Rivierdijk-West
Bestemmingsplan - Gemeente Sliedrecht
Vastgesteld op 20-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan Rivierdijk-West met identificatienummer NL.IMRO.0610.RivierdijkWest-3001 van de gemeente Sliedrecht.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Verbeelding
de digitale plankaart.
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
1.4 Aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.7 Aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op de aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
1.8 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.9 Achtergevelrooilijn
lijn die per bouwperceel wordt bepaald door de diepte van het hoofdgebouw, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn.
1.10 Bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen.
1.12 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.16 Bijzondere woonvorm
een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren, huishoudelijke, maatschappelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of (verstandelijk) gehandicapten.
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 Bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten
1.22 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 Buitenbeschermingszone
de buitenbeschermingszone van een waterkering als bedoeld in de Keur van het Waterschap Rivierenland.
1.24 Cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
1.25 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.26 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen. Seksinrichtingen worden hiertoe niet gerekend.
1.28 Dijklint
de lintbebouwing aan de wegen Baanhoek, Molendijk, Kerkbuurt en Rivierdijk.
1.29 Erf
het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van deze woning.
1.30 Erfbebouwing
een gebouw dat behoord tot een op hetzelfde perceel gelegen (hoofd)gebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw.
1.31 Extensieve recreatie
die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.32 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.35 Ladder voor duurzame verstedelijking
de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals bedoeld in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.
1.36 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval.
1.37 Onzelfstandige woonruimte
een (deel van een) tot permanente bewoning bestemd gebouw dat niet voldoet aan de woningdefinitie, namelijk door het ontbreken van een keukeninrichting en/of het ontbreken van een toilet en douche, en/of waarvan de toegang uitkomt op een gang, overloop of portaal. Ter compensatie dient het gebouw waarin de wooneenheid is gelegen, te beschikken over een gemeenschappelijke voorziening voor de ontbrekende elementen.
1.38 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.39 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.40 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.41 Peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 meter:
- 1. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van bovenkant van die weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 meter achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.
- 3. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
1.42 Seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een mate alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht waaronder in elk geval worden verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf.
1.43 Straatmeubilair
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speelvoorzieningen en draagconstructies voor reclame.
1.44 Vervangende nieuwbouw
nieuwbouw van woningen als gevolg van recente sloop, met dien verstande dat de situering in hoofdzaak onveranderd blijft.
1.45 Voorgevellijn
lijn die per bouwperceel wordt bepaald door de, ten opzichte van de weg of langzaam verkeersroute, dichtstbij gesitueerde gevel van het hoofdgebouw.
1.46 Wet/wettelijkeregelingen
indien in dit plan, de begrippen in de regels daaronder begrepen, wordt verwezen naar een wet, een wettelijke regeling (Algemene Maatregel van Bestuur of ministeriële regeling), een keur of een verordening dienen deze te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.
1.47 Wonen
het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een huis/woning, evenwel met uitzondering van bijzondere woonvormen.
1.48 Zijerf
het bij een gebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van dat gebouw.
1.49 Zijgevel
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.
1.50 Zijgevellijn
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in die gevallen dat het maaiveld niet horizontaal ligt: tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, en het hoogste punt van de snijlijn van de dichtst bij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld. Indien sprake is van gebouwen op een niet-horizontaal gelegen maaiveld geldt het bepaalde in dit lid onder b over een afstand van ten hoogste 15 meter gemeten in het horizontale vlak vanaf de kruin van de dijk;
- c. in geval van her- of nieuwbouw van bebouwing aan een dijk (de onder b bedoelde gevallen) wordt voor de bouwhoogte uitgegaan van het bepaalde onder a.
2.3 Bruto vloeroppervlakte
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.
2.4 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 Goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in die gevallen dat het maaiveld niet horizontaal ligt (dijkbebouwing): tussen de bovenkant van de goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het hoogste punt van de snijlijn van de dichtstbij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld, met dien verstande dat:
- 1. indien sprake is van gebouwen op een niet-horizontaal gelegen maaiveld geldt het bepaalde in dit lid onder b over een afstand van ten hoogste 15 meter gemeten in het horizontale vlak vanaf de kruin van de dijk;
- 2. voor zover sprake is van meerdere goot- en/of boeibordhoogten per gebouw, wordt als meetpunt het hoogste punt gehanteerd;
- 3. indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 30% van de gevelbreedte ( op de achterzijde van een gebouw meer dan 50%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als hoogste punt aangemerkt;
- 4. in geval van herbouw of nieuwbouw wordt uitgegaan van hetgeen was vergund dan wel gerealiseerd.
2.6 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. water;
- c. voet- en fietspaden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. verblijfs- en speelgebied;
- f. in-/uitritten ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals straatmeubilair en kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de archeologische waarde en de bij deze dubbelbestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die dieper reiken dan 1,0 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de archeologische waarde niet wordt geschaad.
- b. Alvorens een omgevingsvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor het bouwen aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
Aan een omgevingsvergunning voor het afwijken kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische waarde.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en de bij deze dubbelbestemming behorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
9.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. de bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. de bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het 'Overgangsrecht bouwwerken' als opgenomen in 14.1 van dit plan niet van toepassing.
9.3 Parkeren en ontsluiting
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder de bouwwerken, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bouwwerken behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
Hierbij geldt de parkeernorm uit de Parkeernormennota Sliedrecht, zoals deze geldt ten tijde van de ontvangst van de bouwaanvraag.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik van gronden en gebouwen wordt in ieder geval verstaan het gebruik als seksinrichting.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Vrijwaringszone - dijk - 1
Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding Vrijwaringszone - dijk -1 geldt dat:
- a. de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens zijn aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
- b. geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd;
- c. burgemeester en wethouders bevoegd zijn bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 11.1 onder b, mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
11.2 Vrijwaringszone - dijk -2
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - dijk -2 zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd -tenzij op grond van hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning voor afwijken is verleend - mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. het bepaalde in 12.1 onder a is niet van toepassing op de oppervlakte bouwpercentage en bouwhoogte als bedoeld in artikel 5.2.3 onder c;
- c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning voor afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het wijzigen van de bestemming 'Verkeer' in de bestemming 'Wonen' indien de bestemming grenst aan een bestaande woon- of tuinbestemming en het geen (hoofd)structuurgroen betreft;
- b. het in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder b toevoegen van woningen aan de woningvoorraad door het splitsen van een woning onder de voorwaarden dat:
- 1. het bestaande bouwvolume gelijk blijft;
- 2. voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
- 3. wordt voldaan aan de geldende eisen vanuit milieuregelgeving.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels kan worden aangehaald onder de naam:
Regels van het bestemmingsplan Rivierdijk-West van de gemeente Sliedrecht.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds enige jaren wordt er gewerkt aan plannen voor de herontwikkeling van een aantal verloederde en grotendeels leegstaande panden aan de Rivierdijk-West (ook bekend als 'locatie Lanser'). Na verkenning van verschillende modellen is op 26 januari 2016 in de gemeenteraad van Sliedrecht een besluit genomen over de invulling van deze locatie met 11 grondgebonden woningen.
Deze ontwikkeling past niet binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen 'Woongebied 2016' en 'Kerkbuurt-Oost'. Derhalve dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden waarin de ontwikkeling wel mogelijk wordt gemaakt. De gemeente Sliedrecht is voornemens medewerking te verlenen aan het initiatief en de ontwikkeling planologisch-juridisch te regelen in een nieuw bestemmingsplan.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Sliedrecht; tegen de rivier de Beneden Merwede, aan de T-splitsing Oosterburgsestraat-PC Hooftlaan en aan de Rivierdijk. De percelen die bij het plangebied horen liggen aan weerszijde van de Rivierdijk, het betreffen de percelen Rivierdijk 538, 540 (ten zuiden) en Rivierdijk 761- 769 (ten noorden).
Afbeelding 1: Ligging en begrenzing van het plangebied
Centraal door het plangebied ligt een gedeelte van de Rivierdijk. De percelen ten noorden van de Rivierdijk grenzen in het noorden aan openbaar groen, in het oosten aan een kantoorpand en in het westen aan de PC Hooftlaan. De percelen ten zuiden van de Riverdijk grenzen in het zuiden aan water, waar de veerboot richting Dordrecht vertrekt, in het oosten aan woningen en in het westen aan een kantoorpand (bestemming 'Centrum - 2'). Afbeelding 1 geeft globaal het plangebied weer.
1.3 Vigerend Juridisch-planologisch Kader
Het huidige juridisch-planologisch kader van het plangebied is vastgelegd in twee bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld | ||
1 | 'Woongebied 2016' | 26 januari 2016 | |
2 | 'Kerkbuurt Oost' | 28 oktober 2014 |
Woongebied 2016
De grond waarop het plangebied is gelegen binnen 'Woongebied 2016' kent verschillende enkelbestemmingen, te weten 'Detailhandel', 'Horeca' en 'Wonen - 1' met de functieaanduiding detailhandel. Daarnaast loopt over een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1 en 2' (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woongebied 2016'
Kerkbuurt Oost
De grond waarop het plangebied is gelegen binnen 'Kerkbuurt Oost' kent de enkelbestemmingen 'Groen', en 'Wonen - uit te werken'. Daarnaast loopt er over een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1 en 2' (zie afbeelding 3).
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kerkbuurt Oost'
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de achtergronden van het plan zijn beschreven:
- Hoofdstuk 2: Beschouwing van de bestaande en toekomstige situatie;
- Hoofdstuk 3: Vigerende beleidskaders;
- Hoofdstuk 4: Milieuonderzoeken en nadere verantwoording;
- Hoofdstuk 5: Juridische planopzet;
- Hoofdstuk 6: De Uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied ligt op de grens van het historische centrum van Sliedrecht. Het centrum vormt samen met de Rivierdijk één van de overblijfselen waaruit de geschiedenis van de plaats te lezen valt. In afbeelding 4 is het historische lint duidelijk herkenbaar.
Sliedrecht ligt aan de rivier de Merwede aan de rand van de Alblasserwaard, een veenweidegebied. Het veengebied was oorspronkelijk begroeid met moerasbos. Dit werd vanaf de 10e/11e eeuw ontgonnen voor agrarische doeleinden. De oevers van de Merwede werden hierbij als ontginningsbasis gebruikt. Vanaf de oevers werd het veen in lange, smalle opstrekkende kavels naar achteren toe opgedeeld.
Later is de dijk aangelegd, waarlangs lintbebouwing ontstond. Dit was het begin van Sliedrecht. Sliedrecht bleef tot het einde van de 18e eeuw een dorp met lintbebouwing langs de Rivierdijk met een open en uitgestrekt achterland. De dijk vormde de belangrijkste verbinding met de andere rivierdorpen.
Afbeelding 4: Historische lintbebouwing Rivierdijk (bron:code.waag.org)
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in de wijk Oost en behoort tot de buurt Het Middenveer in de gemeente Sliedrecht. Deze buurt kent een grote diversiteit aan woningtypen en -stijlen. In dit deel van de buurt gaat het overwegend om aaneengesloten bebouwing, bestaande uit twee bouwlagen met kap. Er zijn echter ook woningen aanwezig die slechts uit één bouwlaag met kap bestaan. Daarnaast is er sprake van een historisch bebouwingslint langs de Rivierdijk waarbij in de loop der jaren een functionele mix ontstaan is waar woningen en (watergebonden) bedrijvigheid elkaar afwisselen. Vanaf de Rivierdijk wordt de bebouwing afgewisseld met doorzichten naar de Beneden Merwede en het woongebied.
In het plangebied is er sprake van een diversiteit aan gebouwen. De gebouwen kennen verschillende hoogtes, doeleinden en een verspringende rooilijn. Deze panden zijn gebouwd tussen 1850 en 1957 en staan grotendeels leeg. De gebouwen ten zuiden van de Rivierdijk bestaan uit één of twee bouwlagen met een plat dak en de gebouwen ten noorden van de Rivierdijk kennen allen één of twee bouwlagen met een kap. Binnen het plangebied is er sprake van de functies detailhandel, wonen en horeca.
Afbeelding 5: Huidige situatie ten noorden van de Rivierdijk
Afbeelding 6: Huidige situatie ten zuiden van de Rivierdijk (bron: google streetview)
2.3 Nieuwe Ontwikkelingen
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen mogelijk in het plangebied. Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerd karakter, waarmee uitsluitend de gewenste ontwikkeling van de woningen mogelijk wordt gemaakt.
2.3.1 Het plan
Na verschillende ontwerpen en opties heeft de gemeenteraad ingestemd met een ontwerp waarin 11 grondgebonden woningen zijn ingepast in het plangebied. Het ontwerp bestaat uit 8 woningen aan de noordzijde van de Rivierdijk (twee drie-onder-een kappers met daartussen een twee-onder-een-kapper) en 3 woningen aan de zuidzijde van de Rivierdijk (een twee-onder-een kapper en één vrijstaande woning). Deze locatie staat ook bekend als 'locatie Lanser'.
Afbeelding 7: Situatietekening nieuwe situatie (bron: Schippers)
2.3.2 Beeldkwaliteit
Bij het opstellen van het onderhavige plan is rekening gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten van de gemeente Sliedrecht. De bebouwing langs de Rivierdijk karakteriseert zich door de differentiatie in architectuur en verscheidenheid in schaalgrootte. De kwalitatieve invulling van het plan is goed uitgewerkt, de kleinschaligheid en de klassieke uitstraling passen binnen de sfeer van de Rivierdijk. Daarnaast blijven de doorkijk en het zicht naar het achterliggende gebied behouden.
In het plan is er sprake van een vrijstaande woning, twee-onder-één-kapwoningen en drie-onder-één-kapwoningen. De nok- en goothoogte en de verschijningsvorm van de bebouwing is in harmonie met de omgeving en ligt aan beide zijden van de dijk op circa 7 meter respectievelijk 10 meter.
Afbeelding 8: Impressie straatbeeld Rivierdijk (bron: Schippers)
Afbeelding 9: Impressie gevels Rivierdijk (bron: Schippers)
2.3.3 Verkeer en vervoer
Autoverkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de Rivierdijk welke tevens behoort tot een belangrijke ontsluitingsroute van Sliedrecht. Via de Rivierdijk kan men in noordoostelijke richting de Rijksweg A15 bereiken. De Rivierdijk kent een maximale snelheid van 30 km/uur.
Voor de verkeersgeneratie is er uitgegaan van de CROW-publicatie 317. Het plangebied valt onder matig stedelijk en rest bebouwde kom; dit komt overeen met de uitgangspunten van de Nota Parkeerbeleid Sliedrecht. Gerekend wordt met het gemiddelde van de minimale en maximale verkeersgeneratie.
Op basis van de berekening als weergegeven in tabel 1 bedraagt de totale verkeersgeneratie van onderhavig plan 82 motorvoertuigen per etmaal.
Woningtype | Aantal | Verkeersgeneratie per etmaal | Totaal |
Vrijstaand | 1 | 8,2 | 8,2 |
Twee-onder-één-kap | 4 | 7,8 | 31,2 |
Rijwoning | 6 | 7,1 | 42,6 |
Totaal | 82 |
Tabel 1: Verkeersgeneratie
Gezien het feit dat in de huidige situatie binnen het plangebied in planologische zin de functies detailhandel, wonen en horeca zijn toegestaan, is de daadwerkelijke verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling minder dan de genoemde verkeersgeneratie van 82 voertuigen per etmaal.
Parkeren
In de nieuwe situatie wordt het parkeren voor een groot deel op eigen terrein opgelost. Voor de woningen aan de noordzijde van de Rivierdijk worden parkeermogelijkheden achter de woningen gerealiseerd in de vorm van een parkeerterreintje dat toegankelijk is vanaf de PC Hooftlaan.
De gemeente Sliedrecht heeft op 15 december 2015 de Parkeernormennota Sliedrecht 2016 vastgesteld. De Parkeernormennota maakt onderscheid in gebieden, woningtype, en nieuwbouw, verbouw of functieverandering. Voor dergelijke ontwikkelingen geldt dat de parkeereis aan de hand van de gestelde parkeernormen moet worden berekend. Het plan moet voorzien in de parkeereis onder de gestelde voorwaarden.
Het plangebied ligt in het gebied 'Rest bebouwde kom'. Daarbij is er sprake van nieuwbouw van één vrijstaande woning, twee-onder-een-kap woningen en grote tussen-/hoekwoningen (meer dan 120m2 GBO). De hierbij behorende parkeernorm bedraagt:
- vrijstaand: 2,2 parkeerplaatsen (pp) per woning;
- twee-onder-een-kap: 2,1 pp per woning;
- tussen-/hoekwoningen groot: 2 pp per woning;
waarvan in alle gevallen 0,3 pp voor bezoekers (die openbaar toegankelijk moeten zijn).
Noordzijde (8 woningen)
Voor de realisatie van twee twee-onder-een-kap en zes tussen-/hoek woningen komt de totale parkeervraag op afgerond 16 parkeerplaatsen, waarvan minimaal 3 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn. In het plan zijn er in totaal 11 parkeerplaatsen op het terreintje achter de woningen voorzien en 5 parkeerplaatsen aan de Rivierdijk, waarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Zuidzijde (3 woningen)
Voor de realisatie van drie woningen komt de totale parkeervraag op afgerond 6 parkeerplaatsen, waarvan minimaal 1 parkeerplaats openbaar toegankelijk moet zijn. Bij voorkeur dient de parkeerbehoefte op eigen terrein gerealiseerd te worden.
De woningen aan de zuidzijde beschikken elk over een garage op het eigen perceel. Hiermee is er voldoende ruimte om minimaal 3 auto's te parkeren op eigen terrein (afbeelding 7). Volgens de Parkeernormennota Sliedrecht tellen, in verband met de mindere bereikbaarheid, de ruimtes voor de garages niet mee als parkeerplaats. De overige 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan de Rivierdijk, voor de woningen, en zijn openbaar toegankelijk.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsstukken aangehaald die betrekking hebben op Sliedrecht en in het bijzonder die met relevantie voor het plangebied.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) vastgesteld. Deze visie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in diverse documenten, zoals de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De SVIR geeft daarmee een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Door vaststelling van de SVIR geldt voor de ruimtelijke ordening in brede zin dat een aanzienlijk deel van de Rijkstaken is gedecentraliseerd. Alleen voor een beperkt aantal onderwerpen wordt de bevoegdheid om algemene regels te stellen ingezet. Het gaat hierbij om nationale belangen, zoals kustfundament, grote rivieren en primaire waterkeringen, waarvoor kaderstellende uitspraken zijn opgenomen. Deze zijn zodanig geformuleerd, dat ze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
3.1.2 Barro
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Voordat een ruimtelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. De ladder bestaat uit drie treden waarmee achtereenvolgens dient te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (Trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (Trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (Trede 3).
Toetsing Ladder duurzame verstedelijking
Is er een regionale behoefte?
Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van 11 grondgebonden woningen en de sloop van de bestaande gebouwen. Aangezien in een aantal van de bestaande gebouwen gewoond wordt of de bestemming 'Wonen' hebben is er geen sprake van een toename van 11 woningen maar minder.
Het plan sluit aan bij de Structuurvisie Sliedrecht 2020, waaruit blijkt dat voor de periode 2010-2025 de realisatie wordt beoogd van circa 1950 nieuwe woningen en de sloop van ruim 450 woningen. Hierin is de ontwikkeling aan de Rivierdijk nog niet meegenomen maar wordt deze wel meerdere malen genoemd, onder andere in het Woningbouwprogramma 2013-2020. In kwantitatieve zin wil de gemeente Sliedrecht de autonome groei van de Sliedrechtse bevolking opvangen en in kwalitatieve zin streeft de gemeente naar een gedifferentieerd woningbouwprogramma, waarbij met name stimulans moet worden gegeven aan de duurdere woningen. De gemeente Sliedrecht prefereert hierbij inbreiding boven uitbreiding. De locatie en de nieuwe woningen sluiten aan bij de vraag naar duurdere woningen in en om de kern van Sliedrecht. Derhalve kan worden gesteld dat met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een actuele regionale en lokale behoefte.
Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied ligt blijkens de Visie Ruimte en Mobiliteit binnen de contouren van 'Bebouwd gebied'. Derhalve wordt er voldaan aan trede 2 van de ladder.
Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte
Het plangebied ligt aan de Rivierdijk, een belangrijke ontsluitingsroute binnen Sliedrecht. Het plangebied is hiermee multimodaal ontsloten; voor de auto, langzaam verkeer en met openbaar vervoer op korte afstand.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven) regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
- 4. Bevorderen van een water- en energie efficiënte samenleving
Voor het plangebied komt het erop neer dat de provincie de bebouwde ruimte beter wil benutten en streeft naar het verbeteren van de leefkwaliteit van de deze ruimte. Aangezien er sprake is van een veranderende vraag en demografische ontwikkeling dient de match tussen vraag en aanbod verbeterd te worden. Nieuwe ontwikkelingen vinden bij voorkeur plaats binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
Het plangebied ligt ook binnen de contouren van een rivierdijk en deels in een buitendijks bebouwd gebied. Deze waardevolle dijklandschappen zijn structurerend, indentiteitsbepalend en een ruimtelijke verbindende kracht. De provincie wil deze kwaliteiten behouden. In buitendijkse gebieden dient rekening gehouden te worden met het feit dat ze niet worden beschermd door een primaire kering.
Het onderhavige plan betreft de herontwikkeling van een locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied middels de realisatie van verschillende woningtypen. In de bestaande situatie is er sprake van leegstand. Het onderhavige plan draagt in hoge mate bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.
Bij het stedenbouwkundig ontwerp is er aandacht besteed aan de bestaande kwaliteiten die de Rivierdijk kent. De doorzichten naar het achterliggende landschap worden versterkt waardoor de kwaliteiten van de dijk behouden blijft.
3.2.2 Verordening ruimte (2016)
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld en de bijgewerkte versie is in werking getreden op 4 februari 2016. Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
Voor de beoordeling van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, hanteert de Provincie de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Deze bestaat uit dezelfde treden als de Ladder zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Voor de toets aan deze Ladder wordt daarom verwezen naar paragraaf 3.1.3.
In de Verordening is wel de volgende extra bepaling toegevoegd: “Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.”
Ten aanzien van wonen is in regionaal verband de rapportage 'Spetterend wonen in de Drechtsteden 2015' vastgesteld. Deze rapportage geeft inzicht in de ontwikkelingen in de woningmarkt, voor de vraagkant, de aanbodkant en de aansluiting tussen beiden en het effect van de plannen. Bij brief, d.d. 3-11-2015, hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangegeven deze regionale visie te aanvaarden als kader voor de onderbouwing en regionale afstemming van de woningbehoefte in bestemmingsplannen (trede 1 van de Ladder). Voorliggend bestemmingsplan is in de regionale programmering opgenomen.
Het onderhavige plangebied is gelegen binnen bestaand dorpsgebied aan de Rivierdijk. Het betreft een locatie met een aantal leegstaande panden en is geschikt voor de herontwikkeling in de vorm van woningbouw. Onderhavig plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Nota Ruimte Geven (2006)
Voor de Drechtsteden is een streefbeeld geformuleerd: 'Samen stad aan het water'. Daartoe zijn in de nota 'Ruimte Geven', die een herijking is van de Structuurvisie Drechtsteden 2030 (1997), regionaal relevante beleidskeuzen vastgelegd die moeten leiden tot een ruimtelijke hoofdstructuur passend in de lijn van het genoemde streefbeeld.
Centrale opgave voor het ruimtelijk kader is om de hoogwaardige ruimtelijke vertaling te maken van het streefbeeld 'samen stad aan het water'. Niet alleen in bestuurlijk zin (de Regio met een hoofdletter als samenwerkende gemeenten), maar vooral ook functioneel (de regio met een kleine letter als gebied waarbinnen het overgrote deel van de activiteiten van de inwoners plaatsvindt). Dat betekent dat de functionele regio een uitgebalanceerd pakket aan woonmilieus en voorzieningen biedt en dat de bestuurlijke Regio er zorg voor draagt dat dit pakket zich met kwaliteit kan blijven ontwikkelen.
Alle regio's hebben daarbinnen hun eigen evenwicht. Deze 'balanced region' hoeft niet alle denkbare functies en gebruikers van ruimte binnen haar grenzen te hebben. Maar wel een bij haar inwoners en bedrijven passend totaalpakket aan kwaliteiten. Tegelijkertijd vormen die mensen en organisaties deel van de kwaliteiten van de regio. Die kwaliteiten zijn in vijf thema's samen te vatten:
- het woonklimaat;
- de regionale business-to-business-economie;
- de regionale consumenteneconomie;
- recreatie en toerisme;
- verkeer en vervoer.
Onderhavig plan voorziet in aantrekkelijke woningen die de structuur van de Rivierdijk ten goede komen. De identiteit van het gebied wordt versterkt door de doorkijk naar het achterliggende landschap.
3.3.2 Woonvisie Drechtsteden (2015)
'Spetterend Wonen in de Drechtsteden 2015' is de nota Wonen van de Drechtsteden. De woonvisie uit 2010 is geëvalueerd waarbij geconcludeerd is dat de doelen uit de woonvisie ongewijzigd blijven, maar dat de weg er naartoe aangepast moet worden.
De nota Wonen geeft inzicht in de vraag en aanbod voor de periode 2015-2020 aan de hand van de ontwikkelingen tot 2014. Voor de regio Drechtsteden is er een gewenst programma van 7550 woningen tot 2025 en een planaanbod van 8996 woningen tot 2025. Het programma en het aanbod sluiten redelijk aan, een zeker overaanbod is noodzakelijk in verband met planuitval. Het gewenste programma in Sliedrecht kent 1100 woningen tot 2025 en een planaanbod van 1382 woningen. Ook hier is sprake van een klein overaanbod. Uitgesplitst naar twee periodes blijkt dat er tussen 2015 en 2019 een overaanbod van 175 woningen is en in de periode 2020 tot 2025 een overaanbod van 107 woningen. Er is vooral vraag naar een 'suburbaan' woonmilieu, maar ook naar 'rustig stedelijk' en 'levendig stedelijk' is veel vraag
Zaak is dat de woningen goed gebouwd worden en dat ze in de goede omgeving komen te staan. Onderhavig plan bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen. De verkoop van eengezinswoningen is aangetrokken, op basis daarvan is de verwachting dat ook in de komende tijd de verkoop verder aan trekt. Rond 2020 wordt er voorzien dat de vraag zich zal stabiliseren en mogelijk zal afnemen. Het gewenste programma en het aanbod van de gemeente Sliedrecht liggen redelijk dicht bij elkaar. Op wat langere termijn zijn er nog onvoldoende plannen voorradig, voor een deel zullen deze uit locaties voor vervangende nieuwbouw komen.
Onderhavig plan betreft een binnenstedelijke herontwikkeling van een locatie; er is sprake van vervangende nieuwbouw. Deze woningen worden conform de nieuwste inzichten gebouwd en komen op de grens van het centrum en een levendig stedelijk woonmilieu te liggen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Sliedrecht 2020
Om de mogelijkheden voor de maatschappelijke wensen van de gemeente Sliedrecht te kunnen realiseren binnen de beschikbare ruimte in de gemeente heeft de gemeenteraad in februari 2006 de Structuurvisie 'De wèreld tusse Wengerde en ’t waoter' vastgesteld. Recent heeft de gemeente deze structuurvisie geactualiseerd met de Structuurvisie Sliedrecht 2020. Hierbij blijven de hoofdlijnen van de visie uit 2006 gehandhaafd.
De visie is opgebouwd rondom drie gestelde hoofddoelen:
- 1. Sliedrecht wil op sociaal gebied een pluriforme, tolerante en vitale gemeenschap blijven, waarbij een goed functionerende samenleving centraal staat;
- 2. Fysiek gezien betekent dit dat Sliedrecht een ruimtelijke structuur wil realiseren die zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele dynamiek waarbij de sociale waarden behouden moeten blijven;
- 3. Daarbij wil de gemeente een actieve rol spelen in de realisatie van de gewenste toekomstige ruimtelijke structuur.
Op het gebied van wonen zijn hierin twee hoofdkeuzes gemaakt. Er wordt gekozen voor een evenwichtige bevolkingsopbouw en het bieden van een daarbij passend woningaanbod met het behoud van de dorpse identiteit. De structuurvisie 2020 is een actualisering van de visie uit 2006. Om te bekijken of de gewenste ontwikkelingen op schema liggen en de ambities eventueel bijstellen. De conclusies ervan geven aan dat het voorziene woningbouwprogramma de autonome groei van de Sliedrechtse bevolking in kwantitatieve zin ruimschoots kan opvangen. In kwalitatieve zin wil de gemeente streven naar een meer gedifferentieerd woningbouwprogramma, waarbij met name stimulans moet worden gegeven aan de duurdere woningen. De gemeente wil in eerste instantie gaan voor het opvangen van de woningbehoefte binnen bestaand dorpsgebied, inbreiding gaat voor uitbreiding. Daarbij dient kwaliteit wel een belangrijke sturingsfactor te zijn, het opvullen van alle ‘lege’ plekken is niet wenselijk in verband met de benodigde speel en groenvoorzieningen om het gewenste kwaliteitsniveau te kunnen behouden.
Onderhavig plan sluit aan bij het gemeentelijk streven naar een gedifferentieerd woningbouwprogramma met meer duurdere woningen. De verscheidenheid aan woningen zorgt voor een kwalitatieve verbetering van het woningaanbod in Sliedrecht. De woningen zijn zo ontworpen dat ze passend zijn in de lintbebouwing langs de Rivierdijk.
3.4.2 Woonvisie
In 2008 heeft de gemeente Sliedrecht de Woonvisie uitgebracht 'Wonen in Sliedrecht 2007-2015, doorkijk tot 2025'. Middels een factsheet uit 2010 is de informatie geactualiseerd.
Uit deze visie blijkt, dat de woningvoorraad in Sliedrecht evenwichtig is verdeeld in koop- en huurwoningen en dat de meeste woningen grondgebonden zijn. De woningvoorraad biedt voor iedereen ruimte om te wonen, ook voor bijzondere groepen. In zijn algemeenheid heerst dan ook tevredenheid over de woning (omgeving).
In de Woonvisie wordt gesteld, dat het voorziene woningbouwprogramma (1.500 woningen in periode 2010-2025) in kwantitatieve zin ruimschoots de autonome groei van de Sliedrechtse bevolking kan opvangen. Het programma sluit redelijk aan bij de woonwensen: er is vooral behoefte aan appartementen met lift, zowel in de koop- als huursector, en vrijstaande en twee-onder-één- kapwoningen in de koopsector. In laatstgenoemde categorieën voorziet onderhavige ontwikkeling.
3.4.3 Stedelijk Waterplan
Sliedrecht kent een eeuwenlange verbinding met het water. Om ervoor te zorgen dat dit water de juiste kwaliteit en kwantiteit behoudt heeft de gemeente Sliedrecht samen met het Waterschap Rivierenland een stedelijk waterplan opgesteld. Om de functies van het water te verbeteren en de beleving van het water te vergroten, kunnen verschillende maatregelen worden getroffen, die zijn omschreven in het waterplan. In dit waterplan krijgen vijvers, sloten en plassen een specifieke gebruiksfunctie toegekend, zoals zwemwater, viswater, recreatiewater of natuurwater.
3.4.4 Parkeernormennota Sliedrecht (2016)
Door middel van de Parkeernormennota Sliedrecht wordt voorzien in actuele en eenduidige parkeernormen voor geheel Sliedrecht. Dit is noodzakelijk om de leefbaarheid en de bereikbaarheid te kunnen blijven waarborgen.
In beginsel geldt dat bij nieuwbouw, verbouw, aanbouw en functieverandering aan de parkeernorm dient te worden voldaan. Bij de verbouwing en/of vergroting van woningen wordt er vanuit gegaan, dat deze aan de geldende norm voldoen zolang ze in dezelfde woningtypologie en gebruiksoppervlakteklasse blijven. Vervangende nieuwbouw valt hier niet onder. Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein dient te worden opgelost. Bij woningbouwlocaties mogen parkeerplaatsen op de openbare weg worden meegeteld. Indien op eigen terrein niet voldoende parkeerplaatsen kunnen worden voorzien, heeft het maken van concrete afspraken over de realisatie van parkeerplaatsen in het openbaar gebied de voorkeur boven een financiële afkoop. Dit voorkomt een al dan niet tijdelijke toename van de parkeerdruk.
3.4.5 Groenbeleidsplan (2015)
Op 31 maart 2015 is het 'Groenbeleidsplan Sliedrecht' vastgesteld. Dit plan geldt de komende jaren als kader waarbinnen afwegingen en besluiten op het gebied van groen gemaakt kunnen worden.
In het groen zijn drie schaalniveaus te onderscheiden.
- Hoofdgroenstructuur
- Wijkgroenstructuren
- Woon en buurtgroen
Er is een visie uitgewerkt bestaande uit drie uitgangspunten:
- Een herkenbare en samenhangende groene hoofdstructuur behouden en versterken;
- Biodiversiteit en Groenbeleving;
- Betrokken samenleving.
Om de uitgangspunten in het groenbeleid te implementeren, komen twee randvoorwaarden naar voren: integraal en sober.
Bij onderhavige ontwikkeling geldt dat een deel van het plangebied opgehoogd dient te worden, hetgeen ten koste zal gaan van bestaand groen. Gestreefd wordt naar zo veel mogelijk behoud van bestaande bomen. Bij nadere uitwerking van het ontwerp heeft dit nadrukkelijk aandacht.
3.4.6 Gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht
Het rapport de gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht heeft tot doel om inzicht te geven in de verplichtingen die er in geval van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de gemeente Sliedrecht gelden. De Flora- en faunawet is de nationale wet waarin het soortbeschermingsregime van de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn geïmplementeerd zijn. De Flora- en faunawet beschermt alle inheemse zoogdieren (op de Huismuis, de Bruine rat en de Zwarte rat na), vogels, reptielen en amfibieën.
Naar gelang van de aanwezigheid van bepaalde flora en fauna zal de gedragscode Flora- en Faunawet voor de gemeente Sliedrecht in acht moeten worden genomen bij de uitwerking van het onderhavig plan. De maatregelen zijn per dier en per periode verschillend. In paragraaf 4.8 Ecologie zijn dit onderzoek, en de eventuele maatregelen die getroffen moeten worden, beschreven.
3.4.7 Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2018
De gemeenteraad is verplicht een rioleringsplan vast te stellen voor een periode die door de raad wordt bepaald. In het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt een integrale visie gegeven op het gebied van afvalwater, afstromend hemelwater en grondwater, die leidend is voor de strategie van de gemeente.
De gewenste situatie bij nieuwbouw is als volgt omschreven in het Gemeentelijke Rioleringsplan: "In geval van ontwikkeling van nieuwe gebieden zal geen schoon hemelwater op het vuilwater riool worden toegestaan. Bij nieuwbouw in bestaande gebieden zal de focus uitgaan naar zoveel mogelijk scheiden van afvalwater en schoon hemelwater. In de praktijk zal het straatoppervlak worden afgekoppeld, maar de daken van woningen zullen in eerste instantie op het vuilwater riool blijven lozen."
3.4.8 Welstandsnota Sliedrecht 2011
De Welstandsnota Sliedrecht is vastgesteld in 2011 en in 2013 herzien en gewijzigd. Toezicht op de welstand middels deze nota heeft als voornaamste doel, voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Bij iedere aanvraag voor een vergunning wordt bekeken of de plannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, wat inhoudt dat de plaatsing en het uiterlijk van het beoogde bouwwerk wordt beoordeeld.
Per deelgebied in de gemeente is een aantal criteria met betrekking tot de landschappelijke kenmerken en de detaillering en het materiaal- en kleurgebruik van de gebouwen opgenomen. Het plangebied is onderdeel van het grotere gebied Omgeving Burg. Winklerplein.
De welstandsnota beschrijft het plangebied als volgt: "De waarde van het Burgemeester Winklerplein en omgeving is vooral gelegen in het rustige beeld van de smalle straten met het groen van de bomen en in voortuinen. De architectuur is in het algemeen eenvoudig."
De voorgestane ontwikkeling voegt zich in dit beeld, zoals ook beschreven in paragraaf 2.3.2.
3.5 Conclusie
Onderhavige ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen met vrijstaande-, twee-onder-één-kap- en drie-onder-één-kapwoningen betekent een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en het woonklimaat. Het onderhavige plan speelt in op de vraag naar een beter woningaanbod voor hogere inkomens en sluit aan bij een gedifferentieerd woningbouwprogramma. De woningen zijn zo gesitueerd dat de kwaliteiten van de Rivierdijk tot haar recht komen en er weer sprake is van doorzicht naar het achterliggende landschap. De woningen zijn passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Derhalve past het plan binnen de rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan (Milieu-)aspecten
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
4.1 Water
4.1.1 Wettelijk kader
Bij elk besluit binnen de ruimtelijke ordening is de betrokkenheid van de waterbeheerder van groot belang. Met het uitvoeren van de zogenaamde ‘watertoets’ wordt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen betrokken en krijgt water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland (WSRL) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert, alsmede ook de aanwezige waterkeringen.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebieds-beheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld
Nationaal beleid
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Regionaal beleid / Waterschap
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid binnen het Waterschap Rivierenland. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het Waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels
In de Keur en Beleidsregels wordt onder andere de compensatieverplichting geregeld bij plannen waarin sprake is van een toename van verhard oppervlak. De wateropgave voor bestaand stedelijk gebied wordt vastgesteld en opgelost via het stedelijk waterplan.
Het Waterschap Rivierenland hanteert vuistregels voor compenserende waterberging. Deze vuistregels zijn:
- Het oppervlak open water van te dempen watergangen dient 1:1 gecompenseerd te worden door de aanleg van open water. Bij toename van verhard oppervlak geldt 436 m3 extra waterberging per hectare toename van verhard oppervlak indien dat verhard oppervlak loost op open water (gebaseerd op een maatgevende bui van T=10+10%). Voor de verhardingen die lozen op waterdoorlatende verhardingen (kunstmatige bergingsvoorzieningen) hanteert het waterschap een compensatie van 664 m3/ha (gebaseerd op een maatgevende bui van T=100+10%).
Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal rekening gehouden worden met de bepalingen voor het waterbeleid in deze regio.
Gemeentelijk beleid
Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeente Sliedrecht een stedelijk waterplan voor Sliedrecht opgesteld. In het waterplan kijken beide overheden vooral naar de waterkwaliteit, de waterkwantiteit in natte en droge periode en de wijze waarop het water wordt onderhouden. Daarnaast heeft de gemeente het Gemeentelijk Rioleringsplan (2012-2018) opgesteld. De gemeente heeft als taak het aanleggen van een rioleringsstelsel en het beheren/exploiteren daarvan. Het Rioleringsplan geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem en benodigde maatregelen voor het goed functioneren hiervan.
4.1.2 Onderzoek
Voor het onderhavige plan is de digitale watertoets doorlopen (Dossiercode 20160406-9-12758, zie Bijlage 1). Blijkens de digitale watertoets dient de normale watertoetsprocedure doorlopen te worden. De aandachtspunten worden nader uitgewerkt.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen en regionale waterkeringen. Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkeringen blijft nodig.
Door het plangebied loopt een primaire waterkering met de daarbij behorende beschermingszones van de waterkering, te weten:
- de kernzone: biedt maximale bescherming voor de waterkering volgens de keur;
- beschermingszone en buitenkant: biedt zware bescherming voor de waterkering volgens de keur;
- buitenbeschermingszone buitenkant: biedt een lichte bescherming voor de waterkering volgens de keur, maar is voldoende om bijvoorbeeld aanvullende eisen aan ontgrondingen te stellen.
De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing.
Ter bescherming van de primaire waterkering heeft het Waterschap Rivierland een profiel van vrije ruimte (Pvvr) vastgesteld (zie afbeelding 10). Bebouwing mag uitsluitend worden gerealiseerd boven dit Pvvr (heipalen uitgezonderd). Hiermee wordt instabiliteit van de waterkering voorkomen. In het plangebied ligt het vastgestelde Pvvr boven het bestaande maaiveld. Hierdoor is het noodzakelijk dat het bestaande maaiveld wordt opgehoogd.
Afbeelding 10: Profiel van vrije ruimte
In de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan wordt de kernzone van de waterkering opgenomen met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone binnenkant van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1'. Deze gebiedsaanduiding beschermt de waterkering door de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming(en) te beperken. De regeling strekt ertoe dat bouwen voor de onderliggende enkelbestemming(en) vooraf wordt getoetst, doordat een bouwverbod onderdeel is van de regels. Het nieuwe bouwwerk is uitsluitend toelaatbaar na afwijken bij omgevingsvergunning door het college. Daarnaast ligt het plangebied in buitenbeschermingszone van de primaire waterkering, deze zone wordt op de verbeelding aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'.
Waterberging
Het plangebied is deels gelegen binnen het peilgebied NDW019. Het peilgebied heeft een zomerpeil van -1,92m NAP en een winterpeil van -1,92m NAP. In onderhavige situatie is er sprake van bestaand verhard terrein en niet verhard terrein.
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak-en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaats vindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden. Voor gebieden in het stedelijk gebied is compensatie noodzakelijk indien het verhard oppervlak meer toeneemt dan 500 m2. Om te bereken welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Waterschap Rivierenland voor dit gebied de stelregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2.
Afbeelding 11: Uitsnede peilgebied kaart
In het plangebied is reeds circa 1.800 m2 bebouwing en 500 m2 verharding aanwezig. In het onderhavige plan worden 11 woningen gerealiseerd inclusief garages en bergingen ter grootte van circa 900 m2 en er wordt circa 1.200 m2 terreinverharding gerealiseerd. Er is sprake van een afname aan bebouwing/verharding van 200 m2, waardoor een watercompensatieplicht niet aan de orde is.
Oude situatie | Nieuwe situatie |
Bebouwing | |
1.800 m2 | 900 m2 |
Verharding | |
500 m2 | 1.200 m2 |
Totaal | |
2.300 m2 | 2.100 m2 |
Afname bebouwing/verharding: 200 m2 |
Tabel 2: berekening bestaande en nieuwe verharde oppervlakte
Watergangen
Binnen het plangebied zijn geen A- en B-watergangen gelegen, ook zijn er geen beschermingszones aanwezig van A- en B-watergangen.
Waterkwaliteit en riolering
Het beleid van het Waterschap Rivierenland is er op gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Ook de gemeente Sliedrecht geeft in haar Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) aan dat in het geval van de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen schoon hemelwater op het vuilwater riool wordt toegestaan. Bij nieuwbouw in bestaande gebieden zal de focus uitgaan naar zoveel mogelijk scheiden van afvalwater en schoon hemelwater.
Onderhavig plan biedt kansen om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat het hemelwater wordt afgekoppeld. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Rondom het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater van terreinverharding op af te voeren. Er dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden om dit water voor te zuiveren. Vuil water wordt afgevoerd via het bestaande gescheiden rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Sliedrecht.
4.2 Geluidhinder
4.2.1 Wettelijk kader
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
4.2.2 Onderzoek
Het plan bevindt zich niet binnen een geluidzone van wegen maar is enkel gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen, te weten:
- Rivierdijk
- PC Hooftlaan
- Oosterburgstraat
- Middeldiepstraat
- Albrechtplein
Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van 11 woningen. In het kader van de Wgh is hiermee sprake van toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich uitsluitend 30 km/u wegen, waardoor toetsing naar wegverkeerslawaai niet vereist dan wel noodzakelijk is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, gezien de ligging van de nieuwe woningen direct aan de Rivierdijk, een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Rivierdijk West te Sliedrecht, d.d. 27 mei 2016, zie Bijlage 2).
Uit het onderzoek blijkt dat voor de wegen Rivierdijk en P.C. Hooftlaan geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde met respectievelijk maximaal 2 en 3 dB overschrijdt.
Conclusie
Aangezien er voor onderhavige woningen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels geadviseerd ten tijde van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (confrom een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wettelijk kader
Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
4.3.2 Onderzoek en conclusie
Onderhavig plan is kleinschalig van aard (11 woningen), hiermee valt het plan in het besluit NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen negatieve invloed op een goed woon- een leefklimaat binnen het plangebied.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Wettelijk kader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met de risico's van gevaarlijke stoffen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in twee categorieën van risicobronnen: stationaire (inrichtingen, zoals LPG-stations) en mobiele (route gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buis). In het kader van externe veiligheid moet elke nieuwe ontwikkeling nabij een activiteit met gevaarlijke stoffen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Hieronder worden deze twee begrippen nader toegelicht.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een afstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). De kans om dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag maximaal 1 op de miljoen (10-6) per jaar bedragen. Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel te komen tot een uniform beschermingsniveau voor de individuele burger. Binnen de PR 10-6 afstand mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van het soort risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet het groepsrisico (GR) worden onderzocht. Dit is de kans per jaar dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als indicatieve norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
4.4.2 Onderzoek
Stationaire bronnen
Blijkens risicokaart.nl zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire bronnen aanwezig.
Mobiele bronnen
Wegverkeer
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A15 waarvan zeker is dat daarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A15 is gelegen op circa 1.000 meter van het plangebied en valt daarmee ruimschoots buiten groepsrisico (200 meter), de veiligheidszone voor het deel van de A15 ter hoogte van het plangebied (46 meter) en het PAG (30 meter). Het groepsrisico hoeft derhalve niet te worden bepaald en verantwoord. Incidentele transporten van gevaarlijke stoffen over de overige omliggende wegen zijn echter niet uit te sluiten, maar deze vallen eveneens buiten het toetsingskader.
Spoorverkeer
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.
Vaarwegen
Onderhavig plangebied is gelegen in de nabijheid van rivier de Beneden Merwede. De Beneden Merwede wordt in het rapport Basisnet Water aangeduid als ee vaarweg.
Voor de rode, zwart en groene vaarwegen zijn gebruiksruimtes voor het vervoer (veiligheidsbuffer) gedefinieerd. Deze gebruiksruimten worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico op de vaarweg en het groepsrisico.
Voor zwarte vaarwegen geldt dat de PR 10-6-contour maximaal tot aan de oever reikt. De PR 10-6-contour komt daardoor niet over het plangebied. Het PR vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Het GR ten gevolge van een zwarte vaarweg zal niet toenemen ten gevolge van het bestemmingsplan. De personendichtheid zal zeer gering toename ten gevolgen van dit bestemmingsplan. Gezien het omgevingsbeeld zal het GR naar verwachting niet hoger zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Kabels en leidingen
Voor zover bekend zijn er binnen het plangebied geen noemenswaardige (hoofdkabels en hoofdleidingen) kabels en leidingenaanwezig. Er is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Daarnaast zijn er in of nabij de Rivierdijk de gebruikelijke kabels en leidingen van de nutsbedrijven, zoals KPN, elektriciteit, gas etc. aanwezig. De uitvoering van het onderhavige plan levert om die reden geen bijzondere aandachtspunten op ten gevolge van aanwezige kabels en leidingen.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan ondervindt voor het aspect externe veiligheid geen belemmeringen.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven.
- Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies.
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
4.5.2 Onderzoek
Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van woningen in de bebouwde kom van Sliedrecht, in het kader van de bedrijven en milieuzonering is hiermee sprake van toevoeging van een nieuwe hindergevoelige functie.
Het plangebied is gelegen in het omgevingstype gemengd gebied. Er is sprake van matige tot sterke functiemenging en het plangebied ligt aan een ontsluitingsroute. De richtafstanden die worden gegeven in de VNG-publicatie kunnen hierdoor één afstandstrap worden verlaagd. Onderstaande tabel 3 geeft de richtafstanden van omliggende bedrijven/instellingen weer.
Adres | Functie | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied | Werkelijke afstand (tot aan bouwvlak geplande woningen) |
Krommestoep 1 | Sporthal | 30 meter | 55 meter |
Rivierdijk 759 | Kantoor | 0 | 0 meter |
Rivierdijk 542 | Kantoor | 0 | 0 meter |
Oosterbrugstraat 1-5 | Detailhandel | 0 | 25 meter |
Tabel 3: richtafstanden bedrijven en milieuzonering rond plangebied
Conclusie
Uit tabel 3 blijkt dat er aan de gecorrigeerde indicatieve richtafstanden wordt voldaan. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat de betreffende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect bedrijf- en milieuhinder geen belemmeringen. Een nader onderzoek naar het aspect bedrijven en milieuhinder is derhalve niet noodzakelijk.
4.6 Bodem
4.6.1 Wettelijk kader
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden.
4.6.2 Onderzoek
Onderhavig plan bestaat uit de nieuwbouw van 11 grondgebonden woningen en de sloop van bestaande panden. Een deel van het plangebied heeft in de huidige situatie al een woonbestemming.
Door Inpijn-Blokpoel ingenieursbureau is een verkennend asbest bodemonderzoek en nader bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie (d.d. 9 september 2016; zie Bijlage 3). Uit eerdere onderzoeken is reeds gebleken dat in de bodem, naast licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK, ook sterk verhoogde gehalten aan minerale olie voorkomen. Bovendien wordt in de onderzoeken melding gemaakt van de aanwezigheid van asbesthoudende materialen op een deel van het maaiveld (en in de toplaag), maar niet in de (werkelijke) bodem.
De verontreinigingen aan metalen en PAK zullen in het kader van de voorgenomen herontwikkeling (gericht) gesaneerd worden. Nader onderzoek hiervoor is vooralsnog niet aan de orde. Wel is het onderzoek naar de olieverontreiniging geactualiseerd, als ook is een verkennend asbest bodemonderzoek uitgevoerd, om vast te stellen of de verdenking dat de bodem niet verontreinigd is met asbest terecht is, alsmede om een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.
Bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten dient gesteld te worden dat ter plaatse van de Rivierdijk 538-540, naast sanerende maatregelen voor zware metalen en PAK ook maatregelen genomen dienen te worden voor de aanwezige olieverontreiniging. Op Rivierdijk 761-769 lijkt geen sprake te zijn van een verontreinigingsgeval voor wat betreft minerale olie.
De bodem van het voorterrein van Rivierdijk 538-540 is niet (meer) verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Op het achterterrein van Rivierdijk 761-769 is in de bodem wel asbest aangetoond. In één mengmonster wordt de interventiewaarde voor asbest overschreden. Daar voor asbest geen hoeveelheidscriterium geldt, is hier dus sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest in de bodem. Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek uit te voeren, om dit geval in te kaderen, als ook om vast te stellen of de bodem op het overige terrein wel/of niet verontreinigd is met asbest. Zolang geen sanerende maatregelen worden genomen (en dit kan pas op basis van de resultaten van een nader onderzoek en ná melding aan het bevoegd gezag) dienen voor wat betreft de asbestverontreiniging tijdelijke beveiligingsmaatregelen genomen te worden, daar de actuele blootstellingsrisico’s vooralsnog onbekend zijn.
Conclusie
Er dient nader overleg gevoerd te worden met het bevoegd gezag over het vervolgtraject. Zonder schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mogen geen graafwerkzaamheden in sterk verontreinigde grond worden verricht.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7.1 Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend. Dit verdrag bepaalt, dat er op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met het archeologisch erfgoed, o.a. in ruimtelijke planontwikkelingen. Dit verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden, de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken.
Cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland
De gemeente Sliedrecht heeft ten tijden van de opstelling van het onderhavige bestemmingsplan nog geen eigen archeologisch beleid geformuleerd. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt er teruggevallen op het archeologische beleid van de provincie Zuid-Holland. De provincie heeft de archeologische waarden van de gehele provincie samengevat in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
Afbeelding 12: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart
4.7.2 Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart blijkt dat het plangebied binnen een gebied met een kleine kans op archeologische sporen is gelegen. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is er door Archeodienst BV een gecombineerd bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek verkennende fase Rivierdijk West te sliedrecht, d.d. 25 mei 2016, zie Bijlage 4).
Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke historische en archeologische waarden. Het doel van het verkennend booronderzoek is het toetsten van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen.
Onderstaande tabel geeft inzicht in de archeologische verwachting in het plangebied per periode en de (eventueel) aangepaste verwachting naar uitkomst van het verkennend booronderzoek.
Periode | Verwachting bureauonderzoek | Verwachting booronderzoek | Diepteligging sporen |
Laat-Paleolithicum- Mesolithicum | Onbekend | Onbekend | 16,5 m -mv (vanaf top van de dijk) |
Neolithicum-Vroege Middeleeuwen | Laag | Laag | Onder de A-horizont van de eventueel aanwezige vaaggrond |
Late Middeleeuwen (vanaf eind 15e eeuw) - Nieuwe tijd | Middelhoog | Middelhoog | Vanaf maaiveld |
De archeologische verwachting die uit het bureauonderzoek naar voren komt, blijft voor alle periodes gehandhaafd.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureau en booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. Bebouwingsresten van oudere voorgangers van de huidige bebouwing worden vooral verwacht op en tegen de dijk aan. Andere daarmee samenhangende sporen worden vooral in de tuinen in het noordelijke deel van het plangebied verwacht vanaf een diepte van ca. 1,0 -maaiveld. Zowel bij de sloop van het ondergrondse deel van de huidige bebouwing als bij de aanleg van nieuwe bouwputten voor de huizen kunnen archeologische resten worden verwacht. Dit geldt ook voor de tuinen in het noordelijke deel van het plangebied als hier de grond dieper dan 1,0 m -maaiveld wordt verstoord. Er wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding van de sloop van het ondergrondse deel van de huidige bebouwing en een begeleiding van de aanleg van de nieuwe bouwputten geadviseerd om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor deze begeleidingen is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van de begeleidingen vastgelegd.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wordt er op gewezen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Sliedrecht), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. In de praktijk verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.
4.8 Ecologie
4.8.1 Wettelijk kader
De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten, te weten gebieds- en soortbescherming. Hieronder worden beide aspecten nader toegelicht.
Gebiedsbescherming
Eén van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming wordt gevormd door de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura2000, staats- of beschermend natuurmonument zijn aangewezen. Wanneer in of in de directe nabijheid van een aangewezen gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige gevolgen voor het natuurgebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd. De gebieden die door de Natuurbeschermingswet beschermd worden zijn de speciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn en de beschermde natuur- en staatsnatuurmonumenten. Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmakende van het Nationaal Natuurnetwerk ( voorheen Ecologische Hoofdstructuur), welke op een andere wijze beschermd worden.
Soortbescherming
Soortbescherming vindt zijn wettelijk kader in de Flora- en faunawet (FF-wet); deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar deze zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in drie categorieën:
- categorie 1: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
- categorie 2: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de FF-wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
- categorie 3: Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.
4.8.2 Onderzoek
Onderhavig plan gaat uit van de nieuwbouw van 11 grondgebonden woningen en de sloop van bestaande panden. Om de bestaande flora en fauna in het plangebied in kaart te brengen is er door het natuur-wetenschappelijk centrum een quickscan flora en fauna uitgezet (Quickscan flora en fauna ten behoeve van de herontwikkeling van Rivierdijk West in Sliedrecht en de Flora- en faunawet, d.d. april 2016, zie Bijlage 5). Daarnaast is er een aanvullend onderzoek naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen uitgevoerd (d.d. oktober 2016, zie Bijlage 6)
Voor de quickscan is er aan de hand van een bureauonderzoek en een veldbezoek een inschatting gemaakt en onderzocht welke (zwaarder) beschermde soorten mogelijk in (de directe omgeving van) het plangebied voorkomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN is daarom niet aan de orde. Het plangebied ligt wel binnen de invloedssfeer (straal van 3 km) van Natura 2000-gebied 'Biesbosch', een gebied dat onder bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt.
Gezien de aard van de werkzaamheden (tijdelijk en kleinschalig) en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Biesbosch (in de bebouwde kom van Sliedrecht en van de Biesbosch gescheiden door de rivier Beneden Merwede) worden er als gevolg van de plannen geen nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van de Biesbosch verwacht. Ook wordt er, als gevolg van de realisatie van de nieuwbouw, geen toename in stikstofdepositie in het Natura-2000 gebied verwacht.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied is geschikt voor de steenmarter. Echter zijn er tijdens de quickscan geen sporen (zoals vraatsporen en uitwerpselen), of andere aanwijzingen die duiden op aanwezigheid van de Steenmarter aangetroffen. Aangezien de aanwezigheid van de Steenmarter vaak gepaard gaat met duidelijke sporen en er bovendien geen waarnemingen van de Steenmarter in Sliedrecht bekend zijn, kan uitgesloten worden dat deze soort in het plangebied aanwezig is. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het plangebied als leefgebied voor overige zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren functioneert. Voor grondgebonden zoogdieren gelden daarom geen verplichtingen in het kader van de Flora- en faunawet. Wel geldt altijd de algemene zorgplicht.
Vleermuizen
De daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen kon tijdens het dagbezoek niet worden vastgesteld, aangezien deze soortgroep hoofdzakelijk gedurende de nacht actief is.
Een deel van de te slopen bebouwing is geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Door het slopen van deze bebouwing zouden verblijfplaatsen vernield kunnen worden, waardoor overtreding van artikel 11 uit de Flora- en faunawet ontstaat. Om na te gaan of overtreding daadwerkelijk aan de orde is, is er nader onderzoek uitgevoerd om uit kunnen sluiten, danwel vast te kunnen stellen, of er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, om welke soort(en) en hoeveel vleermuizen het gaat en in welke periode de vleermuizen gebruikmaken van de panden.
Aanvullend onderzoek
Tijdens de veldbezoeken zijn waarnemingen gedaan van exemplaren van de Gewone dwergvleermuis. Er zijn kleine aantallen foeragerende en voorbijvliegende Gewone dwergvleermuizen waargenomen.
Binnen het plangebied zijn echter geen verblijfplaatsen en/of belangrijke onderdelen van vliegroutes van vleermuizen aangetroffen. Wel zou het plangebied onderdeel kunnen zijn van een foerageergebied. Echter, in de directe omgeving van het plangebied zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat de voorgenomen bouwplannen naar verwachting geen nadelige effecten zullen hebben op vleermuizen. Om deze reden bestaan er vanuit de Flora- en faunawet geen verplichtingen ten aanzien van veermuizen.
Vogels (met een vaste verblijfplaats)
Vogels met een vaste verblijfplaats zijn tijdens het veldbezoek niet in het plangebied waargenomen. Wel is in een Beuk in een bosschage ten noorden van het plangebied een duivennest waargenomen. Indien er plannen zijn om de beuk te kappen, dient de kap plaats te vinden buiten het broedseizoen (groweg half maart-half juli). Indien dit niet mogelijk is, dient ter plekke door een ecologisch deskundige te worden gecontroleerd of het duivennest in gebruik is.
In het plangebied zijn verder geen sporen van vogels met een vaste verblijfplaats aangetroffen. Een tweetal panden die gesloopt gaan worden, zijn geschikt als vaste verblijfplaats voor de Gierzwaluw en/of de Huismus. Om die reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd om vast te kunnen stellen, dan wel uit te kunnen sluiten of de gebouwen ook daadwerkelijk door deze soorten gebruikt worden als verblijfplaats.
Ook biedt het terrein een geschikt habitat voor algemeen beschermde broedvogelsoorten, zoals de merel en de houtduif.
Afbeelding 13: Panden geschikt voor verblijfplaatsen vleermuizen (rood) en panden geschikt voor verblijfplaatsen vogels met een vaste verblijfplaats en vleermuizen (geel)
Aanvullend onderzoek
Tijdens de veldbezoeken zijn geen waarnemingen gedaan van de Gierzwaluw of Huismus in het plangebied. Ook zijn er geen sporen van deze soorten aangetroffen. Wel zijn er buiten het plangebied gierzwaluwen waargenomen. Deze individuen cirkelden op grote hoogte boven het plangebied. Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat er geen vaste verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn in het plangebied. Om deze reden zullen de voorgenomen bouwplannen naar verwachting geen nadelige effecten hebben op de gierzwaluw of huismus. Er bestaan vanuit de Flora- en faunawet geen verplichtingen ten aanzien van gierzwaluwen en huismussen.
Vaatplanten
In het plangebied zijn geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten aangetroffen. Gezien de gebiedskenmerken worden andere strikt beschermde vaatplanten niet verwacht: het betreft een omgeving met voornamelijk stenig substraat of tuin met daarin gecultiveerde planten op een voedselrijke bodem. Het merendeel van de strikt beschermde vaatplanten geeft de voorkeur aan voedselarme(re) bodems. Op basis van deze gegevens kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat strikt beschermde vaatplanten niet aanwezig zijn binnen het plangebied. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vaatplanten.
4.8.3 Conclusie
Er bestaan geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van de verschillende aspecten.
Zorgplicht
Tenslotte geldt altijd de in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven Zorgplicht. Deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk). Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
- Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën, reptielen en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
- In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.
Tijdens de bouwfase moet rekening gehouden worden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten, zoals de Rugstreeppad, Kleine plevier (Charadrius dubius) en Oeverzwaluw (Riparia riparia). De volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- Er wordt voorkomen dat in de broedtijd van de Oeverzwaluw steilwanden in zandlichamen op het bouwterrein aanwezig zijn. Mocht er toch sprake zijn van broedgevallen, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat nestholtes niet meer in gebruik zijn;
- Voorbelast terrein kan aantrekkelijk zijn voor een soort als de Kleine plevier. Plaatsing van vlaggetjes kan het terrein minder aantrekkelijk maken. Als er sprake is van een broedgeval, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat eieren uitgekomen zijn;
- Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de Rugstreeppad aanwezig is.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
Voor onderhavig bestemmingsplan is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:
- De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
- De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
- Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
- De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
- De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.
5.2 De Opzet Van De Planregels
Onderhavig bestemmingsplan is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Voor wat betreft de regels van het onderhavig bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Woongebied 2016' van de gemeente Sliedrecht. Hier is voor gekozen omdat het plangebied deels binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan ligt.
De planregels bij het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
5.2.1 Inleidende regels
In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (art. 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemene bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (art. 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.
Peil ten opzichte van wijze van meten
Op diverse plaatsen in het plangebied zijn gebouwen op hellingen geplaatst dan wel voorzien. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de bebouwing rondom de aanwezige dijken, waar dijkbebouwing in of direct tegen het dijktalud gebouwd is. Bij deze bebouwing is het bepalen van de goothoogte en de bouwhoogte ingewikkelder dan voor gebouwen die op een horizontaal vlak zijn gebouwd. In verband hiermee is naast de goot- en bouwhoogte, tevens bepaald dat indien het maaiveld niet horizontaal ligt, gemeten dient te worden tussen de goothoogte (of bouwhoogte) en het hoogste punt waar de kruin van de dijk gelegen gevel het (schuine) maaiveld snijdt. Om te voorkomen dat aanbouwen aan de laaggelegen zijde van het hoofdgebouw ook een relatief lage goot en bouwhoogte moeten hebben, geldt de wijze van meten over een afstand van 15 meter vanaf de kruin van de dijk, ook al is het maaiveld voor een deel reeds horizontaal gelegen.
5.2.2 Bestemmingsregels
De bestemmingen beginnen telkens met een doeleindenomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze doeleindenomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
Artikel 3: Groen
De bestemming Groen is opgenomen voor het talud als overgang van het nieuwe parkeerterreintje naar het groengebied daarachter. De bestemming heeft betrekking op deze groenvoorzieningen en maakt ook bijvoorbeeld fiets- en voetpaden, water en speelvoorzieningen mogelijk.
Artikel 4: Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor het gedeelte van de Rivierdijk dat onderdeel uitmaakt van het plangebied en voor het achterliggende parkeerterreintje. De bestemming maakt naast wegen ook voet- en fietspaden mogelijk. Tevens zijn parkeervoorzieningen, evenals bij de verkeersfunctie behorende voorzieningen zoals bermen, waterlopen en -partijen, groen- en nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen de bestemming Verkeer zijn beperkte bouwmogelijkheden opgenomen. Zo worden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter. Deze hoogte kan nodig zijn voor bijvoorbeeld lantaarnpalen.
Artikel 5: Wonen
De bestemming Wonen is overeenkomstig met de bestemming 'Wonen - 1' in het bestemmingsplan 'Woongebied 2016' van de gemeente Sliedrecht. Bij deze bestemming is de beoogde nieuwe bebouwing, zowel de hoofdgebouwen als bijgebouwen, opgenomen in de bouwvlakken. Deze vlakken omvatten veelal de gehele achtererven. Het gebied erbuiten kan over het algemeen als 'tuin' aangemerkt worden en dient dus onbebouwd te blijven. De bouwregels voor de betrokken woningen zijn in de bestemming opgenomen alsmede de regeling voor de erfbebouwing.
Artikel 6: Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met archeologische verwachtingswaarden. Bouwwerken die dieper reiken dan 1,0 m mogen uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
Artikel 7: Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is bedoeld ter bescherming van de primaire waterkering die binnen het plangebied zijn gelegen. De bestemming maakt dat alvorens omgevingsvergunningen kunnen worden verleend, afwijking verleend moet worden door burgemeester en wethouders onder voorwaarden dat de waterstaatbelangen niet worden geschaad en schriftelijk advies moet zijn ingewonnen bij de beheerder van de waterloop en waterkering.
5.2.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn antidubbeltelregel, de algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en de wijzigingsregels opgenomen. In de algemene aanduidingsregels zijn de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1 en 2' opgenomen ter bescherming van de primaire waterkering.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 11 grondgebonden woningen mogelijk. Hiervoor dient de huidige bebouwing gesloopt te worden. Een deel van deze bebouwing staat leeg en is sterk verloederd.
Meerdere ontwerpen zijn gepasseerd voordat onderhavig plan werd goedgekeurd door de gemeenteraad. Er is sprake van een kwalitatieve verbetering van de leefomgeving en er wordt aangesloten op de kwantitatieve vraag naar woningen in de regio van Sliedrecht. Het plan sluit aan bij de lintbebouwing en heeft een goed doorzicht naar het achterliggende landschap.
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar. Daarmee is het verhaal van kosten verzekerd en vervalt de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
6.3 Inspraak En Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Het voorontwerp bestemmingsplan Rivierdijk-West heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf donderdag 29 september 2016 gedurende vier weken ter inzage gelegen in het gemeentekantoor van de gemeente Sliedrecht. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen een reactie in te dienen op het voorontwerp bestemmingsplan. Er zijn gedurende deze periode geen inspraakreacties ingediend.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse overleginstanties. Van 5 instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. In Bijlage 7 is de Notitie inspraak en overleg behorende bij het voorontwerp bestemmingsplan 'Rivierdijk-West' gevoegd, waarin de overlegreacties zijn samengevat en beantwoord en waarin is aangegeven of de reactie leidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.
6.4 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een ruimtelijke procedure is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan en bijbehorende stukken zijn gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid werd gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Fauna
Bijlage 6 Aanvullend onderzoek fauna