Samuel Esmeijerstraat fase 2
Uitwerkingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 06-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Samuel Esmeijerstraat fase 2 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0270up01Samu2017-0030 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aaneengebouwde woning
een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.
1.6 achtererf
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 achtergevel
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.8 achtergevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.9 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf aan huis
een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.13 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.14 beroep aan huis
een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 dakkapel
een doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.
1.26 dakopbouw
een doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een extra bouwlaag
1.27 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.
1.28 erker
een ondergeschikt aangebouwd bijbehorend bouwwerk op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.29 garageboxen
gebouwen bestemd voor stalling van motorvoertuigen.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoekwoning
een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen.
1.32 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
1.33 kap
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.
1.34 luifel
een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.
1.35 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.36 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.
1.37 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.38 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.39 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.40 prostitutie
het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.
1.41 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.42 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.43 toegangsportaal
een ondergeschikt aangebouwd bijbehorend bouwwerk op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.
1.44 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.45 voorerf
erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
1.46 voorgevel
de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.
1.47 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.49 zijerf
erf aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.50 zijgevel
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.
1.51 zijgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.52 zolder
zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
1.53 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.8 de grondoppervlakte
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.
2.9 het peil
- voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ontsluitingen, wegen en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
- b. terreinen en pleinen;
- c. parkeervoorzieningen;
al dan niet in combinatie met:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. straatmeubilair;
- g. kunstwerken;
- h. water;
- i. oevers;
- j. oeververbindingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
al dan niet in combinatie met:
- b. beroep en bedrijf aan huis;
- c. gastouderopvang;
en de daarbij behorende:
- d. bergingen;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. ontsluitingen, wegen en paden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. speelvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. water.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het toestaan van een grotere ondergrondse bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen door aanpassing van de toegestane maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw als deze substantieel lager is gerealiseerd, indien dit noodzakelijk is in het kader van stedenbouwkundig ongewenste uitbreidingen van het hoofdgebouw.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1 (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming) en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming).
5.2 Bouwregels
Er mogen uitsluitend de hierna genoemde bouwwerken worden gebouwd:
- a. Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
- b. Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- c. Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden;
- d. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden.
- e. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- f. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- g. Het bepaalde in 5.2 onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- h. Het bepaalde in 5.2 onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder peil van ten hoogste 50 cm.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de bodem op te hogen met meer dan 30 cm;
- b. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) wegen, paden, banen of parkeergelegenheid aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen te verbreden en/of verharden en/of aan te brengen;
- c. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vijvers en andere wateren aan te leggen, te verbreden en/of te dempen;
- d. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) het waterpeil te verlagen of te verhogen;
- e. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies aan te brengen;
- f. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 1(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm uit te voeren, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- g. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 5.3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
- h. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- i. Voor zover de onder 5.3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden;
- j. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- k. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- l. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- m. Het verbod als bedoeld onder 5.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen;
- n. Het verbod als bedoeld onder 5.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- o. Het verbod als bedoeld onder 5.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
- p. Het verbod als bedoeld onder 5.3 b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden op een diepte minder dan 50 cm onder peil worden geroerd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde -Archeologie - 1 (dubbelbestemming) geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2 (Dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming) en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming).
6.2 Bouwregels
Er mogen uitsluitend de hierna genoemde bouwwerken worden gebouwd:
- a. Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
- b. Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- c. Ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden;
- d. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- e. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- f. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- g. Het bepaalde in 6.2 onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- h. Het bepaalde in 6.2 onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- i. Het bepaalde in 6.2 onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder peil van ten hoogste 50 cm.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de bodem op te hogen met meer dan 30 cm;
- b. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) wegen, paden, banen of parkeergelegenheid aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen te verbreden en/of verharden en/of aan te brengen;
- c. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vijvers en andere wateren aan te leggen, te verbreden en/of te dempen;
- d. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) het waterpeil te verlagen of te verhogen;
- e. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies aan te brengen;
- f. Het is verboden op of in de als Waarde - Archeologie - 2(dubbelbestemming) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm uit te voeren, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- g. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 6.3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
- h. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- i. Voor zover de onder 6.3 onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden;
- j. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- k. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- l. Een mogelijke voorwaarde is de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- m. Het verbod als bedoeld onder 6.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen;
- n. Het verbod als bedoeld onder 6.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- o. Het verbod als bedoeld onder 6.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
- p. Het verbod als bedoeld onder 6.3 a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden met een totale oppervlakte van minder dan 100 m2 worden geroerd;
- q. Het verbod als bedoeld onder 6.3 b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden op een diepte minder dan 50 cm onder peil worden geroerd.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde -Archeologie - 2 (dubbelbestemming) geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
8.2 Algemene bepaling over afwijkende maatvoering en situering
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering afwijkt van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat de afwijkende situering van toepassing blijft.
- d. In het geval van herbouw is het bepaalde in 8.2 lid a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
9.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels omtrent het gebruik van gronden en gebouwen indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.
11.2 Overschrijden van bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
11.3 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
11.4 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangen/of sirenemasten
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden;
- b. Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden en binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
- c. Installaties op of aan een gebouwen zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen ; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
11.5 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri’s, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
12.2 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
12.3 Aanpassen van bepalingen die verwijzen naar wettelijke regelingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen regels, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Afwijken
Bij toepassing van het afwijken van een bouw- of gebruiksregel die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
13.2 Wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
13.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 14 Parkeren
14.1 Parkeernormen
Bij nieuwbouw en functiewijziging dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota.
14.2 Strijdig gebruik
Bij een functiewijziging wordt het gebruik van gronden en bouwwerken zonder het bepaalde in de gemeentelijke parkeernota in acht te nemen, als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan aangemerkt.
14.3 Afwijken van de parkeernota
- a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van Burgemeester en wethouders door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van Burgemeester en wethouders op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- b. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 15.1 a en b een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder 15.1 a en b met maximaal 10%;
- d. Het bepaalde onder 15.1 a en b is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 15.2 a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder 15.2 a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule
Indien toepassing van het overeenkomstig Artikel 15 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Samuel Esmeijerstraat fase 2.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 22 november 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders (nieuwe) ruimtelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld voor woningbouw op de locatie Samuel Esmeijerstraat. De woningbouw aan de Samuel Esmeijerstraat bestaat uit twee locaties, het westelijk en oostelijk perceel. De herstructurering betreft uitvoering van het Actieplan Wonen. In het voorgaande bestemmingsplan 'Westwijk' is de locatie reeds bestemd voor nieuwbouw. Het voorgenomen nieuwbouwplan voldeed echter niet aan de daarin opgenomen maximale bouwhoogte van 4 meter voor de beoogde nieuwbouw aan de zuidzijde. Om de nieuwbouw toch mogelijk te maken, is in mei 2015 het bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de nieuwbouw voor het westelijk perceel mogelijk gemaakt. Voor het oostelijk perceel is een uitwerkingsbevoegdheid opgenomen. Om invulling te geven aan de uitwerkingsbevoegdheid, is onderhavig uitwerkingsplan opgesteld. De voornaamste doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is het verkrijgen van een planologisch-juridisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De herstructurering aan de Samuel Esmeijerstraat bestaat uit twee percelen, het westelijk en oostelijk perceel. Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op het oostelijk perceel. De locatie is kadastraal bekend als sectie H, nummer 2646 van de kadastrale gemeente Vlaardingen. Het plangebied is gelegen in de zuidoosthoek van de Westwijk en wordt globaal begrensd door:
- de Samuel Esmeijerstraat (noordzijde);
- gedeeltelijk het woongebouw aan de Johannes Poststraat en gedeeltelijk het parkeerterrein aan de Samuel Esmeijerstraat (oostzijde);
- de Johannes Poststraat (zuidzijde);
- de Professor Teldersstraat (westzijde).
Op onderstaande afbeeldingen wordt de projectlocatie weergeven.
Afbeelding 1.1: projectlocatie globaal weergeven (bron: ruimtelijke plannen)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied gold tot voorheen het bestemmingsplan 'Westwijk'. Dit plan is vastgesteld op 22 december 2005 en onherroepelijk geworden op 25 november 2007. In dit bestemmingsplan is voor deze locatie een uit te werken woonbestemming opgenomen. Het vigerende bestemmingsplan is bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)'. In dit plan, welke is vastgesteld op 25 juni 2015 door de gemeente Vlaardingen, heeft de locatie tevens een uit te werken woonbestemming gekregen.
De projectlocatie wordt niet meegenomen in het bestemmingsplan 'Westwijk'.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het uitwerkingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op de kaders voor dit uitwerkingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling zoals die in het bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' zijn neergelegd. In hoofdstuk 3 is een korte beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De juridische planopzet is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de resultaten van het overleg over het plan worden opgenomen, ook wel de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Kaders
2.1 Beleid Algemeen
Het van toepassing zijnde beleid op zowel Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau is in hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' reeds beschreven. De in dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling past geheel binnen de beschreven beleidskaders. Onderstaand worden uitsluitend de relevante beleidskaders beschreven.
2.1.1 Beleid hogere waarden Vlaardingen 2016
De gemeente Vlaardingen heeft een vastgesteld geluidbeleid. Het hogere waardenbeleid heeft als uitgangspunt dat wonen op geluidbelaste locaties niet hoeft te leiden tot een toename van de geluidhinder. Het uiteindelijke doel is het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van (nieuwe) geluidhindersituaties in de gemeente. Het hogere waardenbeleid heeft geen betrekking op industrielawaai. Het geluidbeleid formuleert kwaliteitsniveaus als ambitie.
Bij het vaststellen van een hogere waardenbesluit worden de volgende voorwaarden voor het wegverkeerslawaai gesteld:
- minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
- een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
- de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.
Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is. Indien geen geluidluwe buitenruimte mogelijk is, worden bij voorkeur serres of afsluitbare balkons (loggia’s) toegepast.
Indien het ontwerp van de aanvrager aan een of meerdere voorwaarden niet voldoet of hiervoor gelijkwaardige alternatieven aandraagt, dan wordt er geen hogere waardenbesluit vastgesteld. Met betrekking tot deze voorwaarden is wel sprake van een inspanningsverplichting. De aanvrager kan in zijn ontwerp gemotiveerd afwijken, indien er andere gronden zijn om toch een hogere waardenbesluit vast te stellen. Denk aan grote economische of maatschappelijke belangen. Het College kan daarop bij de vaststelling van de hogere waarde besluiten om bij uitzondering gemotiveerd af te wijken van de aanvullende voorwaarden uit het Beleid hogere waarden. Op deze manier wordt voorkomen dat de beleidslijn leidt tot onvoorziene en ongewenste gevolgen.
De grenswaarde voor een geluidluwe gevel of buitenruimte is 53 dB (zonder aftrek) voor wegverkeerslawaai. Voor wegverkeerslawaai betekent dit dat de geluidbelasting van alle wegen tezamen (ook de 30 km/uur-wegen) op de gevel maximaal 53 dB mag zijn, wil er sprake zijn van een geluidluwe gevel.
De Wgh stelt dat burgemeester en wethouders alleen hogere waarden kunnen toekennen indien de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Voor het hogere waardenbeleid is er daarom gekozen hierbij aan te sluiten en het beleid voor het vaststellen van hogere waarden af te stemmen op de hoogte van de optredende gecumuleerde hindergewogen geluidbelasting van alle bronnen tezamen. De grenswaarde voor een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting is bepaald op 70 dB.
Relatie met projectgebied
Voor onderhavige locatie is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. In paragraaf 4.6 wordt de akoestische situatie ter plaatse van het plangebied nader toegelicht.
2.1.2 Visie openbare ruimte
Begin 2016 is de 'Visie Openbare Ruimte' vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen. In deze visie is, samen met inwoners, ondernemers, brandweer, politie, de woningbouwcoöperatie en andere belanghebbenden bepaald wat belangrijk is voor de openbare ruimte. De volgende vier waarden zijn van belang in Vlaardingen:
Identiteit
Vlaardingen heeft een aantal gebieden met een sterke eigen identiteit, zoals de Rivierzone, het centrum en het Oranjepark. Maar er zijn er ook gebieden waar de identiteit minder sterk is. Waar ligt dat aan? Plekken zonder identiteit missen eigenheid, ze missen een unieke waarde. De opdracht is dus duidelijk: men moet de openbare ruimtes van Vlaardingen een identiteit meegeven. Want een ruimte met een sterke identiteit voegt waarde toe aan de stad.
Gastvrij en bruikbaar
Goede openbare ruimte is gastvrij en bruikbaar. Dit is van belang, omdat mensen pleinen, straten en groen op verschillende manieren gebruiken. Hoe meer belanghebbenden in een ruimte terechtkunnen, des te meer (sociaal) waardevast is de ruimte. Een gastvrije en bruikbare plek is ook veilig. Dit betekent dat een plek er goed uit moet zien, zonder losse stoeptegels of kapotte speeltoestellen, maar ook dat de verlichting in orde is en er genoeg mensen gebruik van maken.
Gezond
Met een aantrekkelijke openbare ruimte gaan mensen sneller naar buiten, waar ze vervolgens ook meer bewegen. Een aantrekkelijke buitenruimte heeft voldoende paden voor fietsers en voetgangers. Maar ook een klimboom voor de kinderen of een vuurplaats om ’s avonds omheen te zitten.
Duurzaam
Ten slotte is een goede openbare ruimte duurzaam. Een openbare ruimte waar Vlaardingers aan zichzelf en het milieu kunnen werken, laat dit zien. Bijvoorbeeld met een wandelpad door een wei met stieren, want zelfs de meest fanatieke stadsmens heeft op zijn tijd behoefte aan natuur. Met een groene uitvalsbasis is een stad een gezonde plek om te leven.
Relatie met projectgebied
In het plangebied is slechts beperkt openbare ruimte aanwezig, namelijk de groenstroken aan de oost- en zuidzijde. Omdat de openbare ruimte van geringe omvang is, zijn de mogelijkheden om de ruimte in te vullen beperkt.
2.1.3 Programma Duurzaamheid (2012)
De gemeenteraad heeft in juni 2012 het Programma Duurzaamheid Vlaardingen 2012-2015 ‘Samen voor een duurzaam Vlaardingen’ vastgesteld. Vlaardingen wil zowel voor zijn huidige bewoners als voor toekomstige generaties een duurzame stad aan het water zijn: schoon, groen en gezond. Uitgangspunt is om samen met burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden te werken aan een stad met een hoge kwaliteit van leven waar het prettig wonen, werken en recreëren is.
Relatie met projectgebied
Het Programma Duurzaamheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
2.2 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
Het definitieve Stedenbouwkundig Programma van Eisen voor beide locaties (oostelijk en westelijk perceel) is vastgesteld op 5 oktober 2011. Op de locaties worden maximaal (2x20=) 40 woningen gebouwd. Het gaat om grondgebonden aaneengesloten woningen voor de doelgroep startende kopers. Het betreft een ontwikkeling die door de toekomstige bewoners zelf wordt gedaan in de vorm van collectief particulier opdrachtgeverschap.
2.2.1 Ruimtelijk en stedenbouwkundige randvoorwaarden
Er gelden de volgende ruimtelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden:
- Het plan dient te passen in de ruimtelijke uitgangspunten van de Westwijk. Dit betekent: een orthogonale (rechthoekige) opzet van de bebouwing.
- De hoofdrichting van de bebouwing aan de Samuel Esmeijerstraat (het noordblok van beide kavels) is parallel aan deze straat, zoals ook al is opgenomen in het geldende bestemmingsplan.
- De hoofdrichting van de erachter gelegen bebouwing (het westblok en oostblok van beide kavels) is, conform de beoogde orthogonale opzet, haaks ten opzichte van de bebouwing van het noordblok. Dit wijkt af van het geldende bestemmingsplan.
- De bebouwing langs Johannes van Bijnenstraat en Johannes Poststraat (het oostblok van beide kavels) moet voldoende afstand hebben tot de omliggende bebouwing. In het geldende bestemmingsplan werd met die omliggende bebouwing rekening gehouden via een lagere maximale bouwhoogte, maar daar wordt dus nu via het aanhouden van voldoende afstand invulling aan gegeven.
- De voorgevel heeft een vaste rooilijn.
- Er zijn een aantal vaste hoekpunten van de bebouwing vastgelegd, waarbij vooralsnog is uitgegaan van een uniforme beukmaat van 5,40 meter (plus een kleine marge). De totaalmaat van het westblok en oostblok van beide kavels is vastgelegd om geen onderlinge maatverschillen in het plan te maken.
- Eén enkel hoekpunt (die van het noordblok van de westelijke kavel) is variabel en afhankelijk van de definitieve keuze van de beukmaten. De keuze van de beukmaat is (echter) vrij vanaf 5,40 meter; in stappen van 0,30 meter, mits de totaalmaat van het blok niet de beschikbare ruimte overschrijdt.
- Voor het noordblok en het westblok van beide kavels is de bouwhoogte vastgesteld op drie lagen (9 meter). Het oostblok van beide kavels heeft een hoogte van twee lagen (6 meter) in verband met de tegenoverliggende bestaande woningen.
- De diepte van de achtergevel is variabel. De basismaat is 10 meter en binnen een marge van 2,50 meter binnen en 2,50 meter buiten deze marge is de achtergevellijn vrij. Voor kopwoningen geldt alleen de marge naar buiten.
- Bergingen mogen niet in de voortuin worden geplaatst. Plaatsing in de achtertuinen hangt af van vergunningsvrije mogelijkheden die worden doorvertaald in het bestemmingsplan.
- Het uitgangspunt is dat per kavel minimaal 20% van het oppervlak onbebouwd / groen blijft. Dit gebied wordt niet uitgegeven, maar zal als onderdeel van de openbare ruimte in overleg met bewoners en omwonenden worden ingericht. Overigens blijkt uit het SPvE dat deze 20% net niet kan worden gehaald; voor de westelijke kavel is dit 21% (720 m²) maar voor de oostelijke kavel is dit 18% (570 m²). Deze afwijking wordt als acceptabel geacht.
2.2.2 Architectonische randvoorwaarden (relevant i.h.k.v. welstand)
Er gelden de volgende architectonische randvoorwaarden:
- Lessenaarsdaken zijn toegestaan, evenals dakopbouwen en dakterrassen.
- Langs de openbare weg en op zichtbare plaatsen in het plan dienen robuuste, gebouwde erfafscheidingen mee ontwerpen te worden. Deze plekken zijn aangegeven op de kaart bij het SPvE.
- Materiaal en kleurkeuze voorgevels: uniforme opzet met keuzevrijheid in ondergeschikte elementen zoals voordeuren etc.
- Materiaal- en kleurkeuze achterzijde: vrij.
- Het plan dient te passen in de uitgangspunten van de Westwijk. Gebaseerd op eerder gerealiseerde plannen en op welstandsuitspraken betekent dit architectonisch: eigentijdse vormgeving dien aansluit op de jaren 50 architectuur en aandacht voor detaillering.
Afbeelding 2.1: stedenbouwkundig programma van eisen (d.d. 05-10-2011)
Afbeelding 2.2: stedenbouwkundig programma van eisen (d.d. 05-10-2011)
2.2.3 Bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)
Het vigerende bestemmingsplan betreft bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)', vastgesteld op 25 juni 2015. De projectlocatie heeft de bestemming 'Woongebied - uit te werken'. Tevens heeft de locatie gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' en gedeeltelijk 'Waarde - Archeologie - 2'. Deze bestemming heeft betrekking op het gebied rondom de voormalige kreekloop van De Vlaarding, waar op basis van historische kaarten een hoge archeologisch verwachting geldt. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m² blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 30 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld. Tevens heeft de bestemming de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. De verkaveling is vastgelegd door middel van drie bouwvlakken. Voor het noordelijk en westelijk bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 9 meter. Voor het oostelijk gesitueerde bouwvlak geldt een bouwhoogte van 6 meter.
Afbeelding 2.3: uitsnede bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' (bron: ruimtelijke plannen)
In de uitwerkingsregels behorende bij de bestemming 'Woongebied - Uit te werken', is bepaald dat maximaal 20 woningen mogen worden gebouwd. Daarnaast is de verkaveling vastgelegd in de uitwerkingsregels. Zo is bepaald dat drie afzonderlijke rijen aaneengesloten woningen mogen worden gebouwd in orthogonale opzet. Daarnaast dient de voorgevel van de hoofdgebouwen in de bouwgrens te worden gebouwd, met uitzondering van één hoekwoning in het westelijk plandeel. Tevens is bepaald dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 2 meter. Tot slot dient het bepaalde in artikel 8, 9, 13 en 17 voor wat betreft de aspecten archeologie, industrielawaai en parkeren in acht te worden genomen en dient te worden voldaan aan de eisen in de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
De planlocatie ligt in de Zuidbuurt in de nabijheid van de oorspronkelijke voorzieningenstrook (waar inmiddels nieuwe woningen zijn gerealiseerd). Tot een paar jaar geleden stonden op het noordelijk deel van de planlocatie twee appartementengebouwen (zie afbeeldingen 3.1) met vijf bouwlagen en in totaal 36 woningen. Inmiddels is het een braakliggend terrein (zie afbeelding 3.2). Het zuidelijke deel bestaat hoofdzakelijk uit groen- en speelvoorzieningen. Op de kavel zijn wat dat betreft een voetbalkooi, zandbak en glijbaan aanwezig.
De oorspronkelijke appartementsgebouwen stonden in de gebruikelijke orthogonale opzet ten opzichte van de omliggende bebouwing. Aan de zuidzijde van beide kavels bevinden zich rijen eengezinswoningen in twee bouwlagen (plus soms een dakopbouw) die evenwijdig zijn gelegen ten opzichte van de voormalige flats. De afstand van deze rij woningen tot de oorspronkelijk flats bedroeg ongeveer 43 meter. De belangrijkste ontsluitingswegen in de nabijheid zijn de Dr. Wiardi Beckmansingel en de Arij Koplaan.
Afbeelding 3.1: situatie projectgebied voor sloop appartementengebouw
Afbeelding 3.2: projectlocatie ingezoomd (bron: ruimtelijke plannen)
3.2 Bouwplan
Het stedenbouwkundig plan van Westwijk is begin jaren '50 ontworpen door de architect W. van Tijen. Het plan is kenmerkend voor die tijd. Ruim, overzichtelijk, goed ontsloten en grootschalig.
Er werd rechtlijnig verkaveld en de meeste woningen werden noord-zuid georiënteerd. Er werd veel gestapeld gebouwd in lange stroken met daartussen veel groen en ruime straatprofielen.
Voor het ontwerp van de twintig grondgebonden sociale huur woningen, is besloten om aan te sluiten bij de bestaande kwaliteiten in de omgeving, namelijk rechtlijnige architectuur die aansluiting zoekt bij de oorspronkelijke architectuur. Het karakter van de buurt met veel ruimte en groen wordt versterkt door de samenhang. Gele metselsteen, betonbanden en lange rechte lijnen zijn de elementen die deze samenhang versterken.
Het plan bestaat uit twintig sociale 'nul op de meter' huurwoningen. De woningen hebben een beukmaat van 5,4 meter, zijn twee bouwlagen hoog en hebben een plat dak met daarop zonnecollectoren. Aan de Samuel Esmeijerstraat zijn twaalf woningen in rij gesitueerd met de achtertuinen zuid georiënteerd. Haaks daarop aan de achterzijde, staan twee korte blokjes van vier woningen, parallel aan de Professor Teldersstraat. De woningen grenzen met de voorgevel direct aan de stoep en hebben hun buitenruimte allemaal aan de achterzijde.
Op de begane grond van de straatgevel hebben we de naast elkaar gelegen gevels gespiegeld. De voordeur ligt naast de voordeur van de buren en het keukenraam geeft direct zicht op de straat. Contact met de straat en de buren is het uitgangspunt en dat wordt versterkt door steeds twee entree's en keukenramen architectonisch samen te voegen. Boven deze gevelopeningen is een doorlopende betonnen band gemaakt en tussen de voordeuren en ramen zijn speklagen in het metselwerk aangebracht. Op de verdieping is juist aansluiting gezocht bij de lange blokken in de omgeving.
De ramen zijn niet gespiegeld maar in alle woningen gelijk. Het zijn gelijke openingen in een lang blok. Dat wordt versterkt door de lange betonnen rand aan de bovenzijde met daaronder een lange dubbele spekrand.
Er is goed gekeken naar bijvoorbeeld de verhoudingen van gevelopeningen en hoogtes van dakopstanden. De straatgevels zijn ontworpen vanuit de gedachte dat de kwaliteit in de eenvoud moet zitten. Op deze wijze wordt beoogd dat de woningen de samenhang in de buurt versterken.
Afbeelding 3.3: impressie gevels (bron: PLEGT-VOS, 08-09-2017)
3.3 Toetsing Spve
Getoetst is of het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (hierna SPvE). Deze toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorgenomen bouwplan.
De verkaveling voldoet aan de randvoorwaarden uit het SPvE. Zo wordt het maximale aantal woningen niet overschreden, heeft de voorgevel een vaste rooilijn, worden de woningen binnen de bouwgrens gerealiseerd en wordt de aangegeven beukmaat van 5,4 meter gehanteerd.
In de uitwerking is daarnaast rekening gehouden met de orthogonale opzet van de bebouwing, waardoor het ontwerp past binnen de ruimtelijke uitgangspunten van de Westwijk. Twaalf woningen zijn parallel aan de Samuel Esmeijerstraat gesitueerd. Daarnaast staan haaks daarop twee korte blokjes van ieder vier woningen, parallel aan de Professor Teldersstraat. De buitenruimte is voor alle woningen gesitueerd aan de achterzijde.
De hoogte sluit tevens aan bij de randvoorwaarden uit het SPvE. Zo wordt de bebouwing tweelaags, waardoor rekening wordt gehouden met de tegenoverliggende bestaande woningen. Door de haakse situering van de woningen aan de Johannes Poststraat kan voldoende afstand worden aangehouden tussen de projectlocatie en deze woningen. Door de situering van het bouwblok binnen het bouwvlak, is het onmogelijk om bergingen te realiseren in de voortuinen.
De diepte van de woningen bedraagt 11,40 meter. Dit is in lijn met het SPvE. Daarnaast blijft 18% (570 m²) onbebouwd. Uit het SPvE blijkt dat uitgangspunt is dat 20% onbebouwd moet blijven. Deze beperkte afwijking wordt als acceptabel geacht.
Afbeelding 3.4: impressie begane grond woningen (bron: PLEGT-VOS, 08-09-2017)
3.3.1 GPR
Milieu, milieubehoud en zorg voor de toekomst spelen steeds vaker een prominente rol bij de ontwikkeling en bouw van woningen. Bij het ontwerp van de woning, de keuze van de materialen en de werkzaamheden tijdens de bouw, wordt rekening gehouden met het milieu. Zo zijn de twintig woningen voorzien van een plat dak met zonnecollectoren. Daarnaast komt de aandacht voor het milieu tot uitdrukking door isolerende voorzieningen in de grondvloer, gevels en daken en wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van recyclebare en geprefabriceerde materialen.
3.4 Ontsluiting En Parkeren
De verkeer- en parkeeraspecten zijn in het bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' voor de voorgenomen ontwikkeling reeds beschreven. Aangezien door voorliggend uitwerkingsplan slechts invulling wordt gegeven aan de uitwerkingsplicht uit dit bestemmingsplan, worden de verkeer- en parkeeraspecten beknopt beschreven.
Ontsluiting
De ontsluiting wordt geregeld middels de Samuel Esmeijerstraat, de Johannes Poststraat en de Professor Teldersstraat. Deze wegen sluiten vervolgens aan op de Arij Koplaan en de Dr. Wiardi Beckmansingel, beide gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Vlaardingen.
De Samuel Esmeijerstraat is op loopafstand van station Vlaardingen West gelegen, aan de spoorlijn Hoek van Holland - Rotterdam. De Metropoolregio Rotterdam Den Haag is momenteel bezig om de Hoekse Lijn om te bouwen tot light-rail. De Hoekse Lijn wordt aangesloten worden op het metronetwerk van Rotterdam. Daarmee ontstaat een rechtstreekse verbinding met het centrum van Rotterdam, het Rivium en Alexander en vervalt de rechtstreekse spooraansluiting op Rotterdam Centraal Station.
Station Vlaardingen West is ook het begin/eindpunt van buslijn 56 die via de Dr. Wiardi Beckmansingel naar het centrum van Vlaardingen rijdt en vervolgens naar Station Vlaardingen Oost en metrostation Vijfsluizen met als eindpunt de begraafplaats in Vlaardingen Holy. De geplande ontwikkeling heeft alleen betrekking op de woningbouw. Er zullen geen wijzigingen in de huidige wegprofielen worden aangebracht.
Verkeersintensiteit
In het vigerend bestemmingsplan wordt over de toename van de verkeersintensiteit het volgende geschreven:
'Voor woningen van de soort die in de Samuel Esmeijerstraat (sterk stedelijk, rest bebouwde kom) gerealiseerd zullen gaan worden ligt de verkeersgeneratie op 7,5 motorvoertuigbewegingen per woning per dag. Met maximaal 40 nieuwe woningen betekent dit dat de intensiteiten in de Samuel Esmeijerstraat en omliggende straten met maximaal 300 motorvoertuigen per dag toenemen. Dit past binnen de huidige wegcategorisering van de Samuel Esmeijerstraat en de omliggende straten.'
De te verwachten toename aan verkeersintensiteit is derhalve op te vangen in de huidige wegenstructuur.
Parkeren
Het bouwplan voorziet niet in de realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat toename van de parkeerbehoefte volledig in het openbare gebied opgevangen dient te worden. De locatie wordt in de huidige situatie al geruime tijd (in ieder geval langer dan vier jaar) niet meer gebruikt. Het is daarom niet mogelijk de parkeerbehoefte van het nieuwe plan te salderen ten opzichte van de parkeerbehoefte die behoorde bij het oude gebruik. In het plan voor de eerste en tweede fase is rekening gehouden met de realisatie van extra parkeerplaatsen in het openbaar gebied van de Samuel Esmeijerstraat, de Prof. Teldersstraat en de Prof. Rutgersstraat, respectievelijk 5, 5 en 6 parkeerplaatsen. De 8 plaatsen bij de eerste fase zijn aangelegd bij het woonrijpmaken door de gemeente. Bij de tweede fase zullen de overige 8 plaatsen ook aangelegd worden bij het woonrijpmaken.
De parkeerdruk op de bestaande, openbare parkeervoorzieningen in de Zuidbuurt is relatief laag. In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' is een parkeerdrukmeting uitgevoerd in een straal van 150 meter rondom beide ontwikkellocaties. De parkeerdruk is op drie verschillende tijdstippen gemeten. In de situatie voorafgaande aan de realisatie van beide planlocaties, is de totale parkeerdruk op het drukste tijdstip, in de nachtelijke uren, 54% (afbeelding 3.5).
Afbeelding 3.5: capaciteit Samuel Esmeijerstraat exclusief de twee projectplannen (bron: bestemmingsplan Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)
Vervolgens zijn de gevolgen van de twee uitwerkingsplannen op de parkeerdruk berekend. Het uitgangspunt voor deze capaciteitsberekening is de realisatie van 40 woningen in de categorie middel-duur. Daarbij worden 16 parkeerplaatsen aan de openbare ruimte toegevoegd. De twee bouwplannen doen de parkeerdruk in het onderzoeksgebied in dat geval stijgen tot 63% op het drukste tijdstip, in de nachtelijke uren (afbeelding 3.6).
Afbeelding 3.6: capaciteit Samuel Esmeijerstraat inclusief de twee projectplannen (bron: bestemmingsplan Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)
Uit de parkeerdrukmeting van 2013 volgt dat na realisatie van beide uitwerkingsplannen, voldoende restcapaciteit in de openbare ruimte van het onderzoeksgebied aanwezig is om een eventuele toename van de parkeerdruk in de toekomst op te vangen.
Aangezien er in de directe omgeving van het projectgebied geen andere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die eventueel negatieve gevolgen hebben op de parkeerdruk ter plaatse, kan worden vastgesteld dat enkel autonome toename van de parkeerdruk in het gebied effect kan hebben gehad op de resultaten van de berekening. Ondanks dat de parkeerdrukmeting is uitgevoerd in 2013, is het niet aannemelijk dat de autonome toename van parkeerdruk in de tussenliggende periode dermate is toegenomen dat de realisatie van voorliggend plan significante gevolgen heeft op de parkeerdruk in en om het plangebied.
Bovendien is in de berekening van 2013 uitgegaan van woningen in de categorie middel-duur. Conform de Parkeernota Vlaardingen 2008 geldt hiervoor een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voorliggend uitwerkingsplan ziet echter toe op de realisatie van woningen in de categorie goedkoop. Deze categorie kent een norm van 1,6 parkeerplaatsen per woning, waarmee de berekende parkeerdruk van 63% een inschatting aan de hoge kant is. Voor voorliggend uitwerkingsplan geldt een parkeerbehoefte van 32 parkeerplaatsen, terwijl in de berekening uit 2013 rekening is gehouden met een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen.
Conclusie
In de parkeerdrukmeting en -berekening van 2013 (afbeelding 3.5 en 3.6) is reeds rekening is gehouden met de realisatie van voorliggend uitwerkingsplan. In de omgeving van het projectgebied hebben geen ontwikkelingen plaatsgevonden die een mogelijk effect hebben op de parkeerdruk ter plaatse. Wel kan in de tussenliggende periode sprake zijn geweest van een autonome toename in autobezit. Echter was in het onderzoeksgebied anno 2013 sprake van minimaal 37% restcapaciteit, waarmee kan worden uitgesloten dat met de realisatie van voorliggend uitwerkingsplan, sprake kan zijn van significant negatieve gevolgen op de parkeerdruk. De parkeerbehoefte kan derhalve worden opgevangen in het openbaar gebied van de Samuel Esmeijerstraat en directe omgeving.
Wel dient vrijstelling van de bouwverordening te worden verleend t.a.v. de eis dat parkeren op eigen terrein moet worden opgelost.
Fietsparkeren
Bij ontwikkelingen moeten voldoende fietsparkeerplaatsen aangebracht worden. De toepassing van de meest recente fietsparkeercijfers bij ontwikkelingen zorgt voor voldoende fietsparkeerplaatsen. Het fietsparkeercijfer voor woningen is zes fietsparkeerplaatsen per woning voor de bewoners. Dit aantal stelt eisen aan het oppervlak van de fietsenschuur bij woningen: de oppervlakte moet minimaal 9,5 m² zijn, exclusief bergruimte voor andere doeleinden. De geplande ontwikkeling in de Samuel Esmeijerstraat voorziet in voldoende ruimte om fietsen te parkeren op het eigen terrein van de woningen.
Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek
4.1 Algemeen
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of uitwerkingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (AWB, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten. Van deze aspecten, en de aspecten die in het kader van dit uitwerkingsplan nader onderzocht dienen te worden, wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd op de volgende punten:
- het begrip 'actuele regionale behoefte' is geschrapt en in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
- de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
- voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;
- er is een nieuw artikellid toegevoegd op grond waarvan de Laddertoets bij bestemmingsplannen met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:
- bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
- stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Artikel 3.1.6 van het Bro:
- lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de realisatie van 20 sociale huur woningen binnen bestaand stedelijk gebied. In het verleden was een appartementencomplex gesituuerd op de projectlocatie. Deze planologische mogelijkheden zijn, gezien de huidige uit te werken woonbestemming, nog steeds van toepassing op de projectlocatie, aangezien het regime onder de uitwerkingsbevoegdheid nog steeds van toepassing is. Er is derhalve sprake van een sloop-nieuwbouw situatie, waarbij planologisch gezien geen woningen worden toegevoegd. In dit kader hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden, aangezien planologisch geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro.
Ter volledigheid en in het kader van de algemene motiveringsplicht van artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de Ladder alsnog doorlopen worden.
Actieplan Wonen Vlaardingen
De raad van de gemeente Vlaardingen heeft op 19 juni 2008 het 'Actieplan Wonen, Woonvisie Vlaardingen 2008-2030' vastgesteld. Het actieplan is begin 2017 geactualiseerd. Het Actieplan Wonen is de woonvisie tot 2030 van de gemeente Vlaardingen en woningcorporaties Waterweg Wonen en Woningstichting Samenwerking Vlaardingen. In het actieplan worden de kaders, doelstellingen en mogelijke maatregelen voor de periode tot 2030 gegeven. Voor nieuwbouw gelden de volgende richtinggevende kaders:
- 1. Invulling geven aan de grote vraag naar eengezinswoningen (zowel huur als koop)
Nieuwbouw in de koop
- 2. Invulling geven aan de vraag naar goedkope eengezinskoopwoningen tot € 180.000, om in de behoefte van starters en doorstromers uit de huur te voorzien.
- 3. Daarnaast is ook uitbreiding van duurdere eengezinskoopwoningen boven de (vanaf €180.000) wenselijk om meer differentiatie in het koopwoningaanbod te creëren.
- 4. De gemeente bekijkt welke geplande projecten beïnvloedbaar zijn om meer koopeengezinswoningen in alle prijssegmenten te kunnen bouwen.
Nieuwbouw in de huur
- 5. Wij willen verhoudingsgewijs meer sociale huur eengezinswoningen. De gemeente en de woningcorporaties onderzoeken de mogelijkheden voor het realiseren van meer sociale huureengezinswoningen op inbreidingslocaties en zo nodig op extra locaties.
- 6. We willen het aandeel comfortabele, gelijkvloerse appartementen via nieuwbouw vergroten. Op locaties waar het stedenbouwkundig programma van eisen voorziet in appartementen bij voorkeur comfortabele huurappartementen bouwen voor senioren
Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte
Als gevolg van de ontwikkelingen is de woningmarkt veranderd van een aanbod- naar een vraagmarkt. Vlaardingen heeft in 2008 met het vaststellen van het APW al ingezet op vraaggericht ontwikkelen en bouwen. Bij de ontwikkeling van het woningbouwprogramma staat de woningbehoefte van de woonconsument voorop binnen de randvoorwaarden van een stedenbouwkundige visie. De woningbehoefte wordt gemonitord met het WoON onderzoek. Het WoON 2015 bevestigt de koers die de gemeente in 2008 met het Actieplan Wonen is ingeslagen: er is vooral vraag naar koopeengezinswoningen en sociale huureengezinswoningen.
Vlaardingen heeft een fors tekort aan sociale huureengezinswoningen. Als de vraag van woningzoekenden wordt afgezet tegen het aanbod dan is er veel vraag naar huureengezinswoningen, gevolgd door eengezinswoningen in de koopsector. Bij de herstructurering van de sociale huursector wordt de volgorde van prioritering als volgt aangegeven: de Babberspolder Oost, Holy Zuid Oost en vervolgens de Westwijk. De Samuel Esmeijerstraat maakt onderdeel uit van de Westwijk.
In 2030 is de omvang van de sociale huurwoningvoorraad voor de EU doelgroep 12.557 sociale huurwoningen volgens de voorraadontwikkeling van de woningcorporaties. In de Prestatieafspraken is voor 2030 afgesproken dat de woningcorporaties minimaal 12.000 sociale huurwoningen voor deze doelgroep hebben. De beoogde sloop-nieuwbouwplannen zijn regionaal afgestemd en vallen dus binnen de prestatieafspraken voor 2030. In het Actieplan wordt geconcludeerd dat er in 2030 voldoende sociale huurwoningen zijn, mits het geplande woningbouwprogramma wordt gerealiseerd.
Uit het Actieplan Wonen Vlaardingen blijkt dat er voornamelijk behoefte bestaat aan eensgezinswoningen in de sociale huur. De voorgenomen ontwikkeling sluit hierbij aan. Aangezien de beoogde sloop-nieuwbouwplannen regionaal zijn afgestemd, kan worden gesteld dat behoefte bestaat aan de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt derhalve voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Kader
Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
Relatie tot projectgebied
Op de locatie zijn twee archeologische dubbelbestemmingen van toepassing. In onderstaand figuur is een weergave van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarin de begrenzing van 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' is opgenomen.
Afbeelding 4.1: bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)', archeologische waarden (bron: ruimtelijke plannen)
Archeologisch onderzoek
Ten behoeve van de het vigerende bestemmingsplan is in 2008 door het VLAK, onderdeel van de sectie Stadsarchief en Archeologie van de gemeente Vlaardingen, een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureaustudie uitgevoerd. Uit de bureaustudie bleek dat het projectgebied een archeologische verwachting heeft vanaf de Ijzertijd. In 2009 is door BAAC een inventariserend archeologisch onderzoek (verkennende fase) door middel van het zetten van boringen uitgevoerd. Ook hierbij zijn kansrijke lagen aangetroffen. Kansrijke lagen zijn bodemhorizonten waar archeologische vondsten en sporen aangetroffen kunnen worden. In het oostelijk gelegen deelgebied is de neolithische oeverwal en kreek aangetroffen. BAAC heeft aanbevolen aan om een waarderend onderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren indien ontgravingen van gemiddeld dieper dan 50 cm onder maaiveld plaats gaan vinden. In het vigerende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat de archeologische waarde van het terrein nog niet in voldoende mate is vastgesteld.
Om de archeologische waarde van het terrein voldoende vast te stellen, is in 2017 door RAAP een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Het onderzoeksrapport van 27 oktober 2017 is bijgevoegd als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek. Daarnaast is het evaluatie- en selectierapport van 19 juni 2017 is als Bijlage 2 Evaluatie- en selectierapport archeologischproefsleuvenonderzoek toegevoegd aan het bestemmingsplan.
In het plangebied zijn vijf proefsleuven aangelegd, eveneens ter hoogte van de toekomstige woonblokken. Eén van de proefsleuven is aangelegd ter hoogte van oud archeologisch onderzoek van het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam. Het veldwerk is uitgevoerd van 30 mei tot en met 2 juni 2017.
Op basis van de resultaten van het proefsleuven onderzoek is een goed beeld ontstaan van de ontwikkeling van het plangebied door de tijd heen. Voor het plangebied geldt dat het veenlandschap niet gebruikt is. Ook in de bovenliggende afzettingen van het Vlaardingendek, dat zich vanaf de middeleeuwen heeft gevormd, zijn geen aanwijzingen voor bewoning aangetroffen. Direct ónder het veendek, in de top van de oeverafzettingen van een daar gelegen kreek, zijn duidelijke aanwijzingen voor bewoning in het Neolithicum, meer specifiek de Vlaardingencultuur, aangetroffen. Dit was ook te verwachten gezien de ligging direct naast de opgegraven delen van deze vindplaats uit de Vlaardingen-cultuur. Vastgesteld is dat de verstoringen van de tot voor kort aanwezige flatgebouwen beperkt is gebleven tot de locatie van de betonnen heipalen. Deze verstoring is echter zeer plaatselijk en niet -onoverkoombaar. De aangetroffen vindplaats van de Vlaardingen-cultuur, in combinatie met het fysieke landschap (kreek en bijbehorende oeverwal) maakt de vindplaats behoudenswaardig.
Tevens geldt dat de aangetroffen oeverwal aan de oostzijde van de kreek in het Neolithicum intensief bewoond is. Hiermee is een behoudenswaardige vindplaats aanwezig. Ook hier geldt dat het bouwblok voorzien wordt van heipalen die dieper dan 80 cm de grond ingaan. Hiermee wordt de aangetroffen vindplaats bedreigd. De spreiding en dichtheid van de aangetroffen sporen en vondsten ter hoogte van de cultuurlaag op de oeverafzettingen is dermate dicht, dat het voorgenomen bouwplan een wezenlijke bedreiging vormt voor de aanwezige vindplaats.
Uitgangspunt is het behoud van de vindplaats in situ door geen ontgravingen uit te voeren die dieper reiken dan 80 cm –Mv (2,4 m –NAP) en door niet meer dan 5% van het bouwblok van heipalen te voorzien. Indien het verschuiven van het bouwplan niet mogelijk blijkt, wordt aanbevolen om de vindplaats door middel van een opgraving ex situ te behouden.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt hiermee een randvoorwaarde, maar geen belemmering voor de haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.4 Water
Kader
Het beleid (en de overige kaders) op Europees, rijks- en provinciaal niveau is/zijn neergelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Provinciaal Waterplan.
Watertoets
In het ‘Besluit ruimtelijke ordening’ (BRO) is de verplichting opgelegd om ten behoeve van de voorbereiding van een ruimtelijk plan vooroverleg te voeren met de waterbeheerder(s), de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. De waterhuishouding wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater moeten (in samenhang) in beschouwing worden genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van waterhuishouding betekent ook dat de waterhuishouding moet worden benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om deze integrale benadering vorm te geven en om het watersysteem gezamenlijk op orde te krijgen. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Vanaf 1 november 2003 moet een waterparagraaf worden opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken. Wanneer er bouwplannen zijn, moet hierover volgens de toets eerst worden overlegd met de betrokken waterbeheerders in de regio. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. Dat betekent dat zowel wordt gekeken naar overstromingsgevaar, wateroverlast, verdroging als waterkwaliteit. In waterstaatkundig opzicht maakt het plangebied deel uit van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (hoogheemraadschap).
Waterbeheerplan 5, 2016-2021 (Hoogheemraadschap van Delfland)
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen. De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.
Keur Hoogheemraadschap van Delfland
Voor werkzaamheden en activiteiten in en rond sloten, dijken en grondwateronttrekkingen gelden een aantal regels, zodat het hoogheemraadschap zijn taken goed kan uitoefenen. Deze regels zijn vastgelegd in de Keur Delfland en de bijbehorende algemene regels. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.
Voor alle handelingen die worden uitgevoerd direct of in de nabijheid van een water of dijk, is een vergunning of ontheffing van het waterschap nodig. In sommige situaties kan worden volstaan met een melding. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. De breedte en maatvoeringen van deze zones is vastgelegd in de ‘legger’.
Waterplan Vlaardingen
De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan bestaat uit een aantal deelplannen, waaronder een Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. In de plannen geven Vlaardingen en Delfland een gezamenlijk visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Met het oog op de klimaatsverandering zal het watersysteem van Vlaardingen in de toekomst moeten worden aangepast. Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt uitgewerkt om die opgave te realiseren. Het waterplan Vlaardingen geeft daarmee invulling aan het waterbeleid, met als hoofddoelstellingen:
- Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen;
- De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast;
- Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW;
- De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning;
- Het oppervlaktewater wordt niet meer via de riolering afgevoerd.
Huidige situatie kenmerken watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied ligt in de polder Vlaardingen West. Deze polder heeft op grond van de in het kader van het Waterplan uitgevoerde watersysteemanalyse geen waterbergingsopgave. Het gemiddeld maaiveld is NAP -1.40 meter en het maatgevend peil is NAP -2.70 meter.
Huidige situatie oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.
Huidige situatie riolering
De riolering rond het plangebied is van het gemengde type.
Huidige situatie waterkwaliteit
Er is geen oppervlaktewater aanwezig.
Toekomstige situatie watersysteem
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Waterkwantiteit
Ten behoeve van mogelijke watercompensatie, is door het Hoogheemraadschap van Delfland een watersleutelberekening gemaakt. De Watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie én in de toekomstige situatie. Uit de berekening is gebleken dat als gevolg van de toename in verharding, 105 m² aan wateroppervlak gerealiseerd dient te worden.
Het hoogheemraadschap is op de hoogte gesteld van het bouwplan Sam. Esmeijerstraat. De gemeente heeft bij Delfland aangegeven geen voorstander te zijn om bij ieder 'kleinschalig project/bouwplan' en losse opgave te realiseren en spreken de voorkeur uit voor een totaaloplossing. Delfland heeft aangegeven het hiermee eens te zijn. Vooralsnog is er geen zicht op de wijze en locatie van compenseren. Het maken van afspraken is nog niet mogelijk. De initiatiefnemer (Waterweg Wonen) verplicht zich om de opgave van 105 m³ in hetzelfde peilgebied te realiseren op een, in overleg met het hoogheemraadschap en de gemeente, nader te bepalen locatie.
Waterkwaliteit en ecologie
In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie positief of negatief beïnvloeden. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast.
Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel, waarbij hemelwater kan worden aangesloten op het aanwezige hemelwaterstelsel in de Samuel Esmeijerstraat. Deze leiding voert hemelwater vanaf de wadi (Prof. Teldersstraat) af naar de singel. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is voorschrift, ook in gebieden met een gemengd stelsel.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit kalkarme drechtvaaggronden. Deze gronden bestaan uit een kleidek dat overgaat in veen.
Uit de metingen blijkt dat het grondwaterpeil, afhankelijk van de locatie, sterk fluctueert met de seizoenen. De gemiddelde ontwateringsdiepte t.o.v. het maaiveld bedraagt ter plaatse van het plangebied circa 0,42 meter. De stijghoogte van het eerste watervoerende pakket varieert tussen de 0,5 en 1,0 meter –NAP. Dit betekent dat ter plaatse van het plangebied kwel kan plaatsvinden. Deze zal echter beperkt zijn omdat tussen de watervoerende pakketten slecht doorlatende lagen aanwezig zijn.
Omwille van de hoge grondwaterstand dienen in het bouwplan maatregelen te worden genomen om wateroverlast te voorkomen.
4.5 Ecologie
Kader
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
Soortenbescherming
Om eventueel aanwezige beschermde soorten in kaart te brengen, is door Koenders & Partners een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het doel van de quickscan flora en fauna is om de ecologische aspecten van de voorgenomen werkzaamheden te toetsen aan de Wet Natuurbescherming. De resultaten van de quickscan van 1 september 2017 worden hieronder samenvattend beschreven en de volledige quickscan wordt bijgevoegd als Bijlage 6 Quickscan flora en fauna.
In het plangebied zijn wel akkeronkruiden aangetroffen, maar geen beschermde planten. Door de korte vegetatie en het vlakke zand is goed zichtbaar dat het plangebied niet wordt gebruikt door beschermde landgebonden zoogdieren (er zijn geen holen of uitwerpselen aangetroffen). Wel kan een enkele muizensoort incidenteel gebruik maken van het plangebied, maar de verwachte soorten hebben een provinciale vrijstelling (zoals de veldmuis). Door de afwezigheid van plassen en holen wordt niet verwacht dat de rugstreeppad en de vroedmeesterpad gebruik maken van het plangebied.
Het plangebied kan door verschillende dieren wel incidenteel gebruikt worden als foerageergebied. Door de aanwezigheid van andere groene structuren in de omgeving kan wel worden uitgesloten dat het essentieel foerageergebied vormt, dit geldt onder andere voor vleermuizen.
Door de afwezigheid van oppervlaktewater, bomen, struiken en bebouwing is geen geschikt habitat aanwezig voor de beschermde andere soorten die volgens de NDFF in de omgeving van het plangebied aanwezig kunnen zijn, deze dieren zijn derhalve uitgesloten.
Op basis van deze quickscan wordt geconcludeerd dat enkel niet beschermde soorten en soorten met een provinciale vrijstelling worden verwacht. Voor de Wet Natuurbescherming is dus geen ontheffing benodigd.
Gebiedsbescherming
In de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. De projectlocatie is gelegen op meer dan 3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Oude Maas'. Het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen is gesitueerd op meer dan 11 km van de projectlocatie.
Het dichtstbijzijnde deel van de NNN is natuurgebied Volksbos, dat zich bevindt op een afstand van 1,6 kilometer. Directe effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of op de NNN zijn daarmee uitgesloten.
Afbeelding 4.2: gebiedsbescherming, Natura 2000-gebieden (bron: synbiosys.alterra.nl)
Afbeelding 4.3: gebiedsbescherming, NNN (bron: Provincie Zuid-Holland, http://pzh.b3p.nl/viewer/app/NNN)
4.6 Geluid
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Situatie plangebied
Om de geluidsituatie ter plaatse van de projectlocatie in beeld te brengen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor het plangebied is wegverkeer, industrielawaai en spoorweglawaai relevant. Het akoestisch onderzoek van 21 november 2017, uitgevoerd door DCMR Rijnland, wordt bijgevoegd als Bijlage 5. De resultaten worden hieronder weergeven.
Wegverkeer
Ten gevolge van de omliggende gezoneerde wegen zijn er geen overschrijdingen van zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal te ontheffen waarde geconstateerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/h wegen inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningsresultaten is gebleken dat op de gevels van de nieuw te realiseren woningen, de geluidbelasting ten gevolgen van de 30 km/h wegen benenden de voorkeursgrenswaarde blijft.
Railverkeer
Voor railverkeerslawaai si een voorkeursgrenswaarde gesteld van 55 dB op de gevel van geluidgevoelige objecten. Het geluidproductieplafond op het dichtstbijzijnde referentiepunt bedraagt 53 dB. Het plangebied ligt verder van het spoor af, waardoor met zekerheid kan worden gesteld dat de geluidbelasting hier minder dan 53 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer wordt daarmee niet overschreden.
Industrie
Het plangebied is gelegen binnen de zone van het gezoneerd industrieterrein Botlek-Pernis. Het Rijnmond gebied beschikt over het 'Regionaal Afspraken Kader Geluid & Ruimtelijke ontwikkeling' (RAK). In dit convenant zijn afspraken vastgelegd omtrent de voorbereiding van besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen in het havengebied en in de omgeving. Het plangebied ligt in de groene zone. Dit wil zeggen dat een MTG waarde kan worden afgegeven van ten hoogste 55 dB(A). Uit bijlage 6 van het RAK blijkt dat het plangebied is gesitueerd tussen 52 en 53 dB(A) contour in. Om deze reden wordt op alle woningen een MTG-waarde opgelegd van 53 dB(A) vanwege gezoneerd industrieterrein Botlek/Pernis.
Voor industrielawaai wel de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wel overschreden. De maximale waarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Er dient een hogere waarde besluit te worden genomen. Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het RAK en zal tegelijkertijd met de tervisielegging van het ontwerpplan plaatsvinden.
Gecumuleerde geluidbelasting
Vanwege de hogere waarde dient de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk te worden gemaakt voor het berekenen van de benodigde gevelwering. Op basis van de rekenmethode voor de gecumuleerde geluidbelasting is het Reken- en meetvoorschrift 2012, is de gecumuleerde geluidbelasting bepaald. Uit de berekening is gebleken dat de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 57 dB(A) bedraagt. Deze gecumuleerde geluidbelasting wordt aanvaardbaar geacht en passend in de omgeving.
4.7 Luchtkwaliteit
Kader
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:
- geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect lucht-kwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uit-gewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 20 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 14 september 2017) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2015 van fijnstof PM10 18,4 µg/m3, van fijnstof PM2,5 11,1 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 26,67 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.
4.8 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Relatie met projectgebied
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan 'Westwijk, 3e herziening (Samuel Esmeijerstraat)' is door de DCMR onderzocht welke risicobronnen aanwezig zijn en wat dit betekent voor de realisatie van twee maal twintig woningen (oostelijk en westelijk perceel). Voor voorgenomen ontwikkeling is de veiligheidssituatie derhalve reeds beoordeeld. De notitie van DCMR van 10 december 2013 is als Bijlage 4 Notitie externe veiligheid Westwijk opgenomen.
In de notitie van DCMR wordt geconcludeerd dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van verschillende risicobronnen, maar dat het plan geen toename van het groepsrisico veroorzaakt. Er zijn geen maatregelen mogelijk binnen dit plan om het groepsrisico te verlagen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijding van rampen zijn goed, aangezien het plangebied goed bereikbaar is. Het groepsrisico is laag en neemt niet toe als gevolg van dit plan, omdat ook het vigerende bestemmingsplan de nieuwbouw van woningen ter plaatse toestaat. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. De gemeente beschouwt het groepsrisico daarmee als aanvaardbaar.
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.Afbeelding 4.4: richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buiten-gebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Situatie plangebied
De projectlocatie heeft in de huidige situatie de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'' en ligt daarmee in een rustige woonwijk. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen. Ten aanzien van de bedrijvigheid buiten het plangebied wordt geconstateerd dat deze zich op een dusdanige afstand van het plangebied bevinden zodat deze geen milieutechnische belemmering ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Bovendien dienen deze bedrijven in de huidige situatie al rekening te houden met woningen op een kortere onderlinge afstand.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
4.10 Bodem
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Relatie met projectgebied
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling heeft Hopman & Peters Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapportage is als Bijlage 7 Bodemonderzoek toegevoegd. De resultaten zijn hieronder kort weergeven.
Geconcludeerd moet worden, dat gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese ‘verdacht’ in de zin van de NEN 5740 formeel gehandhaafd dient te worden. Door visuele waarnemingen is geen asbestverdacht materiaal in of op de bodem aangetroffen. Aangegeven wordt dat daarom op dit moment geen aanleiding tot verder onderzoek naar asbest in de bodem noodzakelijk is. De boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie (MM 01 t/m MM03) zijn licht verontreinigd met zware metalen (cadmium, kwik en zink), PAK en PCB’s. De aangetroffen lichte verontreinigingen van zware metalen, PAK en PCB’s zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen (barium, cadmium, lood, molybdeen en zink). De lichte verontreiniging met barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong en worden regelmatig aangetroffen. De lichte verontreinigingen met cadmium, lood, molybdeen en zink zijn niet eenduidig te verklaren. De concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
Op basis van de thans beschikbare gegevens wordt aanvullend of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Gezien de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat ten aanzien van de onderzoekslocatie, uit milieuhygiënisch oogpunt, geen beperkingen gelden met betrekking tot de voorgenomen nieuwbouw en verkoop van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkelingen kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (tabel 3).
figuur 4.5: relevant onderdeel D: activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is
De beoogde ontwikkeling valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van het beoogde initiatief is beperkt t.o.v. de richtwaarden van het Besluit m.e.r.. Belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu zijn dan ook niet te verwachten.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:
1. Kenmerken van de projecten.
2. Plaats van de projecten.
3. Kenmerken van het potentiële effect.
1. Kenmerken van de projecten
Het plan bestaat uit twintig sociale huurwoningen. De woningen hebben een beukmaat van 5,4 meter, zijn twee bouwlagen hoog en hebben een plat dak met daarop zonnecollectoren. Aan de Samuel Esmeijerstraat zijn twaalf woningen in rij gesitueerd met de achtertuinen zuid georiënteerd. Haaks daarop aan de achterzijde, staan twee korte blokjes van vier woningen, parallel aan de Professor Teldersstraat.
2. Plaats van de projecten
Het plangebied bestaat uit de oostelijke kavel aan de Samuel Esmeijerstraat in Vlaardingen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. De projectlocatie is gelegen op meer dan 3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Oude Maas'. Het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen is gesitueerd op meer dan 11 km van de projectlocatie.
3. Kenmerken van het potentiële effect
De kenmerken van het potentiëleeffect zijn in voorgaande milieuparagrafen reeds beschreven. Uit de conclusies blijkt dat het potentiële effect als gering kan worden beoordeeld. De conclusies van de milieuparagrafen in aanmerking genomen, besluit het college dat een MER voor dit uitwerkingsplan niet noodzakelijk is. Het besluit wordt bijgevoegd als bijlage.
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
De vorm van het uitwerkingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmings- en uitwerkingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:
- de benaming van bestemmingen en aanduidingen;
- het onderbrengen van (hoofd)functies onder bepaalde bestemmingen;
- de kleurstelling en/of vormgeving van bestemmingen en aanduidingen;
- de opbouw, volgorde en nummering van de regels;
- de aanhef van (onderdelen van) artikelen;
- de omschrijving van diverse begrippen.
De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een uitwerkingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het uitwerkingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’. Verder zijn geen procedureregels voor een afwijking (voormalige ontheffing) meer opgenomen omdat het afwijken van het bestemmingsplan meeloopt met de procedure voor de omgevingsvergunning.
5.1.1 Bestemmingen en dubbelbestemmingen
Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. Daarnaast geldt een dubbelbestemming in verband met de archeologische verwachtingswaarden. In deze uitwerking wordt de bestemming Verkeer, de bestemming Wonen -1 en de bestemming Tuin opgenomen. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)
Deze bestemming geldt voor de (openbare) gronden die voornamelijk een verblijfsfunctie hebben, waarop wel (auto)wegen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen zijn toegestaan.
Wonen - 1
In de bestemming ‘Wonen - 1’ zijn uitsluitend (grondgebonden) (twee-)aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen op de locatie van toepassing:
Waarde – Archeologie 1 (WR – A-1)
Deze dubbelbestemming geldt voor een kleiner deel van het plangebied. Bodemverstorende projecten die de bodem dieper dan 50 cm verstoren dienen de benodigde aandacht aan archeologie te besteden
Waarde – Archeologie 2 (WR – A-2)
Deze dubbelbestemming geldt voor het overgrote deel van het plangebied. Bodemverstorende projecten die de bodem dieper dan 50 cm verstoren dienen de benodigde aandacht aan archeologie te besteden. Projecten met een omvang van minder dan 100 m2 zijn hiervan vrijgesteld.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De door de gemeente te maken kosten, dienen te worden geborgd. De gemeente heeft met Waterweg Wonen als ontwikkelaar en erfpachter van de grond en de opstallen, een gebiedsovereenkomst afgesloten voor de herstructurering van locaties aan de Samuel Esmeijerstraat (westelijk en oostelijk perceel). Deze gebiedsovereenkomst is een anterieure overeenkomst in de zin van de Wro en verzekert het gemeentelijke kostenverhaal voor de deelplannen. De economische uitvoerbaarheid is daarmee geborgd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept uitwerkingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de betrokken instanties voorgelegd. Met WaterwegWonen vindt voortdurend overleg plaats over de herstructurering van de locaties aan de Samuel Esmeijerstraat.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is op de hoogte gesteld van het bouwplan Samuel Esmeijerstraat fase 2. Een watersleutel voor dit plan is opgesteld en gedeeld met Delfland. De gemeente heeft bij Delfland aangegeven geen voorstander te zijn om bij ieder ‘kleinschalig project/bouwplan’ en losse opgave te realiseren en spreken de voorkeur uit voor een totaaloplossing. Delfland heeft aangegeven het hiermee eens te zijn. Vooralsnog is er geen zicht op de wijze en locatie van compenseren. Het maken van afspraken is nog niet mogelijk. De initiatiefnemer (verplicht zich om de opgave van 105 m³ (check met 263 m2) in hetzelfde peilgebied te realiseren op een, in overleg met het hoogheemraadschap en de gemeente, nader te bepalen locatie.
Het plan is verder voorgelegd aan de VRR en het RAK. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Het ontwerp van het plan zal voor een termijn van 6 weken ter inzage worden gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze kenbaar te maken.
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Evaluatie- En Selectierapport Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 2 Evaluatie- en selectierapport archeologisch proefsleuvenonderzoek
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Programma van Eisen
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid Westwijk
Bijlage 4 Notitie externe veiligheid Westwijk
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna