Holy Zuidoost Midden, 6e uitwerking (deelplan 7 t/m 12)
Uitwerkingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 14-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het uitwerkingsplan Holy Zuidoost Midden, 6e uitwerking (deelplan 7 t/m 12) met identificatienummer NL.IMRO.0622.0277up06Hzom2009-0030 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden:
het moederplan, geometrisch vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0206bpHzom2009-0030 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 uitwerkingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.
1.7 aan- en uitbouwen:
een grondgebonden ondergeschikte uitbreiding van één bouwlaag aan één of meer gevels van een hoofdgebouw.
1.8 achtererf
het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak.
1.9 achtergevel:
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.10 achtergevellijn:
dde denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.11 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.13 archeologisch onderzoek:
het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.14 bebouwbaar erf:
de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel worden het pad dat is gelegen tussen erven -dat dient ter ontsluiting van die erven-, en een parkeerterrein dat is gelegen tussen erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.17 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.18 bedrijfswoning
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.19 bedrijf aan huis:
een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.20 begane grond:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.21 beroep aan huis:
een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bijgebouw:
een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.33 bijzondere woonvorm:
een woonvoorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, met in ieder geval minimaal één gemeenschappelijke ruimte.
1.34 dakkapel:
een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.
1.35 dakopbouw:
een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een volledige extra bouwlaag.
1.36 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.37 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.38 eindwoning:
een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.
1.39 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.
1.40 erfbebouwing:
het uitbreiden van de woning met een aanbouw of een uitbouw en/of het plaatsen van bijgebouwen (en overkappingen). Aan- en uitbouwen die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing.
1.41 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- en/of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.42 evenement:
gebeurtenissen gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.43 garageboxen:
gebouwen bestemd voor stalling van motorvoertuigen.
1.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.45 hoekwoning:
een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend zijerf) grenst aan openbaar gebied. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.
1.46 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.47 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.
1.48 luifel:
een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.
1.49 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.50 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.
1.51 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.52 peil:
de bovenkant van de afgewerkte vloer van bouwwerken op de begane grond.
1.53 prostitutie:
het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.
1.54 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.55 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.56 straatmeubilair:
De op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.57 toegangsportaal:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.
1.58 twee-aaneengebouwde woning
een woning waarvan het hoofdgebouw minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw of aan- en uitbouwen is verbonden.
1.59 voorerf:
het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak.
1.60 voorgevel:
de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.
1.61 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tussen de perceelsgrenzen.
1.62 waterkering:
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.
1.63 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.64 zijerf:
het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.
1.65 zijgevel:
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.
1.66 zijgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.67 zolder:
zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.
2.7 de grondoppervlakte:
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.
2.8 het peil:
- a. voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.9 de verticale bouwdiepte
vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. plantsoenen en parken;
- c. bermen en beplanting;
al dan niet in combinatie met:
- d. ontsluitingen, wegen en paden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen en speelveldjes;
- g. straatmeubilair;
- h. kunstwerken;
- i. water;
- j. oevers;
- k. oeververbindingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. parkeren;
- c. ontsluitingen, wegen en paden.
4.2 Bouwregels
Gebouwen
- a. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Erkers en toegangsportalen
- b. Er mogen erkers en toegangsportalen worden gebouwd.
- c. Erkers en toegangsportalen mogen aan de voorgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd.
- d. Erkers en toegangsportalen mogen aan de zijgevel van een bijbehorend hoofdgebouw worden gebouwd, mits er sprake is van een hoekwoning.
- e. De gezamenlijke breedte van erkers en toegangsportalen mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van betreffende gevel van het hoofdgebouw.
- f. De diepte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter.
- g. De afstand van erkers en toegangsportalen tot aan de voorliggende perceelgrens mag niet minder bedragen dan 0,5 meter.
- h. De breedte van een erker mag per gevel niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw.
- i. De breedte van een toegangsportaal mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
- j. De bouwhoogte van erkers en toegangsportalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Andere bouwwerken
- k. Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd.
- l. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter als de erf- of terreinafscheiding voor de voorgevellijn wordt gebouwd.
- m. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter als de erf- of terreinafscheiding op het zijerf wordt gebouwd.
- n. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen erf- of terreinafscheiding zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Andere bouwwerken
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken voor het toestaan van erf- of terreinafscheidingen op het zijerf van een hoekwoning dat haaks is gelegen op het voorerf van de aangrenzende aaneengebouwde woning, waarbij de bouwhoogte van de erf- of terreinafscheiding niet meer mag bedragen dan 2 meter.
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken voor het toestaan van erf- of terreinafscheidingen op het voorerf van een hoekwoning dat haaks is gelegen op het voorerf van de aangrenzende, aaneengebouwde woning, waarbij de bouwhoogte van de erf- of terreinafscheiding niet meer mag bedragen dan 2 meter.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- c. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
al dan niet in combinatie met:
- f. straatmeubilair;
- g. kunstwerken;
- h. groenvoorzieningen;
- i. water;
- j. oevers;
- k. oeververbindingen.
5.2 Bouwregels
Gebouwen
- a. Er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, alsmede abri's, worden gebouwd;
- b. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m², zulks met uitzondering van abri's, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 m²;
- c. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Andere bouwwerken
Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
- d. De bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten en voorzieningen voor bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter;
- e. De bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
al dan niet in combinatie met:
- b. beroep en bedrijf aan huis;
- c. gastouderopvang;
en de daarbij horende:
- d. bergingen;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. ontsluitingen, wegen en paden;
- g. parkeervoorzieningen
- h. groenvoorzieningen;
- i. speelvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. water.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder h voor het toestaan van erfbebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van 50%, onder voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder d en artikel 6.2.2 onder k voor het toestaan van een grotere ondergrondse bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de 'Waarde -Archeologie 2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de 'Waarde - Archeologie2'.
7.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
- b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, én de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Het betreft de volgende voorwaarden: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- c. Ten behoeve van het bepaalde in lid 7.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.
- d. Het bepaalde in lid 7.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- e. Het bepaalde in lid 7.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 centimeter;
- f. Het bepaalde in lid 7.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en).
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
9.2 Natura 2000-gebieden
Bij verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van het realiseren van hoofdgebouwen, dient te worden aangetoond dat er gelt op de instandhoudingsdoelstelling geen significante effecten optreden op naastgelegen Natura 2000-gebieden.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
- a. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen of garages ten behoeve van bewoning;
- b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen;
- e. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Geluidzone - industrie
- a. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
- b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.
12.2 Aanpassen van wegen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
12.3 Overschrijden van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden overschreden, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.
12.4 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
12.5 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangen/of sirenemasten
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden.
- b. Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn binnen de bebouwde kom alleen toegestaan op bedrijventerreinen en sportparken.
- c. Installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
12.6 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.
Artikel 13 Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. ruimte tussen bouwwerken;
- e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
- f. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening ten aanzien van vorenstaande onderwerpen.
Artikel 14 Parkeren
14.1 Parkeernormen
Bij nieuwbouw en functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota.
14.2 Strijdig gebruik
Bij een functiewijziging wordt het gebruik van gronden en bouwwerken zonder het bepaalde in de gemeentelijke parkeernota in acht te nemen, als gebruik in strijd met de bestemmingsplan aangemerkt.
14.3 Afwijken van de parkeernorm
- a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van burgemeester en wethouders door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota voor zover naar het oordeel van burgemeester en wethouders op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Holy Zuidoost Midden, 6e uitwerking (deelplan 7 t/m 12).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Holy Zuidoost Midden is een naoorlogse wijk in Vlaardingen waarvoor een herstructureringsproces is opgestart. De woningvoorraad is over het algemeen eenzijdig en de levensduur van de woningen is na meer dan 50 jaar verstreken.
Voor Holy Zuidoost, ook wel "De Nieuwe Vogelbuurt" genoemd, is de ambitie om de typische naoorlogse wijk van ontwerper Van Tijen, te transformeren naar een aatrekkelijk groenstedelijk woonmilieu. Hiervoor werd in 2004 een grootschalige aanpak vastgesteld voor renovatie, sloop en nieuwbouw van diverse woonblokken. In 2008 is door de gemeenteraad een stedenbouwkundige visie voor Holy Zuidoost vastgesteld. Deze visie bleek echter financieel niet uitvoerbaar. In 2011 heeft een heroverweging plaatsgevonden en is een gewijzigde stedenbouwkundige visie opgesteld en door het college vastgesteld. De nadruk ligt nu op het transformeren van gedateerde appartementencomplexen naar een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen. In navolging van de stedenbouwkundige visie zijn een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk en een Stedenbouwkundig Programma van Eisen afgerond.
De herontwikkeling van Holy Zuidoost Midden voorziet in een gefaseerde sloop, onderhoud of herbouw van de bestaande woningen, alsmede nieuwbouw van woningen. Netto zal ten gevolge van het voorgenomen plan het aantal woningen in Vlaardingen Holy-Zuidoost Midden met ongeveer 300 woningen afnemen.
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van de zesde uitwerking (deelplan 7 t/m 12) van Holy Zuidoost Midden.
1.2 Doel Van Het Plan
De doelstelling voor het uitwerkingsplan is als volgt:
- enerzijds het mogelijk maken van de beoogde herstructurering van het betreffende deelplan en:
- anderzijds het verkrijgen van een actueel planologisch-juridisch beheerkader (dat bestaat uit RSR, SPvE en uitwerkingsplan) ná de realisering van de woningen.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van dit uitwerkingsplan bestaat uit twee losse gebieden en is gelegen in het noordoostelijke deel van Holy Zuidoost Midden.
Het noordelijk deel van het plangebied wordt begrensd door woningen aan de Spechtlaan. Aan de oostzijde van het plangebied is de Kindervallei gelegen, een openbaar toegankelijk park. Het plangebied grenst aan de zuidelijke zijde aan de Zwanensingel. Aan de westzijde van het plangebied grenst het plangebied aan de Meerkoetstraat. Ten noorden van het plangebied zijn de eerdere uitwerkingen van Holy Zuidoost Midden gelegen.
Op circa 600 meter ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg A4 tussen Vlaardingen en Schiedam. Ten zuiden van het plangebied ligt op ruim 200 meter de Rijksweg A20 en ten zuidoosten van het plangebied het knooppunt Kethelplein.
In figuur 1.1 is een bewerkte topografische weergave van de ligging van het plangebied opgenomen. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is globaal aangeduid in blauwe kleur.
Figuur 1.1. Ligging en begrenzing van het plangebied
1.4 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 Kaders wordt kort ingegaan op de kaders voor dit uitwerkingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling zoals die in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden zijn neergelegd. In Hoofdstuk 3 Beschrijving plan is de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 4 Naderonderzoek gaat in op de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken. Toelichting op de juridische planopzet is opgenomen in Hoofdstuk 5 Planopzet. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid. Ten slotte zijn in Hoofdstuk 7Maatschappelijke uitvoerbaarheid de resultaten van het overleg met instanties en eventuele ingekomen zienswijzen op het plan opgenomen.
Hoofdstuk 2 Kaders
2.1 Beleid Algemeen
Het van toepassing zijnde beleid op zowel Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau is in hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden beschreven. De in het deelplan 'PMS' en 'De Laat' mogelijk gemaakte woningbouwontwikkelingen passen geheel binnen de beschreven beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden uitsluitend de relevante beleidskaders beschreven.
2.2 Ruimtelijk Strategisch Raamwerk En Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
Er is een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk (RSR) gemaakt waarin essentiële stedenbouwkundige kwaliteiten zijn opgenomen, alsmede kwaliteiten op strategisch niveau die houvast bieden voor de realisatie. Het is de bedoeling om een ruime mate van flexibiliteit te bieden aan de ontwikkelende partijen. Het is daarbij wenselijk geacht om in het uitwerkingsplan de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige basiskwaliteit vast te leggen.
De nadruk ligt op het realiseren van een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen, waarin de genoemde doelgroep zich thuis voelt. Deze opgave wordt vanwege het centrale buurtpark en de omliggende groene randen en stroken als realistisch beschouwd. Om te kunnen bepalen wat kwalitatief van belang is, is in het kader van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) aandacht besteed aan de stedenbouwkundige aandachtspunten en kwaliteiten voor de verschillenden woonvelden. Het SPvE is onderdeel van het ruimtelijk kader van uitgangspunten, randvoorwaarden en richtlijnen voor de vernieuwing van Holy Zuidoost. Het college van B&W heeft het SPvE op 13 mei 2014 vastgesteld.
Hoofdstructuur
Het belangrijkste uitgangspunt met betrekking tot de hoofdstructuur betreft het behouden van de huidige, rechte wegenstructuur rondom het centrale, groene park (zie A in figuur 2.1). Dit is een belangrijk kenmerk van het oorspronkelijke (functionalistische) stedenbouwkundige ontwerp, dat op deze wijze dus behouden blijft. In ruimtelijke zin ontstaan vier woonvelden waarin de grondgebonden woningen en de bijbehorende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. (zie B in figuur 2.1).
Voorts blijft de groenstructuur in het plangebied waar mogelijk behouden (zie C in figuur 2.1). Tot slot wordt ingezet op een kwaliteitsslag zoals dat nu aan de zuidoostzijde gerealiseerd is. De entreelanen zijn de visitekaartjes van de wijk. De identiteit en herkenbaarheid van de buurt kan worden versterkt door bij de toegangen en aan de randen van de buurt markante bebouwing en markeringspunten te realiseren (zie D in figuur 2.1). Door hun uitstraling kunnen dergelijke gebouwen de visitekaartjes van de buurt worden.
Figuur 2.1. Uitgangspunten hoofdstructuur (bron: RSR Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen)
Woonvelden
Er zijn voor de woonvelden geen gedetailleerde verkavelingen voorgeschreven. De herontwikkeling is in het bestemmingsplan in zogenaamde uit te werken bestemmingen mogelijk gemaakt. In het kader van de stedenbouwkundige visie, het RSR en het SPvE zijn aspecten aangegeven die relevant zijn bij de verdere uitwerking van de plannen. Sommige zaken zijn opgenomen als uitwerkingsregel ten behoeve van uitwerkingsplannen, dus als juridisch harde randvoorwaarde. Andere zaken hebben de lading van uitgangspunt of aanbeveling.
In het RSR zijn per bouwveld diverse randvoorwaarden opgenomen. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan komt overeen met bouwveld C. Voor bouwveld C zijn de volgende randvoorwaarden relevant:
- maximaal 177 nieuwe woningen (inclusief marge van +5% = 186 woningen);
- De woningen dienen binnen de bebouwingsgrens te worden gerealiseerd;
- Maximale bouwhoogte van 12 meter;
- De bouwhoogte langs de Zwanensingel is 3 meter hoger dan die van de erachter gelegen woningen, als niet kan worden voorzien in een alternatief voor akoestische reductie;
- Parkeren dient conform het gemeentelijke parkeerbeleid plaats te vinden;
- Voorkanten verplicht aan het park aan de Zwanensingel en bij de kopwoning op de hoek Sperwerlaan-Tureluurstraat (zie tekening).
Verder zijn voor dit deelplan de volgende uitgangspunten relevant:
- Minimale beukmaat 5.10 m1;
- Zijtuinen grenzend aan openbaar gebied minimaal 1 meter breed;
- Parkeren ten behoeve van de woningen wordt in het woonveld gerealiseerd;
- Voorkanten gewenst langs de Spechtlaan, Sperwerlaan en Tureluurstraat;
- Buitenruimte daar waar relevant aan de geluidluwe zijde;
- Geluidgevoelige ruimten daar waar relevant zoveel mogelijk aan de (geluidluwe) achterzijde;
- Streven naar EPL van 8;
- Streven naar EPC 25% onder waarde bouwbesluit met aanvulling over financierbaarheid;
- Streven naar GPR 6,5. Zoveel mogelijk gebruik duurzame grondstoffen met aanvulling over financierbaarheid;
- Bij toepassen van een kap: Goothoogte maximaal 6 meter met mogelijkheid tot afwijking bij bebouwingsaccenten op hoeken of op plekken die vanuit de ruimtelijke beleving belangrijk zijn;
- Erkers op de begane grond mogen tot 1.50 meter de bebouwingsgrens overschrijden, mits er een tuinstrook over blijft van minimaal 1.00 m.
Het is van belang dat de erfafscheiding bij zijtuinen, grenzend aan openbaar gebied mee ontworpen wordt (bijvoorbeeld een doorgetrokken plint met gaaswerk en beplanting).
Figuur 2.2. Randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen (bron: SPvE Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen)
2.3 Bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden
Het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' is op 18 september 2014 vastgesteld en onherroepelijk per 20 november 2014. De gronden in deelplan 'PMS' en 'De Laat' hebben de bestemming “Wonen – Uit te werken”. Conform de uitwerkingsbevoegdheid zijn in de nieuwe situatie grondgebonden wonen en bijzondere woonvormen toegestaan, al dan niet in combinatie met een beroep en bedrijf aan huis en/of gastouderopvang.
In dit uitwerkingsplan mogen niet meer dan 177 woningen worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Langs de grenzen van een bouwvlak mogen de achtererven van de eerstelijns woningen niet in de richting van die grens van het bouwvlak worden georiënteerd. Langs de grenzen van bouwvlakken aan de Meerkoetstraat, het centrale park en/of de Zwanensingel dient de voorzijde van de eerstelijns woningen in de richting van die grens van het bouwvlak te worden georiënteerd. De bebouwing aan de Meerkoetstraat en/of de Zwanensingel dienen in aaneengesloten vorm te worden gerealiseerd, desgewenst met uitzondering van een tussenpad ter ontsluiting van achtertuinen. Langs de grens van het bouwvlak aan de Zwanensingel mag de bouwhoogte van de eerstelijns woningen niet minder bedragen dan 3 meter hoger dan de bouwhoogte van de overige woningen in dat bouwvlak, tenzij andere afdoende akoestische maatregelen worden gerealiseerd. Aangezien binnen het gebied van de uitwerkingsbevoegdheid een maximale bouwhoogte van 12 meter is opgenomen, resulteert dit voor de achterliggende blokken in een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde geldt voor het grootste deel van het plangebied een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 2”. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m2 blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 30 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld. Voor een beperkt deel van het plan, drie vlakken ter hoogte van de Vinkenstraat en de Tureluurstraat is geen archeologische verwachtingswaarde van toepassing.
Het zuidelijkste punt van het bouwvlak ten noorden van de Sperwerlaan alsmede het bouwvlak ten zuiden van de Sperwerlaan is gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Geluidzone - Industrie". Hierbinnen zijn nieuwe geluidgevoelige objecten slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Figuur 2.3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Bouwplan
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan bestaat uit de wooncomplexen 'PMS' en 'De Laat' en behelst de realisatie van fase 4 en 5 van de Nieuwe Vogelbuurt, zoals op figuur 3.1 is weergegeven. Het betreft de deelplannen 7 tot en met 12. 'PMS' staat voor de Patrijsstraat, de Meeuwenstraat en de Spechtlaan en betreft fase 5. 'De Laat' betreft fase 4. Ter plaatse van het plangebied 'PMS' worden in totaal 102 woningen gerealiseerd. Ter plaatse van het plangebied 'De Laat' worden in totaal 72 woningen gerealiseerd. Zodoende voorziet voorliggend plan in de realisatie van 174 woningen in totaal. Hiermee wordt voldaan aan de kwantitatieve eis ten aanzien van het maximaal aantal te realiseren wooneenheden, zoals vastgelegd in de uitwerkingsbevoegdheid.
Figuur 3.1. Weergave van de voorlopige verkaveling
Architectuur
Uit de internet enquête en de Woonbeurs Vlaardingen is naar voren gekomen dat de beoogde doelgroep de zogenaamde jaren '30 architectuurstijl het aantrekkelijkst vindt. Deze stijl wordt onder meer gekenmerkt door het toepassen van kappen met een overstek en gevels van baksteen. Binnen Toekomst Noord wordt per straat een afwijkende baksteenkleur toegepast zodat iedere straat een eigen identiteit krijgt. Dit is inmiddels gerealiseerd. De uitwerking van dit plangebied sluit hierop aan. De gevels staan nog niet vast. Bij het definitieve bouwplan kunnen afwijkingen plaatsvinden in bijvoorbeeld geveldetails, kleurstellingen en raamindelingen.
3.2 Toetsing Spve
Voorwaarde om medewerking te verlenen verlenen aan deze uitwerkingsbevoegdheid is dat het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), zoals beschreven in paragraaf 2.2. Getoetst is of het plan voldoet SPvE. Deze toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorgenomen bouwplan.
De verkaveling voldoet aan de randvoorwaarden in het SPvE, aangezien:
- Het maximaal aantal woningen van 177 eenheden wordt niet overschreden. Voor het bouwveld ten noorden van de Sperwerlaan wordt het maximum aantal wooneenheden wel overschreden met twee. Ten zuiden van de Sperwerlaan worden 72 woningen gerealiseerd, ruim onder het maximum van 77 eenheden. Aangezien in totaliteit minder dan 177 woningen worden gerealiseerd, is het aanvaardbaar dat ten noorden van de Sperwerlaan 102 woningen worden gerealiseerd in plaats van 100.
- De woningen binnen de bebouwingsgrens worden gerealiseerd;
- De maximale bouwhoogte binnen het plan is 10,3 meter. De maximale bouwhoogte in het SPvE (maximaal 12 meter) wordt nergens overschreden en voldoet aan de voorwaarden van de uitwerkingsbevoegdheid;
- De bouwhoogte langs de Zwanensingel is niet 3 meter hoger dan die van de erachter gelegen woningen. Nader akoestisch onderzoek dient aan te tonen dat de hogere bebouwing een zeer beperkte invloed heeft op de reductie van het omgevingsgeluid.
- Parkeren vindt plaats conform het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals is beschreven in paragraaf 2.3. Het parkeerbeleid vereist, op basis van een norm van 1,6 per woning, 279 parkeerplaatsen. In totaal zijn in het stedenbouwkundige verkavelingsplan circa 290 parkeerplaatsen integekend. De definitieve toetsing vindt plaats tijdens de aanvraag omgevingsvergunning;
- Aan de voorwaarde dat voorkanten van woningen verplicht aan het park worden gerealiseerd, wordt voldaan.
- De beoogde beukmaat van 5,4 meter en 6,0 voldoet aan het uitgangspunt van een minimale beukmaat van 5,1 meter;
- De zijtuinen grenzend aan het openbaar gebied varieren tussen 1,2 en 2,7 meter en voldoen hiermee aan de minimale breedte van 1 meter tussen het hoofdgebouw en de zij-erfgrens van het openbaar gebied;
- De parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen worden binnen het woonveld gerealiseerd;
- Het bouwplan maakt woningen mogelijk met voorzijden aan de Spechtlaan, Sperwerlaan en Tureluurstraat;
- Het grootste deel van de buitenruimte van de woningen bevindt zich aan de achterzijde van de woning, de voortuinen zijn in relatie tot de achtertuinen beperkt qua omvang. De zuidelijke helft van het plangebied is akoestisch belast door zowel de Zwanensingel als de rijksweg A20. Niet alle blokken staan parallel aan deze wegen, zodat niet alle buitenruimten zijn afgekeerd van deze geluidbronnen. Om ook voor deze woningen een geluidluwe buitenruimte te creëren, worden daar waar nodig tuinschermen geplaatst, die akoestische afscherming geven. Hiermee wordt voor bijna alle woningen een geluidluwe buitenruimte gewaarborgd, met uitzondering van de twee meest westelijke en de twee meest oostelijke woningen van het blok langs de Zwanensingel.
- Ten aanzien van erkers op de begane grond is geen sprake van overschrijding van de uitgangspunten in het SPvE, aangezien deze in het plan niet worden gerealiseerd.
Aanvullend op de randvoorwaarden uit het SPvE wordt ingezet op de volgende ambities:
EPC
In het SPvE is als uitgangspunt opgenomen dat de EPC van de woningen 25% lager moet liggen dan de norm uit het bouwbesluit. Inmiddels is dit uitgangspunt achterhaald. Na het klimaatakkoord van Parijs en het landelijke besluit om de aardgaswinning in Groningen te beëindigen, heeft de gemeente Vlaardingen haar eigen duurzaamheidsbeleid aangescherpt. Voor nieuwe woningen in de gemeente betekent dit dat deze moeten voldoen aan nul-op-de-meter en dat deze gasloos moeten worden opgeleverd.
EPL
Ook het uitgangspunt van een gewenste EPL van 8 is door de nieuwe duurzaamheidsambities achterhaald. Hier wordt, door de aangescherpte eisen, ruimschoots aan voldaan.
Milieu, milieubehoud en zorg voor de toekomst spelen steeds vaker een prominente rol bij de ontwikkeling en bouw van de woningen. Bij het ontwerp van de woning, de keuze van de materialen en de werkzaamheden tijdens de bouw, wordt rekening gehouden met het milieu. Bouwafval wordt niet alleen gescheiden ingezameld en afgevoerd, maar ook zal het afval tijdens de uitvoering worden beperkt door zoveel mogelijk met prefab onderdelen te werken. Er wordt gasloos gebouwd (door middel van een warmtepomp in combinatie met pv-panelen). De aandacht voor het milieu komt verder tot uitdrukking in de onderstaande toepassingen en uitvoeringen:
- 1. Isolerende voorzieningen van begane grondvloer, gevels en daken
- 2. PV-panelen;
- 3. Zoveel mogelijk recyclebare en geprefabriceerde materialen.
3.3 Verkeer- En Parkeeraspecten
Verkeersgeneratie en ontsluiting
De woningen in deelplan 7 t/m 12 worden direct ontsloten op het bestaande openbaar gebied. De te realiseren parkeerplaatsen zijn gepositioneerd aan de Meeuwenstraat, Sperwerlaan, Vinkenstraat, Tureluurstraat en Meerkoetstraat.
Om de verkeersgeneratie van deelplan 7 t/m 12 in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW rekentool. Op basis van de functie wonen, 'gemiddelde woning' in de rest bebouwde kom resulteert de beoogde ontwikkeling van 174 woningen in een verkeersgeneratie van 829 motorvoertuigbewerkingen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. In de huidige situatie was, op basis van 243 woningen in de categorie 'huurhuis - sociale huur', sprake van een verkeersgeneratie van 1049 mvt per etmaal. Op basis van deze vergelijking is sprake van een afname van 220 mvt pet etmaal.
De verkeersontsluiting van de deelgebieden 'PMS' en 'De Laat' bestaat uit de erftoegangswegen Patrijsstraat, Spechtlaan, Meerkoetstraat, Meeuwenstraat, Sperwerlaan, Vinkenstraat, Tureluurstraat en de Zwanensingel. De ontsluiting wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Aangezien er ten opzichte van de huidige situatie geen sprake is van een toename aan verkeersgeneratie, is de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie op te vangen met het huidige wegprofiel.
Parkeren
Parkeren vindt plaats conform het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals is beschreven in paragraaf 2.3. Het parkeerbeleid vereist, op basis van een norm van 1,6 per woning, 279 parkeerplaatsen. In totaal zijn in het stedenbouwkundige verkavelingsplan circa 290 parkeerplaatsen integekend. De definitieve toetsing vindt plaats tijdens de aanvraag omgevingsvergunning. De resterende ruimte in het openbaar gebied dient te worden gebruikt voor het plaatsen van verlichting, ondergrondse afvalcontainers, groen, etc.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde bouwplan op het gebied van verkeer- en parkeeraspecten inpasbaar is in de omgeving en voldoet aan de daartoe gestelde eisen.
Figuur 3.2. Parkeren fase 4 en 5 per telgebied.
Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek
4.1 Algemeen
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten. Voor enkele aspecten geldt dat deze nader dienen te worden onderzocht in het kader van het uitwerkingsplan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.
4.2 Archeologie
Kader
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in combinatie met de Wro en de komende Omgevingswet de beschering van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Relatie tot het plangebied
Voorafgaand aan de herstructurering van Holy Zuidoost Midden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 Archeologischinventarisatierapport). Op basis van dit onderzoek blijkt voor wat betreft het grootste deel van voorliggend plangebied een hoge archeologische verwachting. Dit gebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Figuur 3.3. Archeologische verwachtingskaart (Bron: Terluin en De Ridder, 2011)
Ten aanzien van de archeologische dubbelbestemming geldt het volgende:
Waarde archeologie 2 (WR-A-2): Bodemverstorende plannen dienen aandacht aan archeologie te besteden. Plannen van minder dan 100 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Tevens zijn vrijgesteld die plannen die niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld.
In opdracht van de gemeente Vlaardingen heeft RAAP tussen 16 en 18 mei 2018 en op 29 mei 2018 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van het nieuwbouwproject 'De Laat' (Bijlage 2Archeologisch vooronderzoek plangebied De Laat). Het doel van het proefsleuvenonderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein. Op onderstaand figuur 3.4 wordt het onderzoeksgebied van dit archeologisch proefsleuvenonderzoek weergegeven. Deze locatie is aangewezen als 'Gebied met hoge archeologische verwachting'.
Figuur 3.4. Uitsnede RAAP-Rapport 3644.
De conclusie van dit proefsleuvenonderzoek luidt dat de sporen en vondsten duiden op de aanwezigheid van een vindplaats binnen plangebied 'De Laat'. Op basis van de spreiding van de sporen en vondsten is circa 5600 m2 van het plangebied behoudenswaardig. Het overige deel van het plangebied bevat weinig of geen sporen of vondsten. Beoordeeld zal worden of de plannen deze waarden vernietigen. Indien dat het geval is, dan hebben planaanpassing of het treffen van technische maatregelen om vernietiging van deze waarden te voorkomen de voorkeur. Is dit niet mogelijk dan zullen de waarden door middel van een opgraving (behoud ex situ) of een archeologische begeleiding veiliggesteld moeten worden.
Figuur 3.5. Uitsnede RAAP-Rapport 3644, aangewezen gebied 'vindplaats'.
Omwille van deze hoge archeologische verwachting is in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden Oost de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen ter plaatse van voorliggend plangebied. Deze dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend uitwerkingsplan.
Voor het gebied gelegen aan de Tureluurstraat is proefsleuvenonderzoek verricht en zijn twee potentiële bewoningsniveaus onderzocht, namelijk de top van het veraard veen, en de top van de oeverafzettingen. Op beide niveaus zijn archeologische resten aangetroffen.
De aangetroffen archeologische resten op het noordelijke perceel zijn gewaardeerd als niet behoudenswaardig.
De archeologische resten op het middelste perceel zijn gewaardeerd als behoudenswaardig. De vuile laag, het spoor en de vondsten zijn goed geconserveerd, zouden tot een erf of boerderij kunnen behoren, en dateren uit een periode die een interessante plaats inneemt in de bewoningsgeschiedenis van het gebied, aan het begin van de kolonisatie in de 11e eeuw.
Op het zuidelijk perceel zijn geen archeologische resten aangetroffen. Dit perceel kan worden vrijgegeven.
Beoordeeld zal worden of de plannen deze waarden vernietigen. Indien dat het geval is, dan hebben planaanpassing of het treffen van technische maatregelen om vernietiging van deze waarden te voorkomen de voorkeur. Is dit niet mogelijk dan zullen de waarden door middel van een opgraving (behoud ex situ) of een archeologische begeleiding veiliggesteld moeten worden.
Conclusie
Ten behoeve van de navolgende omgevingsvergunning is middels onderzoek aangetoond dat ter plaatse van het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan archeologische waarden aanwezig zijn. Beoordeeld zal worden of de plannen deze waarden vernietigen. Indien dat het geval is, dan hebben planaanpassing of het treffen van technische maatregelen om vernietiging van deze waarden te voorkomen de voorkeur. Is dit niet mogelijk dan zullen de waarden door middel van een opgraving of een archeologische begeleiding veiliggesteld moeten worden (behoud ex situ).
4.3 Cultuurhistorie
Kader
De gemeente heeft op 11 januari 2011 een beleidslijn vastgesteld met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering.
De beleidslijn is om de objecten met een score van 10 punten en hoger als karakteristiek aan te merken in nieuwe ruimtelijke plannen.
Relatie tot het plangebied
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen karakteristieke objecten aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.
4.4 Water
In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd.
Het hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap van Delfland.
4.4.1 Beleid
4.4.2 Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Vlaardingen-Holy. De bruto oppervlakte van deze polder bedraagt circa 404 hectare. De oppervlakte van het watersysteem bedraagt circa 20 hectare, wat neerkomt op circa 5%.
De bodemgesteldheid kan als volgt worden beschreven: In het zuidelijk deel van de wijk Holy is begin jaren zestig een zandpakket ter dikte van circa 0,50 meter opgebracht. Vanaf 1964 is dit gebied volgebouwd. Het gemiddelde straatpeil in Holy ligt op 1,95 meter beneden Normaal Amsterdams Peil. Vanaf eind jaren ’70 van de vorige eeuw zijn delen van Holy-Zuid opnieuw opgehoogd. Het betreffende gebied is een overgangsgebied met plaatselijk nog zeer slappe lagen. De Vogelbuurt heeft een zettingssnelheid variërend tussen de 1,2 en 9,6 mm per jaar.
Grondwater
In de wijk Holy zijn 30 peilbuizen geplaatst, waarvan een aantal al vanaf 1987 twee keer per maand wordt gemonitord. De gemiddelde grondwaterstand is circa 2,75 m –NAP. Bij een gemiddelde maaiveldhoogte van 1,95 m –NAP betekent dit een ontwateringsdiepte van circa 80 cm.
Een kenmerkend beeld in Holy is een tijdelijke verhoging van de grondwaterstand na een ophoging. Hier is duidelijk sprake van een verstoring die zich geleidelijk moet herstellen.
Oppervlaktewater
De polder Holy is binnen de gemeente Vlaardingen een waterstaatkundige eenheid. Verversingswater wordt ingelaten via een vijftal inlaatpunten uit de Vlaardingsevaart (Delflands boezem). De singels worden bemalen via een singelgemaal aan de Anna Paulownalaan. Het water wordt daarbij uitgeslagen op de Vlaardingsevaart. De pompcapaciteit van het singelgemaal is afhankelijk van het aantal werkende pompen. Het oppervlaktewatersysteem bestaat uit drie circuits:
- het percolatiecircuit: via de sloot ten noorden van de begraafplaats wordt, met percolatiewater verontreinigd water via een overlaat afgevoerd naar de riolering. Het waterpeil van dit circuit bedraagt 3,20 m –NAP;
- het noordelijke circuit: vanuit de boezem wordt water ingelaten dat via het wijkpark Holy-Noord en de Europaboulevard in westelijke richting terugstroomt. Via een pompput wordt het water naar het begin van de 'waterval' teruggepompt, waarna het opnieuw het circuit kan instromen. Bij hevige neerslag stroomt een deel van het water in de richting van het gemaal aan de Anna Paulownalaan. Het waterpeil van dit circuit bedraagt 3,00 m –NAP;
- het zuidelijke circuit: vanuit de boezem wordt even ten noorden van rijksweg A20 water ingelaten dat via de bermsloot, het sportterrein aan de oostzijde van Holy-Zuid en de Reigerlaan afstroomt richting eerder genoemd gemaal. Ook hier bedraagt het waterpeil 3,00 m –NAP., behalve in het wat hoger gelegen zuidwestelijk deel, waar het peil 2,50 m –NAP bedraagt.
Riolering
Het rioolstelsel in de wijk Holy is overwegend van het gemengde type. Bij nieuwbouw wordt het water van de daken en de schone verharde oppervlakken direct naar de naastgelegen singels afgevoerd. In verband met de zetting van de wijk worden enkele delen nog opgehoogd. Waar mogelijk zullen hier de daken en de schone verharde oppervlakken van de riolering worden afgekoppeld en direct op het singelsysteem worden gezet. Ook kunnen delen via een verbeterd gescheiden systeem naar de singel worden afgevoerd.
Het rioolstelsel heeft een aantal overstortmogelijkheden om bij hevige neerslag rioolwater in de singels te kunnen lozen. De drempels van de overstorten staan 20 cm hoger dan de aangrenzende singelwaterstand.
Waterkwantiteit
Het oppervlak van het singelcircuit is in principe voldoende groot om wateroverlast te voorkomen. Echter, vanwege de geplande afkoppelingen en de voortschrijdende verharding van het huidige onverharde oppervlak door allerhande bouwplannen, is het noodzakelijk om extra berging te realiseren. Uitgangspunt hierbij is het stand-still principe. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen geen negatief effect op het watersysteem mogen hebben. In samenspraak tussen de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland is overeengekomen dat de watercompensatie-opgave, die als gevolg van de ontwikkelingen in de Nieuwe Vogelbuurt ontstaan, wordt gerealiseerd in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20. De totale compensatieopgave vanuit de Nieuwe Vogelbuurt (woonveld A, B en C) bedraagt 1.988 m². Per brief van 21 juli 2016 (kenmerk 1470864) aan het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de gemeente Vlaardingen zich verplicht om voor 1 mei 2019 de benodigde watercompensatie te realiseren in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20.
Waterkwaliteit en ecologie
In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie positief of negatief beïnvloeden. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is. In principe dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden. Dat kan door het aanleggen van groene daken, regentonnen, kratjes onder het maaiveld of bijvoorbeeld door groene tuinen. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw, er worden zelfs minder woningen terug geplaatst dan in de huidige situatie het geval is. Er zal dan ook geen extra hydraulische belasting te verwachten zijn op het rioleringsstelsel. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is voorschrift, ook in gebieden met een gemengd stelsel.
Grondwater
De gemeente maakt sinds 2019 gebruik van hoog frequente dataloggers in de peilbuizen. De ontwateringsdiepte is het verschil tussen het maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Op basis van de hoog frequente metingen blijkt dat de GHG circa -2,71 m NAP bedraagt. Indien het maaiveld -1,95 mNAP bedraagt is dit voldoende.
4.4.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
4.5 Ecologie
Kader
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'
Relatie tot het plangebied
Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer vanaf het plangebied bevindt zich geen Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde delen van de NNN bevinden zich op een afstand van circa 1,5 km (Vlaardingervaart). Op circa 6,5 kilometer van de projectlocatie is het dichstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Oude Maas' gelegen.
Figuur 3.7: Situering plangebied in relatie tot NNN (groen)
Met inachtneming van uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 van Raad van State d.d. 29 mei 2019, is de rekenmethode van de AERIUS-calculator niet langer juridisch houdbaar. Om de werkelijke gevolgen van de ontwikkeling op het Natura 2000-gebied Rijntakken te bepalen, dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd met de meest recente rekentool. In het uitwerkingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de berekening. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een AERIUS-berekening te worden bijgevoegd waaruit blijkt dat geen sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
De voormalige bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. In de huidige situatie vormt het plangebied een depot van grond en gebroken puin. Verblijfplaatsen kunnen hier worden uitgesloten, aangezien het plangebied is te beschouwen als ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Een quickscan ecologie is niet uitvoerbaar noch noodzakelijk voor de realisatie van het beoogde plan.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
4.6 Geluid
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Situatie plangebied
Door de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: de DCMR) is, in opdracht van de gemeente Vlaardingen, onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen van het bouwplan Nieuwe Vogelbuurt fase 4 en 5 (deelplan 7 t/m 12 te Vlaardingen (Bijlage 6 Akoestischonderzoek).
Wegverkeer
Het onderzoek is verricht ten behoeve van het door de gemeente vastgestelde Besluit hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). Het Besluit hogere waarden is als Bijlage 7 toegevoegd aan de toelichting van het uitwerkingsplan. De geluidbelasting is getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh en het Bgh, voor zover de woningen geprojecteerd zijn binnen de zones van wegen, spoorwegen en/of industrieterreinen. De geluidbelasting is, voor zover van toepassing, ook getoetst aan het hogere waardenbeleid van de gemeente.
De nieuwe woningen, die uit drie bouwlagen bestaan, zijn geprojecteerd tussen de Zwanensingel en de Spechtlaan, in de nabijheid van de A20 en de A4. Onderstaand figuur 3.8 toont de situatie van de nieuwe woningen met de omliggende wegen.
Figuur 3.8. Omliggende wegen (bron: uitsnede akoestisch onderzoek DCMR).
Resultaten
In het onderzoek zijn twee varianten onderzocht. Nu het plangebied als één geheel wordt gerealiseerd (variant 1), wordt variant 2 in onderstaande samenvatting van het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.
Beschouwde wegen
De nieuwe woningen bevinden zich (deels) binnen de zone van de volgende wegen:
- Zwanensingel;
- Lepelaarsingel;
- Rijksweg A4;
- Rijksweg A20.
In het onderzoek is de geluidbelasting van de Dillenburgsingel niet beschouwd. Een aantal van de woningen bevindt zich weliswaar binnen de zone van de Dillenburgsingel, maar voor het grootste deel van de Dillenburgsingel geldt een maximum snelheid van 30 km/uur, waardoor dat deel geen zone heeft. De geluidbelasting vanwege het korte 50 km gedeelte van de Dillenburgsingel is niet relevant ter plaatse van het bouwplan. Voor de volgende omliggende wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur, deze wegen hebben geen zone. De geluidbelasting vanwege deze wegen is wel onderzocht in het kader van het hogere waardenbeleid van de gemeente.
- Tureluurstraat;
- Vinkenstraat;
- Sperwerlaan;
- Meerkoetstraat;
- Meeuwenstraat;
- Patrijsstraat;
- Spechtlaan;
- Torenvalklaan.
De conclusie is als volgt. Voor 72 woningen dient een hogere waarde te worden vastgesteld. De hogere waarde moet in alle gevallen worden vastgesteld vanwege het wegverkeerslawaai van de A4-A20. Voor 28 woningen is ook een hogere waarde noodzakelijk vanwege het wegverkeerslawaai van de Zwanensingel.
Mogelijk te treffen geluidreducerende maatregelen
Zwanensingel
De geluidbelasting vanwege de Zwanensingel kan redelijkerwijs alleen verlaagd worden door de maximum toelaatbare snelheid te verlagen naar 30 km per uur, omdat:
- Er al een stil wegdek is aangelegd.
- Het plaatsen van een hoger geluidscherm dan het 1,2 meter hoge scherm dat nu is voorzien, vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet als een realistische maatregel wordt gezien.
Wanneer de snelheid op de Zwanensingel wordt verlaagd tot 30 km/uur hoeven er geen hogere waarden te worden vastgesteld, omdat de Zwanensingel dan geen zone heeft.
A4-A20
De geluidbelasting vanwege de A4-A20 kan niet worden verlaagd omdat er voor de A4- A20 een geluidproductieplafond is vastgesteld. Er zijn/ worden daarnaast ook al diverse geluidreducerende maatregelen getroffen aan de A4-A20.
30 km/uur-wegen
Er hoeven vanwege de 30 km/uur-wegen geen hogere waarden te worden vastgesteld. De geluidbelasting vanwege de lokale 30 km/uur-wegen moet wel verlaagd worden, omdat een aantal woningen geen geluidluwe gevel en/of geen geluidluwe buitenruimte heeft. De geluidbelasting kan in voldoende mate worden verlaagd door de straatklinkers in keperverband te leggen. De geluidbelasting kan nog met 2 dB extra worden verlaagd door het aanbrengen van stille klinkers.
Industrielawaai
In het akoestisch onderzoek is tevens de geluidhinder van het industrieterrein Botlek-Pernis op het plangebied in kaart gebracht. De geluidbelasting op de woningen is niet hoger is dan de voorkeurwaarde van 48 dB(A). Het aspect industrielawaai levert geen belemmering op.
Conclusie
De gecumuleerde geluidbelasting op de woningen ligt voor een deel van de woningen boven de voorkeursgrenswaarde. Alternatieve maatregelen blijken niet haalbaar of gewenst, waardoor het vaststellen van hogere waarden als aanvaardbaar wordt beschouwd. Het Besluit hogere waarden is als Bijlage 7 toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.
4.7 Luchtkwaliteit
Kader
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:
- geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect lucht-kwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uit-gewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 174 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Voor toetsing aan de achtergrondconcentraties geldt voor NO2 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 25 µg/m3. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 5 juli 2019) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van fijnstof PM10 24,514 µg/m3, van fijnstof PM2,5 12,183 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 24,514 µg/m3 zijn.
In principe geldt ten opzichte van de huidige situatie dat geen sprake is van een toename aan verkeersgeneratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer desondanks wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven. Op basis van de NIBM-tool geldt voor een verkeersgeneratie van 1049 motorvoertuigen per etmaal een toename van 0,92 µg/m3 aan NO2 en 0,16 µg/m3 aan PM10. Ook in dit geval blijven de achtergrondconcentraties ruim onder de grenswaarden en de grens voor 'Niet in betekenende mate'.
Figuur 3.11. GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 15942437 (bron: nsl-monitoring.nl/viewer)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.8 Externe Veiligheid
Kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Relatie met projectgebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost-Midden' is door de DCMR in 2013 onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid (Bijlage 3 Notitie externe veiligheid).
Uit dit onderzoek blijkt dat rondom het plangebied een aantal risicobronnen zijn gelegen. Dit zijn te weten de A20, A4, twee buisleidingen (de A-517 en de W-521) en voor een klein deel is het uitwerkingsgebied binnen het verantwoordingsgebied van de luchthaven Rotterdam-The Hague Airport (RtHA) gelegen.
Het groepsrisico voor de bronnen (met uitzondering van RtHA) is berekend in het kader van de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Vlaardingen. Geen van de risicobronnen heeft een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Omdat de woningvoorraad in het plangebied na realisatie van de plannen licht zal dalen, is er bovendien geen stijging van het groepsrisico te verwachten. Voor RtHA is berekening van het groepsrisico gemaakt voor dit advies. Hieruit blijkt dat het groepsrisico van de luchthaven op de kavels in het plangebied minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Figuur 3.12. Uitsnede notitie externe veiligheid groepsrisico luchthaven RtHA.
Geen van de hierboven beschreven risicobronnen heeft een veiligheidsafstand of een relevante plaatsgebonden risicocontour die reikt tot het plangebied. Ten behoeve van de gehele ontwikkeling Holy Zuidoost Midden is een berekening van het groepsrisico gemaakt. Voor al deze risicobronnen blijkt dat er sprake is van een laag tot zeer laag groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is reeds afgelegd bij het vigerende bestemmingsplan.
Omdat het groepsrisico afneemt als gevolg van het voorgenomen plan, kiest de gemeente voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij alleen aandacht wordt geschonken aan de mogelijke maatregelen voor zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Maatregelen voor een verdere verlaging van het groepsrisico zijn niet opportuun, nu er toch al sprake is van een daling van het groepsrisico als gevolg van het plan.
Rampbestrijding
Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario dat direct plaatsvindt. Voor dit scenario zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen. Bij de dreiging van een warme BLEVE door brand rondom/nabij een tankwagen met brandbare gassen bestaat er voor de brandweer gedurende enige tijd de mogelijkheid om de tankwagen te koelen met water om een warme BLEVE te voorkomen. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn.
Na het optreden van een koude of warme BLEVE of plasbrand kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is aan drie zijden omgeven door doorgaande wegen waardoor er sprake is van een goede bereikbaarheid.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van nieuwe woningen. Uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zullen zijn.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario waarbij er geen tijd beschikbaar is om te kunnen vluchten. Bij het optreden van een warme BLEVE is voorafgaand nog beperkte tijd aanwezig om de betreffende gebouwen te ontruimen. Indien bij een dreigende BLEVE door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen, van de bron af (in zuid-oostelijke richting), kunnen vluchten. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Bij het optreden van een plasbrand kunnen personen in de gebouwen, binnen het gebouw zelf vluchten naar een veilig gebied in het gebouw (op ca. 50 meter afstand van het centrum van de plasbrand)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
4.9 Bodem
Kader
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Relatie met projectgebied
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied, aangemerkt als 'PMS' is verkennend bodemonderzoek verricht. De rapportage is als 'Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek PMS-flats' toegevoegd aan het uitwerkingsplan. Het onderzoeksgebied betreft het noordelijk deel van het plangebied en meer specifiek de gronden van het blok dat wordt omsloten door de Meerkoetstraat, Spechtlaan, Patrijsstraat en Meeuwenstraat.
Figuur 3.13. Uitsnede Verkenned bodemonderzoek locatie PMS.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie ten hoogste lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater worden verwacht. De onderzoekslocatie is beschouwd als verdacht voor lichte bodemverontreiniging. De locatie is als onverdacht beschouwd voor de aanwezigheid van asbest in de toplaag van de bodem.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat uitsluitend in het grondwater sprake is van lichte tot matige verontreiniging. Aangezien voor de matige verontreiniging (barium) geen specifieke bron is aan te wijzen en er geen verhoogde gehalten in de grond zijn gemeten wordt een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Op de locatie is geen asbest verdacht materiaal aangetroffen. Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het gewenste toekomstige gebruik (wonen met tuin). Nader onderzoek is voor dit deel van het plangebied niet noodzakelijk.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied, aangemerkt als 'De Laat' is verkennend bodemonderzoek verricht. De rapportage is als 'Bijlage5 Verkennend bodemonderzoek De Laat' toegevoegd aan het uitwerkingsplan. Het onderzoeksgebied betreft het gebied omsloten door de Meeuwenstraat, Meerkoetstraat, Zwanensingel en Tureluurstraat. Hieruit blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en/of polychloorbifenylen (PCB). In het kader van het Besluit bodemkwaliteit wordt de grond als klasse wonen aangemerkt. De diepere bodem is niet verontreinigd met één van de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, kwik, xylenen en/of naftaleen.
De lichte verontreinigingen in grond en grondwater vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodem wordt milieu-hygiënisch gezien, geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming, wonen met tuin.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
Figuur 3.14. Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
De richtafstanden in figuur 3.14 zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake zou zijn van een gebied met een diversiteit aan functies, had sprake geweest van een omgevingstype 'gemengd gebied' en had de richtafstand met één stap kunnen worden verlaagd.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in een omgevingstype 'rustige woonwijk'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet uitsluitend in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen. Ten aanzien van de bedrijvigheid buiten het plangebied wordt geconstateerd dat deze zich op een dusdanige afstand van het plangebied bevinden zodat deze geen milieutechnische belemmering ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten zuiden van het projectgebied, aan de andere zijde van de Zwanensingel, kennen de gronden op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Holy-Zuidoost-Zuid' de bestemming 'Sport'. In de huidige situatie is sprake van een overdekte sporthal. Binnen de bestemming 'Sport' zijn echter meerdere gebruiksactiviteiten toegestaan. Op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering behoort een veldsportcomplex met verlichting tot milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 meter. Het plangebied is gesitueerd op circa 30 meter van deze bestemming. Echter zijn in de huidige situatie reeds woningen gesitueerd op kortere afstand (circa 25 meter) van de sportbestemming. De realisatie van woningen op 30 meter afstand zorgt derhalve niet voor een beperking van gebruiksmogelijkheden.
Wel dient gemotiveerd te worden dat voor deze woningen, ondanks dat zij gelegen zijn binnen de richtafstand van de sportvelden, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze motivering is als volgt:
De sportvelden zijn momenteel niet als zodanig in gebruik. Planologisch gezien kunnen zij echter wel in gebruik worden genomen als sportterein. Als gevolg van de activiteiten die plaatsvinden op sporttereinen, kan hinder ontstaan als gevolg van geluid en licht. Stemgeluid van bezoekers, spelers en scheidsrechter evenals het geluid van het scheidsrechtersfluitje worden niet meegenomen in de toetsing aan het Activiteitenbesluit. Voor toetsing aan het Activiteitenbesluit resteert dan het geluid van de grasmaaiers.
In het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening zijn er wel overschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden. Bij wedstrijden treedt deze overschrijding op tijdens de dagperiode. Bij trainingen treedt de overschrijding op in de avondperiode. Uit het oogpunt van de ruimtelijke ordening wordt deze situatie toelaatbaar geacht vanwege het feit dat de de woningen al moeten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB in het kader van wegverkeer. De trainingen en de wedstrijden zullen er niet voor zorgen dat de binnenwaarde van de woningen wordt overschreden. De aanwezigheid van de sporttereinen is geen belemmering voor de geplande woningbouw.
Voor eventuele lichthinder geldt dat in het Activiteitenbesluit voorschriften zijn opgenomen om lichthinder van sporttereinen tegen te gaan. De verlichting ten behoeve van sportbeoefening dient te zijn uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur en indien geen sport wordt beoefend of onderhoud plaatsvindt. Voorts is in het Activiteitenbesluit opgenomen dat de lichtinstallatie zodanig wordt uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels en daken van nabij gelegen woningen moet worden voorkomen. Op grond van de voorschriften in het Activiteitenbesluit en het feit dat de lichtmasten op minimaal 30 meter afstand zouden kunnen staan, is voldoende
aannemelijk dat de lichtmasten bij de sporttereinen een goed woon- en leefklimaat bij de te realiseren woningen niet in de wegstaan.
Ten westen van de projectlocatie bevindt zich de enkelbestemming 'Gemengd'. Hierbinnen is detailhandel toegestaan (met uitzondering van perifere detailhandel), bedrijfsactiviteiten ten behoeve van betreffende detailhandel en maatschappelijke voorzieningen en activiteiten. De maximaal toegestane milieucategorie binnen deze bestemming is milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 20 meter binnen het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De voorgenomen woningbouwontwikkeling vindt op circa 40 meter van deze bestemming 'Gemengd' plaats en derhalve vormt dit aspect geen belemmering.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
4.11 M.e.r.-beoordeling
Kader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Situatie plangebied
Voor de voorgenomen ontwikkeling is D11.2 relevant.
Figuur 3.15. Relevant onderdeel D: activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is (bron: bijlage II Besluit m.e.r.)
Het onderhavige uitwerkingsplan betreft een onderdeel van een groter project (Herstructurering Holy Zuidoost Midden). De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, worden gebouwd als vervanging voor verouderde en inmiddels gesloopte flatwoningen.
Zowel in het onderliggende bestemmingsplan als in dit uitwerkingsplan is beoordeeld welke nadelige milieugevolgen door de uitvoering van de herstructurering in het algemeen en dit deelplan in het bijzonder zijn te verwachten. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet toe. Daarnaast zijn geen significante effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden ter sprake.
Omdat er sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal woningen en daarmee de impact op de omgeving kleiner is dan voorheen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit Milieueffectrapportage.
Andere activiteiten uit het Besluit mer zijn tevens niet van toepassing. Nadere toetsing aan het Besluit mer is niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
De vorm van het uitwerkingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmings- en uitwerkingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:
- de benaming van bestemmingen en aanduidingen;
- het onderbrengen van (hoofd)functies onder bepaalde bestemmingen;
- de kleurstelling en/of vormgeving van bestemmingen en aanduidingen;
- de opbouw, volgorde en nummering van de regels;
- de aanhef van (onderdelen van) artikelen;
- de omschrijving van diverse begrippen.
De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een uitwerkingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het uitwerkingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.
5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen
Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. In voorliggend uitwerkingsplan is deze bestemming gewijzigd naar de bestemming "Wonen", aangezien slechts één vorm van wonen mogelijk wordt gemaakt.
Daarnaast geldt een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" in verband met de archeologische verwachtingswaarden en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding: geluidzone - industrie.
In deze uitwerking worden naast de bestemming 'Wonen', de bestemmingen 'Verkeer', 'Tuin' en 'Groen' mogelijk gemaakt. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
Bestemming Groen
De groenvoorzieningen binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen.
Bestemming Verkeer
De wegen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsgebieden hebben de bestemming “Verkeer”. Binnen deze bestemming mogen tot een beperkte omvang gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
Bestemming Tuin
Deze bestemming is gebruikt voor de tuin bij een woning. Binnen de tuin is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Bestemming Wonen
In de bestemming ‘Wonen' zijn uitsluitend (grondgebonden) aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen. De stedenbouwkundige accenten (differentiaties) van het bouwplan zijn in het uitwerkingsplan alle mogelijk gemaakt. De differentiatie ten aanzien van de plaatselijk doorgetrokken gevel (de “dakkapel” aan de voorzijde) is toegestaan middels de regeling die toestaat dat over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte mag worden gerealiseerd. De maximaal toegestane bouwhoogte is opgenomen in de verbeelding van het uitwerkingsplan.
Bestemming Waarde – Archeologie 2
Deze dubbelbestemming geldt vrijwel voor het gehele plangebied. Bodemverstorende projecten die de bodem dieper dan 30 centimeter en een groter oppervlak dan 100 m2 verstoren, dienen de benodigde aandacht aan archeologie te besteden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
In Holy Zuidoost Midden zijn verschillende ontwikkellocaties, te weten het herstructureringsgebied. Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met Waterweg Wonen als marktpartij en erfpachter van de grond en de opstallen, is een gebiedsovereenkomst en een Addendum afgesloten voor de gehele herstructurering van Holy Zuidoost, inclusief de deelplannen 7 t/m 12. Deze gebiedsovereenkomst is een anterieure overeenkomst in de zin van de Wro en verzekert het gemeentelijke kostenverhaal voor het betreffende deelplan.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept van het ontwerp-uitwerkingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de hierna genoemde instanties voorgelegd. Met Waterweg Wonen vindt voortdurend overleg plaats over de herstructurering van Holy Zuidoost Midden.
Bijlage 1 Archeologisch Inventarisatierapport
Bijlage 1 Archeologisch inventarisatierapport
Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek Plangebied De Laat
Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek plangebied De Laat
Bijlage 3 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 3 Notitie externe veiligheid
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Pms-flats
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek PMS-flats
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek De Laat
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek De Laat
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek