KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Situering En Bouwhoogte Gebouwen En Geluidschermen Schieveste
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Ruimtelijke En Functionele Beschrijving
2.3 Cultuurhistorische Waarden En Monumenten
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk/lokaal Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Duurzaamheid
4.2 Waterparagraaf
4.3 Bodem
4.4 Natuurbescherming
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Verkeer
4.9 Milieuhinder Bedrijvigheid
4.10 M.e.r.-beoordeling
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
4.12 Archeologie
4.13 Windhinder
4.14 Bezonning
4.15 Kabels En Leidingen
4.16 Geur
4.17 Rotterdam-the Hague Airport (Rtha)
4.18 Verlichting
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Uitgangspunten
5.3 Duurzame Verstedelijking
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemene Juridische Opzet
6.2 Bestemmingen
6.3 Overige Bepalingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Exploitatieplan
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
8.4 Beroep
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Watersleutel
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Boominspectie
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Aerius-berekening
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Notitie Geluid Overwegsignaal
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai
Bijlage 9 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Geluid
Bijlage 10 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 11 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 12 Programma Van Eisen Archeologie
Bijlage 13 Windhinderonderzoek
Bijlage 14 Bezonningsonderzoek
Bijlage 15 Lichthinderonderzoek
Bijlage 16 Reactienota Kop Van De Singel
Bijlage 17 Oplegnotitie Bezonningsonderzoek
Bijlage 18 Nota Van Zienswijzen Bestemmingsplan
Bijlage 19 Verslag En Advies Subcommissie Zienswijzen

Kop van de Singel

Bestemmingsplan - Gemeente Schiedam

Vastgesteld op 18-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Kop van de Singel met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP0022-0003 van de gemeente Schiedam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroep / (bedrijfs-)activiteiten:

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) of het hebben van een bed & breakfast, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevel:

de van de weg gekeerde gevel van een gebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bed and breakfast:

het in een woning of woonschip verstrekken van toeristisch nachtverblijf met maximaal vier bedden en twee kamers.

1.10 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een onderbouw.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders, entresols en kap(verdieping).

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bruto vloeroppervlakte:

totale oppervlakte van woningen, kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, etalages, magazijnen en dienstruimten (inclusief wanden), uitgezonderd parkeer- en stallingsruimten.

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die onder de nok van een hellend dakvlak is gelegen en waarbij de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst waarbij het dakvlak als zodanig herkenbaar blijft, tenzij sprake is van een mansarde kap waarbij deze in de dakgoot geplaatst mag zijn.

1.23 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich in of boven de oorspronkelijke dakgoot bevindt.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, alsmede ondergeschikte horeca 1 (lichte horeca).

1.25 dove gevel:

gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder.

1.26 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.27 erker:

een ondergeschikte uitbouw in of aan de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale horizontale diepte van 1,0 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt niet zijnde een nutsvoorziening.

1.29 geluidgevoelig object:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.30 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 horeca:

  1. a. horeca 1 (lichte horeca): horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend, hoofdzakelijk zijn gericht op het al dan niet ter plaatse consumeren van ter plaatse verstrekte etenswaren en maaltijden en daardoor slechts in beperkte mate hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, shoarma/grillroom, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur, bistro en restaurant (met bezorg- en afhaalservice);
  2. b. horeca 2 (middelzware horeca): horecabedrijven die in beginsel ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal en zalenverhuur (ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen);
  3. c. horeca 3 (zware horeca): horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals een dancing, discotheek, nachtclub of partycentrum.

1.32 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 luifel:

een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund (uitschuifbaar) afdak.

1.34 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.35 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.36 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.37 overbouwing:

een met de gevel van een gebouw verbonden, boven de ondergrond uitstekende, open (balkon)constructie welke hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.38 overkapping:

een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.39 parkeergarage:

een overdekte inpandige ruimte die geschikt en gebruikt kan worden om auto's, invalidenmobielen, fietsen of andere voertuigen te stallen.

1.40 parkeervoorziening:

een plek die geschikt is en ook gebruikt kan worden om bijvoorbeeld een auto, fiets, of invalidenvoertuig te parkeren en waar het tevens mogelijk is om bepaalde maatregelen te treffen om dat parkeren ook daadwerkelijk mogelijk te maken.

1.41 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk welke wordt gebouwd op de landtunnel, de daaraan gebouwde luifels en/of de zettingsvrije plaat: de hoogte van het afgewerkte terrein op de landtunnel, de daaraan gebouwde luifels en de zettingsvrije plaat;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.

1.42 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

1.43 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters.

1.44 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 speelvoorziening:

ontmoetingsplek waarbij wordt voorzien in de behoefte tot vermaak en ontspanning.

1.46 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d..

1.47 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg, in de openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig door middel van handeling, houding, woord, gebaar of op een andere wijze beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 verblijfsgebied:

het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

1.49 voorgevel:

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voorgevelrooilijn:

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
    1. 1. bij een wegbreedte van tenminste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
    2. 2. bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.51 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

1.52 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als één eenheid beschouwd kan worden.

1.53 zelfstandig kantoor:

(een gedeelte van) een gebouw welke wordt gebruikt voor het beroepsmatig verlenen van administratieve, financiële, ontwerptechnische, juridische of andere daarmee gelijk te stellen diensten, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand, loodrecht gemeten, tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage:

percentage van de oppervlakte van een bouwperceel of ander vlak, dat mag worden bebouwd.

2.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren.

2.6 gebruiksoppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:

  1. a. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen, goot- en/of bouwhoogte, niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  2. b. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. kantoor met een in hoofdzaak lokaal verzorgingsgebied;
  3. c. horeca 1, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. atelier of galerie, uitsluitend op de begane grond;

met daarbij behorende:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. ontsluitingswegen, paden en verhardingen;
  3. g. parkeergarages en parkeervoorzieningen;
  4. h. tuinen en erven;
  5. i. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  3. c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. 1. maximaal 2,0 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;
    2. 2. maximaal 7,0 meter voor palen en masten;
    3. 3. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Voorwaardelijke verplichtingen

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 79, waarbij maximaal 13 woningen een gebruiksoppervlakte mogen hebben kleiner dan 70 m²;
  2. b. indien op grond van het bepaalde in artikel 3.3.2 een dove gevel vereist is zijn woningen uitsluitend toegestaan indien deze dove gevel in stand wordt gehouden.
  3. c. de oppervlakte aan kantoren mag niet meer bedragen dan maximaal 2.100 m², waarbij kantoren uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond, 1e verdieping en 2e verdieping;
  4. d. de oppervlakte aan horeca 1 mag niet meer bedragen dan maximaal 240 m² waarbij de horeca 1 uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
  5. e. het aantal galeries of ateliers mag niet meer bedragen dan 1.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 100 m² en die dieper reiken dan 0,5 meter beneden het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 4.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. b. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
  3. c. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Geluidzone

  1. a. Binnen de 'Geluidzone' is nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het in artikel 3.4 genoemde maximaal aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of een verleende hogere waarde (geluid).
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien een geldende voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden en ter plaatse van de gevel(s) waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden sprake is van een dove gevel.
  3. c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de aanduiding 'Geluidzone', voor zover een wijziging van een geluidzone daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
  2. b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
  5. e. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of het profiel van de weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
  6. f. geluidwerende voorzieningen;

mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

8.2 Led-gevel

Een led-gevel mag, bij afwezigheid van daglicht, alleen gebruikt worden indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

  1. a. de gemiddelde oppervlakteluminantie van de led-gevel is maximaal 10 cd/m²;
  2. b. de maximale (plaatselijke) oppervlakteluminantie van de led-gevel is maximaal 15 cd/m²;
  3. c. op de led-gevel mag geen weergave van snel wisselende beelden plaatsvinden conform categorie f3 van de Richtlijn lichthinder;
  4. d. er is geen sprake van reclame-uitingen.

8.3 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Parkeren, laden, lossen en stallen

  1. 1. Het gebruik van gronden, waaronder tevens wordt verstaan het oprichten van een gebouw, verandering van een functie en uitbreiding of wijziging van bestaand gebruik, is slechts toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in:
    1. a. voldoende parkeergelegenheid, waarbij de volgende normen gelden:
      • voor woningen, indien ten behoeve van de gehele ontwikkeling geen deelauto's beschikbaar worden gesteld: 0,4 parkeerplaats per woning
      • voor woningen, indien ten behoeve van de gehele ontwikkeling minimaal 2 deelauto's beschikbaar worden gesteld: 0,3 parkeerplaats per woning;
      • voor kantoren: 0,9 parkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlakte.
    2. b. voldoende ruimte voor het stallen van fietsen, waarbij de volgende normen gelden:
      • voor woningen groter dan 70 m²: 3,o fietsparkeerplaatsen per woning;
      • voor woningen kleiner dan 70 m²: 2,o fietsparkeerplaatsen per woning;
      • voor kantoren: 3,0 fietsparkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlakte.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, door:
    1. a. de aanleg van nieuwe parkeergelegenheden in het openbaar gebied;
    2. b. het gebruik van bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied, voor zover deze zijn gelegen binnen een straal van 300 meter en de kosten samenhangend met de aanleg van deze parkeerplaatsen worden vergoed;
    3. c. duurzaam gebruik van parkeerplaatsen in naburige parkeervoorziening binnen een straal van 300 meter.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien sprake is van uitwisselbaarheid van parkeervoorziening, bij:
    1. a. woningen waarbij blijkens de koopakte bij verkoop wordt afgezien van een parkeerplaats;
    2. b. indien andere mobiliteitsvormen dan autogebruik worden toegepast.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a indien het bepaalde in lid 3 en 4 niet van toepassing is en met de verwezenlijking van het plan een bijzonder gemeentelijk belang gemoeid is.
  5. 5. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, onder b indien aantoonbaar op een andere wijze aan de vereiste te voorzien in een stallingsvoorziening voor fietsen wordt voldaan, of het gebruik geen aanleiding geeft tot het aanwezig zijn van dergelijke voorzieningen.
  6. 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de aard, plaats en inrichting van de lid 1 genoemde voorzieningen.

9.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.

9.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

9.4 Gebruik kelder, onderbouw, tussenverdieping en onbebouwd erf

Een kelder, onderbouw, op de begane grondlaag aansluitende tussenverdieping alsmede het bijbehorende onbebouwde erf mogen worden gebruikt ten dienste van alle vormen van gebruik welke blijkens de van toepassing zijnde regels toegelaten zijn op het perceel, mits dit geen zelfstandige functie betreft.

9.5 Wonen

Onder wonen wordt tevens verstaan het gebruik ten behoeve van:

  1. a. mantelzorg;
  2. b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid voor geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid ter bescherming van waterkeringen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering', met een bijbehorende verbodsbepaling, ten gevolge van het aanleggen, verleggen en/of verplaatsen van een waterkering, mits:

  1. a. het gronden betreft welke ten gevolge van het aanleggen, verleggen en/of verplaatsen van een waterkering behoren tot een zone waarvoor een keur- of watervergunning vereist is, én;
  2. b. op schriftelijk verzoek van de betreffende waterstaatbeheerder.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Bevoegd gezag

Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:

  1. 1. af te wijken van het bestemmingsplan;
  2. 2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
  3. 3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;

in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.

11.2 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verklein.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Kop van de Singel van de gemeente Schiedam"

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam

in de openbare vergadering van

de griffier, de voorzitter,

Bijlagen

Bijlage 1 Situering En Bouwhoogte Gebouwen En Geluidschermen Schieveste

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Voor het ontwikkelen van de locatie Kop van de Singel zijn de afgelopen jaren diverse initiatieven geweest, die echter niet hebben geleid tot realisatie. Op basis van het Bestuurs- en Beleidsakkoord 2018-2022, heeft het college prioriteit gegeven aan het ontwikkelen van de Kop van de Singel en de realisatie van een iconisch gebouw op deze bijzondere locatie.

Op de Provada 2019 heeft de gemeente haar ambitie voor de Kop van de Singel gepresenteerd en partijen uitgenodigd voor deelname aan een marktconsultatie. Op basis van een opgesteld Ontwikkelpaspoort (september 2019) en een vraagspecificatie zijn partijen uitgenodigd voor het indienen van een voorstel. Uit de verschillende voorstellen is gekozen voor het plan s'MAAK van Blauwhoed. De gemeente was van mening dat deze het meest voldeed aan het Ontwikkelpaspoort en de vraagspecificatie.

Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader voor de ontwikkeling van woningen en commerciële voorzieningen op de locatie Kop van de Singel. De Kop van de Singel is een bijzondere locatie: de poort van het stationsgebied naar het centrum én aan de routes van stad naar leisure/uitgaan (Euroscoop en restaurants), wonen op Schieveste en werken in de polders. De locatie heeft een totale oppervlakte van ca. 2.175 m² en is momenteel in gebruik als een (tijdelijk) parkeerterrein en trapveldje, met daartussen een grasstrook met voetpad.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Hierbij wordt gestreefd naar ontwerpflexibiliteit, waarbij de rechtszekerheid van omwonenden en overige betrokkenen in acht worden genomen.

1.2 Ligging Plangebied

De projectlocatie is gelegen in het oosten van Schiedam, op loopafstand van de binnenstad (zie afbeelding 1). Ten noorden van de projectlocatie, in de directe nabijheid, is station Schiedam gelegen. Ten westen loopt de Schiedamse Schie. Ten noordoosten loopt het Stationsplein. In de huidige situatie is de projectlocatie in gebruik als (tijdelijk) parkeerterrein en speelveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0001.png"

Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

In het plangebied zijn momenteel 4 bestemmingsplannen van kracht, die met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan IMRO-nummer Vaststelling Raad
Oost NL.IMRO.0606.BP0004-0002 27-10-2011
Parapluplan Parkeren NL.IMRO.0606.BP0044-0002 05-06-2018
Paraplu-bestemmingsplan Wonen NL.IMRO.0606.BP0033-0002 04-05-2015
Paraplu-bestemmingsplan begrippen en wijze van meten NL.IMRO.0606.BP00100-0001 20-04-2021

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied.
  • De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische (omgevings)aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • De beoogde ontwikkeling is beschreven in hoofdstuk 5. Op basis van verschillende aspecten wordt een beeld gevormd van herontwikkeling van het plangebied.
  • In hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
  • Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 8 behandelt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de participatie en het vooroverleg met instanties.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De Kop van de Singel is onderdeel van Schiedam Oost. Schiedam Oost vormt samen met de wijken West en Zuid de eerste uitbreidingswijken van de gemeente Schiedam. Toen in 1901 de eerste Woningwet in Nederland werd aangenomen beschikte Schiedam nog niet over uitbreidingsplannen en was er onvoldoende grond direct beschikbaar. Door de Eerste Wereldoorlog waren materialen ook nog eens erg schaars. Pas vanaf 1918 kwam de bouwproductie op gang. Ten oosten van het oude centrum was toen al bebouwing aanwezig langs de Singel en op de aangrenzende kavels. De meeste van deze bebouwing is gebouwd tussen 1880 en 1910. Tegenwoordig wordt deze buurt de Singelbuurt of het Singelkwartier genoemd. In 1928 kwam het uitbreidingsplan voor Schiedam Oost tot stand met brede lanen en singels die getuigden van het gedachtengoed van licht, lucht en ruimte van die tijd. Naar voorbeeld van de klassieke uitbreidingswijk van Berlage in Amsterdam werd een centrale as geïntroduceerd, de Boerhaavelaan, als verbindend element voor de aanliggende buurten. De meeste bebouwing in Oost is gerealiseerd tussen omstreeks 1927 en 1939. Met name de bebouwing in de Wetenschappersbuurt en langs de Hogenbanweg is van na de oorlog, bouwjaar tot 1959.

De eerste bebouwing langs de Singel en de aangrenzende kavels volgden op traditionele wijze het slagenlandschap. Het zijn voornamelijk grondgebonden woningen in één tot drie bouwlagen, al dan niet met kap. De latere bebouwing kenmerkt zich in veelal gesloten bouwblokken met gemiddeld vier verdiepingen. De samenstelling van de woonblokken bestaat uit appartementen en grondgebonden woningen. De oorspronkelijke bebouwing in de wijk, die zich nog voornamelijk presenteert langs de drie lanen, is meestal drie tot vier bouwlagen op een lage plint waarachter zich het souterrain bevindt. De gebouwen hebben overwegend een plat dak maar ook kappen komen voor. Op sommige plekken springt de vierde bouwlaag terug, waardoor hier een balkon/terras ontstaat. Op de pleinen en daar waar de bebouwing de hoek om gaat, werd vaak een accent aangebracht door het toevoegen van een of twee extra bouwlagen.

Het historisch kaartmateriaal laat zien dat de locatie op de Kop van de Singel sinds de aanleg van de Horvathweg onbebouwd is gebleven. Aanvankelijk werd gedacht aan de landing van een nieuwe oeververbinding op deze plek. In de loop der jaren is het plot onbebouwd gebleven.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Beschrijving

De Kop van de Singel ligt aan het Stationsplein van station Schiedam Centrum. De locatie voltooit de pleinwand aan de zuidzijde van het station. De directe ligging langs de Schie en op het knooppunt van twee belangrijke routes van en naar de binnenstad is voor deze locatie van grote toegevoegde waarde. Er is een nauwe samenhang tussen locatie Kop van de Singel, het stationsgebied en de ontwikkeling van woningbouw op Schieveste.

De kavel wordt begrensd door de Prof. Kamerlingh Onneslaan aan noordzijde, de Overschiesestraat aan de westzijde, de Singel aan de oostzijde en de bebouwing aan de Overschiesedwarsstraat aan de zuidzijde. De locatie heeft een totale oppervlakte van ca. 2.175 m² en is momenteel in gebruik als parkeerterrein (43 parkeerplaatsen) en trapveldje, met een grasstrook, bomen en een voetpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0002.png"

Afbeelding 2 - Huidige situatie

2.3 Cultuurhistorische Waarden En Monumenten

In en direct nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of monumenten aanwezig. De nabijgelegen Schie is een cultuurhistorisch waardevolle structuur. Eventuele archeologisch-cultuurhistorische waarden worden behandeld in paragraaf 4.12.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Ook in de toekomst moet Nederland een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio's vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en er moet zorgvuldiger worden omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook daaruit vloeien nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De eerste NOVI staat gepland na de zomer van 2020. Het Ontwerp van deze NOVI is in juni 2019 verschenen.

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge 'quality of life', met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

1. Naar een duurzame en concurrerende economie;

2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;

3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;

4. Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid wordt gevormd door de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening die per 1 april 2019 in werking zijn getreden, en daarna op verschillende momenten zijn geactualiseerd. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot één integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Met haar Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De daarmee samenhangende provinciale beleidskeuzes zijn in die opgaven geclusterd. De twaalf opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende beleidskeuzes van belang.

Energietransitie binnen de bebouwde omgeving

Het doel is op termijn een duurzame en CO2-neutrale samenleving en voorziening in de energiebehoefte. Voor nieuwbouw van woningen en andere gebouwen geldt daarom dat deze energie neutraal of energieleverend worden uitgevoerd.

Verstedelijking en wonen

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Daarbij wordt primair ingezet op bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en dient bouw bij voorkeur georiënteerd te zijn op hoogwaardig openbaar vervoer en dient de potentie van energietransitie en klimaatadaptie te worden benut.

Provinciaal kwaliteitsbeleid

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De essentie van 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie Zuid-Holland beschikt over een kwaliteitskaart, die een belangrijk instrument vormt om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid- Hollandse ruimte.

Op het plangebied is een tweetal kaartlagen van toepassing. De laag van de ondergrond (kaartlaag I) gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Ontwikkelingen dienen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand houden en waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt. De ontwikkeling betreft de inpassing van nieuwbouw in een stedelijke omgeving. Bijzondere structuren die nog zichtbaar zijn in de omgeving van het projectgebied en de ontstaansgeschiedenis aftekenen, zoals de Schie, worden niet aangetast door de beoogde ontwikkeling. De aard van de ontwikkeling maakt tegelijkertijd dat het meer herkenbaar maken van genoemde structuren niet tot de mogelijkheden behoort, daar het plangebied zich beperkt tot de ontwikkellocatie

Binnen de laag van de stedelijke occupatie (kaartlaag III) is ter plaatse van het projectgebied onderdeel 'Steden en dorpen' van toepassing. Voor voorliggende ontwikkeling is het gestelde ten aanzien van het onderdeel 'steden' van belang. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De beoogde ontwikkeling betreft inpassing van nieuwbouw. Het gebouw is een belangrijke markering van het stationsgebied aan de looproute langs de Schie. De uitstraling van het bouwwerk en de directe omgeving verbetert door de voorgenomen ontwikkeling en brengt daarmee meer kwaliteit in het gebied. Waar nu sprake is van een parkeerterrein, is in de toekomst sprake van een woongebouw gecombineerd met een aantal andere functies dat beantwoord aan de eisen van deze tijd.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Samen met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het wijzigingsplan. De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit is van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 6.9). Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorziet en past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen, zie paragraaf 3.2.1).

Duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame ontwikkeling uit het Besluit ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in artikel 6.10 van de provinciale omgevingsverordening. Dit houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een verantwoording moet bevatten dat sprake is van een actuele, zo nodig regionaal afgestemde, behoefte die binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien wordt. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de verordening waarop de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is. De benodigde verantwoording is opgenomen in paragraaf 5.3.

Kantoren

Een bestemmingsplan kan op grond van artikel 6.11 van de omgevingsverordening voorzien in nieuwe kantoren op gronden binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties. Het kantorenprogramma dat mogelijk wordt gemaakt kan beleidsmatig niet worden aangemerkt als nieuw kantoor als bedoeld in de omgevingsverordening. Hierbij is van belang dat sprake is van het verhuizen van de woningcorporatie naar een nieuwe locatie, waarna het bestaande kantoorpand aan de Valeriusstraat wordt gesloopt. De vrijgevallen locatie zal vervolgens worden gebruikt voor woningbouw. Het verplaatsen van de bestaande kantoorvoorraad naar gronden gelegen op een OV-knooppuntlocatie (afbeelding 3) voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsverordening. Dit is ook door de provincie bevestigd. Aanvullend geldt dat, omdat sprake is van een kantoor van de lokale woningcorporatie, tevens sprake is van een kantoor met een lokaal verzorgingsgebied als bedoeld in artikel 6.11, tweede lid van de omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0003.png"

Afbeelding 3 - Omgevingsverordening, kaart kantoren en detailhandel

Provinciale vaarwegen

Artikel 6.19 regelt de bescherming van de vrijwaringszone van provinciale vaarwegen. De Delftse Schie is in de omgevingsverordening aangemerkt als provinciale vaarweg inclusief vrijwaringszone. De bij de Schie behorende vrijwaringszone heeft een breedte van 10 meter aan weerszijden van de vaarweg. Het plangebied ligt minimaal op 18 meter van de vaarweg, waardoor de vrijwaringszone niet reikt niet tot in het plangebied. Het bestemmingsplan vormt daarmee geen belemmering voor de doorvaart van het scheepvaartverkeer op de Schie.

Regionale waterkeringen

Regionale waterkering en de bijbehorende beschermingszone moeten op grond van artikel 6.22 als zodanig worden bestemd, waarbij moet worden uitgegaan van de door de beheerder vastgestelde legger. Nieuwe ontwikkelingen kunnen slechts mogelijk worden gemaakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan (naar oordeel van de beheerder) geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. De regionale waterkeringen langs de Schiedamse Schie en de Poldervaart en de bijbehorende beschermingszone liggen volgens de legger van Delfland buiten het plangebied (zie 4.2.3).

Molenbiotoop

Rond traditionele windmolens dient een molenbeschermingszone te worden gelegd ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen. Deze beschermingszone bedraagt maximaal 400 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen enige molenbiotoop behorend bij de molens in de binnenstad van Schiedam (zie de afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0004.png"

Afbeelding 4 - Omgevingsverordening, kaart cultureel erfgoed

Archeologie

Het plangebied omvat geen gronden die op grond van de Omgevingsverordening (artikel 6.27) als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

3.2.3 Woondeal Zuidelijke Randstad

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Dordrecht en de gemeenten van de Bestuurlijke Tafel Wonen Haaglanden en het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (waaronder de gemeente Schiedam) hebben de Woondeal Zuidelijke Randstad gesloten. De woondeal is een wederzijdse erkenning van de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de zuidelijke Randstad; een gebied waar de spanning op de woningmarkt binnen Nederland het grootst is. In de woondeal zijn, als startpunt voor een meerjarig samenwerkingstraject, de wederzijdse verantwoordelijkheden en inspanningen voor die opgaven vastgelegd. Doel van de woondeal is om op korte termijn tot doorbraken te komen voor de kwantitatieve én kwalitatieve opgaven in de gebieden waar de spanning op de woningmarkt het grootst is. Gemeenten en provincie zetten zich in voor:

  • Voldoende plancapaciteit voor de bouwproductie van 230.000 woningen tot 2040, aansluitend op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • De productie van ruim 100.000 woningen in de periode 2018-2025, waarvan bijna de helft in de gemeenten Den Haag en Rotterdam, en een aanzienlijk deel in het betaalbare segment.
  • Evenwichtige verdeling onder doelgroepen en bevordering van spreiding van betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens.

3.2.4 Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020

In 2008 heeft het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, waar de Stadsregio Rotterdam onderdeel van is, de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel vastgesteld. De strategie stelt niet langer het aantal woningen centraal, maar focust zich primair op de kwaliteit van de woonmilieus met een focus op binnenstedelijk bouwen, waarbij 80% van de woningbouwopgave gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. De opgave is om door het juiste aanbod aan woonmilieus het (internationale) vestigingsklimaat van de Zuidvleugel te versterken. De verstedelijkingsstrategie is nadere uitgewerkt in verstedelijkingsafspraken voor de verschillende regio's. Voor de Stadsregio Rotterdam geldt een kwantitatieve opgave van 65.000 woningen, inclusief ongeveer 30.000 woningen ter compensatie van sloop. Ingezet wordt op het beter op elkaar laten aansluiten van vraag en aanbod, waarbij voor deze regio geldt dat een groot tekort is aan groen-stedelijke woonmilieus.

3.2.5 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de 'Verstedelijkingsalliantie'. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden (de 'oude lijn'). De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

3.2.6 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen.

In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Met de uitbreiding van het aantal woningen wordt gestreefd een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling te realiseren. Om dit doel te bereiken zal de sociale voorraad de komende jaren in absolute aantallen gelijk blijven, maar zal het aandeel afnemen van 64% naar 56% van de totale voorraad. Deze afname is mogelijk doordat in andere regiogemeenten sprake zal zijn van een relatieve toename, waardoor een betere verdeling van de sociale voorraad over de regio ontstaat.

De provincie Zuid-Holland heeft op 19 maart 2019 (gedeeltelijk) ingestemd met de regionale woningmarktafspraken en geheel met het Schiedamse bod dat daar onderdeel van is.

Voor de gemeente Schiedam ligt er de komende jaren een stevige opgave om te voorzien in de woonbehoefte. Ruim 5.000 woningen dienen te worden gerealiseerd om aan de afspraken te voldoen. De toevoeging van 79 woningen draagt bij aan dit kwantitatieve doel. Voor de kwalitatieve behoefte geldt dat vooral behoefte bestaat aan woningen in het betaalbare en middeldure segment. Aan sociale woningbouw is beperkt behoefte. Hiervoor geldt dat deze behoefte in de regio kan worden opgevangen, waardoor samen met de bestaande goedkope woningen in Schiedam een goede balans in de woningbouw voorraad ontstaat. Het toevoegen van de beoogde woningen voor het betaalbare en middeldure segment draagt bij aan het creëren van die balans.

3.2.7 Strategie werklocaties 2019-2030

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag is een vrijwillig samenwerkingsverband in de vorm van een gemeenschappelijke regeling van 23 gemeenten. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft taken op het gebied van bereikbaarheid en economisch vestigingsklimaat. Binnen de MRDH wordt regionale afstemming gezocht over diverse economische thema's. In dat kader is op 14 december 2018 de Strategie Werklocaties 2019-2030 vastgesteld. Deze strategie bevat de visie tot 2030 en regionale afspraken tot 2023 over werklocaties in de MRDH. De strategie is een samenhangende visie op de ontwikkeling van werklocaties vanuit de bestaande situatie, en richting de gewenste ramingen tot 2030. Hiermee versterken de regiogemeenten het regionaal economisch vestigingsklimaat door kwalitatief én kwantitatief te sturen op de voorraad. Het doel is werkgelegenheidsgroei en arbeidskansen voor de economie van morgen én duurzaam ruimtegebruik. De integraliteit draagt bij aan regionale samenhang en duidelijkheid bij stakeholders zoals vastgoedpartijen.

Het kantorenbeleid stuurt op het kwalitatief versterken van de bestaande voorraad en het onttrekken van incourant bestaand aanbod en overmatige plancapaciteit (geplande nieuwbouw). De geactualiseerde aanbodinventarisatie geeft nieuwe inzichten. Toplocaties en (inter)nationaal concurrerende vestigingsmilieus kunnen uitbreiden, en op minder goed met OV-bereikbare locaties wordt het aanbod geoptimaliseerd. Daarnaast wordt op veel snelweglocaties de overmaat in het vastgoed gereduceerd door transformatie naar nieuwe functies (zoals wonen). Met maatwerk stemmen de regiogemeenten het aanbod af op specifieke ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Voor kantorenlocaties met een strategische opgave (versterken, optimaliseren of herbestemmen) stellen de regiogemeenten gebiedsvisies op om de goede voornemens concreet te maken. Waar nodig ondersteunt en faciliteert de MRDH de gemeentelijke aanpak. In aanvulling op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is een nieuw regionaal afwegingskader ontwikkeld om de toevoeging van plancapaciteit te kunnen toetsen. Daarbij wordt vooral gekeken naar de marktruimte, onderscheidende kwaliteiten en toegevoegde waarde voor de regionale kantorenmarkt. Voor verduurzaming richten de regiogemeenten zich zowel op bestaande bouw, samen met de eigenaren, vastgoedpartijen en gebruikers, als op nieuwbouw.

De locatie valt binnen de goed bereikbare OV-knooppuntlocaties zoals aangeduid in het provinciaal beleid, aangevuld met een goede bereikbaarheid voor autoverkeer. De ontwikkeling betreft verplaatsing van een bestaand kantoor met een lokaal verzorgingsgebied, waarbij de bestaande kantoorlocatie zal worden getransformeerd naar wonen. Het saldo aan kantooroppervlak blijft daardoor gelijk.

3.2.8 Strategische Bereikbaarheidsagenda

De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit Metropoolregio Rotterdam Den Haag is in juli 2014 goedgekeurd. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) ziet bereikbaarheid en mobiliteit op grond van deze agenda niet als doelen op zich, maar randvoorwaarden voor een economisch vitale, leefbare, duurzame en economische ontwikkeling van de Metropoolregio. Nieuwe metropolitane ontwikkellocaties bevinden zich daarbij, gelet op de ligging ten opzichte van de hoofdinfrastructuur, binnen de invloedssfeer van de as Scheveningen - Den Haag - Delft – Rotterdam. De agenda gaat, voor zover van belang voor Schiedam, uit van een spoorverdubbeling op het traject Schiedam-Delft en het verbeteren van de sociale veiligheid en aantrekkelijkheid van OV-knooppunten. Naast ruimtelijke maatregelen wordt met de agenda ook ingezet op duurzame gedragsverandering en –beïnvloeding door bijvoorbeeld mobiliteitsmanagement.

3.3 Gemeentelijk/lokaal Beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het plangebied.

Herstructurering Nieuwland, Groenoord en Oost

In het kader van integrale gebiedsontwikkeling wordt de wijkenaanpak doorgezet. De aanpak richt zich op het verbinden van de beleidsthema's sociaal, fysiek, economie en veiligheid. Speerpunt in deze aanpak is het doorzetten van de herstructurering en revitalisering van Schiedam Oost. Van belang voor de toekomstige ontwikkeling vormt de stationslocatie Schiedam Centrum in samenhang met de ontwikkeling van Schieveste. Daarnaast zijn er belangrijke ruimtelijke en functionele relaties met de binnenstad en de aansluitende Rotterdamse wijk Oud-Mathenesse.

Verbeteren woningvoorraad

In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie Stad aan de Schie

De Ontwikkelingsvisie voor de binnenstad is in juni 2012 vastgesteld. Het doel van de visie is het opstellen van een leidraad voor de ontwikkeling van de Schiedamse binnenstad. Omdat het een integrale visie betreft, gaat het niet alleen om ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook om de sociale, culturele en economische ontwikkelingen die daarmee samenhangen. De ontwikkelingsvisie biedt heldere kaders, is een inspirerend startpunt en daarmee een uitnodiging van de gemeente richting haar partners om in gesprek te gaan over de verdere ontwikkeling van de binnenstad. De ambitie van de visie is om het aantal mensen in de binnenstad te verhogen. De ontwikkelingsvisie stelt de Schie centraal bij de transformatie van de binnenstad. De opgave is om de binnenstad weer te koppelen aan de rivier waaraan zij haar ontstaan te danken heeft. In de visie wordt een onderscheid gemaakt naar winkelgebied, gemengd gebied en woongebied.

De projectlocatie ligt in Schiedam oost en betreft de schil om de binnenstad. Direct ten westen van het projectgebied is de Schie gelegen. In de visie wordt onder meer aangegeven dat het doel is een koppeling te leggen tussen de Overschiesestraat en de Schie, waardoor bezoekers automatisch via deze route de binnenstad in struinen. Het aantrekkelijk maken van het stationsgebied draagt daaraan bij. Het te herontwikkelen gebouw vormt een belangrijke markering van dit gebied aan de looproute langs de Schie. De plint van het gebouw bevindt zich bovendien aan de Schieoever. Daar waar in de huidige situatie nog een onaantrekkelijke restruimte aanwezig is, kan kwaliteit worden toegevoegd door deze ruimte in te richten als buitengebied voor de gebruikers van de woontoren. Het toevoegen van personen in het gebied is eveneens een doel vanuit de visie en levert een bijdrage aan de levendigheid en aantrekkelijkheid van het gebied. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de ambities zoals gesteld in de Ontwikkelvisie voor de binnenstad.

3.3.3 Woonvisie 'Groei als kans voor de stad'

Op 29 september 2020 is de woonvisie 'Groei als kans voor de stad' vastgesteld. De Woonvisie geeft een actuele kijk op het wonen in Schiedam en beschrijft de koers die de gemeente de komende 20 jaar wil volgen. De belangrijkste ambities van de Woonvisie zijn: groei als kans voor de stad, wooncarrière voor alle Schiedammers, passende en herkenbare woonmilieus, passende woningen, groei van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving, een veilige en leefbare woonomgeving en verduurzaming van de bestaande bouw en nieuwbouw. Om deze ambities te realiseren gaat de Woonvisie uit van:

  • het toevoegen van 6.000 woningen en het vervangen van 1.000 woningen tot 2030;
  • het realiseren van 2.000 passende woningen voor senioren;
  • het gelijk houden van de sociale woningvoorraad (niveau 2018);
  • versterken particuliere woningverbetering, inclusief verduurzamen bestaande woningen.

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke tekorten aan passende woningen aan te vullen en daarnaast de sociale voorraad in absolute aantallen gelijk te houden. Het doel is dat er voldoende passende woningen beschikbaar komen om een wooncarrière in Schiedam te kunnen maken. De behoefte bestaat met name uit meer verschillende typen woningen voor Schiedammers die willen doorstromen binnen Schiedam, maar ook het toevoegen van woningtypen die momenteel nog ontbreken in Schiedam. Om in deze behoefte te voorzien zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de leefomgeving stijgt. De locatie Kop van de Singel is in de Woonvisie expliciet opgenomen als één van de ontwikkelprojecten binnen het project Schiedistrict.

3.3.4 Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst'

De mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' is op 3 november 2020 vastgesteld. De Mobiliteitsvisie heeft als ambitie om bij te dragen aan het realiseren van een leefbare en bereikbare stad, een gezonde en duurzame stad en een sociale en veilig stad.

Een aantrekkelijke stad is een stad waar ruimte is voor wonen, ontmoeten, werken en recreëren. Mobiliteit zorgt voor verbinding en kan ontwikkelingen aanjagen. Mobiliteit heeft ook een keerzijde; hoge parkeerdruk, toenemende overlast van binnenstadslogistiek en een groeiend aantal files in en rondom de stad, die de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad onder druk zetten. Tegelijkertijd heeft een goede bereikbaarheid van bedrijven voor werknemers, werkgevers en leveranciers een directe invloed op het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Schiedam in de regio.

De Mobiliteitsvisie geeft een andere, vernieuwende kijk op mobiliteit, met een juiste balans als uitgangspunt. Keuzes die verblijfkwaliteit toevoegen en er tegelijkertijd voor zorgen dat mensen en plekken verbonden blijven. Daarbij wordt gekozen voor het scenario transitie waardoor meer ingezet wordt op duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen, zoals lopen, fietsen en een kwalitatief hoogwaardig OV. De openbare ruimte faciliteert daardoor niet langer de auto maar biedt ruimte om de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Auto's en vrachtverkeer worden zoveel mogelijk geweerd uit de drukke binnenstad. Tegelijkertijd wordt het eenvoudiger en aantrekkelijker om te kiezen voor alternatieven.

Transportmiddelen zijn verantwoordelijk voor bijna een derde van alle CO2-uitstoot door verkeer en voor meer dan 60 procent van de uitstoot van stikstofdioxide (NO2). De bijdrage hiervan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid is aanzienlijk. De ambitie is om deze uitstoot terug te dringen, met een sterkere inzet op duurzame en groene alternatieven voor met name het auto- en vrachtverkeer. Bij de sociale component van mobiliteit wordt ingezet op 'inclusiviteit': iedereen moet van het mobiliteitsaanbod gebruik kunnen maken.

Daarnaast is er ook de visie op het stationsgebied Schiedam Centrum die in novemer 2021 is vastgesteld. Het gebied rondom het station gaat de komende jaren flink veranderen met o.a. projecten als Schieveste, hotel de Veste, het AMEC gebouw en de Kop van de Singel. Het stationsgebied speelt een centrale rol in het ontwikkelen en bereikbaar houden van de stad. Het gebied is een belangrijke schakel binnen het SchieDistrict waar verschillende ruimtelijke structuren die bepalend zijn in Schiedam elkaar tegenkomen. Het stationsgebied bestaat momenteel nog uit meerdere ruimtelijke barrières vooral gevormd door bundels infrastructuur gelegen op viaducten en taluds. Samenhang in het stationsgebied mist, zowel in de oost-west richting als noord-zuid. Het stationsgebied als onderdeel van het SchieDistrict wordt beter bereikbaar, prettiger en veiliger voor de buurtbewoners, reizigers en bezoekers.

Het stationsplein wordt daarom heringericht en ruimtelijk verlengd tot aan de Schie. De west- en noordzijde van de Kop van de Singellocatie worden alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer in een beperkt regime omdat o.a. de Horvathweg minder belangrijk wordt. De rijrichting van de Overschiesedwarsstraat wordt aangepast om een soepele afwikkeling van verkeer in de wijk mogelijk te maken.

3.3.5 Klimaatbeleid 'Een wereld te winnen'

Het klimaatbeleid heeft twee invalshoeken: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Mitigatie richt zich op het aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering. Adaptatie accepteert klimaatverandering en richt zich op aanpassen van de omgeving aan de gevolgen daarvan.

Op 3 november 2020 heeft de gemeenteraad het klimaatbeleid 'Een wereld te winnen' vastgesteld. Het Klimaatbeleid bouwt voort op de weg die is ingeslagen met het Programma Duurzaamheid en het Klimaatbeleidsplan 2016-2020. De ambitie is om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen en de stad voor te bereiden om de energietransitie. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad het Klimaatadaptatieplan Schiedam vastgesteld, waarin de ambitie is vastgelegd dat de stad in 2050 klimaatbestendig en water robuust is ingericht. De belangrijkste doelstellingen uit beide nota's zijn:

  • 49% minder uitstaat van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990;
  • in 2050 is Schiedam CO2-neutraal;
  • iedereen kan meedoen in de energietransitie;
  • Schiedam is voorbereid op extreme weersomstandigheden;
  • het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologische waarde in en buiten Schiedam.

Om deze doelstellingen te bereiken wordt voor wat betreft klimaatmitigatie verder ingezet op de toepassing van zonne-energie, met als ambitie om in 2030 op 40% van de daken zonnepanelen te hebben. Ook is er ruimte voor andere vormen van hernieuwbare energievoorziening, zoals windenergie, warmtepompen en warmte-koude opslag. De ambities zijn er op gericht om in 2050 voor wat betreft de woningen volledig aardgasvrij te zijn. Voor nieuwbouw en bij herstructurering geldt daarbij dat voldaan moet worden aan de wettelijke BENG-normen ten aanzien van de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiele energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. Daarnaast geldt dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van circulaire materialen, waarbij bijvoorbeeld aandacht is voor materiaalregistratie, losmaakbaarheid, biobased en non-virgin.

3.3.6 Klimaatadaptieplan

Klimaatadaptatie betreft vier thema's, die betrekking hebben op 'te veel' of 'te weinig' aan water: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Om de opwarming van de stad in tijden van een hittegolf te beperken, is de doelstelling dat de stad hooguit 2 °C meer opwarmt dan het omliggende landelijke gebied. Doelstelling voor overstromingen is dat Schiedammers beschikken over een handelingsperspectief voor de overstromingsgevoelige gebieden.

Een ander gevolg van klimaatverandering is de wereldwijde afname van biodiversiteit. Om verschillende redenen wil Schiedam het groen in de stad versterken. Er is een samenhang met klimaatadaptatie, omdat vergroening ook een rol speelt in met name de aanpak van hittestress. Door een goede groeninrichting van de buitenruimte en door in en rond bebouwing natuur-inclusieve maatregelen te nemen, wordt (mede) een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de biodiversiteit in de stad.

3.3.7 GroenBlauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De visie is verder uitgebouwd op basis van ruimtelijke kenmerken. De verschillende lagen hebben een overlap en zorgen zo voor een integrale groenblauwe structuur.

Voor het plangebied is de groenblauwe structuurvisie niet van belang nu er geen aanduidingen ter plekke op ed visiekaart zijn aangegeven.

3.3.8 Groenvisie 'Buitengewoon groen'

De groenvisie 'Buitengewoon groen' is op 2 februari 2021 vastgesteld. De Groenvisie sluit aan op de GroenBlauwe Structuurvisie uit 2015 en de daarin gegeven beschrijving van de aanwezige groenstructuren en bijbehorende doelstellingen. Aanvullend op de GroenBlauwe Structuurvisie gaat de Groenvisie dieper in op de waarde van het groen in de leefomgeving.

Schiedam beschikt over een groot aantal mooie, groene voorzieningen, zoals parken, groene- en blauwe verbindingszones, boomstructuren en groene gebieden in de wijken. Tegen de achtergrond van alle stedelijke ontwikkelingen wordt dit bestaande groen gekoesterd. Verspreid over de stad liggen tal van kansen om het groen als belangrijke pijler voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet alleen te handhaven, maar vooral te versterken, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Het 'groen' vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Schiedam wil haar kwaliteiten als aantrekkelijke, groene stad beter presenteren en verder uitbouwen. De komende jaren wil de stad werken aan het versterken van de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de openbare ruimte. Groen is van groot belang voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het tegengaan van wateroverlast en hittestress. Daarnaast draagt groen bij aan het versterken van de ecologische waarde en de biodiversiteit. De kwaliteit en belevingswaarde van het groen wordt uitgebreid door het toevoegen en versterken van groene, ecologische verbindingen tussen de grotere groengebieden. De planlocatie is gelegen nabij twee in de visie genoemde groenblauwe structuren: de Schie en de Professor Kamerlingh Onneslaan. Het plan heeft geen gevolgen voor deze structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0006.png"

Afbeelding 5 - Uitsnede kaart Groenvisie

3.3.9 Hoogbouwvisie

In 2008 is de Hoogbouwvisie Schiedam vastgesteld. De grootstedelijke opgave waar Schiedam voor staat richt zich minder op verdere stedelijke uitbreiding en meer op stedelijke herontwikkeling en herstructurering binnen haar gemeentegrenzen. Bij deze stadsvernieuwing komt regelmatig de wens tot hoogbouwinitiatieven vanuit de markt naar voren. De nota is bedoeld om de vraag naar hoogbouw te structureren. Daarbij is een drietal opgaven te onderscheiden: versterken van de eigen identiteit van Schiedam, Schiedam in een dynamisch evenwicht en de groenblauwe slinger van Midden-Delfland naar de Nieuwe Maas. In de nota wordt hoogbouw nabij OV-knooppunten zoals het stationsgebied voorgesteld aangezien de toepassing van hoogbouw positief is voor de identiteit en het functioneren van de stad.

3.3.10 Nota horecabeleid Schiedam

Het Horecabeleid Schiedam 2021 geeft inzicht in hoe de gemeente Schiedam vormgeeft aan de balans tussen horeca in de stad, de openbare orde & veiligheid en het woon- en leefklimaat van onze inwoners. De visie van het beleid ziet op het creëren van een sfeervolle stad met een aantrekkelijk klimaat voor horeca-exploitanten, toeristen en bewoners. Hierbij ziet het centrumgebied op een dynamische en levendige omgeving en hebben de overige gebieden de nadruk op wonen en bedrijven. Dit betekent dat in het centrumgebied meer activiteiten en bedrijvigheid wordt toegestaan en bezoekers en bewoners zich daarvan bewust moeten zijn dan wel dienen te dulden. Voor het woonwijkgebied is meer aandacht voor het waarborgen van het woon- en leefklimaat en dient overlast van horecabedrijven tot een minimum beperkt te blijven.

Gebiedsgericht beleid

Het gebiedsgericht beleid (in werking per 1 januari 2022) verdeelt de stad onder in drie gebieden (centrum, woonwijken, bedrijventerreinen). Het gebied rond het Stationsplein en de Singel valt vanaf daarbij onder "horeca in (invloedsfeer) wijkwinkelcentra en straten". Nieuwe horeca dient zich te vestigen in of in de invloedssfeer van deze wijkwinkelcentra- en straten. Op deze manier versterkt de horeca economisch het winkelgebied, draagt het bij aan de verblijfsruimte voor bezoekers en blijft het risico van verstoring van de openbare orde, veiligheid en/of woon- en leefomgeving beperkt tot het winkelgebied en diens invloedssfeer. De beoogde ontwikkeling en de mogelijkheid voor horeca op deze locatie is in lijn met het gebiedsgerichte deel van het Schiedams Horecabeleid.

Terrassen

Het beleid ten aanzien van terrassen is opgenomen in de nota Horecabeleid Schiedam 2021. In het centrum- en stationsgebied is het in beginsel mogelijk een terras te plaatsen zolang een terras zich verhoudt tot de openbare orde en veiligheid en het lokale woon- en leefklimaat. Of en in welke grootte dit het geval is, wordt per geval beoordeeld bij de behandeling van de vergunningaanvraag. Alle horecaterrassen in Schiedam moeten voldoen aan de in het horecabeleid gestelde eisen ten aanzien van de plaatsing van het terras.

3.3.11 Economische Visie Kansen voor Schiedam

Op 2 november 2021 heeft de gemeenteraad van Schiedam de economische Visie Kansen voor Schiedam vastgesteld. De actuele economische context, waarin nog meer dan voorheen de nadruk ligt op digitalisering, duurzaamheid en stedelijke verdichting, vroeg om herziening van het beleid uit 2016. Ook de aanstaande Omgevingswet vraagt om een duidelijke keuze ten aanzien van ruimtegebruik. Als centrale missie in de economische visie is opgenomen dat Schiedam staat voor een sterk, aantrekkelijk en toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat, als voorwaarde voor het creëren van brede welvaart in de gemeente.

Voor wat betreft het programma dat met de realisatie van de Kop van de Singel verwezenlijkt wordt heeft vooral de verplaatsing van het kantoor van de Valeriusstraat naar het plangebied een relatie met de economische visie. In de visie is opgenomen dat Schiedam drie kantorenlocaties heeft waar grotere kantoren zich kunnen vestigen. Dit zijn Vijfsluizen, ’s-Graveland Zuid en het gebied rond station Schiedam Centrum. Het gebied rondom station Schiedam Centrum, waar het plangebied in ligt, biedt veel perspectief voor de ontwikkeling van zelfstandige kantoren. Dit vanwege de centrale ligging, een optimale en multimodale bereikbaarheid en de beschikbaarheid van een aanzienlijke plancapaciteit.

Naast het aanwijzen van specifieke kantorenlocaties voorziet de economische visie ook in een ander speerpunt ten aanzien van de kantorenstrategie. Dit is het verplaatsen van kantoren van minder goede en incourante plekken naar de aangewezen kantorenlocaties, wanneer zich daartoe mogelijkheden voordoen.

In dit geval wordt het kantoor van Woonplus van een minder goede locatie verplaatst naar een aangewezen kantoorlocatie. Gesteld kan dan ook worden dat de ontwikkeling past in de Economische Visie Kansen voor Schiedam.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden. Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is.

4.1 Duurzaamheid

4.1.1 Algemeen

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaamheid is neergelegd in het Klimaatbeleidsplan (gericht op klimaatmitigatie: aanpakken van de oorzaken van klimaatverandering) en het Klimaatadaptatieplan (gericht op adaptatie: aanpassen van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering). Het nieuwe Klimaatbeleidsplan 'Een wereld te winnen' is op 3 november 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit klimaatbeleidsplan is aangepast, geactualiseerd en aangevuld en bouwt voort op de weg die ingeslagen is met het Programma Duurzaamheid (2016-2018), het klimaatbeleidsplan 2016-2020. Het Klimaatadaptatieplan Schiedam en het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 tot en met 2023 zijn op 12 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Het Klimaatadaptatieplan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingsrisico's.

In het Ontwikkelpaspoort zijn eerder uitgangspunten meegegeven voor de ontwikkeling. Het uitgangspunt met betrekking tot de EPC-norm is inmiddels achterhaald door de wettelijke verplichting ten aanzien van BENG. In het ontwerp is rekening gehouden met de BENG-eisen, inclusief de eisen van temperatuur overschrijding.

4.1.2 Klimaatadaptatie

Wateroverlast en droogte

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Ingezet wordt op het hebben van voldoende mogelijkheden voor waterberging in geval van wateroverlast door overvloedige regen, alsmede het beperken van her risico op instabiliteit van kaden en verzakkingen ten gevolge van droogte. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem.

Het plan voorziet in de realisatie van een waterbergingsvoorziening waar 600 m3 kan worden opgevangen. Een dergelijke voorziening is tevens geschikt voor het verwerken van een extreme regenbui van 60 mm (zie verder paragraaf 4.2). Op deze manier draagt het plan bij aan de gewenste extra waterberging in het omliggende gebied. Het ontwerp van de gevel met penanten voorzien van diepe neggen biedt tevens ruimte voor vertraagde hemelwaterafvoer, via plantenbakken aan de gevel en de dieptewerking van de neggen.

Hitte en natuur inclusief bouwen

Met het beleid wordt ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering. Uitgangspunt is dat het stedelijk gebied bij hittegolven niet meer dan 2 graden Celsius opwarmt ten opzichte van het omliggende gebied. Om die reden is het wenselijk dat maatregelen worden getroffen die extreme opwarming tegengaan, zoals het toepassen van 'vergroenende' maatregelen. In het algemeen geldt dat indien 40% van de planlocatie wordt vergroend, een daling van 2 graden Celcius optreedt. Naast 'vergroenende' maatregelen is het ook belangrijk om bouwtechnische voorzieningen te treffen.

De natuurlijk veranderende schaduw zorgt naast een levendige kwaliteit van de gevel, voor een natuurlijke zonwerking wanneer het in de zomer op zijn warmst is. Daarnaast worden de balkons van de appartementen voorzien van bloembakken, is er sprake van een groene geveltuin en gevelbegroeiing op de binnenplaats. Deze maatregelen dragen alle bij aan het beperken van de opwarming.

Natuurinclusief bouwen

De maatregelen die worden toegepast voor klimaatadaptatie, hebben ook een positief effect op de biodiversiteit in de stad. Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de omgeving ontworpen en bovendien worden er in het ontwerp van het gebouw verblijfplaatsen gecreëerd voor gebouw gebonden soorten, zoals metselbijen (op de zuidgevel), huismussen, vleermuizen en gierzwaluwen.

4.1.3 Klimaatmitigatie

Energie

Per 1-1-2021 is de EPC-eis uit het Bouwbesluit vervallen en vervangen worden door drie BENG-indicatoren bepaald volgens NTA 8800 en ISSO 75.1. Ten behoeve van het plan is een beoordeling van de energieprestatie en equivalente warmteweerstand uitgevoerd. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de in het Bouwbesluit gestelde eis ten aanzien van de energieprestatie voor het appartementen en utiliteitsgedeelte. Er is sprake van een energiezuinig gebouw.

Circulair bouwen

De ambitie is om een gebouw neer te zetten dat in hoge mate circulair is. Er worden zoveel als mogelijk hergebruikte materialen toegepast en materialen die secundair en/of biobased gerecycled kunnen worden. Door te kiezen voor een prefab bouwmethodiek wordt een stikstofreductie gerealiseerd en wordt gezorgd voor een hoge mate van aanpasbaarheid van het gebouw, door een demontabele scheiding van constructie, afwerking en inrichting.

4.1.4 Conclusie

Het initiatief voorziet in een extra waterbergingsvoorzienig, het gebouw kan gekwalificeerd worden als energiezuinig en diverse aanvullende maatregelen getroffen worden waarmee is ingezet op een aanpassing van de stad aan de gevolgen van klimaatverandering (zie ook: Duurzaamheid). Het plan levert daarmee een bijdrage aan het realiseren van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

4.2 Waterparagraaf

4.2.1 Algemeen

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan een waterparagraaf opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 9 maart 2021 aangegeven in te kunnen stemmen met deze waterparagraaf. De watersleutel is als Bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd.

In deze waterparagraaf wordt stilgestaan bij de belangrijkste aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het doel van de waterparagraaf is het vastleggen en behouden van de watergerelateerde functies in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt stilgestaan bij randvoorwaarden die gelden voor toekomstige ontwikkelingen. Hierbij wordt onder andere aandacht geschonken aan de waterkwantiteit, waterkwaliteit en de waterafvoer.

4.2.2 Beleidskader

4.2.3 Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap Delfland. Ten behoeve van het plan is de digitale watertoets doorlopen. Het advies is verwerkt in onderhavige waterparagraaf. Waar nodig is het advies meegenomen in de ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling heeft geen (significant) negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met het 'verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023' en de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Derhalve wordt voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aangelegd.

Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie is binnen het plangebied sprake van 1.370 m² aan verhard oppervlak. Daarnaast is 772 m² van het plangebied onverhard; het kunstgras-trapveld en de kleine groenstroken langs het speelveld. Op grond van het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland wordt bij het bepalingen van de bergingsopgave niet alleen naar (de toename van) verharding gekeken, maar ook naar klimaatverandering (verwachte neerslagtoename tot 2050). Ten behoeve van het plan is de watersleutel ingevuld en als bijlage aan voorliggend plan toegevoegd. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat, ten gevolge van de planrealisatie, sprake is van een waterbergingsopgave van 90,5 m³.

Het klimaatadaptatieplan beschrijft in hoofdlijnen hoe de gemeente Schiedam de komende jaren wil werken aan klimaatadaptatie: aan het aanpassen van de stad aan de gevolgen van de klimaatverandering. Het plan gaat in op vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen. Om wateroverlast te voorkomen, is uitgangspunt dat de stad een extreme bui (waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd) kan verwerken. Om in tijden van droogte het uitdrogen van de bodem en het 'uitzakken' van de grondwaterstand tegen te gaan, wordt zoveel mogelijk water opgevangen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem. Op basis hiervan geldt voor de planrealisatie een waterbergingsopgave van 130,5 m² (2.175 x 60 / 1.000).

Omdat de gemeentelijke waterbergingsopgave kan afwijken van die van het Hoogheemraadschap wordt de hoogste opgave als leidend beschouwd. Voor de ontwikkeling van de locatie Kop van de Singel is om die reden uitgegaan van een waterbergingsopgave van 130,5 m³.

In Schiedam-Oost, waartoe het plangebied behoort, is sprake van grote waterproblematiek in geval van hevige regenbuien. Om bij te dragen aan de waterproblematiek in de omgeving is door de gemeente budget beschikbaar gesteld voor de realisatie van extra waterbergingscapaciteit. Het plan voorziet in de realisatie van een kelder waarmee in totaal 600 m³ water geborgen kan worden. Aangezien er sprake is van een planopgave van 130,5 m², kan geconcludeerd worden dat het plan een bijdrage levert aan de gebiedsopgave en het beperken van de waterproblematiek in Schiedam-Oost. In de regels van het plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van waterberging.

Beschermde gebieden

Binnen het plangebied is geen sprake van oppervlaktewater. Ten westen van het plangebied is een primaire watergang gelegen, alsook de regionale waterkering 'Polder Schiedam Oost'. De beschermingszone reikt minimaal tot binnen het plangebied. Deze strook kent op grond van het vigerende bestemmingsplan Oost de dubbelbestemming “Waterstaat”. In de geldende legger is de ligging van de beschermingszone gewijzigd en valt deze buiten het plangebied.

4.2.4 Conclusie

Er treden geen negatieve gevolgen op in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan. Aangezien het plan voorziet in de realisatie van een kelder, waarmee 600 m3 water geborgen kan worden, geldt dat bijgedragen wordt aan de waterproblematiek en waterhuishoudkundige situatie in de omgeving van het plangebied. Indien de afvoerleiding van de waterberging in de beschermingszone valt, dan dient hiervoor een watervergunning bij het Hoogheemraadschap van Delfland aangevraagd te worden.

4.3 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wet bodembescherming, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Het plan voorziet in de realisatie van woon-werkgebouw met een parkeerkelder. Ten behoeve van de planrealisatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Arnicon B.V. (d.d. 10 augustus 2020). De rapportage is opgenomen als Bijlage 2 van voorliggend plan. Op grond van het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld en dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de herontwikkeling.

4.4 Natuurbescherming

4.4.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000- gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Door Ecoresult B.V. is een boominspectie uitgevoerd voor vleermuizen in het plangebied (zie Bijlage 3). Uit de eerder uitgevoerde ecologische QuickScan (zie Bijlage 4) werd geconcludeerd dat de bomen in potentie geschikt zijn voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Op grond van het vervolgonderzoek kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied geen geschikte holtes aanwezig zijn voor vleermuizen. Tijdens de bomeninspectie zijn geen sporen aangetroffen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Met de ontwikkeling van het plangebied gaan geen voorplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. inmiddels is in september 2022 de kapvergunning voor de bomen verleend.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Oude Maas, ten zuiden van het plangebied op ruim 8,0 kilometer. Dit betreft geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieid betreft Solleveld & Kapittelduinen op circa 16,5 kilometer. Gelet op de onderlinge afstand zijn significante negatieve gevolgen op de natuurlijke waarden van de Natura 2000-gebieden voor storingfactoren als verstoring, verdroging en licht- en geluidverstoring.

Voor stikstofgerelateerde storingsfactoren (verzuring en vermesting) geldt dat deze via de lucht verder kunnen reiken dan de directe omgeving van het plangebied. Gelet hierop is ten behoeve van het plan een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (zie Bijlage 5). Omdat met de, op 1 juli 2021 in werking getreden, Wet stikstofreductie en natuurverbetering een algemene vrijstelling geldt voor eenmalige bouw- en sloopactiviteiten, is in de berekening uitsluitend gekeken naar de stikstofdepositie ten gevolge van de gebruiksfase van woningen, het kantoor en de horeca. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een negatief significant effect als gevolg van het plan, aangezien geen sprake is van een depositie groter dan 0,00 mol/ha/hr.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0007.png"

Afbeelding 6 - Natura 2000-gebieden

Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet van invloed op het functioneren van deze natte ecologische structuur. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.4.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk welke significante gevolgen kunnen hebben voor enige in de ruimte omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling van de gevolgen voor deze gebieden is derhalve niet vereist.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

4.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Voor de beoordeling van externe veiligheid is o.a. gebruik gemaakt van de gegevens die zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Schieveste 2021”. Met dit bestemmingsplan wordt een grootschalige ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbinnen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. In het kader van externe veiligheid heeft recentelijk een nadere beoordeling en onderzoek plaatsgevonden (Kuiper Compagnons, d.d. 7 september 2020).

Een relevante risicobron in de nabijheid van het plangebied betreft de A20, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt daarnaast ook plaats over de Tjalklaan (ten oosten) en de 's-Gravelandseweg (ten westen). Tot slot ligt ten noorden van de A20 een aardgastransportleiding (W- 521-03). Op de verschillende risicobronnen en de invloed van de realisatie van het plan op de externe veiligheidsrisico's, wordt hieronder ingegaan.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg vindt over een aantal wegen plaats, die hieronder nader worden toegelicht. In alle gevallen geldt, dat plangebied buiten de 200 meter basisnetafstand gelegen is, waardoor niet direct een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. De invloedsgebieden voor het groepsrisico en het plaatsgebonden risico worden hieronder uiteengezet.

Rijksweg A20

Op een afstand van circa 300 meter ten noorden van het plangebied, is de Rijksweg A20 gelegen. Over de A20 worden diverse stofcategorieën vervoerd. De A20 heeft een plaatsgebonden risicocontour van 20 meter gerekend vanuit de as van de weg. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 meter. Gelet op de afstand tot het plangebied, geldt dat de ontwikkeling ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en bijbehorend plasbrandaandachtsgebied wordt gerealiseerd. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Voor het groepsrisico zijn de stofcategorieën en bijbehorende invloedsgebieden relevant. De stofcategorieën die over de A20 worden vervoerd, zijn weergegeven in tabel 1. Te zien is dat invloedsgebieden van de categorieën LT1, LT2, GF3 (LPG) en GT3 tot binnen het plangebied reiken. Voor de overige stofcategorieën geldt, voor zover deze over de A20 worden vervoerd, dat het invloedsgebied niet onderhavig plangebied reikt.

Stofcategorie Invloedsgebied Transporten rijksweg A20
(wegvlak Z49)
LF1 45 38.877
LF2 45 122.196
LT1 730 785
LT2 880 1.814
LT3 >4000 -
GF1 40 -
GF2 280 -
GF3 355 1.050
GT2 245 -
GT3 560 150
GT4 >4000 -
GT5 >4000 -

Tabel 1 - Stofcategorieën A20

Tjalklaan en 's-Gravelandseweg

Over de Tjalklaan en de 's-Gravelandseweg wordt stofcategorie GF3 (LPG) vervoerd. Zoals hierboven aangegeven is het invloedsgebied voor LPG gesteld op 355 meter. De ontwikkeling Kop van de Singel vindt plaats op een afstand van ruim 1.000 meter vanaf de Tjalklaan. De 's-Gravelandseweg ligt op een afstand van minimaal 280 meter. Dit betekent dat het plan wel gelegen is binnen het invloedsgebied van de 's-Gravelandseweg, maar buiten die van de Tjalklaan. De 's-Gravelandseweg heeft geen PR-contour buiten de weg en ook een plasbrand- aandachtsgebied ontbreekt. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen buisleidingen

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen betreft in dit geval een hogedruk aardgastransportleiding ten noorden van de A20. Uit het externe veiligheidsonderzoek voor bestemmingsplan “Schieveste 2021” blijkt dat de binnen het invloedsgebied van de gasleiding geen sprake is van een relevante plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied van de gasleiding is gesteld op 170 meter. Aangezien het plangebied op een afstand van minimaal 380 meter is gelegen, treden geen onaanvaardbare risico's op ten aanzien van externe veiligheid.

Groepsrisico

De planlocatie is gelegen buiten het verantwoordingsgebied van de rijksweg A20, maar binnen het invloedsgebied voor GF3 en voor de toxische stoffen die over deze weg vervoerd worden. Tevens is het gebied gelegen binnen het invloedsgebied GF3 van de 's-Gravelandseweg. Uit berekeningen van het groepsrisico voor de A20 blijkt dat reeds sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Er is sprake van een GR van 1,38.

Het plangebied was bestemd als parkeer- en speelplaats. Als gevolg van het plan neemt het aantal personen binnen het invloedsgebied toe. Voor woningen dient uit te worden gegaan van 2,4 personen per woning conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Met 79 woningen bedraagt de populatiedichtheid 190. Daar dient het aantal personen binnen de commerciële functies bij te worden opgeteld. Uitgaande van 2.015 m² kantoor en 240 m² horeca dient uit te worden gegaan van 75 personen extra in het gebouw (1 per 30 m² b.v.o). Het totaal bedraagt daarmee 265 personen ten opzichte van de huidige situatie.

In aanvulling op het bovenstaande dient te worden opgemerkt dat transport van gevaarlijke stoffen voor 80% gedurende de dagperiode plaatsvindt. Slechts 20% vindt plaats in de avond-/nachtperiode. Voor woningen geldt een aanwezigheidsfactor van 0,5 gedurende de dagperiode en 1 gedurende de avond-/nachtperiode.

Voor de dagperiode, het tijdvak waarin 80% van de transportbewegingen plaatsvindt, geldt daarom dat uit kan worden gegaan van 95 personen voor woningen en 83 voor de overige functies. Hiermee komt het totaal tijdens de dagperiode uit op circa 180 personen als gevolg van de planrealisatie. Dit beperkte aantal heeft nauwelijks invloed op het groepsrisico. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat tijdens de avond-/nachtperiode slechts 20% van de totale transportbewegingen met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, wanneer de aanwezigheid relatief gezien het hoogst is.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Het toevoegen van personen binnen een gebied kan invloed hebben op de mate van het groepsrisico. Hierboven is beschreven dat het aantal personen ten opzichte van de huidige situatie toeneemt met 265 personen. Gezien de beperkte omvang en de al bestaande overschrijding van het groepsrisico zal het plan naar verwachting nauwelijks invloed op het groepsrisico hebben. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van Schieveste, waarin 3.000 tot 3.500 woningen worden gerealiseerd (althans zijn onderzocht), geldt dat de beperkte toename ten opzichte van huidige gebruik naar verwachting nauwelijks invloed heeft op het groepsrisico. Onderstaand wordt daarom een beperkte verantwoording gegeven.

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is in artikel 7 opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval wordt ingegaan op:

  1. a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  2. b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Toekomstige situatie aangaande toxische stoffen

Door het treffen van adequate voorzieningen en/of maatregelen kunnen de risico's worden beperken en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening worden vergroot. Ten aanzien van toxische scenario's geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het gebied verbeterd kunnen worden door de aanwezige gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn. In gebouwen dient eveneens het centrale afzuigsysteem of luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden. Bij mogelijke herontwikkeling van bestaande gebouwen dient hier ook rekening mee gehouden te worden.

Indien zich een ongeval met toxische stoffen voordoet, is het van belang dat personen kunnen schuilen. Door er zorg voor te dragen dat de mechanische installaties in Kop van de Singel handmatig worden uitgeschakeld, kan worden voorkomen dat luchttoevoer van buiten naar binnen toxische stoffen het gebouw in voert. Hierdoor kunnen gebruikers binnen schuilen wanneer een ramp zich voordoet. Bewoners en overige gebruikers, zullen worden geïnformeerd over dit risico en de wijze waarop zij zichzelf en anderen in veiligheid kunnen brengen.

De woningen worden zo gerealiseerd dat is geborgd dat mensen vanuit de woningen kunnen vluchten in een richting die haaks op de transportroute staat. Het plangebied is via verschillende wegen vanuit verschillende richtingen bereikbaar. Hiermee is het plangebied tevens voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. Op grond van de eisen in het Bouwbesluit 2012 is geborgd dat voldoende en geschikte blus- en koelwatervoorzieningen worden gerealiseerd.

Toekomstige situatie aangaande brandbare gassen

Dit scenario speelt voor vervoer van brandbare gassen over de A20 (LPG). De maximale effectafstand bij een ramp met een dergelijk gas bedraagt 355 meter. De kortste afstand tussen de woningen in het projectgebied tot de A20 bedraagt minimaal 300 meter. Hiermee is het plangebied buiten de 100%-letaliteitszone gelegen waardoor de kans op bestrijdbaarheid van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen wordt vergroot.

In verband met de situering binnen de effectafstand van brandbaar gas (LPG), dient rekening te worden gehouden met een rampscenario waarbij dit brandbaar gas betrokken is of kan zijn. Uit het Scenarioboek Externe Veiligheid kan worden opgemaakt welke scenario's kunnen ontstaan. Vanuit een worst-case benadering is uitgegaan van de koude BLEVE, die de meeste effecten kent. Op dit scenario wordt aan de hand van de afstand tussen het ongeval en het te realiseren object, inzichtelijk gemaakt wat de eventuele effecten als gevolg van een ramp kunnen zijn. Dit effect is in kaart gebracht voor zowel personen als voor objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0008.png"

Tabel 2 - Effecten personen bij koude BLEVE (https://www.scenarioboekev.nl/472/)

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0009.png"

Tabel 3 - Effecten objecten bij koude BLEVE (https://www.scenarioboekev.nl/472/)

De planlocatie is gelegen in de derde ring ten opzichte van de risicobron (300 meter). Op een dergelijke afstand is slechts sprake van beperkte effecten op het moment dat zich een BLEVE voordoet. Voor verwonding van personen die zich buiten bevinden, kan de situatie ontstaat dat 28 of minder slachtoffers lichtgewond raken (T3). Voor gebouwen of overige objecten geldt lichte schade. Van brand is geen sprake. Wel kan sprake zijn van afbladderende verf en/of ernstige verkleuringen. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat gebruikers binnen de bestaande bebouwing zichzelf in veiligheid kunnen brengen door binnen te blijven. Van onaanvaardbare risico's is geen sprake.

Daarnaast is voor beide scenario's goede risicocommunicatie vanuit het bevoegd gezag gewenst. Het bevoegd gezag draagt de zorg voor een goede voorlichting en instructie in de richting van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers van bestaande en nieuwbouwlocaties, zodat men weet welke risico's aanwezig zijn en hoe bewoners en gebruikers moeten handelen in het geval van een optredend incident.

4.5.4 Conclusie

Met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van het Bevi en de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 Schiedam is gekeken naar de consequenties van het bestemmingsplan op het groepsrisico. Gezien het bestaande groepsrisico, de beperkte toename daarvan en de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om op locaties met een verhoogd risico nadere eisen of voorwaarden te stellen is de gemeente Schiedam van mening dat uitvoering van het bestemmingsplan op een verantwoorde wijze plaats kan vinden. Daarbij geldt dat met het nemen van bovengenoemde maatregelen de kans op een ramp binnen het plangebied en daarmee het restrisico tot een minimum wordt beperkt, waardoor de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar wordt geacht.

Uit het bestuurlijk vooroverleg is naar voren gekomen dat de Gasunie en de Veiligheidsregio zich kunnen vinden in deze conclusie. De Veiligheidsregio merkt in haar advies van 3 januari 2022 aanvullend op dat het van belang is om zorg te dragen voor een goede bereikbaarheid en toereikende bluswatervoorzieningen, zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. Beide aspecten zullen in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning verder uitgewerkt worden.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven. Relevant geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de “Beleidsnota Hogere waarden voor geluid Beleid en uitvoering in Schiedam”, d.d. november 2010. Het beleid is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. Bij redenen van evident maatschappelijk belang kan van dit beleid worden afgeweken.

Het vaststellen van een hogere waarde door burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen of verkeersreducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden zijn geluidgevoelige functie niet mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Met het actieplan 'Lucht & Geluid' heeft Schiedam gekozen voor het voorkomen en bestrijden van ernstige geluidhinder en slaapverstoring, in zowel bestaande als nieuwe situaties, met een plandrempel van 55dB.

4.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Door Buro Bouwfysica is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 6 toegevoegd. De resultaten van het akoestisch onderzoek worden hieronder integraal opgenomen.

Het plan is gelegen binnen de geluidzone van de A20, de Burgermeester Haarenlaan/Brandersbrug, de trambaan langs de Overschiesestraat, alsmede het spoortraject Rotterdam - Den Haag en de Hoekse Lijn. De relevante niet-zoneplichtige wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur (Singel, Prof. Kamerlingh Onneslaan, Overschiesestraat, Overschieseweg en Overschiesedwarsstraat) zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens in het onderzoek betrokken.

Tussen de A20 en de spoorlijn wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van het gebied Schieveste. Dit plan bestaat uit 5 fases en bevat onder meer enkele woontorens en kantoren. Door de ligging van Schieveste tussen de A20 en het gebouw s'MAAK zal Schieveste het gebouw deels afschermen van het geluid van de A20. Hoewel het bestemmingsplan die de ontwikkeling van Schieveste mogelijk maakt is vastgesteld, zijn er nog onzekerheden over de definitieve uitvoering van de plannen. Om die reden is besloten dat enkel de afschermende werking van fase 1 van het project Schieveste kan worden meegenomen bij de beoordeling van het verkeerslawaai op voorliggend plan (zie figuur 7). In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen inzake de geluidafscherming Schieveste fase 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0010.png"

Afbeelding 7 - Planoverzicht Schieveste, inclusief fasering en bouwhoogtes

Uit de berekeningen blijkt dat vanwege de A20, de Burgemeester Haarenlaan/Brandersbrug, de trambaan Overschieseweg en het spoortraject Rotterdam-Den Haag sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor het railverkeer. Het is daarom noodzakelijk om ten behoeve van de ontwikkeling hogere waarden (geluid) vast te stellen. De maximaal ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai ten gevolge van de A20 (53 dB) wordt overschreden op de noordgevel van de 14e en 15e verdieping, waardoor het noodzakelijk is deze geveldelen van een dove gevel te voorzien. Het vereiste tot het hebben van een dove gevel is met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is in het akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting ten gevolge van niet-zoneplichtige 30 km/uur-wegen. Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is op dergelijke wegen, zijn deze wel op een vergelijkbare wijze beoordeeld en zijn deze meegewogen in de gecumuleerde geluidbelasting. Uitgaande van de normstelling voor gezoneerde wegen wordt van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) overschreden, maar wordt de maximale ontheffingswaarde (63 dB) niet overschreden.

Een aanvullend akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsemissie van de spoorwegovergangssignalen nabij tramhalte Schiedam Centrum. De rapportage is als bijlage 7 toegevoegd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat in het ‘worst case scenario’ voldaan wordt aan de toetswaarden. Geconcludeerd wordt dat in een rustige nachtperiode het overwegsignaal ter plaatse van de westgevel beter hoorbaar zal zijn dan op de drukkere momenten van de dag, maar dat gedurende een groot deel van de nachtperiode (van circa 1.00 uur tot 5.30 uur) geen trams rijden.

4.6.3 Hogere waarden (geluid)

Wegens de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is gekeken naar de mogelijkheden om aanvullende maatregelen te treffen om de geluidsbelasting te verlagen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet zinvol, doelmatig of stedenbouwkundig gewenst zijn en dat het gezien de locatie redelijkerwijs niet mogelijk is om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De voorgestelde bron- en overdrachtsmaatregelen generen onvoldoende effect, omdat deze niet leiden tot een vermindering van het aantal woningen met geluidluwe zijden en buitenruimte en is het effect op de gecumuleerde geluibelasting gering.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder en artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder zullen, in samenhang met dit bestemmingsplan, hogere waarden (geluid) worden vastgesteld (zie tabel 4). Het besluit hogere waarden (geluid) is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Geluidsbron Aantal woningen Verzochte hogere
waarden in dB
A20 (met Schieveste) 53 53
Burg. van Haarenlaan / Brandersbrug 47 52
Trambaan 21 en 24 51 58
Spoortraject Rotterdam-Den Haag 24 58

Tabel 4 - Vereiste hogere waarden Kop van de Singel

Gelet op de beleidsnota hogere waarden en het actieplein 'Lucht & Geluid' is bij het verlenen van hogere waarden (geluid) in aanmerking genomen dat hoewel op voorhand nog niet voor alle woningen beschikken over een geluidluwe zijde en buitenruimte, met aanvullende (bouwkundige) maatregelen ter plaatse van de balkons en loggia's, in combinatie met afschermende maatregelen ter plaatse van spuivoorzieningen, wordt voldaan aan de Wet geluihinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Daarnaast geldt dat de woningen, via de werking van het Bouwbesluit, een binnenwaarde van 33 dB dienen te hebben, waarmee een goed woon- en leefklimaat in de woningen is gewaarborgd.

4.6.4 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder nodig zijn. Het besluit tot vaststelling hogere waarden maakt onderdeel uit van het plan. Door het treffen van aanvullende maatregelen aan de balkons en loggia's, in combinatie met afschermende maatregelen ten behoeve van spuivoorzieningen, wordt het plan haalbaar geacht binnen de kaders van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Daarmee wordt tevens een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m² als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m².

Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan. In de NSL zijn de meeste projecten opgenomen die "in betekende mate" (ibm) bijdragen. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt er voor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het NSL of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, een project doorgang kan vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Actieplan Lucht & Geluid

In 2019 heeft de gemeente het Actieplan Lucht & Geluid (2019-2022) vastgesteld. Met de maatregelen in dit actieplan wordt mede een bijdrage geleverd aan het realiseren van de ambities van het college: Schiedam als een gezonde, aantrekkelijke, leefbare, groene en bereikbare stad, waar het prettig wonen, werken, ondernemen en recreëren is. Duurzaamheid is daarin het fundament voor alle acties in de komende periode, en vormt samen met stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en gezondheid de rode draad door dit actieplan.

Schiedam voldoet momenteel overal aan de Europese normen, en dus ook Nederlandse normen voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en Stikstofdioxide (NO2). Daarentegen is er sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarde voor roet (EC, de belangrijkste gezondheids-indicator). Met het oog op de fiks lagere grenswaarden die door vele officiële instanties aanbevolen worden voor een gezonde leefomgeving (WHO, GGD, Gezondheidsraad) kiest Schiedam voor de volgende doelstelling, aangevuld met een onderzoek naar hoe Schiedam in 2030 aan de WHO-normen kan gaan voldoen: "Schiedam kiest voor gezonde lucht voor iedere Schiedammer. Binnen vijf jaar (2022) is het doel daarom om de in het actieplan genoemde (jaargemiddelde) waardes te halen.

4.7.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van 79 woningen en is dusdanig beperkt in omvang dat geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m³ voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 2 december 2020). Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. Uit de tabel blijkt dat tevens wordt voldaan wordt aan de waarden uit het actieplan. Daarnaast geldt dat voldaan wordt aan de WHO-norm (2030) voor fijnstof. Binnen de appartementen wordt een zodanig ventilatie- en/of filtersysteem toegepast dat de WHO-advieswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0011.png"

Tabel 5 - Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 (bron: nsl-monitoring.nl)

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.8 Verkeer

4.8.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente in 2018 het facetbestemmingsplan “Parkeren” vastgesteld. Door vaststelling van dit bestemmingsplan ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid een initiatief of bouwaanvraag te toetsen aan de geldende parkeernormen. Het bestemmingsplan “Parkeren” legt de koppeling met de gemeentelijke Nota Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement uit 2017. Aan de hand daarvan kan de parkeerbehoefte voor een nieuwe ontwikkeling worden vastgesteld. In de basis geldt dat dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat in deze behoefte dient te worden voorzien op eigen terrein.

4.8.2 Parkeren bestaande situatie

In de huidige situatie zijn in totaal 43 autoparkeerplaatsen aanwezig binnen het plangebied: 38 autoparkeerplaatsen op het parkeerveld en 5 parkeerplaatsen gelegen aan de Singel. Deze parkeerplaatsen zullen ten gevolge van de ontwikkeling verdwijnen. Uit eerder onderzoek naar de parkeermotieven (Parkeeronderzoek Schiedam 2019, Trajan, 28 augustus 2020) is gebleken dat een deel van deze parkeerplaatsen, in totaal 15 stuks, vooral door forenzen gebruikt worden. Hiervoor zijn voldoende alternatieven beschikbaar in de stationsomgeving, zoals de P+R-parkeervoorziening aan de noordzijde van het station. Deze 15 plekken hoeven zodoende niet gecompenseerd te worden. De resterende parkeerplaatsen worden hoofdzakelijk door bewoners gebruikt en zullen worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0012.png"

Afbeelding 8 - Compensatie bestaande parkeerplaatsen, volledig (links) en deels (rechts)

Onderzocht is op welke wijze deze parkeerplaatsen kunnen worden gecompenseerd (zie afbeelding 8). Het eerste alternatief dat is onderzocht gaat uit van een volledige compensatie van de 28 parkeerplaatsen. Het tweede alternatief betreft een gedeeltelijke compensatie van 16 parkeerplaatsen, overeenkomstig het autoluw maken van stationslocatie als benoemd in de visie Stationsomgeving en de verwachte ontwikkelingen in de parkeerdruk- en parkeervraag. Dit alternatief is onderzocht omdat het de verwachting is dat, door toe te werken naar een betere balans tussen beschikbare parkeerplaatsen en uitgegeven parkeervergunningen in de wijk Oost, een deel van de parkeerplaatsen op termijn niet meer benodigd zal zijn. Daarnaast is het de verwachting dat een aantrekkelijker openbaar vervoer met hogere frequenties van trein en metro, in samenhang met een verbeterd station, zal leiden tot een lagere autoafhankelijkheid in de buurt, zoals ook wordt gezien in vergelijkbare stationsbuurten.

Beide alternatieven voor compensatie van parkeerplaatsen zijn in te passen in de omgeving. Gelet op de huidige parkeerdruk en parkeervraag een volledige compensatie van de 28 parkeerplaatsen als uitgangspunt genomen. Indien de verwachte afname in parkeerdruk en parkeervraag zich op termijn voordoet zal beoordeeld worden of compensatie van alle parkeerplaatsen nodig blijft of dat de ruimte die gereserveerd is voor parkeerplaatsen kan worden gebruikt voor een kwalitatieve verbetering en/of vergroening van het openbaar gebied.

4.8.3 Parkeren ontwikkeling Kop van de Singel

Het plan omvat de ontwikkeling van 79 appartementen. Op de begane grond wordt tevens een kantoor voorzien. Het betreft in totaal 2.015 m² aan kantoorruimte. Daarnaast is binnen het plan 240 m² aan horeca aan de stationszijde beoogd. Op basis van de gemeentelijke parkeernota kan geconcludeerd worden dat het plangebied gelegen is binnen het gebied 'schil met gereguleerd parkeren'. De parkeerbehoefte van het plan is op basis van de gemeentelijke parkeernormen als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0013.png"

Tabel 6 - Parkeerbehoefte ontwikkeling Kop van de Singel

Parkeerbehoefte appartementen

Op grond van de geldende parkeernormen geldt voor woningen gelegen in een gebied met gereguleerd parkeren een dienen voor de 79 appartementen in totaal 56 autoparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Het parkeerbeleid biedt mogelijkheden om af te wijken van de parkeernormering indien sprake is van uitwisselbaarheid van parkeervoorzieningen bij woningbouw.

Vanuit de Mobiliteitsvisie 'Op weg naar de toekomst' bestaat de behoefte aan het verminderen van de vervoersbewegingen in en rondom de stad en wordt er belang aan gehecht waar mogelijk een lagere parkeernorm toe te passen. Het aantal vervoersbewegingen hangt immers voor een groot deel samen met de beschikbare parkeercapaciteit. Voor dit plan is dat tot uiting gekomen in de optelsom van de volgende alternatieven voor mobiliteit:

  • toereikend en hoogwaardig OV op directe loopafstand van de woontoren. Het plangebied is namelijk gelegen op circa 100 meter van station Schiedam Centraal.
  • inzet van twee deelauto's bestemd voor de toekomstige bewoners van de woontoren.
  • het voorzien in extra stallingsruimte voor de fiets (bovenop de reguliere norm).

Nabijheid openbaar vervoer

De situering van de woontoren op deze locatie zorgt voor een uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer. Door de ligging direct naast station Schiedam Centrum, is het gebied uitstekend ontsloten middels openbaar vervoer. Het betreft een OV-knooppunt met diverse trein-, bus-, tram- en metroverbindingen. De binnenstad is op 15 minuten lopen en circa 5 minuten fietsen gelegen. De nabijheid van het OV-knooppunt zorgt ervoor dat forenzen gemakkelijk van A naar B kunnen komen en dat men zich gemakkelijk door en rondom de stad beweegt, zonder daartoe aangewezen te zijn op de auto. Tegelijkertijd zorgt de locatie bij het station voor de mogelijkheden de parkeernormen en daarmee het autogebruik van de toekomstige gebruikers te verlagen.

Deelmobiliteit

Deelmobiliteit is als alternatief voor traditionele vormen van mobiliteit in ontwikkeling en wordt op grond van het gemeentelijke parkeerbeleid gezien als een toegelaten invulling van de uitwisselbaarheid van parkeergelegenheid. Uit de CROW-monitor 'Autodelen 2021' blijkt dat de vervangingsratio per deelauto minimaal 5 bedraagt, en dat deze ratio hoger ligt in hoogstedelijke gebieden met parkeerregulering, nabijheid van voorzieningen en hoogwaardig openbaar vervoer. Bij voldoende gebruik, continuïteit en betrouwbaarheid is de inzet van deelauto's een ruimte-efficiënt en flexibel alternatief voor de parkeeropgave binnen ontwikkelingen. De plannen voorzien in de inzet van 2 deelauto's die ter beschikking staan aan de toekomstige bewoners, waarbij de exclusiviteit, verantwoordelijkheid en duurzame instandhouding van deze voorziening geborgd dienen te worden.

Geen uitgifte parkeervergunningen

Bij realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein of een beroep op uitwisselbaarheid van parkeergelegenheid, kan een goede ruimtelijke ordening alleen worden geborgd wanneer toekomstige bewoners en gebruikers worden uitgesloten van het recht om tegen een lager tarief en/of met een parkeervergunning in de openbare ruimte te parkeren. Dit zorgt bij parkeren op eigen terrein voor een beter gebruik en bezetting van deze parkeergelegenheid en voorkomt daarmee toename van parkeervraag en parkeerdruk in de openbare ruimte. Bij een beroep op uitwisselbaarheid draagt het uitsluiten van het recht op een parkeervergunning bij aan het beperken van autobezit, daarmee aan het gebruik van de aangeboden oplossingen en dus via deze weg het voorkomen van een toename van parkeervraag en parkeerdruk in de openbare ruimte.

Door het beroep op de uitwisselbaarheid worden de adressen binnen deze ontwikkeling van S'maak uitgesloten van het recht op een parkeervergunning ten behoeve van parkeren in openbaar gebied.

De adressen worden opgenomen op de lijst 'Beperking Uitgifte Parkeervergunningen' (BUP-lijst). Deze zal periodiek door het college worden vastgesteld. De gemeentelijke Parkeerverordening en de bijbehorende 'Regels omtrent het verlenen van parkeervergunningen aan bewoners en bedrijven' bieden de ruimte om locaties uit te sluiten van het recht op een parkeervergunning. De planlocatie Kop van de Singel is één van de locaties waarvoor dit geldt.

Parkeernorm locatie Kop van de Singel

De geldende parkeernorm voor de appartementen bedraagt 0,7 per appartement. Door de geringe afstand tot het station is een reductie van 40% van de parkeernorm gerechtvaardigd. Dit resulteert in een autoparkeernorm van afgerond 0,42 per woning. Daarnaast worden voor de bewoners van de woontoren twee deelauto's beschikbaar gesteld, wat leidt tot een afname van de parkeerbehoefte met 8 parkeerplaatsen. Dit komt neer op een beperking van de parkeerbehoefte met 14,3%, wat overeenkomt met een reductie op de parkeernorm van 0,1. De planen voorzien voorts in de aanleg van extra fietsparkeervoorziening (aftrek 0,02). Gelet hierop wordt voor de ontwikkeling van de planlocatie een parkeernorm gehanteerd van 0,3 parkeerplaatsen per woning indien 2 deelauto's ter beschikking worden gesteld, of een norm van 0,4 wanneer geen gebruik wordt gemaakt van deelauto's. Deze norm sluit aan op de voor de ontwikkeling aan de noordzijde van het station (Schieveste) gehanteerde parkeernorm en zijn als zodanig verankerd in artikel 9.1 de bij dit bestemmingsplan behorende planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0014.png"

Tabel 7 - Motivering afwijkende parkeernorm stationslocatie

Parkeerbehoefte kantoor

Op basis van de geldende parkeernormen dienen voor het kantoor in totaal 18 autoparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. De 2.015 m² kantoorfunctie zal door Woonplus geëxploiteerd gaan worden. Woonplus kiest er voor om drie grote parkeerplaatsen te gebruiken voor het parkeren voor zes kleine bedrijfsauto's (Smart fortwo).

De bedrijfsactiviteiten van Woonplus vinden plaats in bijna alle wijken van Schiedam. Door beschikbaarstelling van zes bedrijfsauto's stimuleert Woonplus het vervoer van en naar werk vanuit huis middels het OV, omdat voor het zakelijk verkeer bedrijfsauto's beschikbaar zijn. Woonplus heeft de nadrukkelijke wens om middels verschillende OV-verbindingen bereikbaar te zijn voor haar klanten, relaties en medewerkers. De tram en de bus is een belangrijk vervoersmiddel voor klanten van Woonplus, de metro en trein voor medewerkers en relaties van Woonplus. Woonplus gebruikt al vele jaren (elektrische) fietsen om het gebruik hiervan te bevorderen. Op dit moment beschikt Woonplus over 20 fietsen die door medewerkers intensief worden gebruikt voor zakelijke kilometers. De bestaande regeling voor woonwerk-verkeer bestaat onder andere uit een volledige vergoeding voor OV-abonnementen, tot en met 19 kilometer géén tegemoetkoming voor autovervoer, en vanaf 20 kilometer een beperkte vergoeding met een maximum van 80 kilometer per dag. Zodoende wordt het vervoer middels OV gestimuleerd.

Fietsparkeren

De aantrekkelijkheid van het plangebied voor diverse doelgroepen is mede te danken aan de goede bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het voorzien in voldoende en veilige gelegenheid voor het stallen fiets, draagt daar nog verder aan bij. Daarnaast is voldoende fietsparkeergelegenheid van belang in verband met de verlaagde parkeernorm. Gebruikers van de toren dienen immers over voldoende alternatieven te beschikken. Gelet op deze noodzaak worden in een gezamenlijke fietsenstalling, afhankelijk van de oppervlakte van de woning, 2 á 3 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd voor de bewoners. Deze stallingsmogelijkheden zijn aanvullend op de individuele bergingen waarover alle woningen zullen worden beschikken. Aanvullend worden 64 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd voor de gebruikers van het kantoor. Daarmee wordt voorzien in afdoende mogelijkheden voor het stallen van fietsen door de toekomstige gebruikers van het gebouw.

4.8.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Voor de berekening van de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie, is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) van het CROW. In onderstaand tabel is de verkeersgeneratie van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0015.png"

Tabel 8 - Verkeersgeneratie ontwikkeling Kop van de Singel

De verkeersgeneratie is echter ook ten dele afhankelijk van de parkeergelegenheid. In verband met de ligging aan het Stationsplein (schil centrum) geldt een relatief beperkte parkeernorm (0,3) ten opzichte van het programma zoals hierboven nader gemotiveerd. Daarnaast dient in aanmerking te worden genomen dat het station Schiedam Centrum in de directe nabijheid gelegen is, waardoor naar verwachting veelvuldig gebruik zal worden gemaakt van het openbaar vervoer. Dit is geldt met name voor de kantoorruimte die in gebruik genomen zal worden door Woonplus, waar dergelijk vervoer door het personeel wordt gestimuleerd. Ten opzichte van het huidig gebruik (speelveld en parkeerterrein) neemt de verkeersgeneratie derhalve niet toe.

Vermoedelijk zal de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie dan ook lager uitvallen dan nu is berekend. Op basis van de berekende toename, wordt er echter vanuit gegaan dat de omliggende verkeersinfrastructuur deze toename goed kan afwikkelen en dat deze nauwelijks waarneembaar is door het opgaan in de bestaande verkeersstromen in de omgeving.

Door de ligging direct naast station Schiedam Centrum, is het gebied uitstekend ontsloten middels openbaar vervoer. Het betreft een OV-knooppunt met diverse trein-, bus-, tram- en metroverbindingen. De binnenstad is op korte afstand gelegen. Voor het verwachtte incidentele gebruik van de auto door bewoners en bezoekers richting het centrum geldt dat de locatie ontsloten wordt op de Overschieseweg en de Professor Kamerlingh Onneslaan, te bereiken via de aanpalende straten Overschiesestraat, Singel en de Spoorstraat. Voor andere richtingen geldt dat de parkeergarage ontsloten wordt op de Horvarthweg en Brandersbrug. In de nabijheid kunnen gebruikers tevens gemakkelijk de Rijksweg A20 bereiken.

4.8.5 Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied zal leiden tot het verdwijnen van 43 parkeerplaatsen. Uit onderzoek is gebleken dat een deel van deze parkeerplaatsen wordt gebruikt door forenzen, die in de toekomst gebruik kunnen maken van de P+R-voorzieningen aan de noordzijde van het station. De overige parkeerplaatsen worden gebruikt door bewoners en kunnen worden gecompenseerd in de omgeving, waardoor de ontwikkeling niet zal leiden tot een afname in parkeergelegenheid.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt dienen te voorzien in voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein). Voor het kantoor geldt de parkeernorm uit het gemeenlijk parkeerbeleid. Voor de woningen wordt een lagere parkeernorm gehanteerd, gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van het station en het toepassen van alternatieven voor mobiliteit. Met de verlaagde parkeernorm wordt aangesloten bij de normen die worden gehanteerd bij vergelijkbare ontwikkelingen in de nabijheid van het station, zoals Schieveste en de herontwikkeling van het pand Stationsplein 2. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de nieuwbouw voldoet aan de parkeernormen.

Het aspect verkeer en parkeren vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

4.9 Milieuhinder Bedrijvigheid

4.9.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op navolgende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

Milieuzonering omgeving plangebied

De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als gemengd gebied. In de directe omgeving van het gebied zijn diverse gemengde-, bedrijfs- en woonbestemmingen gesitueerd. Voor die bestemmingen geldt dat in het projectgebied geen hogere categorieën dan milieucategorie 2 worden toegestaan. Milieucategorie 2 brengt in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter met zich mee. Omliggende objecten liggen allen op grotere afstand. Aan de overzijde van de Overschieseweg bevindt zich een supermarkt en kantoren. Ten oosten en ten zuiden van de planlocatie zijn enkele horecagelegenheden (milieucategorie 1; SBI-2008: 471, 561, 563). Enkele van deze horecagelegenheden beschikken over een terras. Het gebruik van deze terrassen leidt in de huidige situatie niet tot overlast voor de omgeving. Daarbij wordt enige wederzijdse beïnvloeding op een binnenstedelijke (stations)locatie aanvaardbaar geacht.

Ten noorden van het plangebied is het station van Schiedam gelegen. Een station heeft de SBI-code (2008) 491,492 en valt onder de milieucategorie 3.2. De richtafstand bedraagt 50 meter in gemengd gebied. De feitelijke afstand van het plangebied tot het station bedraagt circa 90 meter. Gelet daarop wordt ruim voldoende afstand bewaard tussen de geplande woningen en het station.

Milieuzonering binnen plangebied

Binnen het te ontwikkeling gebouw is naast woningen ook sprake van commerciële functies in de plint. Het betreft een kantoor en horeca aan de station zijde. De commerciële functies die binnen deze ontwikkeling mogelijk worden gemaakt alsmede de horecafunctie worden bouwkundig van de appartementen afgescheiden. Daarnaast is bij het ontwerp rekening gehouden met het afsluiten c.q. scheiden van installaties, waardoor de woningen geen hiervan geen hinder ondervinden. Dit betekent dat het combineren van commerciële functies en woningen in het woongebouw in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen oplevert.

4.10 M.e.r.-beoordeling

4.10.1 Algemeen

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

De realisatie van 79 woningen en circa 2.300 m2 bestemd voor kantoor en verblijfsfunctie kan aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject en komt voor in de eerste kolom van de D-lijst horende bij het Besluit m.e.r. (categorie 11.2).

Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat niet alleen de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben.

4.10.2 Relatie tot ontwikkeling

Beoordeeld is of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Hoewel de drempelwaarden niet wordt overschreden, is evenwel een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld waarin de verschillende milieuaspecten afgewogen zijn. Deze is opgenomen als Bijlage 10. Tevens zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren.

4.10.3 Conclusie

Uit de aanmeldnotitie en dit hoofdstuk blijkt dat er sprake is of kan zijn van nadelige milieueffecten. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld. Waar mogelijk worden maatregelen worden genomen om deze effecten te beperken. Er kan worden geconstateerd dat de nadelige effecten te reguleren zijn en dat een uitgebreide m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een MER in deze niet zinvol en/of noodzakelijk is.

4.11 Niet Gesprongen Explosieven

Voor de binnenstad van Schiedam geldt dat gehele binnenstad niet verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, omdat in de binnenstad van Schiedam geen bombardementen en grondgevechten (met stellingen) hebben plaatsgevonden. Aangezien de locatie onderdeel uitmaakt van de binnenstad van Schiedam kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet verdacht is op de aanwezigheid van gesprongen explosieven. Derhalve kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor het plan Kop van de Singel.

4.12 Archeologie

4.12.1 Algemeen

De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.12.2 Relatie tot ontwikkeling

Bewoningsgeschiedenis

Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop klei is afgezet in verschillende periodes (Afzettingen van Duinkerke 0-III). Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) gewoond. Op de Afzettingen van Duinkerke o en I kunnen bewoningssporen uit de ijzertijd en Romeinse tijd voorkomen. Het noordwestelijk deel van het plangebied gebied grenst aan de Schie, een riviertje dat dateert uit vermoedelijk uit de laatste eeuwen voor Christus. De kleiafzettingen in het gebied zullen deels afkomstig zijn van de Schie en voor een deel van de Nieuwe Maas. Op dergelijke oever- en dekafzettingen werd in de Romeinse tijd en (vroege) middeleeuwen gewoond.

In de 10e/11e eeuw werd het (klei-op-)veengebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. In de 13e eeuw werd de Schielands Hoge Zeedijk aangelegd, die zich aan de zuidkant binnen het plangebied bevindt. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. Op de kaart van Van Deventer uit omstreeks 1560 is bebouwing langs deze dijk aangegeven, waarvan de resten zich mogelijk nog in de ondergrond bevinden in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Ook bewoningssporen uit vroegere eeuwen zijn langs de linkeroever van de Schie te verwachten in het noordwestelijk van het plangebied.

In het plangebied heeft bureauonderzoek plaats gevonden en is een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd (zie Bijlage 11). Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan de aanwezigheid van deze diepere funderingen niet worden uitgesloten. BOOR heeft de gemeente Schiedam geadviseerd om door middel van een proefsleuvenonderzoek de locatie verder te onderzoeken. Hiertoe is een Programma van Eisen opgesteld en vastgesteld die de verwachtingen, strategie en methoden van het onderzoek bevat.Deze is als bijlage bijde toelichting gevoegd. Het proefsleuvenonderzoek wordt voorafgaand aan het bouwrijp maken van de gronden uitgevoerd. Ter bescherming van de archeologische waarden is in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemming die het plangebied kent overgenomen.

4.12.3 Conclusie

Uit oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geldt voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van de gronden wordt een proefsleuvenonderzoek verricht waardoor eventueel aanwezige archeologische waarden worden beschermd. Mocht blijken uit het proefsleuvenonderzoek dat binnen het plangebied sprake is van waardevolle of behoudenswaardige archeologische resten, dan kan vervolgonderzoek in de vorm van opgravingen vereist worden. Mochten tijdens de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan worden deze gemeld bij de Minister van OCW. Belemmeringen worden vooralsnog niet verwacht.

4.13 Windhinder

Het is wenselijk om te kunnen vaststellen of er een aanvaardbaar windklimaat optreedt na voltooiing van het plan en derhalve geen windgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Windhinder op een bepaalde plek is het aantal uur per jaar dat het op deze plek harder waait dan de gestelde grens van 20 km/h. In de NEN 8100 zijn vijf kwaliteitsklassen opgenomen, A t/m E, waarbij A overeenkomt met het minst aantal uren en E met het grootste aantal. Hoe iemand het windklimaat ervaart hangt af van zijn activiteit. In een park of speeltuin is meer behoefte aan een rustiger windklimaat dan op een parkeerplaats. De norm beschrijft een drietal activiteitsklassen. De waardering van het lokale windklimaat wordt gekwalificeerd met goed, matig of slecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0016.png"

Tabel 9 - Beoordeling windklimaat ten aanzien van windhinder (NEN 8100)

In het kader van voorliggend plan en voorgestane ontwikkeling, is door Cauberg Huygen een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 13). Het windklimaat in de (openbare) buitenruimten op maaiveldniveau is conform de NEN 8100 bepaald. Met de resultaten van het CFD-onderzoek is beoordeeld of het windklimaat rondom het bouwplan geschikt is voor de beoogde functies. Op grond van het winderhinderonderzoek kan geconcludeerd worden dat rondom het plan geen risico op windgevaar aanwezig is. Het winklimaat is na projectrealisatie rondom de locatie als goed te beschouwen. Voor de woningen geldt daarnaast dat de balkons c.q. loggia's semi-inpandig worden gerealiseerd en gevolg van de hoge geluidsbelasting zijn deze tevens dichtgezet. Aan de noordwestgevel is het windklimaat matig tot slecht voor (horeca)terrassen. Middels mitigerende maatregelen, waaronder het plaatsen van windschermen, kan het windklimaat verbeterd worden voor de terrassen aan de noordzijde.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van risico op windgevaar en van onacceptabele windhinder. Het windklimaat rondom het plangebied is na realisatie van het plan als goed te beschouwen. Het aspect vormt geen belemmering voor het plan.

4.14 Bezonning

Het doel van een bezonningsstudie is het inzichtelijk maken van eventuele gewijzigde schaduwval in de omgeving ten gevolge van de toekomstige ontwikkeling. Gezien de bouwhoogte van het gebouw ten opzichte van de woningen in de omgeving is vanuit ruimtelijke en maatschappelijke overwegingen een bezonningsstudie gewenst.

Voor bezonning is geen wettelijk vastgestelde norm. Voor wat betreft bezonning gebruikt de gemeente Schiedam de 'lichte TNO-norm' als referentie voor de minimaal acceptabele bezonning. Deze lichte norm houdt in dat er tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 19 februari tot 21 oktober (8 maanden). Vergroting van het aantal bezonningsuren, bijvoorbeeld tot de 'strenge TNO-norm' betekent een kwalitatieve verbetering van het plan. De strenge norm houdt in dat er tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de periode van 21 januari tot 22 november (10 maanden). Bij beide normen wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van een raam.

Door Cauberg Huygen is een bezonningsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 14), waarvan de resultaten getoetst zijn aan de lichte TNO-norm. Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van het verschil in de bezonningsduur tussen de bestaande en toekomstige situatie van de relevante gevels binnen het onderzoeksgebied. Het bezonningsonderzoek is uitgevoerd voor de maatgevende dag op 19 februari. Op deze datum treden de laagste zonnestanden op binnen het kader van de gestelde toetsingsperiode. Dit is de maatgevende periode. De bezonningduur is berekend op basis van een onbewolkte hemelkoepel, de bezonningsstudie is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Op grond van de bezonningsstudie kan gesteld worden dat de toekomstige situatie slechts een geringe invloed heeft op de bezonningssituatie van de woningen aan de Delflandseweg en de Professor Kamerlingh Onneslaan. Daarbij geldt dat bij een klein deel van de woningen aan de Professor Kamerlingh Onneslaan, die door de geveloriëntatie reeds weinig zon ontvangen, in april en mei niet meer voldaan zal worden aan de lichte TNO-norm. De invloed van de nieuwbouw op de woningen aan de Singel is groter. Het bouwplan zal het gehele jaar leiden tot een afname in zonuren.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan dient een belangenafweging plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De belangenafweging is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij geen doorslaggevende betekenis toe hoeft te komen aan het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan de lichte TNO-norm.

Voor de belangenafweging is relevant dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de stationsomgeving waarbij kort gezegd beoogd wordt om de ruimtelijke kwaliteit en fucntionaliteit van het stationsgebied te verbeteren. De Kop van de Singel is een belangrijke schakel in deze visie en levert een bijdrage aan het realiseren van woningen waaraan lokaal veel behoefte is. Dit geldt niet alleen voor de 79 woningen die direct met deze ontwikkeling mogelijk worden gemaakt maar ook indirect. Dit omdat op de oude locatie van Woonplus aan de Valeriusstraat circa 125 woningen worden gerealiseerd. Door het verplaatsen van het kantoor van Woonplus naar de Kop van de Singel en het terugdringen van het autogebruik wordt daarnaast duurzame mobiliteit gestimuleerd en een bijdrage geleverd aan de ambities zoals omschreven in de Mobiliteitsvisie en het actieplan geluid.

De woningen, met name aan de Singel, zullen minder zonlicht krijgen maar hiervoor geldt dat deze woningen door de noordwestelijke ligging nu reeds weinig zonlicht ontvangen en veel schaduw van het eigen gebouw krijgen. In de TNO norm worden dergelijke noordgevels dan ook veelal niet meegenomen. Daarnaast blijkt uit de oplegnotitie (zie bijlage 17) bij het bezonningsonderzoek dat aan de oostzijde van het blok aan de Singel, waar ook de buitenruimten liggen, gedurende het hele jaar 4:30 uur bezonning op de gevel is.

Verder liggen alle woningen in een hoogstedelijke omgeving waarbij andere eisen mogen worden gesteld aan bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Ook zijn de woningen aan de Singel gesitueerd tegenover een gebied waar, zij het lang geleden, reeds bebouwing aanwezig was. Na realisatie van het bouwplan zal het plan meer in overeenstemming zijn met wonen in de stad nabij het stationsgebied. Tot slot hecht de gemeente Schiedam waarde aan het benutten van de schaarse inbreidingslocaties die er in de stad zijn, met name bij stationslocaties.

Gelet op het voorgaande wordt in het kader van de belangenafweging vanuit het algemeen belang een groter gewicht toegekend aan realisatie van het bouwplan s'Maak dan aan de afname van zonlicht bij een beperkt aantal woningen in de omgeving van het plangebied.

4.15 Kabels En Leidingen

In paragraaf 4.5 zijn de relevante buisleiding voor externe veiligheid reeds beschouwd. Hieruit is gebleken dat deze leidingen geen belemmeringen vormen voor het plan. Naast de planologisch relevante kabels en leidingen zijn er ook andere kabels leidingen aanwezig in de ondergrond. Deze kabels en leidingen zijn geïnventariseerd en zullen waar nodig worden verlegd en vormen geen belemmering voor het plan.

4.16 Geur

Met betrekking tot geur is de provinciale 'Geuraanpak kerngebied Rijnmond' van toepassing. Het beleid streeft er naar om door middel van het toepassen van de beste beschikbare technieken te komen tot een situatie waarbij op de terreingrens geen geur afkomstig van een inrichting waarneembaar is (maatregelenniveau I). Grondregel is dat geen sprake mag zijn van geurwaarneming en geurhinder.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die geur veroorzaken. Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningen, kantoor en commerciële ruimte en veroorzaakt zodoende evenmin geur die voor de omgeving waarneembaar is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.17 Rotterdam-the Hague Airport (Rtha)

4.17.1 Algemeen

Op grond van de Wet luchtvaart dient voor alle luchthavens in Nederland te worden voorzien in een Luchthavenbesluit waarin de beperkingengebieden zijn opgenomen. Tot 2009 was de besluitvorming over luchthavens gereguleerd in de Luchtvaartwet. Sinds 2009 is de in de Luchtvaartwet opgenomen procedure voor aanwijzing van luchtvaartterreinen vervangen door de in de Wet luchtvaart neergelegde procedure op grond waarvan voor die luchthaven een luchthavenbesluit wordt vastgesteld.

Tot 1 mei 2013 functioneerde Rotterdam The Hague Airport op basis van een aanwijzingsbesluit, welke verankerd was in de Luchtvaartwet (oud). Met de inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) is voor luchthavens een nieuw stelsel van bepalingen in werking getreden. Sinds 1 mei 2013 is de 'Omzettingsregeling luchthaven Rotterdam The Hague Airport' van kracht. Vanaf dat moment geldt het nieuwe stelsel voor burgerluchthavens, zoals opgenomen in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart, voor Rotterdam The Hague Airport. Deze omzettingsregeling moet vervangen worden door een geheel nieuw en volledig luchthavenbesluit op basis van de Wet luchtvaart. Het nieuwe luchthavenbesluit is thans nog in ontwikkeling.

Op 17 juli 2015 is door het (voormalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) een rapport opgesteld met de naam 'Obstakelvlakken en beperkingengebieden Luchthavenbesluit Rotterdam – The Hague Airport'. In het rapport zijn de uitgangspunten van het beperkingengebied in verband met vliegveiligheid uiteengezet. Voor de luchthaven van Rotterdam The Hague Airport loopt daarnaast een m.e.r.-traject dat moet leiden tot een nieuw luchthavenbesluit. Dit luchthavenbesluit bevat onder meer een aanduiding van gebieden met ruimtelijke beperkingen voor het borgen van de vliegveiligheid rondom de luchthaven. Vooralsnog is de verwachting dat voor het nieuwe luchthavenbesluit, aangesloten wordt op de uitgangspunten zoals opgenomen in voornoemd rapport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In dit rapport zijn kaarten van de beperkingengebieden voor het luchthavenbesluit en van de uitgangspunten die gebruikt zijn bij het vastleggen van deze gebieden opgenomen.

Totdat het nieuwe luchthavenbesluit in werking is getreden, is de Wet geluidhinder nog niet rechtstreeks van toepassing op onderhavig project. Wel is Nederland vanuit Europeesrechtelijk verband verbonden aan de beperkingen binnen de Annex 14 hoogtevakken. Het rapport 'Obstakelvlakken en beperkingengebieden Luchthavenbesluit Rotterdam – The Hague Airport' geeft de (concept)kaarten die naar verwachting te zijner tijd worden opgenomen in het nieuwe Luchthavenbesluit. In onderstaande afbeelding zijn de hoogtebeperkingen gegeven op basis van het rapport 'Obstakelvlakken en beperkingengebieden Luchthavenbesluit Rotterdam – The Hague Airport'. De projectlocatie is globaal weergeven. Uit de kaart is af te leiden dat het plangebied gelegen is binnen de 40,7 metercontour. Het gaat hier om de zogeheten 'Inner horizontal en Conical Surfaces', die dienen om rondom de luchthaven een obstakelvrije ruimte te creëren voor vliegtuigen die door omstandigheden afwijken van de normale vliegprocedures.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0017.png"

Afbeelding 9 - Ligging plangebied t.o.v. Inner Horizontal Surface

Hoogtebeperkingen gelden ook inzake de correcte werking van communicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur. Dit betreft het ILS (Instrument Landing System) en DME (Distance Measuring Equipment). De planlocatie ligt binnen het hoogtebeperkingsgebied behorend bij het DME-systeem, waarbij een maximale bouwhoogte geldt van circa 45 meter.

4.17.2 Relatie tot ontwikkeling

Het plan omvat de ontwikkeling van een woontoren met een maximum bouwhoogte van 53 meter, waardoor geconcludeerd kan worden dat de toetsvlakken samenhangend met de vliegveiligheid (IHS) en de radar- en communicatieapparatuur (ILS en DME). In dat verband wordt verwezen naar het plangebied van “Schieveste 2021” dat is gelegen is ten noorden van het plangebied. Op basis van dat bestemmingsplan ontstaat na vaststelling de mogelijkheid het gebied te herontwikkelen tot levendig woon-werkgebied, met hoogteaccenten van 65, 85 en 90 meter. In het kader van de planvoorbereiding is door aeronautisch adviesbureau To70 een studie uitgevoerd naar het effect van de bouwhoogten in het plangebied op de luchtvaart en zijn de plannen voor Schieveste voorgelegd aan de Luchtverkeersleiding Nederland, die op hun beurt de plannen ter advisering hebben voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport. Hieruit is gebleken dat met het realiseren van bouwhoogten tot 70 meter geen negatieve effecten op de luchtvaart te verwachten zijn.

De realisatie van de planlocatie vindt, gelet op de ligging van het vliegveld, plaats 'in de schaduw' van Schieveste en heeft daarmee op zichzelf geen invloed op de vliegveiligheid. De bouwhoogte die met onderhavig plan wordt toegestaan overschrijdt de in het kader van Schieveste voor de radar- en communicatieapparatuur acceptabel geachte maximale bouwhoogte van 70 meter niet. Gelet hierop, de grotere afstand tot Rotterdam The Hague Airport en de resultaten uit het onderzoek voor de herontwikkeling Schieveste, wordt geconcludeerd dat de beoogde bouwhoogte van 53 meter niet tot belemmering voor de luchtvaart leidt.

Het initiatief is aangeboden aan Luchtverkeersleiding Nederland voor advies. De Luchtverkeersleiding heeft het plan getoetst en komt tot de conclusie dat het bouwplan geen negatieve effecten heeft op een correcte werking van de communicatie-, navigatie- en surveillance infrastructuur.

4.17.3 Conclusie

Met de bouwhoogte van 53 meter worden de toetsvlakken samenhangend met de vliegveiligheid (IHS) en de radar- en communicatieapparatuur (ILS en DME) doorsneden. Uit advisering omtrent ontwikkelingen in de directe nabijheid van het plangebied met een hogere bouwhoogte, blijkt dat bouwhoogten tot 70 meter binnen dit gebied geen belemmering opleveren voor het luchtvaartverkeer. Het initiatief is ook aangeboden aan Luchtverkeersleiding Nederland voor advies. De Luchtverkeersleiding heeft het plan getoetst en komt tot de conclusie dat het bouwplan geen negatieve effecten heeft op een correcte werking van de communicatie-, navigatie- en surveillance infrastructuur.

4.18 Verlichting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bekeken te worden of er als gevolg van het initiatief sprake kan zijn van lichthinder. Dit met name omdat aan de noordoostzijde van het gebouw sprake zal zijn van een led-gevel. Dit is geen volledige led-gevel, waarbij het ook niet de bedoeling is dat er sprake zal zijn van snel wisselende beelden of reclame-uitingen. Het betreft meer een kunstuiting, waarbij een spiegelgevel wordt toegepast. Achter de spiegelgevel wordt een led-grid aangebracht met om de 20 centimeter ledverlichting. Ook wordt een hoek van 15 graden aangehouden waardoor de led-gevel naar de grond gericht is. De led-gevel is georiënteerd op het Stationsplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0018.png"

Afbeelding 10 - Impressie led-gevel

In het opgestelde lichthinderonderzoek is onderzocht in hoeverre in de woonomgeving van het plan lichthinder op zal treden als gevolg van de beoogde led-gevel, alsmede aan welke eisen de led-gevel dient te voldoen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

In de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) van maart 2020 zijn grenswaarden geformuleerd voor illuminatie en aanstraling van gebouwen ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. De Richtlijn lichthinder kan als algemeen geaccepteerd worden aangemerkt bij toetsing van de lichtimmissie en -emissie in het kader van bestemmingsplanprocedures.

Grenswaarden, waarbij lichthinder optreedt, zijn afhankelijk van het omgevingslicht. Deze worden met name bepaald door de activiteit in de omgeving. Grondgebied wordt dan ook onderverdeeld in vier gebieden, de zogenaamde omgevingszones. Voor iedere zone geldt een verschillend te hanteren grenswaarde. De omschrijving van deze zones is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0019.png"

Gezien de ligging van het plangebied kan de omgeving in voorliggende situatie gekarakteriseerd worden als een gebied met een hoge omgevingshelderheid. Voor omgevingszone E4 is in de Richtlijn lichthinder een grenswaarde opgenomen voor de verticale verlichtingssterkte (Ev) op relevante geveldelen c.q. vensteropeningen van woningen van 25 lx in de dag- en avondperiode (tussen 07:00 en 23:00 uur) en van 5 lx in de nachtperiode (tussen 23:00 en 07:00 uur).

Ook is daarnaast van belang hoe snel de beelden wisselen. Beweging en dynamiek zorgen ervoor dat men sneller naar een reclame-uiting kijkt en ook langer blijft kijken. In de richtlijn is sprake van vier frequentiecategorieën, variërend van categorie f1 met vrijwel statische beelden tot categorie f4 voor frequenties die groter zijn dan 24 hz (vloeiend beeld). Categorie f3, waar het gaat om snel wisselende beelden met een frequentie tussen 0,5 en 24 Hz, wordt door de mens als meest storend ervaren. Deze categorie wordt, net als alle reclame-uitingen, dan ook uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan.

In het lichthinderonderzoek zijn berekeningen gemaakt waarbij rekening is gehouden met de ontwerp-uitgangspunten van de led-gevel. De in de led-gevel toe te passen verlichtingsbronnen zijn momenteel nog niet exact bekend. Daardoor is bij de berekeningen uitgegaan van een homogene lichtuitstraling van de led-gevel, waarbij de luminantie vanaf elke kijkhoek gelijk blijft.

Op basis van de berekeningen kan worden geconcludeerd dat, indien er uitgegaan wordt van de navolgende ontwerpuitgangspunten, er bij afwezigheid van daglicht sprake zal zijn van voldoende zichtbaarheid van de led-gevel en voldaan zal worden aan de eisen van de Richtlijn lichthinder 2020 voor omgevingszone E4:

  • gemiddelde oppervlakteluminantie led-gevel: 10 cd/m²;
  • maximale (plaatselijke) oppervlakteluminantie led-gevel: 15 cd/m²;
  • geen weergave van snel wisselende beelden conform categorie f3 van de Richtlijn lichthinder.

Bij aanwezigheid van daglicht is lichthinder niet aan de orde, maar dient rekening gehouden te worden met voldoende zichtbaarheid van de led-verlichting van de gevel. Bij schemering is een vloeiende overgang van de dagsituatie naar de nachtsituatie gewenst.

Uitgaande van bovenstaande ontwerp-uitgangspunten kan de lichtimmissie vanwege de led-gevel bij woningen als maatschappelijk aanvaardbaar worden aangemerkt. Om te waarborgen dat de gevel zal voldoen aan de geldende richtlijnen en sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waaraan voldaan moet worden bij de realisatie van de led-gevel. Deze voorwaarden gelden alleen bij de afwezigheid van daglicht omdat er gedurende de dag door natuurlijk licht geen hinder op zal treden.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de planontwikkeling beschreven. Het gegunde ontwikkelplan van Blauwhoed is opgesteld op basis van gemeentelijke doelstelling en uitgangspunten die waren opgenomen in het ontwikkelpaspoort. Daarna is gewerkt aan de uitwerking van het ontwikkelplan.

5.1 Algemeen

De Kop van de Singel is een stationslocatie, maar is daarnaast een schakel binnen het stedelijk weefsel van het centrum van Schiedam; tussen station en binnenstad, tussen noord en zuid en tussen oost en west. De toekomstige functie van de Kop van de Singel betreft een woonfunctie, en ondergeschikt hieraan, een kantoorfunctie en een horecafunctie.

De Kop van de Singel is onderdeel van de gebiedsontwikkeling Schiedistrict. De ontwikkeling van de Kop van de Singel hangt daarin nauw samen met de aanpak van station Schiedam Centrum, het ontwikkelen van Schieveste tot een hoogstedelijke woonlocatie, de opwaardering van de Schieoevers, het leisurecluster aan de Schie en het opwaarderen van de ruimtelijke kwaliteit van onderdoorgangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0020.png"

Afbeelding 11 - Omliggende deelprojecten Schiedistrict

In het ontwikkelpaspoort is de nadruk gelegd op de prominente locatie aan het Stationsplein en de Schie. Deze locatie vraagt om een iconisch gebouw voor Schiedam dat zich langs alle kanten goed laat zien; een alzijdig gebouw. Een gebouw dat ervoor zorgt dat het Stationsplein een verankerde en herkenbare plek wordt binnen het stedelijk weefsel van Schiedam. Een gebouw dat zich in hoogte kan meten aan het tegenover gelegen kenmerkende AMEC-gebouw en tevens de opmaat vormt tussen de laagbouw van de historische binnenstad en het hoogstedelijke woonmilieu dat op Schieveste zal komen.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Programma

Het programma van het plan s'MAAK voldoet aan het beoogde programma, zoals dat was opgenomen in het ontwikkelpaspoort voor de locatie Kop van de Singel. Het bestaat uit een mix van wonen, kantoor, horeca en bebouwd parkeren. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 79 koopwoningen tussen 53 en 165 m² GBO, alsmede circa 2.015 m² kantoor en 240 m² horeca. De woningen komen op alle verdiepingen. De horeca zal gevestigd worden op de begane grond, terwijl het kantorenprogramma op de begane grond en de eerste twee verdiepingen zal zijn gesitueerd.

In vergelijking tot het oorspronkelijke gegunde plan wordt met dit bestemminsplan een groter kantorenprogramma mogelijk gemaakt. De reden hiervoor is het voornemen van woningcorporatie Woonplus om hun huidige kantoor aan de Valeriusstraat te verplaatsen naar een nieuwe, beter ontsloten locatie. Om te waarborgen dat deze verhuizing niet leidt tot een toename aan kantoren is in uitgangspuntenbrief van 22 december 2021 tussen de gemeente, stichting Woonplus Schiedam en Blauwhoed Projectontwikkeling vastgelegd dat het kantoor aan de Valeriusstraat zal worden gesloopt, waarna de vrijvallende locatie met woningbouw zal worden herontwikkeld.

5.2.2 Stedenbouwkundig

Uitgangspunten

Het streven naar een alzijdig gebouw in combinatie met een icoon voor de stad heeft geresulteerd in een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn opgesteld vanuit de gedachte dat het toekomstige gebouw zich in de stad voegt, reageert op zijn omgeving en op een iconische manier uitblinkt. Deze uitgangspunten zijn:

  • een hoogteaccent gelijkwaardig aan het AMEC-gebouw (circa 47 meter hoog);
  • een plint met een minimale hoogte van 4,5 meter;
  • een herkenbare 'kop' aan de Schie en stationszijde;
  • een optimale zonoriëntatie;
  • een hoofdentree van plintvoorzieningen aan het Stationsplein;
  • vier verschillende zijden, 1 architectonisch geheel.

Ontwikkelplan s'MAAK

Het plan s'MAAK voorziet in een duurzame mix van functies in een markant Schiedams gebouw. Het gebouw maakt de wanden van het Stationsplein af, zowel in beeld als functie. Hierdoor wordt het Stationsplein het visitekaartje van de stad en nodigt uit tot verblijven, ontmoeten en een langer bezoek aan de stad. Het gebouw wordt een icoon voor Schiedam en een entree naar de binnenstad. Het gebouw is opgevat als één volume met een in de basis uniform gevelgrid dat door middel van diep afgeschuinde negges en kleurvariatie gelaagdheid en nuance krijgt. Naar het Stationsplein toe presenteert het gebouw zich als een groots gebaar: maximaal in hoogte maar met een taps toelopende toren, waardoor deze elegant blijft. De insnede ter plaatse van 'de molen' creëert daarbij een logische entreezone voor bewoners en bezoekers. Tegelijkertijd opent de ruimte zich richting de Singel waardoor deze woonstraat onderdeel wordt van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0021.png"

Afbeelding 12 - Stedenbouwkundige uitgangspunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0022.jpg"

Afbeelding 13 - Impressie aanzicht Stationsplein

Het gebouw s'MAAK is een alzijdig gebouw. De toren aan het Stationsplein is iets hoger dan het oorspronkelijke uitgangspunt. Het gebouw krijgt een hoogte van circa 52,5 meter en sluit daarmee beter aan op de voorgenomen optopping van het AMEC-gebouw tot een bouwhoogte van 55,5 meter (inclusief dakopbouw). Door de schuine vorm oriënteert de toren zich tevens maximaal naar het plein.

Naar de Schie toe en aan de Singel wordt het volume lager, om aan te sluiten op de bestaande bebouwing. Aan de Schie wordt het volume afgebouwd in hoogte door middel van een op-en-neergaande daklijn. Op deze manier kan meer hoogte en volume worden gerealiseerd in het middelste deel (6 lagen), terwijl het volume richting de Overschiesedwarsstraat afloopt naar 4 lagen. Aan de Singelzijde gebeurt iets soortgelijks. Daar komen twee nokken met een maximumhoogte van 5 en 6 lagen waardoor de schaal van het volume beter aansluit op de laagbouw van de omgeving. Door het laagste punt (4 lagen) te oriënteren ter hoogte van de Oosterstraat wordt het volume goed geïntegreerd in zijn omgeving. De plint rondom is open en biedt ruimte aan horeca en werken als onderdeel van de stadsetalage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0023.jpg"

Afbeelding 14 - Stedenbouwkundige principes s'MAAK

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0022-0003_0024.jpg"

Afbeelding 15 - Impressie aanzicht Schie-zijde

s'MAAK neemt de molens, de iconische reuzen van Schiedam, als uitgangspunt voor een uitgesproken ontwerp. De vorm van de molen komt geabstraheerd terug in de hoek van het gebouw, waar ook de entree zal worden gesitueerd. Een overkragend steeds smaller wordend vlak verwijst naar het lichaam van de molen, vier diagonalen in de gevel naar de wieken. Dit beeld moet de reiziger vanaf het station welkom heten, een herkenbare groet uit Schiedam. De vorm is integraal onderdeel van de sculpturale architectuur van het gebouw.

5.2.3 Duurzaamheid

Uitgangspunten

Bij nieuwbouw is aandacht voor duurzaam bouwen en energie relevant. Inmiddels is het wettelijk verplicht dat woningen voldoen aan BENG. Naast aandacht voor energieprestaties van de woningen, is het ook gewenst op een zodanige wijze te bouwen, met gebruikmaking van duurzame grondstoffen/materialen, dat de woningen na beëindiging van hun levensduur, gesloopt kunnen worden met een zo goed mogelijke terugwinning van de oorspronkelijke grondstoffen/materialen (circulaire bouw), zodat deze opnieuw toepasbaar zijn.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkeling heeft de gemeente een concrete wensenlijst ontwikkeld als het gaat om de duurzame en klimaatgerichte ambities:

  • Wateroverlast en droogte: Uitgangspunt is dat het plangebied een extreme bui kan verwerken, waarbij 60 mm neerslag valt in een uur tijd. Om dit te realiseren dienen voorzieningen worden getroffen.
  • Hitte: In het Klimaatadaptatieplan is beschreven dat het stedelijke gebied bij hittegolven niet meer dan 2 graden Celsius meer opwarmt ten opzichte van het omliggende buitengebied en dat maatregelen worden getroffen in het openbaar gebied en aan het gebouw die extreme opwarming van het gebied tegengaan.
  • Natuur-inclusief bouwen: Gebouwen dienen te worden ontworpen in samenhang met de groenblauwe structuren in de omgeving en dienen mogelijkheden voor verblijf en voedselvoorziening van vogels, vleermuizen en insecten.
  • Energie: Schiedam streeft er naar om in 2040 een energie-neutrale gemeente te zij en in 2030 en 49% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990. Nieuwe ontwikkelingen dienen daarom bij voorkeur energieneutraal of, indien mogelijk, NOM (Nul-Op-De-Meter) opgeleverd te worden.
  • Circulair bouwen: Voor het gebouw wordt een materialenpaspoort opgesteld. Dit geeft inzicht in gebruikte materialen en herbruikbaarheid daarvan (demontabel, herbruikbaar, bio-based). Nieuw in te brengen materialen zijn zoveel mogelijk van bio-based materialen of hebben een non-virgin herkomst en nieuwe producten zijn zo veel mogelijk ontworpen om hergebruikt of gerecycled te worden op het einde van de levensduur.

Ontwikkelplan s'MAAK

Energie

Gestreefd wordt naar een integraal duurzaam ontwerp in materialisatie en gebruik, dat bijdraagt aan het welzijn van bewoners én bezoekers van het gebied. Net als de andere molens in Schiedam zal het gebouw, de 7e molen van Schiedam haar eigen energie opwekken door gebruik te maken van wind (Powernest), zon (PV-panelen) en bodem (WKO-installatie). Het gebouw wekt haar eigen energie op, waarmee het ontwerp voldoet aan de BENG-eisen uit het Bouwbesluit. Architectonische keuzes spelen in op het inperken van de energiebehoefte door bijvoorbeeld gebruik te maken van diepe neggen, wat een natuurlijke zonwerende functie biedt. Daarnaast bieden grote raampartijen de mogelijkheid van veel daglichttoetreding, waardoor kunstmatige verlichting tot een minimum wordt beperkt.

Klimaatadaptatie

Als gevolg van klimaatverandering worden de seizoenen warmer, kouder, natter en droger. In extreme gevallen zorgen deze verschijnselen ervoor dat de stad als onaangenamer wordt ervaren. De ambitie is om gebouwen zo te ontwerpen dat ze comfortabel mogelijk zijn voor de eindgebruikers en dus enerzijds anticiperen op een veranderend klimaat; maar ook een bijdrage leveren aan het verminderen van het hitte effect in de steden.

Het ontwerp van de gevel biedt ruimte voor vertraagde hemelwaterafvoer, via de plantenbakken aan de gevel en de dieptewerking van de neggen. De natuurlijk veranderende schaduw zorgt voor een levendige kwaliteit van de gevel, maar ook voor een natuurlijke zonwering wanneer het in de zomer op zijn warmst is. Daarnaast voorziet het plan in een kelder ten behoeve van de waterbergingsopgave met een inhoud van 600 m³ water. Op deze manier draagt s'MAAK bij aan het realiseren van extra waterberging voor het omliggende gebied, waar sprake is van een tekort aan waterberging.

Biodiversiteit en circulariteit

Biodiversiteit vraagt aandacht bij elke ingreep in de stedelijke omgeving. De omgeving van de Kop van de Singel is vrij stenig en heeft relatief beperkt groen. Door in het ontwerp plantenbakken mee te ontwerpen, krijgt elke woning een kleine groene geveltuin. De biodiversiteit wordt verder versterkt door toevoeging van een binnentuin met (sier)beplanting voor. De ambitie is om een gebouw neer te zetten dat in hoge mate circulair is. Er worden zoveel als mogelijk hergebruikte materialen toegepast en materialen die secundair en/of biobased gerecycled kunnen worden. Door te kiezen voor een prefab bouwmethodiek wordt een stikstofreductie gerealiseerd en wordt gezorgd voor een hoge mate van aanpasbaarheid van het gebouw, door een demontabele scheiding van constructie, afwerking en inrichting.

5.2.4 Openbare ruimte

Het toekomstige gebouw grens langs alle zijden aan openbare ruimte. De huidige inrichting daarvan is niet overal passend bij de toekomstige functie van voorzieningen en wonen. Het gebouw zal aanleiding geven om de omringende openbare ruimte op een passende manier in te vullen. De manier waarop de verschillende (inrichtings)elementen van de huidige situatie kunnen worden ingepast is onderdeel van de bredere ontwerpopgave voor het Stationsplein. De inrichting van de openbare ruimte wordt nader worden uitgewerkt in een inrichtingsplan.

De visie is om in te zetten op het creëren van een actieve openbare ruimte, die verspreid over de dag voor verschillende doelen en door verschillende doelgroepen gebruikt wordt. Shared spaces, die uitnodigen tot ontmoeting en beweging, om zo de verblijfskwaliteit Stationsplein en sociale veiligheid omgeving te vergroten. Dit gebeurt door meer groen, minder hardheid, tiny parks en de mogelijkheden voor ontmoeting te stimuleren.

Met de ontwikkeling van de Kop van de Singel verdwijnt het speelveldje dat vooral door de jongeren uit de buurt wordt gebruikt. Er is gekeken naar alternatieven die voor de verschillende leeftijdsgroepen en spelaanleidingen in de directe omgeving voorhanden zijn of ontwikkeld kunnen worden; alternatieven die daarnaast de verblijfskwaliteit verhogen en de sociale veiligheid vergroot. Mogelijke alternatieven in de omgeving, die nog nader moeten worden verkend en uitgewerkt, zijn:

  • speelplek op Stationsplein voor 0-6 jaar, ontmoeting voor (groot-) ouders/verzorgers;
  • freerun-/bootcampparcours langs de Schie voor 6-16 jaar;
  • skateparcours onder bestaand viaduct (indien auto verdwijnt);
  • parkzone Land van Ris herinrichten voor diverse doelgroepen.

5.2.5 Parkeren

Met de ontwikkeling van de Kop van de Singel verdwijnt het bestaande parkeerveld met 43 parkeerplaatsen, waar onder andere omwonenden nu (nog) parkeren. De plannen voorzien in een alternatief voor de parkeerplaatsen die ten behoeve van de ontwikkeling verdwijnen. Het plan voorziet vooralsnog in de aanleg van een parkeergarage met 33 autoparkeerplaatsen en ruime stallingsvoorzieningen voor bewoners en gebruikers binnen het plangebied. Daarnaast wordt er, gelet op de gunstige ligging nabij het openbaar vervoer, uitgegaan van voldoende alternatieve mobiliteitsoplossingen. De auto krijgt zo een minder prominente plek in het straatbeeld, hetgeen de leefbaarheid vergroot (stikstofuitstoot/fijnstof vermindert), beweging stimuleert en de verblijfskwaliteit van de buurt ten goede komt.

5.3 Duurzame Verstedelijking

5.3.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet gemotiveerd worden waarom dit niet kan binnen het bestaand stedelijk gebied.

De uitgangspunten van duurzame verstedelijking zijn tevens onderdeel van de provinciale Omgevingsverordening. De vereisten wijken echter af van de vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening. De provinciale ladder vereist dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd, en welke plaatsvindt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht zijn enkel toegelaten in de in de verordening genoemde gevallen en op de genoemde locaties.

5.3.2 Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 79 appartementen binnen het stedelijk gebied. Daarnaast voorziet het plan in commerciële ruimten in de plint en op de eerste en tweede verdieping van het gebouw. Op de begane grond is aan de station zijde een horecafunctie voorzien. Voor de woningen en het toe te voegen commerciële programma dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen, omdat de ontwikkeling te typeren is als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening en de provinciale Omgevingsverordening.

Wonen

De projectlocatie is gelegen aan het Stationsplein te Schiedam. De locatie is daarmee gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat enkel de behoefte aan de ontwikkeling hoeft te worden aangetoond, waarbij gelet op het provinciale beleid tevens de regionale afstemming bij de beoordeling dient te worden betrokken.

Voor het bepalen van de behoefte is gebruik gemaakt van beschikbaar provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (zie hiertoe hoofdstuk 3 van het plan). Uit recentelijk gepubliceerde cijfers vanuit de provincie blijkt dat in de regio Rotterdam tot en met 2030 nog ruim 51.000 woningen dienen te worden gerealiseerd om in de (cijfermatige) woonbehoefte te kunnen voorzien. Daarbij is uiteraard ook van belang dat wordt gebouwd conform de behoefte van de eindgebruikers. Aan welk woningtype behoefte bestaat, verschilt per regio.

De projectlocatie maakt onderdeel uit van de Samenwerkingsverband Regio Rotterdam. Vanuit dit samenwerkingsverband zijn woningmarktafspraken gemaakt en ondertekend door de 14 regiogemeenten. In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van circa 1.200 verouderde woningen, in Schiedam in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Om ten aanzien van de kwalitatieve behoefte een goede balans in de woningvoorraad te creëren is daarbij tevens besloten dat binnen Schiedam het aantal sociale woningen gelijk blijft. De toe te voegen woningen worden hoofdzakelijk in het betaalbare en middeldure segment voorzien, zodat sprake is van een evenwichtige voorraad met voldoende ruimte voor doelgroepen met een hoog sociaal inkomen en middeninkomens.

Een van de speerpunten in het gemeentelijk woonbeleid het realiseren van een kwalitatief goede, gedifferentieerde en evenwichtige woningvoorraad die de wooncarrière van Schiedammers faciliteert: een wooncarrière die aantrekkelijk is voor hogere en midden inkomensgroepen van binnen en buiten stad, en die daarmee de doorstroming op de woningmarkt mogelijk maakt. Zodoende bestaat behoefte aan een gevarieerd woningaanbod, zodat bewoners zich kunnen binden en verbonden kunnen blijven voelen aan de stad doordat er goede mogelijkheden bestaan in de wooncarrière, aansluitend op de verschillende behoeftes per levensfase. Daar levert de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage aan. Er wordt voorzien in woningen in het betaalbare en middeldure segment in een hoogstedelijke omgeving. Jonge starters en ouderen die aangewezen zijn op het openbaar vervoer kunnen hier landen. Tegelijkertijd blijven de woningen ook voor andere doelgroepen van diverse huishoudensgrootten interessant. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook gebouwd naar behoefte.

Een ander speerpunt in het gemeentelijk woonbeleid is het borgen van de minimale grootte van 70 m² voor woningen. Kleine woningen en woningen tussen de 50 tot 70 m² zijn op grond van de Woonvisie alleen mogelijk in de nabijheid van hoogwaardig OV-punten en voorzieningenniveau. De woningaantallen en groottes waar het plan in voorziet zijn in een eerder stadium met de gemeente overeengekomen, dan het beleid uit de Woonvisie. Het plan voorziet in de ontwikkeling van dertien woningen die kleiner zijn dan 70 m². Er zijn geen woningen kleiner dan 50 m². Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het centraal station op circa 100 meter loopafstand. Tevens kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een hoogwaardig voorzieningenniveau in de directe omgeving van het plangebied.

Kantoor en horeca

Het programma van het plan bestaat verder uit 240 m² horeca en 2.015 m² kantoor. Op een binnenstedelijke stationslocatie en OV-knooppunt is horeca een veelvoorkomende functie. Voorzien wordt in kleinschalige horecavoorzieningen c.q. verblijfsfuncties, gericht op de gebruikers van de woontoren en de passanten in het gebied die van en naar het station gaan alsook personen die via de Schie naar het centrum wandelen. Daarbij geldt dat het toevoegen van horeca op het Stationsplein een impuls geeft aan de ontwikkeling van de stad, zoals ook in de Stadsvisie Schiedam 2030 wordt nagestreefd. Onderdeel daarvan vormt het voornemen een struingebied te realiseren langs de Schie, zodat aansluiting wordt gevonden met het centrumgebied van Schiedam. Het realiseren van horeca op deze locatie draagt daaraan bij. Het toevoegen van horeca op deze locatie leidt niet tot leegstand elders in de omgeving of de stad.

Voor het kantoorprogramma binnen het plan geldt dat deze kantoorlocatie bestemd is voor Woonplus. Woonplus maakt tot het moment van de planrealisatie gebruik van haar kantoorruimte aan de Valeriusstraat 3 te Schiedam. Zodra voorliggend plan ontwikkeld is zullen zij overgaan naar het kantoor waar voorliggend plan in voorziet. De huidige locatie van het kantoor zal vervolgens worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw, zoals is vastgelegd in de afsprakenbrief van 22 december 2021. Het aantal vierkante meters aan kantoorfunctie neemt ten gevolge hiervan per saldo met circa 700 m² af. Aangezien sprake is van verplaatsing van een bestaand kantoor, waarbij tevens sprake is van het verminderen van de kantooroppervlakte, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening en de provinciale verordening. Daarnaast geldt voor kantoren dat vanuit het provinciaal beleid gestreefd wordt naar clustering binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties. Ook zijn kantoren mogelijk ter plaatse van OV-knooppuntlocaties, waar de locatie gezien de ligging direct bij het Station Centrum onderdeel van uitmaakt.

5.3.3 Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Geconcludeerd kan worden dat het aanbod dat wordt gerealiseerd met voorliggend initiatief aansluit op de behoefte in de regio en de stad Schiedam zelf, dan wel dat de realisatie van de functies niet leidt tot leegstand elders binnen de gemeente of de regio.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Algemene Juridische Opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de beoogde ontwikkeling. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Gemengd

Deze bestemming geldt voor het hele plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor horeca in categorie 1, kantoor en wonen. Het plan biedt gelet op een concrete behoefte ook ruimte voor 1 atelier of galerie op de begane grond. Er gelden specifieke voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot geluid, dove gevels, waterberging en het kantoor(programma). In het kader van een omgevingsvergunning wordt getoetst of hier aan wordt voldaan.

6.2.2 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie Archeologie). De archeologische waarden worden beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming is in de regels een bouwverbod en een vergunningplicht gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

6.3 Overige Bepalingen

6.3.1 Algemene aanduidingen

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van meerdere wettelijke geluidsbronnen. Deze zones zijn op de verbeelding aangeduid als 'Geluidzone'. Binnen deze zone geldt dat, in overeenstemming met de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, geen (extra) woningen mogen worden gebouwd, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid of een verkregen hogere waarde (geluid). De aanvullende werking van deze bepaling is beperkt doordat in samenhang met dit bestemmingsplan, voor zover noodzakelijk, voor deze woningen reeds hogere waarden (geluid) zijn vastgesteld.

6.3.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemeneafwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.

6.3.3 Algemene gebruiksregels

Het toegelaten gebruik van de gronden is geregeld in de individuele bestemmingen. Een aantal zaken geldt uniform voor het gehele plangebied en zijn daarom benoemd in de 'Algemenegebruiksregels'. Voor het gehele plangebied geldt dat kelder en tussenverdiepingen mogen worden gebruikt voor alle in de bovenliggende verdiepingen toegelaten functies. Voor het wonen geldt daaronder ook moet worden verstaan het gebruik voor een aan-huis-verbonden bedrijf of beroep, alsmede het gebruik voor mantelzorg.

6.3.4 Parkeren, laden, lossen en stallen

Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. De hoofdregel is dat deze parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van de in de planregels vastgestelde parkeernormen. Daarnaast geldt dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

Het bestemmingsplan voorziet in een drietal situaties waarbij het mogelijk is om binnenplans af te wijken van de hoofdregel om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Dit betreft de volgende situaties:

  1. 1. gevallen waarbij het niet mogelijk of wenselijk is de parkeergelegenheid (volledig) op eigen terrein te realiseren, en op een 'andere wijze' hierin wordt voorzien door bijvoorbeeld gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied of de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen in het openbaar gebied;
  2. 2. bij gevallen waar het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en ook op een 'andere wijze' niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien bestaat de mogelijkheid dat sprake is van uitwisselbaarheid van of het afzien van parkeerplaatsen;
  3. 3. situaties waarbij niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en geen sprake is van uitwisselbaarheid, maar naar het oordeel van het college sprake is van een ontwikkeling met een bijzonder gemeentelijk of maatschappelijk belang.

Fietsparkeren

Het gebruik van de fiets maakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook ruimte moet worden gereserveerd voor het stallen van fietsen. Deze vereiste gold voorheen op grond van het Bouwbesluit. Gelet op het hoge fietsgebruik en om wildparkeren van fietsen te voorkomen is het wenselijk dergelijke stallingsvoorzieningen te hebben. Om die reden zijn in de planregels minimale fietsparkeernormen opgenomen.

6.3.5 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 79 woningen, circa 2.015 m² kantoor en 240 m² horeca. De gemeente heeft een gronduitgifteovereenkomst gesloten met Blauwhoed als ontwikkelaar van het plan. In deze gronduitgifteovereenkomst is de gronduitgifte en het commitment van gemeente en Blauwhoed om het ontwikkelplan te realiseren geborgd.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De kans op planschade wordt gering geacht maar kan nooit helemaal worden uitgesloten. Gelet hierop is er een planschadeovereenkomst (als onderdeel van de gronduitgifteovereenkomst) met de initiatiefnemer opgesteld. Dit betekent dat eventuele gegronde planschadeclaims niet door de gemeente Schiedam financieel afgehandeld worden, maar door de ontwikkelaar.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daar is hier sprake van. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en het kostenverhaal is geregeld. Er wordt een gronduitgifteovereenkomst gesloten over de verdeling van de kosten en opbrengsten, waardoor het kostenverhaal anderszins is geregeld. Daarmee bestaat er geen aanleiding meer tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Participatie

Omwonenden en overig betrokkenen zijn door de gemeenten of de ontwikkelaar op meerdere momenten bij de voorbereiding van de planontwikkeling betrokken. In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de verschillende bijeenkomsten en het niveau van participatie. Omdat de ontwikkeling van de locatie kop van de Singel niet de enige ontwikkeling binnen het stationsgebied betreft, heeft derhalve tevens nadere afstemming met omliggende ontwikkelingen en de gemeente plaats gevonden.

Datum Type bijeenkomst Niveau participatie Organisator
5 maart 2020 1e informatieavond Informeren Gemeente
15 juli 2020 2e informatieavond Informeren en Raadplegen Ontwikkelaar
september 2020 Individuele gesprekken Informeren en Raadplegen Ontwikkelaar
11 november 2020 Thema: Mobiliteit en Parkeren Informeren en Raadplegen Ontwikkelaar
18 november 2020 Thema: Spelen en Ontmoeten Informeren en Raadplegen Ontwikkelaar
18 januari 2021 Ondernemersbijeenkomst Raadplegen Ontwikkelaar
26 januari 2021 1e co-creatie Adviseren Ontwikkelaar
11 mei 2021 2e co-creatie Adviseren en Co-produceren Ontwikkelaar

Tabel 10 - Overzicht participatie Kop van de Singel

8.2 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Delfland en overige instanties. Tegelijkertijd is het voorontwerp-bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd. In totaal zijn negen reacties binnengekomen. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in de 'Reactienota vooroverleg bestemmingsplan Kop van de Singel'. Deze nota, is als bijlage 15 bij de toelichting gevoegd en vormt de basis voor de aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan naar het ontwerpbestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 23 juni 2022, samen met het ontwerpbesluit hogere waardengedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn 9 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Kop van de Singel'. Daarnaast is er een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit hogere waarden geluid. De ingediende zienswijze en de reactie hierop is opgenomen in de 'Nota van zienswijzen besluit hogere waarden geluid Kop van de Singel'.

Op 5 oktober 2022 heeft de subcommissie zienswijzen van de gemeenteraad de zienswijzen tegen het bestemmingsplan 'Kop van de Singel' behandeld. Het verslag en het advies hiervan is, net als beide Nota van zienswijzen, als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het college het besluit hogere waarden heeft vastgesteld. De raad heeft het bestemmingsplan in de raadsvergadering van 18 oktober 2022 vastgesteld.

8.4 Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Watersleutel

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Boominspectie

Bijlage 4 Ecologische Quickscan

Bijlage 5 Aerius-berekening

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Notitie Geluid Overwegsignaal

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai

Bijlage 9 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Geluid

Bijlage 10 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 11 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 12 Programma Van Eisen Archeologie

Bijlage 13 Windhinderonderzoek

Bijlage 14 Bezonningsonderzoek

Bijlage 15 Lichthinderonderzoek

Bijlage 16 Reactienota Kop Van De Singel

Bijlage 17 Oplegnotitie Bezonningsonderzoek

Bijlage 18 Nota Van Zienswijzen Bestemmingsplan

Bijlage 19 Verslag En Advies Subcommissie Zienswijzen