Mariskwartier - Jozef Israëlsstraat
Wijzigingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 30-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Mariskwartier - Jozef Israëlsstraat van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0262wp01Cenw2010-0030 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 achtergevel
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 bedrijf aan huis
een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.12 bedrijfswoning
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.13 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.14 beroep aan huis
een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op ontspanning en/of vermaak, hoofdzakelik binnen gebouwen, waaronder: ateliers, podiumkunsten en bioscopen en/of musea en toeristische attracties en/of muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra en/of seksinrichtingen en/of casino's en feestzalenverhuur.
1.26 dakkapel
een doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.
1.27 dakopbouw
een doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een extra bouwlaag.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit,
zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.29 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.30 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming
het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.
1.31 erker
een ondergeschikt aangebouwd bijbehorend bouwwerk op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.32 evenement
gebeurtenis gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
1.35 horeca
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel, dranken (waaronder het anders dan om niet verstrekken van alcoholische dranken) en rookwaren, exploiteren van zaalaccommodatie en/of verstrekken van nachtverblijf (waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij).
Het onderscheid in de volgende typen is relevant:
- Categorie 1 – Lichte horeca / dagzaken (automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, traiteur / afhaalcentrum). Hierbij gaat het om winkelondersteunende horeca, zonder alcoholvergunning. Het voornaamste criterium is de Winkeltijdenwet, wat inhoudt maandag tot en met zaterdag geopend tot maximaal 22.00 uur en op koopzondagen. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Voor bepaalde zaken geldt dat zij wel op zondag geopend mogen zijn, omdat zij vallen onder het vrijstellingenbesluit (artikel 10b van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet).
- Categorie 2 – Horeca (restaurant, bistro, hotel, shoarma, snackbar, proeflokaal met eten). Onder deze categorie vallen horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden / eten. Alleen hebben zij of een drank- & horecavergunning zoals bistro, restaurant, eetcafé en/of zijn zij buiten de tijden van de Winkelwet geopend en hebben een verkeersaantrekkende werking zoals shoarma- en pizzeriazaken. Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken, waardoor zij aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Ook bedrijven en inrichtingen gericht op het verschaffen van logies, al of niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of drank, vallen onder deze categorie.
- Categorie 3 – Middelzware horeca (grand café, café, proeflokaal zonder eten, snooker- en biljartcentrum). In deze categorie zitten de horecabedrijven waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn. Daardoor kunnen zij aanmerkelijke hinder voor de omgeving met zich meebrengen.
- Categorie 4 – Zware horeca (dancing / discotheek, bar / nachtclub, zalenverhuur / partycentrum, casino of amusementscentrum met horeca). Met de zware horeca worden de zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers hebben en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Het casino of amusementscentrum met horeca is ook bij deze categorie zware horeca geplaatst, gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze vorm van vrijetijdsbesteding te maken heeft.
- Paracommerciële horeca - aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca zoals sportkantines, sociaal-culturele en educatieve instellingen en instellingen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
- Coffeeshop - een alcoholvrije inrichting waarin de kleinschalige verkoop van cannabisproducten wordt gedoogd, al dan niet voor gebruik ter plaatse.
1.36 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres en vergaderaccommodatie.
1.37 kap
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.
1.38 luifel
een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.
1.39 maatschappelijk
het uitoefenen van activiteiten gericht op de zorg en kinderopvang en sociale, culturele, medische, maatschappelijke, educatieve, religieuze en openbare dienstverlening.
1.40 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.41 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.
1.42 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning is opgeleverd.
1.43 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.44 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.45 perifere detailhandel
detailhandel in goederen die, gezien de aard en omvang van de aangeboden goederen, in woon- en winkelwijken niet of minder goed zijn in te passen.
1.46 prostitutie
het aanbieden van seksuele diensten tegen materiele vergoeding.
1.47 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.48 sport
het uitoefenen van activiteiten gericht op sport en/of spel, zowel binnen als buiten gebouwen, waaronder fitnesscentra, sporthallen, sportvelden, zwembaden et cetera.
1.49 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.50 toegangsportaal
een ondergeschikt aangebouwd bijbehorend bouwwerk op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.
1.51 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.52 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
1.53 voorgevel
de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.
1.54 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.55 waterkering
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.57 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.58 zijerf
erf aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.59 zijgevel
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.
1.60 zijgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.61 zolder
zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.8 de grondoppervlakte
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.
2.9 het peil
- voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuin;
- ontsluitingen, wegen en paden;
- parkeren.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Tuin te wijzigen in de bestemming Wonen - 1 ten behoeve van het kunnen aanpassen van het bouwvlak.
Artikel 4 Wonen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
al dan niet in combinatie met:
- beroep of bedrijf aan huis;
- gastouderopvang;
en de daarbij behorende:
- tuinen;
- erven;
- bergingen;
- parkeren;
- ontsluitingen, wegen en paden;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.3 Nadere eisen
- Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering en omvang van bebouwing in verband met het reserveren van ruimte voor parkeervoorzieningen indien de noodzaak daartoe voortvloeit uit het bepaalde ten aanzien van parkeren artikel 13 lid 1.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten, cultuur en ontspanning, dienstverlening, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en activiteiten en sport die zijn aangemerkt met (milieu)categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zulks voor zover aannemelijk is gemaakt dat de betreffende activiteit ten aanzien van milieuhinder vergelijkbaar is met (milieu)categorie 1.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
- Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.
5.2 Bouwregels
- Er mogen uitsluitend de hierna genoemde bouwwerken worden gebouwd.
- Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
- Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.
- Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- Het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub c en artikel 5 lid 2 sub d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
- Het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub c en artikel 5 lid 2 sub d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m².
- Het bepaalde artikel 5 lid 2 sub c en artikel 5 lid 2 sub d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder peil van ten hoogste 30 cm.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) wegen, paden, banen of parkeergelegenheid aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen te verbreden en/of verharden en/of aan te brengen.
- Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vijvers en andere wateren aan te leggen, te verbreden en/of te dempen.
- Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) het waterpeil te verlagen of te verhogen.
- Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies aan te brengen.
- Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een groter diepte dan 30 cm uit te voeren, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5 lid 3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.
- Voor zover de onder artikel 5 lid 3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen.
- Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- Het verbod als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen.
- Het verbod als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- Het verbod als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd.
- Het verbod als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden op een diepte minder dan 30 cm onder peil worden geroerd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
7.2 Algemene bepaling over afwijkende maatvoering en situering
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering afwijkt van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat de afwijkende situering van toepassing blijft.
- In het geval van herbouw is het bepaalde in lid a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Opslag
- Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van niet aangebouwde bijbehorende bouwwerken of garages ten behoeve van bewoning.
- Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
8.2 Seksinrichtingen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.
8.3 Standplaatsen ambulante handel
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerk wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.
8.4 Bewoning van bijgebouwen
Tot een strijdig gebruik van niet aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik als woning.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Geluidzone - industrie
- Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
- Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels omtrent het gebruik van gronden en gebouwen indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.
10.2 Overschrijden van bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
10.3 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
10.4 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangen of sirenemasten
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden.
- Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden en binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
- Installaties op of aan een gebouwen zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen ; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
10.5 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri’s, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m³.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
11.2 Wijzigen van Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.
11.3 Aanpassen van bepalingen die verwijzen naar wettelijke regelingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen regels, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Afwijken
Bij toepassing van het afwijken van een bouw- of gebruiksregel die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
12.2 Wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
12.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Bouwwerken
- Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a en b een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a en b met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.2 Gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 28.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Mariskwartier - Jozef Israëlsstraat.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer Woningstichting Samenwerking Vlaardingen is voornemens een deel van het stadshart in Vlaardingen te herontwikkelen. De woningen in dit gebied zijn verouderd en dienen te worden vervangen door grondgebonden woningen.
Het plangebied van dit wijzigingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling 'Mariskwartier' en is niet passend in het bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan kent wel wijzigingsbevoegdheden die het mogelijk maken het bouwvlak aan te passen en de bestemming van de gronden te wijzigen naar Wonen. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheden is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. Ten behoeve van de te realiseren woningen is onderhavig wijzigingsplan opgesteld. Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van zes koopwoningen en vier huurwoningen aan de Jozef Israëlsstraat. Het overig deel van de ontwikkeling 'Mariskwartier' ligt in het plangebied van een ander bestemmingsplan op basis waarvan ook een wijzigingsplan is opgesteld (Wijzigingsplan Mariskwartier Patrimoniumbuurt).
1.2 Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan bevindt zich aan de Jozef Israëlsstraat in het centrum van Vlaardingen. De historische binnenstad van Vlaardingen met diverse winkelstraten, ook wel 'Stadshart Vlaardingen' genoemd, ligt op loopafstand ten zuiden van het plangebied. In de buurt van het plangebied bevindt zich diverse detailhandel in de vorm van een bakker, snackbar, restaurant of kapsalon. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 950 m². De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de begrenzing van het plangebied.

Globale ligging plangebied in het centrum van Vlaardingen

Begrenzing plangebied (plangebied rode omkadering)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Centrum Noordwest'. Dit bestemmingsplan is op 18 april 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied rode omkadering)
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast geldt voor de gronden de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'. Tevens is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opgenomen. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid, artikel 25.5, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden te plaatse van de aanduiding te wijzigen middels het aanpassen van het bouwvlak en het veranderen van de bestemming 'Tuin' in de bestemming 'Wonen-1', dat laatste voor zover dat nodig is voor het kunnen aanpassen van het bouwvlak.
Een klein onderdeel van de beoogde ontwikkeling ligt niet binnen de begrenzing van het wijzigingsgebied.

Het bouwplan gaat namelijk uit van een rechte hoek in plaats van een schuine hoek. Op basis van de algemene wijzigingsregel - artikel 25.1, overschrijding van bestemmingsgrenzen - heeft bevoegd gezag de mogelijkheid de bestemmingsgrenzen te overschrijden indien dit van belang is voor een technische betere realisering van de bestemming en gezien de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2 Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied aan de Jozef Israëlsstraat ligt in het centrum van Vlaardingen. De wijk is een vooroorlogse woonwijk met bebouwing die stamt uit 1916.
Het ontwikkelingsgebied Mariskwartier ligt precies tussen een vooroorlogse woonwijk en het kernwinkelgebied van Vlaardingen in. De stedenbouwkundige structuur wordt vooral bepaald door de dichte korrelstructuur van het winkelcentrum, in combinatie met de strokenbouw in het noorden/noordwesten. In het plangebied zijn 22 woningen aanwezig.

Impressie plangebied - hoek Van Schravendijkplein / Jozef Israëlsstraat (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
De herontwikkeling en stedenbouwkundige invulling van het project Mariskwartier behelst meer dan alleen het plangebied van dit wijzigingsplan. De bestaande woningen in het plangebied van dit wijzigingsplan worden gesloopt en vervangen door een tiental eengezinswoningen: vier huurwoningen en zes koopwoningen. De volgende afbeelding geeft de plattegrond van de totale ontwikkeling weer.

Stedenbouwkundig plan Mariskwartier (plangebied rode omkadering)
De bebouwing houdt de meegegeven rooilijn aan en volgt het stedenbouwkundige patroon van de wijk. De hoekwoning (hoek Jozef Israëlstraat en Cronjéstraat) is verbijzonderd door de entree op de hoek te leggen en door extra aandacht voor architectuur.
De bergingen voor de koopwoningen zijn geschakeld, zodat de tuinen alsnog de volledige diepte benutten. De bergingen van de huurwoningen zijn geclusterd aan de kop van de woning, om een acceptabele tuinmaat te garanderen.
Koopwoningen
De zes koopwoningen komen in twee varianten: tussenwoningen (tweelaags met kap) en een hoekwoning (drielaags). De woningen passen met hun typische uitstraling goed in de wijk en zijn zodanig gepositioneerd dat ze beschikken over patio-achtertuinen. De hoekwoning heeft een statige luifel boven de voordeur. De ramen aan de voor- en achterzijde zorgen in combinatie met de extra raampartijen van de hoekwoning aan de zijkant voor veel licht in de woning.
De volgende afbeelding toont een schets van de toekomstige koopwoningen.

Indicatieve schets koopwoningen vanaf de hoek Van Schravendijkplein en Jozef Israëlsstraat
Huurwoningen
De vier huurwoningen zijn tweelaagse woningen met een kap die qua uitstraling past in de wijk. Het dak begint op de eerste verdieping waar deze verticaal is. De kap is geïnspireerd door de Patrimoniumdwarsstraat. De woningen zijn zodanig gepositioneerd dat zij beschikken over een patio-achtertuin.
De volgende afbeelding toont een schets van de toekomstige huurwoningen.

Impressie huurwoningen aan de Jozef Israëlsstraat
3 Beleidskader
Het geldende bestemmingsplan 'Centrum Noordwest' is op 18 april 2013 vastgesteld. In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan is een beschrijving opgenomen van het relevante beleid. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Centrum Noordwest' zijn verschillende nieuwe beleidsstukken vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt op dit nieuwe relevante beleid nader ingegaan.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
Artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro stelt dat een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen' is. Wat betreft woningbouw blijkt uit Jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak dat kleinschalige woningbouwlocaties bestaande uit enkele woningen (tussen de 9 en 14) niet gezien worden als stedelijke ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van tien nieuwe woningen. Om plaats te maken voor deze woningen worden 22 woningen gesloopt. Ten opzichte van de huidige situatie is er dus sprake van een afname van twaalf woningen. Gezien voorgaande is er geen sprake van stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen tot (ver)nieuwbouw van de woningen aan de Jozef Israëlsstraat bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitenkaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestaande stedelijk gebied worden nagenoeg geen richtinggevende uitspraken gedaan op deze kaarten. Met de herontwikkeling van de locatie is er wel sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Functioneel blijft de woonfunctie goed inpasbaar en ook ruimtelijk is er sprake van een kwaliteitsverbetering door het bouwen van nieuwe woningen aan de Jozef Israëlsstraat.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 4 februari 2016 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. In artikel 2.1.1 lid 2 is opgenomen wat wordt verstaan onder het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek
Omdat de provincie Zuid-Holland er voor heeft gekozen om de ladder ook in de verordening op te nemen, omdat de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking ook van provinciaal belang is. Voorgaande provinciale ladder komt overeen met de ladder voor duurzame verstedelijking die in toelichting paragraaf 3.1.3 aan de orde is gekomen. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen sprake van stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
Overigens is de behoefte aan nieuwe ruimte voor woningen in de gemeente Vlaardingen aangetoond en vastgelegd in het gemeentelijk Actieplan Wonen (zie toelichting paragraaf 3.3.1 en toelichting paragraaf 3.3.2). De woonvisie van Vlaardingen is afgestemd op en past binnen de regionaal vastgelegde strategische doelstellingen voor de woningmarkt, zoals neergelegd in het Verstedelijkingsscenario 2020 (oktober 2010).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Actieplan Wonen, Woonvisie Vlaardingen 2008 -2030
De raad van de gemeente Vlaardingen heeft op 19 juni 2008 het 'Actieplan Wonen, Woonvisie Vlaardingen 2008-2030 vastgesteld. Het actieplan is begin 2014 geactualiseerd. Het Actieplan Wonen is de woonvisie tot 2030 van de gemeente Vlaardingen en woningcorporaties Waterweg Wonen en Woningstichting Samenwerking Vlaardingen. In het actieplan worden de kaders, doelstellingen en mogelijke maatregelen voor de periode tot 2030 gegeven. Vlaardingen zal de komende jaren moeten werken aan de volgende doelen:
- Kwaliteitsslag maken, waardoor de toekomstwaarde van woningen in de bestaande woningvoorraad wordt verbeterd (ingrijpende verbetering/renovatie);
- Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen (goed woningaanbod in gewenst woonmilieu en leefstijlen);
- Doorstroming te bevorderen door met name nieuwbouw te realiseren en de betaalbaarheid tussen de grens bereikbaar en middeldure huur- of koopwoningen te verbeteren (door bijvoorbeeld startersleningen te verstrekken, koopconstructies, huurprijsbeleid of onrendabele top nieuwbouwwoningen);
- Woongenot te vergroten (sociale woonomgeving/voorzieningen);
- Bijdrage leveren aan het verbeteren van de positie van de huidige bewoners (sociale ‘liftfunctie’).
Planspecifiek
Voor het centrumgebied, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is een gebiedsgerichte uitwerking van het Actieplan opgesteld. In toelichting paragraaf 3.3.2 wordt op deze gebiedsgerichte uitwerking nader ingegaan. Op 1 maart 2010 hebben initiatiefnemers en de gemeente Vlaardingen een prestatieafspraak gemaakt om uitvoering te geven aan de Vlaardingense woonvisie en het Actieplan Wonen. Voorliggende ontwikkeling is een uitwerking van de prestatieafspraak.
3.3.2 Actieplan Wonen - Gebiedsvisie Centrum
Op 10 juni 2010 is de Gebiedsvisie Centrum vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen. De gebiedsvisie is een gebiedsgerichte uitwerking van het Actieplan Wonen en geeft aan welke koers de gemeente met het centrum wil varen en hoe zij dat willen aanpakken. Ondanks dat het centrumgebied veel positiefs te bieden heeft zijn er maatregelen nodig om op het gebied van wonen te kunnen blijven concurreren met omringende gemeenten in Rijnmond. Kansen liggen in het Centrumgebied van Vlaardingen. Zo mag de kracht van het historisch erfgoed sterker worden uitgedragen. Het opwaarderen van het centrumgebied is dan ook sterk bepalend voor de slagingskans van het Actieplan Wonen.
Het Actieplan Wonen richt zich primair op de verbetering van de woningvoorraad in Vlaardingen, waarmee een wooncarrière binnen Vlaardingen beter mogelijk wordt. Daarmee blijven Vlaardingse bewoners behouden en worden nieuwe doelgroepen aangetrokken. Om Vlaardingen als woonstad aantrekkelijker te maken, wordt tussen nu en 2030 fors ingezet op sloop, nieuwbouw en renovatie.
Planspecifiek
Het project Mariskwartier is, naast andere projecten, onderdeel van het Actieplan Wonen. De herontwikkeling van het Mariskwartier is opgenomen in de Gebiedsvisie Centrum. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt aansluiting plaats bij de uitgangspunten van de gebiedsvisie Centrum. Immers, de sloop/nieuwbouw van de woningen draagt bij aan de kwaliteitsverbetering van het centrum van Vlaardingen. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur en karakteristiek van de wijk. Daarnaast wordt de herontwikkeling van het project Cronjéstraat en Patrimoniumstraat, waar het plangebied onderdeel van uit maakt, gezien als de motor voor de ontwikkeling van het Stadshart en de nabijgelegen binnenstad.
3.3.3 Welstandsnota 2012
De gemeente Vlaardingen heeft in 2004 een welstandsnota vastgesteld. Hierin zijn beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundige kenmerken en landschappelijke structuren. Met de herziening wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren en meer afstemmen op de beleving van de burger. Hierbij wordt aangesloten op de landelijke trend van meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor de burger. Voor elk welstandsgebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde
ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.
Het plangebied valt onder het gebied ‘Wonen centrum west’, waarvoor een ‘gewoon’ welstandsniveau geldt. Uitzondering hierop is de bijzondere inzet voor bouwplannen binnen de invloedssfeer van de invalswegen. Het beleid is terughoudend en gericht op het beheer van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden. Bouwplannen aan een achterkant zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst.
De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van samenhang in het afwisselende straatbeeld op het niveau van de architectonische uitwerking en in het materiaal- en kleurgebruik. Bij de beoordeling van bouwplannen wordt in samenhang met de beschrijving getoetst aan de hand van de volgende criteria:
Ligging
- gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon
- gebouwen richten op de belangrijkste openbare ruimte
- de nokrichting is in hoofdzaak evenwijdig aan de weg, een haakse richting komt voor als accent
- verspringingen in de rooilijn hebben een stedenbouwkundige aanleiding
- de individuele woning maakt deel uit van de compositie van het cluster
- gebouwen met een bijzondere functie zoals scholen kunnen een meer vrije positie innemen en daarbij een meerzijdige oriëntatie krijgen
Massa
- bouwmassa’s zijn gedifferentieerd en gevarieerd en afgestemd op de samenhang in de rij of het cluster
- woningen bestaan uit een onderbouw met één tot drie bouwlagen en met kap of plat dak
- appartementengebouwen zijn middelhoog en voorzien van een kap of plat dak
- accenten in hoogte en vormgeving hebben een stedenbouwkundige aanleiding
- uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen bij voorkeur per woningtype gelijk uitvoeren
- vrijstaande woningen en gebouwen met bijzondere functies harmoniëren met het karakter van het gebied en kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm
Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn in beginsel verzorgd, gevarieerd en per cluster in samenhang
- per rij of cluster de samenhang in de gevelindeling en architectonische elementen zoals schoorstenen een rol laten spelen
- vrijstaande woningen kunnen een individuele uitstraling hebben
- elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen
- kozijnen, dakgoten en dergelijke zorgvuldig detailleren
- op maaiveldniveau hebben appartementengebouwen een bewoond karakter
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume en de rij of het cluster
Materiaal en kleur
- materialen en kleuren zijn verzorgd en in samenhang met de rij of het cluster
- gevels in hoofdzaak in baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen uitvoeren danwel invullen met puien of houten delen
- plaatmateriaal alleen gebruiken als invulling van een kozijn
- hellende daken bij voorkeur voorzien van pannen
- kleuren zijn terughoudend
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 2.2 is een korte stedenbouwkundige toelichting gegeven op de voorgenomen ontwikkeling. Wat betreft ligging sluit de ontwikkeling aan op het stedenbouwkundige patroon van de wijk. De bebouwing houdt de meegegeven rooilijn aan. De woningen bestaan enerzijds uit twee lagen met een kap, en anderzijds uit drie lagen (de hoekwoning). De hoekwoning krijgt een accent in hoogte en vormgeving waardoor het bouwblok een gedifferentieerde aanblik krijgt. Architectonische elementen zoals schoorstenen en een statige luifel spelen in de ontwikkeling een rol. Ook elementen als gevels, deuren en ramen worden dermate in het plan gepast dat de woningen passen in de karakteristiek van de wijk en over veel daglicht beschikken. De gevels van de woningen zijn van baksteen en terughoudend van kleur. De daken van de tussenwoningen zijn verticaal op de eerste verdieping en zijn voorzien van pannen. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van de Welstandsnota.
Al bij de start van de planvorming is op stedenbouwkundig vlak overleg gepleegd met zowel de gebiedsmanager als de stedenbouwkundige voor dit plangebied. Ook bij de selectie van de ontwikkelende aannemer is de gemeente nauw betrokken geweest. De stedenbouwkundige was een van de juryleden bij de selectie/aanbesteding.
In het voorjaar van 2016 is het schetsplan bovendien door de welstand positief beoordeeld.
3.3.4 Parkeerbeleid Vlaardingen
Op 24 januari 2008 heeft de raad van de gemeente Vlaardingen het Parkeerbeleid Vlaardingen vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is het parkeerbeleid in 2011 bijgesteld. In dit parkeerbeleid zijn de volgende beleidskaders vastgesteld:
- het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
- het parkeerbeleid is erop gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
- het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale binnenstad;
- het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.
Algemeen geldt dat de parkeersituatie in Vlaardingen moet bijdragen aan een aangenaam verblijf en dat per deelgebied of ruimtelijke functie/ontwikkeling bezien moet worden welke parkeerbehoefte daarbij gewenst is. Om de parkeerbehoefte te bepalen zijn parkeernormen vastgesteld. De van toepassing zijnde normen dienen voor elke planontwikkeling te worden toegepast. In het geval dat het aantal plaatsen niet realiseerbaar is, kan het College vrijstelling verlenen aan de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dien dan wel een afkoopsom te storten in het parkeerfonds.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. Uit deze paragraaf blijkt dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. 3.3.5 Groenplan gemeente Vlaardingen - Vlaardingen blijvend groen
De raad van de gemeente Vlaardingen heeft in juni 2012 het 'Groenplan gemeente Vlaardingen, Vlaardingen blijvend groen' vastgesteld. De komende jaren wil de gemeente het groen in Vlaardingen op niveau houden. Dit moet in deze tijd met minder middelen en met andere regels dan voorheen. Dat vereist keuzes. Deze zijn vastgelegd in het nieuwe groenbeleidsplan. Er is gekozen voor vier speerpunten: gebruik en beleving, ecologie, duurzame instandhouding en structuren en netwerken. Het nieuwe beleid is gericht op de lange termijn. De gemeente wil het groen duurzaam in stand houden en kwaliteit bieden tegen realistische kosten. Het doel is gevarieerd groen van voldoende kwaliteit, een duurzaam ingerichte openbare ruimte en voldoende afwisseling voor de burgers.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Daarnaast zijn in de huidige situatie in het plangebied geen waardevolle groene elementen aanwezig. Ten opzichte van de huidige situatie zal in de toekomstige situatie in het plangebied meer ruimte voor groen zijn.
3.3.6 Visie externe veiligheid - Ruimte voor duurzame veiligheid
In 2012 is de 'Visie externe veiligheid, ruimte voor duurzame veiligheid' opgesteld. Deze visie is onderdeel van de duurzame ontwikkeling van de gemeente Vlaardingen. Enerzijds moeten ruimtelijke en bedrijfsmatige ontwikkelingen mogelijk blijven. Anderzijds moet de gemeente zorg dragen voor een aanvaardbaar veilige woon- werk- en leefomgeving. In de visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met de visie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen. Het risicobeeld en de ruimtelijke ambities van de gemeente Vlaardingen leiden tot de volgende beleidsuitgangspunten voor de omgang met externe veiligheid:
- Het aantal risicobronnen neemt niet toe, de hoogte van bestaande risico's neemt af.
- In bestemmingsplannen worden geen nieuwe Bevi-bedrijven toegestaan.
- Er mogen geen nieuwe risicobronnen binnen de woongebieden worden gesitueerd.
- De oriëntatiewaarde van het groepsrisico mag niet worden overschreden, met uitzondering van het gebied langs de Nieuwe Maas/Rivierzone.
- Grenswaarde contouren van risicovolle bedrijven liggen binnen de inrichtinggrenzen en worden vastgelegd in de bestemmingsplannen.
- Van bedrijven wordt verwacht dat zij actief communiceren over hun risico's naar de omgeving.
- Verminderd zelfredzame personen worden extra beschermd tegen externe veiligheidrisico's.
- De plaatsgebonden risicocontouren van bedrijven buiten de gemeente reiken niet over de gemeentegrens, tenzij wordt aangetoond dat er geen belemmeringen ontstaan voor de geplande woningbouw in de rivierzone.
Een significante toename van het groepsrisico dient bestuurlijk te worden verantwoord. De zwaarte van de verantwoording wordt bepaald door de omvang van het risico, de toename ervan, de bestrijdbaarheid van de mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van personen nabij de risicobron.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
3.3.7 Actieplan Geluid Vlaardingen 2016-2018
Vlaardingen heeft, ingevolge de Europese richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, een Actieplan Geluid opgesteld voor het binnenstedelijk wegverkeer, het Actieplan Geluid Vlaardingen 2016-2018. Voor het verminderen van geluidoverlast zijn de voglende doelstellingen geformuleerd:
- het aantal geluidgehinderden in 2025 is ten opzichte van 2006 met 30% verminderd;
- in de ruimtelijke planvormging houdt men vroegtijdig rekening met het integreren van maatregelen tegen geluidhinder en het bevorderen van luchtkwaliteit;
- bij de aanbesteding van infrastructurele projecten zijn maatregelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit en het verminderen van geluidhinder een ontwerpeis.
Het vertrekpunt voor het Actieplan geluid zijn de Geluidkaarten 2012. Door de geluidkaarten zijn het industriegeluid van gezoneerde terreinen en geluid door wegverkeer, luchtvaart en railverkeer in kaart gebracht. Het stedelijk wegverkeer geeft hierbij de meeste geluidhinder. Het Actieplan richt zich dan ook met name op deze bron. Ingezet wordt op een breed programma van aanvullende maatregelen, waarbij naast stiller wegdek ook acties gericht zijn op:
- overdrachtsmaatregelen aan gevels van woningen langs infrastructuur (isolatie);
- preventieve maatregelen bij stedelijke ontwikkeling (voorkomen nieuwe gehinderden);
- projecten die aangrijpen op de beleving van geluid en geluidhinder in Vlaardingen.
Wat betreft nieuwbouw controleert de gemeente de eisen op geluidbelaste locaties door middel van een ontheffingbesluit.
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op het aspect geluid. In toelichting paragraaf 3.3.8 komt ook het beleid voor Hogere grenswaarden aan de orde.
3.3.8 Beleid hogere waarden Vlaardingen 2016
De gemeente Vlaardingen heeft een vastgesteld geluidbeleid. Het hogere waardenbeleid heeft als uitgangspunt dat wonen op geluidbelaste locaties niet hoeft te leiden tot een toename van de geluidhinder. Het uiteindelijke doel is het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van (nieuwe) geluidhindersituaties in de gemeente. Het hogere waardenbeleid heeft geen betrekking op industrielawaai. Het geluidbeleid formuleert kwaliteitsniveaus als ambitie.
Bij het vaststellen van een hogere waardenbesluit worden de volgende voorwaarden voor het
wegverkeerslawaai gesteld:
- minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
- een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
- de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.
Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is. Indien geen geluidluwe buitenruimte mogelijk is, worden bij voorkeur serres of afsluitbare balkons (loggia’s) toegepast.
Indien het ontwerp van de aanvrager aan een of meerdere voorwaarden niet voldoet of hiervoor gelijkwaardige alternatieven aandraagt, dan wordt er geen hogere waardenbesluit vastgesteld. Met betrekking tot deze voorwaarden is wel sprake van een inspanningsverplichting. De aanvrager kan in zijn ontwerp gemotiveerd afwijken, indien er andere gronden zijn om toch een hogere waardenbesluit vast te stellen. Denk aan grote economische of maatschappelijke belangen. Het College kan daarop bij de vaststelling van de hogere waarde besluiten om bij uitzondering gemotiveerd af te wijken van de aanvullende voorwaarden uit het Beleid hogere waarden. Op deze manier wordt voorkomen dat de beleidslijn leidt tot onvoorziene en ongewenste gevolgen.
De grenswaarde voor een geluidluwe gevel of buitenruimte is 53 dB (zonder aftrek) voor wegverkeerslawaai. Voor wegverkeerslawaai betekent dit dat de geluidbelasting van alle wegen tezamen (ook de 30 km/uur-wegen) op de gevel maximaal 53 dB mag zijn, wil er sprake zijn van een geluidluwe gevel.
De Wgh stelt dat burgemeester en wethouders alleen hogere waarden kunnen toekennen indien de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Voor het hogere waardenbeleid is er daarom gekozen hierbij aan te sluiten en het beleid voor het vaststellen van hogere waarden af te stemmen op de hoogte van de optredende gecumuleerde hindergewogen geluidbelasting van alle bronnen tezamen. De grenswaarde voor een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting is bepaald op 70 dB.
3.3.9 Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen
De gemeente Vlaardingen heeft in maart/april 2013 het ambitiedocument 'Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen' vastgesteld. Dit beleid biedt de basis voor duurzame gebiedsontwikkeling in de gemeente Vlaardingen. Beschreven is welke milieu- en duurzaamheidsambities Vlaardingen heeft voor de verschillende deelgebieden in de gemeente.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Centrum'. Voor dit deelgebied gelden de milieu- en duurzaamheidsambities zoals aangegeven in de volgende tabel. Aan deze tabel is een kolom toegevoegd waarin is aangegeven of het plan voldoet aan het wettelijk niveau (1), het niveau van Vlaardingen (2) en het hoge ambitieniveau (3)
Wettelijk niveau (1) | Niveau Vlaardingen (2) | Hoog ambitieniveau (3) | Plan voldoet aan (1), (2), | |
Energie/dubo | ||||
- EPL | nvt | 8 | 10 | nvt, |
- EPC | 0,6 | 0,5 | 0 | ja, |
- GPR | nvt | 6,5 | 7 of meer | nvt, |
Geluid | ||||
- Lden(dB) | 63 | 53-58 / 53 | < 53 / 48 | ja, nee, nee |
- Lmax (dB) | 60 | 60 / 60 | 60 / 60 | ja, ja, ja |
Luchtkwaliteit | ||||
- NO2 (μg/m³) | 40 | 30-35 / 30 | < 30 / 25 | ja, ja, nee |
- PM10 (µg/m³) | 40 | 25-30 / 25 | < 25 / 20 | ja, ja, nee |
Externe veiligheid | ||||
- plaatsgebonden risico | 1*10-6 | 1*10-6 | 1*10-7 | ja, ja, ja |
- groepsrisico | nvt | nvt | geen woningen in invloedsgebied E.V. | nvt, nvt, ja |
Bodem | III | III | III | ja, ja, ja |
Groen / natuur - kwaliteit groen/natuur | conform Groenbeleidsplan Vlaardingen | ja | ||
Water - % waterberging - % afkoppelen - % natuurvriendelijke oevers | conform Waterplan Vlaardingen | ja |
3.3.10 Visie Openbare Ruimte
Begin 2016 is de 'Visie Openbare Ruimte' vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen. In deze visie is, samen met inwoners, onderdernemers, brandweer, politie, de woningbouwcoöperatie en andere belanghebbenden bepaald wat belangrijk is voor de openbare ruimte. Dit is samengevat in de volgende vier waarden voor Vlaardingen:
- Identiteit - Vlaardingen heeft een aantal gebieden met een sterke eigen identiteit, zoals de Rivierzone, het centrum en het Oranjepark. Maar er zijn er ook gebieden waar de identiteit minder sterk is. Waar ligt dat aan? Plekken zonder identiteit missen eigenheid, ze missen een unieke waarde. De opdracht is dus duidelijk: men moet de openbare ruimtes van Vlaardingen een identiteit meegeven. Want een ruimte met een sterke identiteit voegt waarde toe aan de stad
- Gastvrij en bruikbaar - Goede openbare ruimte is gastvrij en bruikbaar. Dit is van belang, omdat mensen pleinen, straten en groen op verschillende manieren gebruiken. Hoe meer belanghebbenden in een ruimte terechtkunnen, des te meer (sociaal) waardevast is de ruimte. Een gastvrije en bruikbare plek is ook veilig. Dit betekent dat een plek er goed uit moet zien, zonder losse stoeptegels of kapotte speeltoestellen, maar ook dat de verlichting in orde is en er genoeg mensen gebruik van maken.
- Gezond - Met een aantrekkelijke openbare ruimte gaan mensen sneller naar buiten, waar ze vervolgens ook meer bewegen. Een aantrekkelijke buitenruimte heeft voldoende paden voor fietsers en voetgangers. Maar ook een klimboom voor de kinderen of een vuurplaats om ’s avonds omheen te zitten.
- Duurzaam - Ten slotte is een goede openbare ruimte duurzaam. Een openbare ruimte waar Vlaardingers aan zichzelf en het milieu kunnen werken, laat dit zien. Bijvoorbeeld met een wandelpad door een wei met stieren. Want zelfs de meest fanatieke stadsmens heeft op zijn tijd behoefte aan natuur. Alleen met zo’n groene uitvalsbasis is een stad een gezonde plek om te leven.
Planspecifiek
In het plangebied is slechts beperkt openbare ruimte aanwezig. Daar waar deze ruimte wel aanwezig is zal deze zo functioneel en groen mogelijk ingericht worden.4 Haalbaarheid - Toetsing Wijzigingsvoorwaarden
Artikel 25.5 Wro - zone - wijzigingsgebied
In artikel 25.5 onder a van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Centrum Noordwest' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen middels het aanpassen van het bouwvlak en het veranderen van de bestemming Tuin in de bestemming Wonen-1, dat laatste voor zover dat nodig is voor het kunnen aanpassen van het bouwvlak.
Nadere eisen worden niet gesteld aan het hanteren van de wijzigingsbevoegdheid. In onderhavig wijzigingsplan zijn voor de beoogde ontwikkeling de bestemming Wonen-1 en Tuin van toepassing. Tevens is het bouwvlak aangepast ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
In aanvulling de regels van het moederplan, die van overeenkomstige toepassing zijn op dit wijzigingsplan, zijn voor het realiseren van een geluidluwe buitenruimte een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van een tuinmuur van minimaal 1,8 meter hoog. De situering van de muur is op de verbeelding aangeduid met een 'specifieke bouwaanduiding - muur'. De aanvullingen gaan uit van een strikter regime dan het moederplan.
Artikel 25.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Middels artikel 25.1. is een overschrijding van bestemmingsgrenzen tot maximaal 3 meter toegestaan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het plan een rechte hoek te realiseren op de hoek Jozef Israëlstraat - Van Schravendijkplein. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de betreffende wijzigingsbevoegdheid aangezien de hoek buiten de begrenzing van het wijzigingsgebied van artikel 25.5 ligt. De overschrijding is minder dan 3 meter Gezien de geringe omvang is ook geen sprake van een vergroting van het bestemmingsvlak met meer dan 10%. Daarmee voldoet het beoogde bouwplan en dit wijzigingsplan aan de voorwaarden.
5 Randvoorwaarden
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. De nieuwe woningen maken onderdeel uit van een herontwikkeling, waarbij de bestaande woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen, als gevolg van de herontwikkeling, af van 22 naar 10 woningen. Gezien voorgaande kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.
De vorm vrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten, een nadere m.e.r. beoordeling is niet noodzakelijk.
5.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van woningen. Om inzicht te krijgen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1.
Uit het vooronderzoek blijkt op basis van de beschikbare informatie dat de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging wordt beschouwd als verdacht in verband met diffuse bodembelasting, waarbij wordt uitgegaan van een heterogene lichte verontreiniging met zware metalen, PAK en minerale olie. De locatie wordt als niet-asbestverdacht aangemerkt.
Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat in de achtertuin van de Jozef Israëlsstraat 41 een sterke zinkverontreiniging aanwezig is in de bovengrond. De zinkverontreiniging is nabij de grens van de onderzoekslocatie gelegen en waarschijnlijk grensoverschrijdend. De zinkverontreiniging is op de locatie begrensd. Naar verwachting is sprake van een kleine verontreinigingsspot met zink en zal de omvang beperkt zijn, zodat het omvangscriterium van 25 m³ niet wordt overschreden en er geen saneringsnoodzaak aanwezig is. Voor het overige zijn in de grond lichte verontreinigingen met cadmium, koper, kwik, lood, PAK en/ of PCB’s aangetoond en is het grondwater plaatselijk licht verontreinigd met xylenen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese 'verdacht' voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen verontreinigingen in grond en grondwater. De aangetoonde zinkverontreiniging in de grond en de minerale olieverontreiniging in het grondwater geven formeel op de basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanleiding tot het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde woonbestemming.
Voor de omgevingsvergunning bouwen wordt het bodemonderzoek nog aangevuld en beoordeeld.
- 1. Verkennend en nader bodemonderzoek ter plaatse van een locatie aan de Patrimoniumstraat e.o. te Vlaardingen, Arnicon, Rapport C12-131-O, 9 januari 2013
5.3 Cultureel Erfgoed
5.3.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het 'rijksbeschermd stadsgezicht Vlaardingen' dat door de rijksoverheid in februari 2013 is aangewezen. Daarnaast zijn in het plangebied geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast.
De planvorming is behandeld in de geïntegreerde welstands- en monumenten en positief beoordeeld op welstandaspecten, waarbij nog wel een aantal zaken nader uitgewerkt dienen te worden, zie het verslag van de welstandscommissie van 14 december 2016. Ten aanzien van cultuurhistorie is men positief ten aanzien van de gevel van het badhuis, en de monumentencommissie heeft daarbij aangegeven deze gevel aan de noordzijde van het omsloten gedeelte geïntegreerd te willen zien (zie bijlage 2).
De commissie is qua welstand zeer positief over de getoonde ontwikkeling qua stedenbouwkundige opzet, architectonische referenties en de opzet van de bouwvolumes. Op 13 november 2011 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen goedkeuring verleend aan de intentie van sloop van de betreffende woningen in het plangebied.
.
- 2. Verslag welstand herbouw Mariskwartier, 16 november 2016
5.3.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Op basis van deze wetten moet de archeologische waarde van het plangebied worden vastgesteld en zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Planspecifiek
In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 3'. De voor Waarde – Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m -mv archeologisch onderzoek noodzakelijk is om de daadwerkelijke waarde van het plangebied te bepalen. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling (zeker indien gekeken wordt naar de totale ontwikkeling van het Mariskwartier) is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een hoge verwachting aanwezig is op het aantreffen van archeologische waarden uit de Romeinse Tijd, Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. de aanbeveling is nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Omdat de huidige bebouwing nog aanwezig is kan dit onderzoek niet goed uitgevoerd worden. De regels voor Waarde - Archeologie 3 in het vigerende bestemmingsplan zijn van toepassing.
- 3. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek - verkennend booronderzoek, Synthegra bv, Projectnummer: S120419, 1 oktober 2013
5.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor vervangende nieuwbouw in stedelijk gebied is 68 dB.
Verder is het Regionaal Afsprakenkader (RAK) van toepassing. De gemeente Vlaardingen is partij bij het Regionaal Afsprakenkader (juli 2015 ondertekend). Hierin zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop bij de vaststelling van ruimtelijke plannen dient te worden omgegaan met geluid. Het RAK is van toepassing op plannen die betrekking hebben op woningbouw binnen een gedefinieerde bufferruimte rond de Rotterdamse haven. In het RAK zijn onder andere procesafspraken opgenomen met betrekking tot de vaststelling van hogere waarden (artikelen 21 - 23 uit het RAK). Deze afspraken betreffen onder andere de hoogte van de vast te stellen hogere waarden en de wijze waarop die worden bepaald.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelig object. Gezien de ligging van het plangebied binnen de zone van omliggende wegen als ook binnen de geluidzone van de industrieterreinen Botlek-Pernis en Vulcaanhaven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.
Uit het onderzoek blijkt dat op de koopwoningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Cronjéstraat/Van Schravendijkplein wordt overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege het industrieterrein Botlek-Pernis wordt niet overschreden. De geluidbelasting op alle huurwoningen is lager dan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting (wegverkeer maatgevend) bedraagt maximaal 63 dB en is daarmee niet onaanvaardbaar hoog. Conform gemeentelijk Beleid hogere waarden (beschreven in het akoestisch onderzoek, zie bijlage 5) is deze maximaal 70 dB.
Bron- / overdrachtsmaatregelen om de geluidbelastingen te reduceren zijn redelijkerwijs niet mogelijk of stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard. Om het plan mogelijk te maken dient een hogere grenswaarde procedure te worden doorlopen. Het vaststellen van een hogere waarde impliceert dat op grond van het gemeentelijk Beleid hogere waarden voorwaarden worden gesteld aan de woningen waarbij de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de aanwezigheid van geluidluwe zijdes, geluidluwe buitenruimtes en de woningindeling. Met het toepassen van aanvullende maatregelen zoals beschreven in het onderzoek en het besluit Hogere grenswaarden is woningbouw mogelijk binnen de grenzen van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk Beleid hogere waarden waarbij de geformuleerde ambities slechts beperkt worden overschreden. Een aanvullende maatregel is onder andere het realiseren van een tuinmuur van 1,8 meter langs het Van Schravendijkplein waarmee een geluidluwe buitenruimte kan worden geborgd.
Door de DCMR Milieudienst Rijnmond is geconstateerd dat voor het berekenen van de geluidbelasting van industrieterrein Botlek-Pernis een verouderde berekeningssystematiek gehanteerd is en heeft verzocht de geluidbelasting nogmaals te berekenen. Deze aanvullende en gewijzigde berekeningsresultaten zijn in een notitie opgenomen en zijn errata op de eerdere rapportage gegeven, zie bijlage 6.
De geluidbelasting in het gebied is 49 dB(A). Dit betekent dat alleen voor de gebouwen met een zevende bouwlaag en hogere bouwlagen hogere waarden van 51 dB(A) moeten worden vastgesteld. Hoewel het RAK van toepassing is op het deelgebied Jozef Israëlsstraat zijn voor dit plan geen hogere grenswaarden nodig.
Het is juist dat ook op het wijzigingsplan Mariskwartier-Jozef Israëlsstraat RAK van toepassing is, maar voor dit plan zijn geen hogere waarden nodig.
- 4. Akoestisch onderzoek wegverkeers- en industrielawaai Mariskwartier te Vlaardingen, Buro Bouwfysica B.V., Referentie: 16.117.06, 24 augustus 2016
- 5. Akoestisch onderzoek wegverkeers- en industrielawaai Mariskwartier te Vlaardingen, Buro Bouwfysica B.V., Referentie: 16.117.06, 24 augustus 2016
- 6. Aanvulling akoestisch onderzoek Mariskwartier, Buro Bouwfysica, 18 april 2017
5.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
Gekeken naar de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen in de omgeving van het plangebied blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied, naast wonen, gemengde en centrumbestemmingen voorkomen. Binnen deze bestemmingen is bedrijvigheid tot en met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Gezien de sterke functiemenging in het gebied mag uitgegaan worden van het omgevingstype gemengd gebied. Dit houdt in dat de aan te houden richtafstand maximaal 10 meter is. Binnen een straal van 10 meter rondom de nieuwe woningen is geen bedrijvigheid aanwezig. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van woningen. Als gevolg van deze herontwikkeling neemt het aantal woningen in het plangebied af van 22 naar 10. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsting van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. De ontwikkeling heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2014 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide (< 35 µg/m³ , 2015, kaart NSL Monitoring 2016)
5.7 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een fragment van deze kaart.

Fragment risicokaart
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft het zwem- en recreatiebad 'De Kulk' op circa 400 meter afstand van het plangebied. In het zwembad is een opslagtank chloorbleekloog aanwezig. Hiervoor geldt een generiek plaatsgebonden risico van 0 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand tot deze inrichting. Gezien voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 7. In het onderzoeksrapport wordt het volgende geconcludeerd:
- In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen en gierzwaluw, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). De daken bieden mogelijk een vaste rust-‐‑ en verblijflocatie van vleermuizen en nestlocatie van gierzwaluw. De dichtere struiken (beperkt aanwezig) zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
- De ruimtelijke ingrepen leidden, behoudens vleermuizen, gierzwaluwen en broedvogels, slechts tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Ten aanzien van vleermuizen en gierzwaluw geldt dat er een aanvullend onderzoek moet plaats vinden om de aan- dan wel aanwezigheid van deze soorten vast te stellen.
- Afhankelijk van de onderzoeksresultaten m.b.t. het aanvullend onderzoek naar vleermuizen en vleermuizen, en mits gewerkt wordt zoals navolgend aanbevolen, leiden de werkzaamheden niet tot overtreding van de Flora‑ en faunawet. Er behoeft vooralsnog geen ontheffing van de Flora-en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
- De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000‑gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden, de afstand en de beperkte toename van mensen en verkeersbewegingen is van externe werking op de Natura2000 gebieden ‘Oude Maas’ en ‘Solleveld en Kapittelduinen’ geen sprake.
Naar aanleiding van de ecologische quickscan is nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en gierzwaluwen 8. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de te slopen bebouwing op de locatie geen functie heeft voor gierzwaluwen en/of vleermuizen. Tevens maakt de planlocatie geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. De beoogde sloop en herontwikkeling heeft geen negatief effect op de gierzwaluw en op vleermuizen.
5.9 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In het kader van de ontwikkeling van het gehele ontwikkelingsgebied Mariskwartier heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de woningstichting en de ontwikkelaar over een parkeeroplossing voor het gebied. Uitgangspunt is dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernota en daarmee ook aan de wijzigingsvoorwaarden.
Het gemeentelijk parkeerbeleid biedt ruimte aan het college om vrijstelling te verlenen van de parkeernormen onder bepaalde voorwaarden, zoals het parkeerfonds. Naar analogie met het parkeerfonds voor een oplossing gekozen waarbij tegen betaling parkeerruimte in de nabijheid van het plangebied beschikbaar komt en welke met een collegebesluit geformaliseerd wordt.
Op basis van de gemeentelijke parkeernomen is een parkeerbalans opgesteld. Deze parkeerbalans is exclusief het bewonersdeel van de sociale huurwoningen, waarvoor het college vrijstelling heeft verleend onder de voorwaarde van parkeren in garage Hoogstraat. Voor het bewonersdeel zijn de benodige 106 parkeerplaatsen ook daadwerkelijk beschikbaar in parkeergarage Hoogstraat. Uit recent onderzoek (oktober 2016) blijkt dat de maximale bezetting van de parkeergarage Hoogstraat 73 bedraagt (zaterdagmiddag). Gezien de capaciteit van 423 parkeerplaatsen is er altijd ruim voldoende restcapaciteit om de parkeerbehoefte van het bewonersdeel van het Mariskwartier op te vangen.
Uit onderstaande tabellen blijkt dat, rekening houden met aanwezigheidspercentages, er een parkeerbehoefte is van 72 parkeerplaatsen (parkeervraag). Uit het stedenbouwkundig ontwerp blijkt dat het mogelijk is om 78 parkeerplaatsen te realiseren (parkeeraanbod). Er is dan nog een marge van 6 parkeerplaatsen, die ingezet kunnen worden voor gehandicaptenparkeerplaatsen of e-laadpunten. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte en -normen.

Parkeervraag (Berekening volgens CROW publicatie 182 parkeerkencijfers-basis voor parkeernormering

Parkeeraanbod
5.10 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
5.10.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
5.10.2 Beleid Hoogheemraadschap van Delfland
Waterbeheerplan
Het Waterbeheerplan 2010 - 2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Eén van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft op 20 maart 2012 de 'Handreiking watertoets voor gemeenten' vastgesteld. De handreiking biedt handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau.
Waterplan Vlaardingen
De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan bestaat uit een aantal deelplannen, waaronder een Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. In de plannen geven Vlaardingen en Delfland een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Met het oog op de klimaatsverandering zal het watersysteem van Vlaardingen in de toekomst moeten worden aangepast. Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen
uitgewerkt om die opgave te realiseren. Het waterplan Vlaardingen geeft daarmee invulling aan het waterbeleid, met als hoofddoelstellingen:
- Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen.
- De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast.
- Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW.
- De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning.
- Het oppervlaktewater wordt niet meer via riolering afgevoerd.
5.10.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze
laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.Planspecifiek
Het waterbergend vermogen van de bodem mag bij nieuwe ontwikkelingen niet verloren gaan. In de huidige situatie is sprake van een zeer stedelijk gebied waar vrijwel alle gronden verhard zijn. Dit geldt ook voor de binnentuinen die bestraat dan wel bebouwd zijn. Het karakter van de ontwikkeling is dat wederom een zeer stedelijk gebied wordt gerealiseerd. De mate van verharding in het plangebied blijft daarmee onveranderd. Compenserende maatregelen zijn dan ook niet aan de orde.
Voor de ontwikkeling zal de aanleghoogte worden verhoogd. Om die reden wordt een bergingsriool voor de berging van regenwater aangelegd in de Patrimoniumstraat. Deze maatregel beperkt de wateroverlast van het plangebied en de directe omgeving.
5.11 Bezonning
Voor bezonningstudies gelden geen wettelijk vastgestelde normen. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient bij wijziging van een planologische situatie, bijvoorbeeld ten behoeve van nieuwbouw, in het besluit gemotiveerd te worden of de wijziging ruimtelijk acceptabel is. De wet gebruikt hiervoor de term goede ruimtelijke onderbouwing. Een planologisch besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning, dient voorzien te zijn van een dergelijke onderbouwing.
Afhankelijk van de opgave kan het wenselijk zijn om een bezonningstudie toe te voegen aan een bestemmingsplan of omgevingsvergunning waarmee gemotiveerd kan worden dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Voor zowel de toepassing als de inhoud van een bezonningstudie bestaat derhalve geen directe wettelijke basis. Bezonningstudies worden echter veel toegepast om inzicht te krijgen op de bezonningseffecten en vormen ook de basis voor planschaderisicoanalyses.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het Mariskwartier, waar het plangebied deel van uitmaakt, is een bezonningsstudie opgesteld, zie bijlage 9. De bezonningsstudie maakt inzichtelijk of en hoeveel beperking van directe zonlicht de nieuwe bebouwing oplevert voor de (directe) omgeving. Daarbij wordt de bestaande bebouwing vergeleken met de nieuwe.
In onderstaande afbeelding zijn de onderzoeksvlakken weergegeven.

Onderzoeksvlakken bezonningsstudie
Vlak 1
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er sprake van een verslechtering van de bezonningssituatie in de
periode van maart tot en met september. Dit vlak zal door de nieuwe verkavelingsopzet gedurende het hele jaar voldoen aan de strenge TNO-norm.
Vlak 2
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er in de maanden maart tot en met september een verslechtering van
de bezonningssituatie. Dit vlak zal door de nieuwe verkavelingsopzet gedurende het hele jaar voldoen aan de strenge TNO-norm.
Vlak 3
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er sprake van een verbetering van de bezonningssituatie gedurende
het gehele jaar. Dit vlak zal door de nieuwe verkavelingsopzet gedurende het hele jaar voldoen aan de strenge TNO-norm.
Vlak 4
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er sprake van een verbetering van de bezonningssituatie in de periode
maart tot en met september. Dit vlak zal door de nieuwe verkavelingsopzet gedurende het hele jaar, meer zonuren krijgen en hiermee voldoen aan de strenge TNO-norm.
Vlak 5
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er het gehele jaar sprake van een verslechtering van de bezonningssituatie.
Dit vlak zal door de nieuwe verkavelingsopzet gedurende het hele jaar, ondanks de verslechtering, nog steeds voldoen aan zowel de strenge als de lichte TNO-norm.
Vlak 6
Door de nieuwe verkavelingsopzet is er sprake van een verslechtering van de bezonningssituatie gedurende
het hele jaar. Deze verslechtering is steeds gedeeltelijk op de gevel van dit appartementencomplex
en treedt op aan het einde van de middag vanaf ca. 15:00-16:00 uur, afhankelijk van de tijd van het
jaar, tot aan zonsondergang. Ondanks deze verslechtering wordt er nog steeds voldaan aan de lichte TNO-norm.
Aangezien het gehele plangebied minimaal voldoet aan de lichte TNO-norm kan worden geconcludeerd dat sprake van een overwegend goed woon- en leefklimaat.
- 9. Bezonningsstudie Mariskwartier Vlaardingen, Buro SRO, 12 mei 2017
5.12 Windhinder
Naast nuttig (windenergie) kan wind ook hinderlijk of zelfs gevaarlijk zijn. De mate van wind bepaalt mede of er sprake is van windhinder of niet. Windhinder treedt op rondom hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk kunnen maken.
In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De grondslag voor de beoordeling van het aspect windhinder vindt zijn grondslag in de zorg voor een goede ruimtelijke ordening. Op basis hiervan is een windhinderonderzoek in de volgende situaties noodzakelijk:
- gebouwen hoger dan 30 meter > windonderzoek is noodzakelijk;
- beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 m > deskundige beoordeelt of windonderzoek noodzakelijk is;
- onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 m > deskundige beoordeelt of windonderzoek noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voorliggend wijzigingsplan maakt bebouwing mogelijk tot een hoogte van 10 meter. In het kader van dit wijzigingsplan is het uitvoeren van een windonderzoek derhalve niet noodzakelijk. 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp wijzigingsplan, tegelijkertijd met het ontwerpbesluit hogere waarden Wgh, heeft met ingang van 16 februari 2017, gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen.
Op 7 maart 2017 van 20:00 tot 21:30 uur is er een informatiebijeenkomst georganiseerd in de vorm van een inloopavond in de Burgerzaal van het Stadhuis aan de Markt 11 te Vlaardingen. De direct omwonenden en aanliggende bedrijven en voorzieningen zijn middels een brief geïnformeerd over datum, tijdstip en locatie van de bijeenkomst.
6.1.1 Verslag zienswijzen
Tijdens de ter inzage legging zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de Nota Zienswijzen 10 samengevat en voorzien van een beantwoording (zie bijlage). Naar aanleiding van de zienswijzen worden de volgende aanpassingen doorgevoerd in het wijzigingsplan:
- De aangepaste rapportage van de bezonningsstudie wordt in de toelichting nader toegelicht en als bijlage bij het wijzigingsplan gevoegd.
- Het beleidskader in de toelichting van het wijzigingsplan zal worden aangevuld met het Regionale Afsprakenkader (RAK).
- De aanvullende memo op het akoestisch onderzoek, waarin wordt getoetst aan het RAK, wordt in de toelichting nader toegelicht en als bijlage bij het wijzigingsplan gevoegd.
- 10. Nota Zienswijzen, Buro SRO/Gemeente Vlaardingen, 17 mei 2017
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te tellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemer gerealiseerd. De kosten in verband met de procedure van het wijzigingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Het project wordt gefinancierd uit middelen van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en gemeente Vlaardingen wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet meer aan de orde.