Zuidbuurtseweg nabij nr. 2
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 27-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Zuidbuurtseweg nabij nr. 2 met indentificatienummer NL.IMRO.0622.0264bpzZbw22016-0030 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 achtergevel
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.9 achtergevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwbaar erf
de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.26 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die aan de weg ligt waaraan deze is genummerd.
1.27 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
2.6 afstanden
de afstand van een bouwwerk tot perceelsgrenzen dan wel tot de as van de weg worden gemeten waar deze afstand het kleinst is;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0,70 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ontsluitingen, wegen en paden.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding (waterberging, -aanvoer en/of -afvoer);
- b. met daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming, zoals bruggen, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
al dan niet in combinatie met: - b. beroep en bedrijf aan huis;
- c. gastouderopvang;
en de daarbij horende:
- d. tuinen;
- e. erven;
- f. bergingen;
- g. parkeren;
- h. ontsluitingen, wegen en paden;
- i. groenvoorzieningen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. water.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van verwachte archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a.1 en a.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² én waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht die dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie alsmede voor de waterhuishouding, naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen, met daarbij behorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering met een hoogte van maximaal 5 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, en nadat vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande maten
- a. de op het tijdstip van in werkingtreding va het plan bestaande afstand-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste worden geacht;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofstuk 2 is voorgeschreven, mogen als tenminste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de toelaatbare overschrijding van de bouwgrenzen voor:
- a. ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan het peil;
- b. laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
- c. erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1.50 m overschrijden;
- d. trapenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede luifels, dakoverstekken, uitspringendse schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames;
- e. overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen voor:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en met een hoogte van maximaal 4 m, waaronder telefooncellen, schakelgebouwen, gemaalgebouwen en wachtruimten;
- b. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor onderhoud en beheer, ten dienste van het openbaar nut met een inhoud van ten hoogste 90 m3 en een hoogte van maximaal 4 m, waaronder een schaftlokaal en kantine;
- c. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbaar nut, tot een hoogte van 15 m;
- d. het veranderen van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken met ten hoogste 10%. indien dit in verband met ingekomen bouwplannen nodig is. Deze bepaling is niet van toepassing op maatvoeringen waarvoor in de regels een specifieke afwijking is opgenomen;
- e. het aanbrengen van aanpassingen in de begrenzing van een aanduiding indien zulks in verband met de verkaveling ter plaatse wenselijk of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verschoven;
- f. het plaatsen van reclamezuilen en het aanbrengen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclametoepassingen, waarbij geldt dat de toegelaten hoogte per bestemming met 5 m mag worden vermeerderd.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of kan worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Geringe afwijkingen bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten einde een geringe wijzigingen in de situering en/of begrenzing van de bestemmingsvlakken en /of bouwvlakken, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verschoven.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
12.2 Parkeren
- a. Onverminderd het bepaalde in de bestemming Wonen dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens bijlage 4 van het Parkeerbeleid 2008, tabel Rest bebouwde kom;
- b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
- c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
- d. indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
- e. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a bedoelde normen, indien wordt voldaan aan de in het Parkeerbeleid 2008 genoemde voorwaarden voor afwijking.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsgunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zuidbuurtseweg nabij nr. 2.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe vrijstaande woning op een perceel naast de Zuidbuurtseweg 2 in Vlaardingen. De locatie maakt thans deel uit van de woonlocatie en het hoveniersbedrijf en aannemersbedrijf van de familie Verkade. Op het gedeelte van het woonperceel waar de woning is voorzien, is het in juridisch-planologisch opzicht nog niet mogelijk een woning te bouwen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het benodigde bouwvlak.
De gemeente Vlaardingen heeft in het ambtelijk vooroverleg in principe ingestemd met voornoemde ontwikkeling en de situering van de woning.
Dit bestemmingsplan biedt een actuele juridische regeling en een bouwvlak om het bouwplan mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van de beoogde woning ligt ten zuidwesten van de kern van Vlaardingen en ten westen van de Maassluissedijk en wordt begrensd door een volkstuinencomplex.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van de planlocatie in relatie tot de omgeving weergegeven.
Afbeelding 1: luchtfoto ligging locatie Zuidbuurtseweg naast no. 2
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Groot Vettenoord en het volkstuinencomplex" (vastgesteld op 16 mei 2013). De locatie heeft hierin gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' zonder bouwvlak, "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1".
Deze gronden zijn onder meer bestemd voor wonen en tuin. Op basis van voornoemde bestemmingen is een woning niet toegestaan. Om de woning mogelijk te maken is een bouwvlak ingetekend.
Afbeelding 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Groot Vettenoord en het volkstuinencomplex"
1.4 Opzet Van De Toelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft onderbouwing en uitleg.
Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie, waarna hoofdstuk 3 een korte omschrijving geeft van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische aspecten uiteengezet. Hoofdstuk 5 beschrijft de diverse bestemmingen van het plangebied en in hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid toegelicht. Tenslotte staat in hoofdstuk 7 de maatschappelijke haalbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Situatie
2.1 Huidige Situatie
De beoogde locatie naast Zuidbuurtseweg 2 ligt naast de woning van het hoveniers- en aannemersbedrijf van de familie Verkade aan de oostelijke zijde. Dit gedeelte is thans geheel als tuin ingericht.
Afbeelding 3: ligging beoogde woning naast woning Zuidbuurtseweg 2 (rechterzijde)
Afbeelding 4: beoogde locatie woning
Afbeelding 5: zicht vanuit woning op vijver (zuidzijde perceel)
2.2 Nieuwe Situatie
Het bouwplan betreft een vrijstaande woning die ten zuidoosten van de bestaande woning zal worden gesitueerd. De achtergevel van de nieuwe woning zal in lijn zijn met de voorgevel van de bestaande woning worden geplaatst. Deze situering is in overleg met de gemeentelijke stedenbouwkundige tot stand gekomen. Op onderstaande afbeeldingen is de situering te zien en de aanzichten van de woning. De woning heeft een inhoud van 1.077 m³.
Afbeelding 6: situering nieuwe woning ten opzichte van bestaande woning en parkeerplaatsen
Afbeelding 7: impressie voorgevel en rechtergevel van nieuwe woning
Afbeelding 8: impressie achtergevel en linkergevel van nieuwe woning
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Deze visie vervangt een aantal nationale nota's, waaronder de Nota Ruimte.
In het SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.
De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het kabinet heeft 3 rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken (door het creëren van een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het Rijk blijft ook verantwoordelijk voor het systeem van de ruimtelijke ordening, zoals wetgeving. Voor het overige worden zoveel mogelijk bevoegdheden neergelegd bij andere overheden, zoals provincie en gemeente.
Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de SVIR onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en is geen rijksbelang.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie
3.2.2 Verordening ruimte
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen voor onder meer de bebouwde ruimte. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie en strekken tot uitvoering hiervan. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
- ruimtelijke kwaliteit;
- stedelijke ontwikkelingen;
- natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- agrarische ontwikkelingen;
- overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Nieuwe bebouwing dient zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Dit basisprincipe van zuinig ruimtegebruik is bedoeld om onnodig ruimtebeslag op de omgeving te voorkomen en is uitgewerkt in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is nader uitgewerkt in artikel 2.1.1 (ladder duurzame verstedelijking) van de Verordening ruimte. Hierna volgt een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking.
3.2.3 Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 "Samenhang en samenspel" vastgesteld (2005). De woningbouwbehoefte is als gevolg van economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering), gezinsverdunning, vergrijzing, etc.) aan verandering onderhevig.
Het provinciale beleid is erop gericht voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Dit betekent dat in de periode tot 2014 circa 214.000 woningen zullen moeten worden gebouwd om de bevolkingsgroei op te kunnen vangen. Een deel daarvan zal door middel van verdichting en inbreiding moeten worden opgevangen en wel in de centra van steden en dorpen en de bebouwde kom nabij bestaande of nieuw te ontwikkelen stations en haltes van openbaar vervoer. De overige behoefte dient op nieuwe uitleggebieden te worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het onderhavige bouwplan is sprake van een verdichting van bestaand stads- en dorpsgebied.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Stadsvisie 'Koers op 2020'
In de Stadsvisie zijn diverse ambities naar voren gekomen waarvan de voor dit bestemmingsplan meest relevante is, het vergroten van het aanbod kwalitatief goede woningen in de (middel)hoogbouw. Vlaardingen heeft namelijk veel woningen van mindere kwaliteit en met een lage huur. Deze trekken veel mensen aan van buiten de stad, die zoeken naar goedkope huisvesting. Zij gaan niet snel een binding aan met hun buurt. Dit bevordert de sociale cohesie niet. Door de eenzijdige woningvoorraad is het voor Vlaardingers ook moeilijk om in eigen stad een wooncarrière op te bouwen. Er is weinig doorstroming en veel mensen die op zoek zijn naar een kwalitatief betere woning vestigen zich noodgedwongen elders.
Op onderhavige locatie wordt een vrijstaande woning gebouwd op een kwalitatief mooi groen perceel met een ruime tuin. Onderhavig initiatief draagt bij aan voornoemde doelstellingen van de gemeente.
3.3.2 Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
- versterken van de stedelijke groenstructuur;
- herwaarderen van de cultuurhistorie;
- vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
- spreiden van zorgvoorzieningen;
- versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- vergroten van de werkgelegenheid.
Onderhavig bouwplan voldoet aan de doelstelling 'vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus'.
3.3.3 Actieplan Wonen - woonvisie tot 2030
Het Actieplan Wonen beschrijft dat een deel van de oudere appartementen niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Bovendien zijn bepaalde delen van de openbare ruimte in verval geraakt en verzakt de ondergrond, waardoor ophogingen en vroegtijdige vernieuwing van de infrastructuur nodig zijn. Daar komt bij dat er al jaren sprake is van spanningen tussen jong en oud en in bepaalde delen er een grote verhuisstroom is met steeds weer nieuwkomers met andere leefgewoonten.
Het Actieplan Wonen is een uitwerking van de (geactualiseerde) Stadsvisie, op het onderwerp Wonen. Er worden de kaders, doelstellingen en mogelijke maatregelen voor de periode tot 2030 gegeven. Vlaardingen zal de komende jaren moeten werken aan de volgende doelen:
- Maken van een kwaliteitsslag waardoor de toekomstwaarde van woningen in de bestaande woningvoorraad wordt verbeterd.
- Beter afstemmen van vraag en aanbod (goed woningaanbod in gewenst woonmilieu en leefstijlen).
- Bevorderen van de doorstroming door vooral nieuwbouw te realiseren en de betaalbaarheid tussen de grens bereikbaar en middeldure huur- of koopwoningen te verbeteren.
- Vergroten van het woongenot (sociale woonomgeving/voorzieningen).
- Leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de positie van de huidige bewoners.
- Realiseren van een meer evenwichtige bevolkingsopbouw. Voor de realisatie van de visie is een trendbreuk ten aanzien van nieuwbouw nodig: werkelijk bouwen voor de vraag in plaats van bouwen voor een maximale opbrengst of een maximum woningaantal. Er is een grootschalige herstructurering gewenst waarbij verouderde wijken geleidelijk worden omgevormd naar een groenstedelijk woonmilieu met meer eengezinswoningen in lagere dichtheden.
Nieuwbouw: particulier of collectief particulier opdrachtgeverschap
Particulier opdrachtgeverschap komt landelijk en in Vlaardingen onvoldoende uit de verf. De regelgeving en het zelfstandig bouwen van een huis is zo ingewikkeld, dat volgens deskundige de gemiddelde consument er niet aan begint. Er zijn organisaties die begeleiding bieden aan collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) en bewoners in staat stellen om een eigen woningbouwproject te ontwikkelen.
Richtinggevend kader Nieuwbouw: (collectief) particulier opdrachtgeverschap
We stimuleren de mogelijkheden voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap actief en passen dat instrument zoveel mogelijk toe.
3.3.4 Ambitiedocument gebiedsgericht milieubeleid
Het college van burgemeester en wethouders heeft een ambitiedocument laten opstellen over gebiedsgericht milieubeleid en biedt dit aan de raad. In het document is beschreven welke milieuambities Vlaardingen heeft voor verschillende deelgebieden in de gemeente en hoe deze ambities input zullen gaan vormen bij ruimtelijke planontwikkeling. De ambities zijn gebiedsgericht omdat ze zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van verschillende deelgebieden in Vlaardingen en de specifieke kansen en bedreigingen die zich daar voordoen. Dit betekent dat niet overal dezelfde milieukwaliteit wordt nagestreefd, maar dat het gewenste kwaliteitsniveau afhankelijk is van de kenmerken van verschillende gebieden. Het acceptabele maximale geluidsniveau ligt bijvoorbeeld op een bedrijventerrein hoger dan in het centrum.
De locatie Zuidbuurtseweg 2 heeft een gebiedstype Sport en intensieve recreatie. Onder dit gebiedstype vallen de diverse sport- en intensieve recreatievoorzieningen, zoals sportvelden en –halen op verschillende plaatsen in het stedelijk gebied grenzend aan de snel- en hoofdwegen en tevens in de Broekpolder en het buitengebied ten westen van de Westwijk.
3.3.5 Energie
Voor energie is in het bouwbesluit een minimumnorm vastgelegd ten aanzien van de energieprestaties van gebouwen. Deze EPC-waarden worden afhankelijk van de technische ontwikkelingen aangescherpt.
Op wijkniveau wordt de Energieprestatie op locatie (EPL) toegepast, die aangeeft welke eisen ten aanzien van de energie-infrastructuur gelden. Deze bedraagt in 2011 bij een EPC van 0,8 in een normale wijk 6,6 (EPL=10 als de wijk geen fossiele energie verbruikt).
De initiatiefnemer is voornemens om de woning energiezuinig te bouwen en te gaan gebruiken. Dit zal nader worden uitgewerkt in het bouwplan.
3.3.6 Duurzaam bouwen
Ten aanzien van duurzaam bouwen zijn er instrumenten beschikbaar die niet wettelijk zijn voorgeschreven. Het betreft bijvoorbeeld het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen of het GPR-gebouw. Het GPR-gebouw is een hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen.
De initiatiefnemer is voornemens om de woning zo veel als mogelijk duurzaam te gaan bouwen en uit te voeren. Dit zal nader worden uitgewerkt in het bouwplan.
3.3.7 Parkeerbeleid
De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat russen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn. Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid, heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld:
- 1. Het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. Het parkeerbeleid is erop gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
- 3. Het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale binnenstad;
- 4. Het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- 5. Het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.
In de parkeernota 2008, op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld als beleidsuitwerking van de beleidskader voor het parkeren, zijn parkeernormen vastgelegd. De nota werkt met parkeerkencijfers. Deze zijn per deelgebied verder uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied ‘rest, bebouwde kom’. De parkeerkencijfers variëren per functie. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de eis van parkeren op eigen terrein. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen. Daar waar de ruimte erg schaars is en de parkeerdruk erg hoog is, is gekozen voor het invoeren van parkeerreguliering. Voor het betreffende plangebied zal op eigen terrein worden geparkeerd en voldoet hiermee aan de gestelde criteria.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Algemeen
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan in overeenstemming te zijn met het criterium 'een goede ruimtelijke ordening'. Indien er beperkingen voor het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan rekening mee gehouden.
4.2 Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:
- wegverkeerslawaai;
- spoorweglawaai en
- industrielawaai
- overige geluidsbelasting.
4.2.1 Spoorweglawaai
In de (nabije) omgeving van de planlocatie bevinden zich geen zones van spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.2.2 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder bepaalt dat langs wegen zich geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg moet worden aangemerkt als stedelijk of buitenstedelijke weg. De locatie aan de Zuidbuurtseweg 2 betreft een stedelijke weg met één rijstrook in de zin van de Wet geluidhinder. De ontsluiting is een rustige binnenweg (en tevens doodlopende weg) en alleen bedoeld voor bestemmingsverkeer. Gezien de inrichting van de weg (smal, één rijstrook en doodlopend) lijkt er een maximum snelheid van 30 km/u te gelden, en bevindt er zich geen geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder. Hoewel een woning wel een kwetsbaar object is in het kader van de Wet geluidhinder, hoeft er om voornoemde reden geen onderzoek naar geluidbelasting vanwege een weg te worden uitgevoerd.
4.2.3 Industrielawaai
In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Evenmin liggen er nabij het plangebied grote lawaaimakers. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.2.4 Overige geluidsbelasting
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken of er tevens kans is op geluidsbelasting van overige bronnen. Overige geluidsbelasting is in of nabij het plangebied echter niet aanwezig. De beoogde woning ligt op een bestaand erf waar nog twee woningen liggen en is verder omsloten door volkstuinen. Voor het overige wordt verwezen naar par. 4.10 Bedrijven en milieuzonering waar aandacht is besteed aan bedrijven in de omgeving.
4.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 500 woningen. Omdat het bestemmingsplan 1 woning mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Aan de hand van voornoemde conclusie is het bestemmingsplan evenmin in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.
Onderhavige planlocatie ligt volgens de Risicokaart (www.risicokaart.nl) niet in de directe nabijheid van buisleidingen en risicovolle transportwegen. De beoogde woning ligt in de zone van de 1% letaliteitsgrens van een bestaande gastransportleiding (zie afbeelding 10). Ter toetsing en onderbouwing is gebruik gemaakt van de informatie uit het rapport 'Risicoberekening gasleidingen bestemmingsplan Groot Vettenoord'.
Afbeelding 10: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met grijze arcering 1% letaliteitsgrens bestaande gastransportleiding
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Binnen de 10-6 contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Van één leiding liggen volgens bovengenoemde rapportage PR-contouren over het plangebied van bestemmingsplan Groot Vettenoord. Onderhavige locatie valt binnen dit plangebied. Het betreft uitsluitend de 10-7 - en 10-8-contouren, welke geen wettelijke status hebben. Er is geen 10-6-contour berekend. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve evenmin een belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Belemmeringenstrook
Voor buisleidingen geldt naast de normering voor het PR tevens een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding. Binnen deze strook mag geen nieuwe bebouwing mogelijk worden gemaakt. De beoogde woning ligt buiten deze strook.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een
bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.
Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico van alle leidingen nabij het plangebied ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet toe als gevolg van het bestemmingsplan, aangezien het bestemmingsplan nauwelijks leidt tot een toename van de bevolkingsdichtheid (het betreft één woning). Het groepsrisico neemt derhalve niet toe. Ter hoogte van het plangebied is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar of hoger. Het aspect groepsrisico vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op onderstaande kaart is volgens de risicokaart een 'inrichting overig' te zien, dit betreft de opslag van de gemeentewerf. Het plangebied ligt buiten de aangegeven zone. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 11: risicokaart externe veiligheid. Bron: www.risicokaart.nl
4.5 Bodem
Bij het toekennen van een bestemming aan de grond is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is bijvoorbeeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening om gevoelige bestemmingen zoals woondoeleinden te plannen op gronden die verontreinigd zijn. Met name bij een nieuw bestemmingsplan dat voorziet in een nieuw bouwplan, is het van belang om bij de planvoorbereiding onderzoek naar de bodemkwaliteit te laten uitvoeren in verband met risico's voor gezondheid en milieu.
Voor het bouwplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 van de toelichting). Uit het onderzoek blijkt samenvattend het volgende. Voor details wordt verwezen naar het betreffende onderzoek.
De aangetoonde lichte verhogingen vormen volgens het onderzoek geen belemmeringen voor de beoogde woonbestemming. Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is, kan de grond op basis van het onderzoeksrapport worden afgevoerd naar de grondbank of gronddepot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar de grondbank of -depot. Indien de gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
4.6 Water
4.6.1 Algemeen
Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem door ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland. Het waterschap zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit, de vaarwegen, primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld voor het watersysteem binnen de gemeente Vlaardingen. Het waterplan omvat een aantal deelplannen, waaronder dit Waterfunctieplan. In het Waterfunctieplan worden de globale streefbeelden uit de Watervisie nader geconcretiseerd, in het bijzonder voor wat betreft de onderdelen waterkwaliteit, natuur en ecologie. Het is een gebiedsgerichte uitwerking. Het Waterfunctieplan beschrijft de gewenste functies van het watersysteem in Vlaardingen en de bijbehorende doelstellingen per functie. Het toekennen van functies is een tussenstap tussen visie en maatregelen.
De maaiveldhoogte in de gemeente Vlaardingen varieert tussen NAP -2,5 m en NAP +4,0 m. Het maaiveld nabij het plangebied bedraagt circa NAP -1,3 m (bij het volkstuinencomplex). De bodem onder Vlaardingen is opgebouwd uit een toplaag van 1 à 2 m dik klei en zand. Daaronder bevindt zich een watervoerende zandlaag.
4.6.2 Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen ten westen van de Maasdijk. De Maasdijk is volgens het Waterplan Vlaardingen een binnenwaterkering. In het Waterplan staat beschreven dat voor de watergangen tussen de Zuidbuurtseweg, de Marathonweg en de Energieweg de watergang en oever meer dienen te worden afgestemd op de gewenste ecologische functie.
Afbeelding 12: Waterkeringen in Vlaardingen: rode pijl plangebied en in blauw waterkering Maasdijk
4.6.3 Watertoets
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap.
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via het Watertoetsportaal van het Hoogheemraadschap Delfland.
4.7 Flora En Fauna
4.7.1 Beschermde gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met gebieden die op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, met name beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. Een ruimtelijk plan is ook een 'plan' in de zin van de Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Om die reden moet nagegaan worden of het plan significante nadelige effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van die gebieden.
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan liggen geen beschermde gebieden in bovengenoemde zin. Ook niet in de nabijheid van het plangebied. Er kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen nadelige effecten met zich meebrengt voor natuurgebieden.
4.7.2 Beschermde soorten
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient tevens rekening te worden gehouden met individuele dier- en plantensoorten die bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er niet toe leiden dat hierdoor beschermde planten- en dierensoorten worden aangetast. De bepalingen over de bescherming van soorten staan in de Flora- en faunawet. Onderhavige planlocatie maakt thans onderdeel uit van de tuin van een bestaande woning. Dit is thans een gazon waar geen beschermde planten- en dierensoorten voorkomen. Er worden dan ook geen beschermde planten- en dierensoorten aangetast. Er hoeft dan ook geen nader onderzoek plaats te vinden.
4.8 Cultuurhistorie En Archeologie
4.8.1 Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig die door de Monumentenwet bescherming behoeven. De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland biedt inzicht in de cultuurhistorische waarden van het onderhavige bestemmingsplan.
Landschappelijke lijn van hoge waarde
Zoals is te zien op afbeelding 14 komt in het plangebied op de cultuurhistorische waardenkaart een landschappelijke lijn voor van hoge waarde ter plaatse van de Maassluissedijk. Aansluitend hierop draagt het volkstuinencomplex een waardevolle structuur. Afbeelding 12 toont de oude kavelstructuur waarbij het S-vormige slotenpatroon tussen de Poeldijkse watering en de Maassluissedijk een uniek gegeven vormt. Niet enkel gaat dit patroon tot op de Middeleeuwen terug, maar het is waarschijnlijk dat dit patroon aansloot op de middeleeuwse sluizen die in de Maassluissedijk lagen en eind 14e eeuw zijn gesloopt. Het schuin op de dijk gelegen middeleeuwse patroon is nog altijd zichtbaar in een deel van het volkstuinencomplex. Het is een van de weinige plekken binnen de bebouwde kom van Vlaardingen waar een samenhangende middeleeuwse structuur tussen dijk, afwatering en, in de vorm van de Zuidbuurtseweg de ontsluitingsweg naar het achterland, nog aanwezig is.
Afbeelding 13: kaart met daarop de waardevolle kavelstructuren (kaart Kruikius 1712)
Afbeelding 14: waardevol gebied met aangegeven waardevolle structuren
Het beoogde bouwplan tast de waardevolle structuren zoals die staan aangegeven op de afbeeldingen 13 en 14 niet aan. De waardevolle structuren zijn onder meer aangegeven op de Zuidbuurtseweg zelf. Het bouwplan ligt verder landinwaarts in de tuin van de initiatiefnemer. Vanwege deze afstand zal het bouwplan niet leiden tot aantasting van de waardevolle structuur. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het bouwplan.
4.8.2 Archeologie
Verdrag van Malta
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. Deze wet regelt de zorg voor ons bodemarchief en is de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Op het gemeentebestuur rust de plicht om zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen aan te wijzen.
Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
Op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland zijn zowel bekende archeologische waarden aangegeven als ook de gebieden met een zekere archeologische verwachting. Het gaat hierbij om de bekende terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde, die ook op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn opgenomen, alsmede de gebieden met een kans (variërend van zeer hoog tot laag) op het aantreffen van archeologische sporen. De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland biedt inzicht in de archeologische waarden in het plangebied. De planlocatie ligt in een gebied dat op de provinciale archeologische waardenkaart wordt gekenmerkt als 'zeeafzettingen bewoning vanaf de IJzertijd of Romeinse tijd. Hier geldt naar verwachting een 'redelijke kans op archeologische sporen'.
Afbeelding 15: uitsnede Archeologische Waardenkaart Zuid-Holland (rode stip: planlocatie)
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde 'redelijke kans op archeologische sporen' is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1' opgenomen. In principe geldt bij nieuwbouw de verplichting om een archeologisch rapport op te stellen en te onderzoeken of er archeologische waarden in de grond aanwezig zijn.
Uitzonderingen hierop zijn indien het bouwwerk betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² én waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht die dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld.
De totale oppervlakte van het bouwplan is groter dan 100 m² en de bouwwerkzaamheden zullen dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld, zodat er archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
In opdracht van de initiatiefnemer zijn een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage van de toelichting. De conclusie luidt samenvattend als volgt.
Op basis van het bureauonderzoek werd op of direct langs kreekafzettingen uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd archeologische resten uit perioden vanaf de Late Ijzertijd verwacht en in het bijzonder resten van een LME/NT huisplaats. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een oppervlaktekartering en een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Op basis van het booronderzoek blijkt er inderdaad sprake te zijn van een kreek uit de Late IJzertijd en/of Romeinse Tijd die zich in een onderliggend veenpakket heeft ingesneden. De beddingafzettingen van de kreek worden bedekt en geflankeerd door oeverafzettingen. Deze zijn kalkrijk en vertonen geen tekenen van bodemvorming. Een eventueel oorspronkelijk aanwezige bodem is waarschijnlijk later door grondbewerking opgenomen in de bouwvoor, welke door de (sub)recente ophoogwerkzaamheden vervolgens vermengd is geraakt met uit de gegraven vijver afkomstige grond. Een potentieel archeologisch niveau is in ieder geval niet (meer) aanwezig in het plangebied.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorngenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Op basis van het voornoemde wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie op voorhand geen belemmering vormt voor het bouwplan. Bij de voorbereidingen van de bouw zullen de aanbevelingen in het advies, zoals aangegeven in onderhavig rapport, in acht worden genomen.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.9.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandstap.
4.9.2 Kenmerk gebied
Het plangebied kenmerkt zich door haar semi-stedelijke omgeving met in de naaste omgeving de ligging van het eigen hoveniers- en aannemersbedrijf, enkele burgerwoningen en de ligging van de volkstuinen. Het gebied kan dan ook gekenmerkt worden als een 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-brochure. Binnen een gemengd gebied heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op vrij korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.
Het onderstaande geeft inzicht in het verband tussen de richtafstand en de milieucategorie.
Richtafstand Milieucategorie
10 m 1
30 m 2
50 m 3.1
100 m 3.2
200 m 4.1
300 m 4.2
500 m 5.1
700 m 5.2
1000 m 5.3
1500 m 6
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
afbeelding 16: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan van planlocatie en omgeving
4.9.3 Analyse functies nabije omgeving
- Zuidbuurtseweg 2a (percelen no. 7685 en 7684)
Dit adres ligt ten westen van het plangebied en betreft een burgerwoning en is ook als zodanig bestemd ('Wonen'). Het perceel behoort tot de percelen (van de familie) van de initiatiefnemer. - Zuidbuurtseweg 2c (perceel 8226)
Dit perceel is bestemd als 'Wonen' met 'Tuin'. - Perceelnummer 8225
Dit perceel bestaat uit de planlocatie. Het is de bedoeling om hier de burgerwoning mogelijk te maken. De locatie heeft de bestemming 'Wonen' met 'Tuin'. - Perceelnummer 7367
Op dit perceel staat een kas. De kas wordt gebruikt voor stalling voor onder meer caravans en oldtimers. Op het perceel is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing, met de functieaanduiding 'hovenenier' en de functieaanduiding 'aannemersbedrijf'. De opslag van caravans en oldtimers is in de planregels opgenomen en is derhalve toegestaan. - Overige percelen (no. 8132, 8131, 8133, 7366 en 8134)
Deze percelen maken onderdeel uit van het eigen hoveniers- en aannemersbedrijf. Op deze percelen is de bestemming 'Bedrijf'' van toepassing, met de functieaanduidingen 'hovenier' en 'aannemersbedrijf'.
Afbeelding 17: uitsnede kadastrale kaart
4.9.4 Een goede ruimtelijke ordening
Omdat er sprake is van een gemengd gebied met een variatie aan functies, kunnen de bijbehorende richtafstanden van de geldende milieucategorie met 1 stap terug worden gebracht. Het eigen hoveniers- en aannemersbedrijf kan worden gecategoriseerd als 'plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²' in de zin van de lijst 1-Activiteiten van de VNG-brochure. Dit betreft milieucategorie 3.1. In beginsel dienen de volgende afstanden tot een gevoelige bestemming te worden aangehouden: 30 meter (geur), 10 meter (stof), 50 meter (geluid) en 10 meter vanwege gevaar. Omdat het plangebied kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied, kunnen voornoemde afstanden met 1 afstandstap worden teruggebracht. De grootst mogelijke richtafstand wordt derhalve 30 meter vanwege geluid.
De kortste afstand van de achtergevel van de nieuwe woning tot aan het bedrijfsperceel bedraagt 15 meter. Dit is korter dan de voornoemde richtafstand van 30 meter. Op de grens van het bedrijfsperceel staat de hiervoor genoemde kas. In deze kas staan caravans en oldtimers gestald. In deze kas vinden geen activiteiten plaats die geluidbelasting geven op de achtergevel van de woning. De afstand tot het bedrijfsperceel leidt derhalve niet tot aantasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Afbeelding 18: foto met geheel links de kas met caravanstalling en daarnaast een zitje (onderdeel tuin)
De kortste afstand van de zijgevel van de beoogde woning tot aan de weg van het bedrijf bedraagt zo'n 22 meter. De afstand tot het overige gedeelte van het bedrijfsperceel is zo'n 25 meter. Onderzocht is welke vervoersbewegingen aanwezig zijn vanwege het eigen aanwezige hoveniers- en aannemersbedrijf in verband met mogelijke geluidbelasting. Op werkdagen tussen 7.00 en 18.00 uur is het aantal vervoersbewegingen als volgt: personenauto's: 10, bestelwagens: 15 en vrachtwagens: 8. In het weekend zijn er geen vervoersbewegingen als gevolg van bedrijvigheid. Mede door het feit dat de beoogde woning voor eigen gebruik is, wordt het aantal vervoersbewegingen in verband met geluidbelasting aanvaardbaar geacht voor een woning. Een gemiddeld stedelijke weg is doorgaans veel drukker met verkeersbewegingen. Er kan op basis hiervan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde woning.
In het plangebied zijn geen andere bedrijven aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden vanwege zonering en richtafstanden. Het plan voldoet ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook aan een goede ruimtelijke ordening: er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het eigen bedrijf wordt niet beperkt in de bedrijfsvoering.
4.10 Kabels En Leidingen
In en nabij het plangebied is riolering aanwezig. Deze behoeven echter geen planologische bescherming.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).
5.2 Planregels
De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord. - Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. - Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels bestaan in dit bestemingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels. - Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Wonen
De bestaande bestemming 'Wonen' is uitgebreid en er is een bouwvlak ingetekend. Dit maakt de nieuwe woning in planologisch opzicht mogelijk. Deze bestemming maakt wonen mogelijk en beroep aan huis.
Bij de invulling van de regels is aangesloten bij de planregels van het bestemmingsplan 'Groot Vettenoord en het volkstuinencomplex'.
5.3.2 Tuin
De bestaande bestemming 'Tuin' is verkleind ten gunste van het bestemmingsvlak voor wonen. Op de gronden met deze bestemming zijn ontsluitingen, wegen en paden mogelijk. Daarnaast onder voorwaarden erkers en toegangsportalen. Daarnaast bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.3.3 Waarde - Archeologie 1
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Groot Vettenoord en het volkstuinencomplex'.
Voor deze gebieden is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de te verwachten of de aanwezige waarden. Voor het bouwen overeenkomstig de andere geldende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch rapport te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden verbonden worden. De archeologische waarden zijn beschermd, doordat de genoemde werken en werkzaamheden uitsluitend met een omgevingsvergunning uitgevoerd mogen worden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad in beginsel een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen met bepaalde afmetingen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen opgesomd. Voor gebouwen van tenminste 1.000 m² dient in voorkomende gevallen een exploitatieplan te worden opgesteld. In onderhavig bestemmingsplan wordt weliswaar nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, doch de bebouwing blijft onder voornoemde oppervlakte. Op grond hiervan is een exploitatieplan dan ook niet vereist. Aanvullend wordt nog opgemerkt dat het initiatief geheel wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een planschade- overeenkomst gesloten.
Hoofdstuk 7 Overleg
7.1 Overleg Met Overlegpartners
Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt gezien de kleine planologische wijziging de procedure van het voorontwerpbestemmingsplan overgeslagen. De betreffende wettelijke partners zullen worden betrokken bij de ontwerpfase. De aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het bestemmingsplan. Ook worden – indien nodig – ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en indien - met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening – ook via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet zijn aangegeven waar de (digitale) stukken zijn te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
7.2 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
7.3 Inspraak En Overleg
De belanghebbenden rondom het plangebied zijn schriftelijk op de hoogte gesteld van het plan in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden.
- 1. De directie Ruimte en Mobiliteit, afdeling Ruimte en Wonen van de provincie Zuid-Holland;
- 2. De inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening regio West;
- 3. Het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland;
- 4. Evides;
- 5. Stedin BV;
- 6. Gasunie Transport Services B.V.;
- 7. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 juni 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.