Koggehaven perceel M1 en M2
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 18-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0249bpM1m22014-0130 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.8 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 geluidszone - industrie
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.19 gezoneerd industrieterrein
terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.20 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.21 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.22 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de regels.
1.23 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.1': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.2': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.1': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
SBI 1993 SBI 2008 Uit ten hoogste milieucategorie 281 251, 331 4.2 2821 2529, 3311 5.1 29 27, 28, 33 4.2 351 351, 301, 3315 5.1 6311.1 52241 5.1 6311.2 52242 4.2 - e. bijbehorende voorzieningen, zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. op onbebouwde gronden is opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 10 m niet toegestaan;
- d. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- e. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. verkeer te water;
- d. het vergroten van de afvoercapaciteit;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf'.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.1 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de leiding(en).
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
- d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
- e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en (raam)prostitutie.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - dijk
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangewezen voor het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
12.3 Parkeren
- a. onverminderd het bepaalde in artikel 3 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens bijlage 4 van het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, tabel Rest bebouwde kom;
- b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
- c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
- d. indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
- e. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a bedoelde normen, indien wordt voldaan aan de in het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 genoemde voorwaarden voor afwijking.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
J. de Jonge Flowsystems is een havengebonden Vlaardings familiebedrijf dat zich door de jaren heen heeft ontwikkeld tot een internationale onderneming op het gebied van flowsystems. Het bedrijf is gespecialiseerd in produkten en diensten op het gebied van industriële vloeistoflogistiek. Van oudsher is het bedrijf al werkzaam in Vlaardingen, aan de Koningin Wilhelminahaven. Het bedrijf kende een gestage groei die onlosmakelijk verbonden is aan de groei van de Petrochemie en Offshore in de Rotterdamse haven.
Het bedrijf is van origine een constructie- en pijpleidingenfabriek en is uitgegroeid naar een multi-disciplinaire aanbieder/dienstverlener voor de energie- en energie gerelateerde bedrijven.
Het bedrijf is sinds 1954 gevestigd aan de Koningin Wilhelminahaven ZZ18 in Vlaardingen en wil haar activiteiten in de toekomst gaan uitvoeren aan de Koggehaven, circa 3 km ten westen van de huidige locatie.
Deze bedrijfsverhuizing naar de Koggehaven past binnen het gemeentelijke voornemen om de huidige bedrijfslocatie te herontwikkelen. De totale planvorming hiervoor is op dit moment nog niet gereed.
Omdat de behoefte aan de uitbreiding van de bedrijfslocatie op kortere termijn speelt, maar deze uitbreiding niet mogelijk is op de huidige locatie, is besloten de uitbreiding, vooruitlopend op de gehele gebiedsontwikkeling, planologisch mogelijk te maken op de nieuwe locatie.
Het op te stellen bestemmingsplan maakt realisering van het initiatief mogelijk en biedt een actueel juridisch-planologisch kader.
1.2 Ligging Plangebied
Het te ontwikkelen perceel (plangebied van het bestemmingsplan) ligt ten zuidwesten van de kern Vlaardingen, langs de Nieuwe Waterweg aan de Koggehaven. Het perceel ligt ten oosten van de rioolwaterzuivering en ten westen van bedrijventerrein Het Scheur. De ligging en begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Maasoeverzone', vastgesteld 20 december 2011. De planologische afwijkingen ten opzichte van dit bestemmingsplan worden besproken in paragraaf 3.3.
1.4 Planproces
Op grond van de Inspraakverordening Vlaardingen wordt er een informatiebijeenkomst gehouden voor de belanghebbenden. Voorafgaand is reeds een individuele informatieronde gehouden. Ook worden diverse overleginstanties in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties worden vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 4 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten milieueffectrapportage, milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, externe veiligheid, en overige milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Hieronder is het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Het samengevatte beleidskader in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar (sectoraal) beleid of (sectorale) beleidsnotities die in deze paragraaf niet zijn behandeld.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is/wordt vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de nationale belangen. Deze zijn of worden - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Hieronder volgen de voor dit bestemmingsplan relevante nationale belangen:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies. Daarom doet het Rijk richtinggevende uitspraken over de gebruiksmogelijkheden van een beperkt aantal locaties.
- 4. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 5. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
- 6. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 7. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 8. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 9. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 10. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
- 11. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die in strijd zijn met de bovenstaande nationale belangen.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) (2005)
Het RR2020 is als streekplan en als een regionaal structuurplan vastgesteld. Met de vaststelling van de Provinciale Structuurvisie is de status van streekplan vervallen. De hoofdlijnen van het RR2020 zijn overgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Het RR2020 blijft wel bestaan als regionaal structuurplan, voor de gemeenten in de Stadsregio Rotterdam.
De drie hoofddoelstellingen van RR2020 zijn:
- 1. verbeteren van de woon- en leefomgeving;
- 2. versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
- 3. bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit.
De kern van de gezamenlijke ontwikkelingsopgave bestaat uit tien punten. In deze tien punten zit de essentie van de regionale opgave voor de komende vijftien jaar. De ontwikkeling van de Maasoeverzone als onderdeel van de Rivierzone Vlaardingen geeft inhoud aan de volgende punten:
- rivierzones;
- trendbreuk in de herstructurering;
- proactieve aanpak van de milieuproblematiek.
Eén van de opgaven die genoemd wordt voor de regio Rotterdam is het creëren van een grote diversiteit aan kwalitatief goede woon-, werk- en verblijfsgebieden. Op de plankaart is het plangebied weergegeven als 'bedrijventerrein Mainport'. Het ‘bedrijventerrein mainport’ omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.
Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden. Ruimte daarvoor kan nog gewonnen worden door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebondenbedrijf mogelijk binnen de Mainport Rotterdam. Dit past binnen het RR2020.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Bedrijventerreinen
De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.
De focus op kwaliteit vraagt tevens om een andere houding van de provincie. Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. De opgave wordt om ruimte te geven aan lokale en regionale initiatieven die bijdragen aan de gewenste kwaliteit. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Dat heeft gevolgen voor de programmeringsopgaven en de ruimtelijke reserveringen voor bedrijventerreinen in de verschillende regio’s.
Bedrijven in de hogere milieucategorieën vormen een belangrijke schakel in de economische structuur van de provincie Zuid-Holland. Omvangrijke terreinen voor bedrijven met een hoge milieuhindercategorie (HMC-bedrijven) zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. De zogenoemde HMCbedrijven kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorieën staat onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMCbedrijven is de (milieu)ruimte voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein.
Watergebonden bedrijven zijn van groot belang voor de economie en leveren een bijdrage aan duurzame mobiliteit. De ruimte voor watergebonden bedrijventerreinen staat echter onder druk, vooral door transformatie naar aantrekkelijk gelegen woningbouwlocaties. Planologische bescherming van de watergebonden bedrijventerreinen is daarom nodig. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is dat in hoofdzaak alleen watergebonden bedrijven worden toegelaten.
Toetsing
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'gebied met havenindustrieel karakter'. Het gebied is onderdeel van de Mainport Rotterdam. De Mainport Rotterdam is een complex van industrie, handel, transport en logistiek, gevestigd op het haven- en industriegebied langs de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Merwede en Dordtsche Kil. De provincie heeft de ambitie om de vestigingsfactoren van bedrijven en organisaties die bijdragen aan de mainportfunctie, verder te ontwikkelen.
Het bedrijventerrein mainport omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.
Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebondenbedrijf mogelijk binnen de Mainport Rotterdam. Dit past binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit (2014).
Verordening Ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toepassing artikel 2.1.1 lid 1:
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan voorziet in een actuele behoefte. Het betreft een bestaand bedrijf dat door herstructurering (zie 2.4) wordt verplaatst. Er is dus sprake van een concrete behoefte. De vrijkomende locatie wordt herontwikkeld en volgt een separate procedure. De nieuwe locatie van het (watergebonden) bedrijf ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied en past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Lid 2 Watergebonden bedrijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
Toepassing artikel 2.1.1 lid 1 en 2:
Het bestemmingsplan staat bedrijven uit de hoogste milieucategorie toe en maakt een watergebonden bedrijf mogelijk.
Artikel 2.1.10 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 bij Hoek van Holland tot raainummer 995 bij de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de kaartbijlage, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. in het gebied tot 25 meter vanaf de kade wordt geen nieuwe bebouwing toegelaten;
- 2. in het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade wordt nieuwe bebouwing slechts toegelaten als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
- 3. in afwijking van de onderdelen 1 en 2 zijn incidenteel nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, waaronder restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten worden niet belemmerd;
- b. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden;
- c. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd, en
- d. advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven;
- 4. In afwijking van de onderdelen 1 en 2 is op het havenindustrieel complex, tussen raainummer 1005 tot 1034 aan de linkeroever, nieuwe bebouwing toelaatbaar voor bedrijven die vallen onder artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, mits wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
Toepassing artikel 2.1.10
De afstand van de grens van het plangebied tot de Nieuwe Waterweg bedraagt meer dan 40 meter.
Conclusie
Het bestemingplan past binnen de PVR. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bedrijf mogelijk op gronden die in de PVR zijn aangeduid als bedrijventerrein.
ROM Rijnmond: 'Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond' (2000)
De revitalisering van het rivierfront is ondergebracht in het ROM Rijnmondproject 'Herstructurering rivierfront Rechtermaasoever'. Dit project is een gezamenlijk initiatief van onder meer de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam, de Stadsregio, provincie Zuid-Holland, Kamer van Koophandel en Ministeries van EZ, V&W en VROM. Als eerste fase is de Contourennota Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond (januari 2000) verschenen. Het rapport gaat in op het dilemma van economische revitalisering en de noodzaak van verbetering van de leefbaarheid in het gebied. De verbetering van de leefbaarheid staat onder druk omdat de verwachting is dat de milieuhinder vanwege geluid in de toekomst onvoldoende zal afnemen ondanks geluidsbeperkende maatregelen. Herontwikkeling van de Rechtermaasoever is zowel vanuit economisch perspectief als vanuit leefbaarheidsoverwegingen dringend gewenst. Begin 2002 is een regionale ontwikkelingsvisie verschenen, gevolgd door een bestuurlijke intentieovereenkomst en een bestuursovereenkomst. De bestuursovereenkomst wordt mogelijk verlengd tot en met 2015.
De werkgroep RO/Milieu, waarin de provincie is vertegenwoordigd, heeft inmiddels voorstellen ontwikkeld voor een zogenoemde 'milieuaandachtszone'. Achterliggende gedachte bij het instellen van een dergelijke zone is het feit dat de matige milieukwaliteit op de Rechtermaasoever kan worden gecompenseerd door een hoge ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld karakteristieke oude binnenhaven). Bij het bepalen van de begrenzing van de aandachtszone zijn alle milieuaspecten in beschouwing genomen (Bestuurlijk afsprakenkader Herstructurering Rechtermaasoever, december 2004).
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebondenbedrijf mogelijk in de Koggehaven. Op de huidige gronden van het bedrijf komen gronden vrij voor herstructurering.
Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (Groen, Water en Milieu 2006-2010)
In dit beleidsplan staan duurzaamheid en omgevingskwaliteit centraal. De provincie continueert haar gevoerde beleid van saneren en beheren, maar zet daarenboven in op de ontwerpende opgave om daarmee milieuproblemen in de toekomst te voorkomen. Om de kwaliteit van de omgeving duurzaam te verbeteren, krijgt het milieu- en waterbeleid een meer sturende rol in de ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het beleidsplan geeft de hoofdlijnen hiervan aan. Door in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, wil de provincie voorkomen dat handelingen van vandaag ten koste gaan van de milieukwaliteit van morgen. Het beleidsplan beschrijft de provinciale duurzaamheid en omgevingskwaliteit. Het streeft naar een vitaal stedelijk gebied met een sterk sociaaleconomisch draagvlak door onder andere het terugdringen van luchtverontreiniging, het faciliteren van duurzame mobiliteit, het openhouden van de groene ruimte rond de steden, het vergroten van het waterbergend vermogen en duurzaam bouwen.
De basis voor duurzaamheid wordt mede gelegd door de ruimtelijke inrichting. Een goede ruimtelijke inrichting draagt bij aan het voorkomen van milieuproblemen en biedt mogelijkheden de omgevingskwaliteit te verbeteren. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting gaat het erom dat:
- een gezond niveau van milieuhygiëne en externe veiligheid wordt bereikt door onder meer een goede ruimtelijke inrichting;
- gewenste maatschappelijke ontwikkelingen worden gestimuleerd;
- kansen worden benut voor een goede ruimtelijke situering van functies;
- toekomstige, voor de duurzame ruimtelijke structuur noodzakelijke, ontwikkelingen niet worden geblokkeerd;
- knelpunten met betrekking tot het water worden voorkomen en opgelost.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebonden bedrijf in de Koggehaven mogelijk. Bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden de uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Stadsvisie 'Koers op 2020' (2000)
In de Stadsvisie zijn diverse ambities naar voren gekomen waarvan de voor dit bestemmingsplan meest relevante hieronder zijn aangegeven:
- het meer aanbrengen van fysieke samenhang binnen het centrum en het versterken van de verbinding tussen het winkelcentrum en het cultureel-historische centrum;
- het streven naar gedifferentieerde woon- en werkmilieus in de Vlaardingse wijken;
- het vergroten van het aanbod kwalitatief goede woningen in de (middel)hoogbouw;
- het zoveel mogelijk aansturen op behoud van bestaande schone bedrijvigheid en werkgelegenheid, maar niet per definitie op de huidige locaties;
- het binnen bepaalde randvoorwaarden aantrekken van nieuwe bedrijvigheid met name in de dienstverlening en recreatie;
- het verbeteren van de ontsluiting van de industriezone en de relatie met het woongebied.
In de Stadsvisie is de herstructurering van de Rivierzone aangegeven als één van de gemeentelijke prioriteiten. Ruimte voor verdere groei en expansie van de haven in Vlaardingen ontbreekt en er is verpaupering te signaleren in delen van de Koningin Wilhelminahaven. Doelstelling is om verouderde, overlastgevende industrieën geleidelijk te vervangen door economische activiteiten in de sectoren dienstverlening/recreatie. De Rivierzone heeft de potentie om 'de moderne kamer van het Vlaardingse hart' te worden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een havengebonden bedrijf mogelijk vanuit Koningin Wilhelminahaven. De ontwikkeling is in lijn met de Stadsvisie.
Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
- versterken van de stedelijke groenstructuur;
- herwaarderen van de cultuurhistorie;
- vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
- spreiden van zorgvoorzieningen;
- versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- vergroten van de werkgelegenheid.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt verdere groei van een bestaand Vlaardings bedrijf mogelijk en is daarmee in lijn met de doelstelling om de werkgelegenheid te vergroten.
Structuurplan Rivierzone (2004)
Op 28 januari 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld met de daarbij behorende Integrale Milieunota. Dit Structuurplan biedt het formele beleidskader voor de revitalisering en herontwikkeling van de Rivierzone. Belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vindt plaats in het Stad & Milieugebied: hier moet de stad Vlaardingen opnieuw een verbinding krijgen met de rivier. In dit gebied vindt daarom een transformatie plaats van bestaand bedrijvengebied tot hoogwaardig woon-, werk- en verblijfsgebied. Hiertoe zullen enkele gevestigde (en milieubelastende) bedrijven worden verplaatst. Delen van de Maasoeverzone zijn aangewezen voor herontwikkeling.
Conclusie
Het bedrijf is nu gevestigd in het stad en milieugebied. Met de verhuizing naar de Koggehaven komt de locatie vrij en kan invulling worden gegeven aan het beleid zoals omschreven in het Structuurplan Rivierzone.
Nota Monumenten 2005
De nota Monumenten 2005 benadrukt het belang van de cultuurhistorie voor het onderscheidend vermogen van Vlaardingen. Een belangrijk hulpmiddel om de structuur van gebieden te behouden is de opstelling van een cultuurhistorische waardenkaart. Ook het Rijk beoogt met de Modernisering Monumentenzorg (Momo) de rol van dergelijke waarderingskaarten te onderstrepen. Deze kaart is nog niet voorhanden.
Naast de bescherming van structuren is het mogelijk op objectniveau bescherming te bieden. In de nota Monumenten 2005 is vermeld dat de vermelde inventarisaties nader uitgewerkt kunnen worden.
Op 11 januari 2011 is de beleidslijn beeldbepalende panden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze bevat een (concept)lijst met beeldbepalende panden en objecten. In de beleidslijn is ingegaan op de werkwijze, de achtergronden en de bepalingen die samenhangen met de conceptlijst beeldbepalende panden. Inmiddels is na het vaststellen van de beleidslijn de procedure tot aanwijzing van de beeldbepalende panden en objecten gestart. Op 29 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de lijst met beeldbepalende panden en objecten vastgesteld. De lijst kan ook worden gezien als basis voor de mogelijke aanwijzing van gemeentelijke monumenten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een bedrijf mogelijk naar een nog braakliggend terrein. Er is geen strake van een monument.
Verkeer- en vervoersbeleid
Het verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van onderstaande nota's moet de ruimte voor verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in bestemmingsplannen:
- het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 “Kwaliteit in bereikbaarheid” (GVVP);
- het Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” (fietsnota);
- de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 (kadernota parkeren);
- en het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (parkeernota 2008);
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015, Kwaliteit in Bereikbaarheid
In het door de gemeenteraad op 16 maart 2005 vastgestelde "Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan" (GVVP) wordt ingezet op "kwaliteit in bereikbaarheid". Het GVVP draagt, als uitwerking van de Ruimtelijke Structuurschets, bij aan de ruimtelijke ambities van de stad. Het stimuleren van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer (OV) is daarvoor de basis. Het gemeentebestuur realiseert zich daarnaast dat een voortgaande groei van de automobiliteit onafwendbaar is. Gekozen is om deze groei op te vangen binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid.
Het GVVP richt zich op kwaliteit en bereikbaarheid. Dit impliceert:
- veilige speelruimte voor kinderen (bijvoorbeeld in 30 km/uur zones);
- veilige en prettige bereikbaarheid van scholen (over vrijliggende fietspaden);
- ongehinderde bevoorrading van winkels (op vastgelegde tijden);
- aanpassing wegennet in de Rivierzone;
- goede regioverbindingen;
- prettige en veilige winkelmogelijkheden in het stadshart (voetgangersgebied).
De gewenste bereikbaarheid krijgt gestalte in een vijftal beleidsrichtingen:
- waarborgen van de bereikbaarheid door middel van een samenhangend verkeersnetwerk;
- vergroten van de verkeersveiligheid;
- bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de ruimtelijke organisatie van de stad;
- bevorderen van de economische dynamiek (door knooppuntontwikkeling);
- monitoren binnen de jaarlijkse begrotingscyclus.
In Vlaardingen wordt het doorgaande verkeer gebundeld op gebiedsontsluitingswegen. Binnen de bebouwde kom geldt op deze wegen een maximum snelheid van 50 km/h. Buiten de bebouwde kom mag op de gebiedsontsluitingswegen maximaal 80 km/uur gereden worden. Waar mogelijk wordt langzaam en snelverkeer op deze wegen van elkaar gescheiden. De overige wegen worden ingericht als erftoegangswegen, bijvoorbeeld in de vorm van 30 km/h-zones binnen de bebouwde kom of 60 km/h-zones buiten de bebouwde kom. Op de erftoegangswegen wordt langzaam en snelverkeer in principe gemengd. Te veel verkeer, voornamelijk veroorzaakt door doorgaand verkeer, is hier ongewenst. Voor alle wegen en fietsroutes in Vlaardingen geldt het streven naar een duurzaam veilige inrichting. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en doorstroming is het gewenst om de kruisingen tussen gebiedsontsluitingswegen vorm te geven met rotondes, indien de hoeveelheid verkeer dat toelaat.
De rijkswegen (A20 en A4) door en langs Vlaardingen zijn bepalend voor de ruimtelijke indeling van de stad. Ook de Hoekse Lijn in het zuiden en TramPlus in het noorden zijn belangrijke ruimtelijke elementen. Binnen de stad vormen de westelijke ontsluitingsroute (Marathonweg, Deltaweg, Galgkade), de oostelijke ontsluitingsroute (Vulcaanweg, Schiedamsedijk) en de noordelijke ontsluitingsroute (Holysingel) belangrijke gebiedsontsluitingswegen. Transport van gevaarlijke stoffen wordt, met uitzondering van de Holysingel, zoveel mogelijk gebundeld op deze routes. Naast hiervoor bedoelde infrastructuur moet ook ruimte worden gereserveerd voor de verbindende en ontsluitende regionale fietsroutes.
Rekening houdend met de groei van de automobiliteit zal de gemeente de maatschappelijke kosten doorberekenen aan de gebruiker. Gezien haar mogelijkheden wordt dit gerealiseerd in het parkeerbeleid.
Fietsbeleid
De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid.
Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
- stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid;
- de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen;
- een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:
- verkeersveiligheid voor fietsers;
- comfortabele en aantrekkelijke routes;
- korte reistijd en goede doorstroming;
- directe en samenhangende routes.
Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten:
- goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen;
- goede bewegwijzering;
- verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting);
- aanpak van fietsendiefstal;
- stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie.
Parkeerbeleid
De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.
Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld:
- 1. Het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. Het parkeerbeleid is er op gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
- 3. Het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale Binnenstad;
- 4. Het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- 5. Het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.
Het zijn vooral de beleidskaders 1 en 2 die voor het plangebied van belang zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de doelstellingen van het verkeers- en vervoersbeleid. Het fietsbeleid heeft geen directe doorwerking binnen dit bestemmingsplan. Met het parkeerbeleid is rekening gehouden aangezien de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Actieplan Geluid
Vlaardingen heeft, ingevolge de Europese richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, een Actieplan Geluid opgesteld voor het binnenstedelijk wegverkeer (Actieplan Geluid, gemeente Vlaardingen, 14 december 2009). Het actieplan is opgesteld nadat een inventarisatie is uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege binnenstedelijke wegen op de woningen binnen de gemeente Vlaardingen. De resultaten van deze inventarisatie zijn vastgelegd in de geluidsbelastingkaarten.
De doelstellingen van het Actieplan Geluid zijn:
- 1. het terugdringen van het aantal woningen waarbij sprake is van een plandrempel-overschrijding;
- 2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen behouden en creëren;
- 3. het kader scheppen voor het opstellen van maatregelen om de bovenstaande doelstellingen te bereiken;
- 4. samenhang brengen tussen de diverse beleidsterreinen die de akoestische kwaliteit (mede) bepalen.
De gewenste effecten van de doelstellingen zijn:
- dat er minder geluidgehinderden zullen zijn; hierdoor zijn er ook minder negatieve gezondheidseffecten;
- verbeteren van de akoestische kwaliteit (leefomgeving) voor de inwoners van Vlaardingen.
Voor het Actieplan Geluid is een plandrempel vastgesteld. Dit is de grens van de geluidsbelasting op woningen waarvan Vlaardingen vindt dat een hogere geluidsbelasting niet wenselijk is. Na afweging van belangen op basis van haalbaarheid en betaalbaarheid is als plandrempel een geluidsbelasting van 60 dB, inclusief 5 dB aftrek, voor het binnenstedelijk wegverkeerslawaai voorgesteld. De Vlaardingse industrieterreinen zijn inmiddels gesaneerd. Door de provincie Zuid-Holland zijn zogenaamde maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG), na sanering, vastgesteld. Deze waarden gelden als grenswaarden binnen de zone en mogen niet overschreden worden. Voor de plandrempel van de Vlaardingse industrieterreinen wordt de MTG aangehouden. Buitenstedelijk wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai afkomstig van gezoneerde industrieterreinen buiten de gemeente Vlaardingen vallen buiten het actieplan. In het Actieplan Geluid zijn maatregelen beschreven die in de periode 2009-2013 moeten worden uitgevoerd. De belangrijkste maatregel is het toepassen van geluidsreducerend asfalt en geluidsreducerende klinkers op plaatsen waar normen worden overschreden.
Conclusie
De verplaatsing van het bedrijf betekent een afname van het aantal geluidgehinderden. Het bedrijf verplaatst van een gemengd gebied naar een Bedrijventerrein.
Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen (ambitiedocument)
Het ambitiedocument Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen biedt de basis voor duurzame gebiedsontwikkeling in de gemeente Vlaardingen. Beschreven is welke milieu- en duurzaamheidsambities Vlaardingen heeft voor de verschillende deelgebieden in de gemeente en hoe deze ambities input zullen gaan vormen bij ruimtelijke planontwikkeling. Het plangebied aan de Koggehaven is aangeduid als gebiedstype 'werken 1'. Kenmerkend voor dit werkmilieu zijn de grootschalige industriële activiteiten (t/m milieucategorie 5.1) op grote kavels. Per gebiedstype en per milieuaspect zijn drie ambitieniveaus beschreven, die gaan van het minimum niveau tot de maximaal haalbare kwaliteit. Hieronder een overzicht van de ambities binnen het gebiedstype 'werken 1'.
Programma Duurzaamheid 2012-2015
Met het duurzaamheidsprogramma wil de gemeente een extra impuls geven aan energiebesparende maatregelen, het stimuleren van het gebruik van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, warmte/koude opslag en aardwarmte. Verder stimuleert de gemeente duurzame mobiliteit, het duurzaam gebruik van grondstoffen en het hergebruik van afvalstoffen. Voorbeelden van duurzame mobiliteit zijn elektrisch vervoer, openbaar vervoer (ook over het water) en de fiets. Deze maatregelen dragen ook bij aan het verminderen van de CO2-uitstoot en het verminderen van geluidsoverlast, luchtverontreiniging en stank.
Economische visie 2004-2010
De Economische Visie geeft op hoofdlijnen het economisch beleid van de gemeente Vlaardingen voor de periode 2004-2010 weer.
Prioriteiten
De gemeente Vlaardingen ziet twee prioriteiten voor het ruimtelijk economisch beleid.
- 1. De (her)ontwikkeling van (verouderde) bedrijvenlocaties vormt de topprioriteit
Aanbod van voldoende bedrijfsruimte op goede locaties is van levensbelang voor de Vlaardingse economie. De beschikbaarheid van ruimte is namelijk een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Aanwezigheid van bedrijvigheid heeft een stuwende werking voor de economie van Vlaardingen en legt daarmee de basis voor het ontwikkelen van andere belangrijke voorzieningen. - 2. Herstructurering van woonwijken
De Economische Visie plaatst de herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen voorop, maar ziet daarnaast het belang van herstructurering van woonwijken en voorzieningen.
Visie Rivierzone
De gemeente streeft versterking na van de economische structuur van Vlaardingen. Een belangrijke rol hierbij spelen de plannen in de Rivierzone, de herstructurering van bedrijventerreinen en de ontwikkeling van locaties die de potentie hebben om economische groei te stimuleren.
Er wordt waar mogelijk segmentering en parkmanagement toegepast, waardoor de terreinen in de toekomst hun kwaliteit behouden. Duurzaam ondernemen is hier een onderdeel van.
Met de uitvoering van de plannen uit het Integraal Uitvoeringsplan Rivierzone ontstaat 50 ha aan nieuw en geherstructureerd bedrijventerrein. Hiermee zijn naar schatting duizenden nieuwe arbeidsplaatsen gemoeid waardoor de economische structuur van de stad wordt versterkt. Daarnaast zorgt de bouw van nieuwe woningen in het Rivierzonegebied voor een versterking van de lokale voorzieningen.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt uitbreiding en verplaatsing van een bestaand Vlaardings bedrijf mogelijk. Daarmee komt tevens ruimte vrij voor herstructurering op de huidige locatie. Daarmee is dit bestemmingsplan in lijn met de visie Rivierzone die is opgenomen in de Economische Visie 2004-2020.
Nota Bedrijventerreinbeleid Vlaardingen 2009
De gemeente Vlaardingen zet in op aanpak van de bestaande bedrijventerreinen, want door (her)ontwikkeling en herstructurering zal de werkgelegenheid groeien. Hierbij wordt ingezet op de volgende speerpunten:
- ruimte bieden aan groei van Vlaardingse bedrijvigheid;
- voor nieuwe grootschalige, sterk vervuilende bedrijven is geen plaats in Vlaardingen;
- door middel van segmentering van de bedrijventerreinen - op basis van locatiewensen van gebruikers - neemt de aantrekkingskracht van de locaties toe, waardoor bedrijven behouden blijven en van elders aangetrokken worden;
- de herstructurering van bedrijventerreinen is een interactief en intensief langetermijnproces dat gefaseerd moet worden opgepakt;
- bij herstructurering moet aandacht zijn voor duurzaamheid van bedrijven: vermindering milieubelasting en efficiënter ruimtegebruik krijgen prioriteit.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet de inzet zijn de bovenstaande speerpunten vast te leggen in het juridisch-planologisch instrumentarium. Dit bestemmingsplan maakt een bedrijfsverplaatsing mogelijk, waarbij het bestaande bedrijf ruimte wordt geboden voor groei.
Conclusie
Dit bestemmingsplan biedt ruimte aan de groei van een Vlaardings bedrijf. Tevens past de nieuwe locatie beter bij de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf. Het bestemmingsplan is in lijn met de Nota Bedrijventerreinbeleid Vlaardingen 2009.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. De visie op de gewenste ontwikkeling vormt samen met de vigerende bestemmingen de basis voor de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
3.2 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt binnen de Maasoeverzone dat onderdeel uitmaakt van de Rivierzone. Voor de bedrijventerreinen in het gebied ligt het accent op industrie en bouwnijverheid. Het plangebied biedt ruimte aan het in ontwikkeling zijnde terrein Koggehaven.
Het plangebied betreft een stuk braakliggend terrein.
3.3 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
Algemeen Maasoeverzone
Uit het beleid zoals weergegeven in hoofdstuk 2 blijkt dat revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen één van de belangrijke speerpunten is. In 2004 is door de gemeenteraad van Vlaardingen een structuurplan voor de Rivierzone vastgesteld. Doorvertaald naar de Maasoeverzone leidt dit tot de volgende ontwikkelingsvisie: streven naar versterking en modernisering van de bedrijventerreinen. Speerpunten daarbij zijn:
- de (her)ontwikkeling van niet-gebruikte en van sterk verouderde/niet-adequaat gebruikte terreinen;
- ruimte bieden voor verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven en industriële werkgelegenheid en voor uitbreiding en nieuwvestiging.
Concreter betekent dit dat bestaande bedrijventerreinen, voor zover nodig en mogelijk, worden geherstructureerd en plaatselijk uitgebreid, om voldoende schuifruimte te maken voor het uitplaatsen van bedrijven elders uit de Rivierzone. Naast schuifruimte zullen deze bedrijventerreinen ook ruimte gaan bieden aan het uitbreiden van bestaande en/of te verplaatsen bedrijven, waardoor continuïteit en groei mogelijk zijn. Verder kan het vergroten van aanbod aan bedrijfsgronden voorzien in de behoefte aan nieuwvestiging, ook vanuit de regio, waardoor nieuwe werkgelegenheid tot stand kan worden gebracht.
Gebied rondom de Koggehaven in vigerende bestemmingsplan
Bij de ontwikkeling van de Koggehaven is door de gemeente ingezet op het creëren van een duurzaam bedrijventerrein, waarbij het energieverbruik beperkt wordt en de te verbruiken energie voor zover haalbaar emissieloos wordt opgewekt. Er zijn verschillende (deels havengebonden) bedrijven die geïnteresseerd zijn om zich op deze locatie te vestigen. Ten westen van de Koggehaven zijn windturbines mogelijk gemaakt. De windturbines worden op zodanige afstand van het bestemmingsplangebied gerealiseerd, dat er geen beperkingen binnen het plangebied zijn.
Het plangebied is aan alle zijden sterk begrensd. De Koggehaven wordt daarom als één samenhangend gebied beschouwd. Door de rechthoekige vorm van het plangebied is een efficiënte rationele verkaveling gekozen als basis. De wegenstructuur, de uitgeefbare velden en de kavels sluiten hier naadloos op aan. De insteekhaven wordt in aangepaste vorm behouden. De oostelijke zijde van de haven grenst direct aan het kavel van Jansen Recycling Group en is bedoeld voor de aan- en afvoer van te recyclen materialen.
Ontwikkeling Koggehaven
Het bedrijf J. de Jonge Flowsysstems heeft het voornemen zich te vestigen op het plangebied aan de Koggehaven.
Stedenbouwkundige opzet
De opzet van de verkaveling gaat uit van één primaire ontsluitingsweg (De Laan) welke door een nieuw te realiseren aansluiting aantakt op de Maassluissedijk. Daarnaast is er een directe verbinding gerealiseerd met de ten oosten van het bedrijventerrein gelegen Haringbuisweg. De Laan sluit aan op het uitzichtpunt aan de Nieuwe Waterweg en vormt zo als het ware een loper naar het water.
Het stedenbouwkundig plan kent de volgende hoofdopzet:
- een eenduidige verkaveling met een oriëntatie op de nieuw te realiseren ontsluitingsas “ De Laan” welke aansluit op de Maassluissedijk,
- haven met watergebonden bedrijvigheid,
- fietsverbinding tussen het Deltapad en het Oeverbospad.
De beoogde ontwikkeling omvat:
- bebouwing voor bedrijfsondersteunende functies, binnen bestemmingsvlak, vierlaags, met maximale bouwhoogte van 18 meter;
- bedrijfshal, binnen bestemmingsvlak, met een breedte van 90 meter, een diepte van 90 meter en een bouwhoogte van 12 meter, uitgezonderd de zuidoosthoek van deze hal. Dit deel van de bedrijfshal, met een afmeting van 30 meter x 30 meter, heeft een bouwhoogte van 30 meter.
Op basis van de bovenstaande punten is een stedenbouwkundige opzet gemaakt, zie figuur 3.1. De regeling in het bestemmingsplan is hierop gebaseerd, maar biedt enige flexibiliteit. Hierdoor is verschuiving binnen het bouwvlak mogelijk. Dit ruime bouwvlak was overigens ook opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Voor het gedeelte van de bedrijfshal met een grotere bouwhoogte is een flexibele regeling opgenomen. In bijlage 1 is ingegaan op de functionele indeling van het bedrijfsgebouw.
Figuur 3.1 Nieuwe situatie
Planologische afwijkingen
De afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn:
- de bouwhoogte voor kantoorgebouwen (18 meter in plaats van de toegestane 15 meter);
- de bouwhoogte voor de bedrijfshal (plaatselijk 30 meter in plaats van de toegestane 20 meter);
- het bedrijf betreft een A-inrichting ('grote lawaaimaker');
- het bedrijf betreft een inrichting met verkeersindex 3G.
Maatschappelijke en (bedrijfs) economische belang
Algemeen
Het behouden van J. de Jonge Flowsystems is van belang voor de werkgelegenheid in Vlaardingen en de stadsregio Rotterdam. Het bedrijf heeft een duurzame band met met de gemeente Vlaardingen (bijna 60 jaar). Het bedrijf, een grote werkgever in Vlaardingen (bijna 500 medewerkers) wil deze band behouden en versterken door te investeren in nieuwe arbeidsplaatsen bij de nieuwe locatie in de Koggehaven. Op de nieuwe locatie is sprake van efficiënter ruimtegebruik en de bedrijfsvoering kan worden geoptimaliseerd. Het bedrijf verwacht een groei gezien de toenemende vraag naar grote prefab installaties voor zowel offshore als onshore.
Bedrijfsondersteunende functies in kantoorgebouw
Het bedrijf verwacht een ontwikkeling naar een hoogwaardiger productie en meer dienstverlening. De behoefte aan bedrijfsgebonden kantoorruimte en ondersteunde faciliteiten neemt hierdoor toe. Vanuit bedrijfseconomische redenen is voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering naast de bedrijfshallen ruimte nodig voor bedrijfsondersteunende functies (zoals kantoor, opslag van documenten, logistiekmagazijn, ontspanningsruimte, kantine, was- en kleedruimten, instructielokalen en vergaderruimten, zie ook bijlage 1). Gezien de huidige gebruiksruimten en de te verwachten groei is een ruimte met een oppervlak van circa 4.500 m2 nodig, waarvan maximaal 3.000 m2 expliciet voor kantoor gebruikt wordt. Zie de onderstaande tabel.
2013 | 2015 | 2020 | Totaal 2020 | |
Kantoorruimte in m2 | 1.720 | + 670 | + 600 | 2.990 |
Nevenfunctie in m2 | 1.100 | + 200 | + 200 | 1.500 |
Totaal in m2 | 2.820 | + 870 | + 800 | 4.490 |
Om dit te kunnen realiseren binnen het nieuwe kavel is een hogere bouwhoogte noodzakelijk. Er is immers naast de bedrijfshal en het kantoorgebouw ruimte gereserveerd voor bedrijfsactiviteiten die buiten plaatsvinden en parkeren. Voor de bedrijfsondersteunende functies zijn 4 bouwlagen beoogd, waardoor een hoogte van 18 meter nodig is.
Bedrijfshal
De beoogde ontwikkeling omvat tevens een bedrijfshal van 90 bij 90 meter met een bouwhoogte van 12 meter. Een deel van de bedrijfshal (de zuidoosthoek), afmeting van 30 meter x 30 meter, heeft een bouwhoogte van 30 meter. Het deel met een bouwhoogte van 30 meter is in strijd met het bestemmingsplan.
Het bedrijf maakt in toenemende mate producten waarvoor bij de assemblage een hoge bedrijfshal gewenst is (zie figuur 3.2). Op dit moment worden deze producten gemaakt op de kade in de buitenlucht. Vanuit de verwachting dat deze situatie steeds meer voorkomt is de behoefte dit in een geconditioneerde omgeving te doen. Voor dit deel van de bedrijfsvoering is een bouwhoogte van 30 meter noodzakelijk.
Figuur 3.2 Product waarvoor een hoge bedrijfshal noodzakelijk is
De hiervoor benodigde ruimte omvat circa 10% van de totale bedrijfshal. De geassembleerde producten zullen per schip getransporteerd worden. Hierdoor is het noodzakelijk dat dit gedeelte zich dicht bij de haven (en dus dichtbij de Nieuwe Waterweg) bevindt.
Met de verhoogde bedrijfshal wordt het voor de initiatiefnemer mogelijk in te spelen op bedrijfseconomische ontwikkelingen van de sector. Hierbij wordt gedacht aan een 24/7 bedrijfsvoering en prefabricage, waardoor snel en/of adequaat ingespeeld kan worden op marktvragen. Daarnaast zijn er zowel milieutechnische aspecten als verbetering van de arbeidsomstandigheden die bij de assemblage in een afgesloten hal beter beheerst kunnen worden. Hierbij dient gedacht te worden aan het voorkomen / sterke beperking van geluidoverlast en bijvoorbeeld het indoor lassen met recirculatie (in plaats van in de open lucht).
De hoogte van 30 m sluit aan bij het in het vigerende bestemmingsplan voor het bestemmingsvlak aangegeven maximum bouwhoogte voor kranen en tanks. Het beoogde volume is circa 10% van het totale bedrijfshal. De footprint van het gedeelte met de bouwhoogte van 30 meter is circa 720 m² en is daarmee een stuk kleiner dan de tanks van het naastgelegen terrein (circa 2.000 m²). De bouwhoogte van deze tanks is gemaximeerd op 30 meter.
Categorie A-inrichting
Het bedrijf betreft een categorie A-inrichting (grote lawaaimaker). In verband met de vestiging van het bedrijf aan de Koggehaven wordt het plangebied onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven. Zie paragraaf 4.4.
3G-bedrijf
In het vigerende bestemmingsplan worden bedrijven met verkeersindex 3G uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uitgesloten. Het bedrijf wordt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangemerkt als 3G-bedrijf.
De ontwikkeling van dit bedrijf leidt tot een verkeersgeneratie van circa 700 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De ontsluitende Maassluissedijk heeft voldoende capaciteit om dit verkeer af te wikkelen. Aangezien het een verplaatsing van een bestaand bedrijf binnen de Vlaardingse Rivierzone betreft, zal de uitvoering van het bestemmingsplan niet leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie op de hoofdontsluitingswegen binnen de kern Vlaardingen. Zie paragraaf 4.6.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
Bij de verplaatsing van het bedrijf J. de Jonge Flowsystems spelen verschillende milieuthema's een rol. In het kader van het bestemmingsplan dient te worden onderbouwd dat de vestiging van het bedrijf op de beoogde locatie aan de Koggehaven niet leidt tot onaanvaardbare situaties en dat wordt voldaan aan de geldende rectorale wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk komen de relevante milieuthema's aan de orde.
4.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden aan bedrijfsactiviteiten uit relatief hoge milieucategorieën. De algemene toelaatbaarheid loopt op van bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 tot bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 5.1 (zie nadere toelichting in paragraaf 4.3). Dit betekent dat het bestemmingsplan de vestiging van bedrijven toestaat die in het kader van de omgevingsvergunning mer-beoordelingsplichtig of projectmer-plichtig zijn. Om deze reden is in het kader van het vigerende bestemmingsplan Maasoeverzone een planmer-procedure doorlopen. Het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 is (opnieuw) kaderstellend voor mer-plichtige en mer-beoordelingsplichtige bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems zijn in het kader van de omgevingsvergunning niet mer-(beoordelings)plichtig. Voor de bedrijfsactiviteiten binnen het bedrijf is geen sprake van een overschrijding van drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. .
Daarnaast kan een bestemmingsplan dat voorziet in de wijziging van een bestaand industrieterrein mer-beoordelingsplichtig zijn op grond van categorie D11.3 uit het Besluit m.e.r. Dit is het geval indien de wijziging betrekking heeft op meer dan 75 ha. De omvang van het plangebied ligt ver onder deze drempel van 75 hectare, ook wanneer alle percelen rond de Koggehaven in samenhang worden beoordeeld.
Voor activiteiten onder de drempelwaarden is een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling' noodzakelijk. In de navolgende paragrafen is per milieuthema ingegaan op de te verwachten milieugevolgen van de vestiging van J. de Jonge Flowsystems aan de Koggehaven. Een deel van de bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems valt in categorie 5.1 en zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan Maasoeverzone daarom niet op het gehele perceel toelaatbaar (paragraaf 5.3). Geluid is het maatgevende milieuaspect voor dit bedrijf. Het bedrijf is een zogenaamde A-inrichting (grote lawaaimaker). Ten behoeve van de vestiging van J. de Jonge Flowsystems wordt het bestaande gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven uitgebreid met de percelen M1 en M2 aan de Koggehaven. Het aantal geluidgevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied is beperkt. Ten noorden van de Maassluissedijk is een tweetal woningen gelegen. In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting ter plaatse van deze woningen in beeld te brengen en te toetsen of de bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems inpasbaar zijn binnen de vigerende geluidzone. Uit de resultaten blijkt dat de bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems niet leiden tot onaanvaardbare akoestische situaties ter plaatse van woningen en passen binnen de beschikbare geluidruimte. Ook voor de andere milieuthema's (waaronder verkeer, luchtkwaliteit en externe veiligheid) blijkt uit de navolgende toetsing dat er geen sprake is van belangrijke negatieve milieugevolgen.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat gelet op de kenmerken van het project , de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden die aanleiding geven tot het doorlopen van een mer-procedure in het kader van het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2.
4.3 Milieuzonering
Toetsingskader
Bij de vestiging van bedrijfsactiviteiten dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder ter plaatse van omliggende woningen. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Om milieuhinder ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied te voorkomen, is in het bestemmingsplan Maasoeverzone een milieuzonering uitgewerkt. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009).
Onderzoek
Algemene toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten
In het bestemmingsplan Maasoeverzone loopt de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de Koggehaven op van maximaal categorie 4.1 in de uiterste noordwesthoek tot maximaal categorie 5.1 op het zuidelijke deel van het perceel. Maatgevend zijn de twee woningen ten noorden van de Maassluissedijk. Deze algemene toelaatbaarheid is overgenomen in het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2.
Figuur 4.1 Algemene toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten
Activiteiten J. de Jonge Flowsystems
De bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystemsvinden plaats van 00.00u tot 24.00u, waarbij de nadruk echter wel ligt op de dagperiode. De hoofdactiviteiten kunnen op grond van de SvB worden ingeschaald als:
- constructiewerkplaatsen, waarbij de werkzaamheden (gedeeltelijk) in de open lucht plaatsvinden op een oppervlakte van meer dan 2.000 m2 (categorie 4.2). Het betreft activiteiten zoals genoemd onder SBI-codes 281 (1993) en 251 en 331 (2008) van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze activiteiten vinden uitsluitend plaats binnen het deel van het plangebied met een algemene toelaatbaarheid van 4.2 en 5.1 (zie figuur 4.1).
Onderdeel van de activiteiten die hiermee samenhangen zijn in algemene zin onder andere:
- lassen middels alle lasprocessen;
- snijden van metalen;
- bewerken van metalen/materialen (middels: zagen, slijpen, boren, ponsen, buigen, zetten, knippen, walsen, draaien, frezen, kotteren, schaven, schuren, polijsten, gloeien, harden, balanceren);
- werken met perslucht middels compressoren en luchtgedreven gereedschappen;
- schoonmaken / spoelen van vuil equipment (middels: vacuumreiningswagens, hoogdrukwaterspuiten, schoonmaakproducten, wasmachines, ultrasoon);
- stralen met staalgrid / glasparels en schilderen van equipement;
- beitsen en passiveren van RVS-installaties.
Op de kades en buitenterreinen vinden onder andere ook volgende specifieke activiteiten plaats:
- laden en lossen van vrachtwagens en schepen;
- aan- en afvoer van equipment en/of installaties via schepen;
- opslaan / overslaan van installaties, containers, halffabricaten, houten balken en pallets;
- hijsen en verplaatsen van lasten middels mobiele kranen, vorkheftrucks en drijvende bokken;
- dieselgedreven equipment, hoogwerkers, lasdiesels, generatoren en luchtcompressors;
- opstellen, bouwen, monteren, assembleren, opslaan, bewerken, afschilderen van producten / installaties (o.a. met gebruik van stellingen en/of hoogwerkers);
- proefdraaien en testen van geproduceerde installaties en equipment;
- hydraustatisch druktesten van installaties met drinkwater en/of havenwater;
- werkzaamheden, reparaties en montages aan boord van schepen, tanklichters en offshore-schepen;
- gammagrafisch/X-ray (Non Destructive Testing) onderzoeken van lassen, pijpensystemen, staalconstructies e.d. (door een gecertificeerd bedrijf).
Ten slotte vindt ten behoeve van de hiervoor beschreven bedrijfsactiviteiten opslag plaats van:
- opslag ten behoeve van de verwerking van toxische en agressieve producten (schoonmaakvloeistoffen, beits/passiveervloeistoffen, verven) in een container/bunker;
- opslag van smeermiddelen, hydrauliek oliën, dieselolie en cleansol in een container/bunker voor eigen verbruik;
- opslaan van gassen ten behoeve van bedrijfsvoering voor snijden en bewerken van metalen;
- opslag/afvoer van afvalstoffen, hout, metalen, verfblikken, kabels, verdunners, vervuild water, oliehoudende producten, zuren, schoonmaakmiddelen;
- opslag van harsen/katalysators (polyester, vinylester), epoxy lijmen, ontvetters, glasvezel/kevlar/aramide/polymiden matten.
Naast de hoofdactiviteit (constructiewerkplaats) is een aantal van de genoemde deelactiviteiten van belang in relatie tot de activiteiten en milieucategorieën zoals opgenomen in de SvB. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de SBI-codes en milieucategorie die van toepassing zijn en de algemene toelaatbaarheid op het deel van het perceel waar deze specifieke activiteiten plaatsvinden (op het meest noordwestelijke deel van het perceel waar de algemene toelaatbaarheid maximaal categorie 4.1 is, vinden geen milieubelastende activiteiten plaats).
Tabel 4.1 Inschaling bedrijfsactiviteiten J. de Jonge Flowsystems
SBI 1993 | SBI 2008 | Activiteit | Categorie van het bedrijf | Algemene toelaatbaarheid |
281 | 251, 331 | Constructiewerkplaats, (gedeeltelijk in open lucht, p.o. >= 2.000 m²) | 4.2 | 4.2 / 5.1 |
2821 | 2529, 3311 | Tank- en reservoirbouw p.o. >= 2.000 m² | 5.1 | 5.1 |
284 | 255, 331 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke | 3.2 | 4.2 / 5.1 |
2851 | 2561, 3311 | Metaaloppervlaktebehandeling (o.a. stralen) | 4.1 | 4.2 / 5.1 |
29 | 27, 28, 33 | Machine- en apparatenfabrieken, inclusief reparatie | 4.2 | 4.2 / 5.1 |
351 | 351, 301, 3315 | Bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een lengte van 25 meter of meer | 5.1 | 5.1 |
6311.1 | 52241 | Laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen (stukgoederen en incidenteel containers) | 5.1 | 5.1 |
6311.2 | 52242 | Laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaart (stukgoederen en incidenteel containers) | 4.2 | 5.1 |
Uit het overzicht in tabel 4.1 blijkt dat de bedrijfsactiviteiten (uitgaande van de situering op het bedrijfsperceel) binnen de algemene toelaatbaarheid vallen zoals vastgelegd op de verbeelding. Om te komen tot een eenduidige regeling worden alle bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems echter op het hele perceel toegestaan. Hiertoe is in de regels en op de verbeelding een maatbestemming opgenomen. Met de algemene toelaatbaarheid en de maatbestemming voor de bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems, wordt voorkomen dat er onaanvaardbare milieubelasting optreedt ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied. Op het aspect geluidhinder wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt met de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied.
4.4 Industrielawaai
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek
Een deel van de industrieterreinen langs de Nieuwe Waterweg is aangewezen als gezoneerd terrein. Het perceel aan de Koggehaven is echter geen onderdeel van het gezoneerde terrein Vettenoord-Vulcaanhaven. Binnen het bedrijf J. de Jonge Flowsystemsvinden activiteiten plaats (zoals genoemd in het Besluit omgevingsrecht) die op grond van de Wet geluidhinder alleen toelaatbaar zijn op een gezoneerd terrein. Het gaat om de volgende categorieën:
- Inrichtingen voor het samenvoegen van plaat-, profiel-, staf- of buismaterialen door middel van smeden, klinken, lassen of monteren en waar het niet in een gesloten gebouw ondergebrachte productieoppervlak ten aanzien daarvan 2.000 m2 of meer bedraagt;
- Inrichtingen voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer.
Om de activiteiten van J. de Jonge Flowsystems planologisch mogelijk te maken wordt in het voorliggende bestemmingsplan het perceel bestemd als gezoneerd terrein, waarmee sprake is van een uitbreiding van het bestaande gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven. Dit betekent dat de beoogde bedrijfsactiviteiten van J. de Jonge Flowsystems inpasbaar dienen te zijn binnen de beschikbare geluidruimte binnen de vigerende geluidzone van het terrein Vettenoord-Vulcaanhaven. Door DPA Cauberg-Huygen is in overleg met de omgevingsdienst DCMR akoestisch onderzoek uitgevoerd. In bijlage 2 is ingegaan op het benodigde kavelbudget en de inpasbaarheid van de activiteiten van J. de Jonge Flowsystems. Het budget en de beoogde activiteiten zijn inpasbaar binnen de vigerende geluidzone van het terrein Vettenoord-Vulcaanhaven. De vestiging van J. de Jonge Flowsystems aan de Koggehaven zal niet leiden tot onaanvaardbare akoestische situaties ter plaatse van geluidgevoelige objecten. De potentiële maximale geluidbelasting ter plaatse van de woningen ten noorden van de Maassluissedijk neemt zelfs af door de uitbreiding van het gezoneerde terrein (in de bestaande situatie zouden de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en toekomstige bedrijven op het niet gezoneerde perceel aan de Koggehaven de geluidruimte maximaal kunnen benutten, waardoor cumulatief sprake kan zijn van een hogere geluidbelasting dan in de beoogde situatie waarin het gezoneerde terrein wordt uitgebreid).
Verder is van belang dat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis. De betreffende geluidszone is - voor zover deze binnen het plangebied is gelegen - opgenomen op de plankaart.
Conclusie
De vestiging van J. de Jonge Flowsystems aan de Koggehaven (en daarmee samenhangende uitbreiding van het gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven) zal niet leiden tot onaanvaardbare akoestische situaties ter plaatse van geluidgevoelige objecten. Daarnaast is binnen de geluidzone aan de westzijde van de Vlaardingse Rivierzone voldoende geluidruimte beschikbaar, zodat de belangen van de overige bedrijven op het gezoneerde terrein niet worden geschaad.
4.5 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Een uitgebreid overzicht van de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid (Bevi, cRNVGS, Bevb) en toekomstige wet- en regelgeving (Btev) is opgenomen in bijlage 3.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Aangezien in de beoogde situatie sprake is van meer dan 1.500 m2 kantoorruimte, dient het bedrijfsgebouw op grond van het Bevi te worden beschouwd als een kwetsbaar object. Uit de provinciale risicokaart (risicokaart.nl) en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie (zie bijlage 4) blijkt dat in de omgeving van het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen zijn gevestigd. In geen geval reikt de PR 10-6-contour echter tot over het plangebied. Wel ligt het plangebied binnen in het invloedsgebied voor het GR van verschillende inrichtingen. In de externe veiligheidsvisie van de gemeente Vlaardingen wordt inzicht gegeven in het GR rondom de inrichtingen binnen het plangebied en in de omgeving daarvan. Uit de resultaten blijkt dat in de huidige situatie in geen geval sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde. In veel gevallen ligt het GR zelfs ver onder de oriënterende waarde. Het voorliggende bestemmingsplan leidt ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regeling niet tot een toename van de personendichtheden in het gebied en heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR.
Transport over het water
Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Waterweg. De PR 10-6-contour ligt niet op de oever. Door de DCMR is in het kader van het vigerende bestemmingsplan Maasoeverzone het GR berekend, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkeling van het gebied rond de Koggehaven. Uit de resultaten blijkt dat de oriënterende waarde ter hoogte van het plangebied wordt benaderd, maar niet overschreden. De cRNVGS staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden plasbrandaandachtsgebieden aangewezen. Volgens het ontwerpBasisnet water is het plasbrandaandachtsgebied gelegen binnen 40 m vanaf de kade. Op basis van het (concept)Btev moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).
De Provinciale Verordening Ruimte geeft aan dat voor gebieden waar zeeschepen aanmeren binnen 40 m van de kade in principe geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Afwijking is onder voorwaarden mogelijk. De afstand van de grens van het plangebied tot de Nieuwe Waterweg bedraagt meer dan 40 meter.
Transport gevaarlijke stoffen
De Maassluissedijk is aangewezen als gemeentelijke route voor gevaarlijke stoffen (tussen de Marathonweg en de ontsluiting van de RWZI). Dat geldt ook voor de Deltaweg tot aan de Heliniumweg. Aangezien het alleen gaat om vervoer van en naar de risicovolle inrichtingen in het gebied, is het aantal transportbewegingen relatief beperkt. Uit de 'Inventarisatie externe veiligheid route gevaarlijke stoffen in Vlaardingen' (december 2006) blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg en het GR ligt onder de oriënterende waarde is gelegen.
Verantwoording groepsrisico
Hierboven is reeds vermeld dat het plangebied is gelegen binnen de invloedsgebieden van de Nieuwe Waterweg, de Maassluissedijk en van verschillende risicovolle inrichtingen. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regeling niet leidt tot een toename van de personendichtheden en daarmee tot een toename van het GR en er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Hierboven is reeds inzicht gegeven in de hoogte van het GR binnen de verschillende invloedsgebieden.
Het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitscontour van het meest geloofwaardige scenario. De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Per scenario verschillen de mogelijkheden hiertoe. Binnen het plangebied is de sirenealarmering goed hoorbaar waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is.
Voor het beschouwde scenario als gevolg van een BLEVE-incident met een tankwagen met LPG/propaan geldt dat een potentieel incident zich opbouwt in de tijd en zich voor aanwezigen onverwacht kan voltrekken. De effectafstanden zijn groot. De BLEVE kan binnen 20 tot 30 minuten plaatsvinden. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn aanwezig, mits tijdig aangevangen wordt met ontruiming en er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.
Voor het beschouwde scenario als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
De Veiligheidsregio adviseert zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Hiermee kan de zelfredzaamheid worden verbeterd.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regeling niet leidt tot een toename van de personendichtheden, er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en er maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid te vergroten, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
4.6 Overige Milieuaspecten
Verkeer
Met het oog op de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid zijn in het bestemmingsplan Maasoeverzone zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van bedrijfsactiviteiten. Er is voor gekozen om nieuwvestiging van bedrijven met verkeersindex 3G uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit te sluiten (uitsluitend met afwijking via omgevingsvergunning). Een constructiewerkplaats, waarbij werkzaamheden in de open lucht plaatsvinden op een oppervlakte van meer dan 2.000 m2 is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangemerkt als 3G-bedrijf. Uit de parkeerbehoefte blijkt dat in totaal circa 180 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. In de boogde situatie is sprake van circa 200 mensen kantoorpersoneel en 150 mensen werkplaats. Een deel van het personeel rijdt met elkaar mee of komt met openbaar vervoer of (snor)fiets. Daarnaast is sprake van vrachtwagens/bestelbussen van en naar de locatie. Uitgaande van een 24/7-bedrijfsvoering bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 700 mvt/etmaal. De ontsluitende Maassluissedijk heeft voldoende capaciteit om dit verkeer af te wikkelen. Aangezien het een verplaatsing van een bestaand bedrijf binnen de Vlaardingse Rivierzone betreft, zal de uitvoering van het bestemmingsplan niet leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie op de hoofdontsluitingswegen binnen de kern Vlaardingen.
Luchtkwaliteit
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat langs de ontsluitende wegen zowel in de huidige situatie als in de toekomst ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Figuur 4.2 Concentraties stikstofdioxide en fijn stof in 2014 (bron: monitoringstool NSL)
Uitgaande van maximaal 600 autobewegingen en 100 vrachtwagenbewegingen (waarbij bestelbussen als vrachtwagen zijn beschouwd) bedraagt de verkeersgeneratie in de beoogde situatie ten hoogste 700 mvt/etmaal. Uit de NIBM-tool blijkt dat een dergelijke verkeersgeneratie maximaal 1.93 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie stikstofdioxide en maximaal 0.30 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie fijn stof langs de ontsluitende wegen (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 NIBM-tool
Uit het voorgaande blijkt dat de concentraties langs de Maassluissedijk en aansluitende wegvakken meer dan 5 µg/m³ onder de wettelijke grenswaarden zijn gelegen. De vestiging van J. de Jonge aan de Koggehaven zal dan ook in geen geval leiden tot overschrijdingssituaties. Er wordt voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot luchtkwaliteit.
Bodemkwaliteit
Het bestemmingsplan maakt geen functiewijziging mogelijk. Bodemonderzoek is in het kader van het ruimtelijk plan dan ook niet noodzakelijk.
Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren, en Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder de Nieuwe Waterweg. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van Rijkswaterstaat en het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Beleidslijn grote rivieren
Voor het buitendijksgebied is de beleidslijn 'Ruimte voor Rivieren' en de opvolger hiervan 'Beleidslijn Grote Rivieren' van belang. Deze laatste beleidslijn is sinds eind 2006 van kracht. Op grond van artikel 6:16 van het Waterbesluit is het onderhavige plangebied vrijgesteld voor het onderdeel 'gebruik van Waterstaatswerk' (de oude Wbr 2a-gebieden). Daarnaast geldt dat het belangrijk is dat bouwwerken op voldoende hoogte worden aangelegd om bij een stijgend waterpeil de schade te beperken. In het buitendijkse gebied accepteert het Hoogheemraadschap van Delfland geen aansprakelijkheid voor enige schade als gevolg van hoge waterstanden.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.
Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Vlaardingen aan de Koggehaven en bestaat in de huidige situatie uit grasland.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +5,5 m.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst aan de Koggehaven en de Nieuwe Waterweg. Dit zijn primaire watergangen in het beheer van Rijkswaterstaat. Hiernaast komt er binnen het plangebied geen open water voor. De aanwezige haven staat in open verbinding met de Nieuwe Waterweg en wordt daardoor beïnvloed door de werking van eb en vloed.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Nieuwe Waterweg behoort tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Rijkswaterstaat heeft doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn het vispasseerbaar maken van gemalen langs de Nieuwe Waterweg en het aanbrengen van verbeterd verhard substraat voor de verbetering van het leefgebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is buitendijks gelegen. Ten noorden van het plangebied is de Maassluissedijk gelegen. Deze dijk is in het beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze dijk. De in acht te nemen kern- en beschermingszone is conform de vigerende legger. Nieuwe bebouwing is binnen de grens waterstaatswerk in principe niet mogelijk. Binnen de beschermingszone, die zich buitendijks uitstrekt tot de Nieuwe Waterweg, mag alleen worden gegraven en/of gebouwd met een keurontheffing van het Hoogheemraadschap.
Rijkswaterstaat hanteert speciale regels ter bescherming van de vaarweg en de oevers. Zo dient langs vaarwegen, op basis van de Richtlijn Vaarwegen (RVW 2011) voor CEMT-klasse V, waartoe de Nieuwe Waterweg behoort, in binnenbochten een vrije ruimte van 25 m aangehouden te worden. Door deze zone te vrijwaren van bebouwing wordt het risico op aanvaringen en storingen van de scheepsradar zoveel mogelijk beperkt. Op grond van het Barro dient in een bestemmingsplan waarin een zeehaventoegang is gelegen, aansluitend aan de zeehaventoegang, zoals de Nieuwe Waterweg, een vrijwaringszone te worden opgenomen met een breedte van 40 meter.
Het plangebied ligt buiten de vrije ruimte van 25 m en buiten de vrijwaringszone van 40 m. Beide zones vormen dan ook geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel. Wel is reeds een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Schoon water wordt hiermee geloosd op de Nieuwe Waterweg en de droogweerafvoer wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie De Groote Lucht die is gelegen ten westen van het plangebied.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van het bedrijf J. de Jonge Flowsystems.
Waterkwantiteit
In het plangebied vindt een toename in verharding plaats door de realisatie van het bedrijf. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is echter niet noodzakelijk aangezien het plangebied probleemloos vrij afwatert op de Koggehaven en vervolgens de Nieuwe Waterweg.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is reeds opgehoogd en verstevigd met gebiedsvreemd materiaal tot een maaiveldhoogte van minimaal NAP +3,5 m. Bij dit peil in de Nieuwe Waterweg treedt de Maeslantkering in werking. Door deze ophoging van het buitendijks gebied is het plangebied relatief veilig tegen overstromingen.
Bouwen in het buitendijkse gebied geschiedt altijd op eigen risico en schade door hoogwater komt voor eigen rekening.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gescheiden rioolstelsel.
Voor het lozen van afvalwater en hemelwater gelden algemene regels op grond van het Activiteitenbesluit of dient er een watervergunning te worden aangevraagd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Omdat het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de Maassluissedijk is een vergunning noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Ecologie
Toetsingskader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. De Natuurbeschermingswet 1998 is van belang voor de gebiedsbescherming.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de PEHS, maar grenst wel in de nabijheid van de PEHS Nieuwe Waterweg. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden die negatieve gevolgen hebben voor de nabijgelegen PEHS, zal voorafgaand aan de ontwikkelingen contact moeten worden opgenomen met de provincie Zuid-Holland over compensatiemogelijkheden en de exacte inrichtingseisen.
Soortenbescherming
Het plangebied gaat in de nabije toekomst getransformeerd worden naar bedrijventerrein. Het gaat om een braakliggend, reeds voorbelast terrein. Dit terrein is onderzocht op het voorkomen van de rugstreeppad.
Verder hebben er diverse veranderingen plaatsgevonden in de verkeersstructuur in het plangebied en wordt de mogelijkheid geboden twee windturbines op te richten. Op enkele plekken moeten daarvoor bomen en struiken gekapt worden. Hier is nader onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten.
Het voorkomen van soorten is bepaald aan de hand van verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) en een door Adviesbureau Mertens uitgevoerd ecologisch veldonderzoek in 2010 naar vleermuizen, broedvogels met vaste nesten en rugstreeppad. In het ecologisch veldonderzoek is gericht geïnventariseerd door middel van veldonderzoek op het voorkomen en het terreingebruik van vleermuizen, broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en rugstreeppad. Vleermuizen zijn daadwerkelijk aangetroffen. De reconstructielocatie is marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Meer belangrijke gebieden zijn gelegen buiten deze reconstructielocatie waar een opgaande vegetatie te vinden is van bomen en struiken. De meervleermuis foerageert buiten de reconstructielocatie boven het water. Vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Broedvogels zijn vastgesteld zonder vaste rust- en verblijfplaatsen en het voorkomen van rugstreeppad is niet aangetoond.
Conclusie
Derhalve is het niet noodzakelijk een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen.
Archeologie
Toetsingskader
In de Monumentenwet 1988 is aangegeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Archeologische beleidsnota (1999)
In 1999 heeft de gemeenteraad de archeologische beleidsnotitie “Goede gronden voor beleid. Archeologisch beleidsplan gemeente Vlaardingen” vastgesteld. Deze notitie gaat in op het wettelijke kader betreffende de omgang met archeologische waarden. Hierin is ondermeer het volgende opgenomen:
- terreinen met een “zeer hoge archeologische verwachting” en terreinen met een “hoge archeologische waarde of verwachting” komen in aanmerking voor, respectievelijk, de status van gemeentelijk monument en meldingsgebied (aanbeveling 1.1 en 1.2);
- in ruimtelijke ordeningsprocessen, zoals die in het kader van bouwplannen en bestemmingsplannen plaatsvinden, dient rekening te worden gehouden met de bestaande archeologische waarden (aanbeveling 1.7);
- bij het afgeven van een sloop- en bouwvergunning zullen voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot het omgaan met bestaande archeologische waarden (aanbeveling 1.8);
- alle bodemverstorende ingrepen behoeven archeologisch advies.
Archeologieplan 2004-2007 (2003)
In 2003 is het archeologieplan 2004-2007 “Nieuwe gronden voor archeologisch beleid” vastgesteld. Hierin is het volgende beschreven:
- waarom het archeologische beleid is geactualiseerd;
- op welke manier zekerheid wordt verkregen met betrekking tot het feitelijk doen van archeologisch onderzoek;
- hoe de resultaten van archeologisch onderzoek openbaar zullen moeten worden gemaakt;
- op welke manier de financiering van archeologisch onderzoek plaatsvindt.
Beleidsnota Archeologie 2009-2013
De beleidnota bevestigt onder meer de hoofddoelen van beleid uit de voorgaande nota's (behoud van het bodemarchief, archeologisch onderzoek is gericht op kenniswinst omtrent de bewoningsgeschiedenis, presentatie van resultaten is noodzakelijk) en vormt een actualisering van het beleid in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Onderzoek
Om de aanwezige en verwachte archeologische monumenten tegen vernietiging te behoeden, is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Het gehele plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingen krijgt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Bescherming vindt plaats door middel van specifieke bouwregels en een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Voor projecten die een omvang van 100 m² of meer hebben is voorafgaand aan de activiteiten archeologisch onderzoek nodig. Projecten binnen deze dubbelbestemming die de bodem minder diep dan 5 m onder maaiveld verstoren zijn hiervan vrijgesteld. Het slaan van heipalen wordt als verstorend beschouwd.
Conclusie
De archeologische belangen zijn gewaarborgd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Cultuurhistorie
Toetsingskader
Rijksbeleid
In de Monumentenwet 1988 is aangegeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met in de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat ook bovengronds aanwezige cultuurhistorische waarden minimaal onderdeel vormen van de toelichting op het bestemmingsplan.
Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hiermee in. Belangrijke pijler onder het nieuwe beleid is dat cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening. Om de borging van cultuurhistorie te verankeren is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening aangepast.
Provinciaal beleid
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening. In de structuurvisie zijn de provinciale doelstellingen op het gebied van cultuurhistorie en archeologie beschreven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft beleid met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. De definitieve lijst en het bijbehorende beleid zijn 11 januari 2011 door het college vastgesteld. Objecten met een score van 10 punten en hoger worden als karakteristiek aangemerkt in nieuwe bestemmingsplannen.
Onderzoek en conclusie
De gronden binnen het plangebied behoren niet tot het aangewezen beschermd stadsgezicht en binnen het plangebied zijn geen karakteristieke objecten aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om deze waarden te kunnen waarmaken dienen deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten vertaald zullen worden in het later op te stellen bestemmingsplan. Het betreft een opzet die nog niet volledig is.
In het algemeen kan worden gesteld dat in het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor ruimtelijk aanvaardbare bouw- of andere initiatieven een afwijkingsprocedure dan wel een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het zoveel mogelijk voorkomen van binnenplanse afwijkingsbepalingen bevordert daarbij de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, zodat er een extra toetsingsmoment is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de kaart worden alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en aanlegregels opgenomen.
5.2 Opzet Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.
Enkelbestemmingen
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorieen 4.1, 4.2 en/of 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' conform aanduiding op de kaart. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan.
Gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte. In uitzondering hiervan bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', 20% van de oppervlakte van de toegestane bebouwing de maximale bouwhoogte 30 meter. De bouwhoogte van kantoorgebouwen bedraagt ten hoogste 18 m. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak van het bouwperceel.
Water
De Koggehaven is bestemd tot 'Water'. De haven is tevens voorzien van de aanduiding 'bedrijf', omdat hier bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Dubbelbestemmingen
In het plan is gewerkt met dubbelbestemmingen. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen geldt zowel het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming als het artikel dat betrekking heeft op een daarmee samenvallende enkelbestemming. De verhouding tussen beide is in het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming weergegeven.
Leiding - Riool
De aanwezige planologische relevante leidingen (inclusief belemmerde strook dan wel zakelijk rechtstrook) zijn voorzien van een toepasselijke dubbelbestemming. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. De leidingbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad. Voor diverse werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht.
Waarde - Archeologie
De gebieden met een middelhoge archeologische verwachting zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd.
Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.
Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins is verzekerd. Er is een anterieure overeenkomst afgesloten.
6.2 Inspraak En Overleg
Er is een inloopbijeenkomst voor belanghebbenden gehouden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden.
De ontvangen reacties zijn in het navolgende samengevat en van gemeentelijk commentaar voorzien. De volledige reacties zijn opgenomen in bijlage 5.
Gemeentelijke reactie overlegreacties
1. Hoogheemraadschap Delfland
Het Hoogheemraadschap Delfland verzoekt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering op te nemen in de regels en op de verbeelding.
Gemeentelijke reactie
Het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden deze beschermingszones aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Deze gebiedsaanduiding wordt dan ook opgenomen op de in de regels en op de verbeelding.
2. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid heeft gelet op haar belangen geen inhoudelijke opmerkingen op het bovengenoemde bestemmingsplan. Voor de volledigheid worden nog wel de volgende twee opmerkingen gemaakt.
1. Gaarne aan de waterparagraaf laten toevoegen dat ook voor Rijkswaterstaat geldt dat bouwen in het buitendijkse gebied altijd op eigen risico geschiedt en dat dus ook schade door hoogwater voor eigen rekening komt.
2. Voor het lozen van afvalwater en hemelwater gelden algemene regels op grond van het Activiteitenbesluit of dient er zelfs een watervergunning te worden aangevraagd. Voor nadere informatie kan het bedrijf contact opnemen met de intakers via vergunningen.wnz@rws.nl of op telefoonnummer 088 797 1500.
Gemeentelijke reactie
De door Rijkswaterstaat gemaakte opmerkingen worden in de toelichting van het bestemminsplan verwerkt.
3. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Voor dit plan geldt het volgende advies: Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door de campagne “Goed voorbereid heb je zelf in de hand”.
Gemeentelijke reactie
Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond wordt opgenomen als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan. In de verantwoording van het groepsrisico wordt aangegeven op welke wijze in het plan wordt omgegaan met het advies van de Veiligheidsregio.
4. Evides
Er zijn geen impliciete en expliciete wijzigingen in het bestemmingsplan opgenomen die kunnen leiden tot wijzigingen van het aanleggen en beheren van drinkwaterleidingen. Aangenomen wordt dat de geldende regelingen voor het hebben en houden van leidingen geen veranderingen ondergaan.
Gemeentelijke reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
5. Gasunie
Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van de Gasunie. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Gemeentelijke reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
6. DCMR Milieudienst Rijnmond
De eerdere opmerkingen zijn goed verwerkt. De gekozen uitgangspunten van het akoestisch onderzoek zijn redelijk en uit de berekeningsresultaten blijkt dat kan worden voldaan aan het geluidsbudget op de zone. Voor het definitieve rapport moeten wel de bijlagen met bronsterkten e.d. worden bijgevoegd.
Gemeentelijke reactie
De betreffende bijlagen worden bij het definitieve akoestisch rapport gevoegd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 1 Functionele Beschrijving
Bijlage 1 Functionele beschrijving
Bijlage 2 Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 2 Onderzoek industrielawaai
Bijlage 3 Toetsingskader Externe Veiligheid
Bijlage 3 Toetsingskader externe veiligheid
Bijlage 4 Risico-inventarisatie
Bijlage 4 Risico-inventarisatie