KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
Artikel 4 Gemengd - 2
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Milieubelastende Activiteiten
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Milieubelastende Activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Relatie Nieuw-mathenesse En M4h Rotterdam
1.5 Omgevingswet En Overgangsrecht
1.6 Ontwikkelingsgebied Crisis- En Herstelwet.
1.7 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijk - Functionele Beschrijving
2.3 Cultuurhistorische Waarden En Monumenten
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Uitgangspunten
3.3 Duurzame Verstedelijking
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden
5.1 Milieueffectrapportage (Mer)
5.2 Waterparagraaf
5.3 Mobiliteit
5.4 Geluid
5.5 Natuur En Ecologie
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Milieuhinder Bedrijvigheid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Bodem
5.10 Niet Gesprongen Explosieven
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Archeologie
5.13 Duurzaamheid
5.14 Windhinder
5.15 Bezonning
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemene Juridische Opzet
6.2 Bestemmingen
6.3 Dubbelbestemmingen
6.4 Overige Bepalingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Exploitatieplan
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Wettelijk Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Participatie En Inspraak
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Concept Watertoets Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 2 Mobiliteitsplan Nm Glasbuurt
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid En Milieuhinder Bedrijvigheid Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 6 Reactienota Overleg Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 7 Windonderzoek Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 8 Bezonningsonderzoek Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 9 Stikstofonderzoek Nm Glasbuurt-oost
Bijlage 10 Bureauonderzoek Bedrijfsvoering Kon. De Kuyper
Bijlage 11 Stofonderzoek Bedrijfsvoering Bsr Van Uden

Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost

Bestemmingsplan - Gemeente Schiedam

Vastgesteld op 10-12-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP00109-0003 van de gemeente Schiedam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroep / (bedrijfs-)activiteiten:

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) of het hebben van een bed & breakfast, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar functioneel wel onderdeel van kan uitmaken.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevel:

de van de weg gekeerde gevel van een gebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.8 archeologisch waardevol gebied:

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.10 atelier:

een werkruimte voor de uitoefening van ontwerptechnische of kunstzinnige werkzaamheden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf:

elke volwaardige onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken en installeren van goederen.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.15 bedrijfsgebonden kantoor:

(een gedeelte van) een bedrijfsgebouw welke wordt gebruikt voor het verlenen van
administratieve, financiële, ontwerptechnische, juridische of andere daarmee gelijk te stellen diensten ten behoeve van dat bedrijf.

1.16 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten – geen dienstverlening zijnde – en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk.

1.17 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een onderbouw.

1.18 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarbij een bedrijfsverzamelgebouw waar op grond van de regels beperkt kwetsbare objecten zijn toegelaten als één object wordt aangemerkt.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders en kap(verdieping).

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 bruto vloeroppervlakte:

totale oppervlakte van woningen, kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, etalages, magazijnen en dienstruimten (inclusief wanden).

1.32 coffeeshop:

een inrichting waar naast het verstrekken van (alleen) alcoholvrije dranken tevens handel en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.33 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 cultuur en ontspanning:

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, met uitzondering van seksinrichtingen en vormen van prostitutie.

1.35 dagrecreatie:

een recreatieve activiteit waarbij geen nachtverblijf mogelijk is.

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.37 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die onder de nok van een hellend dakvlak is gelegen en waarbij de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst waarbij het dakvlak als zodanig herkenbaar blijft, tenzij sprake is van een mansarde kap waarbij deze in de dakgoot geplaatst mag zijn.

1.38 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich in of boven de oorspronkelijke dakgoot bevindt.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, alsmede ondergeschikte horeca 1 (lichte horeca).

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt naar:
a. persoonlijke dienstverlening: aan detailhandelsfunctie verwante dienstverlening, zoals kapsalon, pedicure, schoenmaker, reisbureau, wasserette, stomerij, belwinkel of internetwinkel;

b.zakelijke dienstverlening: aan kantoorfunctie verwante dienstverlening, zoals uitzendbureau, makelaarskantoor of bankfiliaal.

1.41 dove gevel:

gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder.

1.42 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.43 erker:

een ondergeschikte uitbouw in of aan de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale horizontale diepte van 1,0 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd.

1.44 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke gericht is op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.45 evenementen:

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.46 extensieve recreatie:

recreatief (mede)gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.47 garagebedrijf:

een dienstverlenend bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt niet zijnde een nutsvoorziening.

1.49 geluidgevoelig object:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.50 geluidszone - industrie:

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.51 geluidzoneringsplichtige bedrijven:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, welke in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.52 geurgevoelig object:

een geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

1.53 gezoneerd industrieterrein:

een terrein waarop bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn toegelaten, welke in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.54 groepsrisico:

de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.55 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.56 horeca:

  1. a. horeca 1 (lichte horeca): horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend, hoofdzakelijk zijn gericht op het al dan niet ter plaatse consumeren van ter plaatse verstrekte etenswaren en maaltijden en daardoor slechts in beperkte mate hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, shoarma/grillroom, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur, bistro en restaurant (met bezorg- en afhaalservice);
  2. b. horeca 2 (middelzware horeca): horecabedrijven die in beginsel ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal en zalenverhuur (ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen);
  3. c. horeca 3 (zware horeca): horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals een dancing, discotheek, nachtclub of partycentrum.

1.57 hotel:

een bedrijf of inrichting geheel of in overwegende mate gericht op het verschaffen van logies per nacht, waarbij ondergeschikt short-stay mogelijk is, al dan niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of dranken.

1.58 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren van onzelfstandige woonruimten aan derden.

1.59 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;

één en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.60 kwetsbaar object:

kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarbij een bedrijfsverzamelgebouw waar op grond van de regels kwetsbare objecten zijn toegelaten als één object wordt aangemerkt.

1.61 luifel:

een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund (uitschuifbaar) afdak.

1.62 maatschappelijke voorziening:

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, woonzorgvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, kinderdagverblijven, stadslandbouw en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.63 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.64 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.65 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.66 ondergeschikte detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.67 ondersteunende / ondergeschikte horeca:

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.68 openlucht recreatie:

ontspanning en vrije tijdsbesteding in de openlucht.

1.69 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.70 overkapping:

een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.71 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.72 parkeergarage:

een overdekte inpandige ruimte die geschikt en gebruikt kan worden om auto's, invalidenmobielen, fiets of andere voertuigen te stallen.

1.73 parkeervoorziening:

een plek die geschikt is en ook gebruikt kan worden om bijvoorbeeld een auto, fiets, of invalidenvoertuig te parkeren en waar het tevens mogelijk is om bepaalde maatregelen te treffen om dat parkeren ook daadwerkelijk mogelijk te maken.

1.74 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk welke wordt gebouwd op de landtunnel, de daaraan gebouwde luifels en/of de zettingsvrije plaat: de hoogte van het afgewerkte terrein op de landtunnel, de daaraan gebouwde luifels en de zettingsvrije plaat;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.

1.75 plaatsgebonden risico:

de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde locatie buiten een inrichting of een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of op de transportroute waarbij een gevaarlijke (afval)stof betrokken is.

1.76 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

1.77 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters.

1.78 risicovolle inrichting:

  1. a. een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand moet worden aangehouden tot op grond van het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.

1.79 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.80 sociale sector

een sociale huurwoning met een netto maandelijkse huursom onder de liberalisatiegrens en in beheer en exploitatie bij een toegelaten instelling (sociale woningcorporatie).

1.81 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d..

1.82 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg, in de openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig door middel van handeling, houding, woord, gebaar of op een andere wijze beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.83 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.

1.84 toetsingsvlak

de toetsingsvlakken ILS06Rotterdam en VDF Rotterdam, behorend bij Rotterdam The Hague Airport.

1.85 verblijfsgebied:

het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

1.86 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.87 volumineuze detailhandel:

detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling zoals detailhandel in auto's, kampeermiddelen, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen, woninginrichtingen e.d., inclusief bij het hoofdassortiment passende nevenassortimenten.

1.88 voorgevel:

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.89 voorgevelrooilijn:

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
    1. 1. bij een wegbreedte van tenminste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
    2. 2. bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.90 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

1.91 woonadres:

a. het adres waar betrokkene woont, of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a., betrokkene naar redelijke verwachtingen gedurende drie maanden minimaal tweederde van de tijd zal overnachten

1.92 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als één eenheid beschouwd kan worden.

1.93 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.94 woonwagenstandplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.95 woonzorg-voorziening:

bebouwing bestaande uit woningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende woonzorgfuncties in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze woningen zoals voorzieningen en functies in het kader van de gezondheidszorg, kleinschalige detailhandel en (publiekverzorgende) dienstverlening.

1.96 zelfstandig kantoor:

(een gedeelte van) een gebouw welke wordt gebruikt voor het beroepsmatig verlenen van administratieve, financiële, ontwerptechnische, juridische of andere daarmee gelijk te stellen diensten, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand, loodrecht gemeten, tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren.

2.4 gebruiksoppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:

  1. a. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen, goot- en/of bouwhoogte, niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  2. b. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 oppervlakte van een overkapping:

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  2. b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte, welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt, niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
  3. c. ateliers;
  4. d. gemengde bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
  5. e. cultuur en ontspanning (leisure);
  6. f. dienstverlening;
  7. g. horeca 1;
  8. h. maatschappelijke voorzieningen;
  9. i. woonzorg-voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. nutsvoorzieningen;
  12. l. (bedrijfsmatig geëxploiteerde) parkeergarages en parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;

met daarbij behorende:

  1. m. ondergeschikte detailhandel;
  2. n. tuinen en erven;
  3. o. erfbebouwing;
  4. p. ontsluitingswegen;
  5. q. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. r. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. s. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.

3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

3.3 Voorwaardelijke verplichtingen

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van de bebouwing, de dichtheid van de bebouwing, bouwvolumes en -massa's, de verdeling van de functies en de situering van groen- en parkeervoorzieningen als genoemd in artikel 3.1, sub a tot en met m, over het bestemmingsvlak, ter waarborging van een evenwichtig ruimtelijk beeld, zoals vastgelegd in het Ontwikkelkader Glasbuurt-Oost, en conform de daarin opgenomen werkwijze.

3.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1, onder b om een bouwhoogte van maximaal vier meter hoger toe te staan, mits geen sprake is van een onevenredige aantasting van het beoogde stedenbouwkundige beeld zoals vastgelegd in het Ontwikkelkader Glasbuurt-Oost.

3.6 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Gemengd - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten, mits de gezamenlijke oppervlakte, welke ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt gebruikt, niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning;
  3. c. ateliers;
  4. d. gemengde bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie A of B als bedoeld in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten;
  5. e. cultuur en ontspanning (leisure);
  6. f. dienstverlening;
  7. g. horeca 1;
  8. h. woonzorg-voorzieningen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. nutsvoorzieningen;
  11. k. (bedrijfsmatig geëxploiteerde) parkeergarages en parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;

met daarbij behorende:

  1. l. ondergeschikte detailhandel;
  2. m. tuinen en erven;
  3. n. erfbebouwing;
  4. o. ontsluitingswegen;
  5. p. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. q. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. r. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

4.3 Voorwaardelijke verplichtingen

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van de bebouwing, de dichtheid van de bebouwing, bouwvolumes en -massa's, de verdeling van de functies en de situering van groen- en parkeervoorzieningen als genoemd in artikel 4.1, sub a tot en met l, over het bestemmingsvlak, ter waarborging van een evenwichtig ruimtelijk beeld, zoals vastgelegd in het Ontwikkelkader Glasbuurt-Oost, en conform de daarin opgenomen werkwijze.

4.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1, onder b, om een bouwhoogte van maximaal vier meter hoger toe te staan, mits geen sprake is van een onevenredige aantasting van het beoogde stedenbouwkundige beeld zoals vastgelegd in het Ontwikkelkader Glasbuurt-Oost.

4.6 Specifieke gebruiksregels

4.7 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen met ten hoogste twee rijstroken en daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. erftoegangswegen;
  3. c. fiets- en wandelpaden;
  4. d. verblijfsgebieden;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. h. bruggen en duikers;
  2. i. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. j. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.

5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de hoogte mag maximaal 10,0 meter bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en overkappingen en schuilgelegenheden bij bushaltes toestaan tot een hoogte van maximaal 3,5 meter.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. fiets- en wandelpaden;
  3. c. verblijfsgebieden;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. g. groenvoorzieningen;
  2. h. bruggen en duikers;
  3. i. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. (collectieve) voorzieningen ten behoeve van de opwek en afname van duurzame energie en warmte.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de hoogte mag maximaal 10,0 meter bedragen, met uitzondering van overkappingen waarvan de hoogte maximaal 3,0 meter mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en overkappingen en schuilgelegenheden bij bushaltes toestaan tot een hoogte van maximaal 3,5 meter.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 1,0 meter beneden het maaiveld, waarbij het maaiveld wordt bezien zoals bestaand voor aanbrenging van een eventuele leeflaag.

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 7.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. b. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
  3. c. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. a. het behoud en herstel van actuele cultuurhistorische waarden;
  2. b. het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.

8.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming(en) dat:

  1. a. de bestaande bebouwing uitsluitend mag worden vergroot en/of veranderd voor zover de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en voorts met inachtneming van het bepaalde in de met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming;
  2. b. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 8.2, voor het veranderen en/of vergroten van gebouwen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de actuele cultuurhistorische waarden;
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij toepassing van het bepaalde in sub a, nadere eisen te stellen aan de situering van de bebouwing, de dichtheid van de bebouwing, bouwvolumes en -massa's, ter waarborging van het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in het Ontwikkelkader Glasbuurt Oost.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het beheer van waterstaatsdoeleinden.

9.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5,0 meter bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 9.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken is mogelijk, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. voordat een besluit over het afwijken van de bouwregels wordt genomen horen burgemeester en wethouders de beheerder van de waterkering.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen of anders te verleggen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen of anderszins wordt gewijzigd, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Geluidzone

  1. a. Binnen de aanduiding 'Geluidzone' is nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van industrielawaai of wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of een verleende hogere waarde (geluid).
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien:
    1. 1. uit nader onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder;
    2. 2. uit nader onderzoek blijkt dat de geldende voorkeurswaarde voor industrielawaai of wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder wordt overschreden, maar door technische maatregelen, zoals de toepassing van dove gevels of andere maatregelen, alsnog kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder.
  3. c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de aanduiding 'Geluidzone', voor zover een wijziging van een gezoneerd industrieterrein of een gezoneerde weg daartoe aanleiding geeft.

11.2 Aandachtsgebied geluid

Binnen de aanduiding 'overige zone - aandachtsgebied geluid' kan, in afwijking van het bepaalde in 11.1, voor nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten binnen de bestemming Gemengd - 2, voor de duur van 10 jaar worden afgeweken van de maximale hogere waarde van 55 dB(A) van de Wet geluidhinder. Bij het bepalen van de benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen of andere geluidgevoelige objecten dient rekening te worden gehouden met deze tijdelijke geluidbelasting.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
  2. b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
  5. e. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of het profiel van de weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uimeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. het realiseren van laad- en losvoorzieningen in het water en op de aangrenzende kades, voor zover deze voorzieningen behoren bij de aan de overzijde van de weg gelegen bedrijven;

mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

13.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

13.3 Bergingsnorm hemelwater

Bouwen en verharden is slechts toegestaan, indien een bergingsnorm van minimaal 60 mm/m2/uur wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen het plangebied.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

14.1 Parkeren, laden, lossen en stallen

  1. 1. Het gebruik op grond van de regels in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (oprichting van een gebouw, verandering van een functie en uitbreiding of wijziging van bestaand gebruik) is slechts toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in:
    1. a. voldoende parkeergelegenheid;
    2. b. voldoende ruimte voor het laden en lossen en/of het stallen van fietsen.
  2. 2. In aanvulling op het bepaalde in lid 1, onder a geldt dat wordt voorzien in minimaal 34 parkeerplaatsen voor vergunninghouders uit vergunninggebied B;
  3. 3. Het bepaalde in lid 1, onder b geldt niet ten behoeve van het wonen.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, door:
    1. a. de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen in het openbaar gebied;
    2. b. het gebruik van bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied;
    3. c. duurzaam gebruik van parkeerplaatsen in een naburige parkeervoorziening;
    4. d. woningen, waarbij blijkens de koopakter bij verkoop wordt afgezien van een parkeerplaats.
  5. 5. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien sprake is van uitwisselbaarheid van parkeervoorziening, bij de aanwezigheid van gemeenschappelijke parkeervoorzieningen, welke voorzien in de parkeerbehoefte van een afgebakend gebied.
  6. 6. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien het bepaalde in lid 4 en 5 niet van toepassing is en met de verwezenlijking van het plan een bijzonder gemeentelijk belang gemoeid is.
  7. 7. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder b indien aantoonbaar op een andere wijze aan de vereiste te voorzien in ruimte voor laden en/of lossen en stallingsvoorziening voor fietsen wordt voldaan, of het gebruik geen aanleiding geeft tot het aanwezig zijn van dergelijke voorzieningen.
  8. 8. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de aard, plaats en inrichting van de in lid 1 en 2 genoemde voorzieningen.
  9. 9. Burgemeester en wethouders passen de regels met betrekking tot het parkeren en stallen van fietsen toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals deze gelden op het tijdstip van indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning, of, indien geen omgevingsvergunning vereist is, het moment waarop het gebruik van de gronden wordt gewijzigd.

14.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. d. voor opslag van zaken anders dan bedoeld onder b en c;
  5. e. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  6. f. als woonwagenstandplaats.

14.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  2. b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen en bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

14.4 Wonen

Onder wonen als bedoeld in dit bestemmingsplan wordt tevens verstaan het gebruik ten behoeve van mantelzorg.

14.5 Bergingsnorm hemelwater

Bouwen en verharden is slechts toegestaan, indien een bergingsnorm van minimaal 60 mm/m2/uur wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden binnen het plangebied.

14.6 Oppervlakte woningen

Het gemiddelde gebruiksoppervlak van woningen in het plangebied bedraagt minimaal 70m2, waarbij een afzonderlijke woning een minimum gebruiksoppervlak heeft van 50m2.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Wijzigingsbevoegdheid voor geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Bevoegd gezag

Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:

  1. 1. af te wijken van het bestemmingsplan;
  2. 2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
  3. 3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;

in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.

16.2 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 17.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 17.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verklein.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 17.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost van de gemeente Schiedam".

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam

in de openbare vergadering van 10 december 2024 (24VR062)

de griffier, de voorzitter,

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Milieubelastende Activiteiten

SBI-CODE 2008 OMSCHRIJVING OPMERKING
nummer CATEGORIE
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B
1052 2 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B
1071 1 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, charge-ovens, v.c.< 7.500 kg meel/week B
10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 3 - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B
10821 6 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B
1083 0 Verwerking van koffie en thee
1083 - Koffiebranderij: het branden van koffie, vervaardiging van koffieproducten: w.o. gemalen koffie, oploskoffie, extracten en concentraten van koffie B
1101 Vervaardiging van sterk alcoholische dranken door distilleren, rectificeren en mengen (likeurstokerij of destilleerderij) B
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. B
13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
139 Vervaardiging van textielwaren B
139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging kleding van leer B
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen A
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B
1814 A Grafische afwerking A
1814 B Binderijen B
1813 Grafische reproduktie en zetten B
1814 Overige grafische aktiviteiten B
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media A
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
231 Glasbewerkingsbedrijven B
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B
237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
237 2 - zonder breken, zeven en drogen p.o. < 2.000 m² B
2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B
25 - VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)
251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B
255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m² B
2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 B
259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m² B
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie B
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie B
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. B
322 Muziekinstrumentenfabrieken B
32991 Sociale werkvoorziening B
35 - PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA B
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A A
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C B
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E2 - blokverwarming B
36 - WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW B
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling A
4634 Grth in dranken C
4635 Grth in tabaksprodukten C
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk C
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen C
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen C
4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 1 - algemeen C
4673 2 - indien b.o. =< 2000 m² B
5153.4 4 zand en grind:
46735 6 - indien b.o. =< 200 m² B
4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 1 - algemeen C
4674 2 - indien b.o. =<2.000 m² B
4676 Grth in overige intermediaire goederen C
466 2 Grth in machines en apparaten, exclusief machines voor de bouwnijverheid C
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. C
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
47 A Detailhandel voor zover n.e.g. A Alleen indien detailhandel is toegestaan
4722, 4723 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken A Alleen indien detailhandel is toegestaan
4724 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel A Alleen indien detailhandel is toegestaan
4773, 4774 Apotheken en drogisterijen A Alleen indien detailhandel is toegestaan
4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt A Alleen indien detailhandel is toegestaan
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) A Alleen indien dienstverlening is toegestaan
55 - LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5510 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra A Alleen indien horeca is toegestaan
561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. A Alleen indien horeca is toegestaan
563 1 Café's, bars A Alleen indien horeca 2 is toegestaan
5629 Kantines A
562 Cateringbedrijven B
49 - VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven B
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B
50, 51 - VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT
50, 51 A Vervoersbedrijven A
52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages C
791 Reisorganisaties A
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten C
61 A Telecommunicatiebedrijven A
61 B0 zendinstallaties:
61 B2 - FM en TV B
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven B
7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) C
773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. C
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. A
58, 63 B Datacentra B
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
63, 69t/m71, 73, 74, 77, 78, 80t/m82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
711 Architecten, ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies (ateliers) A
741 Industrieel ontwerp en -vormgeving, productontwerp en -vormgeving (ateliers) A
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. A
84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
84 A Openbaar bestuur (maatschappelijk) A Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
85 - ONDERWIJS
852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs B Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs B Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
86 - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven A Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
8691, 8692 Consultatiebureaus A Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
871 1 Verpleeghuizen B Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
8891 2 Kinderopvang B Alleen indien maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan
37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
3700 B rioolgemalen B
59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
8552 Muziek- en balletscholen B
85521 Dansscholen B
9101, 9102 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. A
931 F Sportscholen, gymnastiekzalen B
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96013 A Wasverzendinrichtingen B Alleen indien dienstverlening is toegestaan
96013 B Wasserettes, wassalons A Alleen indien dienstverlening is toegestaan
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten A Alleen indien dienstverlening is toegestaan
9603 0 Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra A Alleen indien dienstverlening is toegestaan
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden B Alleen indien dienstverlening is toegestaan
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. A Alleen indien dienstverlening is toegestaan

Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing / niet relevant o.c. : opslagcapaciteit
< : kleiner dan p.c. : productiecapaciteit
> : groter dan p.o. : productieoppervlak
= : gelijk aan b.o. : bedrijfsoppervlak
cat. : categorie v.c. : verwerkingscapaciteit
e.d. : en dergelijke u : uur
i.e. : inwonereenheden d : dag
kl. : klasse w : week
n.e.g. : niet elders genoemd j : jaar

Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Milieubelastende Activiteiten

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van milieubelastende activiteiten. Een Staat van milieubelastende activiteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijven "functiemenging"

Algemeen

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) bevatten twee Voorbeeldstaten van bedrijfsactiviteiten, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede Voorbeeld Staat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten bevat geen richtafstanden maar categorieën A, B en C. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan.

  • Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria. In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast.

Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast. De gemeente streeft binnen het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan naar een gemengd hoogstedelijk woon- en werkmilieu, waar wonen en werken naast elkaar plaatsvindt. Om die reden is gekozen voor toepassing van functiemenging.

Kenmerken van de activiteiten

De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen.

Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld geen zelfstandige kantoren). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Daarbij biedt de lijst van toegestane bedrijven aan derde belanghebbenden en geïnteresseerden houvast in zoverre dat deze typen bedrijven als referentie dienen voor andersoortige bedrijvigheid die kan worden toegestaan. Daarmee is ook impliciet uitgesproken dat de lijst met toegestane bedrijvigheid niet een limitatieve opsomming van mogelijke bedrijfsactiviteiten is.

De lijst biedt een overzicht van specifieke bedrijfstypen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een bedrijfsverzamelgebouw waarin diverse typen bedrijvigheid zijn gevestigd, als toelaatbaar wordt beoordeeld wanneer de eindgebruikers van bedrijfsruimte zijn toegestaan conform de Lijst van Bedrijven (functiemenging). Daarbij kan, als onderdeel van de bedrijfsopzet, het gezamenlijk

Tot slot wordt benadrukt dat de Staat altijd in samenhang met de regels van de ter plaatse geldende bestemming wordt gelezen. Wanneer in de regels een bepaalde functie is uitgesloten, dan geldt dit ongeacht de opname van die functie in de Staat. Ditzelfde geldt wanneer een bepaald bedrijfstype alleen binnen een bepaald aanduidingsvlak is toegestaan, of wanneer nadere voorwaarden over vestiging in de regels zijn gesteld.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Het bestemmingsplan is opgesteld als uitwerking van de Schiedamse gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse.

Deze gebiedsontwikkeling ziet onder andere op de transformatie van het noordelijk deel van dit bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied. Nieuw-Mathenesse Noord valt uiteen in Glasbuurt-West en Glasbuurt-Oost. Glasbuurt-West ziet op de herontwikkeling van de voormalige glasfabriek, en betreft feitelijk een particuliere ontwikkeling. Glasbuurt-Oost is een gemeentelijk project. Beleidsmatig zijn de beide delen van de Glasbuurt gelijkluidend aangepakt en wordt beoogd geheel Nieuw-Mathenesse Noord om te vormen tot een gemengd woon-werkgebied binnen de stedelijke context van Schiedam en de Zuidelijke Randstad.

De gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse ziet verder op de doorontwikkeling en opwaardering van het bedrijventerrein, waarvan onder andere het versterken van het distilleercluster als onderdeel van het Dutch Distillers District onderdeel is. Nieuw-Mathenesse Zuid blijft zo behouden als bedrijventerrein, en zal zich vanuit die optiek verder toegekomstgericht doorontwikkelen.

Het voorliggende bestemmingsplan is specifiek opgesteld met als doel om de transformatie van het noordoostelijk deel van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse naar een gemengd woon-werkgebied mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is een integrale herziening van de diverse geldende planologische regelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan biedt waar mogelijk directe bouwtitels voor de beoogde ontwikkeling.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is globaal aangeduid op afbeelding 1. Het gaat om gronden gelegen tussen de gemeentegrens met Rotterdam (zuidzijde Van Deventerstraat), de Nieuw-Mathenesserstraat en de bebouwing aan de Rotterdamsedijk en van de Grensflat. Het plangebied is ruim drie hectare groot en nagenoeg geheel in gebruik als bedrijventerrein (waarvan circa twee hectare uitgeefbare bedrijfskavels). Het gebied maakt deel uit van de Schiedamse wijk Oost, en is binnen die wijk onderdeel van de Glasbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0002.png"

Afbeelding 1 - Globale begrenzing plangebied Nieuw Mathenesse Noord-Oost met rode lijnen

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de bestaande (woon)bebouwing aan de Rotterdamsedijk (ook vallend onder de wijk Schiedam-Oost). Het plangebied grenst aan de westzijde aan het terrein van de voormalige glasfabriek, waar eveneens een herontwikkeling tot gemengd woon-werkgebied in voorbereiding is. Aan de zuidzijde van de Van Deventerstraat ligt de gemeentegrens, en bevindt zich de Rotterdamse gebiedsontwikkeling Merwe-/Vierhavens (M4H). Verder naar het zuiden en zuidwesten is het Schiedamse bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse regulier in gebruik door bedrijven, waaronder diverse karakteristieke Schiedamse distilleerderijen.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

In het plangebied zijn momenteel zes bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan IMRO-nummer /
plan-idn
Vastgesteld door de gemeenteraad
Oost NL.IMRO.0606.BP0004- 27 oktober 2011
Nieuw-Mathenesse NL.IMRO.0606.BP0024- 25 juni 2013
Nieuw-Mathenesse, eerste herziening NL.IMRO.0606.BP0034- 13 september 2016
Parapluplan Parkeren NL.IMRO.0606.BP0044- 5 juni 2018
Paraplu-bestemmingsplan begrippen en wijzen van meten NL.IMRO.0606.BP00100- 20 april 2021
Geluidzone Havens NoordWest / Oost-Frankeland NL.IMRO.0606.BP00105- 6 februari 2024

Voor het merendeel van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse. De bestemmingsplannen Oost en Nieuw-Mathenesse eerste herziening, zien op enkele specifieke percelen binnen het plangebied. De beide parapluplannen zien op een gemeentebrede implementatie en standaardisatie van diverse specifieke regels. Het bestemmingsplan Geluidzone ziet op de aanpassing van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein. Specifiek relevant is dat hiermee onder andere het gehele plangebied van het voorliggende bestemmingsplan niet meer is aangewezen als gezoneerd industrieterrein. Alle plannen zijn onherroepelijk in werking.

1.4 Relatie Nieuw-mathenesse En M4h Rotterdam

Het bestemmingsplan geeft het planologisch kader voor de beoogde herontwikkeling en transformatie van een deel van Nieuw-Mathenesse. De gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse is een Schiedamse ontwikkeling, waarbij beleidsmatig samenhang aanwezig is met de herontwikkeling van het terrein van de voormalige glasfabriek aan de westzijde van het plangebied.

In het direct nabij het plangebied gelegen gebied Merwe-Vierhavens (M4H) is ook in de gemeente Rotterdam een gebiedsontwikkeling gaande. De insteek van deze ontwikkeling is enigszins vergelijkbaar. Ook hier wordt gewerkt aan transformatie van een deel van het bestaande bedrijventerrein naar een gemengd woon-werkgebied. De planologische wijzigingen hiervoor vinden in hoofdzaak plaats in het Rotterdamse bestemmingsplan Merwe-Vierhavens (NL.IMRO.0599.BP1122VierhMerwh-). Dat bestemmingsplan regelt onder andere de nieuwe bestemmingslegging voor het gebied waarmee woningbouw mogelijk wordt, geeft bedrijventerreinen een juiste bestemming en voert diverse aanpassingen in de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein 'Havens Noord Oost - Frankenland' in Rotterdam door.

Om de regels voor de geluidzone buiten de plangrens van dit bestemmingsplan te regelen is door Rotterdam een zogenaamde parapluherziening opgesteld, waarmee de ligging van de geluidzone is afgestemd op de nieuwe situatie van het gezoneerd industrieterrein. Dit is het bestemmingsplan 'Parapluherziening geluidzone Havens Noordwest Oost-Frankenland' (IMRO-code NL.IMRO.0599.BP1235HavensNOF-).

Beide Rotterdamse bestemmingsplannen zijn procedureel gelijktijdig opgesteld. De ontwerpen van de bestemmingsplannen zijn in mei 2023 door Rotterdam in procedure gebracht. Vaststelling door de raad van Rotterdam staat vooralsnog gepland voor eind 2024.

Voor de gebiedsontwikkeling M4H en de aanpassing van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein is ook de procedure van opstelling van een milieueffectrapportage doorlopen. Voor een uitgebreidere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.1.3.

1.5 Omgevingswet En Overgangsrecht

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is onder andere Wet ruimtelijke ordening komen te vervallen. Het voorliggend bestemmingsplan is als ontwerp in procedure gebracht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet (start ter inzage legging 21 december 2023). In het overgangsrecht bij de Omgevingswet, is bepaald dat een bestemmingsplan dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet als ontwerp in procedure is gebracht, conform het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening mag worden afgehandeld.

1.6 Ontwikkelingsgebied Crisis- En Herstelwet.

Het plangebied is bij besluit van 1 december 2023 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als zogenaamd ontwikkelingsgebied zoals bedoeld in de Crisis- en herstelwet. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is bij de zesentwintigste tranche van wijziging en aanvulling, toegevoegd aan artikel 2 van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet. Het besluit is op 4 december 2023 door de Minister gepubliceerd in de Staatscourant (publicatie nr. 32725). Het besluit is op 5 december 2023 in werking getreden, en vanaf dat moment kan gebruik worden gemaakt van de relevante mogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet.

Van deze mogelijkheden wordt specifiek voor het aspect geluid gebruik gemaakt in dit bestemmingsplan (zie verder paragraaf 5.4 van deze toelichting).

1.7 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft kort de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is met name gebaseerd op het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1, zoals dat op 28 september 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld, en de stedenbouwkundige opzet voor de herontwikkeling van de Glasbuurt-Oost.
  • In hoofdstuk 4 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het gemeentelijk beleidskader voor het gebied.
  • De gevolgen of effecten van het bestemmingsplan op de planologische en milieutechnische aspecten, worden in hoofdstuk 5 beschreven.
  • Hoofdstuk 6 geeft een korte toelichting op de gebruikte bestemmingen en bijbehorende regels.
  • Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 8 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van participatie en het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse kent een interessante ontstaansgeschiedenis, waarbij de nabijheid van de Schiedamse binnenstad, de specifieke structuur van inpolderingen en de afwateringen in de rivierdelta van de Schie bepalend zijn geweest voor zijn vorming. De verschillende soorten industriële- en haven gerelateerde functies langs de Buitenhaven en de Nieuwe Waterweg maken het gebied rijk aan historie.

Het plangebied omvat (delen van) de historische polder Nieuw-Mathenesse. De historische scheiding tussen deze polder en de polder Oost-Frankeland werd gevormd door de Groenedijk, die vanaf de Rotterdamsedijk in zuidelijke richting door het plangebied liep ter hoogte van waar nu ongeveer de Nieuw-Mathenesserstraat loopt. De polder Nieuw-Mathenesse werd rond 1350 ingepolderd ten zuiden van de toenmalige zeedijk (nu Rotterdamsedijk). Tussen 1340 en 1390 werd westelijk hiervan de Schieloop gekanaliseerd. In 1390 werd de zandplaat De Noort gekocht van de heer van Mathenesse, en vervolgens doorgraven. Met deze aanpassingen ontstond de Buitenhaven. Sinds 1394 behoorde het stuk grond aan weerszijden van de Buitenhaven tot de stadsvrijheid van Schiedam.

Het plangebied bleef tot in de negentiende eeuw grotendeels onbebouwd. Op de stadsplattegrond van Rutger van Bol'es uit 1770 is alleen wat bebouwing aanwezig langs de Rotterdamsedijk en het deel van de Buitenhavenweg direct grenzend aan de binnenstad (buiten het plangebied). De historische landschappelijke structuren zouden tot aan de grootschalige ingrepen in het omliggende gebied in de twintigste eeuw, met name het graven van de Merwe-/Vierhavens, op hoofdlijnen in stand blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0003.png"

Afbeelding 2 Historische foto van Nieuw-Mathenesse Noord, met de glasfabriek op de voorgrond en de Van Deventer-driehoek daarachter

Wel was sinds medio 19e eeuw langs de Buitenhaven een cluster van bedrijvigheid rondom de jenever-industrie ontstaan, bestaande uit branderijen, pakhuizen en ondersteunende bedrijvigheid zoals glasfabrieken en een sodafabriek. Tegen het eind van de 19e eeuw begint een proces van schaalvergroting en concentratie in de industrie. Voor Nieuw-Mathenesse Noord betekent dit onder andere dat het terrein van de glasfabriek geleidelijk aan uitgroeit van de Buitenhavenweg naar de Nieuw-Mathenesserstraat. Vanaf het midden van de 20e eeuw wordt ook het plangebied in gebruik genomen voor huisvesting van bedrijven. Onder andere wordt een fabriek gebouwd waar Coca-Cola wordt gebotteld. Aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat bevindt zich een langgerekt enkellaags bebouwingsblok, dat van oudsher in gebruik is voor garagebedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0004.jpg"

Afbeelding 3 Historische ontwikkeling plangebied en omgeving (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Ruimtelijk - Functionele Beschrijving

De stedenbouwkundige opzet van het gebied is sinds de oorspronkelijke aanleg in het midden van de 20e eeuw nagenoeg onveranderd. Ook het functioneel gebruik is sinds die tijd grotendeels gelijk gebleven.

Het plangebied wordt voor het grootste deel in gebruik genomen door bedrijfspanden en buitenruimte ten behoeve van die bedrijvigheid. Aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat is een langgerekte gebouwreeks aanwezig, vooral in gebruik als garages. Enkele percelen zijn, vooruitlopend op de beoogde herontwikkeling, vrij van bebouwing en worden (tijdelijk) benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0005.png"

Afbeelding 4 Luchtfoto situatie plangebied

Het plangebied wordt door twee wegen ontsloten. De Nieuw-Mathenesserstraat loopt vanaf de Rotterdamsedijk in zuidelijke richting het bedrijventerrein op. In de zuidwestpunt van het plangebied takt de Van Deventerstraat aan op de Nieuw-Mathenesserstraat. De Van Deventerstraat verbindt Nieuw-Mathenesse over de Rotterdamsedijk, via het Marconiplein en de Tjalklaan met de A20. Deze ontsluiting is ook van blijvend groot belang voor de afwikkeling van (vracht)verkeer vanaf Nieuw-Mathenesse. Van de Van Deventerstraat loopt de Couwenhovenstraat langs de noordzijde van het plangebied naar de Nieuw-Mathenesserstraat. Tussen de Nieuw-Mathenesserstraat en de Couwenhovenstraat wordt het plangebied grofweg in tweeën gedeeld door de Van Cleeffstraat.

De openbare ruimte in het plangebied bestaat met name uit wegen en parkeervoorzieningen. Openbaar groen is zeer beperkt aanwezig en bestaat letterlijk uit twee strookjes gras en een paar bomen en struiken. Het merendeel van het plangebied is bebouwd of verhard.

Aan de zuidkant van het plangebied is een primaire waterkering aanwezig (de Van Deventerstraat). Deze dijk is beperkt als zodanig herkenbaar, omdat aangrenzende bebouwing deels in (het verlengde van) het dijktalud is gebouwd, en het plangebied ook enkele meters is opgehoogd. Het dijktalud valt met name op door de hoogteverschillen wanneer de Van Deventerstraat wordt afgereden het plangebied in.

Het eigendom van de gronden binnen het plangebied berust geheel bij de gemeente. Een deel van het gebied is nog in erfpacht uitgegeven ten behoeve van bedrijfsvestiging. Het proces om te komen tot beëindiging van alle erfpacht- en andersoortige gebruikscontracten is in gang gezet.

2.3 Cultuurhistorische Waarden En Monumenten

De bijzondere historie van Nieuw-Mathenesse heeft zijn sporen in het plangebied nagelaten. Het erfgoed toont de ontstaansgeschiedenis en de gelaagdheid van dit stadsdeel en de verbondenheid ervan met bijzondere aspecten van de industriële geschiedenis van Schiedam. De gebouwen en bouwwerken bepalen mede de karakteristiek en de identiteit van het gebied. Het zijn de parels van het gebied en geven de plek zijn eigen karakter. De diverse monumentale panden kunnen de schakels vormen van routes waarbij verleden, heden en toekomst verbonden worden.

Aan de Couwenhovenstraat ligt de voormalige Coca-Cola fabriek, een gemeentelijk monument. Daarnaast kent het gebied, en de directe omgeving, enkele karakteristieke panden. De bebouwing aan de noordzijde van de Couwenhovenstraat is daar een voorbeeld van, evenals de Grensflat met beheerderswoning direct ten oosten van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het plangebied wordt op basis van het voorliggende bestemmingsplan nagenoeg geheel herontwikkeld. Het primaire kader voor de ontwikkeling is vastgelegd in het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw Mathenesse fase 1. De hoofdstukken 3 en 4 van het Ruimtelijk Raamwerk geven een beschrijving van de visie voor het gebied voor diverse deelaspecten, en de richtlijnen voor uitwerking.

Voor het plangebied is de visie uit het Ruimtelijk Raamwerk door de gemeente verder uitgewerkt tot een stedenbouwkundige opzet voor herontwikkeling die is vertaald in een ontwikkelkader. Dit ontwikkelkader maakt deel uit van de tender waarmee het eigendom van het gebied, en daarmee ook de realisatie van het voorliggende bestemmingsplan, uiteindelijk aan een ontwikkelende partij (of partijen) wordt overgedragen. Dit bestemmingsplan biedt het planologisch kader voor de ontwikkeling, maar bevat nog wel voldoende ruimte om in het kader van de tenderuitvraag ook de creativiteit van marktpartijen aan bod te laten komen. Dit betekent dat het bestemmingsplan een globale opzet kent. Via het uitgifteproces wordt verder gestuurd op, danwel worden afspraken gemaakt over, de verdere uitwerking van een ontwikkelplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0006.png"

Afbeelding 5 Indicatief beeld van het beoogd stedelijk concept met vier bouwblokken

Dit hoofdstuk geeft een samenvattende beschrijving van de relevante delen uit het Ruimtelijk Raamwerk en de doorvertaling daarvan in de stedenbouwkundige uitwerking. Ook bevat dit hoofdstuk de onderbouwing op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Uitgangspunten

Nieuw-Mathenesse heeft het in zich om te stad Schiedam te verrijken als stedelijk gebied. Dat gebeurt onder andere door in het noordelijk deel van Nieuw-Mathenesse nieuwe woonmilieus te realiseren, en door bijzondere openbare ruimte toe te voegen die een meerwaarde voor de stad als geheel oplevert. De herontwikkeling van het noordelijk deel van Nieuw-Mathenesse betekent de transformatie van een verouderd en deels in onbruik geraakt bedrijventerrein, naar een uniek onderscheidend stadsdeel. Het geeft daarmee Schiedam ruimte om een aantal ontwikkelingen voor de toekomst in gang te zetten en daarmee nog beter aan te sluiten op het stedelijk netwerk in de wijdere omgeving van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het noordoostelijke deel van Nieuw-Mathenesse, Glasbuurt-Oost. Na sloop van een groot deel van de bestaande bebouwing en het bouwrijp maken van het gebied, wordt dit in fasen ontwikkelt tot een gemengd woon-werkgebied. Het plangebied wordt in de komende jaren getransformeerd van industrieel bedrijventerrein naar een levendig en inclusief stuk stad waar zal worden gewoond, gewerkt en verbleven. Het is een uniek gebied, dicht bij het historische centrum van Schiedam. Aan de westzijde fungeert de herontwikkeling van de voormalige glasfabriek als aanjager voor de gebiedsontwikkeling, ook omdat hiermee nieuwe routes ontstaan tussen de binnenstad en de Glasbuurt-Oost. Ook ligt het plangebied nabij de gebiedsontwikkeling M4H, het havengebied in Rotterdam wat in de nabije toekomst ook van karakter gaat veranderen. Samen met de gebiedsontwikkeling SchieDistrict, nabij station Schiedam Centrum, biedt de transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord ruimte voor het realiseren van een substantieel deel van de woningbouw- en verdichtingsopgaves in Schiedam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0007.png"

Afbeelding 6 Hoofddoelen van de stedenbouwkundige opzet

In deze paragraaf worden voor een aantal onderwerpen de uitgangspunten voor herontwikkeling kort toegelicht, op de wijze zoals die ook in de stedenbouwkundige opzet voor de transformatie zijn opgenomen.

3.2.1 Routes en verbindingen

Het plangebied is strategisch gelegen op een schakelpunt in de stad Schiedam. De binnenstad ligt op korte afstand westelijk van het plangebied, eenvoudig bereikbaar via de Rotterdamsedijk of via de nieuwe buurt op het terrein van de voormalige glasfabriek. Het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse ligt direct ten zuiden van het plangebied. Oostelijk grenst het plangebied aan de Rotterdamse gebiedsontwikkeling M4H. Aan de noordkant van het plangebied ligt de bestaande wijk Schiedam-Oost, met op korte loop- en fietsafstand het station Schiedam Centrum (metro, bus, tram en intercitytrein). Nieuw-Mathenesse Noord heeft het daarom in zich om, met als basis de voorzieningen die in de directe nabijheid aanwezig te zijn, uit te groeien tot een autoluwe wijk, ingericht op fiets- en wandelverkeer. De transformatie van het gebied is een goed moment om verder in te zetten op de zogenaamde 10 minuten stad. De functies en voorzieningen in het gemengd stedelijk milieu zoals dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, vormen een aanvulling op de omgeving. Insteek is dat deze niet met voorzieningen in de Schiedamse binnenstad of Schiedam-Oost gaan concurreren, maar dat ze wel voorzien in enkele specifieke dagelijkse levensbehoeften van nieuwe bewoners en gebruikers van het gebied.

Ambitie is om Nieuw-Mathenesse Noord, de Schiedamse binnenstad en Schiedam-Oost in de toekomst onlosmakelijk met elkaar te verbinden, zodat ze elkaar aanvullen en versterken. Ook de relatie met Rotterdam Oud-Mathenesse en M4H is daar onderdeel van. In de huidige situatie zijn hiervoor de routes naar, en verbindingen met, de omgeving nog niet optimaal. Binnen de bredere kaders van de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse worden deze opgepakt. Daarbij wordt de ontwikkeling binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan als katalysator en aanjager gebruikt om diverse maatregelen (versneld) uit te werken en door te (kunnen) voeren. Binnen het plangebied zelf zijn uiteraard de routes binnen het gebied van belang, waarbij de oost-west route door het plangebied een goede verbinding maakt tussen de binnenstad, het westelijk gelegen terrein van de glasfabriek en de Rotterdamse M4H.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0008.png"

Afbeelding 7 Indicatie (toekomstige) routes in en nabij het plangebied

3.2.2 Stedelijk concept

De bestemmingslegging wijzigt van bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied. Binnen de nieuwe woongebieden blijft onder voorwaarden vestiging van bedrijven mogelijk, passend bij de beoogde kwaliteit van een gemengd woon-werkgebied. Dit gaat dus om een ander type bedrijven dan die momenteel nog in het gebied aanwezig zijn (o.a. autobedrijven en -garages, aannemersbedrijven en meubelzaken). Daarnaast worden in de nieuwe opzet diverse wijkondersteunende voorzieningen mogelijk gemaakt, zoals maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleinschalige detailhandel.

De ambitie om van Nieuw-Mathenesse Noord een gemengd woon-werkgebied te maken, sluit onder andere aan bij de grote behoefte aan woningen in Schiedam. Nieuw-Mathenesse Noord is mede door de ligging naast de historische binnenstad en de nabijheid van het station Schiedam-Centrum aantrekkelijk om te wonen. Hier ontstaat een hoogstedelijk woongebied: een wijk met veel functies op een klein oppervlak (hoogbouw woningen, werken aan huis, voorzieningen) en goed openbaar vervoer in de buurt. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij extra belangrijk, het gebied wordt (beter) openbaar toegankelijk en meer mensen maken er gebruik van. Op Nieuw-Mathenesse Noord wordt een woonmilieu gecreëerd dat onderscheidend en nieuw is voor Schiedam, maar dat wel aansluit bij de Schiedamse stedelijkheid. De herontwikkeling van het plangebied versterkt de Schiedamse stedelijkheid: bestaande structuren worden doorgezet en aangevuld met bebouwing met een variatie in grootte. De transformatie van het gebied sluit daardoor naadloos aan bij de bestaande stad en voegt daaraan nieuwe kwaliteiten toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0009.png"

Afbeelding 8 Indicatie van de beoogde stedenbouwkundig opzet voor Glasbuurt-Oost

3.2.3 Programma

Het programma binnen het plangebied bestaat uit twee componenten. De transformatie ziet vooral op het toevoegen van de functie wonen, daarnaast blijft het gebied ook de mogelijkheid bieden voor huisvesting van bedrijven en ondernemingen. Deze laatste categorie valt uiteen in bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het verzorgen van bewoners en bezoekers van het gebied (voorzieningen), en bedrijfsmatige activiteiten die bijdragen aan een levendige en aantrekkelijke wijk. De nieuwe wijk draagt daarmee bij aan het versterken van het woonklimaat en economisch vestigingsklimaat van Schiedam.

Woningen

Het beoogde aantal woningen binnen het plangebied bedraagt 500 tot 580, een kleine 10% van de Schiedamse woningbouwopgave tot 2030. Insteek is woningen voor verschillende doelgroepen te bouwen. De gemeente Schiedam heeft een groot tekort aan woningen voor middeninkomens, en kent naar verhouding een groot aantal woningen in de lagere prijsklassen (zowel koop als (sociale) huur). Door toevoegen van koopwoningen voor middeninkomens, wordt de doorstroming bevordert en is er gelegenheid om sociale stijgers vast te houden in Schiedam. Binnen het plangebied worden zowel koop- als huurwoningen gerealiseerd. Het gebied is groot genoeg om diverse typen woningen te bouwen, en deze ook op een goede manier te plaatsen.

Minimaal 30% van de woningen wordt als sociale huurwoning gerealiseerd (150 sociale huurwoningen bij planrealisatie met 500 woningen, 174 sociale huurwoningen bij planrealisatie met 580 woningen). Afspraken over de instandhouding van de sociale huurwoningen worden gemaakt tussen de uiteindelijke ontwikkelaar(s) en een woningcorporatie (toegelaten instelling).

Voor de overige woningen wordt getalsmatig met name ingezet op het middensegment, en dan voornamelijk koopwoningen. Qua typologie zal dit voornamelijk bestaan uit appartementen en woningen gericht op midden- en hogere inkomens bestaande uit 2- tot 4-persoonshuishoudens. Aandachtspunt hierbij is dat de stad Schiedam voldoende (kleinere) woningen voor 1-2 persoonshuishoudens kent, met name door de substantiële toevoeging van dergelijke woningen in de gebiedsontwikkeling Schieveste (Schiedistrict) en het reeds aanwezige aanbod van deze woningen in de bestaande voorraad.

Mogelijk biedt het plangebied ook ruimte voor een woonzorgvoorziening. Deze specifieke combinatie van wonen en zorg is momenteel nog onderwerp van studie.

Sociaal-maatschappelijke voorzieningen en werklocaties

De transformatie naar woongebied betekent ook dat er in Glasbuurt-Oost voorzieningen komen, die bijdragen aan een levendige, gezonde en aantrekkelijke buurt. Passend bij de ambities en het karakter van een gezond Schiedam wordt er in Nieuw-Mathenesse ruimte geboden aan diverse sociaal-maatschappelijke voorzieningen.

In de nieuw te ontwikkelen buurt is ruimte voor ontmoeting. Er komen kleinschalige speelplaatsen in de openbare ruimte nabij de woonomgeving, en er wordt gekeken naar het faciliteren van sport en spel op daken van de nieuwe bebouwing, om zo een intensiever ruimtegebruik te realiseren. Bewoners en bezoekers kunnen gebruik maken van deelvoorzieningen zoals elektrische deelauto’s, -scooters en -fietsen die beschikbaar zijn in de mobiliteitshub. In de nabijheid wordt mogelijk voorzien in de mogelijkheid van kinderopvang, en het autoluwe groene binnengebied van de wijk is aantrekkelijk voor spelen en bewegen in de buitenlucht.

Voor wat betreft het primair onderwijs en het merendeel van de overige sociaal-maatschappelijke voorzieningen is de wijk gericht op het bestaande aanbod in (met name) de binnenstad en Oost. De nieuwe wijk zorgt hiermee voor het versterken van het economisch-maatschappelijk draagvlak van deze voorzieningen, en kan bijdragen aan de duurzame instandhouding op een goed kwalitatief niveau van de bestaande voorzieningen. Vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief versterkt de Glasbuurt hiermee dus ook breder de wijk Oost.

Naast voorzieningen voor de wijkbewoners en bezoekers, blijven reguliere werklocaties een belangrijk onderdeel van het plangebied. Deze zullen wel een ander profiel hebben dan de vroegere bedrijvigheid binnen het plangebied. Binnen de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied is gezocht naar vormen van bedrijvigheid die kunnen worden gecombineerd met woonfuncties. Het bestemmingsplan maakt circa 12.000 m2 bedrijfsruimte en voorzieningen mogelijk, waarbij voor diverse categorieën bedrijvigheid en voorzieningen nadere voorwaarden zijn gesteld.

3.2.4 Duurzame mobiliteit

Nieuw-Mathenesse vormt een verbindende schakel tussen de Schiedamse binnenstad, het station Schiedam-Centrum, de Rotterdamse gebiedsontwikkeling M4H en de wijken Schiedam-Oost en Rotterdam Oud-Mathenesse. Het is een gebied omringd door (in potentie) veel fysieke barrières, zoals de dijk, het omliggende water en drukke wegen. Een heldere structuur ten aanzien van autoverkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer helpt met het versterken van duurzame bereikbaarheid, waarbij het accent verschuift naar de fietser, voetganger en het OV. Deze thema’s waren dan ook een belangrijk onderdeel in de visievorming voor Nieuw-Mathenesse. In de nieuwe wijk komen wonen en werken op een nieuwe en innovatieve manier samen, en zijn goede verbindingen met de omgeving essentieel. Dit betekent dat het gebied straks diverse vervoersmogelijkheden moet kunnen faciliteren met een juiste balans waarbij oog is voor aantrekkelijkheid, duurzaamheid, bedrijvigheid en een aantrekkelijke leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0010.png"

Afbeelding 9 Concept ontwikkelkader voor afwikkeling autoverkeer en parkeren

Belangrijk uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte niet meer wordt opgevangen in het openbaar gebied. Net ten westen van het plangebied, aan de Nieuw-Mathenesserstraat, komt ook een grote gebouwde parkeervoorziening die mogelijk ook gebruikt kan worden om een deel van het parkeren uit het plangebied op te vangen. Het plangebied zelf wordt verder zo veel mogelijk ingericht op lopen, fietsen en andere vormen van langzaamverkeer, daarbij aansluitend op de te ontwikkelen structuur via het terrein van de glasfabriek naar de binnenstad. Naar het oosten toe wordt ook de gebiedsontwikkeling M4H goed bereikbaar gemaakt voor langzaam verkeer, evenals de wijk Schiedam-Oost.

3.2.5 Toekomstbestendig landschap

De inrichting van de openbare ruimte vervult, naast invloed op het karakter en uitstraling van een gebied, ook een aantal belangrijke functies. Hierin komen ‘harde’, kwantificeerbare functies zoals ruimte voor verkeer, samen met ‘zachte’ functies die zorg dragen voor de leefbaarheid en kwaliteit van het terrein zoals spelen en bewegen.

Over het gehele gebied geldt dat de sfeer van stedelijk industriegebied aan de haven voelbaar moet blijven. Historische elementen blijven bestaan en (nieuwe) bedrijvigheid mag worden gezien. Belangrijke ambities die een uitwerking moeten vinden in de inrichting van de openbare ruimte zijn:

  • groen: bomen voor koeling en beperking van wind, minder verharding zodat in tijden van regen meer water in de grond kan trekken, bijdragen aan vergroten ecologische waarde;
  • veiligheid: heldere routes en scheiding van langzaam verkeer ten opzichte van auto- en vrachtverkeer, goede logistieke routes voor bedrijven en (maatschappelijke) diensten;
  • sociale veiligheid & gezondheid: veilige, zichtbare en aantrekkelijke plekken voor sport, spel en beweging in de buitenruimte.

Nieuw-Mathenesse heeft veel potentie om het thema duurzaamheid naar een hoger niveau te tillen. Dit is ook nodig, omdat er ingespeeld moet worden op klimaatveranderingen en omdat de klimaatverandering zoveel mogelijk beperkt moet worden in de toekomst. Grotere gebiedsontwikkelingen zijn de ideale gelegenheid om nieuwe duurzame standaarden effectief in te passen, en om te zorgen dat een ontwikkeling niet alleen in het plangebied zelf positief doorwerkt ten aanzien van klimaatbestendig en duurzaam functioneren, maar dit ook een bredere werking voor de stad kan krijgen.

Nieuw-Mathenesse is groener en klimaatrobuuster

Een belangrijke speerpunt is dat Nieuw-Mathenesse in de toekomst groen en klimaatrobuust moet worden. Het gebied transformeert van een werklocatie naar een gemengd stedelijk gebied. Er worden nieuwe woningen en functies toegevoegd, waardoor er meer mensen in het gebied gaan verblijven. De impact van bijvoorbeeld wateroverlast en hittestress zal dus groter worden, wanneer geen goede maatregelen worden getroffen. Het toevoegen van groen en water(berging) kan de mogelijke waterproblematiek en hittestress verminderen, door parken en groenstructuren, toepassing van groene gevels en aanleg van groene daken of waterdaken.

Een ander aandachtspunt zijn windcorridors, vanaf het water van de nabijgelegen havens het gebied in. Wind, die over water een gebied in waait, kan een sterk koelend effect hebben. Bouwblokken moeten daarom zodanig worden georiënteerd ten opzichte van het water, dat zogenaamde tochtgaten niet dicht groeien met opgaand groen of worden dichtgezet met andere bebouwing. Uiteraard moet daarbij wel goed worden gekeken in hoeverre er niet te veel wind staat, wat negatief kan uitwerken voor het verblijfsklimaat, of voor het lopen en fietsen door de buurt.

Om Schiedam en het achterland blijvend te beschermen tegen het water uit de rivieren en de zee, is het noodzakelijk dat de primaire waterkering op (middel)lange termijn wordt versterkt en/of opgehoogd. De dijk loopt langs de zuidzijde van het plangebied. Het versterkingstraject valt buiten de scope van het voorliggende bestemmingsplan. Wel is in dit bestemmingsplan de gebruikelijke beschermingszone rondom de waterkering opgenomen, als ruimtereservering voor de dijk. Gelet op de diversiteit aan opgaven in Schiedam is het echter niet mogelijk de gehele ruimtereservering ongebruikt te laten. Invulling van de beschermingszone langs de dijk vraagt echter een zorgvuldige uitwerking, in samenspraak met de dijkbeheerder (Hoogheemraadschap van Delfland).

Het toevoegen van groen en water zorgt niet alleen voor minder waterproblematiek en hittestress, het is ook waardevol voor de biodiversiteit. Bij de inrichting van het openbaar gebied wordt daarom ook rekening gehouden met de meerwaarde van beplanting en andere inrichtingselementen voor dieren en planten.

Nieuw-Mathenesse is energie-neutraal en circulair

Verder is het belangrijk dat Nieuw-Mathenesse zich in de toekomst energieefficiënt en mogelijk ook circulair ontwikkelt. Voor energie (zowel produceren als gebruiken) liggen er grote kansen, gelet op de voorgenomen transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord. Zeer goed geïsoleerde, aardgasvrije en energie producerende woningen en bedrijfspanden kunnen in de toekomst het straatbeeld van Nieuw-Mathenesse bepalen.

De bouwopgave in het gebied biedt perspectief om op een andere manier na te denken over materiaalgebruik en kan gebruikt worden om partijen uit te dagen om af te zien van het veelvuldig gebruiken van primaire grondstoffen bij de realisatie van projecten. Daarnaast is het voor de gemeente een kans om te kijken of voor de inrichting van de openbare ruimte het gebruik van circulair geproduceerde elementen een plek kan worden geven. Circulariteit biedt kansen voor het maken van nieuwe verbindingen op bedrijventerreinen, door deelgebruik te stimuleren en reststromen waardevol in te zetten.

3.3 Duurzame Verstedelijking

3.3.1 Algemeen

De Nationale Omgevingsvisie gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet gemotiveerd worden waarom dit niet kan binnen het bestaand stedelijk gebied.

De uitgangspunten van duurzame verstedelijking zijn tevens onderdeel van de provinciale Omgevingsverordening. De vereisten wijken echter af van de vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening. De provinciale ladder vereist dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd, en welke plaatsvindt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht zijn enkel toegelaten in de in de verordening genoemde gevallen en op de genoemde locaties.

3.3.2 Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 500 tot 580 nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam. Daarnaast voorziet het plan in het behoud en hernieuwde ontwikkeling van circa 12.000 m² aan bedrijfsfuncties en diverse ondersteunende voorzieningen behorend bij het beoogde woon-werkgebied, zoals horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Voor de woningen en het toe te voegen commerciële- en bedrijfsprogramma dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen, omdat de ontwikkeling (mogelijk) te typeren is als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro en de provinciale Omgevingsverordening.

Wonen

De projectlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat enkel de behoefte aan de ontwikkeling hoeft te worden aangetoond, waarbij gelet op het provinciale beleid tevens de regionale afstemming bij de beoordeling dient te worden betrokken. Voor het bepalen van de behoefte is gebruik gemaakt van beschikbaar provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en op basis daarvan gemaakte afspraken (zie ook hoofdstuk 4).

Voor de woningbehoefte zijn allereerst diverse afspraken met rijk, provincie en regiogemeenten relevant, zoals de Woondeal Rotterdamse regio van maart 2023 (zie ook hoofdstuk 4). In hoofdzaak zijn de kwantitatieve afspraken in deze afspraken erop gericht om de productie van 100.000 woningen tot 2025 in de zuidelijke Randstad te versnellen en om te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit voor de periode tot 2040 (bouwproductie van 230.000 woningen).

Daarnaast hebben de gemeenten samen met woningcorporaties uit de regio Rijnmond begin 2023 het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2023-2030' gesloten. Daarmee zetten zij in op een uitbreiding van het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000. In het akkoord is vastgelegd wat de bijdrage van iedere gemeente is aan het behalen van de regionale doelen. In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal van 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 6.000 nieuwe woningen gebouwd worden. Om ten aanzien van de kwalitatieve behoefte een goede balans in de woningvoorraad te creëren is daarbij tevens besloten dat binnen Schiedam het aantal sociale woningen gelijk blijft

De Woonvisie van de gemeente Schiedam is afgestemd op deze regionale woningmarktafspraken. In de Woonvisie van september 2020 is het aantal te realiseren woningen vergroot. Daarnaast wordt ingezet op het ontwikkelen van 6.000 woningen en realiseren van 2.000 woningen voor ouderen. Een van de speerpunten in het gemeentelijk woonbeleid is het realiseren van een kwalitatief goede, gedifferentieerde en evenwichtige woningvoorraad die de wooncarrière van Schiedammers faciliteert: een wooncarrière die aantrekkelijk is voor hogere en midden inkomensgroepen van binnen en buiten stad, en die daarmee de doorstroming op de woningmarkt mogelijk maakt. Zodoende bestaat behoefte aan een gevarieerd woningaanbod, zodat bewoners zich kunnen binden en verbonden kunnen blijven voelen aan de stad doordat er goede mogelijkheden bestaan in de wooncarrière, aansluitend op de verschillende behoeftes per levensfase.

Uit het bovenstaande blijkt dat er een aanzienlijke behoefte bestaat aan nieuwe woningen in de regio en de stad Schiedam in de komende jaren. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 500 tot 580 nieuwe woningen mogelijk. Bouw van deze woningen vormt een belangrijke stap in het realiseren van de woningbouwambities tot 2030, het gaat om bijna 10% van de Schiedamse bouwopgave voor deze periode. Van de nieuw te bouwen woningen wordt minimaal 30% gerealiseerd in de sociale sector. Hiermee draagt de ontwikkeling dus ook bij aan de ambitie om de sociale woningvoorraad in Schiedam (minimaal) gelijk te laten blijven, maar wel evenrediger over de stad te verspreiden. Door op Nieuw-Mathenesse Noord sociale huurwoningen toe te voegen, kan in andere Schiedamse wijken het aantal sociale huurwoningen wellicht worden verkleind. Binnen het plangebied wordt verder een gevarieerd aanbod aan typologie en prijsklasse van de woningen beoogd, zodat sprake is van een evenwichtige voorraad met voldoende ruimte voor de diverse doelgroepen. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook gebouwd naar behoefte.

Het plan voldoet aan de vraag naar woningen en realisatie vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Werklocaties en commerciële voorzieningen

Het voorheen geldende bestemmingsplan bood voor het plangebied de mogelijkheid voor vestiging van bedrijven in milieucategorie 1 en 2, met in grote delen van het gebied ook mogelijkheden voor bedrijven uit categorie 3.1 (totaal bruto oppervlak circa 1,7 hectare). Enkele bedrijven kenden een specifieke maatbestemming. In het nieuwe bestemmingsplan is in principe de mogelijkheid voor bedrijfstypen in categorie 1 en 2 binnen het plangebied behouden. Wel is overgestapt op een andere systematiek voor wat betreft de indeling van bedrijven (de zogenaamde ABC-systematiek). Ook is het oppervlak aan bedrijfsfuncties gemaximeerd, wat in de praktijk een beperking betekent ten opzichte van het eerder geldende bestemmingsplan. Een aantal specifieke maatbestemmingen voor zwaardere bedrijvigheid is vervallen. Hierdoor is per saldo sprake van een afname aan mogelijkheden voor bedrijfsruimten en bedrijfstypen.

Voor de gebiedsontwikkeling is in maart 2021 een WoonWerkAkkoord gesloten tussen de provincie Zuid-Holland en de gemeente Schiedam. In dit WoonWerkAkkoord zijn naast de afspraken over de beoogde woningbouw, ook afspraken gemaakt over de compensatie van het areaal bedrijventerrein dat door de transformatie van het gebied verdwijnt. Van een substantiële toename van mogelijkheden voor bedrijfsvestiging is geen sprake. Een specifieke onderbouwing van de behoefte aan bedrijfsruimte is dan ook niet noodzakelijk.

Voor wat betreft de overige (commerciële en maatschappelijke) voorzieningen is primair sprake van voorzieningen die voor het goed functioneren van de nieuwe buurt wenselijk cq. noodzakelijk zijn. Het gaat om voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied, die geen verstorend effect hebben op bestaande voorzieningen in de omgeving. Met het toevoegen van een substantieel aantal nieuwe woningen, waarvoor de behoefte is aangetoond, volgt in beperkte omvang ook de noodzaak om voorzieningen toe te voegen die bijdragen aan het het woon-werkgebied zoals dat wordt beoogd. Er is geen sprake van vestiging van bovenlokale voorzieningen zoals een supermarkt of andersoortige grootschalige detailhandel of maatschappelijke voorzieningen. De behoefte aan de voorzieningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt volgt dus primair uit de behoefte aan nieuwe woningen. Indicatief is in het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 ingegaan op de omvang van de beoogde voorzieningen. Het bestemmingsplan wijkt hier niet substantieel van af.

3.3.3 Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwprogramma dat met voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd aansluit op de behoefte in de regio en de stad Schiedam zelf, dan wel dat de realisatie van de functies niet leidt tot leegstand elders binnen de gemeente of de regio. Voor wat betreft de bedrijfs- en andere commerciële functies is met name sprake van een herschikking van bestaande mogelijkheden met een afname aan programma als geheel, waarbij op beperkte schaal functies passend bij het stedelijk woonmilieu worden toegevoegd. Dit past binnen de behoefte van de gebiedsontwikkeling zelf, en breder bij die in Schiedam en de regio. Realisatie van deze functies leidt niet tot substantiële leegstand binnen de gemeente of regio. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het uitgangspunt van een duurzame verstedelijking en aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet is er één rijksvisie op de leefomgeving uitgewerkt: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge 'quality of life', met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

1. Naar een duurzame en concurrerende economie;

2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;

3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;

4. Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

De NOVI is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en beleid bevat voor een aantal thema's van nationale betekenis. In de NOVI zelf is geen specifiek beleid opgenomen voor het plangebied. Wel draagt de herontwikkeling zoals die wordt voorgestaan in algemene zin bij aan een aantal nationale belangen. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Van deze rijksbelangen is voor dit plangebied alleen de primaire waterkering buiten het kustfundament van belang.

De Delflandsedijk is een dergelijke primaire waterkering. Een deel van deze dijk ligt binnen het plangebied, langs de zuidelijke plangrens met de gemeente Rotterdam (Van Deventerstraat). Voor deze waterkering, met inbegrip van de bijbehorende beschermingszone, geldt conform het bepaalde in het Barro een beschermende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op grond van deze regeling is een vergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend na een positief advies van de beheerder van de waterkering.

Ladder van duurzame verstedelijking

Het Barro bevat daarnaast de zogenaamde Ladder van duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder is zorg te dragen voor een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd volgens de ladder. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Realisatie van bijvoorbeeld een woningbouwlocatie is aangeduid als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie verder Provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland, in paragraaf 4.2.2).

4.1.3 Woondeal Rotterdamse regio

Op 14 maart 2023 heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening diverse regionale realisatieagenda's, ook wel woondeals genoemd, ondertekend voor Zuid-Holland. Met de woondeals spreken het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse gemeenten de ambitie uit om tot en met 2030 circa 250.000 woningen te bouwen. Naast overheden hebben ook woningcorporaties de bouwplannen getekend, en wordt deze ondersteund door huurdersorganisaties, ontwikkelende partijen, netbeheerders en drinkwaterbedrijven.

De bouwopgave voor Schiedam is onderdeel van de Woondeal Rotterdamse regio. Binnen de regio wordt beoogd circa 94.000 nieuwe woningen toe te voegen. De Schiedamse opgave is integraal onderdeel van deze bouwopgave. De locaties van te bouwen woningen staan in de planning en zijn opgenomen in de regionale realisatieagenda.

In Zuid-Holland wordt zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied gebouwd, met name langs de spoorwegverbinding tussen Leiden en Dordrecht (de Oude Lijn). Hiermee wordt optimaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is een van de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied langs de Oude Lijn. Het bestemmingsplan draagt dan ook bij aan realisatie van de rijksambities ten aanzien van wonen.

4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het provinciale Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie, het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening, die per 1 april 2019 in werking zijn getreden, en daarna op verschillende momenten zijn geactualiseerd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven.

4.2.2 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden (de 'Oude Lijn'). De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

De voorgenomen ontwikkeling op basis van dit bestemmingsplan draagt bij aan de realisatie van de woningbouwopgave zoals die is uitgewerkt in de Verstedelijkingsalliantie. De nieuwe woningen worden gerealiseerd in een centrumstedelijke locatie, op korte loop- en fietsafstand van onder andere het station Schiedam Centrum.

4.2.3 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Op 27 januari 2023 hebben de gemeenten en woningcorporaties uit de Regio Rijnmond en de provincie Zuid-Holland het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2023-2030' getekend. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 100.000 woningen uit te breiden. Hiervan worden circa 57.000 woningen in de betaalbare categorie gerealiseerd, waaronder 28.000 sociale huurwoningen. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen.

In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen wordt gestreefd een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het relatieve aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.

Voor de gemeente Schiedam ligt er de komende jaren een stevige opgave om te voorzien in de woonbehoefte. De toevoeging van 500 tot 580 woningen draagt bij aan dit kwantitatieve doel. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat vooral behoefte bestaat aan woningen in het betaalbare en middeldure segment. Het toevoegen van de beoogde woningen voor het betaalbare en middeldure segment draagt bij aan het creëren van meer balans in de samenstelling van de woningvoorraad. Om te zorgen dat de sociale huurvoorraad in Schiedam als geheel op peil blijft, wordt binnen het plangebied voorzien in de realisatie van minimaal 30% sociale huurwoningen.

4.2.4 Woondeal Rotterdamse regio

Op 14 maart 2023 heeft de gedeputeerde Wonen van Zuid-Holland, samen met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, diverse regionale realisatieagenda's, ook wel woondeals genoemd, ondertekend voor Zuid-Holland. Met de woondeals spreken het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de Zuid-Hollandse gemeenten de ambitie uit om tot en met 2030 circa 250.000 woningen te bouwen. Naast overheden hebben ook woningcorporaties de bouwplannen getekend, en wordt deze ondersteund door huurdersorganisaties, ontwikkelende partijen, netbeheerders en drinkwaterbedrijven.

De bouwopgave voor Schiedam is onderdeel van de Woondeal Rotterdamse regio. Binnen de regio wordt beoogd circa 94.000 nieuwe woningen toe te voegen. De Schiedamse opgave is integraal onderdeel van deze bouwopgave. De locaties van te bouwen woningen staan in de planning en zijn opgenomen in de regionale realisatieagenda.

In Zuid-Holland wordt zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied gebouwd, met name langs de spoorwegverbinding tussen Leiden en Dordrecht (de Oude Lijn). Hiermee wordt optimaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is een van de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied langs de Oude Lijn. Het bestemmingsplan draagt dan ook bij aan realisatie van de provinciale ambities ten aanzien van wonen.

4.2.5 Strategie werklocaties 2019-2030

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is een vrijwillig samenwerkingsverband in de vorm van een gemeenschappelijke regeling van 23 gemeenten. De MRDH heeft taken op het gebied van bereikbaarheid en economisch vestigingsklimaat. Binnen de MRDH wordt regionale afstemming gezocht over diverse economische thema's. In dat kader is op 14 december 2018 de Strategie Werklocaties 2019-2030 vastgesteld. Deze strategie bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken tot 2023 over werklocaties in de MRDH. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030. Hiermee versterken de regiogemeenten het regionaal economisch vestigingsklimaat door kwalitatief én kwantitatief te sturen op de voorraad. Het doel is werkgelegenheidsgroei en arbeidskansen voor de economie van morgen én duurzaam ruimtegebruik. De integraliteit draagt bij aan regionale samenhang en duidelijkheid bij stakeholders zoals vastgoedpartijen.

De Strategie Werklocaties heeft onder andere doorwerking gekregen in de gemeentelijke Economische visie 'Kansen voor Schiedam' (zie 4.3.4).

4.2.6 WoonWerkAkkoord Nieuw-Mathenesse

Met het bestemmingsplan wordt gedeeltelijk invulling gegeven aan het op 18 maart 2021 tussen de provincie en de gemeente gesloten WoonWerkAkkoord Nieuw-Mathenesse. In dit akkoord is onder andere een inspanningsverplichting opgenomen om het planologisch kader te creëren voor de transformatie van Nieuw-Mathenesse Noord naar een gemengd woon-werkgebied. Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan deze inspanningsverplichting voor wat betreft het noordwestelijk deel van het bedrijventerrein.

Bij het besluit tot aangaan van het WoonWerkAkkoord hebben Gedeputeerde Staten ook ingestemd met het compensatieplan Nieuw-Mathenesse, waarbij de onderbouwing is gegeven voor de noodzakelijke compensatie van de bedrijventerreinen die door herontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord verloren gaat. Het compensatieplan gaat verder ook in op aspecten als functiemenging wonen-werken op binnen bijvoorbeeld het plangebied, en de mogelijkheden voor het beter benutten van het resterende bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse voor economische functies.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het plangebied.

Herstructurering bedrijventerreinen

De Stadsvisie zet in op een herstructurering van de diverse grote bedrijventerrein in Schiedam. Voor Nieuw-Mathenesse is specifiek sprake van de ontwikkeling van het distilleercluster als moderne en met Schiedam verbonden tak van industrie; hoogwaardig en op de toekomst toegesneden. Vernieuwing van de verouderde terreindelen, in de zone tussen de dijk (Nieuw-Mathenesserstraat) en het water van de Merwehaven vindt plaats in samenwerking met Rotterdam en in aansluiting op de ontwikkelingen in de Merwehaven (M4H).

Voor de te herontwikkelen delen van Nieuw-Mathenesse wordt ingezet op een combinatie van stedelijke functies. Uitgangspunt vormt een duurzame ontwikkeling met een nadrukkelijke samenhang tussen de te realiseren woon- en werkfuncties. Voor Schiedam Oost is deze ontwikkeling betekenisvol gezien de strategische ligging tussen Nieuw-Mathenesse en M4H, en het verder te ontwikkelen knooppunt rondom het station Schiedam Centrum en Schieveste.

Het bestemmingsplan ziet alleen op het noordoostelijk deel van Nieuw-Mathenesse, een deel van het bedrijventerrein dat daadwerkelijk een transformatie ondergaat naar gemengd woon-werkgebied. Als onderliggend kader voor de herstructurering dient het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 (zie 4.3.2). Het Ruimtelijk Raamwerk geeft een nadere uitwerking van de ambities en uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling. De beoogde gebiedsontwikkeling sluit aan op de ontwikkelingen in de Rotterdamse Merwe-/Vierhavens (M4H). Op onderdelen vormt het Ruimtelijk Raamwerk een uitwerking van de Stadsvisie, onder andere ingegeven door recente ontwikkelingen in het gebied zoals de permanente sluiting van de voormalige glasfabriek in 2017. In 2009 was deze sluiting nog niet voorzien. Met de sluiting van de glasfabriek is de gebiedsontwikkeling in een ander daglicht komen te staan. Er is geen sprake meer van een ontwikkeling naar woon-werkgebied op geheel Nieuw-Mathenesse oostelijk van de Nieuw-Mathenesserstraat, maar de herontwikkeling focust op het noordelijk deel van het bedrijventerrein direct grenzend aan de binnenstad en Schiedam Oost. Het distilleercluster en het overige te behouden deel van het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Verbeteren woningvoorraad

In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving.

Met de ontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord-Oost wordt een substantieel deel van de woningbouwopgave voor de periode tot 2030 gerealiseerd (circa 10% van de bouwopgave). Nieuw-Mathenesse Noord-Oost wordt een gemengd woon-werkgebied, gericht op hoogstedelijk wonen in de directe nabijheid van de historische binnenstad. In het gebied worden verschillende woonmilieus gerealiseerd, waardoor er woonruimte kan worden geboden aan verschillende doelgroepen, in lijn met de behoefte in de stad en wijdere regio.

Goede voorzieningen

De aantrekkingskracht van Schiedam als woon- en leefstad, maar ook het vestigingsklimaat voor ondernemers, wordt voor een belangrijk deel gedragen door voorzieningen op het gebied van vrije tijd, zowel de stedelijke als de meer recreatieve voorzieningen in de groenblauwe omgeving. Goede voorzieningen zijn belangrijk voor de inwoners, de mensen die in de stad werken en voor bezoekers. De groene longen in de stad zijn vanuit dit perspectief belangrijke levensaders, die behouden en opgewaardeerd moeten worden, mede daar steeds weer blijkt dat natuur in de vrije tijd een belangrijker rol gaat spelen.

Het te ontwikkelen woon-werkgebied bevat met name woningen, maar biedt programmatisch ook ruimte voor andere functies. Onder voorwaarden is vestiging van bedrijven met een beperkte impact op de omgeving mogelijk, er wordt beperkt ruimte geboden aan horeca, detailhandel, dienstverlening en andere bedrijfsmatige en maatschappelijke functies die bijdragen aan een levendige wijk met goede voorzieningen.

4.3.2 Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1

Het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 is op 28 september 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Ruimtelijk Raamwerk biedt een kader voor de ontwikkeling van Nieuw-Mathenesse, met gewenste flexibiliteit voor de uitwerking in de toekomst. Het Ruimtelijk Raamwerk beschrijft op welke wijze het gebied zich de komende periode zal doorontwikkelen, waarbij als tijdkader wordt uitgegaan van de periode tot 2035. Het volledige Ruimtelijk Raamwerk is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Voor het volledige beleidskader wordt hiernaar verwezen.


Het Ruimtelijk Raamwerk geeft een globale indeling van Nieuw-Mathenesse met een aanduiding van de programmatische hoofdstructuur (functies en stedenbouwkundig) en een ruimtelijke uitwerking (infrastructuur, landschap en openbare ruimte). Het geeft ook de uitgangspunten, die bij de verdere uitwerking van concrete initiatieven worden toegepast. Het Ruimtelijk Raamwerk is flexibel ingestoken en kan voor de diverse gebieden nog verder worden uitgewerkt, al naar gelang de wensen en behoeften die op dat moment aanwezig zijn. Een verdere uitwerking kan plaatsvinden op gebiedsniveau of op projectniveau (bijvoorbeeld voor een concreet bouwplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0011.png"Afbeelding 10 De vier deelgebieden van de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse


Voor twee deelgebieden op het bedrijventerrein is het Ruimtelijk Raamwerk al wel concreter uitgewerkt. Het gaat onder andere om Nieuw-Mathenesse Noord (i.c. de huidige Glasbuurt: bestaande uit het VROM-terrein, het terrein van de voormalige glasfabriek, en de Van Deventerdriehoek). Voor deze gebieden heeft het Ruimtelijk Raamwerk al wel het detailniveau van een Masterplan. Dit omdat voor deze gebieden de opgave voor herontwikkeling actueler en urgenter is. De uitwerking is opgenomen in het Ruimtelijk Raamwerk fase 1. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt binnen deelgebied Nieuw-Mathenesse Noord.

Ontwikkelrichting Nieuw-Mathenesse Noord

Het Ruimtelijk Raamwerk beschrijft de beoogde ontwikkeling van Nieuw-Mathenesse Noord tot gemengd stedelijk gebied. De verschillende deelgebieden binnen Nieuw-Mathenesse Noord worden integraal herontwikkeld naar een gemengd stedelijk gebied met een dynamische mix van wonen, werken en voorzieningen. Binnen het meer op wonen gerichte gebied zal tot maximaal 40.000 m² werkruimte beschikbaar zijn, waarmee het gebied zich qua werkmilieu kan ontwikkelen tot een stedelijk interactiemilieu. Deze transformatie van monofunctioneel industriegebied naar gemengd woon-werkgebied betekent dat het gebied zowel een goede aansluiting en aanvulling vormt op de Schiedamse binnenstad, maar ook dat het een logische verbinding vormt met de ontwikkelingen in het naastgelegen Rotterdamse M4H.

Door naast de functie wonen ook ruimte te (blijven) bieden aan bedrijfsfuncties en andere voorzieningen, gaat het gebied ook zorgen voor een goede overgang van de Schiedamse binnenstad naar het distilleercluster langs de Buitenhaven en het overige bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. Om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het gebied te versterken wordt bestaand erfgoed ingezet voor nieuwe werklocaties en zo mogelijk voor leisure en horecafuncties, bij voorkeur gerelateerd aan het Distillers District. Ruimte voor ondernemen is er in de plinten van de (woon-)bebouwing, ter versterking van de stedelijke dynamiek van dit nieuwe type woon-werkgebied. Het gaat om kleinschalige bedrijvigheid die zich goed laat mengen met (geluids)gevoelige functies zoals wonen.

Aan de randen van het gebied kan een hogere concentratie van bedrijvigheid landen, ook als functionele buffer tussen de woningen en de bedrijvigheid in o.a. het aangrenzende distilleercluster en langs de zuidoostzijde van de Van Deventerstraat. Diverse monumentale en erfgoedwaardige gebouwen kunnen worden behouden. Deze kunnen met een nieuwe functie dienen als ankerpunten in de gebiedsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0012.png"

Afbeelding 11 Impressiekaart ambities Nieuw-Mathenesse Noord (Glasbuurt)

Entree tot de binnenstad

Nieuw-Mathenesse Noord zal op verschillende manieren een nieuwe entree vormen voor bezoekers tot de binnenstad van Schiedam. De beoogde nieuwe parkeervoorziening en mobiliteitshub in het gebied ontlast de binnenstad van autoverkeer, en vormt een nieuwe uitvalsbasis voor bezoekers aan Schiedam. Ook vormt Nieuw-Mathenesse Noord een stadsentree vanuit het water. Langs de Buitenhavenweg kunnen passagiersvaart, sloepvaren en toervaren een vertrek- en eindpunt vinden.

Groene binnengebieden

De Nieuw-Mathenesserstraat snijdt Nieuw-Mathenesse Noord in tweeën. Elk van deze twee delen krijgt een groen binnengebied met een eigen belevingswereld.

Het binnengebied in de Van Deventerdriehoek wordt omringd door nieuwe en bestaande bijzondere gebouwen. Een nieuw hoogteaccent markeert de plek. Aan het hof ligt kleinschalige bedrijfsruimte in een bijzondere architectuur aan de noordzijde, langs de Couwenhovenstraat, en aan de zuidzijde met de voormalige Coca Cola-fabriek. Deze voormalige fabriek biedt kansen voor transformatie en optopping en heeft een alzijdige oriëntatie, zodat ze optimaal als blikvanger kan fungeren, ook vanaf de oostzijde vanuit het gebied M4H.

Voorzieningen

Nieuw-Mathenesse Noord biedt op beperkte schaal voorzieningen voor de toekomstige bewoners en aangrenzende wijken. Er komt ruimte voor voorzieningen op het gebied van sport, kinderopvang, buurtcentra en cultuur. In en rond de Van Deventerdriehoek kan ruimte zijn voor een zorgcluster of andere maatschappelijke voorzieningen. De primaire oriëntatie qua voorzieningen is op de bestaande voorzieningen in de binnenstad en Schiedam Oost.

Doelgroepen en kansrijke bedrijfsbranches

Een aantal bedrijfsbranches wordt bij voorbaat denkbaar geacht voor dit gebied: creatief ambachtelijk, food, reparatie, engineering, design, startups/startende maakbedrijven, horeca en leisure. Er worden daarnaast kansen gezien voor woonwerkcombinaties, dus woningen met werkruimtes of bedrijfsruimtes in plinten van woongebouwen: ateliers (ook aansluitend op de ruimtevraag binnen Schiedam voor doorgroeiende creatieve ondernemers / kunstenaars), praktijkruimtes, werkplaatsen en uiteraard kantoor aan huis. Daarnaast kan ruimte worden geboden aan het klassiek kleinschalige bedrijfsmilieu, voor zover het type bedrijvigheid kan worden gemengd met woonfuncties.

4.3.3 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De Woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de Woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de Woonvisie uit van:

  • het toevoegen van 6.000 woningen en het vervangen van 1.000 woningen tot 2030;
  • het realiseren van 2.000 passende woningen voor senioren;
  • het gelijk houden van de sociale woningvoorraad (niveau 2018);
  • versterken particuliere woningverbetering, inclusief verduurzamen bestaande woningen.

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt.

Nieuw-Mathenesse Noord is in de Woonvisie opgenomen. Het indicatieve aantal nieuwe woningen binnen deze gebiedsontwikkeling is benoemd op 1.000, te realiseren in de periode 2020-2030. De gebiedsontwikkeling moet daarbij bijdragen aan een levendige stad, waarbij de ligging nabij de historische binnenstad kan worden benut. Omdat sprake is van een gebiedsontwikkeling van behoorlijke omvang kan ook worden gekeken of Nieuw-Mathenesse Noord specifiek ruimte biedt voor seniorenhuisvesting met zorg (woonzorgvoorziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0013.png"

Afbeelding 12 Gebiedsontwikkelingen zoals benoemd in de Woonvisie

Het bestemmingsplan maakt 500 tot 580 nieuwe woningen binnen het plangebied mogelijk. Van de te bouwen woningen is minimaal 30% in de sociale sector. Hiermee levert het bestemmingsplan een grote bijdrage aan het realiseren van de ambities uit de Woonvisie. Omdat alle woningen binnen het plangebied nieuw worden gerealiseerd is tevens sprake van woningen welke voldoen aan de hedendaagse kwaliteitseisen en normen voor wat betreft duurzaam bouwen, energieprestatie en woonklimaat. Het bestemmingsplan maakt naast woningbouw ook diverse andere functies mogelijk die goed met wonen te combineren zijn. Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk woon-werkgebied, dat versterkend werkt voor de levendige stad Schiedam. Het bestemmingsplan is dan ook passend binnen het beleid uit de Woonvisie.

Een specifiek element van het gemeentelijk woonbeleid is de normering van de minimale grootte van een woning. Schiedam kent een onevenredig groot aantal relatief kleine woningen. Dit bemoeilijkt de doorstroom binnen de stad, en door het beperkte aanbod van grotere woningen is de Schiedamse woningmarkt niet altijd even aantrekkelijk voor woningzoekers. Daarbij komt ook dat veel kleine woningen bij een stagnerende doorstroom negatieve effecten hebben op het woon- en leefplezier van de bevolking. Om die reden is enige jaren geleden ingezet op het toevoegen van grotere woningen, waarbij in principe een woningoppervlak van minimaal 70 m2 is gesteld. De gemeente heeft de ambitie om binnen haar grenzen de komende jaren een substantieel aantal nieuwe woningen toe te voegen. In lijn met de Woonvisie stelt het bestemmingsplan dat het gemiddelde gebruiksoppervlak van woningen in het plangebied 70m2 bedraagt, met per woning een minimum gebruiksoppervlak van 50m2. Deze eisen worden via de regels van het bestemmingsplan geborgd. Gelet op de ligging van het plangebied direct nabij het voorzieningencentrum van de Schiedamse binnenstad, wordt het woonprogramma in lijn met deze kaders uitgewerkt. Het bestemmingsplan biedt daarmee voldoende ruimte om binnen de dynamiek van de woningmarkt de verdere planuitwerking concreet vorm te geven.

4.3.4 Economische visie 'Kansen voor Schiedam'

De economische visie Kansen voor Schiedam is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 november 2021. De visie beschrijft de gemeentelijke koers ten aanzien van de economische ontwikkeling en het werken en ondernemen in de stad voor de komende vijf jaar, met een doorkijk van tien jaar. De visie vernieuwt die van de Kadernota Economie ‘Ruimte voor ondernemen’, zoals die in 2016 is vastgesteld, en fungeert tevens als bouwsteen voor toepassing in de instrumenten uit de Omgevingswet. De visie kent als uitgangspunt dat de komende jaren wordt gewerkt aan het ontwikkelen en versterken van het economisch vestigingsklimaat door in te zetten op de speerpunten Maken en Beleven. Gekozen is voor een focus op die punten waarmee Schiedam zich op het vlak van economische ontwikkeling regionaal, nationaal en wereldwijd op korte en langere termijn kan onderscheiden.

De ambitie ten aanzien van een sterke en toekomstbestendige economische ontwikkeling kent voor ondernemers als doel een optimaal vestigingsklimaat te realiseren, om toekomstbestendig te kunnen ondernemen, investeren en groeien. Voor bewoners is het doel voldoende passende en toekomstgerichte werkgelegenheid voor stad en regio te realiseren, met een optimaal voorzieningenniveau. Het doel voor bezoekers is het bieden van een optimale beleving van Schiedam, met optimale voorzieningen. Als deelambities en kaders voor de uitvoering is een aantal focusonderwerpen benoemt:

  1. 1. dienstverlening en partnerschap;
  2. 2. innovatie en innovatief vestigingsklimaat;
  3. 3. samenwerken en netwerken;
  4. 4. circulaire economie;
  5. 5. onderwijs en arbeidsmarkt;
  6. 6. vrijetijdseconomie.

Daarnaast zijn vier economische gebiedsontwikkelingen uitgewerkt. Voor de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse als geheel is een ontwikkelrichting geschetst, waarbij voor Noord met name de volgende punten relevant zijn:

  • Herontwikkeling noordelijk deel naar een woon-werkgebied met 20.000-40.000 m2 aan werkfuncties. Mengen in de plint met kleinschalige bedrijvigheid, mogelijk grotere units aan de randen;
  • Behoud bestaande bedrijven door verdichten elders: intensivering noordelijk deel, Gustoweg en Nieuwe Maas (waaronder meerlaags grondgebruik);
  • Borgen van de bereikbaarheid.

Qua bedrijvigheid in Nieuw-Mathenesse Noord worden de volgende doelgroepen benoemd: kleinschalige bedrijvigheid voor creatief ambachtelijk, food, reparatie, engineering, design, startups/startende maakbedrijven, horeca (DDD) en leisure, woonwerkcombinaties: ateliers, werk/praktijkruimte, aangevuld met klassiek kleinschalige bedrijvigheid.

Detailhandel

Het plangebied ligt nabij het stadscentrum. In eerste instantie is de oriëntatie van de nieuwe wijk voor wat betreft detailhandel dan ook naar de binnenstad (en Schiedam Oost). In beperkte mate is binnen het plangebied detailhandel toegestaan, als ondergeschikt deel van een reguliere bedrijfsvoering. Grootschalige detailhandel wordt niet mogelijk gemaakt.

Schiedam heeft geen grootschalige perifere detailhandelsconcentratie. Wel zijn enkele grote aanbieders aanwezig op bedrijventerreinen (elektronica, bouwmarkten). Vanwege het grote aanbod in de omgeving (o.a. Alexandrium III, Ikea Delft) is er geen aanleiding om dit aanbod in de periferie substantieel uit te breiden. Wel is concentratie van winkels in volumineuze branches (bouwmarkten, woninginrichting, tuincentra) gewenst. Binnen het plangebied is geen perifere detailhandel toegestaan. Enkele voorheen bestaande planologische mogelijkheden voor volumineuze detailhandel zijn met het voorliggende bestemmingsplan verwijderd.

4.3.5 Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'

De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilige stad.

Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.

De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfkwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt meer ingezet op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV en worden auto's en vrachtverkeer zoveel als mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.

Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2-uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. Bij de sociale component van mobiliteit wordt ingezet op 'inclusiviteit': iedereen moet van het mobiliteitsaanbod gebruik kunnen maken.

Het plangebied ligt nabij de binnenstad, op loop- en fietsafstand van het station Schiedam Centrum. Het gebied was voorheen in gebruik als monofunctioneel industrie- en bedrijfsterrein, met de daarbij behorende (zware) verkeersbewegingen. Deze situatie gaat door de herontwikkeling tot woon-werkgebied veranderen. De bestemmingslegging biedt in principe voldoende ruimte voor de uitwerking en facilitering van de diverse relevant mobiliteitsaspecten, zoals parkeren en een goede verkeersafwikkeling. In hoofdstuk 5.3 wordt uitgebreider ingegaan op de specifieke onderbouwing voor het aspect mobiliteit.

4.3.6 Klimaatbeleid 'Een wereld te winnen'

Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.

Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden om de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:

  • 49% minder uitstaat van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
  • in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
  • iedereen kan meedoen in de energietransitie;
  • Schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
  • het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energievoorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire materialen, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor materiaalregistratie, losmaakbaarheid, biobased en non-virgin.

Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.

Met het bestemmingsplan wordt een nu nog monofunctioneel industriegebied, grotendeels verhard en bebouwd, omgevormd tot een aantrekkelijk woon-werkgebied. Een groot deel van de bestaande bebouwing wordt op termijn gesloopt. Bij de uitwerking van concrete bouw- en inrichtingsplannen op basis van dit bestemmingsplan is er dus alle mogelijkheid om toepassing te geven aan de ambities uit het klimaatadaptatieplan. Het beëindigen van industriële activiteiten zal daarbij een bijdrage leveren aan het beperken van uitstoot van schadelijke stoffen en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving.

4.3.7 Groen-blauwe buitenruimte

GroenBlauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De Schie wordt aangemerkt als een belangrijke ruimtelijke drager in Schiedam, waaraan Schiedam haar bestaansrecht heeft ontleend. De Schie is nog steeds op veel plaatsen in de stad sterk beleefbaar. De visie streeft naar behoud van het beeld van de Schie als binnenstedelijke rivier met harde kades begeleid door boombeplanting.

Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan haakt via het plangebied van het bestemmingsplan voor Glasbuurt-West (glasfabriek c.a.) aan op de Schie / Buitenhaven. In de uitwerking van het beoogde stedenbouwkundige beeld voor de herontwikkeling is de groene verbinding via het plangebied tussen de Rotterdamse Merwehaven en de Buitenhaven een belangrijk uitgangspunt. Met de herontwikkeling krijgt het plangebied een impuls voor wat betreft de 'groene en blauwe functies', en wordt kwalitatief hoogwaardig, functioneel en toegankelijk openbaar gebied toegevoegd.

Groenvisie 'Buitengewoon groen'

De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.

Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden.

Met het bestemmingsplan wordt een nu nog monofunctioneel industriegebied, grotendeels verhard en bebouwd, omgevormd tot een aantrekkelijk woon-werkgebied. Een groot deel van de bestaande bebouwing wordt op termijn gesloopt. Bij de uitwerking van concrete bouw- en inrichtingsplannen op basis van dit bestemmingsplan is er dus alle mogelijkheid om toepassing te geven aan de ambities voor wat betreft een hoogwaardige kwaliteit van groen in de stad. De belevingswaarde van het gebied wordt groter, onder andere door de aanleg van nieuwe groenstructuren, die ook openbaar toegankelijk zijn.

4.3.8 Welstandsbeleid

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad de welstandsnota herzien vastgesteld. In de nota zijn beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundige kenmerken en landschappelijke structuren. De herziening had mede als doel het actualiseren en waar mogelijk vereenvoudigen van het eerdere welstandsbeleid zoals dat in 2004 was vastgesteld. Het plangebied kent in de welstandsniveau's 'Vrij (behoudens uitzonderingen)' en 'Zichtlocaties'. Het laatste niveau is van toepassing op de strook langs de Van Deventerstraat. Het plangebied is als welstandsgebied 'Bedrijventerreinen' aangewezen.

In de gebieden met niveau 'Vrij (behoudens uitzonderingen)' 'is de wens van de raad om zoveel mogelijk vrij te geven vertaald in een minimale toets. De zichtlocaties zijn de hoofdroutes in Schiedam, die gezamenlijk een structuur vormen waar de stad als geheel wordt beleefd. Plannen op en binnen de invloedssfeer van zichtlocaties worden met meer aandacht bekeken dan in de directe omgeving gebruikelijk is. Van deze plannen wordt verwacht, dat ze zijn afgestemd op de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit van deze structuur.

Nieuwbouwplannen en herontwikkelingsprojecten vereisen een bijzondere inzet. De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek (kunnen) doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging ten opzichte van de gebiedenkaart waarbij de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het betreffende gebied niet toereikend zijn voor een goede beoordeling. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, aan ten grondslag ligt. Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten kan een onderdeel zijn van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden in dat geval opgesteld door de gemeente of in overleg met de commissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota, waarbij de inspraak gekoppeld kan worden aan de inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.

In dit geval is sprake van een gebiedstransformatie. Het welstandsgebied Bedrijventerreinen is onvoldoende van toepassing op de situatie na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Voor het plangebied is, op basis van het ontwikkelkader zoals dat in het tendertraject is gebruikt, een separate welstandsparagraaf uitgesteld. Door vaststelling van de welstandsparagraaf kunnen concrete bouwplannen worden getoetst op het aspect welstand.

Kwaliteitsteam

Om de goede vertaling van het ontwikkelkader in aanvragen omgevingsvergunning te borgen, is verder een stedenbouwkundig kwaliteitsteam ingesteld. Het kwaliteitsteam heeft de taak om aanvragen met betrekking tot de gebiedsontwikkeling te beoordelen op de stedenbouwkundige onderdelen van het ontwikkelkader, het bestemmingsplan en de welstandsnota en het monumentenbeleid (indien van toepassing). De kwaliteit die de stad zich als doel heeft gesteld op basis van deze beleidskaders geldt hierbij als uitgangspunt. Het gaat om de vraag of een bouwplan in de gebiedsontwikkeling voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen, en zich goed voegt in de omgeving. Het kwaliteitsteam adviseert dus in het voortraject naar een concrete aanvraag omgevingsvergunning.

Het kwaliteitsteam is geen vervanging van de welstandscommissie, maar beoordeelt bouwplannen op de stedenbouwkundige haalbaarheid. De bouwplannen komen bij de definitieve aanvraag omgevingsvergunning nog ter advisering voor aan welstand voor wat betreft de architectonische aspecten (materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik e.d.). Om de consistente lijn in beoordeling te waarborgen, maakt een afgevaardigde van de welstandscommissie deel uit van het kwaliteitsteam. Insteek is daarmee ook dat de advisering door de welstandscommissie sneller kan plaatsvinden.

4.3.9 Horecabeleid Schiedam 2021

Het Horecabeleid Schiedam 2021 geeft inzicht in hoe de gemeente Schiedam vormgeeft aan de balans tussen horeca in de stad, de openbare orde & veiligheid en het woon- en leefklimaat van onze inwoners. De visie van het beleid ziet op het creëren van een sfeervolle stad met een aantrekkelijk klimaat voor horeca-exploitanten, toeristen en bewoners. Hierbij ziet het centrumgebied op een dynamische en levendige omgeving en hebben de overige gebieden de nadruk op wonen en bedrijven. Dit betekent dat in het centrumgebied meer activiteiten en bedrijvigheid wordt toegestaan en bezoekers en bewoners zich daarvan bewust moeten zijn dan wel dienen te dulden. Voor het woonwijkgebied is meer aandacht voor het waarborgen van het woon- en leefklimaat en dient overlast van horecabedrijven tot een minimum beperkt te blijven.

Gebiedsgericht beleid

Het gebiedsgericht beleid verdeelt de stad in drie gebieden (centrum, woonwijken, bedrijventerreinen). Nieuw-Mathenesse valt binnen de categorie bedrijventerreinen. Daarbij is het noordelijk deel van Nieuw-Mathenesse aangeduid als transformatiegebied. Onder transformatiegebieden worden gebieden verstaan die van functie veranderen. Ten tijde van de vaststelling van het horecabeleid liggen deze transformaties in de toekomst, en zijn ze nog niet in detail uitgewerkt. Wel is het denkbaar dat horeca een plaats kan vervullen bij deze transformaties, bijvoorbeeld ten behoeve van een nieuw wijkwinkelcentrum- of straat. Van het gebiedsgerichte beleid kan dan ook worden afgeweken, als dit ten behoeve is van een transformatiegebied.

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied mogelijk. Gelet op de omvang van de gebiedsontwikkeling zijn er als onderdeel van de nieuw te realiseren wijk mogelijkheden voor vestiging van horeca. Naast een functie ten behoeve van de toekomstige bewoners, ondernemers en bezoekers in het gebied zelf is daarbij ook relevant dat de gebiedsontwikkeling deel is van het Dutch Distillers District. Het verder ontwikkelen van een profiel rond dit Dutch Distillers District vraagt om mogelijkheden voor bijpassende evenementen en specifieke horecabedrijven (bijv. cocktailbars en proeverijen/proeflokalen voor producten van de bedrijven in de distilleersector). Van het gebiedsgerichte beleid kan dan ook worden afgeweken, als dit ten behoeve van het Dutch Distillers District is en zich verhoudt tot de openbare orde, veiligheid en woon- en leefomgeving.


Voor Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost is relevant dat het gaat om een transformatiegebied. Het bestemmingsplan maakt deze transformatie mogelijk. De mogelijkheid voor horeca in het plangebied is in omvang begrensd, en afgestemd op de beoogde functie van het gebied na transformatie. Als onderdeel van de integrale afweging over de gebiedsontwikkeling is bepaald welk type horeca is toegestaan, en is een maximum gesteld aan het oppervlak dat voor deze functie kan worden benut. Daarbij is primair sprake van horeca 1 (daghoreca). Het horecabeleid doet geen uitspraken over aantal of aard van horecavoorzieningen in een transformatiegebied. Behoefte en inpassing in een gebiedsontwikkeling zijn primair bepalend voor de afweging op ruimtelijke aanvaardbaarheid. In het kader van de concrete vergunningverlening kan nader worden gestuurd op diverse praktische zaken, zoals de openingstijden en wijze van inrichting van een terras.


De beoogde ontwikkeling in Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost en de mogelijkheid voor horeca op deze locatie is dan ook in lijn met het Schiedams Horecabeleid. Bij een toekomstige herziening van het horecabeleid wordt bekeken op welke manier de wijziging van transformatiegebied naar een reguliere gebiedsindeling wordt vormgegeven.

4.3.10 Nota Coffeeshopbeleid

In het coffeeshopbeleid is een maximum aantal coffeeshops gesteld op vier binnen de gehele gemeente en regels die zien op het houden van voldoende afstand tot gevoelige functies. De aanwezigheid van coffeeshops brengt op de huidige locaties een druk met zich mee op de woon- en leefsituatie in de vorm van parkeeroverlast en het aankomen en vertrekken van bezoekers. Op grond van het beleid is verhuizing van coffeeshops naar een andere locatie daarom mogelijk, mits deze locatie niet te dicht bevolkt is. In het plangebied zijn geen coffeeshops gevestigd of toegestaan.

4.3.11 Prostitutiebeleid

De directe aanleiding van het Schiedamse Prostitutiebeleid 2016 is de opheffing van het bordeelverbod in 2000. Hiermee kan de exploitatie van prostitutie aan gemeentelijke regelgeving worden onderworpen. Het prostitutiebeleid is er op gericht de openbare orde en het woon- en leefklimaat te beschermen, de positie van de prostituee te verbeteren en het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche. In het prostitutiebeleid wordt het maximum aantal seksinrichting binnen de gemeente op vijf gesteld. Hiermee biedt het beleid ruimte voor uitbreiding van het aantal seksinrichtingen. In het plangebied zijn geen prostitutiebedrijven gevestigd of toegestaan.

Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Randvoorwaarden

H5 is nog in bewerking met input van de meest recente informatie

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

Voor de Glasbuurt-Oost is sprake van een concrete gebiedsontwikkeling, waarvoor spoedig na inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan omgevingsvergunningen gewenst zijn voor de bouw en realisatie van de voorgenomen ontwikkeling. Ter onderbouwing van de uitvoerbaarheid zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn verwerkt in het voorliggende hoofdstuk. Hiermee is sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.

5.1 Milieueffectrapportage (Mer)

5.1.1 Algemeen

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m².

5.1.2 Beschrijving en onderzoek

Het totale projectgebied heeft een oppervlakte van circa 3 hectare, waar ruimte is voor 500 - 580 woningen en circa 12.000 m²bedrijfsfuncties, maatschappelijke voorzieningen en andere functies die een goede werking van het woon-werkgebied ondersteunen. De ontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling een binnenstedelijke inbreidingslocatie betreft, gelegen in een reeds sterk verstedelijkt gebied. Daarbij wordt een locatie welke momenteel volledig bedrijfsmatig wordt gebruikt voor bedrijvigheid en industrie, en die nagenoeg volledig bebouwd cq. verhard is, getransformeerd naar een binnenstedelijk gemengd woon-werkgebied aansluitend op de omliggende stadsbebouwing. Onderdeel van de ontwikkeling is een beperkte voortzetting van het reeds toegestane bedrijfsmatig gebruik als onderdeel van het gemengd woon-werkgebied. Het project heeft daarbij een relatief beperkte oppervlakte, binnen de context van dit sterk verstedelijkte gebied.

Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt, niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben.

Hoewel gelet op voornoemde geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, wordt ten overvloede beoordeeld of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is. Hoewel sprake is van een gemeentelijk initiatief, en daarmee feitelijk geen MER-aanmeldnotitie vereist is, is in het voortraject van vaststelling een MER-aanmeldnotitie opgesteld. In deze notitie is omschreven dat door het uitblijven van nadelige gevolgen, kan worden geconcludeerd dat geen volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure hoeft te worden doorlopen, en dat geen milieueffectrapportage (MER) nodig is. De besluitvorming hierover is meegenomen in de voorbereiding van besluitvorming over de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1.3 MER Merwe-Vierhavens (M4H Rotterdam)

Voor het bestemmingsplan Merwe-Vierhavens (gemeente Rotterdam) is een milieueffectrapport (MER) opgesteld en is een procedure doorlopen waarbij de milieueffectrapportage beoordeeld is door de Commissie voor de milieueffectrapportage. Dit MER dient ook als onderbouwing van het bestemmingsplan Merwe-Vierhavens.Burgemeester en wethouders van Schiedam hebben op 4 april 2023 ingestemd met de MER, dat vervolgens door het college van Rotterdam op 23 mei 2023 in samenhang met het ontwerpbestemmingsplan Merwe-Vierhavens is vrijgegeven voor het vervolg van de procedure.

In het milieueffectrapport, dat bestaat uit een hoofdrapport met diverse themadeelrapporten, zijn de milieueffecten onderzocht voor de huidige situatie binnen het plangebied van dat bestemmingsplan, de effecten wanneer er geen nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld (de autonome ontwikkeling) en het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief is de planologische invulling van het gebied zoals dat in het bestemmingsplan Merwe-Vierhavens is opgenomen.

In het kader van het MER Merwe-Vierhavens is ook onderzoek gedaan naar de gevolgen van de beoogde aanpassing van het gezoneerd industrieterrein Havens Noord-West / Oost-Frankeland. Dit onderzoek is zowel voor Rotterdam als Schiedam gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat aanpassing conform het voorkeursalternatief mogelijk is, en dat dit niet leidt tot onevenredige gevolgen voor het milieu en de leefomgeving. Aanvullend op de MER is door Schiedam onderzoek gedaan naar de gevolgen van het geheel dezoneren van Nieuw-Mathenesse. De wijzigingen ten aanzien van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein zijn voor Schiedam, vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan, via een afzonderlijk bestemmingsplan doorgevoerd en inmiddels onherroepelijk. Op het aspect geluid in relatie tot het voorliggend bestemmingsplan wordt uitgebeider ingegaan in paragraaf 5.4.

De Commissie voor de m.e.r. heeft op 21 september 2023 een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht op het MER M4H (projectnummer 3426). Mede naar aanleiding van dit voorlopig toetsingsadvies zijn door Rotterdam diverse aanvullingen op het MER uitgevoerd. Ook is het uitgangspunt verwerkt dat de gemeente Schiedam geheel Nieuw-Mathenesse buiten de aanduiding van het gezoneerd industrieterrein wenst te brengen. Naar aanleiding van de aanvullingen is de Commissie voor de m.e.r. om een nieuw advies gevraagd. Dit advies is op 26 maart 2024 door de Commissie gegeven.

Eindconclusie is dat de diverse relevante milieuaspecten afdoende aan bod komen in het MER, en dat er vanuit dat oogpunt geen belemmeringen zijn voor een vervolg van de ruimtelijke procedure zoals voorgesteld. Er is nog een aandachtspunt gesignaleerd door de Commissie, maar toegezegd is dat dit wordt verwerkt in de definitieve stukken. Deze conclusies zien uiteraard met name op de ontwikkeling van M4H, maar zijn voor het aspect geluid dus mede relevant voor Schiedam.

5.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is. In de navolgende paragrafen is voor de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten een beschrijving van de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling gegeven, met een nadere onderbouwing en motivering ten aanzien van de uitvoerbaarheid.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan een watertoets opgesteld. De watertoets is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het Hoogheemraadschap van Delfland om een reactie gevraagd, deze overlegreactie is ook ontvangen en verwerkt in het bestemmingsplan.

5.2.2 Huidige situatie

Het te ontwikkelen gebied gaat om (voormalig) bedrijfsterrein in de Glasbuurt-Oost. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3 ha. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard, op twee kleine grasveldjes en enkele tientallen boomspiegels na. De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN 3, DTM), en varieert ter plaatse van het plangebied tussen NAP +2,8 m en NAP +5,2 m (dijktalud Van Deventerstraat). Het plangebied ligt daarmee substantieel hoger dan het westelijker gelegen deel van Nieuw-Mathenesse.

Grondwater

Ter plaatse van het plangebied zijn geen grondwaterstandsmetingen beschikbaar van actuele of historische peilbuizen. Vanuit de klimaateffectatlas zijn overzichtskaarten beschikbaar van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG). De GHG en GLG is gebaseerd op het Nationaal Water Model uit 2016 (GHG) en 2019 (GLG) en betreft de huidige situatie. Op basis van de kaarten blijkt de GHG tussen 1,5 en 2,0 m-mv is te liggen en de GLG ligt dieper dan 2,0 m-mv.

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plangebied kent geen open water, evenmin is het gelegen aangrenzend aan oppervlaktewater. Het dichtstbijzijnde open water is de Buitenhaven (binnendijks boezemwater) aan de westzijde, diverse watersingels in Schiedam Oost aan de noordzijde en het in open verbinding met de Nieuwe Maas staande havenbekken van de Merwe-/Vierhavens aan de oostzijde. Door het Hoogheemraadschap zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder peilgebied GPG2007BZM 1-b, het gaat om een vast peil van NAP -0,43 m.

5.2.3 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied beslaat in totaal circa 3 hectare. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van circa 2,25 hectare (ongeveer 75% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 0,8 hectare. Met de ontwikkeling neemt het verharde oppervlak met ongeveer 7.500 m2 af, ten opzichte van de huidige situatie.

Wateropgave

Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het Hoogheemraadschap, het convenant klimaatadaptief bouwen en de gemeente, voor wat betreft voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is. Om te bepalen of er een wateropgave speelt vanuit het Hoogheemraadschap is de watersleutel ingevuld. Deze is ook in bijlage 1 opgenomen. Door de substantiële afname aan verhard oppervlak is er vanuit dit oogpunt geen opgave. Vanuit de gemeente is de wens om bij nieuwe ontwikkelingen een berging van 60 mm gedurende een uur binnen het plangebied te kunnen borgen, waarvan 25 mm op eigen terrein (i.c. niet openbaar gebied). Dit betekent dat voor het plangebied een totaal van circa 1.830 m3 aan waterbergingsopgave geldt, waarvan 762,5 m³ op het niet-openbaar gebied.

Hemelwaterbeheer

Het plan gaat niet uit van de aanleg van oppervlaktewater. Op dit moment wordt nog verkend op welke wijze de (tijdelijk) berging van water wordt vormgegeven. De wijze waarop in de opvang van hemelwater moet worden voorzien kan bij de uitwerking van concrete bouwplannen inzichtelijk worden gemaakt.

Waterkwaliteit

Het plan gaat niet uit van de aanleg van oppervlaktewater. Op dit moment wordt nog verkend op welke wijze de (tijdelijk) berging van water wordt vormgegeven. Voor het gebied zal sprake zijn van een vervanging en aanleg van het rioolsysteem, afgestemd op de nieuw beoogde situatie. Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het afvoersysteem voor vuil water. In ieder geval wordt het huidige gemengde stelsel vervangen door een gescheiden stelsel.

Waterkering

Een deel van de voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de kern- en/of beschermingszone van een primaire waterkering (Delflandse dijk). Voor het aanleggen of verwijderen van verharding in de beschermingszone van de waterkering geldt een zorg-, meld- of vergunningplicht. Bij de uitwerking van de plannen moet bepaald worden welke regeling van toepassing is. De noodzaak voor afstemming met het Hoogheemraadschap hierover is generiek in de regels bij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' verwerkt.

Als aanloop naar de concrete uitwerking van bouwplannen in het gebied, en mede ook gelet op het te doorlopen tendertraject voor de ontwikkeling, is met het Hoogheemraadschap overleg gevoerd over de motivering voor het zwaarwegend maatschappelijk belang dat is gemoeid met de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot het bouwen in en nabij het dijklichaam. In afstemming met het Hoogheemraadschap is ee nadere onderbouwing van dit belang door de gemeente aangeleverd, en is het Hoogheemraadschap verzocht om hier standpunt op te bepalen.

5.2.4 Conclusie

Realisatie van de voorgenomen ontwikkeling heeft geen onevenredig negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt substantieel af, en het planvoornemen maakt goed gebruik van de kansen die dit biedt. De borging van enkele specifieke waterstaatsbelangen is via de regels vastgelegd. Gelet op de beoogde ontwikkeling is daarnaast ook een aantal kaders die voortvloeien uit gemeentelijk beleid of het beleid van het Hoogheemraadschap doorvertaald in de bestemmingslegging. Hiermee is geborgd dat de ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan de waterkwaliteit. Het deelaspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan dus niet in de weg.

5.3 Mobiliteit

5.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente in 2018 het facetbestemmingsplan “Parkeren” vastgesteld. Door vaststelling van dit bestemmingsplan ontstond voor de gemeente de mogelijkheid een initiatief of bouwaanvraag te toetsen aan de geldende parkeernormen. Met het bestemmingsplan is de koppeling gelegd met de gemeentelijke parkeernormen. Aan de hand daarvan kon de parkeerbehoefte voor een nieuwe ontwikkeling worden vastgesteld. In de basis is deze systematiek in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Daarbij wordt thans bij concrete planuitwerkingen getoetst aan de geldende Mobiliteitsnormen 2024.

5.3.2 Onderzoek

Voor geheel Nieuw-Mathenesse Noord is een mobiliteitsplan uitgewerkt door Goudappel (d.d. 10 maart 2023, kenmerk 011905.20230310.R1.06). Dit rapport is als Bijlage 2 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan wordt dit mobiliteitsplan mogelijk nog geactualiseerd. Globale conclusie van het onderzoek is dat realisatie van circa 1.200 nieuwe woningen op Nieuw-Mathenesse Noord in een gemengd woon-werkgebied met circa 30.000 m² BVO aan voorzieningen en bedrijvigheid, geen onevenredig zware negatieve impact heeft op het verkeersysteem. Hoewel maatregelen ter verbetering van de werking van het verkeersysteem denkbaar zijn, is er geen sprake van het vastlopen van het verkeerssysteem in de stad of op bovenlokale schaal.

Daarnaast is gekeken naar de parkeerbehoefte binnen Nieuw-Mathenesse Noord, en naar de manieren om met de diverse mogelijkheden qua mobiliteit om te gaan. Belangrijke conclusies zijn dat het aantal benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied is te realiseren, waarbij voor auto's deels gebruik wordt gemaakt van een centrale parkeervoorziening (hub). Daarbij wordt uitgegaan van enkele kaderstellende voorwaarden, onder andere dat gereguleerd parkeren voor Nieuw-Mathenesse ook in de nieuwe woon-werkgebieden wordt ingevoerd.

Voor de uitgebreidere onderbouwing van de diverse uitgangspunten wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting. Parallel met de voortgang in de besluitvorming over het voorliggend bestemmingsplan zijn verder diverse maatregelen genomen danwel voorbereid, met betrekking tot de goede werking van het verkeerssysteem in het gebied.

5.3.3 Parkeren, laden, lossen en stallen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze vereiste vond voorheen zijn grondslag in de gemeentelijke bouwverordening. Om deze reden is in de planregels een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen.

De hoofdregel is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de bij de regels gevoegde parkeernormen. De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden bepaald volgt uit de door het college vastgestelde 'Mobiliteitsnormen 2024' (of een latere herziening) en het nader onderzoek voor de beoogde ontwikkeling. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

Primair moment van toetsing aan de parkeernormen is het moment van vergunningverlening voor concrete aanvragen omgevingsvergunning. Op dat moment kan worden bepaald wat de precieze parkeerbehoefte is, en kan worden beoordeeld op welke wijze aan de normen wordt voldaan.

Aanleg compenserende parkeerplaatsen

In aanvulling op de reguliere parkeernormen is in de regels opgenomen dat minimaal 34 extra parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen dienen ter compensatie voor parkeerplaatsen die op een locatie buiten het plangebied verdwijnen, als onderdeel van een ander deelproject binnen de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse. Door opname van de regel in het voorliggend bestemmingsplan is geborgd dat de 34 parkeerplaatsen die (op termijn) aan de Buitenhavenweg komen te vervallen, binnen het plangebied aanvullend worden gerealiseerd ter compensatie.

5.3.4 Conclusie

Op grond van het uitgevoerde onderzoek en de borging in de regels via de koppeling met de Mobiliteitsnormen, wordt geconcludeerd dat, mede met inachtname van doorvoering van diverse maatregelen en een verdere verbetering van de fysieke verkeersinfrastructuur in en rondom het plangebied, een verantwoorde ontwikkeling van het bestemmingsplan vanuit het aspect mobiliteit gezien mogelijk is. In de regels is voor diverse onderwerpen, zoals parkeren, voorzien in toetsbare kaders voor concrete vergunningaanvragen.

5.4 Geluid

5.4.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven. Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid”, d.d. november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden zijn geluidgevoelige functie niet mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Met het actieplan 'Lucht & Geluid' heeft Schiedam gekozen voor het voorkomen en bestrijden van ernstige geluidhinder en slaapverstoring, in zowel bestaande als nieuwe situaties, met een plandrempel van 55dB.

5.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Peutz is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd (d.d. 23 oktober 2024, kenmerk HH/SvN/CJ/O 16935-2-RA-001). De rapportage is als Bijlage 3 toegevoegd. Onderzoek is uitgevoerd naar industrielawaai, nestgeluid en wegverkeerslawaai. Overige geluidbronnen zijn na eerste beoordeling voor het plan niet relevant.

Het plangebied is deels gelegen binnen de geluidzones van de gezoneerde industrieterreinen Havens NoordWest / Oost-Frankeland en Waal-/Eemhaven, en diverse binnenstedelijke wegen. De relevante niet-zoneplichtige wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens in het onderzoek betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0014.png"

Afbeelding 13 Situering toetspunten en indeling gebouwgroepen

Industrielawaai

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai ter plaatse van de beoogde woningen ten gevolge van het industrieterrein Havens-Noordwest wordt overschreden. De hoogst optredende geluidbelasting ter plaatse van woningen bedraagt 57 dB(A). De maximaal te verlenen hogere waarde voor woningen die in de geluidzone van een industrieterrein zijn gelegen van 55 dB(A) wordt daarmee overschreden. Dit betekent dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Ten gevolge van Waal-Eemhaven treden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0015.png"

Afbeelding 14 Aanduiding van geluidbelasting industrielawaai vanuit Havens Noord-West

Daar waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege Havens-Noordwest, dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger. Er dient aldus inspanning verricht te worden om de geluidbelasting te verlagen tot aan de voorkeursgrenswaarde, maar wordt een overschrijding alsnog toegelaten indien het niet redelijkerwijs mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Omdat het niet de intentie is om bedrijven in hun milieugebruiksruimte te beperken, en omdat de geluidbelasting door zeer veel inrichtingen wordt bepaald, is het in redelijkheid niet mogelijk om brongerichte maatregelen te treffen. Maatregelen in de overdracht, zoals geluidschermen en/of aarden wallen zijn gezien de hoogte van de te realiseren woongebouwen niet effectief en zijn bovendien vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

In het gemeentelijk hogere waardenbeleid zijn voorwaarden opgenomen om hogere waarden vergund te krijgen. Hierbij is het beleid erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

In de beoogde situatie zonder maatregelen beschikken de woningen, waar hogere waarden aangevraagd dienen te worden vanwege Havens-Noordwest, niet over een geluidluwe zijde. Geluidluwe zijden zijn met namen bedoeld om bij te openen ramen, het geluid dat in de woning komt te beperken. Daarvoor kunnen gebouwgebonden maatregelen worden overwogen. Indien dergelijke maatregelen niet haalbaar zijn binnen de stedenbouwkundige opzet, biedt het gemeentelijk geluidbeleid de mogelijk om van dit beleid af te wijken bij redenen van evident belang.

Opgemerkt wordt dat op termijn verder transformeren van de Rotterdamse Merwe-Vierhavens (M4H) tot een gemengd woon- en werkgebied, de geluidbelasting vanwege het industrieterrein Havens-Noordwest verder zal verlagen. De transformatie van M4H zal resulteren in een geluidbelasting op de beoogde woningen ten gevolge van Havens-Noordwest van ten hoogste 53 dB(A), waarmee de maximaal te verlenen hogere waarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden. Echter, de hogere waarden kunnen niet gebaseerd worden op deze situatie omdat hierover nog geen definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het ontwerp-bestemmingsplan Merwe-Vierhavens is door de gemeente Rotterdam in mei 2023 in procedure gebracht.

Nestgeluid

In de havens van de industrieterreinen Havens-Noordwest/Oost Frankeland en Waal-Eemhaven meren binnenvaartschepen en zeeschepen aan. Door DCMR zijn de door het Havenbedrijf en DCMR opgestelde akoestische rekenmodellen aangeleverd. De in de modellen opgenomen gegevens (bronsterkten, bedrijfstijden) zijn gebaseerd op een maximale invulling van de havens, gemiddeld zal sprake zal zijn van lagere geluidemissies en een lagere bezetting. De factor nestgeluid is onderdeel van deze maximale invulling, en is dus afdoende meegewogen in de berekeningen die ten behoeve van het industrielawaai zijn uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai ter plaatse van een aantal beoogde woningen ten gevolge van de Nieuw-Mathenesserstraat en de Van Deventerstraat wordt overschreden.

Vanwege het wegverkeer over de Nieuw-Mathenesserstraat treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op woningen van bouwblok 2 op. Op de woningen gelegen aan de zuid- en westgevel van bouwblok 2 (alle woonlagen) nabij het kruispunt worden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde berekend. De hoogst optredende geluidbelasting ten gevolge van de Nieuw-Mathenesserstraat bedraagt 54 dB op de meest nabij het kruispunt gelegen woningen. Conform het hogere waardenbeleid van de gemeente Schiedam dienen bij een dergelijke geluidbelasting hogere waarden aangevraagd te worden en dienen woningen ten minste één geluidluwe zijde te hebben.

Vanwege het wegverkeer over de Van Deventerstraat treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op woningen van bouwblok 2 en 3 op. Er treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op aan alle langs de Van Deventerstraat gelegen woningen (alle woonlagen). De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Van Deventerstraat bedraagt ten hoogste 61 dB. Bij een dergelijke geluidbelasting dienen hogere waarden aangevraagd te worden en dienen woningen conform het hogere waardenbeleid ten minste één geluidluwe zijde te hebben.

Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger. Er dient aldus inspanning verricht te worden om de geluidbelasting te verlagen tot aan de voorkeursgrenswaarde, maar wordt een overschrijding alsnog toegelaten indien het niet redelijkerwijs mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Een mogelijke brongerichte maatregel is het realiseren van stiller wegdek. Stil wegdek kan echter niet overal worden toegepast. Op plaatsen met veel wringend verkeer slijt het stille wegdek snel waardoor de geluidreducerende werking afneemt. In voorliggende situatie zijn de maatgevende wegen nabij kruispunten gelegen waar veel sprake is van wringend verkeer. Ook kan onderzocht worden of maatregelen tussen bron en ontvanger in de vorm van een geluidscherm uitkomst bieden. Een mogelijke maatregel is het plaatsen van een geluidscherm tussen de maatgevende wegen en de woningen. Het realiseren van metershoge geluidschermen binnen het plangebied is niet gewenst en loopt op tegen stedenbouwkundige bezwaren. Om die reden wordt bij de verdere uitwerking van de stedenbouwkundige opzet voor het gebied gekeken naar de diverse gebouwgebonden maatregelen. Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt dit punt concreter uitgewerkt.

Cumulatie

Wanneer de belasting van de diverse geluidbronnen bij elkaar wordt opgeteld, ontstaat het beeld zoals dat op onderstaande afbeelding 15 is weergegeven. Bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt rekening gehouden met de maximale gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer en het nestgeluid (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder). De gecumuleerde geluidsbelasting wordt vooral door het aspect nestgeluid bepaald. Voor de woningen langs de Van Deventerstraat/Nieuw-Mathenesserstraat is een maximale gecumuleerde geluidsbelasting van 67 dB(A) berekend.

Voor de gevels van een aantal geprojecteerde woningen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied is sprake van beoordeling 'tamelijk slecht' en 'slecht'. Voor deze woningen wordt gekeken of bij de uitwerking van concrete bouwplannen, met gevelwering en gebouwgebonden maatregelen, de situatie ook akoestisch is te verbeteren.

Afbeelding 15 Geluidbelasting bij cumulatie, inclusief nestgeluid

5.4.3 Hogere waarden (geluid)

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder en artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder worden, in samenhang met dit bestemmingsplan, hogere waarden (geluid) vastgesteld. Het ontwerpbesluit hogere waarden wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. De hogere waarden worden toegekend voordat de raad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Gelet op de beleidsnota hogere waarden en het actieplan 'Lucht & Geluid' is bij het verlenen van hogere waarden (geluid) in aanmerking genomen dat, via de werking van het Bouwbesluit, alle woningen een binnenwaarde van 33 dB dienen te hebben. Ook is de opzet van het plan zodanig dat alle woningen beschikken over een geluidluwe zijde of in de directe nabijheid kunnen beschikken over geluidluwe buitenruimtes. Hierbij is ook de parkstructuur en verdere openbare ruimte binnen het plangebied in ogenschouw genomen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat in de woningen gewaarborgd. Zoals beschreven is de uitwerking van de planvorming in de Rotterdamse Merwe-Vierhavens van belang voor het bepalen van de hoogte van de toe te kennen hogere waarden.

5.4.4 Ontwikkelingsgebied Crisis- en Herstelwet

Het plangebied is bij besluit van 1 december 2023 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als zogenaamd ontwikkelingsgebied zoals bedoeld in de Crisis- en herstelwet. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is bij de zesentwintigste tranche van wijziging en aanvulling, toegevoegd aan artikel 2 van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet. Het besluit is op 4 december 2023 door de Minister gepubliceerd in de Staatscourant (publicatie nr. 32725). Het besluit is op 5 december 2023 in werking getreden, en vanaf dat moment kan gebruik worden gemaakt van de relevante mogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet.

Tijdelijk toestaan hogere geluidbelasting door industrie

Van de mogelijkheden uit de Crisis- en Herstelwet wordt voor het voorliggend bestemmingsplan gebruik gemaakt door tijdelijk een beperkt hogere geluidbelasting door industrie toe te staan. Op de verbeelding is een aanduiding 'overige zone - aandachtsgebied geluid' weergegeven. Binnen dit aanduidingsgebied kan voor nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten binnen de bestemming Gemengd - 2, voor de duur van 10 jaar worden afgeweken van de maximale hogere waarde van 55 dB(A) van de Wet geluidhinder. Bij het bepalen van de benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen of andere geluidgevoelige objecten dient rekening te worden gehouden met deze tijdelijke geluidbelasting.

De borging dat sprake is van een tijdelijke situatie is gelegen in het feit dat de primaire bron waardoor tijdelijk een hogere geluidbelasting ontstaat, uiterlijk op 31 juli 2032 haar bedrijfsvoering ter plaatse moet hebben gestaakt en haar bedrijfsterreinen leeg en gesaneerd moet hebben opgeleverd. Door opname van een termijn van maximaal 10 jaar in de regels van het bestemmingsplan is sprake van een afdoende ruime termijn.

5.4.5 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat hogere waarden in het kader van de Wgh nodig zijn. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen voor industrielawaai wordt daarbij voor een aantal nieuwe woningen overschreden, waardoor aanvullend maatregelen nodig zijn. Het besluit tot vaststelling van hogere waarden maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Omdat voorkeursgrenswaarden uit de Wgh worden overschreden dient voor een groot aantal woningen een hogere waarde te worden vastgesteld. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. Ten gevolge van het industrieterrein Havens-Noordwest wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor industrielawaai van 55 dB(A) met ten hoogste 2 dB overschreden. Dit betreft een aantal woningen op de hoogste bouwlagen aan de zuidzijde van bouwblok 2 en 3. Voor deze woningen dienen geluidreducerende gebouwgebonden maatregelen te worden getroffen.

Daarbij wordt benadrukt dat de beoogde transformatie van de Rotterdamse Merwe-Vierhavens (M4H) zal resulteren in een beduidend lagere geluidbelasting vanwege Havens-Noordwest op de gevels van deze woningen, waardoor geen overschrijding van de maximale grenswaarde van 55 dB(A) zal optreden. Naar alle waarschijnlijkheid zal de dezonering van de Van Deventerdriehoek uit het industrieterrein Havens-Noordwest/Oost-Frankeland eerder plaatsvinden dan de dezonering zoals opgenomen in het voorkeursalternatief voor M4H. Vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is vooralsnog voorzien (nagenoeg) gelijktijdig met het Rotterdamse bestemmingsplan Merwe-Vierhavens. In geval dit gelijktijdig plaatsvindt zijn gebouwgebonden maatregelen om te voldoen aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting niet noodzakelijk. De voortgang van besluitvorming in Rotterdam in relatie tot de planning van vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is dus relevant.

Voorts blijkt uit het onderzoek dat een groot deel van de woningen waarvoor een hogere waarde benodigd is, niet standaard beschikt over een geluidluwe gevel, die in het hogere waardenbeleid van de gemeente Schiedam is opgenomen. Voor die woningen wordt nader bezien of deze middels gebouwgebonden maatregelen kunnen worden gecreëerd, of dat deze woningen een dove gevel moeten krijgen. In de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan en ontwerp-besluit hogere waarden Wet geluidhinder wordt mede bepaald of en in hoeverre gebouwgebonden maatregelen mogelijk zij, en op welke wijze deze in de regels moeten worden vastgelegd. In de regels van het bestemmingsplan is alvast een voorzet opgenomen in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen. Hiermee kan dit aspect zo nodig worden geborgd. Indien de verdere planuitwerking en verfijning van de stedenbouwkundige opzet daartoe aanleiding geeft, zal voor het ontwerpbestemmingsplan ook het akoestisch onderzoek nog worden geactualiseerd.

Met toekenning van hogere waarden en het opnemen van diverse aanvullende regels in het bestemmingsplan, wordt het plan haalbaar geacht binnen de kaders van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Door combinatie van maatregelen wordt tevens een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd, en is geen sprake van het onstaan van beperkingen op de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving van het plangebied.

5.5 Natuur En Ecologie

5.5.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000- gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

5.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Het plangebied bestaat met name uit intensief gebruikte bedrijfspanden en -percelen. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling, diverse sloopwerkzaamheden en aankoop en andersoortige verwerving van eigendommen is in beeld gebracht of binnen het plangebied sprake is van een voorkomen van beschermede plant- of diersoorten. Hiervan is op eerste analyse geen sprake. Beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Oude Maas, ten zuiden van het plangebied op ruim 8 kilometer. Dit betreft geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen op circa 16,5 kilometer. Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingsfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring vermoedelijk uitgesloten.

Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. Gelet hierop is ten behoeve van het plan door Peutz een stikstofonderzoek uitgevoerd (kenmerk OA 16935-5-RA, datum 25 oktober 2024), deze is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.

De stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is berekend met de Aerius Calculator versie 2024. Het gehanteerde rekenjaar voor de bouwfase is worst case ingesteld op 2025 en voor de gebruiksfase op 2029 (jaar van ingebruikname). De emissies ten gevolge van mobiele werktuigen zijn gemodelleerd als oppervlaktebron. De transportbewegingen zijn gemodelleerd als lijnbron in Aerius Calculator 2024. De emissies worden door Aerius bepaald.

Uit de berekeningen volgt dat er geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt berekend hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zowel tijdens de aanlegfase als de gebruiksfase. Het aspect stikstofdepositie vormt hiermee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5.3 Conclusie

Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen hebben voor enige in de ruime omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de gevolgen voor deze gebieden is derhalve niet vereist, er is geen sprake van een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren die onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet negatief van invloed op het functioneren van de ecologische structuur. Door de transformatie van het plangebied wordt de mogelijkheid voor versterking van de ecologische structuur vergroot. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

5.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Op bijgaande uitsnede uit de EV-signaleringskaart zijn de diverse risicobronnen in de (wijdere) omgeving van het plangebied aangeduid (zie afbeelding 16). Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0016.png"

Afbeelding 16 Uitsnede risicokaart externe veiligheid

Door Peutz is een notitie uitgebracht met betrekking tot externe veiligheid (d.d. 30 juni 2023, projectnummer HH/SvN/DvdH/O 16935-4-NO), die als Bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd. De te realiseren woningen binnen het plangebied zijn kwetsbare objecten, waardoor aandacht nodig is voor het aspect externe veiligheid. Externe veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water of vanwege risicobronnen binnen inrichtingen, zijn mogelijk relevant voor de ontwikkeling. De notitie beschrijft deze.

Geconcludeerd wordt dat in de omgeving van het plangebied geen sprake is van risicobronnen die om een nadere beschouwing vragen. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Vanwege een alcoholvulpunt bij een bedrijf ten zuidwesten van het plangebied ligt de 1% letaliteitscontour voor een klein deel over het plangebied (straal van 115 meter rondom het vulpunt). Binnen deze contour mogen geen zeer kwetsbare objecten worden opgericht. Op grond van de regels zijn geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Het gaat om een klein deel van het plangebied, in de uiterste zuidwesthoek (zie onderstaande afbeelding 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0017.png"

Afbeelding 17 Ligging 1% letaliteitscontour rondom vulpunt Onder de Boompjes

Op verzoek van de gemeente heeft de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR), gelet op de met externe veiligheid samenhangende risico's en risicoafweging, geadviseerd op de (concept)notitie en het bestemmingsplan. Het concept rapport van Peutz is op basis van het advies van de VRR definitief gemaakt. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat met het onderzoek van Peutz, en de doorgevoerde maatregelen in het bestemmingsplan, kan worden ingestemd.

5.6.3 Conclusie

Met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving op het vlak van externe veiligheid is sprake van een bestemmingsplan waarvan de uitvoering op een verantwoorde wijze plaats kan vinden. In de concrete planuitwerking ten behoeve van de realisatie kunnen diverse adviezen van de VRR nog nader worden verwerkt en toegepast.

5.7 Milieuhinder Bedrijvigheid

5.7.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op navolgende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

5.7.2 Milieu-impact bedrijvigheid

Beschrijving relevante aspecten uit de omgeving

De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied. In de directe omgeving van het gebied zijn diverse gemengde-, bedrijfs- en woonbestemmingen gesitueerd en planologisch toegestaan.

Ten noorden van het plangebied, aan de Rotterdamsedijk, bevindt zich een strook bebouwing die bestemd is als 'Wonen'. Ten westen van het plangebied, ter plaatse van de voormalige glasfabriek, is momenteel bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 2, 3.1 en 3.2. Het maatgevende aspect betreft geluid. Voor Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West wordt gewerkt aan planvorming voor transformatie tot gemengd nieuw woon-werkgebied. In dat kader wordt de toegestane milieucategorie qua bedrijvigheid teruggebracht naar categorie A en B (of vergelijkbaar). Dit is inmiddels planologisch geborgd in het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West (NL.IMRO.0606.BP00103). Bij de realisatie vormt dit dan ook geen belemmering meer voor het voorliggende bestemmingsplan.

Aan de zuidoostzijde van het plangebied raakt de plangrens de gemeentegrens met Rotterdam. In de Rotterdamse Van Deventer-driehoek is momenteel een verscheidenheid aan bedrijfsfuncties aanwezig. In het nieuwe bestemmingsplan Merwe-Vierhavens wordt de bedrijvigheid beperkt tot hoofdzakelijk milieucategorie 3.1, afgestemd op de bestaande functies en uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling M4H. Uitgaande van een richtafstand van 30 meter nadert de eventuele impact van de bedrijvigheid langs de rand van het plangebied van dit bestemmingsplan. In geen geval is echter sprake van een belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

Distilleerderijen Koninklijke De Kuyper en Onder de Boompjes (Nieuw-Mathenesse Zuid)

Schiedam staat van oudsher bekend als jeneverstad. De bestaande distilleerderijen zijn een belangrijke economische drager voor de stad. Op het bedrijventerrein Nieuw Mathenesse is een distilleercluster ontstaan met de bedrijven De Kuyper, Nolet en Onder de Boompjes.


Historisch gezien is binnen Schiedam een situatie ontstaan waarbij woningen en bedrijven naast elkaar aanwezig zijn. Dit geldt ook voor het bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. Deze menging van wonen en werken maakt onderdeel uit van de Schiedamse identiteit. De combinatie van wonen en werken heeft tot gevolg dat de bedrijfsactiviteiten kunnen leiden tot mogelijke hinder. Daar waar sprake is van nieuwe woningen binnen de richtafstand is specifieke aandacht noodzakelijk.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van woningen:

  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de desbetreffende bedrijven;
  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.


De impact die een bedrijf veroorzaakt is afhankelijk van de milieuruimte die het inneemt en wordt voornamelijk bepaald door de aard van het bedrijf en de activiteiten die binnen een bedrijf worden uitgevoerd. Bij ruimtelijke ordening wordt voor het bepalen van de impact die een bedrijf kan hebben gebruik gemaakt van de VNG-richtafstanden. De grootte van de richtafstanden zijn afhankelijk van de milieucategorie van de betreffende industrie. De richtafstanden uit deze brochure zijn indicatief en een gemeenteraad kan gemotiveerd afwijken van de richtafstand.


Hiervoor is in hoofdstuk 4 van de VNG-brochure een uitleg gegeven hoe milieuzonering kan worden toegepast in een bestemmingsplan. In paragraaf 4.2. staat een stappenplan om de beoordeling te maken:

  • Bepaal de milieubelasting voor de maatgevende milieuaspecten conform de milieuvergunning of de algemene milieuregels uit het Activiteitenbesluit. Betrek daarbij ook eventuele bestaande woningen die tussen het bedrijf en de locatie zijn gelegen;
  • Ga na of de bedrijven concrete ontwikkelingsplannen hebben waarmee rekening gehouden dient te worden. Geef de gevolgen van de bedrijfsplannen voor de milieubelasting aan.
  • Ga na welke maatregelen mogelijk zijn om de milieubelasting in de omgeving te verkleinen.

Als op basis van deze acties kan worden vastgesteld dat een korte afstand aanvaardbaar is, kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgeweken van de richtafstand.

Ten zuidwesten van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het bedrijf Koninklijke De Kuyper BV (De Kuyper) gevestigd, evenals het bedrijf Onder de Boompjes. De gronden kennen de bestemming 'Bedrijventerrein – 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1', zijn distilleerderijen en likeurstokerijen toegestaan. Dergelijke bedrijvigheid (SBI-code 110101) wordt gekwalificeerd als milieucategorie 4.2 met een te hanteren richtafstand van 300 meter voor het aspect geur.

Ter nadere onderbouwing van het bestemmingsplan heeft de DCMR een advies uitgebracht in de vorm van een bureaonderzoek (d.d. 18 april 2024, kenmerk 2499499_5871057). Het bureaonderzoek is als bijlage integraal bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Bij de inventarisatie van de situatie is onder andere gekeken naar de eventuele geurimpact en de beschrijving van de milieuruimte die een bedrijf volgens zijn vigerende milieuvergunning inneemt. Getoetst is naar richtafstand behorende bij de betreffende milieucategorie die volgens de handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG gelden ten opzichte van gemengd gebied. In de huidige situatie is geen sprake van geurwaarneming buiten de inrichtinggrenzen. Door middel van dossieronderzoek is vervolgens geïnventariseerd welke specifieke voorschriften voor geur in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu zijn opgenomen. Ook is gekeken naar mogelijke uitbreidingsmogelijkheden voor De Kuyper. Als de bedrijfsactiviteiten zodanig worden aangepast dat er sprake is van mogelijke geurwaarneming buiten de terreingrenzen, is sprake van een nieuw activiteit. Daarvoor geldt als uitgangspunt dat fysieke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van geuremissie, zodat geen geurwaarneming buiten de terreingrenzen wordt waargenomen, Voor het aspect geur is een globale inschatting gemaakt om te kijken of er sprake kan zijn van geurhinder buiten de grenzen van het bedrijf.


Voor het bedrijf De Kuyper is in de verleende vergunning geen geurcontour vastgelegd, omdat de aanvrager ook heeft aangegeven geen geurhinder te veroorzaken. In dit geval valt men voor geur terug op het zorgvuldigheidsbeginsel onder het Activiteitenbesluit wat volgens de zorgplichtbepaling stelt dat van elk bedrijf verwacht wordt dat het permanent werkt aan het (verder) minimaliseren van de emissies. Bij het bepalen of het bedrijf incidenteel geuroverlast kan veroorzaken is verder meegenomen of er in het verleden klachten zijn geweest over een bedrijf, of er zich in het verleden ongewone voorvallen hebben voorgedaan waardoor voorschriften tijdelijk zijn overtreden. Tot slot is bij de beoordeling meegenomen dat bij de andere distilleerderijen ook geen sprake is van geurhinder, waarbij de woningen ook direct grenzen aan een distilleerderij.

Schiedam conformeert zich bij de beoordeling van een vergunning aan het landelijk- en provinciaal beleid om het bestaande geurhinderniveau te reduceren en nieuwe geurhinder te voorkomen. Als ter plaatse aan de streefkwaliteit wordt voldaan, is de geurbelasting beperkt en zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het rijksgeurbeleid moet worden toegepast bij zowel milieuregelgeving als in de ruimtelijke ordening.

De activiteiten van De Kuyper moet zoals gezegd voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling. De geurvoorschriften staan in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Deze regeling staat nu in de Bruidsschat. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder.


Uit een indicatieve beoordeling van de DCMR blijkt dat de geurbelasting relatief laag is. Voor een nadere toelichting op de diverse geur-gerelateerde aspecten wordt verwezen naar het onderzoek dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0018.png"

tabel 1 Geurdrempel 15,6 mg/m³ (LOA)

Op grond van het provinciale geurhinderbeleid ligt de hindergrens bij 0,5 ouE/m3 en de ernstige hindergrens bij 5,0 ouE/m3. Het aanvaardbaar hinderniveau ligt in het gebied tussen de ernstige hindergrens en de streefwaarde (geen hinder). De cumulatieve geurbelasting ter hoogte van het plangebied ligt weliswaar op één punt boven de hindergrens van 0,5 ouE/m3, maar ook ruim onder de ernstige hindergrens van 5,0 ouE/m3.


Uit tabel 1 blijkt dat de geurbelasting voor een persoon met een gemiddeld reukvermogen ter plaatse van de nieuwe geprojecteerde woningen onder de geurdrempel ligt. Er zal voor de meeste mensen geen geur waarneembaar zijn bij de woningen. Uitgangspunt bij deze berekening is ook dat De Kuyper de arbo- en milieueisen naleeft voor wat betreft de concentratie alcohol in de leefomgeving.


Naast de 4.2 categorie is in het bestemmingsplan Nieuw-Mathenesse milieucategorie 3.2 toegestaan met een toetsafstand van 100 meter voor geur. De geprojecteerde woningen staan binnen deze toetsafstand. De kortste afstand van nieuwe woningen tot de bedrijfspercelen waar milieucategorie 3.2 is toegestaan op Nieuw-Mathenesse bedraagt 60 meter. Op grond van de VNG-brochure kan de richtafstand van 100 meter voor een "gemengd gebied" met een stap teruggebracht worden naar een afstand van 50 meter. Binnen deze afstand van het bedrijf De Kuyper of Onder de Boompjes zijn geen nieuwe woningen geprojecteerd. Ook binnen de 50 meter van het bedrijf is buiten de erfgrens overigens feitelijk geen geur waarneembaar.


De nieuwe ontwikkeling in Glasbuurt-Oost betreffen een gemengd woon-werkgebied, waarbij ook uitgangspunt is dat wonen en werken door elkaar plaatsvinden. Dit beoogde stedelijk interactiemilieu is niet vergelijkbaar met een rustige, puur op wonen gerichte wijk.

Voor de aspecten stof en gevaar geldt een te hanteren richtafstand van 30 meter. Voor wat betreft geur zijn het distillatie- en blendproces potentiële geurbronnen. Beide processen vinden inpandig plaats in gesloten systemen. Op grond van de milieuvergunningen voor beide bedrijven is vastgelegd dat er geen geurhinder buiten de inrichting optreedt. Gelet hierop is enige invloed van de bedrijven op de omgeving voor wat betreft geur niet aannemelijk. In paragraaf 5.4 is het aspect geluid nader beschouwd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de inrichting van De Kuyper voor wat betreft gevaar ook belemmering vormt voor het plan dat met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Voor de locatie van Onder de Boompjes op de locatie Nieuwsticht 17 is als onderdeel van de vergunningaanvraag wel een risicocontour bepaald in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Vanwege een alcoholvulpunt bij dit bedrijf valt de 1% letaliteitscontour voor een klein deel over het plangebied (straal van 115 meter rondom het vulpunt). Binnen deze contour mogen geen zeer kwetsbare objecten worden opgericht. Het voorliggende bestemmingsplan ziet niet op dergelijke functies, omdat deze door opname van een aanduiding op de verbeelding binnen die afstand specifiek zijn uitgesloten van vestiging. Geconcludeerd kan worden dat de milieuaspecten van De Kuyper en Onder de Boompjes geen belemmeringen vormen voor de herontwikkeling die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Evenmin is sprake van gevolgen voor de bedrijfsvoering van de bedrijven, als uitvloeisel van de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.

Gustoweg Rotterdam (BSR Van Uden Stevedoring)

Aan de Gustoweg in Rotterdam is in het gebied Merwe-Vierhavens het bedrijf BSR Van Uden Stevedoring gevestigd. Dit bedrijf richt zich op de op- en overslag van containers, bulkgoederen, afvalstoffen en stukgoederen zoals staalproducten. Daarbij vindt de overlslag plaats van en naar zeeschepen, binnenvaartschepen en vrachtwagens. Producten die op- en overgeslagen worden zijn onder andere agribulk, kunstmest, biomassa, ijzererts, schroot, verontreinigde grond, afvalwater, vliegas, kolen, mineralen en diverse stukgoederen, waaronder heavy-lift en projectlading, staal, bosbouwproducten en non-ferro metalen. Bij de op- en overslag wordt gebruik gemaakt van big bags, coils, silo's, bunkers, pallets en containers. De activiteiten zorgen voor geluid, stofemissie, fijnstof- en stikstofoxiden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten.


Het bedrijf ligt op een gezoneerd industrieterrein. Een bedrijf op een gezoneerd bedrijfsterrein heeft voor nu en de toekomst de zekerheid dat alle bedrijven tezamen een bepaalde hoeveelheid geluid mogen veroorzaken. Overigens is de toekomst van BSR Van Uden op het bedrijventerrein Merwe-Vierhavens in tijd beperkt, omdat de erfpacht per 31 juli 2032 niet wordt verlengd door het Havenbedrijf Rotterdam. Vermoedelijk zal het bedrijf eerder de bedrijfsactiviteiten moeten staken, omdat het terrein schoon en gesaneerd terug geleverd moet worden aan de erfpachter.


Het bedrijf heeft een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu uit 2019. Op 22 april 2023 heeft het bedrijf een aanvraag voor de wijziging van de milieuvergunning aangevraagd . Het gaat om een verandering van de verdeling van ligplaatsen en het toevoegen als activiteit van de op- en overslag van containers. De ligplaatsen worden in de aanvraag geconcentreerd bij het noordelijk deel van de kade. Dit is noodzakelijk vanwege de beperkingen die het Havenbedrijf heeft opgelegd bij het zuidelijk deel van de kade. De omgevingsvergunning is nog niet onherroepelijk omdat hiertegen beroep is ingesteld. Volledigheidshalve is voor een nadere beschouwing de milieusituatie echter getoetst aan de recente nieuwe omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, zoals die in augustus 2024 is verleend.In relatie tot de richtafstanden die volgen uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, is een nadere beschouwing van de impact van het bedrijf op de omgeving gemaakt. De VNG-brochure geeft op hoofdlijnen een opzet van de richtafstanden die tussen bepaalde typen bedrijvigheid en bepaalde gevoelige functies, waaronder wonen, kunnen worden aangehouden. De brochure geeft ook een stappenplan waarmee gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstanden. De richtafstanden gelden nadrukkelijk dan ook niet als minimaal aan te houden afstanden tussen verschillende functies.


Het stappenplan zoals die in paragraaf 4.2 van de VNG-brochure is opgenomen is ook in het voorliggende geval gevolgd. Ter uitwerking van de vierde stap is de milieubelasting van het bedrijf bepaald op basis van de vergunning en het Activiteitenbesluit en kan worden geconcludeerd dat de afwijking van de richtafstand gerechtvaardigd is.


Voor het bepalen van de relevante richtafstanden is het allereerst van belang op te merken dat het voorliggende plangebied bestaat uit een gemengd gebied. De functies wonen, bedrijvigheid, horeca en diverse vormen van (maatschappelijke) voorzieningen worden gemengd door elkaar gerealiseerd. Als uitgangspunt voor de relevante richtafstand is in dit geval dus 500 meter aan de orde. De eerste constatering die daar op volgt, is dat slechts een deel van het plangebied van het bestemmingsplan binnen deze richtafstand ligt. De inrichtingsgrens van Van Uden ligt op de kortste afstand op circa 130 meter afstand van het plangebied. Wanneer wordt gekeken naar de functie wonen, dan bedraagt de afstand tussen de aangeduide woonfuncties binnen het plangebied tot aan de grens van de inrichting circa 150 meter.


Opgemerkt wordt dat binnen de richtafstand van 500 meter in de huidige bestaande situatie reeds grote aantallen woningen aanwezig zijn. De kortste afstand van reeds bestaande woningen tot de inrichting bedraagt circa 175-180 meter (Van Deventerstraat 4). Naast deze losse woning bevindt zich binnen een afstand van 200 meter tot de inrichting onder andere de Schiedamse Grensflat, met enkele tientallen woningen. In de bestaande wijken Schiedam-Oost, Schiedam-Zuid, Schiedam-Binnenstad en Rotterdam - Oud-Mathenesse, bevinden zich daarnaast vele honderden woningen binnen de richtafstand van 500 meter tot de inrichtingsgrens. Wat hier ook van zij, het voorliggende bestemmingsplan maakt in ieder geval geen woningbouw substantieel dichter op de inrichting van BSR Van Uden mogelijk, dan dat ook nu reeds in significante aantallen op basis van bestaande legale situaties het geval is.


Dat momenteel reeds op circa 180 meter van de inrichting woningen aanwezig zijn, wil niet zeggen dat per definitie deze afstand als een aanvaardbare afstand kan worden aangehouden, en dat de richtafstand hiermee kan worden teruggebracht naar deze afstand. Wel heeft dit aspect uiteraard meegespeeld in de afwegingen die bij de vaststelling zijn gemaakt.


De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming voor de aspecten gevaar, stof, geluid en geur. In de VNG-publicatie staan voor deze milieuaspecten richtafstanden aangegeven per bedrijfscategorie. De generieke VNG-richtafstanden voor bedrijfsactiviteiten van BSR Van Uden gaat uit van een richtafstand van 500 meter voor zowel geluid als stof (in een gemengd gebied) ten opzichte van woningen vanwege de milieucategorie van 5.3.
Onder bepaalde omstandigheden kan gemotiveerd worden afgeweken van de indicatieve VNG-richtafstanden op basis van nader onderzoek en/of locatie specifieke kenmerken. Omdat voor de afstand voor geluid en stof aanzienlijk wordt afgeweken van de richtafstanden uit de VNG-brochure kan voor deze aspecten het stappenplan uit bijlage 5.3 uit de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden doorlopen. Hiermee wordt zoveel mogelijk hinder en gevaar voor omwonenden voorkomen en hebben bedrijven voldoende zekerheid dat zij hun activiteiten kunnen (blijven) uitoefenen en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.


Voor de activiteiten van BSR Van Uden zijn de richtafstanden voor de aspecten 'geluid' en 'stof' relevant. De overige milieuaspecten 'gevaar' en 'geur' zijn voor de beoordeling niet relevant en worden verder niet inhoudelijk beoordeeld.

In het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van BSR Van Uden. Het geluidsaspect is o.a. meegenomen in de Milieueffectrapportage en vervolgens in het geluidsrapport van Peutz behorende bij dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.4 is het aspect geluid reeds toegelicht en gemotiveerd.

Voor het aspect stof is een nader onderzoek verricht naar de emissie en depositie van stof als gevolg van de bedrijfsvoering van BSR Van Uden. Dit onderzoek is als Bijlage 11 bij de toelichting gevoegd, vanwege de technische aard van het onderzoek wordt volledigheidshalve naar deze bijlage verwezen.

In het stofdepositieonderzoek is rekening gehouden met de vergunde situatie ten aanzien van de bedrijfsvoering van BSR Van Uden, waarbij een belangrijk aspect is dat in de vigerende milieuvergunning diverse maatregelen zijn opgenomen die er toe moeten leiden dat een onaanvaardbare hinder door stofemissie op de omgeving wordt voorkomen.
Voor de relevante voorschriften uit de in basis relevante milieuvergunning wordt verwezen naar deze vergunning zelf (6 maart 2019, 999965641_9999570588 OMV.17.11.00308). De milieuvergunning bevat meerdere bepalingen die waarborgen dat stofemissie vanuit het bedrijf naar de omgeving niet mag plaatsvinden, althans zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Voorschrift 9.1.1 bepaalt dat bij handelingen met niet-inerte goederen zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat stofverspreiding optreedt. Voorschrift 9.1.2 schrijft daartoe diverse maatregelen voor. Voorschrift 9.1.3 bepaalt uitdrukkelijk dat handelingen met stoffen die leiden tot visueel waarneembare stofverspreiding niet mogen worden uitgevoerd. Voorschrift 9.1.4 stelt dat de buitenopslag niet tot emissie buiten het terrein van de inrichting mag leiden. Verder geldt als eis dat de storthoogte bij het overslaan van stuifgevoelige stoffen maximaal één meter is, ter voorkoming van stofemissies. Ook gelden er beperkingen voor activiteiten met stuifgevoelige stoffen in geval van bepaalde windomstandigheden (voorschrift 9.1.7-9.1.9), moeten stuifgevoelige stoffen in stuifklasse S1 of S3 in gesloten ruimtes worden opgeslagen en moet gebruik worden gemaakt van (gesloten) transportbanden.


Daarnaast gelden ingevolge de milieuvergunning de voorschriften voor de op- en overslag van zogenaamde inerte goederen uit het Activiteitenbesluit. Daarin zijn eveneens voorschriften opgenomen die waarborgen dat geen onaanvaardbare stofemissie kan optreden. Zo geldt dat op grond van artikel 3.32, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit zoveel mogelijk wordt voorkomen dat stofverspreiding optreedt die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar is. In artikel 3.37 van het Activiteitenbesluit worden beperkingen aan activiteiten met stuifgevoelige goederen gesteld afhankelijk van de windsnelheid. Artikel 3.38 van het Activiteitenbesluit bepaalt dat opslaan en mengen van goederen behorend tot stuifklassen S1 of S3 van bijlage 3 plaatsvindt in gesloten ruimtes. Het tweede lid stelt grenzen aan de emissieconcentraties.

Reeds op grond van deze voorschriften die BSR Van Uden in acht dient te nemen, kan worden uitgesloten dat onaanvaardbare emissiehinder optreedt buiten het bedrijf. Onaanvaardbare emissiehinder voorbij de plangrens van het voorliggend bestemmingsplan, op meer dan 130 meter afstand van de inrichting, is des te meer uitgesloten.


Het bovenstaand benoemde wordt door het nader onderzoek bevestigd. Dit onderzoek gaat uit van een theoretische mogelijkheid van stofverspreiding in de situatie dat appellant in strijd met de geldende voorschriften niet iedere stofemissie voorkomt.

Uit het onderzoek blijkt dat het theoretisch depositiemodel een situatie laat zien waarbij wel sprake kan zijn van waarneembare stofdepositie buiten de inrichtingsgrens, zij het dat deze hinder aanvaardbaar wordt geacht. Voor de duidelijkheid: de berekende verspreiding berust op een theoretisch model dat het effect van de maatregelen die BSR Van Uden op grond van haar vergunning moet nemen ter voorkoming van stofemissie, onderschat. Deze situatie komt dan ook niet overeen met de in de praktijk werkelijke ervaren stofhinder. Uit registraties bij de DCMR, blijkt dat de afgelopen jaren slechts enkele malen per jaar melding is gedaan van stofhinder. Onduidelijk is of en in hoeverre het hier gaat om stof afkomstig van de bedrijfsvoering van appellant en zo ja, of appellant zich daarbij aan de toepasselijke voorschriften heeft gehouden. Feit is wel, dat geen sprake is van een substantieel klachtenpatroon met betrekking tot stofdepositie in het gebied rondom het bedrijf van appellant.


Jaar
Aantal
meldingen
2024 1
2023 6
2022 4
2021 2
2020 3

Tabel 2 Aantal meldingen op jaarbasis van stofhinder in Schiedam


In de geldende vergunning is het BSR Van Uden toegestaan om jaarlijks 3,5 miljoen ton product door te zetten. Hiervan wordt 20.000 ton per gesloten transportband verplaatst en is 10.000 ton van de verplaatste goederen stukgoed. In het onderzoek is geen onderscheidt gemaakt tussen rechtstreekse overslag (boord naar boord) en overslag in twee stappen (boord naar wal naar boord/vrachtwagen). Daarom is in het onderzoek behorende bij de omgevingsvergunning gerekend met een doorzet van 4,03 miljoen ton verstuifbaar materiaal per jaar.


In het onderzoek is gerekend met de TNO 1987 methode stofemissies stuifgevoelige bulkgoederen en de NTA8029 methode stofemissies stuifgevoelige bulkgoederen. Ten opzichte van de TNO-methode is de methode van NTA 8029 anders opgezet. In het onderzoek zijn de verschillen tussen beide methodes nader toegelicht. De TNO methode wordt door de raad aangenomen als meest gangbaar model. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit het onderzoek blijkt dat de emissiecontouren bij toepassing van de NTA methode minder ver uitstrekken over de omgeving dan uit de berekeningen volgens de TNO methode.

In het onderzoek is gekozen om te berekenen wat de verwachte stofdepositie over een jaar is met behulp van het OPS-verspreidingsmodel. De jaargemiddelde stofdepositie die is uitgedrukt als het voorkomen van zichtbaar stof in de omgeving op tijdsbasis (bijvoorbeeld wekelijks zichtbaar stof).


Op basis van het TNO 1987 model is het volgende effect door stofdepositie in de richting van het plangebied Nieuw-Mathenesse Noord berekend:

- Tot ongeveer maximaal 175 meter is er dagelijks tot wekelijks zichtbaar stof in de directe omgeving van BSR van Uden (de oranje lijn op afbeelding 18);

- Tot een afstand van ongeveer maximaal 500 meter van het bedrijf is wekelijks tot maandelijks stof zichtbaar (de gele lijn op afbeelding 18).


afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0019.png"

Afbeelding 18 Stofdepositie rondom BSR Van Uden contourenkaart op basis van TNO 1987

De precieze berekening van de verspreiding is weergegeven door middel van contouren rondom de bronnen die binnen de inrichtingsgrens van appellant zorgen voor stofemissie. Daarbij wordt opgemerkt dat de afstanden zijn berekend vanaf de bronnen, en dat de hierboven genoemde afstanden dus niet afstanden zijn die gemeten zijn vanaf de inrichtingsgrens.


Binnen de contouren is er verschil tussen de frequentie waarmee stof zichtbaar is. Hoe verder een locatie binnen een contour van het bedrijf van appellant is gelegen, des te lager is de kans op zichtbaar stof. Afbeelding 19 geeft weer dat de contour met dagelijks tot wekelijks zichtbare stofdepositie (de oranje lijn) niet over Nieuw-Mathenesse Noord valt. De contour met wekelijks tot maandelijkse zichtbare stofdepositie ligt over Glasbuurt- Oost en voor een klein gedeelte over Glasbuurt-West (de gele lijn). Opgemerkt moet worden dat de ontvangsthoogte maaiveldhoogte is. Naar alle waarschijnlijkheid is de overlast op balkons op hoogbouw minder dan nu is weergegeven in het onderzoek. Dit omdat de depositie van stof op grotere hoogte minder is dan op maaiveldhoogte, omdat stof in de lucht naar mate de afgelegde afstand groter is zich op steeds lagere hoogte bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0020.png"

Afbeelding 19 Stofdepositie contourenkaart ingezoomd op Nieuw-Mathenesse Noord


Er gelden geen harde grenswaarden voor zichtbaar stof. Bij het voldoen aan de voorschriften uit de omgevingsvergunning en het Activiteitenbesluit, hetgeen feitelijk een verplichting is voor BSR Van Uden, kan zichtbaar (totaal) stof buiten de inrichting en buiten de 130 meter vanaf de stofverspreidende bronnen binnen de inrichting, niet worden verwacht. Ondanks alle maatregelen blijft een zekere mate van stofverspreiding in de directe omgeving van de inrichting mogelijk. De feitelijk stofuitstoot is afhankelijk van de hoeveelheid doorzet, de productmix en de kwaliteit van werken binnen het bedrijf. Dat zijn veel uiteenlopende variabelen.


Op basis van het OPS-verspreidingsmodel is vanwege de uiteenlopende producten een worst case benadering uitgewerkt. Uitgaande van de berekende stofdepositie op basis van de TNO 1987-methode ligt een groot deel van Schiedam Oost, Schiedam Zuid en een deel van de Plantage binnen de contour: wekelijks tot maandelijks stof zichtbaar. De dichtstbijzijnde bestaande woningen liggen op circa 175 meter van het bedrijf, en op circa 350 meter afstand van de stofemitterende bronnen binnen het bedrijf. Het voorliggend bestemmingsplan maakt op circa 150 meter afstand van de inrichtingsgrens van appellant woningbouw op mogelijk, op circa 300 meter afstand van de stofemitterende bronnen binnen het bedrijf.


Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van nieuwe woningbouw in relatie tot de bedrijfsvoering van BSR Van Uden heeft een nadere afweging plaatsgevonden in relatie tot de verwachte stofhinder. Daarbij is allereerst nogmaals van belang te duiden dat het plangebied binnen de contour ligt waarbij in een worst case scenario wekelijks tot maandelijks stofhinder is te verwachten. Enige vorm van stofhinder is in de dichtbebouwde stedelijke omgeving van de Zuidelijke Randstad inherent aan de omgeving en niet te voorkomen. Dit wordt dan ook zondermeer door de raad als aanvaardbaar geacht.

Een worst case situatie waarin toekomstige bewoners wekelijks tot maandelijks stofhinder kunnen verwachten is suboptimaal, maar wordt wel aanvaardbaar geacht. Vooropgesteld is het belangrijk om te noemen dat zichtbaar stof hinderlijk is, maar geen gezondheidseffecten heeft, zoals fijnstof. Dit maakt dat enige hinder, nu geen sprake is van gezondheidsrisico's, als aanvaardbaar wordt gezien. Een relevante omstandigheid is ook de tijdelijkheid van de eventuele stofhinder: uiterlijk 31 juli 2032 dient BSR Van Uden haar activiteiten te hebben gestaakt en haar bedrijfspercelen gesaneerd en leeg te hebben opgeleverd. Dit betekent dat voor die datum de eventuele stofhinder als gevolg van de bedrijfsvoering zal verdwijnen. De eerste start bouw binnen het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is vooralsnog beoogd voor 2026. Beoogd wordt deze woningen in 2027 of 2028 op te leveren, afhankelijk van de nader uit te werken detailplanningen van de nog te selecteren ontwikkelaar. Nadien zal het plangebied gefaseerd worden bebouwd, waarbij denkbaar is dat het merendeel van de woningen in het plangebied mogelijk in 2029 of 2030 wordt opgeleverd. De periode met eventueel te verwachten stofhinder is dus beperkt.


Verder zullen toekomstige bewoners in het plangebied volledigheidshalve op de hoogte worden gesteld van de mogelijk te verwachten stofhinder. Zo kunnen zij zelf de keuze maken of dit voor hen aanvaardbaar is of niet. Daarbij zal voor veel toekomstige (vroege) bewoners ook meespelen dat zij nog enkele jaren in een gebied in transformatie zullen wonen. Naar huidig inzicht zal rond 2030 een groot deel van Nieuw-Mathenesse herontwikkeld zijn, en zal pas nadien het eindbeeld van de beoogde Glasbuurt duidelijker zichtbaar zijn. Rond die tijd zal BSR Van Uden reeds substantieel haar bedrijfsvoering moeten gaan afbouwen, wil zij uiterlijk 31 juli 2032 haar terreinen leeg en gesaneerd kunnen opleveren.


Tot slot speelt hier ook het belang van de woningbouwopgave. De gemeente Schiedam heeft immers afspraken gemaakt op Rijks-, provinciaal en regionaal niveau over het aantal en de locatie van binnenstedelijk te realiseren woningen tot 2030. Op grond van diverse Rijkssubsidies voor versnelling van de woningbouw, zijn er ook voorwaarden gesteld door het Rijk over de termijn waarbinnen met die woningbouw moet worden gestart. Het gedurende enige tijd aanvaarden van een mogelijke beperkte vorm van stofhinder is passend bij die bouwopgave, uitstel van alle woningbouwontwikkelingen in de ruime omgeving van BSR Van Uden tot zij haar bedrijfsvoering heeft gestaakt, is geen optie.


Hoewel er in de tijdelijke situatie sprake in een worst case situatie sprake kan zijn van stofhinder in het toekomstige woongebied, wordt dit op basis van bovenstaande afweging aanvaardbaar geacht. Dit onderschrijft de bestemmingslegging zoals die met dit bestemmingsplan is vastgesteld. Van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal dan ook geen sprake zijn. Evenmin is sprake van een belemmering van de bedrijfsvoering van BSR Van Uden.

Concluderend
Nu zowel de maatgevende aspecten stof als geluid zijn beschouwd, wordt concluderend gesteld dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstanden uit de VNG-brochure.

Beschrijving relevante aspecten binnen het plangebied

Binnen het bestemmingsplan worden naast woningen ook bedrijven en commerciële functies toegestaan. Beoogd wordt een gemengd woon-werkgebied te realiseren. Binnen het plangebied is dus sprake van functiemenging. De systematiek voor het bepalen van welke typologie aan bedrijvigheid is toegestaan wordt nader geduid in bijlage 2 bij de regels. In algemene zin gaat het qua bedrijvigheid om activiteiten die goed inpasbaar zijn in gemengde woon-werkgebieden, waar het mengen van functies bijdraagt aan het creëren van een levendig stedelijk interactiemilieu.

5.7.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van beperkingen voor de planrealisatie als gevolg van bedrijvigheid in de omgeving. Evenmin is de beoogde ontwikkeling beperkend voor bestaande bedrijvigheid rondom het plangebied. Indien nodig of wenselijk is de bestemmingslegging voor de bedrijven in het plangebied nader geduid in de regels, zodat duidelijk is welke situatie wordt beoogd en er geen sprake is van een onevenredige impact op de omgeving. Ook is hiermee het goede woon- en leefklimaat binnen het plangebied zelf geborgd. Daarbij wordt benadrukt dat sprake is van een gemengd woon-werkgebied, waar de functies wonen en werken naast en door elkaar worden beoogd. De regels zijn hierop afgestemd. Indien en voorzover noodzakelijk is verder aanvullend gemotiveerd waarom wordt afgeweken van eventuele van toepassing zijnde richtafstanden op grond van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan Lucht & Geluid

In 2019 heeft de gemeente het Actieplan Lucht & Geluid vastgesteld. Met de maatregelen in dit actieplan wordt mede een bijdrage geleverd aan het realiseren van de ambities van het college: Schiedam als een gezonde, aantrekkelijke, leefbare, groene en bereikbare stad, waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is. Duurzaamheid is daarin het fundament voor alle acties in de komende periode, en vormt samen met stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en gezondheid de rode draad door dit actieplan.

Schiedam voldoet momenteel overal aan de Europese, en dus ook Nederlandse, normen voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Daarentegen is er sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarde voor roet (EC, de belangrijkste gezondheids-indicator). Met het oog op de lagere grenswaarden die door vele instanties wordt aanbevolen voor een gezonde leefomgeving (WHO, GGD, Gezondheidsraad) kiest Schiedam voor de volgende doelstelling, aangevuld met een onderzoek naar hoe Schiedam in 2030 aan de WHO-normen kan gaan voldoen: "Schiedam kiest voor gezonde lucht voor iedere Schiedammer. Binnen vijf jaar (2022) is het doel daarom om de in het actieplan genoemde (jaargemiddelde) waardes te halen."

5.8.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 580 woningen en is daarmee dusdanig beperkt in omvang dat geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m³ voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zullen de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

Door Peutz is een notitie opgesteld waarin de situatie ten aanzien van luchtkwaliteit nader wordt beschouwd (d.d. 25 oktober 2024, kenmerk HH/SvN/DvdH/O 16935-6-NO). De notitie is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de heersende generieke achtergrondconcentraties van NO2 ,PM10 en PM2,5 inzichtelijk gemaakt. Ter hoogte van het plangebied is in 2022 (conform de CIMLK1) maximaal sprake van een concentratie van 23,8 ìg/m3 voor NO2, 18,0 ìg/m3 voor PM10 en 9,5 ìg/m3 voor PM2,5. In 2030 wordt conform de CIMLK een concentratie van 18,5 ìg/m3 voor NO2, 15,3 ìg/m3 voor PM10 en 7,9 ìg/m3 voor PM2,5 geprognosticeerd. Ter plaatse van het plangebied wordt aldus ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan. De conclusie van het onderzoek is dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling inderdaad niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarbij wordt opgemerkt dat sprake is van een worst case benadering in het onderzoek.

5.8.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande toelichting wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan.

5.9 Bodem

5.9.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wet bodembescherming, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie zijn diverse (verkennende) bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn als bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf wordt kort samengevat ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit deze onderzoeken. Ook wordt ingegaan op de specifieke maatregelen die naar aanleiding van de onderzoeken zijn of worden genomen en hoe deze, in voorkomende gevallen, doorwerking hebben gekregen in de planregels van dit bestemmingsplan.

5.9.2 Relatie tot de ontwikkeling

Op de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart (2019) valt het plangebied binnen Nieuw-Mathenesse (nr. 15). Op deze kaart is aangegeven dat de verwachting bestaat dat de algemene bodemkwaliteit van de bovengrond Industrie (zware metalen en minerale olie) en van de ondergrond Wonen (idem) zal zijn. Voor lood is dit gezien de beoogde bestemmingswijziging naar onder andere de functie wonen een aandachtsgebied. Het gebied Nieuw Mathenesse heeft qua lood een niet toereikende bodemkwaliteit (560 tot 800 mg/kg), een overschrijding van de Wbb-risicogrenswaarden bij alle vormen van risicovol bodemgebruik zoals Wonen met tuin.

Historische onderzoeken

Om de situatie nader te duiden is recent een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor het noordelijk deel van het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Arnicon (d.d. 4 augustus 2022, kenmerk C22-218-H). Het onderzoek ziet op het gebied tussen de Nieuw-Mathenesserstraat, de Couwenhovenstraat en de Van Cleeffstraat.

Uit de rapporten van voorgaande onderzoeken en saneringsevaluaties blijkt dat er op drie plaatsen binnen het gebied een aanzienlijke verontreiniging met minerale olie en aromaten is aangetroffen. Twee hiervan zijn reeds (deels) gesaneerd. Onder de vloer van de bedrijfsloods van een van de saneringslocaties is een sterke restverontreiniging achtergebleven. Uit grondwatermonitoring is wel gebleken dat deze verontreiniging zich niet meer mobiel gedraagt.

Behalve deze genoemde verontreinigingen zijn er binnen het gebied nog enkele kleinschalige minerale olieverontreinigingen aangetoond. Op een aantal locaties is nog geen of onvoldoende onderzoek verricht bij potentiële bronnen van mobiele bodemverontreiniging, terwijl er wel een vermoeden bestaat dat deze vanwege (historische) bedrijfsactiviteiten aanwezig is.

Uit de voorgaande bodemonderzoeken blijkt dat zowel de boven- als de ondergrond in het onderzoeksgebied in algemeen niet- tot licht-verhoogde gehalten bevat aan zware metalen en PAK, en weinig tot geen puin bevat. Op een perceel bedrijfsterrein is veel puin aangetroffen, met incidentele uitschieters tot boven de interventiewaarde voor zware metalen. In de puinhoudende bovengrond is plaatselijk ook asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen (15% chrysotiel). Het onderzochte gebied is vooralsnog onverdacht op PFAS en is nog niet op PFAS onderzocht. Bekend is dat nog 9 tot 14 ondergrondse tanks aanwezig zijn, die bij een herinrichting verwijderd moeten worden. Op een aantal locaties is sprake van verontreinigingen met minerale olie of aromaten. Bij een bestemmingswijziging is er mogelijk een nadere sanering verplicht. Geadviseerd wordt een actualiserend onderzoek uit te voeren binnen het gehele plangebied. Hier is door Arnicon offerte voor uitgebracht in juni 2023, en opdracht verleend tot uitvoering van het onderzoek.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied is eveneens een historisch onderzoek uitgevoerd door Arnicon (d.d. 12 mei 2023, kenmerk 23-0278-0). Dit onderzoek ziet op het deel van het plangebied tussen de Van Cleeffstraat en de Van Deventerstraat. Het onderzoek concludeert dat uit de rapporten van voorgaande onderzoeken en saneringsevaluaties, blijkt dat er op vier plaatsen binnen het gebied een aanzienlijke verontreiniging met minerale olie en aromaten is aangetroffen. Mogelijk is hier nog een vijfde verontreiniging aanwezig, vanwege een tank-verwijdering.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt verder dat zowel de boven- als de ondergrond in het algemeen niet- tot licht-verhoogde gehalten bevat aan zware metalen en PAK, en dat deze weinig tot geen puin bevat. Asbestonderzoek is nog niet uitgevoerd. In de diepere ondergrond (vanaf 2 à 3 m-mv) kan stortmateriaal dat sterk verontreinigd is met zware metalen, PAK en minerale olie aanwezig zijn. Dit materiaal wordt tevens als asbestverdacht aangemerkt. De locatie is vooralsnog onverdacht op PFAS en is nog niet op PFAS onderzocht. Er is nog een onbekend aantal ondergrondse tanks die bij herinrichting verwijderd moeten worden. Er zijn diverse verontreinigingen met minerale olie of aromaten in het gebied of in de directe nabijheid bekend, op een aantal locaties is in het verleden ook reeds gesaneerd. Bij een bestemmingswijziging is er mogelijk een nadere sanering verplicht. Geadviseerd wordt een actualiserend onderzoek uit te voeren binnen het gehele plangebied. Hier is door Arnicon offerte voor uitgebracht in juni 2023, en opdracht verleend tot uitvoering van het onderzoek.

Voor de Couwenhovenstraat en de bebouwing aan de noordzijde hiervan, zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Ook heeft op verschillende locaties een sanering plaatsgevonden. Ten behoeve van de voorgenomen aankoop van de bedrijfspanden wordt een actualiserend onderzoek uitgevoerd door Adverbo. De beoogde functies na transformatie van dit deelgebied ziet niet op wonen.

Actualiserende onderzoeken

De actualiserende onderzoeken zijn momenteel in uitvoering. Op basis van deze onderzoeken wordt zo nodig een saneringsplan uitgewerkt. Hiermee is afdoende geborgd dat de bodemkwaliteit tijdig voldoet aan de wettelijke vereisten.

5.9.3 Conclusie

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en dat, in de huidige situatie, de aanwezige bodemverontreiniging in principe een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling. Deze belemmering kan worden weggenomen door saneringsmaatregelen te nemen die er voor zorgen dat toekomstige gebruikers niet worden blootgesteld aan de aanwezige verontreiniging. De maatregelen dienen zo te worden vormgegeven dat de risico's worden weggenomen en dat de nazorg wordt geminimaliseerd.

De saneringsmaatregelen worden uitgewerkt in samenhang met de geplande ontwikkeling en vastgelegd in een saneringsplan dat door de gemeente is goedgekeurd. De sanering wordt uitgevoerd in samenhang met het slopen en bouwrijp maken van de locatie. De kosten voor de sanering zijn meegenomen in de grondexploitatie voor het gebied.

5.10 Niet Gesprongen Explosieven

5.10.1 Algemeen

Door Saricon is gemeentebreed een vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven uitgevoerd (kenmerk 16S134, d.d. 6 maart 2018). In dit vooronderzoek zijn onder meer de volgende gebeurtenissen en omstandigheden in kaart gebracht:

  • Grondgevechten tussen Nederlandse en Duitse eenheden in mei 1940;
  • Luchtaanvallen door Duitse en geallieerde luchtstrijdkrachten;
  • De aanwezigheid van mijnenvelden;
  • De aanwezigheid van militaire verdedigingswerken;
  • Vliegtuigcrashes;
  • Munitievondsten.

Bij de beoordeling van de gebeurtenissen zijn verspreid over het grondgebied van de gemeente diverse gebieden aangemerkt welke verdacht zijn voor de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Deze verdachte gebieden zijn opgenomen op een CE-bodembelastingskaart.

5.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Uit de CE-bodembelastingkaart van de gemeente blijkt dat het plangebied ter plaatse van de Van Deventer-driehoek geheel onverdacht zijn. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen aanleiding is om een verdacht gebied aan te merken binnen het plangebied. Het plangebied is onverdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven.

5.10.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is er geen aanleiding om op voorhand gebieden als verdacht te markeren voor de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Indien bij werkzaamheden binnen het plangebied onverhoopt toch explosieven worden aangetroffen dan dienen de geldende procedures te worden opgevolgd. Risico's moeten worden vermeden, en na inschakeling van de relevante hulpdiensten zal de EOD van de vondst in kennis worden gesteld.

5.11 Kabels En Leidingen

5.11.1 Algemeen

In paragraaf 5.6 zijn de relevante buisleidingen voor externe veiligheid reeds beschouwd. Hieruit is gebleken dat deze leidingen geen belemmeringen vormen voor het plan. Naast de planologisch relevante kabels en leidingen zijn er ook andere kabels leidingen aanwezig in de ondergrond.

5.11.2 Relatie tot de ontwikkeling

De aanwezige kabels en leidingen zijn geïnventariseerd en zullen waar nodig worden verlegd of aangepast aan de voorgenomen transformatie van het gebied. De aanwezige kabels en leidingen vormen daarmee geen belemmering voor uitvoering van het plan. Belangrijk daarbij is dat sprake is van een nagenoeg totale herontwikkeling van het plangebied. Zowel op gebouwniveau als voor wat betreft het stratenpatroon en de openbare ruimte gaat het gebied grotendeels op de schop. De transformatie van industrieterrein naar gemengd woon-werkgebied betekent dat bestaande kabels en leidingen worden verlegd en aangepast aan de beoogde nieuwe situatie. In overleg met de betrokken nutsbedrijven zal de concrete uitvoering van deze aanpassingen nader worden vormgegeven.

5.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.12 Archeologie

5.12.1 Algemeen

De gemeente Schiedam heeft archeologisch beleid, met bijbehorende beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop klei is afgezet in verschillende periodes (Afzettingen van Duinkerke I-III). Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond. Op de Afzettingen van Duinkerke I kunnen bewoningssporen uit de Romeinse tijd voorkomen. Direct ten westen van het bestemmingsplangebied ligt de monding van de Schiedamse Schie. Dit riviertje dateert vermoedelijk uit de laatste eeuwen voor Christus. De kleiafzettingen in het gebied zullen deels afkomstig zijn van dit riviertje en voor een deel van de Nieuwe Maas. Op dergelijke oever- en dekafzettingen werd in de Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen gewoond.

In de 10e / 11e eeuw werd het (klei-op) veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. In en nabij het bestemmingsplangebied ligt een deel van de zuidelijke dijk van de polder Oud Mathenesse (nu verdwenen) en de westelijke dijk van de polder Nieuw Mathenesse. De polder moet al vóór 1400 tegen de 13e-eeuwse 'Rotterdamse dijk' (die deel uitmaakt van Schielands Hoge Zeedijk) zijn ontstaan. Na circa 1950 is het gebied rondom het plangebied ontwikkeld tot bedrijventerrein en havengebied, waarbij grote stukken werden vergraven en andere delen sterk zijn opgehoogd.

In het bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. De tracés van de historische dijken met een strook ter weerszijden ervan zijn kansrijk voor het aantreffen van relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Het plangebied is sinds medio 20e eeuw deels sterk opgehoogd en dichtbebouwd, naar verwachting zijn de oudere bewoningssporen daardoor in een nog onbekende mate vergraven. De op grotere diepte aanwezige archeologische waarden worden alleen verstoord bij diepere bodemingrepen, die vaak ook een grote oppervlakte hebben.

In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen, dijkrestanten) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie indien geen onderzoek wordt uitgevoerd is in dat geval relatief gering.

5.12.2 Relatie tot ontwikkeling

Gelet op de voorgenomen transformatie van het plangebied, en de bouwvolumes die er al staan, zullen bodemingrepen in dit gebied op basis van het voorliggende bestemmingsplan meestal groter zijn dan 200 m2.Een nadere archeologische planbeoordeling moet, zodra de plannen voor herontwikkeling definitief zijn, nog worden uitgevoerd. Pas dan wordt bepaald of een veldonderzoek nodig zal zijn en, zo ja, of dit voor het gehele plangebied geldt of voor delen ervan. Ook kan op dat moment worden bekeken welke vorm van onderzoek het meest geschikt is om de archeologische verwachting te toetsen.

Omdat in dit geval een projectbestemmingsplan voor het plan wordt opgesteld, voldoet het om de regels uit het voorheen geldende bestemmingsplan en de daarin opgenomen archeologische dubbelbestemming(en) over te nemen. Hiermee is afdoende geborgd dat bij de nadere uitvoer van bouwplannen de archeologische onderzoeksplicht moet worden nagekomen, en kan de opzet van het onderzoek worden afgestemd op de concreet voorliggende bouwplannen. Hierbij wordt opgemerkt dat vooruitlopend op realisatie van het bestemmingsplan reeds diverse sloop- en saneringswerkzaamheden hebben plaatsgevonden.

5.12.3 Conclusie

Uit oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geldt voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming. Belemmeringen voor de planrealisatie worden vooralsnog niet verwacht.

5.13 Duurzaamheid

5.13.1 Algemeen

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Het nieuwe Klimaatbeleidsplan 'Een wereld te winnen' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit klimaatbeleidsplan is aangepast, geactualiseerd en aangevuld en bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid (2016-2018) en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 tot en met 2023 zijn op 12 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Het Klimaatadaptatieplan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingsrisico's.

5.13.2 Klimaatadaptatie

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Ingezet wordt op het hebben van voldoende mogelijkheden voor waterberging in geval van wateroverlast door overvloedige regen, alsmede het beperken van her risico op instabiliteit van kaden en verzakkingen ten gevolge van droogte. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem.

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Uitgangspunt is dat het stedelijk gebied bij hittegolven niet meer dan 2 graden Celsius opwarmt ten opzichte van het omliggende gebied. Om die reden is het wenselijk dat maatregelen worden getroffen die extreme opwarming tegengaan, zoals het toepassen van 'vergroenende' maatregelen. In het algemeen geldt dat indien 40% van de planlocatie wordt vergroend, een daling van 2 graden Celsius optreedt. Naast 'vergroenende' maatregelen is het ook belangrijk om bouwtechnische voorzieningen te treffen. De maatregelen die worden toegepast voor klimaatadaptatie, hebben ook een positief effect op de biodiversiteit in de stad.

5.13.3 Klimaatmitigatie

Per 1 januari 2021 is de EPC-eis uit het Bouwbesluit vervallen en is deze vervangen door drie BENG-indicatoren, bepaald volgens NTA 8800 en ISSO 75.1. Kaders voor circulair bouwen worden opgenomen in de tenderuitvraag.

5.13.4 Conclusie

Realisatie van het bestemmingsplan draagt bij aan een duurzaam gebruik van de ruimte in Schiedam. Door herontwikkeling wordt het bestaand stedelijk gebied intensiever gebruikt. In de uitwerking van de bouwplannen wordt verder gekeken hoe invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten voor duurzaam bouwen. Ook in de tenderuitvraag komt dit onderwerp expliciet aan bod.

5.14 Windhinder

5.14.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling is het wenselijk om te kunnen vaststellen of er een aanvaardbaar windklimaat optreedt na voltooiing van het plan, zodat duidelijk is dat geen windgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Windhinder op een bepaalde plek is het aantal uur per jaar dat het op deze plek harder waait dan de gestelde grens van 20 km/h. In de NEN8100 zijn vijf kwaliteitsklassen opgenomen, A t/m E, waarbij A overeenkomt met het minst aantal uren en E met het grootste aantal. Hoe iemand het windklimaat ervaart hangt af van zijn activiteit. In een park of speeltuin is meer behoefte aan een rustiger windklimaat dan op een parkeerplaats. De norm beschrijft een drietal activiteitsklassen. De waardering van het lokale windklimaat wordt gekwalificeerd met goed, matig of slecht.

5.14.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied kent een omvang van circa drie hectare, en beoogd onder andere in beperkte mate vormen van hoogbouw te realiseren. Aan de westzijde grenst de ontwikkeling aan het te transformeren terrein van de voormalige glasfabriek. Daarbij ligt het plangebied nabij de Rotterdamse gebiedsontwikkeling Merwe-/Vierhavens, waar eveneens sprake is van ontwikkelingen met hoogbouw. Op enige afstand ten zuiden en oosten van het plangebied ligt voorts het open water van de Nieuwe Maas en het havenbekken van de Merwehaven. Hoewel op enige afstand wordt het plangebied vooralsnog niet door substantiële hoogbouw of opgaande beplanting van deze open gebieden gescheiden.

Ter onderbouwing van het bestemmingsplan en de ontwikkeling is een windhinderonderzoek uitgevoerd door Peutz (d.d. 16 oktober 2024, kenmerk OA 168935-3-RA). Het gaat om een theoretische beschouwing van het windklimaat. Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Met behulp van het Computational Fluid Dynamics (CFD) model is onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie binnen het plangebied op basis van de kaders uit het bestemmingsplan. Deze beoordeling geeft een eerste inzicht in het te verwachten windklimaat rond de beoogde gebiedsontwikkeling.

Voor het vervaardigen van het CFD-model is onder meer gebruik gemaakt van een door de gemeente aangeleverd 3D model. Het betreft hierbij een voorbeeld invulling van het plangebied. Op deze wijze wordt een meer realistisch beeld van het te verwachten windklimaat verkregen dan als het maximaal ingevulde bestemmingsplanvolume wordt doorgerekend. De stedenbouwkundige omgeving en de begroeiing is meegenomen aan de hand van gegevens uit openbare bronnen. In totaal is een gebied gemodelleerd is van circa 1400 bij 1000 meter. Daarbij is ook rekening gehouden met de beoogde (planologische) invulling aan de westzijde van het plangebied, op het terrein van de voormalige glasfabriek (Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0021.png"

Afbeelding 20 Beoordeling windklimaat in de geplande situatie

Afbeelding 20 geeft een weergave van het te verwachten windklimaat binnen en rondom het plangebied van het bestemmingsplan. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • In de geplande bebouwingssituatie is rond de planlocatie sprake van een goed windklimaat voor de activiteit doorlopen, kwaliteitsklassen A t/m C;
  • Lokaal is het windklimaat matig voor slenteren, klasse C. Er wordt geadviseerd in deze gebieden geen windgevoelige functies te realiseren, of het windklimaat op deze punten te verbeteren door bijvoorbeeld het plaatsen van begroeiing;
  • Een deel van het matige windklimaat voor slenteren wordt gevonden langs de westgevel van het zuidwestelijke bouwblok. Er wordt geadviseerd in dit deel van de gevels geen entrees te plaatsen, of deze bijvoorbeeld wat verdiept in de gevel uit te voeren;
  • Er is nergens sprake van een matig of slecht windklimaat voor doorlopen ten gevolge van de geplande nieuwbouw;
  • Nergens is sprake van een gevaarlijk windklimaat of een beperkt risico op windgevaar.


Met lokale ingrepen kan het windklimaat worden verbeterd. Om het windklimaat beter te kunnen beoordelen of de verbeteringsmaatregelen (luifels, schermen of begroeiing) daadwerkelijk een positief effect hebben op het windklimaat in een definitief bouwplan, is aanvullend onderzoek nodig op basis van een concreet bouw- of inrichtingsplan. Uit het onderzoek blijkt echter geen reden om hiervoor in de regels een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

5.14.3 Conclusie

Het aspect windhinder geeft binnen het plangebied geen specifieke aandachtspunten voor de verdere uitwerking van bouw- en inrichtingsplannen. Binnen de kaders van het bestemmingsplan is een verdere uitwerking van de concrete plannen mogelijk, en zijn eventuele maatregelen uit te werken. Uit het onderzoek blijkt echter geen reden om hiervoor in de regels een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Het thema wind(hinder) vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.15 Bezonning

5.15.1 Algemeen

Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de bebouwing van omwonenden of de openbare ruimte. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terrassen of speelplekken.

Wet- en regelgeving

Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning en schaduw. In Schiedam wordt in principe de TNO-norm gehanteerd als uitgangspunt. Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving. De 'lichte' TNO-norm houdt in dat ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag moet zijn in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden). Deze norm wordt alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct zonlicht.

Bestemmingsplan

Als een bestemmingsplan nieuwe bebouwing toestaat moet beoordeeld worden of deze bebouwing effect heeft op de omgeving. Het onderzoek is gebaseerd op de rekenkundige bezonning van een 3D-model van de bestaande en nieuwe plansituatie. Ook bij de nieuwbouw zelf moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent dat de nieuwe bebouwing, tuinen, terrassen, speelplekken, openbare ruimte etc. voldoende zon moeten krijgen.

In het bestemmingsplan kan door de wijze van bestemmen van de bouwmassa's en openbare ruimte voorkomen worden dat er onaanvaardbare schaduwwerking optreedt. Bijvoorbeeld door lagere bebouwing en zongericht verkavelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten we een afweging maken. Als er een toename is van schaduw, kan het toch een wenselijke ontwikkeling zijn. Er vindt een afweging plaats tussen verschillende belangen.

5.15.2 Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de beoogde planontwikkeling is door Peutz een bezonningstudie uitgevoerd om te toetsen of aan de lichte TNO-norm kan worden voldaan (rapportnummer OA 16935-4-RA-0001, d.d. 23 oktober 2024).

Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van het door de gemeente aangeleverde (concept)bestemmingsplan van het gebied. De stedenbouwkundige omgeving buiten het plangebied is door Peutz aangevuld. De locaties van de hoogteaccenten in het plangebied zijn daarbij gebaseerd op het voorkeursmodel van de gemeente. Het oppervlak van de hoogbouw accenten is daarbij wel gemaximaliseerd tot wat volgens de toelichting bij het bestemmingsplan mogelijk is. De bezonning in de situatie met volledig ingevuld bestemmingsplan is daarbij vergeleken met de bezonningssituatie waarbij binnen het plangebied het vigerende bestemmingsplan volledig is ingevuld. Voor het naastgelegen terrein van de voormalige glasfabriek is uitgegaan van de volledig ingevulde contouren van het bestemmingsplan van dit gebied (Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-West). Deze is als bestaand meegenomen, ook al is die situatie vooralsnog niet als zodanig gerealiseerd. In het rekenmodel zijn tot slot geen bomen / begroeiing meegenomen. De reden hiervoor is dat in de maanden met de minste zonuren deze geen tot weinig blad hebben en de zon er doorheen kan schijnen. Wanneer de bomen meegenomen zouden worden geeft dit een onrealistisch beeld weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP00109-0003_0022.png"

Afbeelding 21 Mogelijke bezonningsduur in de omgeving van het plangebied

Uit de bezonningstudie blijkt dat nagenoeg alle omliggende woningen ten minste twee uur zon per dag ontvangen, daarmee wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Uit de berekeningen blijkt verder dat de grootste invloed van de geplande bebouwing gevonden wordt op de lagere verdiepingen van de bebouwing aan de Rotterdamsedijk direct ten noorden van het plangebied. Hierdoor voldoen lokaal circa 28 woningen aan de Rotterdamsedijk niet aan de lichte TNO-norm.

Hierbij kunnen een aantal kanttekeningen gemaakt worden: allereerst kan opgemerkt worden dat slechts een beperkt deel van de toetsingsperiode de woningen niet voldoen. Doordat de zon net na 19 februari en net voor 21 oktober al snel significant hoger staat neemt de bezonningsduur snel toe. In een deel van de zomerperiode is er op deze woningen geen sprake van enige schaduwwerking van de geplande nieuwbouw. Daarnaast is in het model van de nieuwbouw het bestemmingsplanvolume volledig ingevuld, waardoor de bezonning in de praktijk bij verdere planuitwerking gunstiger kan zijn. Bij gebruik van de voorbeeldverkaveling zoals opgesteld door de gemeente ten behoeve van het tendertraject, is de situatie al aanzienlijk gunstiger. Er is dus sprake van een worst case beschouwing. Tot slot gaat het in deze om de achterzijden van de woningen.

Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

5.15.3 Conclusie

Het aspect bezonning geeft binnen en rondom het plangebied geen specifieke aandachtspunten voor de verdere uitwerking van bouw- en inrichtingsplannen die vragen om borging in de regels. Bij de verdere uitwerking van concrete bouwplannen kan aandacht worden besteed aan de impact van het ontwerp op de bezonning van omliggende woningen. Het thema bezonning vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Algemene Juridische Opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de herontwikkeling van Glasbuurt-Oost. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de RO-standaarden SVBP2012 en IMRO 2012, onder vigeur van de Wet ruimtelijke ordening.

Op de verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen, of die nodig of wenselijk zijn gelet op de voorgenomen ontwikkeling.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Gemengd - 1 en Gemengd - 2

Het merendeel van het plangebied is bestemd als 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. De bestemmingslegging is een uitwerking van het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1 en de nadere uitwerking in de indicatieve stedenbouwkundige opzet voor de terreinen.

Voor de onderverdeling van de twee gebieden is aangesloten bij een logische functioneel-stedenbouwkundige opdeling van de beoogd te realiseren opzet. Hiermee wordt enerzijds flexibiliteit geboden ten aanzien van de concrete uitwerking, maar is wel op voorhand gekaderd binnen welke bandbreedte invulling mogelijk is. Zo is een maximum aan het aantal woningen gesteld en zijn ook voor diverse andere toegestane functies maxima aan het toegestane oppervlak gesteld. Op de verbeelding is een aantal maatvoeringsaanduidingen opgenomen.

Uitgangspunt voor de bestemmingslegging is dat sprake is van een gemengd woon-werkgebied. De functies wonen en bedrijvigheid vinden naast en door elkaar plaats, en de systematiek in de regels is zodanig dat de toegestane functies geen noemenswaardige hinder veroorzaken of elkaars activiteiten hinderen. Enkele functies zijn specifiek uitgezonderd of op maat bestemd. Zo zijn bijvoorbeeld geen zelfstandige kantoren toegestaan, en zijn functies als horeca en dienstverlening gereguleerd. Beoogd wordt een aantrekkelijk stedelijk woon- en werkmilieu te realiseren. De toegestane bedrijvigheid is met name gericht op de interactie tussen bewoners en bezoekers van het gebied. Denk aan ambachtelijke bedrijvigheid, ontwerptechnische- en kunstzinnige beroepen (ateliers), creatieve maakindustrie en andere bedrijvigheid die bijdraagt aan een levendig straatbeeld. Als onderdeel van de bedrijvigheid is ondergeschikte detailhandel van de eigen producten toegestaan. Op kleinschaliger niveau kunnen veel van deze activiteiten ook als beroep aan huis worden uitgeoefend. In samenhang met de (dag)horeca, voorzieningen en door de ligging op de route tussen de Schiedamse binnenstad, het westelijker gelegen Glasbuurt-West en M4H, is sprake van een levendig straatbeeld met een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De inrichting van het openbaar gebied wordt hier verder op afgestemd.

Met de bestemmingslegging is zowel een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied geborgd, als het verantwoord voortzetten van de bestaande bedrijvigheid in het distilleercluster en elders op het bedrijventerrein. Gelet op het gewenste gemengd woon-werkgebied is er voor het reguleren van de toegestane bedrijfsfuncties voor gekozen om gebruik te maken van de zogenaamde ABC-systematiek voor gemengde gebieden. In Bijlage 2 bij de regels is een uitgebreidere toelichting op de werking van deze systematiek opgenomen.

Voor het gehele plangebied zijn regels vastgelegd over het minimaal percentage te realiseren sociale huurwoningen. Dit percentage bedraagt 30%. Woningen zijn toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2. Specifieke locaties voor de sociale woningen zijn niet vastgelegd.

Het voorliggend plan betreft een relatief omvangrijke binnenstedelijke herontwikkeling, waarvan de realisatie vermoedelijke enkele jaren in beslag zal nemen. De regels kennen mede daarom diverse afwijkingsmogelijkheden, waarmee bijvoorbeeld een gebouwd hoogteaccent in afwijking van de standaard toegestane bouwhoogte kan worden vergund. De bestemmingsregels kennen diverse flexibiliteitsbepalingen.

6.2.2 Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

De bestaande wegen in het plangebied die blijven behouden, zijn bestemd als 'Verkeer' (doorgaande wegen) of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De planologische mogelijkheden zijn voor het merendeel overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen.

6.3 Dubbelbestemmingen

6.3.1 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en omgevingsvergunningplicht gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Ontheffing of omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de reguliere omgevingsvergunning. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

6.3.2 Waarde - Cultuurhistorie

Deze dubbelbestemming is bedoeld om een goede afweging van de cultuurhistorische belangen zeker te stellen bij panden met monumentale waarden. Het bouwen is op deze gronden pas mogelijk nadat wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De aanwezige cultuurhistorische belangen en waarden worden op het moment van verlenen van de afwijking betrokken in de afweging. Primair is de bescherming van de monumentale waarden overigens al geborgd door de aanduiding als gemeentelijk monument.

6.3.3 Waterstaat - Waterkering

De primaire waterkering langs de Van Deventerstraat is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. De dubbelbestemming dient ter bescherming en instandhouding van de waterkering en de goede waterbeheersing, en borgt daarmee de waterveiligheid. In de regels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming van deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten. Bouwen ten behoeve van een van kracht zijnde bestemming is pas mogelijk na toestemming van burgemeester en wethouders, waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Een vergelijkbare regeling geldt voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken en werkzaamheden.

Op voorhand is reeds duidelijk dat herontwikkeling van het gebied alleen mogelijk is wanneer binnen de kernzone van het dijklichaam bouwactiviteiten mogelijk zijn. Om die reden wordt parallel met de opstelling van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap over het zwaarwegend maatschappelijk belang dat met ontwikkeling van het gebied gemoeid is.

6.4 Overige Bepalingen

Het plan kent verder diverse algemene regels, die standaard in Schiedamse bestemmingsplannen worden opgenomen indien dit wenselijk wordt geacht.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van enkele nabijgelegen gezoneerde industrieterreinen, en daarnaast binnen de geluidzones van wegen. Deze zones zijn op de verbeelding aangeduid, en gekoppeld aan regels met betrekking tot het toestaan van nieuwe (geluidgevoelige) functies.

6.4.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van bouwwerken voor nutsdoeleinden.

6.4.3 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen hoe in specifieke gevallen om te gaan met bestaande afwijkingen, aangrenzende terreinen en is een norm voor de berging van hemelwater benoemd.

6.4.4 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemene gebruiksregels'. Voor het gehele plangebied is zo bepaald welke vormen van gebruik niet zijn toegestaan, zoals een verbod op het uitoefenen van een seksinrichting of het permanent bewonen van niet voor bewoning bedoelde gebouwen. Ook zijn enkele regels opgenomen met betrekking tot de eisen aan berging van hemelwater en de oppervlakte van woningen. Tot slot is een specifieke gebruiksregel opgenomen voor het aspect parkeren e.d.. Het gaat in basis om een standaardregeling voor Schiedam, waarbij sprake is van een dynamische verwijzing naar de geldende Mobiliteitsnormen. .

6.4.5 Algemene wijzigingsregels

Het plan kent een algemene wijzigingsregels waarmee bestemmingsgrenzen in het plan beperkt kunnen worden gewijzigd wanneer dit bij het uitmeten van de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een deel van een voormalig gezoneerd industrieterrein, waarbij woningen worden gerealiseerd in combinatie met diverse andersoortige functies in een gemengd stedelijk woon-werkgebied.

Gemeentelijk eigendom

Het plangebied is in gemeentelijk eigendom, zowel het openbaar gebied als de bedrijfspercelen. Een deel van de bedrijfspercelen is momenteel nog in erfpacht uitgegeven, een groot deel van de erfpachtcontracten is echter geëxpireerd. Insteek is dat alle gronden beschikbaar komen aan de gemeente, aan de noodzakelijke stappen om hier te komen wordt momenteel uitvoering gegeven. Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied is de financiële haalbaarheid getoetst en in een door de raad vastgestelde grondexploitatie neergelegd. Daarbij laat de haalbaarheidsstudie een neutraal/positief resultaat zien.

Insteek is de realisatie van het bestemmingsplan via een tender aan particuliere ontwikkelaars te gunnen. De kosten die hiermee gemoeid zijn, worden onderdeel van de voor het gebied te openen gemeentelijke grondexploitatie. In deze grondexploitatie zijn ook alle kosten voor opstelling van het voorliggende bestemmingsplan meegenomen, en ook de kosten voor verwerving en bouwrijp maken.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De kans op planschade door de herontwikkeling wordt gering geacht, maar dat sprake zal zijn van voor vergoeding in aanmerking komende schade kan niet op voorhand worden uitgesloten. Gelet hierop is voor de herontwikkeling, als onderdeel van de gemeentelijke grondexploitatie, rekening gehouden met eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschade bij het bepalen van de kosten en baten. Het aspect planschade is hiermee voldoende afgedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 Bro benoemd. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn.

Het toevoegen van (maximaal) 500 woningen is in principe een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De gronden waarop deze bouwplannen zijn voorzien zijn echter volledig eigendom van de gemeente. Voor het gebied is een gemeentelijk grondexploitatie geopend, waarin onder andere alle kosten voor de planrealisatie worden opgenomen. Eventuele locatie-eisen en regels voor de beoogde woningbouwcategorieën zijn verder onderdeel van de uit te voeren grondtender(s), die op basis van de grondexploitatie worden uitgevoerd. Hiermee is het kostenverhaal afdoende geregeld. Ook is er geen reden om aanvullend nog locatie-eisen te stellen in een exploitatieplan. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Wettelijk Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke overlegpartners, waaronder de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de 'Reactienota overleg Nieuw-Mathenesse Glasbuurt-Oost'. Deze nota vormt de basis voor de aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan naar een ontwerpbestemmingsplan, en is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.

8.2 Participatie En Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan is uitgewerkt op basis van het Ruimtelijk Raamwerk Nieuw-Mathenesse fase 1, dat in september 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het kader van de opstelling van dit Ruimtelijk Raamwerk heeft een participatietraject plaatsgevonden, waarbij inbreng van een ieder mogelijk was. Aanvullend is met diverse afzonderlijke partijen inhoudelijk overleg gevoerd over de kaders en uitwerking van de gebiedsontwikkeling Nieuw-Mathenesse, en is in het kader van concrete onderwerpen specifiek afstemming gezocht. Ook zijn enkele algemene informatiebijeenkomsten gehouden over de gebiedsontwikkeling.


In het kader van de tenderuitvraag zal aan geïnteresseerde partijen ook worden gevraagd een voorstel te doen voor de wijze waarop de omgeving wordt betrokken bij de verdere uitwerking van plannen in het gebied.

Het bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische uitwerking van het Ruimtelijk Raamwerk en de nadere uitwerking in een stedenbouwkundig plan. Er geldt geen wettelijke verplichting om inspraak te bieden op het voorontwerp. Om die reden is het voorontwerp bestemmingsplan niet in het kader van een inspraakprocedure ter inzage gelegd. Een ieder is de gelegenheid geboden om een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Concept Watertoets Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 2 Mobiliteitsplan Nm Glasbuurt

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid En Milieuhinder Bedrijvigheid Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 6 Reactienota Overleg Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 7 Windonderzoek Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 8 Bezonningsonderzoek Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 9 Stikstofonderzoek Nm Glasbuurt-oost

Bijlage 10 Bureauonderzoek Bedrijfsvoering Kon. De Kuyper

Bijlage 11 Stofonderzoek Bedrijfsvoering Bsr Van Uden