KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 12 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Plan
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Kaders
2.1 Beleid Algemeen
2.2 Ruimtelijk Strategisch Raamwerk En Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
2.3 Bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Algemeen
3.2 Bouwplan
3.3 Toetsing Spve
3.4 Ontsluiting En Parkeren
Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Water
4.5 Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Bodem
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
4.11 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkeersgeneratie En Parkeren
Bijlage 2 Archeologisch Inventarisatierapport
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 5 Adviesbrief Bodemonderzoek
Bijlage 6 Bouwbesluitberekeningen

Holy Zuidoost Midden, vijfde uitwerking (deelplan 6a)

Uitwerkingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 06-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Holy Zuidoost Midden, vijfde uitwerking (deelplan 6a) met identificatienummer NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0206bpHzom2009-0030 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.

1.7 aan- en uitbouwen:

een grondgebonden ondergeschikte uitbreiding van één bouwlaag aan één of meer gevels van een hoofdgebouw.

1.8 achtererf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak.

1.9 achtergevel:

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.

1.10 achtergevellijn:

dde denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.13 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwbaar erf:

de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel worden het pad dat is gelegen tussen erven -dat dient ter ontsluiting van die erven-, en een parkeerterrein dat is gelegen tussen erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.19 bedrijf aan huis:

een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.20 begane grond:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.21 beroep aan huis:

een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijgebouw:

een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 bijzondere woonvorm:

een woonvoorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, met in ieder geval minimaal één gemeenschappelijke ruimte.

1.34 dakkapel:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.

1.35 dakopbouw:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een volledige extra bouwlaag.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.38 eindwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.

1.39 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erfbebouwing:

het uitbreiden van de woning met een aanbouw of een uitbouw en/of het plaatsen van bijgebouwen (en overkappingen). Aan- en uitbouwen die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing.

1.41 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- en/of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.42 evenement:

gebeurtenissen gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.43 garageboxen:

gebouwen bestemd voor stalling van motorvoertuigen.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 hoekwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend zijerf) grenst aan openbaar gebied. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.46 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.

1.48 luifel:

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.

1.49 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.50 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.

1.51 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.52 peil:

de bovenkant van de afgewerkte vloer van bouwwerken op de begane grond.

1.53 prostitutie:

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.

1.54 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.55 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 straatmeubilair:

De op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.57 toegangsportaal:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.

1.58 twee-aaneengebouwde woning

een woning waarvan het hoofdgebouw minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw of aan- en uitbouwen is verbonden.

1.59 voorerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak.

1.60 voorgevel:

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.

1.61 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tussen de perceelsgrenzen.

1.62 waterkering:

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.64 zijerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.

1.65 zijgevel:

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.66 zijgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.67 zolder:

zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.7 de grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.

2.8 het peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.9 de verticale bouwdiepte

vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. parkeren;
  3. c. ontsluitingen, wegen en paden.

3.2 Bouwregels


Gebouwen

  1. a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Erkers en toegangsportalen

  1. a. Er mogen erkers en toegangsportalen worden gebouwd.
  2. b. Erkers en toegangsportalen mogen aan de voorgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd.
  3. c. Erkers en toegangsportalen mogen aan de zijgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd, mits er sprake is van een hoekwoning.
  4. d. De gezamenlijke breedte van erkers en toegangsportalen mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van betreffende gevel van het hoofdgebouw.
  5. e. De diepte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter.
  6. f. De afstand van erkers en toegangsportalen tot aan de voorliggende perceelgrens mag niet minder bedragen dan 0,5 meter.
  7. g. De breedte van een erker mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw.
  8. h. De breedte van een toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  9. i. De bouwhoogte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

Andere bouwwerken

  1. a. Erkers en toegangsportalen mogen aan de voorgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd.
  2. b. Erkers en toegangsportalen mogen aan de zijgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd, mits er sprake is van een hoekwoning.
  3. c. De gezamenlijke breedte van erkers en toegangsportalen mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van betreffende gevel van het hoofdgebouw.
  4. d. De diepte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter.
  5. e. De afstand van erkers en toegangsportalen tot aan de voorliggende perceelgrens mag niet minder bedragen dan 0,5 meter.
  6. f. De breedte van een erker mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw.
  7. g. De breedte van een toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  8. h. De bouwhoogte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken voor het toestaan van erf- of terreinafscheidingen op het zijerf van een hoekwoning dat haaks is gelegen op het voorerf van de aangrenzende aaneengebouwde woning, waarbij de bouwhoogte van de erf- of terreinafscheiding niet meer mag bedragen dan 2 meter.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken voor het toestaan van erf- of terreinafscheidingen op het voorerf van een hoekwoning dat haaks is gelegen op het voorerf van de aangrenzende, aaneengebouwde woning, waarbij de bouwhoogte van de erf- of terreinafscheiding niet meer mag bedragen dan 2 meter.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. wegen en paden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

al dan niet in combinatie met:

  1. d. straatmeubilair;
  2. e. kunstwerken;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. oevers;
  6. i. oeververbindingen.

4.2 Bouwregels


Gebouwen

  1. a. Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, alsmede abri's, worden gebouwd;
  2. b. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m², zulks met uitzondering van abri's, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 m²;
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Andere bouwwerken

  1. a. De bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten en voorzieningen voor bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  2. b. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

al dan niet in combinatie met:

  1. b. beroep en bedrijf aan huis;
  2. c. gastouderopvang;

en de daarbij horende:

  1. d. bergingen;
  2. e. tuinen, erven en terreinen;
  3. f. ontsluitingen, wegen en paden;
  4. g. parkeervoorzieningen
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. speelvoorzieningen;
  7. j. nutsvoorzieningen;
  8. k. water.

5.2 Bouwregels


Hoofdgebouwen

  1. a. Er mogen hoofdgebouwen worden gebouwd.
  2. b. Hoofdgebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd in de vorm van hoekwoningen, tussenwoningen en eindwoningen;
  4. d. Per bouwperceel is slechts één hoofdgebouw toegestaan;
  5. e. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. f. De ondergrondse bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  7. g. In afwijking van het bepaalde onder e mag over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte worden gerealiseerd tot een maximale hoogte die 3 meter hoger is dan de aangegeven goothoogte.


Erfbebouwing

  1. h. Erfbebouwing mag op het bebouwbaar erf van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd;
  2. i. De gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing mag niet meer bedragen dan 50 m2 per bouwperceel;
  3. j. Per bouwperceel is slechts één overkapping toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20m2;
  4. k. De gronden gelegen achter de achtergevel van de hoofdgebouwen tussen de zijgevel(s) en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren dienen voor tenminste 60% van de oppervlakte onbebouwd en onoverdekt blijven; in afwijking daarvan is, indien de oppervlakte van het erf minder bedraagt dan 45 m2,in ieder geval erfbebouwing toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van 12 m2;
  5. l. Van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag de goothoogte niet meer bedragen dan 2,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter;
  6. m. Van aan- en uitbouwen mag de goothoogte niet meer bedragen dan de hoogte van hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
  7. n. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw plus 0,80 meter, bij hoofdgebouwen die bestaan uit meer dan één bouwlaag;
  8. o. De diepte van aan- en uitbouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het smalste naastgelegen hoofdgebouw, met een maximum van 3 meter;
  9. p. De afstand van erfbebouwing aan de zijgevel van het hoofdgebouw tot aan de voorgevellijn mag niet minder bedragen dan 3 meter als het zijerf grenst aan het openbaar gebied;
  10. q. De breedte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  11. r. De ondergrondse bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 2 meter;

Andere bouwwerken

  1. s. De bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter als de erf- en/of terreinafscheiding voor de voorgevellijn wordt gebouwd;
  2. t. De bouwhoogte van erf- en/of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter als de erf- en/of terreinafscheiding achter de voorgevellijn wordt gebouwd;
  3. u. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaaldein artikel 5.2 onder k voor het toestaan van erfbebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van 50%, onder voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 onder f en onder r voor het toestaan van een grotere ondergrondse bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

Inwoning

  1. 1. Per woning is slechts één wooneenheid toegestaan;
  2. 2. Het is toegestaan om een deel van de wooneenheid of bijbehorend bouwwerk bij een wooneenheid als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat:
  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  5. e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan de wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  1. 3. maximaal 75 m² van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.


Beroep en bedrijf aan huis

  1. a. Beroep en/of bedrijf aan huis is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  2. b. De gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt door beroep en/of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50m².

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de 'Waarde - Archeologie 2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de 'Waarde - Archeologie 2'.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, én de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Het betreft de volgende voorwaarden: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. c. Ten behoeve van het bepaalde in lid 6.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.
  4. d. Het bepaalde in lid 6.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  5. e. Het bepaalde in lid 6.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 centimeter;
  6. f. Het bepaalde in lid 6.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en).

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Verbod op werken, geen bouwwerken zijnde, aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden wegen of paden aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
  2. b. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden diepwortelende beplanting en bomen aan te brengen;
  3. c. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen te rooien;
  4. d. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden andere kabels en leidingen aan te leggen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te brengen;
  5. e. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden heiwerkzaamheden uit te voeren of het op een andere wijze voorwerpen in de bodem in te graven en te drijven;
  6. f. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden grondbewerkingen uit te voeren, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  7. g. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden sloten, vijvers en andere wateren aan te leggen, te vergraven, te verruimen of te dempen;
  8. h. Het is verboden op of in de gronden met de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden permanent goederen op te slaan.


Uitzondering

  1. i. Het verbod zoals bedoeld in artikel 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden waarvan de bodemverstoring niet dieper gaat dan 30 centimeter onder maaiveld;
  2. j. Het verbod zoals bedoeld in artikel 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100m²;
  3. k. Het verbod zoals bedoeld in lid 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  4. l. Het verbod zoals bedoeld in lid 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  5. m. Het verbod zoals bedoeld in lid 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  6. n. Het verbod zoals bedoeld in lid 6.3 onder sub a. tot en met h. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die betrekking hebben op het verrichten van archeologisch onderzoek.


Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het (mogelijk) aanwezige archeologische materiaal en een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is onderzocht waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gebleken dat het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 6.3 onder sub a. tot en met h. wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijk archeoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de archeologische waarden van het terrein onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de DubbelbestemmingWaarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

  1. a. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen of garages ten behoeve van bewoning;
  2. b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen;
  5. e. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.

10.2 Aanpassen van wegen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

10.3 Overschrijden van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden overschreden, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.

10.4 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

10.5 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangen/of sirenemasten

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden.
  2. b. Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn binnen de bebouwde kom alleen toegestaan op bedrijventerreinen en sportparken.
  3. c. Installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

10.6 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.

Artikel 11 Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
  6. f. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening ten aanzien van vorenstaande onderwerpen.

Artikel 12 Parkeren

12.1 Parkeernormen

Bij nieuwbouw en functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota.

12.2 Strijdig gebruik

Bij een functiewijziging wordt het gebruik van gronden en bouwwerken zonder het bepaalde in de gemeentelijke parkeernota in acht te nemen, als gebruik in strijd met de bestemmingsplan aangemerkt.

12.3 Afwijken van de parkeernorm

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van burgemeester en wethouders door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota voor zover naar het oordeel van burgemeester en wethouders op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Holy Zuidoost Midden, vijfde uitwerking (deelplan 6a).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Holy Zuidoost Midden is een naoorlogse wijk in Vlaardingen waarvoor een herstructureringsproces is opgestart. De woningvoorraad is vaak eenzijdig, de levensduur van de woningen is na meer dan 50 jaar verstreken en het wooncomfort beantwoordt niet meer aan de eisen die de huidige woonconsumenten daaraan stellen.

Voor Holy Zuidoost, ook wel "De Nieuwe Vogelbuurt" genoemd, is de ambitie om de typische naoorlogse wijk van vastgestelder Van Tijen, te transformeren naar een aantrekkelijk groenstedelijk woonmilieu. Hiervoor werd in 2004 een grootschalige aanpak vastgesteld voor renovatie, sloop en nieuwbouw van diverse woningen. In 2008 werd een stedenbouwkundige visie voor Holy Zuidoost vastgesteld door de gemeenteraad. Deze bleek echter financieel niet uitvoerbaar. In 2011 heeft een heroverweging plaatsgevonden en werd een gewijzigde stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze stedenbouwkundige visie is door het college vastgesteld. De nadruk ligt nu op het realiseren van een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen. Deze opgave is door het centrale buurtpark en de omliggende groene randen en stroken realistisch. Inmiddels is de verdere uitwerking van de stedenbouwkundige visie in een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk en een Stedenbouwkundig Programma van Eisen afgerond.

De herontwikkeling van Holy Zuidoost Midden voorziet in een gefaseerde sloop, onderhoud of herbouw van de bestaande woningen, alsmede nieuwbouw van woningen. Netto zal ten gevolge van het voorgenomen plan het aantal woningen in Vlaardingen Holy-Zuidoost Midden met ongeveer 300 woningen afnemen.

Na de renovatie van de flats tussen de Zwanensingel en de Sperwerlaan (wooncomplex Toekomst Zuid) en de flats aan de Zwaluwenlaan is de herontwikkeling nu gericht op de nieuwe bewoners van deze buurt. De gemeente Vlaardingen en woningcorporatie Stichting Waterweg Wonen hebben in april 2013 een gebiedsovereenkomst getekend voor De Nieuwe Vogelbuurt.

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet de beoogde herontwikkeling van de vijfde uitwerking (deelplan 6a) van Holy Zuidoost Midden, ook wel Wila Noord genoemd, gelegen aan de oostzijde van de Torenvalklaan, van een toereikend juridisch-planologisch kader.

1.2 Doel Van Het Plan

De doelstelling voor het uitwerkingsplan is als volgt:

  • enerzijds het mogelijk maken van de beoogde herstructurering van het betreffende deelplan en:
  • anderzijds het verkrijgen van een actueel planologisch-juridisch beheerkader (dat bestaat uit RSR, SPvE en uitwerkingsplan) ná de realisering van de woningen.

1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied van dit uitwerkingsplan bestaat uit twee losse gebieden en is gelegen in het noordoostelijke deel van Holy Zuidoost Midden.

Het plangebied wordt begrensd door (woningen aan) de Reigerlaan, de Torenvalklaan, (woningen aan) de Spechtlaan en (woningen aan) de Rietganslaan. De Rietsganslaan vormt de barrière tussen de twee plandelen waarop de uitwerkingsbevoegdheid van toepassing is.

Aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied zijn de eerste, tweede, derde en vierde uitwerking van Holy Zuidoost Midden gelegen. Ten oosten van Holy ligt de Rijksweg A4 tussen Vlaardingen en Schiedam. Ten zuiden van Holy ligt de Rijksweg A20, met ten zuidoosten van het plangebied het knooppunt Kethelplein.

In figuur 1 is een bewerkte topografische weergave van de ligging van het plangebied opgenomen. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is weergegeven in blauwe kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0001.png"

Figuur 1: Ligging en begrenzing van het plangebied.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 Kaders wordt kort ingegaan op de kaders voor dit uitwerkingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling zoals die in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden zijn neergelegd. In Hoofdstuk3 Beschrijving plan is de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 4 Nader onderzoek gaat in op de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken. Toelichting op de juridische planopzet is opgenomen in Hoofdstuk 5 Planopzet. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in Hoofdstuk 6 Economischeuitvoerbaarheid. Ten slotte zijn in Hoofdstuk 7 Maatschappelijkeuitvoerbaarheid de resultaten van het overleg met instanties en eventuele ingekomen zienswijzen op het plan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Kaders

2.1 Beleid Algemeen

Het van toepassing zijnde beleid op zowel Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau is in hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden beschreven. De in het deelplan Wila Noord mogelijk gemaakte ontwikkelingen passen geheel binnen de beschreven beleidskaders.

Onderstaand worden uitsluitend de relevante beleidskaders beschreven.

2.2 Ruimtelijk Strategisch Raamwerk En Stedenbouwkundig Programma Van Eisen

Er is een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk (RSR) gemaakt waarin essentiële stedenbouwkundige kwaliteiten zijn opgenomen, alsmede kwaliteiten op strategisch niveau die houvast bieden voor de realisatie. Het is de bedoeling om een ruime mate van flexibiliteit te bieden aan de ontwikkelende partijen. Het werd daarbij wenselijk geacht om in het bestemmingsplan de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige basiskwaliteit vast te leggen.

De nadruk ligt op het realiseren van een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen, waarin de genoemde doelgroep zich thuis voelt. Deze opgave is door het centrale buurtpark en de omliggende groene randen en stroken realistisch. Om te kunnen bepalen wat kwalitatief van belang is, is in het kader van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) aandacht besteed aan de stedenbouwkundige aandachtspunten en kwaliteiten voor de verschillenden woonvelden. Het SPvE is onderdeel van het ruimtelijk kader van uitgangspunten, randvoorwaarden en richtlijnen voor de vernieuwing van Holy Zuidoost. Het college van B&W stemde op 13 mei 2014 in met het SPvE.

Hoofdstructuur
Het belangrijkste uitgangspunt met betrekking tot de hoofdstructuur betreft het behouden van de huidige, rechte wegenstructuur rondom het centrale, groene park (zie A in figuur 2). Dit is een belangrijk kenmerk van het oorspronkelijke (functionalistische) stedenbouwkundige vastgesteld, dat op deze wijze dus behouden blijft. Daarnaast is het ook kostentechnisch interessant om deze structuur te handhaven. Er ontstaan dus vier woonvelden waarin de grondgebonden woningen en de bijbehorende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. (zie B in figuur 2).

Voorts blijft de groenstructuur in het plangebied waar mogelijk behouden (zie C in figuur 2). Tot slot wordt ingezet op een kwaliteitsslag zoals dat nu aan de zuidoostzijde gerealiseerd is. De entreelanen zijn de visitekaartjes van de wijk. De identiteit en herkenbaarheid van de buurt kan worden versterkt door bij de toegangen en aan de randen van de buurt markante bebouwing en markeringspunten te realiseren (zie D in figuur 2). Door hun uitstraling kunnen dergelijke gebouwen de visitekaartjes van de buurt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0002.png"

Figuur 2: Uitgangspunten hoofdstructuur (bron: RSR Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen).

Woonvelden
Er zijn voor de woonvelden geen gedetailleerde verkavelingen voorgeschreven. De herontwikkeling is in het bestemmingsplan in zogenaamde uit te werken bestemmingen mogelijk gemaakt. In het kader van de stedenbouwkundige visie, het RSR en het SPvE zijn aspecten aangegeven die relevant zijn bij de verdere uitwerking van de plannen. Sommige zaken zijn opgenomen als uitwerkingsregel ten behoeve van uitwerkingsplannen, dus als juridisch harde randvoorwaarde. Andere zaken hebben de lading van uitgangspunt of aanbeveling.

In het RSR zijn per bouwveld diverse randvoorwaarden opgenomen. Voor bouwveld B zijn de volgende randvoorwaarden relevant:

  • maximaal 75 nieuwe woningen (exclusief een marge van +5% = 79 woningen), waarbij specifiek voor voorliggend uitwerkingsplan een een maximum geldt van zestien woningen;
  • De woningen dienen binnen de bebouwingsgrens te worden gerealiseerd;
  • Maximale bouwhoogte van 12 meter;
  • Parkeren dient conform het gemeentelijke parkeerbeleid plaats te vinden;
  • Voorkanten verplicht aan het park.


De volgende uitgangspunten zijn voor dit deelplan relevant:

  • Minimale beukmaat 5.10 m1;
  • Zijtuinen grenzend aan openbaar gebied minimaal 1 meter breed, waarmee wordt bedoeld dat het hoofdgebouw daar minimaal 1 meter uit de zij-erfgrens staat;
  • Parkeren ten behoeve van de woningen wordt in het woonveld gerealiseerd;
  • Voorkanten gewenst langs de Torenvalklaan, Sperwerlaan en langs de Reigerlaan;
  • Buitenruimte daar waar relevant aan de geluidluwe zijde;
  • Geluidgevoelige ruimten daar waar relevant zoveel mogelijk aan de (geluidluwe) achterzijde;
  • Streven naar EPL van 8 met aanvulling over financierbaarheid;
  • Streven naar EPC 25% onder waarde Bouwbesluit met aanvulling over financierbaarheid;
  • Streven naar GPR 6,5. Zoveel mogelijk gebruik duurzame grondstoffen met aanvulling over financierbaarheid;
  • Bij toepassen van een kap: Goothoogte maximaal 6 meter met mogelijkheid tot afwijking bij bebouwingsaccenten op hoeken of op plekken die vanuit de ruimtelijke beleving belangrijk zijn;
  • Erkers op de begane grond mogen tot 1.50 meter over de bebouwingsgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0003.png"Figuur 3: Randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen (bron: SPvE Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen).
Het is van belang dat de erfafscheiding bij zijtuinen, grenzend aan openbaar gebied mee ontworpen wordt (bijvoorbeeld een doorgetrokken plint met gaaswerk en beplanting).

Programma
Er geldt voor de herontwikkeling van De Nieuwe Vogelbuurt het volgende programma, verdeeld over drie woonvelden (figuur 3). In totaal mogen maximaal 434 grondgebonden woningen worden gerealiseerd, waarvan:

  • maximaal 182 woningen in woonveld A;
  • maximaal 75 nieuwe woningen in woonveld B;
  • maximaal 177 woningen in woonveld C.

2.3 Bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden

Het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is op 18 september 2014 vastgesteld en onherroepelijk per 20 november 2014. De gronden in deelplan Wila Noord hebben de bestemming “Wonen – Uit te werken”. Conform de uitwerkingsbevoegdheid zijn in de nieuwe situatie grondgebonden wonen en bijzondere woonvormen toegestaan, al dan niet in combinatie met een beroep en bedrijf aan huis en/of gastouderopvang.

In dit uitwerkingsplan mogen niet meer dan zestien woningen worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Langs de grenzen van een bouwvlak mogen de achtererven van de eerstelijns woningen niet in de richting van die grens van het bouwvlak worden georiënteerd.

Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde geldt een dubbelbestemming “Waarde Archeologie 2”. Deze bestemming heeft betrekking op het gebied rondom de voormalige kreekloop van De Vlaarding waar op basis van historische kaarten een hoge archeologische verwachting geldt. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m2 blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 30 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan

3.1 Algemeen

Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan staat ook bekend als "Wila Noord". Ter plaatse van het plangebied worden 36 woningen gesloopt en zestien nieuwe woningen gerealiseerd. Deze worden verdeeld over drie bouwblokken, waarbij de verkaveling is afgestemd op de eerdere herstructurering van Toekomst Noord (figuur 5). De uitwerking van deze fase wordt in de navolgende paragraaf nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0005.png"

Figuur 5: Verkaveling aangevuld met deelplan 6a en voorgenomen inrichting openbaar gebied.

3.2 Bouwplan

De vijfde uitwerking van Holy omvat deelplan 6a. Binnen het plangebied van dit deelplan worden zestien aaneen gebouwde rijwoningen gerealiseerd. De woningen zijn verdeeld over woonblokken van vier, vier en acht woningen.

De stedenbouwkundige opzet van het deelgebied is opgenomen in figuur 6. In dit figuur is te zien dat één woonblok van vier woningen is georiënteerd op de Reigerlaan. Het tweede woonblok van vier woningen en het woonblok van acht woningen zijn georiënteerd op de Torenvalklaan. De woningen worden uitgevoerd met twee bouwlagen met een kap. De vier blauw gemarkeerde woningen worden ten opzichte van de naastgelegen woningen een fractie naar voren geschoven, om de hoekpunten van het bouwblok nader te accentueren.

De percelen zijn ruim opgezet en variëren qua diepte van 22,9 meter tot 24,7 meter. De percelen hebben, met uitzondering van de hoekwoningen, een breedte van 5,4 meter. De percelen van de hoekwoningen zijn breder. Bij deze woningen wordt een strook tuin, variërend van 1,2 meter tot 2,8 meter, langs de woningen gerealiseerd.

De woningen hebben een beukmaat van 5,4 meter en een diepte van 9,6 meter. De bouwhoogte van de woningen is doorgaans 10 meter, waarbij vanwege een verhoogde kap voor de blauw arceerde woningen sprake is van een bouwhoogte van 10,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0006.png"

Figuur 6: Visualisatie van de te realiseren woningen. Toelichting: de afbeelding met nummer 1 (linkerzijde figuur) correspondeert met nummer 1 van de stedenbouwkundige opzet van de wijk (rechterzijde figuur). De visualisatie van nummer 1 aan de linkerzijde is gezien vanuit het oogpunt, weergegeven met nummer 1 aan de rechterzijde van het figuur. Hetzelfde geldt voor nummer 2.
Architectuur
Uit de internet enquête en de Woonbeurs Vlaardingen is naar voren gekomen dat men de zogenaamde jaren '30 architectuurstijl het aantrekkelijkst vindt. Deze stijl wordt onder meer gekenmerkt door het toepassen van kappen met een overstek en gevels van baksteen. Binnen Toekomst Noord wordt per straat een afwijkende baksteenkleur toegepast zodat iedere straat een eigen identiteit krijgt. De uitwerking van Wila Noord sluit hierop aan. De gevels staan nog niet vast. Bij het definitieve bouwplan kunnen afwijkingen plaatsvinden in bijvoorbeeld geveldetails, kleurstellingen en raamindelingen.

3.3 Toetsing Spve

Voorwaarde om medewerking te verlenen verlenen aan deze uitwerkingsbevoegdheid is dat het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), zoals beschreven in paragraaf 2.2. Getoetst is of het plan voldoet SPvE. Deze toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorgenomen bouwplan.

De verkaveling voldoet aan de randvoorwaarden in het SPvE, aangezien:

  • Het maximaal aantal woningen van 16 eenheden (en het maximum van 75 eenheden voor het totaal van bouwveld B) niet wordt overschreden;
  • De woningen binnen de bebouwingsgrens worden gerealiseerd;
  • De maximale bouwhoogte binnen het plan is 10,49 meter en voldoet aan de maximale bouwhoogte in het SPvE (maximaal 12 meter);
  • Parkeren vindt plaats conform het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals is beschreven in paragraaf 2.3. In totaal worden 31 parkeerplaatsen gerealiseerd;
  • Aan de voorwaarde dat voorkanten van woningen verplicht aan het park worden gerealiseerd, kan niet worden voldaan, aangezien de Torenvalklaan niet is gelegen aan het park.

Daarnaast wordt voldaan aan de uitgangspunten in het SPvE:

  • De beoogde beukmaat van 5,4 meter voldoet aan het uitgangspunt van een minimale beukmaat van 5.1 meter;
  • De zijtuinen grenzend aan het openbaar gebied varieren tussen 1,2 en 2,7 meter en voldoen hiermee aan de minimale breedte van 1 meter tussen het hoofdgebouw en de zij-erfgrens van het openbaar gebied;
  • De parkeerplaatsen worden niet volledig binnen de bouwvelden van de uitwerkingsbevoegdheid gerealiseerd. In totaal worden 23 van de 31 parkeerplaatsen in de aangrenzende bestemming 'Verkeer' gerealiseerd. Aangezien wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid en het parkeerprogramma voor een deel binnen de grenzen van de uitwerkingsbevoegdheid wordt gerealiseerd, is deze uitwerking te beschouwen als passend binnen de uitgangspunten van het SPvE;
  • Het bouwplan maakt woningen mogelijk met voorzijden aan de Torenvalklaan en de Reigerlaan en voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het SPvE;
  • Het grootste deel van de buitenruimte van de woningen bevindt zich aan de achterzijde van de woning, de voortuinen zijn in relatie tot de achtertuinen beperkt qua omvang. De achtertuinen van de woningen zijn afgekeerd van de zijde waar de hoogte geluidbelasting op van toepassing is. Zodoende bevindt de relevante buitenruimte zich aan de geluidluwe zijde en wordt voldaan aan de uitgangspunten van het gemeentelijk geluidbeleid;
  • Door de 16 woningen van het project uit te rusten met 9 zonnepanelen wordt een EPC van (minder dan) 0,3 bereikt. Hierdoor wordt voldaan aan de eis uit het SPvE dat de EPC 25% lager moet zijn dan in het Bouwbesluit voorgeschreven. Ten aanzien van de betreffende berekeningen, wordt verwezen naar Bijlage 6 Bouwbesluitberekeningen;
  • Door het realiseren van woningen met een EPC van maximaal 0,3 draagt dit deelplan bij aan de ambitie van een EPL van minimaal 8 voor De Nieuwe Vogelbuurt;
  • Milieu, milieubehoud en zorg voor de toekomst spelen steeds vaker een prominente rol bij de ontwikkeling en bouw van de woningen. Bij het vastgesteld van de woning, de keuze van de materialen en de werkzaamheden tijdens de bouw, wordt rekening gehouden met het milieu. Bouwafval wordt niet alleen gescheiden ingezameld en afgevoerd, maar ook zal het afval tijdens de uitvoering worden beperkt door zoveel mogelijk met prefab onderdelen te werken. De aandacht voor het milieu komt verder tot uitdrukking in de onderstaande toepassingen en uitvoeringen:
    1. 1. Isolerende voorzieningen van begane grondvloer, gevels en daken
    2. 2. PV-panelen;
    3. 3. Zoveel mogelijk recyclebare en geprefabriceerde materialen.
  • Bij toepassen van een kap geldt conform het SPvE een maximale goothoogte van 6 meter met mogelijkheid tot afwijking bij bebouwingsaccenten op hoeken of op plekken die vanuit de ruimtelijke beleving belangrijk zijn. Aan deze voorwaarde wordt voldaan, aangezien sprake is van een goothoogte van 5,28 meter. De woningen met een accent (in blauw weergegeven woningen van figuur 6) vormen hierop een uitzondering en hebben een goothoogte van 5,8 meter. In beide gevallen wordt voldaan aan dit uitgangspunt;
  • Ten aanzien van erkers op de begane grond is geen sprake van overschrijding van de uitgangspunten in het SPvE, aangezien deze in het plan niet worden gerealiseerd.

3.4 Ontsluiting En Parkeren


Ontsluiting
De verkeersontsluiting van het deelgebied Wila Noord bestaat uit de erftoegangswegen Spechtlaan en Torenvalklaan. Deze wegen sluiten vervolgens aan op de Lepelaarsingel en de Reigerlaan.

De woningen in deelplan 6a worden direct ontsloten op het bestaande openbaar gebied. De te realiseren parkeerplaatsen zijn gepositioneerd aan de Torenvalklaan, Rietgansstraat en Reigerlaan. Het bestaande wegprofiel hoeft niet te worden aangepast ten behoeve van de ontsluiting van de beoogde woningen.

Verkeersgeneratie
Om de verkeersgeneratie van deelplan 6a in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW rekentool (zie Bijlage 1Verkeersgeneratie en parkeren). Uit deze berekening blijkt dat de totale verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag 108 motorvoertuigbewegingen per etmaal zou bedragen.

Echter, door de afname van het aantal woningen in het totale plangebied is de daadwerkelijke verkeersgeneratie lager dan in de oude situatie en daarmee passend binnen het huidige wegprofiel. Daarnaast zijn de intensiteiten lager dan gebruikt voor het akoestisch onderzoek dat is opgesteld voor het bestemmingsplan Holy Zuidoost-Midden.

Parkeren
De gemeente Vlaardingen hanteert parkeernormen die in de eerste plaats worden bepaald door de stedelijke zone van het plangebied en daarnaast van de woningsoort. Gelet op de hoge bebouwingsdichtheid is een afwijkende parkeernorm noodzakelijk, conform de optie “maatwerk” in het parkeerbeleid, zoals ook is gedaan bij de herontwikkeling van de Babberspolder Oost. Hierover zal het college van burgemeester en wethouders dienen te besluiten.

Binnen het plangebied worden zestien aaneen gebouwde woningen gerealiseerd. Voor deze woningen bedraagt de voorgestelde parkeernorm 1,8 op basis van het segment 'midden'. Op basis van deze parkeernorm dient een programma van minimaal 29 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd (tabel 1).

In totaal worden 31 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden niet volledig binnen de bouwvelden van de uitwerkingsbevoegdheid gerealiseerd. In totaal worden 23 van de 31 parkeerplaatsen in de aangrenzende bestemming 'Verkeer' gerealiseerd. De overcapaciteit biedt ruimte voor de latere uitwerking van het naastgelegen deelplan.

Het parkeren vindt plaats in de openbare ruimte. De resterende ruimte dient te worden gebruikt voor het plaatsen van verlichting, ondergrondse afvalcontainers, groen, etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0007.png"

Tabel 1: Berekening parkeerprogramma deelplan 6a
Geconcludeerd kan worden dat deelplan 6a op het gebied van verkeer- en parkeeraspecten inpasbaar is in de omgeving en voldoet aan de daartoe gestelde eisen. Het openbaar gebied hoeft niet te worden aangepast naar aanleiding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek

4.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten. Voor enkele aspecten geldt dat deze nader dienen te worden onderzocht in het kader van het uitwerkingsplan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.

4.2 Archeologie


Kader
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in combinatie met de Wro en de komende Omgevingswet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

Relatie tot het plangebied
Voorafgaand aan de herstructurering van Holy Zuidoost Midden is een archeologische onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Archeologischinventarisatierapport). Binnen het deelplan 6a geldt een hoge archeologische verwachting voor het gebied rondom de voormalige kreekloop van De Vlaarding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0008.png"

Figuur 7: Archeologische verwachtingskaart (Bron: Terluin en De Ridder, 2011)
Omwille van deze hoge archeologische verwachting is in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden Oost een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend uitwerkingsplan.

Ten aanzien van de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 2' (WR-A-2) gelden de volgende regels: Bodemverstorende plannen dienen aandacht aan archeologie te besteden. Plannen van minder dan 100 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Tevens zijn vrijgesteld die plannen die niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld.

Indien behoudenswaardige archeologische vondsten en sporen aangetroffen worden dan zal worden beoordeeld of de plannen deze waarden vernietigen. Indien dat het geval is, dan hebben planaanpassing of het treffen van technische maatregelen om vernietiging van deze waarden te voorkomen de voorkeur. Is dit niet mogelijk dan zullen de waarden door middel van een opgraving of een archeologische begeleiding veiliggesteld moeten worden.

Conclusie
In de navolgende omgevingsvergunning dient middels onderzoek te worden aangetoond of archeologische waarden aanwezig zijn. Indien dit het geval is, en de werkzaamheden hebben er een negatief effect op, dan zullen deze waarden door middel van opgraving veilig gesteld moeten worden.

4.3 Cultuurhistorie


Kader
De gemeente heeft op 11 januari 2011 een beleidslijn vastgesteld met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering.

De beleidslijn is om de objecten met een score van 10 punten en hoger als karakteristiek aan te merken in nieuwe bestemmingsplannen.

Relatie tot het plangebied
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen karakteristieke objecten aanwezig.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.

4.4 Water


Kader
Het beleid (en de overige kaders) op Europees, Rijks- en provinciaal niveau is/zijn neergelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Provinciaal Waterplan.

Watertoets In het ‘Besluit ruimtelijke ordening’ (BRO) is de verplichting opgelegd om ten behoeve van de voorbereiding van een ruimtelijk plan vooroverleg te voeren met de waterbeheerder(s), de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. De waterhuishouding wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater moeten (in samenhang) in beschouwing worden genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van waterhuishouding betekent ook dat de waterhuishouding moet worden benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om deze integrale benadering vorm te geven en om het watersysteem gezamenlijk op orde te krijgen. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Vanaf 1 november 2003 moet een waterparagraaf worden opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken. Wanneer er bouwplannen zijn, moet hierover volgens de toets eerst worden overlegd met de betrokken waterbeheerders in de regio. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. Dat betekent dat zowel wordt gekeken naar overstromingsgevaar, wateroverlast, verdroging als waterkwaliteit. In waterstaatkundig opzicht maakt het plangebied deel uit van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Nationaal Bestuursakkoord Water In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (hoogheemraadschap).

Waterbeheerplan 5, 2016-2021 (Hoogheemraadschap van Delfland) In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen. De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  1. 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
  2. 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
  3. 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
  4. 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.


Keur Hoogheemraadschap van Delfland
Voor werkzaamheden en activiteiten in en rond sloten, dijken en grondwateronttrekkingen gelden een aantal regels, zodat het hoogheemraadschap zijn taken goed kan uitoefenen. Deze regels zijn vastgelegd in de Keur Delfland en de bijbehorende algemene regels. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Voor alle handelingen die worden uitgevoerd direct of in de nabijheid van een water of dijk, is een vergunning of ontheffing van het waterschap nodig. In sommige situaties kan worden volstaan met een melding. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. De breedte en maatvoeringen van deze zones is vastgelegd in de ‘legger’.

Waterplan Vlaardingen De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan bestaat uit een aantal deelplannen, waaronder een Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. In de plannen geven Vlaardingen en Delfland een gezamenlijk visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Met het oog op de klimaatsverandering zal het watersysteem van Vlaardingen in de toekomst moeten worden aangepast. Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt uitgewerkt om die opgave te realiseren. Het waterplan Vlaardingen geeft daarmee invulling aan het waterbeleid, met als hoofddoelstellingen:

  • Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen;
  • De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast;
  • Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW;
  • De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning;
  • Het oppervlaktewater wordt niet meer via de riolering afgevoerd.


Relatie tot het plangebied

Huidige situatie watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Vlaardingen-Holy. De bruto oppervlakte van deze polder bedraagt circa 404 hectare. De oppervlakte van het watersysteem bedraagt circa 20 hectare, wat neerkomt op circa 5%. De bodemgesteldheid kan als volgt worden beschreven:
In het zuidelijk deel van de wijk Holy is begin jaren zestig een zandpakket ter dikte van circa 0,50 meter opgebracht. Vanaf 1964 is dit gebied volgebouwd. Het gemiddelde straatpeil in Holy ligt op 1,95 meter beneden Normaal Amsterdams Peil. Vanaf eind jaren ’70 van de vorige eeuw zijn delen van Holy-Zuid opnieuw opgehoogd. Het betreffende gebied is een overgangsgebied met plaatselijk nog zeer slappe lagen. De Vogelbuurt heeft een zettingssnelheid variërend tussen de 1,2 en 9,6 mm per jaar.

Oppervlaktewater
De polder Holy is binnen de gemeente Vlaardingen een waterstaatkundige eenheid. Verversingswater wordt ingelaten via een vijftal inlaatpunten uit de Vlaardingsevaart (Delflands boezem). De singels worden bemalen via een singelgemaal aan de Anna Paulownalaan. Het water wordt daarbij uitgeslagen op de Vlaardingsevaart. De pompcapaciteit van het singelgemaal is afhankelijk van het aantal werkende pompen. Het oppervlaktewatersysteem bestaat uit drie circuits:

  • het percolatiecircuit: via de sloot ten noorden van de begraafplaats wordt, met percolatiewater verontreinigd water via een overlaat afgevoerd naar de riolering. Het waterpeil van dit circuit bedraagt 3,20 m –NAP;
  • het noordelijke circuit: vanuit de boezem wordt water ingelaten dat via het wijkpark Holy-Noord en de Europaboulevard in westelijke richting terugstroomt. Via een pompput wordt het water naar het begin van de 'waterval' teruggepompt, waarna het opnieuw het circuit kan instromen. Bij hevige neerslag stroomt een deel van het water in de richting van het gemaal aan de Anna Paulownalaan. Het waterpeil van dit circuit bedraagt 3,00 m –NAP;
  • het zuidelijke circuit: vanuit de boezem wordt even ten noorden van rijksweg A20 water ingelaten dat via de bermsloot, het sportterrein aan de oostzijde van Holy-Zuid en de Reigerlaan afstroomt richting eerder genoemd gemaal. Ook hier bedraagt het waterpeil 3,00 m –NAP., behalve in het wat hoger gelegen zuidwestelijk deel, waar het peil 2,50 m –NAP bedraagt.


Grondwater
In de wijk Holy zijn 30 peilbuizen geplaatst, waarvan een aantal al vanaf 1987 twee keer per maand wordt gemonitord. De gemiddelde grondwaterstand is circa 2,75 m –NAP. Bij een gemiddelde maaiveldhoogte van 1,95 m –NAP betekent dit een ontwateringsdiepte van circa 80 cm.

Een kenmerkend beeld in Holy is een tijdelijke verhoging van de grondwaterstand na een ophoging. Hier is duidelijk sprake van een verstoring die zich geleidelijk moet herstellen.

Riolering
Het rioolstelsel in de wijk Holy is overwegend van het gemengde type. Bij nieuwbouw wordt het water van de daken en de schone verharde oppervlakken direct naar de naastgelegen singels afgevoerd. In verband met de zetting van de wijk worden enkele delen nog opgehoogd. Waar mogelijk zullen hier de daken en de schone verharde oppervlakken van de riolering worden afgekoppeld en direct op het singelsysteem worden gezet. Ook kunnen delen via een verbeterd gescheiden systeem naar de singel worden afgevoerd.

Het rioolstelsel heeft een aantal overstortmogelijkheden om bij hevige neerslag rioolwater in de singels te kunnen lozen. De drempels van de overstorten staan 20 cm hoger dan de aangrenzende singelwaterstand.

Waterkwaliteit
Het oppervlaktewatersysteem kent het volgende knelpunt:

  • het ingelaten water in het zuidelijke circuit stroomt eerst door de bermsloot van de rijksweg, waardoor verontreinigingen kunnen worden meegevoerd;


In het kader van de watersysteemanalyse t.b.v. het Waterplan is een zogenoemde TEWOR-toets uitgevoerd. Dit is een onderzoek naar de gevolgen van overstortingen vanuit het rioolstelsel op de zuurstofhuishouding van de watergangen. Gebleken is dat zich bij een 100% belasting geen problemen voordoen.

Berging- en afvoer
In het kader van de watersysteemanalyse heeft het Hoogheemraadschap van Delfland in 2006 op basis van de toen bekende klimaatsecanrio's berekeningen gemaakt van de benodigde berging in de waterstaatkundige eenheid. Voor Vlaardingen is hierbij gekozen voor een dynamische berekeningssystematiek, omdat de neerslag vrijwel geheel door de riolering wordt afgevoerd. Als eis is gesteld dat de waterstand in het middenscenario 2050 bij een T=10 bui (een bui die gemiddeld eens in de 10 jaar voorkomt) niet meer mag stijgen dan 20 cm en bij een T=100 bui (gemiddeld eens in de 100 jaar) niet meer dan 50 cm.

In de huidige situatie zijn de peilstijgingen respectievelijk 12 en 25 cm in het middengebied (3.00 m -NAP) en 7 en 12 cm in het zuidwestelijke gebied (2.50 m -NAP). In het middenscenario 2050 worden deze waarden 18 en 35 respectievelijk 10 en 13 cm. Dit betekent dat zowel nu als in 2050 wordt voldaan aan de gestelde eis en dat de huidige berging voldoende is.

Toekomstige situatie watersysteem
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Waterkwantiteit
Het oppervlak van het singelcircuit is in principe voldoende groot om wateroverlast te voorkomen. Echter, vanwege de geplande afkoppelingen en de voortschrijdende verharding van het huidige onverharde oppervlak door allerhande bouwplannen, is het noodzakelijk om extra berging te realiseren. Uitgangspunt hierbij is het stand-still principe. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen geen negatief effect op het watersysteem mogen hebben. In samenspraak tussen de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland is overeengekomen dat de watercompensatie-opgave, die als gevolg van de ontwikkelingen in de Nieuwe Vogelbuurt ontstaan, wordt gerealiseerd in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20. De totale compensatieopgave vanuit de Nieuwe Vogelbuurt (woonveld A, B en C) bedraagt 1.988 m². Per brief van 21 juli 2016 (kenmerk 1470864) aan het Hoogheemraadschap van Delfland verplicht de gemeente Vlaardingen zich om voor 1 mei 2019 de benodigde watercompensatie te realiseren in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20.

Waterkwaliteit en ecologie
In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie positief of negatief beïnvloeden. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast.

Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is voorschrift, ook in gebieden met een gemengd stelsel.

Grondwater
De huidige grondwaterstand geeft geen aanleiding om maatregelen te treffen.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.5 Ecologie


Kader
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'

Relatie tot het plangebied

Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer vanaf het plangebied bevindt zich geen Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde delen van de NNN bevinden zich op een afstand van circa 1,5 km (Vlaardingervaart). Directe effecten op Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en -soorten zijn hierdoor uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0009.png"

Figuur 8: Situering plangebied in relatie tot NNN (groen).
Soortenbescherming
De voormalige bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. In de huidige situatie vormt het plangebied een depot van grond en gebroken puin (figuur 9). Verblijfplaatsen kunnen hier worden uitgesloten, aangezien het plangebied is te beschouwen als ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Een quickscan ecologie is niet uitvoerbaar noch noodzakelijk voor de realisatie van het beoogde plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0010.png"

Figuur 9: Foto huidige situatie plangebied
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.6 Geluid


Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Situatie plangebied
Om de situatie omtrent geluidhinder in deelgebied 6a van Holy Zuidoost Midden en de gevolgen voor de beoogde nieuwbouw in beeld te brengen is door Nieman Raadgevende Ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).

Het plangebied ligt in de geluidzone van de Rijkswegen A4 en A20 en de geluidzone van de Reigerlaan. De bijdrage van de Rijkswegen A4 en A20 leveren voor vijftien woningen een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde vinden uitsluitend plaats op de tweede verdieping en bedragen maximaal 50 dB. De bijdrage van de Reigerlaan levert voor vier woningen een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. De hoogste geluidbelasting bedraagt 54 dB.

Maatregelen
Uit het onderzoek blijkt dat het verlagen van de rijsnelheid vanwege de aard van de Reigerlaan (stroomfunctie) niet wenselijk is. Het toepassen van stil asfalt is een maatregel die zal zorgen voor een daling van de geluidbelasting tot onder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, echter op dit moment is nog onzeker of dit zal worden gerealiseerd.


Hierdoor dient een Besluit hogere waarden te worden afgegeven. Een voorwaarde aan het verlenen van hogere grenswaarden is dat het plan voldoet aan het gemeentelijk geluidbeleid.

Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Vlaardingen heeft op 29 september 2016 beleid vastgesteld voor het verlenen van hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder. Dit beleid is verwoord in het document ‘Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende hogere waarden geluid’.

Bij het vaststellen van hogere waarden gelden de volgende voorwaarden:

  • minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
  • een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
  • de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.


Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle geluidbelaste woningen over een geluidluwe gevel beschikken. Ook beschikken alle woningen over een geluidluwe buitenruimte. Voor alle woningen geldt dat de meeste slaapkamers aan de geluidluwe zijde liggen. Alle woningen voldoen derhalve aan het gemeentelijk beleid.

Woon- en leefklimaat
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting als gevolg van de doorgaande 30 km/uur-wegen bepaald. Deze hebben geen geluidzone, maar kunnen wel een relevante bijdrage leveren aan de totale geluidbelasting van het wegverkeer op de gevels. Voor dit plan geldt dat voor de Torenvalklaan, Rietgansstraat en de Spechtlaan. De gecumuleerde geluidbelasting voor alle relevante bronnen bedraagt maximaal 60 dB. Dit valt ruimschoots onder de door de gemeente gestelde grenswaarde van 70 dB. Dat betekent dat naar oordeel van de gemeente de gecumuleerde geluidbelasting een aanvaardbaar niveau bedraagt.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief. Wel dient een Besluit hogere waarden te worden afgegeven.

4.7 Luchtkwaliteit


Kader
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect lucht-kwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uit-gewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


In onderhavig geval is sprake van de realisatie van zestien woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 29 mei 2018) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2016 van fijnstof PM10 19,73 µg/m3, van fijnstof PM2,5 11,82 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 30,92 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven. Daarnaast is de verwachting dat deze achtergrondconcentraties in de loop der jaren door milieutechnische ontwikkelingen zullen afnemen (tabel 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0011.png"

Tabel 2: GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 15878338 (bron: nsl-monitoring.nl/viewer)

De gevolgen van het extra verkeer zijn in onderstaande berekening van de NIBM-tool weergegeven. Deze berekening gaat uit van een toename ten opzichte van een nul-situatie. In werkelijkheid is sprake van een afname van verkeer, aangezien de hoeveelheid woningen in het gebied afneemt. De berekening is daarom te beschouwen als een worst case berekening en toont aan dat zelfs in dat geval de concentratie ruim onder de grenswaarden zullen blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0012.png"

Tabel 3: Worst case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit (bron: NIBM-tool, Kenniscentrum InfoMil Rijkswaterstaat)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Externe Veiligheid


Kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.

Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

Relatie met projectgebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost-Midden' is door de DCMR in 2013 onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid (Bijlage 4 Notitie externe veiligheid).

Uit dit onderzoek blijkt dat rondom het plangebied een aantal risicobronnen zijn gelegen. Echter, deze liggen op voldoende afstand van het plangebied en geen van deze risicobronnen heeft een veiligheidsafstand, plastbrandzone of belemmeringstrook die reikt tot het plangebied van dit uitwerkingsplan. Ten behoeve van de gehele ontwikkeling Holy Zuidoost Midden is een berekening van het groepsrisico gemaakt. Voor al deze risicobronnen blijkt dat er sprake is van een laag tot zeer laag groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is afgelegd bij het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is ook de VRR geconsulteerd. Dit uitwerkingsplan geeft geen aanleiding om dit aspect opnieuw te onderzoeken of extra maatregelen te nemen.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.9 Bodem


Kader
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie met projectgebied
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn vier verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft de volgende rapporten:

  • Verkennend bodemonderzoek Spechtlaan-Torenvalklaan te Vlaardingen, adviesbureau Milieu-Consult BV, kenmerk 16.04.061, d.d. 26 mei 2016;
  • Verkennend bodemonderzoek Spechtlaan te Vlaardingen, adviesbureau Van der Helm Milieubeheer BV, kenmerk ZUVL 141600, d.d. 22 januari 2015;
  • Verkennend onderzoek Spechtlaan-Torenvalklaan te Vlaardingen, adviesbureau Verhoeve-Milieu, kenmerk RBA/ADV/VMW/357014, d.d. 7 maart 2007
  • Aanvullend grondonderzoek Spechtlaan-Torenvalklaan te Vlaardingen, adviesbureau Van der Helm Milieubeheer BV, kenmerk 20170366, d.d. 6 april 2017.


Uit de onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het gewenste gebruik (wonen met tuin).

Uit het historisch onderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is voor bodemverontreinigingen. Op de locatie is geen asbest verdacht materiaal aangetroffen, zijn voldoende boringen en peilbuizen geplaatst en chemische analyses uitgevoerd. Uit de verkennende onderzoeken blijk dat in de bodem plaatselijk gehalten van zware metalen, PAK en PCB voorkomen, die de achtergrondwaarden overschrijden. In het grondwater zijn concentraties aan barium, naftaleen en xylenen aangetoond die de streefwaarden overschrijden.

De lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden leiden echter niet tot een beperking van het beoogde gebruik van de bodem. Eventueel vrijkomende grond dient gemeld te worden bij het landelijke meldpunt bodemkwaliteit.

De onderzoeken zijn beoordeeld en per brief goedgekeurd door DCMR Milieudienst Rijnmond (Bijlage 5 Adviesbrief bodemonderzoek).

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan en het verlenen van een omgevingsvergunning 'bouwen'.

4.10 Bedrijven En Milieuzonering


Kader
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0013.png"Tabel 4: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buiten-gebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in een omgevingstype 'rustige woonwijk'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen. Ten aanzien van de bedrijvigheid buiten het plangebied wordt geconstateerd dat deze zich op een dusdanige afstand van het plangebied bevinden zodat deze geen milieutechnische belemmering ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Op circa 88 meter ten noordoosten van het plangebied is een bestemming gelegen waar maatschappelijke voorzieningen en activiteiten (al dan niet in combinatie met detailhandel, horeca of kantoren) zijn toegestaan. Op circa 75 meter ten zuiden van het plangebied is een onderwijsinstelling gelegen. Voor onderwijsinstellingen geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Op circa 63 meter ten westen van het plangebied is een maatschappelijke bestemming gelegen waar naast maatschappelijke voorzieningen ook cultuur en ontspanning is toegestaan. Voor de toegestane functie geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter.

Het plangebied is op voldoende afstand gelegen van bovenstaande bestemmingen.

Op circa 22 meter ten noorden van het plangebied is een bestemming 'Gemengd-1' gelegen, waar onder meer bedrijfsactiviteiten (categorie 1), dienstverlening, detailhandel en horeca-activiteiten (categorie 1 en 2) zijn toegestaan. Voor de toegestane functies geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. Het plangebied is gelegen binnen 30 meter afstand, maar de bestemming dient in de huidige situatie reeds rekening te houden met woningen die op een kortere onderlinge afstand zijn gelegen.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.

4.11 M.e.r.-beoordeling


Kader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

De voorgenomen ontwikkelingen kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (tabel 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0277up05Hzom2009-0030_0014.png"

Tabel 5: Rrelevant onderdeel D: activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is (bron: bijlage II Besluit m.e.r.)
De beoogde ontwikkeling valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van het beoogde initiatief is beperkt t.o.v. de richtwaarden van het Besluit m.e.r.. Belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu zijn dan ook niet te verwachten.

Alhoewel de voorgenomen ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde ligt, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op grond van recente wijzigingen van het Besluit Milieueffectrapportage moet het besluit om geen MER te verlangen separaat (als zelfstandig besluit) worden genomen.

In het onderhavige geval gaat het om een relatief klein onderdeel van een groter project (Herstructurering Holy Zuidoost Midden). Zowel in het onderliggende bestemmingsplan als in dit deelplan is beoordeeld welke nadelige milieugevolgen door de uitvoering van de herstructurering in het algemeen en dit deelplan in het bijzonder zijn te verwachten. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Er zijn geen significante effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het bovenstaande in aanmerking genomen besluit het college dat een m.e.r.-beoordeling voor dit deelplan niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

De vorm van het uitwerkingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmings- en uitwerkingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • de benaming van bestemmingen en aanduidingen;
  • het onderbrengen van (hoofd)functies onder bepaalde bestemmingen;
  • de kleurstelling en/of vormgeving van bestemmingen en aanduidingen;
  • de opbouw, volgorde en nummering van de regels;
  • de aanhef van (onderdelen van) artikelen;
  • de omschrijving van diverse begrippen.


De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een uitwerkingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het uitwerkingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’. Verder zijn geen procedureregels voor een afwijking (voormalige ontheffing) meer opgenomen omdat het afwijken van het bestemmingsplan meeloopt met de procedure voor de omgevingsvergunning.

5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. Daarnaast geldt een dubbelbestemming in verband met de archeologische verwachtingswaarden. In deze uitwerking wordt de bestemming Verkeer, de bestemming Wonen -1 en de bestemming Tuin opgenomen. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen

'Tuin'
Deze bestemming is gebruikt voor de tuin bij een woning. Binnen de tuin is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

'Verkeer'
De wegen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsgebieden hebben de bestemming “Verkeer”. Binnen deze bestemming mogen tot een beperkte omvang gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.

'Wonen - 1'
In de bestemming ‘Wonen - 1’ zijn uitsluitend (grondgebonden) aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen. De stedenbouwkundige accenten (differentiaties) van het bouwplan zijn in het uitwerkingsplan alle mogelijk gemaakt. De differentiatie ten aanzien van de plaatselijk doorgetrokken gevel (de “dakkapel” aan de voorzijde) is toegestaan middels de regeling die toestaat dat over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte mag worden gerealiseerd.

Daarnaast is de volgende dubbelbestemming opgenomen:

'Waarde – Archeologie 1'
Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied. Bodemverstorende projecten die de bodem dieper dan 30 cm en een groter oppervlak dan 100 m2 verstoren dienen de benodigde aandacht aan archeologie te besteden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In Holy Zuidoost Midden zijn verschillende ontwikkellocaties, te weten het herstructureringsgebied. Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met Waterweg Wonen als marktpartij en erfpachter van de grond en de opstallen, is een gebiedsovereenkomst afgesloten voor de gehele herstructurering van Holy Zuidoost, inclusief het deelplan 6a. Deze gebiedsovereenkomst is een anterieure overeenkomst in de zin van de Wro en verzekert het gemeentelijke kostenverhaal voor het betreffende deelplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het concept van het vastgesteld-uitwerkingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de hierna genoemde instanties voorgelegd. Met Waterweg Wonen vindt voortdurend overleg plaats over de herstructurering van Holy Zuidoost Midden.

De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de paragraaf voor externe veiligheid.

Met het Hoogheemraadschap van Delfland is afgesproken dat de benodigde compensatie voor het onderhavige plan buiten het plangebied mag worden gerealiseerd, zoals in overeenstemming is met hun vooroverlegreactie op het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden. De beoogde locatie voor de benodigde compensatie is de strook ten zuiden van de Zwanensingel, waarvoor binnenkort een ruimtelijke visie bestuurlijk wordt vastgesteld, die vervolgens wordt opgenomen in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Zuid. In deze visie en dat bestemmingsplan wordt de realisatie van water meegenomen. Ter bevestiging van bovenstaande heeft het hoogheemraadschap op een brief ontvangen, waarin verder wordt opgenomen dat de benodigde watercompensatie in overleg met het Hoogheemraadschap zal worden gerealiseerd. Het vastgesteld van het plan zal voor een termijn van 6 weken ter inzage worden gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze kenbaar te maken.

Bijlage 1 Verkeersgeneratie En Parkeren

Bijlage 1 Verkeersgeneratie en parkeren

Bijlage 2 Archeologisch Inventarisatierapport

Bijlage 2 Archeologisch inventarisatierapport

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid

Bijlage 4 Notitie externe veiligheid

Bijlage 5 Adviesbrief Bodemonderzoek

Bijlage 5 Adviesbrief bodemonderzoek

Bijlage 6 Bouwbesluitberekeningen

Bijlage 6 Bouwbesluitberekeningen