam. De wijk wordt begrensd door de spoorlijn, de Schie, de Noordvest, Vlaardingerdijk, de Poldervaart en de A20, en ligt voor een deel tegen het centrum aan. Nieuwland huisvest zo’n 15.000 inwoners in 7.611 woningen. De wijk bestaat voornamelijk uit portiek- en galerijwoningen van 4 lagen, afgewisseld met hogere flats. Nieuwland is een wijk waar de prijzen van woningen nog relatief laag zijn, het percentage sociale huurwoningen hoog en appartementen domineren, maar zit ook in de lift.
Afbeelding 2.1 - Plangebied 1970
2.2 Ruimtelijke Beschrijving
Het Dr. Wibautplein vormt het hart van de wijk Nieuwland. Deze wijk is de vijftiger en begin zestiger jaren gebouwd als een van de uitbreidingswijken van Schiedam. De wijk is ontworpen volgens de principes van een tuinstad met de kenmerkende stedenbouwkundige structuur van stempels en stroken en half open hoven. Door de jaren heen is de wijk op diverse plekken getransformeerd. De buurten ten noordwesten en zuidoosten van het plein zijn vanaf 2000 in fases vervangen door nieuwe bebouwing in een combinatie van grondgebonden woningen en appartementen. Oorspronkelijk was het Dr. Wibautplein het kernvoorzieningengebied van de wijk, met aan het plein een lange strook bebouwing met winkelplint. Het plein vormde het eindpunt van de centrale as Monsieur Nolenslaan, die in oostelijke richting nog altijd als voorzieningenstraat in gebruik is. Omstreeks 2013 heeft de gemeente de bebouwing op het Dr. Wibautplein laten verwijderen om plaats te maken voor vervangende nieuwbouw. In het bestemmingsplan was reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met de mogelijkheid voor de bouw van enkele tientallen grondgebonden woningen in het noordoostelijk deel van het plangebied. Met de veranderende woningbouwopgave is besloten tot een herijking van het programma voor herontwikkeling. Dit betekent onder andere dat de mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan niet zijn benut, en dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is geacht.
Openbare ruimte
Het plangebied is na de sloop van de woningbouw tijdelijk ingericht als park met speelgelegenheden, sportveld, parkeren en moestuin.
Afbeelding 2.2 - Groen in het plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De belangrijkste keuzes zijn:
- duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen en buiten de steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Schiedam past binnen het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 sub 2 Bro)
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de beoordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.
Beschrijving kwantitatieve woningbehoefte
In dit geval worden maximaal 151 woningen mogelijk gemaakt op een locatie die geen woonbestemming heeft. In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
In het plangebied is ook ruimte voor commerciële functies (kinderdagverblijf/dienstverlening) tot een gezamenlijk bvo van maximaal 500 m2 (exclusief buitenruimte kinderdagverblijf). Gelet op de beperkte oppervlakte is in principe geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer de ruimte (320 m2) wordt ingevuld met een kinderdagverblijf is ook 280 m2 bvo buitenspeelruimte noodzakelijk. Toevoeging van een kinderdagverblijf vergroot de levendigheid en cohesie in de wijk.
Woningbehoefteraming WBR 2021
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen (10%) nog niet regionaal toegedeeld.
Regionale afspraken
Er is sprake van een landelijke woningnood, die het sterkst voelbaar is in de stedelijke regio’s. Het Rijk en de provincie sturen op het realiseren van grote aantallen woningen. Deze woningen zijn hard nodig en ook Schiedam heeft toegezegd hieraan bij te dragen. Met de gemeenten in de regio Rotterdam zijn gezamenlijk bestuurlijke afspraken gemaakt met corporaties en provincie over het realiseren en verdelen van sociale en niet-sociale woningen. Ook zijn belangrijke woningbouwprojecten als Schieveste en Nieuw Mathenesse, opgenomen in een Verstedelijkingsakkoord tussen de provincie en 8 steden tussen Leiden en Dordrecht. Met de gemeenten langs de Hoekse Lijn worden de verstedelijkingsmogelijkheden langs deze OV-verbinding onderzocht. In de Woondeal Zuidelijke Randstad, waarin alle regio’s in Zuid-Holland en de provincie zijn vertegenwoordigd, zijn eveneens afspraken gemaakt met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de woningbouwopgave te versnellen en op de juiste locaties te stimuleren. Al deze woningbouwafspraken zijn geborgd in de gemeentelijke Woonvisie (zie paragraaf 3.3.2) en zijn conform het bestuurs- en beleidsakkoord van Schiedam waarin de ambities op het gebied van wonen zijn vastgelegd. Binnen de bestuurlijke ambities geldt stedelijke ontwikkeling, waarvan wonen deel uit maakt, als een van de voornaamste opgaven.
Een evenwichtige en kwalitatief goede woningvoorraad gaat bijdragen aan een toekomstbestendige en aantrekkelijke stad. Daarin zit dus ook nadrukkelijk de ambitie van Schiedam om 6.000 woningen toe te voegen tot 2030. De hogere prognose van de WBR 2021 was aanleiding om de regionale afspraken te actualiseren.
In het Regioakkoord 2021-2030 (zie paragraaf 3.2.3) maken de 12 gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 72.600 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. In Schiedam is de opgave om tot 2030 7.200 woningen te bouwen, waarvan 41% sociaal, 21% middelduur en 39% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting tot met 5.900 woningen.
Plancapaciteit
Schiedam beoogd 6.000 extra woningen toe te voegen tot 2030: circa 7.000 nieuwbouwwoningen, inclusief de vervanging van bestaande woningen (sloop-nieuwbouw). De gemeente rekent daarbij met een planvoorraad van ongeveer 130% van de behoefte en doet dit omdat het ontwikkelen en realiseren van woningbouwprojecten een langjarig en complex proces is. De ervaring wijst uit dat niet alle projecten en alle aantallen worden gerealiseerd zoals geprognotiseerd. Door met een planvoorraad van 130% te werken, vergroot de gemeente de kans dat de benodigde woningen worden gerealiseerd.
Kwalitatieve behoefte
De kwalitatieve behoefte is onderzocht en beschreven in de gemeentelijke woonvisie. Hieruit blijkt dat er een groeiende vraag is naar appartementen met een lift. Voor veel Schiedammers bestaat het ideaal uit een vrijstaande woning of een twee-onder-één-kap woning. Het effect hiervan is dat er minder behoefte bestaat aan tussenwoningen. In geringere mate zien we voor de toekomst hetzelfde beeld bij de hoekwoning. Daarbij is wel de vraag in hoeverre Schiedammers de droom van een vrijstaande woning of twee-onder-één-kap woning ook daadwerkelijk kunnen verwezenlijken. Een tussenwoning of hoekwoning kan (financieel) het hoogst haalbare blijken. In de stad is er geen ruimte om nog heel veel grondgebonden woningen toe te voegen. Daarom is een goede doorstroming en het bieden van alternatieven voor gewenste woningen belangrijk. Duidelijk is wel dat Schiedam een grote slag moet maken in het realiseren van vooral toegankelijke appartementen. Toegankelijkheid is cruciaal. Ook met het oog op de vergrijzing en de vraag vanuit een deel van de starters (op plekken met goed OV en in een leuke stedelijke omgeving), geldt dit bij uitstek als een vraag waarop Schiedam vol kan inzetten.
Afbeelding 3.1 - Ideaal woningtype (Bron: woonvisie gemeente Schiedam)
In dit plan worden maximaal 36 grondgebonden woningen en 115 appartementen gerealiseerd. Dit geeft mede invulling aan de gewenste toename van het aantal grondgebonden woningen en appartementen met lift. Hierbij is rekening gehouden met betaalbaarheid. De verwachting is dat de nieuwe woningen de doorstroming in de wijk bevorderen.
Conclusie
Er is sprake van een grote woningbehoefte in de regio en in Schiedam. Dit project past binnen de regionale afspraken en bevordert doorstroming op de woningmarkt. Het Rijksbeleid staat de ontwikkeling niet in de weg.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2022)
De provincie heeft 7 vernieuwingsambities geformuleerd als stip op de horizon:
- 1. samen werken aan Zuid-Holland;
- 2. bereikbaar Zuid-Holland;
- 3. schone energie voor iedereen;
- 4. een concurrerend Zuid-Holland;
- 5. versterken natuur in Zuid-Holland;
- 6. sterke steden en dorpen in Zuid-Holland;
- 7. gezond en veilig Zuid-Holland.
Hierna wordt ingegaan op de voor dit plan meest relevante beleidsambities.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- bouw naar behoefte;
- bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties;
- benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.
Wonen
Voorzien in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen op de woningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur.
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van woningcorporaties. Gemeenten maken daartoe in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate):
- energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien;
- klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland;
- uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken;
- circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst;
- gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde.
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in standhouden van de specifieke waarden.
Toetsing
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangemerkt als 'steden'. Het toevoegen van woningen in een prettige, gezonde en veilige leefomgeving binnen de stad geeft invulling aan de visie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2022)
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Toetsing artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
De kwaliteitskaart waarnaar in artikel 6.9 wordt verwezen is de kaart die bij de Omgevingsvisie hoort en is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied is op de laag van de stedelijke occupatie aangemerkt als 'steden en dorpen'. In dit geval is sprake van inpassing van woningen binnen de bestaande stad. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk.
Afbeelding 3.2 - Kaart Laag van de stedelijke occupatie
Toetsing artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. De locatie ligt binnen bestaand stadsgebied. Ook is in Schiedam sprake van voldoende sociale huurwoningen, conform regionale afspraken.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
Toetsing
In dit geval worden geen sociale huurwoningen gerealiseerd.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Zie paragraaf 4.7.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
Toetsing
In dit geval is er voor gekozen om woningen toe te voegen en daarmee zoveel mogelijk te voorzien in de grote woningbehoefte. Er is mede gelet op de beoogde functiemenging de mogelijkheid voor de invulling van maximaal 500 m2 aan dienstverlenende ruimte.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
Klimaatadaptatie is een belangrijk uitgangspunt in het ontwerp. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.10.
Artikel 6.27c Nestgeluid afgemeerde schepen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt houdt rekening met nestgeluid van afgemeerde schepen.
Toetsing
Zie paragraaf 4.5.
3.2.3 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2021-2030 (januari 2023)
Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Het gaat over de totale woningproductie, zowel door corporaties als marktpartijen, onderverdeeld naar verschillende prijssegmenten. De regio heeft de volgende doelstellingen:
- 1. De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad: De gemeenten staan voor de uitdaging een netto groei van 71.600 woningen in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 te bewerkstelligen. Tabel 1 en 2 van dit Regioakkoord geven de inspanningen rondom deze doelstelling weer.
- 2. De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad, onderverdeeld in DAEB-corporatievoorraad, particuliere sociale huurvoorraad en sociale koopwoningen.
- 3. De regio realiseert voldoende woningen in de middeldure voorraad, onderverdeeld naar corporatievoorraad en particuliere voorraad.
- 4. De regio realiseert een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad.
- 5. Beschikbaarheid: De regio wil voldoende beschikbaarheid op lokaal niveau en een regionaal gelijkmatiger toegang tot de sociale voorraad van huurtoeslaggerechtigden.
- 6. Betaalbaarheid: De regio wil voldoende betaalbare woningen met een huur onder de bovenste aftoppingsgrens, zijnde € 678,66, prijspeil 2022, op lokaal niveau en meer balans van deze voorraad in de regio.
In Schiedam is de opgave om tot 2030 7.200 woningen te bouwen, waarvan 41% sociaal, 21% middelduur en 39% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting toe met 5.900 woningen.
Afbeelding 3.3 - Doelstelling voldoende totale voorraad (Bron: Regioakkoord 2022)
Toetsing
De ontwikkeling draagt bij aan de woningbouwopgave in de regio. Het beoogde woningbouwprogramma past binnen de gemaakte afspraken.
3.2.4 Woondeal Zuidelijke Randstad
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en de gemeenten van de Bestuurlijke Tafel Wonen Haaglanden en het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (waaronder de gemeente Schiedam) hebben de Woondeal Zuidelijke Randstad gesloten. De woondeal is een wederzijdse erkenning van de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de zuidelijke Randstad; een gebied waar de spanning op de woningmarkt binnen Nederland het grootst is. In de woondeal zijn de wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen voor die opgaven vastgelegd.
Doel van de woondeal is om op korte termijn tot doorbraken te komen voor de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is. Gemeenten en provincie zetten zich in voor:
- voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040, aansluitend op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte;
- de productie van ruim 100.000 woningen in de periode 2018-2025, waarvan bijna de helft in de gemeenten Den Haag en Rotterdam, en een aanzienlijk deel in het betaalbare segment;
- evenwichtige verdeling onder doelgroepen en bevordering van spreiding van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens.
Toetsing
De ontwikkeling draagt bij aan de verdeling van de verschillende (woon)doelgroepen. De Woondeal past binnen regionale woningmarktafspraken.
3.2.5 Verstedelijkingsalliantie
De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden. De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.
Toetsing
De ontwikkeling draagt bij aan de woningbouwopgave in de regio. De Verstedelijkingsalliantie past binnen regionale woningmarktafspraken
3.2.6 Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040
Op 23 juni 2021 is de Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021-2040 vastgesteld en ondertekend door de bestuurders van het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (SvWrR).
De regio Rotterdam wenst dat mensen met plezier in een groene en natuurinclusieve leefomgeving wonen. De regio wil het bijzondere landschap behouden en versterken. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd door de afzonderlijke gemeente.
De regio ziet zes katalysatoren om haar ambities waar te maken:
- Versnelling woningbouwopgave;
- Betere benutting gebouwde omgeving: verdichting & transformatie;
- Vernieuwende woonconcepten en flexibele schil woningmarkt;
- Huisvesting arbeidsmigranten;
- Energietransitie bestaande voorraad;
- Doorstroming.
Toetsing
Schiedam is onderdeel van het sterk verstedelijkt gebied. Verdichten en in balans brengen van kwetsbare gebieden met verouderde sociale woningbouw zijn belangrijke opgaven. Met dit project wordt daar mede invulling aan gegeven.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Stadsvisie (2009)
Op 28 september 2009 heeft de raad de "Stadsvisie Schiedam 2030" vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich focussen. Naast het creëren van een mooie, schone en veilige openbare ruimte is het van belang dat wordt gestreefd naar levensloopbestendige wijken en sociale stijging. Voor de groengebieden wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk inrichtingsniveau met goede gebruiksmogelijkheden voor de stedeling, gekoppeld aan een hoogwaardig beheer.
Toetsing
Met de beoogde ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten van de structuurvisie, onder andere door het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig en divers woningaanbod. Inmiddels wordt gewerkt aan een nieuwe stadsvisie en een omgevingsvisie.
3.3.2 Woonvisie, Groei als kans voor de stad (2020)
In de Woonvisie Schiedam staat de koers die Schiedam volgt op het gebied van wonen. De gemeente heeft uitgezocht hoe het beste kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen, zodat de inwoners op langere termijn met plezier in de stad blijven wonen.
De Woonvisie is vastgesteld in 2020 en geeft richting aan het woonbeleid. De Woonvisie is een richtlijn. Het is nog niet bekend wat er precies gebouwd wordt.
Welke ambities heeft de gemeente:
- Groei als kans voor de stad: Er komen 6.000 woningen bij. We gebruiken deze bouwopgave om te zorgen dat er in alle wijken meer keuze komt in betaalbare en duurdere woningen;
- Wooncarrière voor alle Schiedammers: Schiedammers die op zoek zijn naar een betere woning, verlaten nu vaak de stad. Het doel van de Woonvisie is dat Schiedammers 'wooncarrière' maken. Dit houdt in dat inwoners van Schiedam een aantrekkelijke nieuwe woning vinden en hier blijven wonen;
- Passende en herkenbare woonmilieus: de gemeente wil dat alle buurten in Schiedam buurten worden waar de bewoners graag wonen. Uit onderzoek is bekend welke soorten buurten populair zijn en de gemeente wil zorgen dat die buurten in Schiedam te vinden zijn;
- Passende woning, ongeacht leeftijd, inkomen of beperking: de gemeente wil dat alle schiedammers een goede woning kunnen vinden. Ook als je ouder wordt, een ander inkomen krijgt of een beperking hebt;
- Kwaliteit van woningvoorraad en leefomgeving groeit: de gemeente wil dat de woningen in Schiedam goed onderhouden zijn en dat de woningen duurzamer worden;
- Veilige en leefbare woonomgeving: de gemeente wil dat schiedammers zich in hun buurt en stad veilig voelen. Woonoverlast wordt aangepakt. Goed verhuurderschap wordt gestimuleerd en misstanden door verhuurders worden aangepakt.
Wat gaat er tot 2030 gebeuren in Schiedam?
- Er komen 6.000 nieuwe woningen bij;
- Minimaal 1.000 bestaande betaalbare huurwoningen vervangen door nieuwe betaalbare huurwoningen;
- Er komen 2.000 woningen die aangepast zijn voor senioren. Dit zijn nieuwe woningen en bestaande woningen die helemaal aangepast worden voor senioren.
- In 2030 zijn er in Schiedam net zo veel betaalbare woningen als in 2018.
- De kwaliteit van de bestaande woningen in Schiedam verbeteren, door middel van particuliere woningverbetering en funderingsherstel. Woningen moeten ook duurzamer worden.
De gemeente wil dat Schiedam een stad is waarin mensen niet alleen kunnen starten op de woningmarkt, maar ook die vervolgstap(pen) in de stad kunnen zetten. Dat betekent het bieden van het juiste aanbod aan woningen, nieuwbouw en bestaand, sociaal en voor de midden- en hogere inkomens.
De gemeente zet in op woningen van minimaal 70 m2 gebruiksoppervlak (GBO) om de druk in de bestaande wijken door splitsing of verdichting niet te ver op te laten lopen. Ook wil ze meer balans brengen in de woningvoorraad van Schiedam, die voor een aanzienlijk deel uit goedkope woningen bestaat. Dit om ook de middengroepen een woning te kunnen bieden en wooncarrière mogelijk te maken. Tenslotte laten de Covid-19 crisis en de toename van het thuiswerken zien dat voldoende ruimte in de woning belangrijk is voor de inwoners. Samengevat zijn de gewenste kenmerken van nieuwe woningen als volgt:
Afbeelding 3.4 - Kenmerken van nieuwe woningen (bron: Woonvisie Schiedam)
Toetsing
WIJpark (Dr. Wibautplein) is een van de projecten die bijdraagt aan de doelstelling voor meer woningen. Het project is op de projectenkaart opgenomen voor de periode tot 2025, met een nog nader te bepalen aantal woningen. In de kwaliteit wordt rekening gehouden met de door de gemeente gewenste kenmerken die in afbeelding 3.4 zijn opgenomen. De woningen worden zo duurzaam en klimaatadaptief als mogelijk gerealiseerd. Het aanbod van woningen wordt in Schiedam uitgebreid door de beoogde ontwikkeling.
3.3.3 Mobiliteitsvisie, Op weg naar de toekomst (2020)
De Mobiliteitsvisie geeft inzicht in hoe de gemeente de komende jaren tot een toekomstbestendig, duurzaam en veilig bereikbaar Schiedam wil komen.
Nieuwe ontwikkelingen in de stad: Van parkeernorm naar mobiliteitsnorm
Bij nieuwbouwplannen wordt het invullen van de maximale parkeereis steeds minder vanzelfsprekend, een logisch gevolg van de toch al grote druk op de beschikbare ruimte. De totale mobiliteitsbehoefte verandert vaak niet, maar de manier waarop mensen reizen en elkaar ontmoeten verandert wel. In en om de binnenstad gelden nu al lagere parkeernormen dan in veel andere wijken, omdat dit deel van de stad beter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Zonder alternatieven leidt een nog lagere parkeernorm echter tot parkeerproblemen en gaat de leefbaarheid verder achteruit. Projectontwikkelaars hebben, in het kader van de uitwisselbaarheid, nu al de mogelijkheid om bij bouwplannen concrete ideeën aan te dragen voor alternatieve vormen van mobiliteit. Ervaring leert echter dat het lastig blijkt om te bepalen welke concrete mobiliteitsmaatregelen mogelijk zijn en wat hiervan de effecten zijn, zoals bijvoorbeeld de inzet van deelmobiliteit.
Daarom wordt dit verder uitgewerkt. Parkeernormen worden concrete mobiliteitsnormen, waarbij niet de parkeerbehoefte van een bouwplan centraal staat, maar de verplaatsingsbehoefte van gebruikers. Hierbij horen ook duidelijke eisen voor fietsparkeren, scooters en fietsenstallingen.
De mobiliteitsnorm vertaalt de mobiliteitsbehoefte van een nieuwbouwplan en de beschikbaarheid van alternatieve vormen van mobiliteit in een aftrek ten opzichte van de oorspronkelijke parkeereis.
Bouwplannen worden op diverse aspecten beoordeeld, waarbij deze volgorde wordt aanhouden:
- 1. functie;
- 2. locatie ten opzichte van de stad en OV-haltes;
- 3. vraag in relatie tot fietsparkeren en benodigde stallingsruimte;
- 4. aanbod, effectiviteit en duurzaamheid mobiliteitsalternatieven;
- 5. bepalen resterende autoparkeervraag;
- 6. bepalen eventueel dubbelgebruik parkeervoorzieningen.
Deze mobiliteitsnorm geldt als eerste voor nieuwbouw- en inbreidingslocaties. Later wordt bekeken of deze ook voor bestaande bouw kan worden gebruikt.
Toetsing
In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van het plangebied. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
3.3.4 Klimaatbeleid gemeente Schiedam
Op basis van het gemeentelijk Milieubeleidsplan wordt gestreefd naar het beperken van de milieuhinder en het verkleinen van de 'milieuruimte' in de stad. De ambitie is daarbij om de in gang gezette milieuverbeteringen minimaal vast te houden en te versterken, een goede balans te vinden en vast te houden tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid en duurzaamheid. Bij de uitwerking van het milieubeleid worden leefbaarheid (gericht op de directe leefomgeving, lokaal), duurzaamheid (gericht op de wereld, mondiaal) en cradle-to-cradle (alle gebruikte materialen kunnen na hun leven in het ene product nuttig worden ingezet in een ander product) als leidende principes gehanteerd.
Het Klimaatadaptatieplan is op 12 maart 2019 vastgesteld door gemeenteraad van Schiedam. Het plan beschrijft in hoofdlijnen hoe Schiedam de komende jaren wil werken aan klimaatadaptatie: aan het aanpassen van de stad aan de gevolgen van de klimaatverandering. Het concept gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Het document geeft inzicht in ambitie, strategie en financiering.
Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid, het Klimaatbeleidsplan 2016-2020 en het Klimaatadaptatieplan. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en te anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering. Daarbij gelden als belangrijkste doelstellingen:
- 49% minder uitstoot van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
- in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
- iedereen kan meedoen in de energietransitie;
- schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
- het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.
Om deze doelstellingen te bereiken wordt verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energie-voorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van energiezuinigheid en dat zoveel als mogelijk gebruikt wordt van duurzame en/of herbruikbare materialen.
Een tweede belangrijke pijler van het klimaatbeleid is de klimaatadaptatie. Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Ingezet wordt op het hebben van voldoende mogelijkheden voor waterberging in geval van wateroverlast door overvloedige regen, alsmede het beperken van her risico op instabiliteit van kaden en verzakkingen ten gevolge van droogte. Daarnaast wordt ook gekeken naar 'vergroenende' maatregelen om de gevolgen van hittestress bij extreem hoge temperaturen tegen te gaan. Dit laatste draagt, samen met natuurinclusieve maatregelen in de bebouwing, eveneens bij aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.
Het Klimaatbeleidsplan legt ook een nadrukkelijke relatie met het realiseren van de Sustainable Development Goals (SDG's) van de Verenigde Naties. Als Global Goals gemeente heeft Schiedam zich tot doel gesteld om in de beleidsuitwerking in te zetten op duurzaamheid in brede zin: de integratie van sociale, economische en ecologische ontwikkeling. Het Klimaatbeleidsplan vormt in belangrijke stap hierin.
Toetsing
Klimaat speelt bij de herontwikkeling een belangrijke rol, hierop is nader ingegaan in paragraaf 4.10.
3.3.5 Groenblauwe buitenruimte
GroenBlauwe Structuurvisie (2015)
De GroenBlauwe Structuurvisie richt zich op een aantrekkelijke, groene en waterrijke stad. Hierin zijn de ambities van de Schiedammers over water en groen voor de komende twintig jaar geregeld. Water en groen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze zijn verantwoordelijk voor de ecologische waarden van Schiedam. Verbinding is daarbinnen een sleutelwoord: historisch, ecologisch, recreatief en geografisch. In de visie is veel aandacht voor het verhogen van recreatie- en sportmogelijkheden. En voor het versterken van de zogenaamde stad-landverbindingen.
Afbeelding 3.5 - Hoofdgroenstructuur
Toetsing
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur, maar betreft buurtgroen. Het plangebied grenst aan de noordzijde wel aan een groenblauwe verbinding. In het ontwerp wordt hiermee rekening gehouden. Het park wordt zonder obstakels gekoppeld aan de Thorbeckesingel, ecologische structuur op stadsniveau die parken en water rondom de binnenstad verbindt aan de Schie. Het groen wordt zoveel mogelijk behouden en de woongebouwen zijn 'te gast'. Het WIJpark wordt een verbindende schakel op allerlei niveaus: stedenbouwkundig, landschappelijk en ecologisch. De beoogde ontwikkeling sluit hiermee aan bij de ingrediënten van de GroenBlauwe Structuurvisie.
Groenvisie 'Buitengewoon groen' (2021)
De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.
Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden.
Toetsing
In het ontwerp is rekening gehouden met het aanwezige groen, zoals onder het kopje GroenBlauwe Structuurvisie ook is toegelicht.
3.3.6 Transitievisie Warmte
De gemeente wil op termijn dat alle woningen in Schiedam duurzaam worden verwarmd. Dit zal in de meeste gevallen betekenen dat ze zijn aangesloten op een warmtenet of met behulp van elektriciteit worden verwarmd. De eerste plannen hiervoor zijn gemaakt in de Transitievisie Warmte. In deze visie staan de alternatieven voor aardgas genoemd.
Toetsing
De nieuwe bebouwing wordt aardgasloos en is hiermee in overeenkomst met de Transitievisie Warmte.
3.3.7 Economische visie
Schiedam kent een aantal grote uitdagingen. De vraag naar woningen, veranderende mobiliteit, economische ontwikkelingen en klimaatadaptatie leggen druk op de beperkte ruimte in de stad. Doel is een inclusieve stad die kansen biedt aan alle Schiedammers. Een aantrekkelijke, leefbare en bereikbare stad, met een goede balans tussen wonen, groen, werken en mobiliteit. De inzet van nu zorgt voor resultaten in de toekomst. Dat is de uitdaging waarvoor de gemeente de komende jaren staan.
Toekomstbestendige economische ontwikkeling is een belangrijke voorwaarde voor sociaaleconomische stijging, stedelijke ontwikkeling en concurrentiekracht van stad en bedrijfsleven. Dit draagt bij aan een sterk vestigingsklimaat én brede welvaart in Schiedam.
De ambitie is om bewoners hoogwaardige en aantrekkelijke voorzieningen te bieden. Het gaat dan om een breed aanbod aan werkgelegenheid in kansrijke sectoren in de eigen stad of regio, een rijk scala aan winkels, horeca en leisure voorzieningen en bijpassende evenementen, een aantrekkelijk woningaanbod en goede scholen.
Toetsing
In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de woningbehoefte. Door de realisatie van woningen en hiermee het toevoegen van aantrekkelijk woningaanbod sluit de ontwikkeling aan bij de Economische visie.
3.3.8 Ruimtelijke Raamwerk Nieuwland
Nieuwland is een wijk die aandacht behoeft en die ook verdient. Met het Ruimtelijk Raamwerk Nieuwland wordt de kenmerkende structuren binnen de wijk beschreven en wordt de basis voor de op stapel staande vernieuwing van grote delen van de wijk gepositioneerd.
De stedelijke vernieuwing is in Nieuwland al gaande, maar bestaat tot nu toe uit afzonderlijke projecten. Het risico bestaat dat hierdoor de wijk steeds meer versnippert; buurtjes die als losse eilandjes fungeren, zonder samenhang. De verbinding tussen buurten onderling wordt slechter, de relatie tussen wijk en stad eveneens. Een integraal raamwerk kan bijdragen aan het creëren van meerwaarde, doordat kaders en structuren op een hoger schaalniveau zijn geduid en daarmee sturing en houvast geven in de aanpak van de stedelijke vernieuwing. Het Ruimtelijk Raamwerk Nieuwland geeft een globale indeling van Nieuwland met de programmatische hoofdstructuur (stedenbouwkundig) en de ruimtelijke uitwerking op hoofdlijnen (verbindingen en openbare ruimte).
Toetsing
De beoogde ontwikkeling was al een lopend project voordat het Ruimtelijk Raamwerk Nieuwland werd vastgesteld. De ontwikkeling past binnen de kaders die in het Raamwerk zijn uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
4.1 Waterparagraaf
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer van de waterkwantiteit en waterkwaliteit in het gebied.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NWP)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Omgevingsplan
- Omgevingsvisie
- Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: 'droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater'. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema's opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen. Het programma is te vinden op https://wbp6.dpipreview.nl/.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden toegepast. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming). Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: met voldoende ruimte voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Wat dat concreet betekent is afhankelijk van de aard van het gebied en de functie die het heeft of zal krijgen vanuit de RO. Het waterschap adviseert over locatiekeuze en toetst de voorgenomen veranderingen aan het vastgestelde waterbeleid. Delfland maakt daarbij onderscheid in vier categorieën: stedelijk gebied, herstructureringsgebied, glastuinbouwgebied en landelijk gebied. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill-beginsel). Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit.
Het Delflandse beleid is echter gericht op méér dan standstill, zoals ook blijkt uit het Waterbeheerplan, gebiedsplannen, richtlijnen, waterplannen et cetera. Veranderingen in de inrichting van een gebied geven de mogelijkheid om het watersysteem te verbeteren. Het gaat daarbij ook om de relatie tussen de verschillende waterthema’s (droogte en wateroverlast, afvalwater, waterkwaliteit en ecologie, waterkeringen). Waterknelpunten en/of problemen met waterkeringen worden niet afgewenteld op de omgeving of verschoven naar de toekomst.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan het Dr. Wibautplein in Schiedam. De locatie is momenteel tijdelijk ingericht als een park met in het noorden moestuinen waardoor het plangebied bijna volledig onverhard is.
Bodem en grondwater
Vanwege de ligging in stedelijk gebied zijn de bodemopbouw en grondwatertrappen niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond ten noorden van het plangebied uit kalkarme drechtvaaggronden; zware klei. Met betrekking tot grondwater is ten noorden van het plangebied sprake van grondwatertrap Ib. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) zich op 24 centimeter onder maaiveld bevindt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 86 centimeter onder maaiveld. Volgens de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN) varieert de maaiveldhoogte in het plangebied tussen 0,8 beneden en 0,3 meter boven NAP.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van Hoogheemraadschap van Delfland zijn in het plangebied geen watergangen aanwezig, zie afbeelding 4.1.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Delfland met het plangebied zwart omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen KRW-waterlichamen gelegen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering, zie afbeelding 4.1.
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is er binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig die is aangesloten op de riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Binnen het plangebied worden 36 grondgebonden woningen en 115 appartementen gerealiseerd. Het maaiveld wordt gedeeltelijk verhoogd zodat er ruimte ontstaat voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage.
Bodem en grondwater
Door het gedeeltelijk verhogen van het maaiveld voor de ondergrondse parkeergarage zal er sprake zijn van tijdelijke bemaling.
De half verdiepte parkeergarage raakt de grondwaterstromingen niet. Het zandpakket ligt namelijk dieper dan dat de parkeergarage wordt gerealiseerd.
Waterkwantiteit
In bijlage 1 is het onderzoek naar de waterberging, inclusief watersleutel, opgenomen.
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe. Als de afvoer uit een gebied of de kans op wateroverlast toeneemt, dan moet dat worden gecompenseerd. De benodigde buffercapaciteit wordt bepaald aan de hand van de gevolgen door de maatgevende bui van 60 mm/uur voor het uitgiftegebied.
Het uitgiftegebied van 8.030 m2 moet daarmee voorzien in een minimale buffercapaciteit van 577 m3. In het gehele plangebied moet worden voorzien in een minimale buffercapaciteit van 510 m3. Dit laatste is geborgd middels de planregels (zie artikel 15.2). Binnen het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde watercompensatie te realiseren. De technische uitwerking van de waterbuffercapaciteit vindt plaats in overleg met het Hoogheemraadschap.
Uit het onderzoek blijkt dat:
- 1. Het huidige ontwerp heeft voldoende bergingscapaciteit om een bui van 60 mm in 1 uur op het uitgiftegebied op te vangen, zonder dat er afvoer naar buiten het gebied nodig is.
- 2. Als ook de neerslag op de rest van het plangebied naar de wadi wordt afgevoerd, zal ongeveer 15% van de neerslag (9 à 10 mm) naar de Singel moeten worden afgevoerd.
- 3. Het huidige ontwerp blijkt voldoende bergingscapaciteit te hebben om overtollige neerslag op te kunnen vangen, zoals is opgetreden in de jaren 2016 tot en met 2020 met daarin extreem natte en extreem droge perioden. Dat geldt zowel voor het uitgiftegebied als voor het gehele plangebied.
- 4. Het huidige ontwerp zorgt er daarmee voor dat nagenoeg alle overtollige neerslag ten goede komt aan het grondwater in het gebied.
- 5. In extreem droge perioden, zoals de zomer van 2018 en in het voorjaar van 2020, blijkt de waterberging op het parkdek onvoldoende om de bovenliggende groenvoorzieningen optimaal te laten verdampen. Beregenen is nodig om extreem lange droge perioden door te komen.
- 6. De waterberging voor groenvoorzieningen op het parkdek is in het winterhalfjaar continu gevuld. Langdurig stilstaand water kan leiden tot waterkwaliteitsproblemen. Regelmatig legen van deze berging en verversen met nieuw neerslagwater kan dat potentiële probleem verhelpen. Er valt in een winterhalfjaar ruim voldoende neerslag om deze berging meerdere keren te legen en weer te vullen voordat het zomerhalfjaar begint. Daar is ongeveer 35 mm neerslag voor nodig.
- 7. De totale waterberging voldoet ruimschoots aan de vereisten van de watertoets. Dat geldt zowel voor het uitgiftegebied als voor het totale plangebied. Deze berging wordt (deels) op andere manieren gerealiseerd dan met aanleg van extra oppervlaktewater.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Deze vallen ook niet in het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Overstromingen
In 2050 is Schiedam klimaatbestendig en water robuust ingericht. Klimaatbestendig en water robuust inrichten is onderdeel van het beleid en handelen van de gemeente. Bijvoorbeeld door waterbergingen aan te leggen waar dat nodig is, zoals onder het Krajicek Playground in Oost. Andere zaken waaraan gedacht kan worden is het toepassen van waterdoorlatende verharding. Uiteraard wordt afgewogen waar dit mogelijk en zinvol is en gebeurt dit op natuurlijke momenten. Dit is ook te vinden in het Klimaatadaptatieplan (2019).
Overstromingen waarbij er door extreme neerslag elders rivieren buiten de oevers treden en er een risico is op het doorbreken of overstromen van dijken. Hoogheemraadschap Delfland samen met veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond een veiligheidsniveau gegarandeerd waarmee risico op dijkdoorbraken zoveel mogelijk wordt beperkt. Mochten dijken doorbreken dan is risico op slachtoffers zoveel mogelijk beperkt en dat schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor buitendijks gelegen stadsdelen die wel kunnen overstromen. Voor de planlocatie geeft de risicokaart geen overstromingskansen aan van het niveau klein, middelgroot en groot.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
- 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Een aanzienlijk deel van het plangebied bestaat uit openbaar groen en particuliere tuinen waar het regenwater direct kan worden benut door beplanting of direct kan infiltreren in de bodem. Ook op de daken en het parkeerdek is er sprake van infiltratiemogelijkheden. Overig afstromend hemelwater (van daken) zal worden afgevoerd naar (openbaar) groen waar het kan infiltreren.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Het beheer van de openbare ruimte wordt overgedragen aan de gemeente na planrealisatie. Buiten het plangebied wordt eventueel een vlonder in het oppervlaktewater gerealiseerd. Het beheer hiervan ligt tevens bij de gemeente.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Waar mogelijk worden maatregelen genomen om een positieve bijdrage te leveren aan het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.2 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
4.2.1 Bodemonderzoek
Vanwege de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de aangetroffen waardes derhalve gering zijn dat dit geen aanleiding geeft tot nader onderzoek.
Asbest
In de grond is sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Het betreft met name zwakke bijmengingen met baksteen, beton en metselpuin. De bijmengingen met beton en metselpuin maken de bodem formeel verdacht op de aanwezigheid van asbest. Naar aanleiding hiervan is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat visueel en analytisch in geen van de (meng)monsters asbest is aangetoond.
4.2.2 Conclusie
Het aspect bodem staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
4.3.1 Soortenbescherming
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, waarin op basis van een literatuuronderzoek en globaal veldonderzoek is ingegaan op de soortenbescherming, zie bijlage 8. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting in strijd is met het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er kunnen namelijk verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de omliggende bebouwing en de holteboom in het plangebied. Daarnaast kunnen in en om het plangebied nesten van 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' aanwezig zijn. Ook kunnen 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' zich vestigen binnen de houdbaarheid van dit rapport. De voorgenomen ontwikkeling is daarnaast mogelijk ook in strijd met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming. Verder zijn de plannen niet in strijd met provinciale gebiedsbescherming.
Maatregelen beschermde soorten
Vogels zonder jaarrond beschermd nest
Voorkom vernietiging van vogelnesten óf een verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van een in Europa inheemse vogelsoort. Nesten van deze soorten mogen niet beschadigd, weggehaald of vernietigd worden. Ook verstoringen die leiden tot het verlaten van het nest zijn verboden. De meeste vogels broeden globaal tussen half maart en half augustus. Echter, alle broedende in Europa inheemse vogelsoorten zijn te allen tijde beschermd. Ook indien vogelsoorten zich vestigen tijdens de werkzaamheden zijn de nesten beschermd.
Maatregel 1: verricht de werkzaamheden buiten de broedperiode van de aanwezige soorten. Op basis van het veldbezoek waarin we op aanwezige vogelsoorten hebben gelet én op basis van de aanwezige biotopen, verwachten wij dat de broedperiode loopt van half maart t/m half oktober. Indien het niet mogelijk is om buiten deze broedperiode te werken, kunnen maatregel 2 en 3 uitkomst bieden.
Maatregel 2: laat voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitvoeren door een ecoloog. Indien er geen broedende vogels worden vastgesteld, kunnen de werkzaamheden alsnog doorgang vinden.
Maatregel 3: stel een ecologisch werkprotocol op. In dit protocol wordt vastgelegd hoe en wanneer de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder dat vogels zonder jaarrond beschermd nest hierbij in het geding komen. Tevens wordt hierin vastgesteld hoe er gehandeld dient te worden indien vogels zonder jaarrond beschermd nest zich vestigen in of om het plangebied tijdens de werkzaamheden.
- Zwarte roodstaart (vestiging voorkomen): zwarte roodstaart kan aanwezig zijn op bouwterreinen en broeden in hopen afval of bouwmateriaal. Als de soort tot broeden komt op het terrein is het nest beschermd en zal hier rekening mee gehouden moeten worden. Voorkom vestiging van deze soort door in de broedperiode (globaal van half maart t/m eind juli) bouwmateriaal, hopen houtafval of stenen direct te verwijderen uit het plangebied. Of dek de bouwmaterialen geheel af met een stevig zeil of doek.
- Ekster: er is een nest van ekster aangetroffen nabij het plangebied. De staat van instandhouding van de ekster is zeer ongunstig. Dit komt doordat de aantallen eksters zijn afgenomen in het buitengebied. In stedelijk gebied is de soort sinds de jaren zeventig en tachtig overal sterk toegenomen. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en er zijn voldoende alternatieve nestlocaties aanwezig rondom het plangebied. Het nest is daarom beoordeeld als niet-jaarrond beschermd. Daarnaast ligt het nest buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
Vleermuizen (licht- en trillingseffecten voorkomen)
Verblijfplaatsen: voorkom dat gebouwen buiten het plangebied beschenen worden door verlichting tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie. De geschikte invliegopeningen die aanwezig zijn, dienen geheel onbeschenen te blijven. Ook dient de holteboom binnen het plangebied onverlicht te blijven.
Omgeving (vliegroute): verricht geen werkzaamheden tussen zonsondergang en zonsopkomst én zorg dat er 's nachts geen bouwplaatsverlichting aanwezig is die de vliegroute beschijnt. Vleermuizen zijn van zonsondergang tot zonsopkomst actief en kunnen door het gebruik van verlichting verstoord worden, waardoor zij hun verblijfplaats of foerageergebied niet kunnen bereiken.
Trillingen: maak gebruik van trillingsarme of -vrije technieken om te voorkomen dat verblijfplaatsen verstoord worden. Trillingen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt worden door heiwerkzaamheden of door aanwezigheid van materieel.
De bomen in het plangebied worden behouden. Indien aan alle bovenstaande maatregelen wordt voldaan, is nader onderzoek naar vleermuizen niet nodig.
4.3.2 Gebiedsbescherming
Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied. In de ruime omgeving (25 kilometer) van Schiedam bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden: Oude Maas, Kinderdijk Boezems, Oudeland van Strijen, Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin.
De Wet natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland. Het noordelijke deel van het in Schiedam gelegen gedeelte van het veenweidelandschap van Midden-Delfland behoort ingevolge de provinciale verordening tot het Natuurnetwerk Nederland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Onderzoek
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Oude Maas op circa 6,8 kilometer, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen en bevindt zich op circa 14,8 kilometer. De dichtstbijzijnde gebieden welke zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland bevinden zich op circa 1,8 kilometer, zie afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2 - Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld)
De afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland is aanzienlijk, waardoor geen sprake is van een directe werking en alleen sprake is van een mogelijke externe werking (licht, geluid of stikstofdepositie). Tussen het plangebied en deze gebieden bevinden zich diverse licht- en geluidbronnen van wegen, woon- en werkgebieden. Enige significante effecten van het plangebied op deze gebieden als gevolg van licht en geluid zijn daardoor uitgesloten. Significante invloed ten gevolge van stikstofdepositie is echter niet op voorhand uit te sluiten.
Met het programma AERIUS Calculator (versie 2022) zijn berekeningen uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4, 5, 6 en 7. Daaruit blijkt dat de gebruiks- en realisatiefase van de ontwikkeling geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op kwetsbare Natura 2000-gebieden oplevert.
Conclusie
Er zijn geen effecten op beschermde natuurgebieden. De in de quickscan aanbevolen maatregelen met het oog op beschermde diersoorten worden opgevolgd. Het aspect ecologie staat de beoogde functiewijziging niet in de weg.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.
4.4.2 Visie Externe Veiligheid
Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.
De visie bevat een tweetal signaleringskaarten:
- 1. De eerste kaart geeft de zones aan waar nader onderzoek naar de externe veiligheid vereist is. De kaart is gebaseerd op de invloedsgebieden van de diverse voor de externe veiligheid relevante risicobronnen. Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en A20. Voor ontwikkelingen binnen deze zone welke leiden tot een toename van het aantal personen is een verantwoording van het groepsrisico vereist.
- 2. De tweede kaart beschrijft de zones waar vestiging of uitbreiding van kwetsbare functies ongewenst is. Het plangebied ligt deels binnen de A-zone. Voor deze zone geldt dat bepaalde (zeer) kwetsbare functies ongewenst zijn. Andere functies zijn in principe aanvaardbaar, maar onderzocht dient te worden of door het treffen van aanvullende maatregelen het aantal slachtoffers kan worden beperkt.
4.4.3 Risicobronnen
Volgens de risicokaart waarop relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen gelegen (afbeelding 4.3).
Afbeelding 4.3 - Ligging plangebied t.o.v. risicovolle bronnen
Inrichtingen
Voor de in de ruime omgeving van het plangebied aanwezige inrichtingen geldt dat de PR 10-6 contour en het invloedsgebied niet reiken tot het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A4 bevindt zich ten westen van het plangebied waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied bevindt zich met een afstand van circa 983 meter niet in het invloedsgebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de A20 op een afstand van circa 845 meter. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied wordt voor deze weg ook bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Hiermee bevindt het plangebied zich gedeeltelijk in het invloedsgebied. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. Deze is in de volgende paragraaf opgenomen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De buisleiding W-521-06 bevindt zich ten noorden van het plangebied. Het betreft een buisleiding in beheer van de Gasunie met een grootte van 16 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het bijbehorende invloedsgebied is 170 meter. De ontwikkeling bevindt zich op minimaal 890 meter van de buisleiding en ligt daarmee buiten het invloedsgebied. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
4.4.4 Verantwoording groepsrisico
Binnen het invloedsgebied van een transportroute is verantwoording van het groepsrisico nodig. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter van de A20 ligt, heeft de ontwikkeling (en de daarmee gepaard gaande verandering van personen binnen dit invloedsgebied) niet tot nauwelijks gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Dr. Wibautstraat, Gerbrandystraat en de P.J. Troelstralaan. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Schiedam. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Advies VRR
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) heeft gelet op de met externe veiligheid samenhangende risico's geadviseerd inzake de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Voor het bestemmingsplan is advies gevraagd van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, zie bijlage 9.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A20. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van het Bevi en de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 Schiedam is gekeken naar de consequenties van het bestemmingsplan op het groepsrisico. Gezien het lage groepsrisico, de beperkte toename daarvan en de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om op locaties met een verhoogd risico nadere eisen of voorwaarden te stellen, is gemeente Schiedam van mening dat uitvoering van het bestemmingsplan op een verantwoorde wijze plaats kan vinden.
4.5 Geluid
4.5.1 Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Schiedam heeft een geluidsbeleid opgesteld. Dit is verwoord in de beleidsnota 'Hogere waarden voor geluid' van november 2010. Het geluidsbeleid gaat enerzijds in op de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen. Anderzijds worden ook voorwaarden aan de geluidssituatie rondom en in de gebouwen zelf gesteld. Hierin is het volgende opgenomen dat voor het onderzoek van belang is:
- In alle situaties wordt gestreefd naar het behalen van de voorkeursgrenswaarde;
- Wanneer de voorkeursgrenswaarde niet haalbaar is, wordt de hogere waardenprocedure doorlopen. Een hogere geluidbelasting wordt alleen onder voorwaarden toegestaan;
- Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met geluid. Hier wordt door de gemeente op getoetst. Hierdoor worden alle kansen om geluidhinder te voorkomen benut;
- Wanneer een woning in de zone van meerdere geluidbronnen ligt, is het college verplicht om de gecumuleerde geluidbelasting te beoordelen, dus niet alleen het geluid van de maatgevende bron. De gecumuleerde geluidbelasting wordt berekend in overeenstemming met de methode uithoofdstuk 2 van bijlage I behorende bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006;
- Hogere waarden worden toegekend indien, ondanks de hogere geluidbelasting, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Hierbij wordt getoetst aan de volgende stappen.
- 1. Goede ruimtelijke ontwikkeling: Bij een goede ruimtelijke ontwikkeling dient het stedenbouwkundig plan afgestemd te worden op de geluidsbelasting. Dit wil zeggen dat indien voldoende en vroegtijdig rekening wordt gehouden met de overdracht tussen geluidbron en ontvanger, geluidknelpunten kunnen worden voorkomen;
- 2. Bronmaatregelen: Hier wordt onder verstaan, maatregelen aan de geluidbron waarop een gemeente invloed heeft;
- 3. Overdrachtsmaatregelen: Maatregelen in de overdracht (schermen of wallen) hebben als voordeel, dat de buitenruimte van woningen in de omgeving van de weg zoveel mogelijk wordt ontzien;
- 4. Gevelmaatregelen: Met gevelmaatregelen verander je niets aan de geluidbelasting op de gevel, maar wordt het behalen van het binnenniveau geregeld.
- Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Vanwege het wegverkeer bedraagt de maximale gecumuleerde geluidsbelasting aan deze zijde niet meer dan 53 dB.
- In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen relevante 30 km/uur weg te worden beoordeeld.
De gemeente heeft een Actieplan Lucht en Geluid 2018-2022 opgesteld. Hierin staan maatregelen genoemd die de gemeente wil nemen in de periode van 2019 t/m 2022. De doelstelling voor geluid is het aantal mensen dat last heeft van geluid en slaapverstoring verlagen.
4.5.2 Resultaten akoestisch onderzoek
Wegverkeerslawaai
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10. In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Burgemeester van Haarenlaan en getoetst aan de grenswaarden conform de Wet geluidhinder (Wgh) en het gemeentelijk geluidsbeleid.
Uit de resultaten blijkt dat vanwege de geluidsgezoneerde weg, de Burgemeester van Haarenlaan, aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wgh wordt voldaan. Vanwege de 30 km/uur wegen de Gerbrandystraat en het Dr. Wibautplein is de geluidsbelasting met 50 dB (inclusief 5 dB correctie volgens artikel 110g Wgh) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Hogere grenswaarden zijn in de voorliggende situatie niet van toepassing. Conform het gemeentelijk geluidsbeleid dient, bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege 30 km/uur wegen, echter wel aandacht te worden besteed aan het binnenniveau. Geadviseerd wordt om hierbij rekening te houden met de gecumuleerde geluidsbelasting. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt binnen het plangebied ten hoogste 55 dB. Dit betekent dat conform het Bouwbesluit de karakteristieke geluidswering ten minste 22 dB dient te bedragen.
Omdat vanwege de 30 km/uur wegen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, is in het kader van goed ruimtelijk ordenen het plan wel beoordeeld op geluidsluwe gevels. In gebouw A en D (zie afbeelding 4.4) beschikken de tussenwoningen aan de noordwestzijde, op de begane grond en de eerste verdieping, niet over een geluidsluwe gevel. Binnen het plangebied zijn echter wel locaties aanwezig (op zeer korte loopafstand van de woningen) waar de geluidsbelasting van een weg niet hoger is dan 48 dB. Bewoners kunnen daarvan, desgewenst gebruik maken. Ook zullen de woningen worden voorzien van een afdoende geluidswering waarbij ook rekening gehouden wordt met de geluidsbelasting van de 30 km/uur wegen. Tot slot verlangt het geluidsbeleid geen luwe gevels vanwege geluid van 30 km/uur wegen. Gelet op het voorgaande is, ondanks de (gering) hogere geluidsbelasting sprake van een goed woon- en leefklimaat dat passend is bij woningen in een stedelijke omgeving.
Afbeelding 4.4 - Benoeming woonblokken akoestisch onderzoek
Industrielawaai
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones van de industrieterreinen:
- Vulcaanhaven, Koningin Wilhelminahaven, Vettenoord;
- Schiedam-Zuid;
- Botlek-Pernis.
Voor de ontwikkeling is de geluidbelasting vanwege het Wgh-gezoneerde industrieterrein 'Vulcaanhaven, Kon. Wilhelminahaven en Klein Vettenoord' lager dan 50 dB(A). Dit is af te leiden uit de contourenkaart van het industrieterrein. De DCMR heeft tevens aangegeven dat de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Schiedam-Zuid ter plaatse van het bouwplan minder dan 50 dB(A) bedraagt. Ter plaatse van het bouwplan is de geluidbelasting ten gevolge van het nestgeluid vanuit Schiedam-Zuid vanwege de ligging niet relevant vanwege de grote afstand. Akoestisch onderzoek voor dit industrieterrein is derhalve niet nodig.
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Toekenning van hogere waarden voor de nieuwe woningen is niet nodig, evenmin zijn andere maatregelen nodig die planologisch dienen te worden geborgd.
4.6 Luchtkwaliteit
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².
Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.
Daarnaast is op 15 januari 2009 de AMvB Gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat indien een bestuursorgaan voornemens is om nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen) binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg te realiseren, eerst onderzocht moet worden of op die locatie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden van PM10 en/of NO2.
In 2012 heeft de gemeente het Actieplan luchtkwaliteit Schiedam 2012-2015 vastgesteld. In dit plan is beschreven wat de huidige en de verwachte situatie is ten aanzien van fijnstof en stikstofdioxide. Hierbij is het jaar 2015 bepalend. Dit is het jaar waarin voor de stikstofdioxide-immissie aan de grenswaarden moet worden voldaan (voor fijnstof moest dit al in 2012). In het Actieplan luchtkwaliteit heeft de gemeente enkele maatregelen benoemd om de luchtkwaliteit in de gemeente te waarborgen. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de genoemde maatregelen.
Bijdrage is 'niet in betekenende mate'
De extra verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt op een gemiddelde weekdag circa 1.075 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.7). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,57 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage PM10 0,16 µg/m³ (afbeelding 4.5). Beide bijdragen blijven onder de grens van 1,2 µg/m³. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.
Afbeelding 4.5 - NIBM-tool
Luchtkwaliteit ter plaatse
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft het Dr. Wibautplein. Het rekenpunt bevindt zich ten zuidoosten van de ontwikkeling.
Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020; 21,4 µg/m3 voor NO2, 16,6 µg/m3 voor PM10 en 8,9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Ter plaatse is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.6 - Uitsnede NSL monitoringstool 2020
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Verkeer
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Gemeente Schiedam heeft haar parkeernormen opgenomen in de 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017 gemeente Schiedam'. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). De gemeente heeft een zeer sterk stedelijk karakter. Het plangebied ligt in de rest bebouwde kom. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd op basis van het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.
De gemeente Schiedam heeft op 15 november 2022 de 'Mobiliteitsnormen 2022' vastgesteld. Omdat dit project al lopend was worden de parkeernormen uit de 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' gehanteerd.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten op de Willem de Zwijgerlaan (verlengde van de Havendijk). Via de Burgemeester van Haarenlaan en de Vlaardingerdijk wordt ontsloten op de A4 en via de Burgemeester van Haarenlaan en de Nieuwe Damweg wordt ontsloten op de A20.
Het gebied wordt ontsloten door voornamelijk gebiedsontsluitingswegen (50 km/u). Fietsers en voetgangers zijn gescheiden van het gemotoriseerd verkeer. Op een loopafstand van circa 350 meter ligt het metrostation Troelstraplein. Vanaf dit metrostation rijdt de lijn tussen Spijkenisse, Rotterdam centrum en Capelle aan den IJssel.
De P.J. Troelstralaan (aangrenzend aan het plangebied in het zuiden) is onderdeel van het hoofdroutenetwerk van de gemeente Schiedam. Via deze route is het regionale fietsroutenetwerk te bereiken bijvoorbeeld aan de Burgemeester van Haarenlaan of de Vlaardingerdijk. Op deze wegen zijn de fietsers gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Via de Vlaardingerdijk is het centrum van Schiedam te bereiken. Het centrum van Schiedam ligt op een loopafstand van circa 950 meter van het plangebied.
Parkeren
De parkeerbehoefte is gebaseerd op basis van het gemeentelijk beleid. De locatie ligt in de schil van Schiedam, parkeren wordt niet gereguleerd. De berekening is opgenomen in tabel 4.1. Het is nog niet bekend welke functie naast wonen wordt toegevoegd. Dit kan een kinderdagverblijf of een dienstverlenende functie zijn. Voor het aspect parkeren is een dienstverlenende functie (kantoor met baliefunctie) het maatgevende scenario.
Tabel 4.1 - Parkeerbehoefte
Functies | Benaming | Kencijfer | Parkeerbehoefte | |||||
36 grondgebonden woningen | koop, tussen- of hoekwoning | 1,0 per woning | 36 pp | |||||
115 appartementen | koop, etage, midden/duur | 1,0 per woning | 115 pp | |||||
kantoor (500 m2)/dienstverlening | kantoor met baliefunctie | 1,1 per 100 m2 | 5,5 pp | |||||
Totaal | 157 pp |
De totale parkeerbehoefte bedraagt 157 parkeerplaatsen. Voor de ontwikkeling gaan 21 parkeerplaatsen verloren. Totaal moeten er minimaal 178 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
In de ondergrondse parkeergarage worden 144 parkeerplaatsen gerealiseerd. In de openbare ruimte worden 45 parkeerplaatsen aangelegd. Het parkeeraanbod in de toekomstige situatie bedraagt 189 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Als gevolg van de ontwikkeling zal er sprake zijn van een verkeerstoename. Aan de hand van kencijfers van het CROW is in tabel 4.2 de verkeersgeneratie opgenomen. De kencijfers zijn op basis van een ligging in rest bebouwde kom en een zeer sterk stedelijke gemeente gebaseerd. Voor de verkeersgeneratie is een kinderdagverblijf de maatgevende functie.
Tabel 4.2 - Verkeersgeneratie
Functies | CROW-benaming | Kencijfer | Verkeersgeneratie | |||||
36 grondgebonden woningen | koop, huis, tussen/hoek | 6,8 mvt/etmaal | 244,8 mvt/etmaal | |||||
60 appartementen | koop, appartement, midden | 6,8 mvt/etmaal | 408 mvt/etmaal | |||||
55 appartementen | koop, appartement, duur | 5,1 mvt/etmaal | 280,5 mvt/etmaal | |||||
kinderdagverblijf (500 m2) | kinderdagverblijf | 28,3 mvt/etmaal per 100 m2 bvo | 141,5 mvt/etmaal | |||||
Totaal | 1.074,8 mvt/etmaal |
De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 1.075 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Met name op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 108 mvt ondervinden.
De in en uitritten van de nieuwe parkeergarage zullen aan de noordwestzijde worden gerealiseerd, wat zorgt voor een toename in het verkeer op de Gerbrandystraat. De verkeersintensiteit bedraagt op de Gerbrandystraat circa 400 motorvoertuigen per etmaal (prognosejaar 2032). De Gerbrandystraat is een weg binnen de bebouwde kom waar een maximum toegestane snelheid van 30 km/u geldt (ETW type II). Een dergelijke weg heeft een wegcapaciteit van circa 4.000 mvt/etmaal (CROW). Er is voldoende capaciteit om de toename aan verkeer op te vangen. Ditzelfde geldt voor de Gebrandystraat, waar de intensiteit 741 mvt/etmaal bedraagt in het prognosejaar.
De verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen. De verkeerstoename bedraagt circa 1.075 mvt/etmaal en zal zich verspreiden over de omliggende wegen. Er is voldoende capaciteit op de ontsluitende wegen om de toename aan verkeersbewegingen op te vangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.8 Milieuhinder Bedrijvigheid
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden woningen en maximaal 500 m2 aan andere functies gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige en milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen met enkele gemengde bestemmingen en maatschappelijke bestemmingen. Derhalve wordt het gebied getypeerd als een rustige woonwijk.
Milieugevoelige functies
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Gemengd-2' waar een restaurant is gelegen. Deze functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en heeft een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 19 meter wordt hieraan voldaan.
Op een grotere afstand bevinden zich de gezoneerde industrieterreinen Schiedam-Zuid, Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven en Botlek-Pernis. Het relevante aspect bij deze industrieterreinen is geluid. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 4.5.
Milieuhinderlijke functies
Naast woningen biedt het bestemmingsplan op beperkte schaal ruimte voor commerciële functies in de vorm van een kinderdagverblijf en (persoonlijke en zakelijke) dienstverlening. Het gaat om een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 500 m2 (in de plint van woongebouw E). Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor een kinderdagverblijf (30 meter in een rustige woonwijk). De afstand tot de bestaande woningen aan het Dr. Wibautplein bedraagt circa 17 meter. Het kinderdagverblijf is naast en onder de nieuwe woningen in het plangebied geprojecteerd. Het kinderdagverblijf zal echter moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit. Daarnaast speelt in de ruimtelijke afweging het stemgeluid van buiten spelende kinderen een rol. Hoewel dit op zich als passend in het onderhavige woongebied kan worden gezien, zal worden bezien of geluidsafschermende maatregelen nodig zijn met het oog op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen. De beoogde dienstverlenende functies kunnen direct naast of onder woningen worden ingepast, zonder dat onaanvaardbare milieuhinder optreedt.
Geur
Op de website van DCMR wordt op basis van de vergunde activiteiten in het Rijnmond gebied inzicht gegeven in de cumulatieve geurbelasting. Uit deze informatie (zie uitsnede afbeelding 4.7) blijkt dat binnen het plangebied de geurbelasting tussen de 0,5 en 1 odour units is gelegen. Onder de 0,5 odour units is geen sprake van geurhinder en boven de 5,0 odour units is sprake van ernstige geurhinder. Gezien de geurbelasting tussen de 0,5 en 1 odour units is er geen sprake van ernstige geurhinder. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
Afbeelding 4.7 - Geurbelasting ter hoogte van het plangebied (zwart omcirkeld) (bron: www. dcmr.nl)
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Archeologie
4.9.1 Beleidskader
Gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
4.9.2 Onderzoek
Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen:
Volgens het huidige bestemmingsplan 'Nieuwland 2016' heeft het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In deze zone mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlak van meer dan 200 m2 en die dieper reiken dan 2,0 m beneden NAP. Vanwege grondwerkzaamheden en het oppervlak van meer dan 200 m2 dient daarom archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
De onderzoeken dienen voorafgaand aan de grondverstorende werkzaamheden te worden uitgevoerd conform de gemeentelijke richtlijnen met betrekking tot archeologisch onderzoek. Het laten uitvoeren van dit onderzoek is verplicht in het kader van de Erfgoedwet (2015) en de archeologieverordening gemeente (2008). Het resultaat van het onderzoek kan leiden tot een vervolgonderzoek, zodat er ook nadere regels aan de vergunning kunnen worden verbonden.
4.9.3 Conclusie
Voor dit bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de bodemopbouw in het plangebied grotendeels verstoord is tot een diepte van gemiddeld ongeveer 2,0 m -mv. Onder de verstoringen komen nog intacte afzettingen voor met allemaal een lage archeologische verwachting en die niet of nauwelijks bedreigd worden door de geplande ingrepen.
Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.10 Klimaat En Duurzaamheid
In de nota Klimaatbeleid is bepaald dat duurzaamheid het fundament is voor alle acties en beleidsterreinen tijdens de huidige collegeperiode. Het gemeentelijke beleid met betrekking tot duurzaamheid (klimaatadaptatie en klimaatmitigatie) is neergelegd in diverse stukken, waaronder de nota Klimaatbeleid, het Klimaatadaptatieplan, het Waterplan en het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan.
Schiedam heeft eind 2018 het Convenant Klimaatadaptief Bouwen ondertekend, samen met vele andere partijen in de provincie Zuid-Holland. Gezamenlijke ambitie is om versnelling te brengen in het klimaatadaptief bouwen en inrichten van de omgeving. Doel is dat Schiedam in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Het aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie) gaat over het omgaan met een 'teveel' of een 'tekort' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Klimaatadaptatie
De inrichting van de buitenruimte wordt klimaatadaptief gerealiseerd. Schiedam heeft de ambitie om de stad bestand te laten zijn tegen extreme buien dus tegen ‘te veel’ maar ook ‘te weinig’ water. Hierin is de 60mm/uur bui maatgevend. Hemelwater wordt daarom in het plangebied gebufferd waardoor het water stapsgewijs en vertraagd wordt afgevoerd richting het oppervlaktewater van de Thorbeckesingel. Met de onderstaande uitgangspunten is er voldoende bufferingscapaciteit aanwezig. Na het akkoord op het ontwikkelplan staan de kaders vast en kan Deltares de berekeningen uitvoeren, de berekening van Deltares zal uitwijzen waar en in welke verhouding de benodigde buffering wordt gerealiseerd. Dit gebeurt op een aantal plekken in een aantal stappen. Een volledig overzicht is in paragraaf 4.1 weergegeven.
Hitte
Hittegolven treden steeds vaker op, tijdens een hittegolf kunnen de maximale temperaturen overdag in combinatie met beperkte afkoeling in de nacht zorgen voor gezondheidsproblemen. Naast bouwtechnische ingrepen om hitte effecten te verminderen zoals passieve koeling, goede ventilatiemogelijkheden en het beperken van de glasoppervlakken wordt er voornamelijk ingezet op het verkoelende effect van het groen. Nieuwland telt veel jonge, nieuwe bomen en veel grasvelden en wordt in het klimaatadaptatieplan gezien als een wijk welke minder gevoelig is voor hittestress. Volgens de kaart stedelijk hitte eiland-effect van klimaateffectatlas.nl ligt dit temperatuurverschil in deze wijk nu op ca. + 1.6°C.
Harde (steenachtige) oppervlaktes zorgen voor opwarming van de lucht. Groene oppervlaktes en bomen zorgen voor verkoeling, enerzijds door het vocht dat hierdoor verdampt wordt, anderzijds door de schaduwwerking. Het groene oppervlak van het WIJpark wordt als volgt geoptimaliseerd:
- Verkoelend oppervlak: 20% van het totale gevel- en dakoppervlak van de gebouwen wordt voorzien van vegetatie en werkt daarmee als verkoelend oppervlak.
- Schaduw: de steeds langer durende, warmere en drogere zomers maken voldoende schaduw onontbeerlijk, zeker voor het gebied waar voetgangers zich bewegen en verblijven. Dit totale vlak is 6.542 m². De kroonprojectie van de bomen boven deze vlakken is 1.702 m², oftewel 26%. Bij de berekening is uitgegaan van een loodrechte projectie van de zon. Gebouwschaduw is daarom niet meegenomen. In de praktijk staat de zon nooit 90°, maar max 61,5° ten opzichte van het aardoppervlak. De schaduw zal in de praktijk dus meer zijn.
- Wind: wind draagt in hete dagen bij aan verkoeling. De overheersende windrichting in hete dagen is zuid tot oost. Juist deze hoek is open en groen. Dit groen (o.a. bestaande grote platanen) zorgt voor verkoeling van de lucht, die door de open opzet van de bebouwing goed kan circuleren en ventileren.
Droogte
Sponswerking van de stad optimaliseren, zoveel mogelijk water wordt opgenomen in de bodem en het stedelijk watersysteem en kan worden gebruikt in tijden van droogte Voor droogte wordt er gekeken naar de verdamping in relatie tot de buffering. Een substraatlaag kan snel uitdrogen wat voorkomen kan worden met een bufferende laag in het dakpakket welke het regenwater vasthoudt. Het gebufferde regenwater voorkomt hiermee uitdroging van de substraatlaag en daarmee de beplanting en draagt bij aan een langere werking van de positieve effecten van een groen dak.
In bijlage 1 is ingegaan op het vasthouden van het regenwater en het voorkomen van droogte. Uit dit onderzoek blijkt dat in extreem droge perioden de waterberging op het parkdek onvoldoende is om de bovenliggende groenvoorzieningen optimaal te laten verdampen. Beregenen is nodig om extreem lange droge perioden door te komen.
Het hemelwater wat op de daken terecht komt wordt (deels vertraagd) afgevoerd naar het IT-riool. Het IT-riool is een ringleiding rondom het plan dat uitmondt in de wadi. Het hemelwater wordt dus langzaam in de bodem geïnfiltreerd d.m.v. enerzijds de wadi en anderzijds voor het overgrote deel via de infiltratierioolleiding.
Biodiversiteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het project bij te dragen aan een natuurinclusief Schiedam. Dit betekent dat er elementen aan de ontwikkeling worden toegevoegd die de biodiversiteit ondersteunen. In het ontwerp wordt de natuurinclusiviteit onderzocht. Gedacht wordt aan het toepassen van natuurdaken (tevens wateropvang), nestkastvoorzieningen en insectenkasten.
Energietransitie
De eis voor nieuwe woningen is dat deze gasloos moeten zijn. Hier wordt bij de beoogde ontwikkeling bij aangesloten. Vanaf 1 januari 2021 moeten nieuwe aanvragen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Voor de ontwikkeling wordt een rapportage BENG opgesteld, welke onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag.
4.11 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).
Het plangebied betreft een locatie gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij op de plek van eerdere woonbebouwing, welke vooruitlopend op herontwikkeling is gesloopt, nu een nieuwe invulling wordt gerealiseerd. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,5 hectare waar ruimte is voor ongeveer 151 woningen.
De ontwikkeling van het Dr. Wibautplein betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling een binnenstedelijke inbreidingslocatie betreft, gelegen in een sterk verstedelijkt gebied. Daarbij wordt een locatie welke voorheen ook met woningen bebouwd was, opnieuw ingevuld met woonbebouwing aansluitend op de omliggende woonbebouwing. Het project heeft daarbij een beperkte oppervlakte, binnen de context van dit sterkt verstedelijkte gebied, en voorziet in de toevoeging van een relatief beperkt aantal woningen aan de totale woningvoorraad van Schiedam.
Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat niet alleen de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben. Hoewel gelet op voornoemde geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is ten overvloede beoordeeld of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Binnen het plangebied worden maximaal 36 grondgebonden woningen en maximaal 115 appartementen gerealiseerd. Het maaiveld wordt gedeeltelijk verhoogd, zodat er ruimte ontstaat voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage.
Afbeelding 5.1 - Toekomstige bebouwing
5.2 Uitgangspunten
Een van de kernopgaven binnen de Woonvisie is het realiseren een gedifferentieerde, evenwichtige woningvoorraad. Een woningvoorraad die het voor Schiedammers mogelijk maakt een wooncarrière te maken en Schiedammers aan de stad bindt. En een woningvoorraad van een betere kwaliteit die bijdraagt aan leefbare woonbuurten. Het verbeteren en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad is belangrijk omdat Schiedam groeit. Er wordt gestuurd op de juiste woningen op de juiste plek. Gemeente Schiedam hanteert daarom uitgangspunten omtrent nieuwe ontwikkelingen welke in de ontwikkeling van het plangebied worden meegenomen. Het plan is gebaseerd op woonkwaliteit en een divers aanbod en moet bijdragen aan een veilige en duurzame omgeving. Een plan voor verschillende doelgroepen met verschillende behoeftes waarbij diverse inkomensgroepen worden bediend, behouden of worden aangetrokken maar welke ook doorstroming op de woningmarkt en met name in Nieuwland mogelijk maakt.
De kenmerken van woningen welke gemeente Schiedam hanteert, sluiten aan op het woningaanbod binnen het plan:
- duurzaam;
- toegankelijk voor mensen met beperkingen (incl. woonomgeving);
- dragen bij aan de doorstroming op de woningmarkt, incl. het sociale segment;
- klimaat adaptief/natuurinclusief;
- toekomstbestendig;
- zijn (sociaal) veilig (incl. woonomgeving);
- dragen bij aan de gewenste diversiteit in woningtypes voor huishoudens en inkomensgroepen;
- goede woonkwaliteit;
- beschikken in principe over een buitenruimte;
- dragen bij aan het kwalitatief verbeteren van het sociale segment;
- minimale grootte van 70 m2 (kleine woningen en woningen tussen 50 en 70 m2 zijn alleen mogelijk in nabijheid van hoogwaardig OV en voorzieningenniveau);
- faciliteren mobiliteitsoplossingen, zoals OV- en fietsgebruik en deelmobiliteit;
- passen binnen de gewenste woonmilieus;
- houden rekening met thuiswerken.
Met de ontwikkeling is de uitdaging om voor een betere balans in de wijk te zorgen door de huidige sfeer te behouden én tegelijkertijd meer mensen van verschillende achtergronden, inkomens en leeftijden aantrekken.
Afbeelding 5.2 - Ruimtelijk plan
Een park waarin de gebouwen te gast zijn
Het plangebied toont een park waarin de gebouwen te gast zijn. Het gaat in eerste instantie om een park, waarin een vijftal volumes zijn geplaatst. De gebouwen zijn gepositioneerd en vormgegeven, zodat ze als logisch geheel aansluiting vindt binnen de bestaande context met een nieuw open, groen, transparant en veilig gebied. Er ontstaan in het plangebied diverse parkzones met een verschillend karakter en gebruik. Het oplopende maaiveld versterkt dit. De halfverdiepte parkeergarage zorg ervoor dat het bewoner parkeren aan het zicht wordt onttrokken, ondanks dat er verdichting plaatsvindt. Het park nodigt uit tot gebruik, zowel door bestaande als nieuwe bewoners. De toegevoegde woningbouw heeft de voorkanten naar het park gericht en zorgt zo voor extra sociale veiligheid in het park. Het plan kent een open structuur met groene routes en doorzichten die het plangebied doorkruisen.
Het plangebied maakt deel uit van een groter ecologisch netwerk via de Thorbeckesingel. Deze vormt enerzijds de verbinding naar de binnenstad van Schiedam en de groengebieden langs de Vlaardingerdijk, anderzijds maakt het via de brede groenstructuur van de Burgemeester van Haarenlaan de connectie met de Poldervaart en verder naar het Beatrixpark. Er wordt ingezet op een biodivers milieu met diverse biotopen voor het WIJpark. Dit maakt het gebied niet alleen visueel aantrekkelijk, maar ook interessant voor vogels, kleine zoogdieren en insecten.
5.3 Ontwikkeling
Het Wijpark bestaat uit vijftal gebouwen die (deels) op en aan een half verdiepte parkeergarage zijn gelegen. Het dak van de parkeergarage wordt voorzien van een daktuin die zal aansluiten op de omgeving. De daktuin is openbaar toegankelijk.
Architectuur
Voor deze locatie is de uitdaging om met karaktervolle nieuwbouw op een vanzelfsprekende wijze het oorspronkelijke, deels al vernieuwde weefsel te herstellen. De architectuur in het plangebied is een eigentijdse vertaling van de zorgvuldigheid waarmee destijds gevels gedetailleerd werden.
De gebouwen voegen zich naar de omliggende bebouwing door aan te sluiten op de omliggende hoogtes. Ze trappen op van 2 tot 4 lagen, waarna ze een setback laag laten zien. De gebouwen nestelen zich in het park. De gebouwen zijn hier te gast. Dit wordt zichtbaar in de zachte overgangen van openbaar naar privé.
Openbare ruimte
De huidige indeling van het Dr. Wibautplein levert een belangrijke bijdrage aan de gezondheid van de omwonenden door sport en spel te faciliteren, beweging te stimuleren en een groene, lichte omgeving te bieden. Het toevoegen van woningen creëert een spanningsveld in die openbare ruimte. Er is grote behoefte aan zowel nieuwe woningen als aan sport- en spelvoorzieningen (Urban Fitness, een trapveldje, zandbak, klimrek). Deze voorzieningen worden in een latere fase van het plan uitgewerkt.
Het wordt een woongebied met speciale aandacht voor voldoende verlichting om de veiligheid te waarborgen. Deze ingreep zal bijdragen aan een veiligere omgeving met meer sociale controle, zoals deze gewenst wordt. Dit blijkt namelijk uit het participatietraject.
Hiernaast worden de monumentale bomen zeer gewaardeerd, het handhaven hiervan is voor de buurt een must. Echter, uit het bomenonderzoek is gebleken dat de conditie van de bomen niet goed is. Er wordt daarom aan de gemeente geadviseerd zo snel mogelijk maatregelen te treffen. De bomen blijven staan, maar er is wel onderhoud nodig.
Afbeelding 5.3 - Onderdelen openbare ruimte
De reeds bestaande langzaamverkeersroutes (die goed gebruikt worden) worden in stand gehouden. Echter, veiligheid is een belangrijk punt omdat de paden met name ‘s avonds ontweken worden. In het plan worden deze doorsteken veilig en overzichtelijk. Ook is het essentieel dat deze doorsteken onderdeel zijn van het openbare gebied.
Compositie
De stedenbouwkundige compositie bestaat globaal uit een vijftal volumes die op zo’n manier in het park zijn geplaatst, dat zij de bestaande routes en doorzichten over het park behouden. In het plangebied bevindt zich een hoekverdraaiing, die opgepakt wordt door gebouwdeel E (in het noordwesten), het hoogste bouwblok dat tevens als markant volume in de zichtlijn staat van de Monsieur Nolenslaan, net zoals dit met het oorspronkelijke gesloopte gebouw op deze plek ook het geval was. Door middel van setbacks wordt een aansluiting gezocht op de maat en schaal van de omliggende bebouwing. Gebouwdelen A en B (in het zuiden) liggen iets terug ten opzichte van de omliggende bebouwing aan de straat, waardoor het park zich duidelijk aan de Troelstralaan presenteert.
Maaiveld
Afbeelding 5.4 geeft de verschillende maaiveldhoogtes binnen het plangebied weer.
Afbeelding 5.4 - Toekomstige maaiveldhoogtes
Uitgangspunt is een vrij zicht over het parkdek, waardoor de hoogte van het parkdek is gesteld op één meter boven het omliggende peil. Hierdoor kan vanaf het straatniveau rondom over het parkeerdek worden gekeken. Door middel van terrassen wordt in drie stappen naar dat niveau toegewerkt. Aan dit terrassenlandschap worden trappen en hellingbanen toegevoegd. Boven op het parkdek verschilt de pakketdikte. Door middel van een ophoging tot +1,20 m worden plantvakken gecreëerd waar vaste planten en heesters mogelijk zijn. Ten slotte zijn er incidenteel plekken voor een ophoging tot 1,5 m voor kleine meerstammige bomen. Het multiveld wordt verlaagd aangelegd ten behoeve van waterberging (incidenteel bij piekbuien) op basis van een rainproof toets. Na een periode van retentie kan het overtollige water worden afgevoerd op de naastgelegen Thorbeckesingel.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemene Juridische Opzet
In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het Dr. Wibautplein. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
- Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
- In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is om tenminste de bestaande planologische situatie te bestemmen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
- In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
- Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
6.2 Bestemmingen
6.2.1 Groen - 1
De structurerende groenvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd als 'Groen - 1'. Binnen deze bestemming zijn ondergeschikte watergangen, watervoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is tevens een half verdiepte parkeergarage toegestaan.
Privétuinen zijn binnen deze bestemming toegestaan tot maximaal 3 meter vanaf de grens van het bestemmingsvlak 'Wonen' of 'Wonen - Gestapeld'.
6.2.2 Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen om te voorkomen dat daar waar voortuinen aanwezig zijn deze volgebouwd worden. Toegestaan zijn slechts erfafscheidingen en ondergeschikte bouwdelen behorende bij het op de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouw.
Ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' zijn de gronden tevens te gebruiken als buitenterrein behorende bij een kinderdagverblijf.
6.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied
De parkeerplaatsen op het maaiveld aan de noord- en westzijde zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
6.2.4 Wonen
Er zijn in dit plan twee woonbestemmingen opgenomen.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningen (inclusief mantelzorg) toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 36 grondgebonden woningen. Het gebruiksoppervlak van woningen moet minimaal 70 m2 bedragen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven.
Binnen de bestemming 'Wonen - Gestapeld' zijn grondgebonden en gestapelde woningen (inclusief mantelzorg) toegestaan. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 115 woningen. Het gebruiksoppervlak van woningen moet minimaal 70 m2 bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond tevens een kinderdagverblijf en persoonlijke dienstverlening toegestaan. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven.
Door middel van specifieke bouwaanduidingen (1 t/m 5) zijn setbacks van de bebouwing geregeld. In deze regel wordt aangegeven vanaf welke verdieping en hoe diep de setbacks moeten worden gerealiseerd.
6.3 Dubbelbestemmingen
6.3.1 Waarde - Archeologie
Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie paragraaf 4.9). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor bouw- en graafwerkzaamheden die de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Afwijking of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een afwijking of aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere bouwvergunning. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
6.4 Overige Bepalingen
6.4.1 Algemene aanduidingsregels
Over het gehele bestemmingsplan ligt de aanduiding 'geluidzone-industrie'.
6.4.2 Algemene afwijkingsregels
In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.
6.4.3 Parkeren, laden, lossen en stallen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze vereiste vond voorheen zijn grondslag in de gemeentelijke bouwverordening. Door een wijziging in de wet heeft de gemeentelijke bouwverordening op dit punt zijn werking verloren. Dit neemt niet weg dat het wenselijk blijft dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.
De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen, de berekenwijze van de parkeerbehoefte uit de door het college vastgestelde 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' en de uitgebreide jurisprudentie die op dit onderdeel is ontstaan. De bij de regel gevoegde parkeernormen zijn de normen zoals deze op 17 augustus 2017 door het college zijn vastgesteld. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.
6.4.4 Monumentale bomen
In het vigerende bestemmingsplan zijn twee bomen als monumentaal aangeduid. In de lijst van de gemeente Schiedam met potentiële monumentale bodem staan deze bomde echter niet aangeduid. De aanduiding voor monumentale bodem wordt in dit bestemmingsplan niet meegenomen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De kans op planschade wordt gering geacht maar kan nooit helemaal worden uitgesloten. Gelet hierop is er een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer opgesteld. Dit betekent dat eventuele gegronde planschadeclaims niet door gemeente Schiedam financieel afgehandeld worden maar door de initiatiefnemer.
7.2 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.
De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt.
Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle
eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en het kostenverhaal is geregeld.
Er is sprake van aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is een anterieure exploitatieovereenkomst met de gemeente gesloten. Het plan is financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
Er loopt een participatietraject met stakeholders en omwonenden. In bijlage 12 is het participatieverslag opgenomen. Mede gelet hierop is geen inspraak conform de Inspraakverordening op het voorontwerp geboden.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reactie (Hoogheemraadschap Delfland) is opgenomen en beantwoord in bijlage 13.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan zal gedurende zes weken als ontwerp ter inzage liggen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om zienswijzen tegen het plan in te dienen. De eventuele zienswijzen worden verwerkt in een nota zienswijzen en door de raad betrokken bij de besluitvorming over vaststelling van het bestemmingsplan.
Beroep
De vaststelling van het bestemmingsplan wordt op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Onderzoek Waterberging
Bijlage 1 Onderzoek waterberging
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend asbestonderzoek
Bijlage 4 Memo Stikstofberekening
Bijlage 4 Memo stikstofberekening
Bijlage 5 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 5 Stikstofberekening gebruiksfase
Bijlage 6 Stikstofberekening Realisatiefase 2023
Bijlage 6 Stikstofberekening realisatiefase 2023
Bijlage 7 Stikstofberekening Realisatiefase 2024
Bijlage 7 Stikstofberekening realisatiefase 2024
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 9 Advies Vrr
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 11 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Archeologisch onderzoek
Bijlage 12 Participatieverslag
Bijlage 12 Participatieverslag