KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Artikel 12 Aanvullende Werking Bouwverordening
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Plan
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Kaders
2.1 Beleid Algemeen
2.2 Ruimtelijk Strategisch Raamwerk En Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
2.3 Bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Bouwplan
3.2 Toetsing Spve
3.3 Verkeer- En Parkeeraspecten
Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Water
4.5 Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Bodem
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
4.11 Gezondheid
4.12 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 1 Archeologisch Inventarisatierapport
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 4 Bomeninventarisatie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 7 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek Vlaardingen Holy, Ontwikkeling Woonwijk, Fase Zes
Bijlage 9 Beoordeling Bodemkwaliteit Door De Dcmr Milieudienst Rijnmond

Goudvogel (Holy Zuidoost Midden, 7e uitwerking)

Uitwerkingsplan - Gemeente Vlaardingen

Ontwerp op 13-07-2022 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Goudvogel (Holy Zuidoost Midden, 7e uitwerking) met identificatienummer NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden:

het moederplan, geometrisch vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0206bpHzom2009-0030 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.

1.7 aan- en uitbouwen:

een grondgebonden ondergeschikte uitbreiding van één bouwlaag aan één of meer gevels van een hoofdgebouw.

1.8 achtererf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak.

1.9 achtergevel:

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.

1.10 achtergevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.13 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwbaar erf:

de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel worden het pad dat is gelegen tussen erven -dat dient ter ontsluiting van die erven-, en een parkeerterrein dat is gelegen tussen erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.19 bedrijf aan huis:

een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.20 begane grond:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.21 beroep aan huis:

een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijgebouw:

een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 bijzondere woonvorm:

een woonvoorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, met in ieder geval minimaal één gemeenschappelijke ruimte.

1.34 dakkapel:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.

1.35 dakopbouw:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een volledige extra bouwlaag.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.38 eindwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.


een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.

1.39 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een uitwerkingsplan of een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erfbebouwing:

het uitbreiden van de woning met een aanbouw of een uitbouw en/of het plaatsen van bijgebouwen (en overkappingen). Aan- en uitbouwen die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing.

1.41 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- en/of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.42 evenement:

gebeurtenissen gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.43 garageboxen:

gebouwen bestemd voor stalling van motorvoertuigen.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 hoekwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend zijerf) grenst aan openbaar gebied. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.46 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.

1.48 luifel:

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.

1.49 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.50 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.

1.51 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.52 peil:

de bovenkant van de afgewerkte vloer van bouwwerken op de begane grond.

1.53 prostitutie:

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.

1.54 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het uitwerkingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.55 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 straatmeubilair:

De op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.57 toegangsportaal:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.

1.58 twee-aaneengebouwde woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw of aan- en uitbouwen is verbonden.

1.59 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.60 voorerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak.

1.61 voorgevel:

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.

1.62 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tussen de perceelsgrenzen.

1.63 waterkering:

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.

1.64 wonen:

huisvesting van één huishouden of maximaal twee personen die niet tot een huishouding behoren, in één woning

1.65 woning:

wooneenheid besloten ruimte die, met inbegrip van daarbij bijbehorende ruimten, een eigen toegang heeft, bestemd en geschikt voor wonen, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt: slaapkamer, woon/eetkamer, keuken, toilet, badkamer of douche.

1.66 zijerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.

1.67 zijgevel:

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.68 zijgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.69 zolder:

zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.7 de grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.

2.8 het peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.9 de verticale bouwdiepte

vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. ontsluitingen, wegen en paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. wegen en paden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

al dan niet in combinatie met:

  1. d. straatmeubilair;
  2. e. kunstwerken;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. oevers;
  6. i. oeververbindingen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor "Waarde - Archeologie 2" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de "Waarde - Archeologie 2" en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de "Waarde - Archeologie 2".

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, én de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Het betreft de volgende voorwaarden: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. c. Ten behoeve van het bepaalde in lid 5.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog.
  4. d. Het bepaalde in lid 5.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  5. e. Het bepaalde in lid 5.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 centimeter;
  6. f. Het bepaalde in lid 5.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en).

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de "Waarde - Archeologie 2" geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - parkeren" zijn de gronden uitsluitend bedoeld voor autoparkeervoorzieningen en de instandhouding daarvan;


al dan niet in combinatie met:

  1. c. beroep en bedrijf aan huis;
  2. d. gastouderopvang;


en de daarbij horende:

  1. e. bergingen;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. ontsluitingen, wegen en paden;
  4. h. parkeervoorzieningen
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. speelvoorzieningen;
  7. k. nutsvoorzieningen;
  8. l. water.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder h voor het toestaan van erfbebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van 50%, onder voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder d en artikel 6.2.2 onder k voor het toestaan van een grotere ondergrondse bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

6.5 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een woning, mag pas worden verleend als voldaan is aan de voorschriften die zijn opgenomen in het besluit hogere waarden (Bijlage 1Ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

  1. a. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen, niet zijnde een garage ten behoeve van bewoning, met uitzondering van hetgeen gesteld in artikel 6.4.1;
  2. b. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen zijnde een garage ten behoeve van bewoning;
  3. c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen;
  6. f. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 van de planregels reeds afwijking van maten en bouwgrenzen mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

    1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen;
    3. c. overschrijding van de bestemmingsgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
    4. d. de bepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken tot maximaal 10 meter;
    5. e. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de oppervlakte ten hoogste 30 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
    6. f. het bouwen van reclamemasten of (beeldende) kunstwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren

  1. a. Bij het oprichten van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering van functie op het bijbehorende bouwperceel, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en/of lossen en stallen conform de Beleidsregel Parkeernormen 2019 of zijn rechtsopvolger;
  2. b. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
  3. c. Voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
  4. d. Indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een half of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
  5. e. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a genoemde normen, indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van het bevoegd gezag door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  6. f. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a genoemde normen, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren, laden en/of lossen en stallen.

Artikel 12 Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
  6. f. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening ten aanzien van vorenstaande onderwerpen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Goudvogel (Holy Zuidoost Midden, 7e uitwerking).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Holy Zuidoost Midden is een naoorlogse wijk in Vlaardingen waarvoor een herstructureringsproces is opgestart. De woningvoorraad is over het algemeen eenzijdig en de levensduur van de woningen is na meer dan 50 jaar verstreken.

Voor Holy Zuidoost, ook wel "De Nieuwe Vogelbuurt" genoemd, is de ambitie om de typische naoorlogse wijk van ontwerper Van Tijen, te transformeren naar een aantrekkelijk groenstedelijk woonmilieu. Hiervoor werd in 2004 een grootschalige aanpak vastgesteld voor renovatie, sloop en nieuwbouw van diverse woonblokken. In 2008 is door de gemeenteraad een stedenbouwkundige visie voor Holy Zuidoost vastgesteld. Deze visie bleek echter financieel niet uitvoerbaar. In 2011 heeft een heroverweging plaatsgevonden en is een gewijzigde stedenbouwkundige visie opgesteld en door het college vastgesteld. De nadruk ligt nu op het transformeren van gedateerde appartementencomplexen naar een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen. In navolging van de stedenbouwkundige visie zijn een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk en een Stedenbouwkundig Programma van Eisen afgerond.

De herontwikkeling van Holy Zuidoost Midden voorziet in een gefaseerde sloop, onderhoud of herbouw van de bestaande woningen, alsmede nieuwbouw van woningen. Netto zal ten gevolge van het voorgenomen plan het aantal woningen in Vlaardingen Holy-Zuidoost Midden met ongeveer 300 woningen afnemen.

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van fase 6, STW genoemd in het geldende bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden (deelplan 12 en 13 in het verkavelingsplan) van Holy Zuidoost Midden. Het project wordt ook wel 'De Goudvogel' genoemd.

1.2 Doel Van Het Plan

De doelstelling voor het uitwerkingsplan is als volgt:

  • enerzijds het mogelijk maken van de beoogde herstructurering van de betreffende bouwfase en:
  • anderzijds het verkrijgen van een actueel planologisch-juridisch beheerkader (dat bestaat uit RSR, SPvE en uitwerkingsplan) ná de realisering van de woningen.

1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Holy Zuidoost Midden (de Nieuwe vogelbuurt) is gelegen in de Vlaardingse wijk Holy en wordt globaal begrensd door de Regerlaan, Wielewa alstraat, Zwanensingel en de Lepelaarssingel. De ontwikkeling van Holy Zuidoost Midden is opgedeeld in zes fasen welke zijn uitgewerkt in een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk.

Figuur 1.1. Fasering Holy Zuidoost Midden

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0001.jpg"

Dit uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van fase 6 van Holy Zuidoost Midden (en een klein deel van fase 3). De ontwikkeling bestaat uit de laatste twee uitgewerkte deelplannen 12 en 13 (STW) en is gelegen in het oostelijk deel van Holy Zuidoost Midden.

Figuur 1.2. Ligging en begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0002.jpeg"

Figuur 1.3. Impressie Vogelbuurt fase 6 - De Goudvogel

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0003.png"

Het noordelijk deel van het plangebied van fase 6 wordt begrensd door de eerder gerealiseerde woningen aan de Spechtlaan. Aan de oostzijde van het plangebied zijn de flatwoningen en parkeerplaatsen aan de Wielewaalstraat gelegen. Het plangebied grenst aan de zuidelijke zijde aan de Sperwerlaan. Aan de westzijde van het plangebied is de Kindervallei gelegen, een openbaar toegankelijk park. Te midden van de projectlocatie is de locatie het Breinpaleis van IKC Samen Wijs gelegen.

Op circa 600 meter ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg A4 tussen Vlaardingen en Schiedam. Ten zuiden van het plangebied ligt op ruim 200 meter de Rijksweg A20 en ten zuidoosten van het plangebied het knooppunt Kethelplein.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In 'Hoofdstuk 2 Kaders' wordt kort ingegaan op de kaders voor dit uitwerkingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling zoals die in het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden zijn neergelegd. In 'Hoofdstuk 3 Beschrijving plan' is de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. 'Hoofdstuk 4 Nader onderzoek' gaat in op de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken. Toelichting op de juridische planopzet is opgenomen in 'Hoofdstuk 5 Planopzet'. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in 'Hoofdstuk 6Economische uitvoerbaarheid'. Ten slotte zijn in 'Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid' de resultaten van het overleg met instanties en eventuele ingekomen zienswijzen op het plan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Kaders

2.1 Beleid Algemeen

Het van toepassing zijnde beleid op zowel Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau is in hoofdstuk 6 van het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' beschreven. De in dit deelplan (fase 6) mogelijk gemaakte woningbouwontwikkeling past geheel binnen de beschreven beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden uitsluitend de relevante beleidskaders beschreven.

2.2 Ruimtelijk Strategisch Raamwerk En Stedenbouwkundig Programma Van Eisen

Er is een Ruimtelijk Strategisch Raamwerk (RSR) gemaakt waarin essentiële stedenbouwkundige kwaliteiten zijn opgenomen, alsmede kwaliteiten op strategisch niveau die houvast bieden voor de realisatie. Het is de bedoeling om een ruime mate van flexibiliteit te bieden aan de ontwikkelende partijen. Het is daarbij wenselijk geacht om in het uitwerkingsplan de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige basiskwaliteit vast te leggen.

De nadruk ligt op het realiseren van een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen, waarin de doelgroep zich thuis voelt. De doelgroep is de huidige bewoners van Vlaardingen of zij die er geboren zijn, zoekt naar een prettige woonomgeving en hecht aan traditionele waarden. De groene opgave, waarbij ingezet wordt op meer kwalitatief groen, laanbomen en groene lobben tussen de buurten, wordt vanwege het centrale buurtpark en de omliggende groene randen en stroken als realistisch beschouwd. Om te kunnen bepalen wat kwalitatief van belang is, is in het kader van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) aandacht besteed aan de stedenbouwkundige aandachtspunten en kwaliteiten voor de verschillenden woonvelden. Het SPvE is onderdeel van het ruimtelijk kader van uitgangspunten, randvoorwaarden en richtlijnen voor de vernieuwing van Holy Zuidoost. Het college van B&W heeft het SPvE op 13 mei 2014 vastgesteld.

Hoofdstructuur
Het belangrijkste uitgangspunt met betrekking tot de hoofdstructuur betreft het behouden van de huidige, rechte wegenstructuur rondom het centrale, groene park (zie A in figuur 2.1). Dit is een belangrijk kenmerk van het oorspronkelijke (functionalistische) stedenbouwkundige ontwerp, dat op deze wijze dus behouden blijft. In ruimtelijke zin ontstaan vier woonvelden waarin de grondgebonden woningen en de bijbehorende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. (zie B in figuur 2.1).

Voorts blijft de groenstructuur in het plangebied waar mogelijk behouden (zie C in figuur 2.1). Tot slot wordt ingezet op een kwaliteitsslag zoals dat nu aan de zuidoostzijde gerealiseerd is. De entreelanen zijn de visitekaartjes van de wijk. De identiteit en herkenbaarheid van de buurt kan worden versterkt door bij de toegangen en aan de randen van de buurt markante bebouwing en markeringspunten te realiseren (zie D in figuur 2.1). Door hun uitstraling kunnen dergelijke gebouwen de visitekaartjes van de buurt worden.

Figuur 2.1. Uitgangspunten hoofdstructuur (bron: RSR Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0004.jpg"

Woonvelden
Er zijn voor de woonvelden geen gedetailleerde verkavelingen voorgeschreven. De herontwikkeling is in het bestemmingsplan in zogenaamde uit te werken bestemmingen mogelijk gemaakt. In het kader van de stedenbouwkundige visie, het RSR en het SPvE zijn aspecten aangegeven die relevant zijn bij de verdere uitwerking van de plannen. Sommige zaken zijn opgenomen als uitwerkingsregel ten behoeve van uitwerkingsplannen, dus als juridisch harde randvoorwaarde. Andere zaken hebben de lading van uitgangspunt of aanbeveling.

In het RSR zijn per bouwveld diverse randvoorwaarden opgenomen. Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is onderdeel van bouwveld B. Voor bouwveld B zijn de volgende randvoorwaarden relevant:

  • 75 nieuwe woningen (inclusief marge van +5% = 79 woningen)
  • De woningen dienen binnen de bebouwingsgrens te worden gerealiseerd;
  • Voorkanten verplicht aan het park;
  • Maximale bouwhoogte van 12 meter;
  • Parkeren dient conform het gemeentelijke parkeerbeleid plaats te vinden;

Het plan voor STW voorziet, als onderdeel van bouwveld B, met de bouw van 52 woningen in een deel van de 75 woningen. Verder zijn voor dit bouwveld de volgende uitgangspunten relevant:

  • 1e Lijnsbebouwing langs Reigerlaan parallel aan straat en aaneengesloten, als niet kan worden voorzien in een alternatief voor akoestische reductie;
  • Minimale beukmaat 5.10 m;
  • Zijtuinen grenzend aan openbaar gebied minimaal 1 meter breed, waarmee wordt bedoeld dat het hoofdgebouw daar minimaal 1 meter uit de zij-erfgrens staat;
  • Parkeren ten behoeve van de woningen wordt in het woonveld gerealiseerd;
  • Voorkanten gewenst langs de Torenvalklaan, Sperwerlaan en langs de Reigerlaan;
  • Buitenruimte daar waar relevant aan de geluidluwe zijde;
  • Geluidgevoelige ruimten daar waar relevant zoveel mogelijk aan de (geluidluwe) achterzijde;
  • Streven naar EPL van 8 met aanvulling over financierbaarheid. ;
  • Streven naar EPC 25% onder waarde bouwbesluit met aanvulling over financierbaarheid;
  • Streven naar GPR 6,5. Zoveel mogelijk gebruik duurzame grondstoffen met aanvulling over financierbaarheid;
  • Bij toepassen van een kap: Goothoogte maximaal 6 meter met mogelijkheid tot afwijking bij bebouwingsaccenten op hoeken of op plekken die vanuit de ruimtelijke beleving belangrijk zijn;
  • Erkers op de begane grond mogen tot 1.50 meter de bebouwingsgrens overschrijden, mits er een tuinstrook over blijft van minimaal 1.00 m.

Het is van belang dat de erfafscheiding bij zijtuinen, grenzend aan openbaar gebied mee ontworpen wordt (bijvoorbeeld een doorgetrokken plint met gaaswerk en beplanting).

Figuur 2.2. Randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen (bron: SPvE Nieuwe Vogelbuurt, Vlaardingen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0005.png"

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 52 woningen. Daarmee wordt een aanvullend deel op de reeds gerealiseerde woningen van bouwveld B gerealiseerd. De randvoorwaarden vanuit het Ruimtelijk Strategisch Raamwerk zijn deels ingehaald door veranderde wet- en regelgeving. In Hoofdstuk 4 wordt nader in gegaan op de relevante aspecten ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Hiermee wordt de uitvoerbaarheid aangetoond.

2.3 Bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden

Het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' is op 18 september 2014 vastgesteld en onherroepelijk per 20 november 2014. De gronden in deelplan STW hebben de bestemming “Wonen – Uit te werken”. Conform de uitwerkingsbevoegdheid zijn in de nieuwe situatie grondgebonden wonen en bijzondere woonvormen toegestaan, al dan niet in combinatie met een beroep en bedrijf aan huis en/of gastouderopvang.

In dit uitwerkingsplan voor fase 6 mogen maximaal 59 woningen worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter. De woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Langs de grenzen van een bouwvlak mogen de achtererven van de eerstelijns woningen niet in de richting van die grens van het bouwvlak worden georiënteerd. Langs de grenzen van bouwvlakken aan het centrale park dient de voorzijde van de eerstelijns woningen in de richting van die grens van het bouwvlak te worden georiënteerd.

Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde geldt voor het plangebied een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 2”. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m2 blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 30 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld.

In figuur 2.3 zijn de relevante bestemmingen ter plaatse van de projectlocatie opgenomen.

Figuur 2.3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' (bron: QGIS, eigen bewerking)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan

3.1 Bouwplan

Het plangebied van dit uitwerkingsplan bestaat uit de woningen van STW en behelst de realisatie van fase 6 van de Nieuwe Vogelbuurt, zoals op figuur 3.1 is weergegeven. Het betreft de deelplannen 12 en 13. 'STW' staat voor de Sperwerlaan, de Talingstraat en de Wielewaalstraat. Ter plaatse van het plangebied 'STW' worden in totaal 52 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de kwantitatieve eis ten aanzien van het maximaal aantal te realiseren wooneenheden van 59, zoals vastgelegd in de uitwerkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden'.

Figuur 3.1. Weergave van de verkaveling (bron: Dura Vermeer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0007.png"

Figuur 3.2. Weergave fase 6 in vogelvlucht - impressie (bron: Dura Vermeer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0008.png"

Figuur 3.3. Ontwerp woningen - impressie (bron: Dura Vermeer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0009.png"

3.2 Toetsing Spve

Voorwaarde om medewerking te verlenen verlenen aan deze uitwerkingsbevoegdheid is dat het plan voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), zoals beschreven in paragraaf 2.2. Getoetst is of het plan voldoet SPvE. Deze toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorgenomen bouwplan.

De verkaveling voldoet aan de randvoorwaarden in het SPvE, aangezien:

  • Het maximaal aantal woningen van 59 eenheden wordt niet overschreden.
  • De woningen binnen de bebouwingsgrens worden gerealiseerd;
  • De maximale bouwhoogte in het SPvE (maximaal 12 meter) wordt nergens overschreden en voldoet aan de voorwaarden van de uitwerkingsbevoegdheid;
  • Parkeren vindt plaats conform het gemeentelijke parkeerbeleid en is beschreven in paragraaf 3.3. Het parkeerbeleid vereist, op basis van een norm van 1,6 per woning, 83 parkeerplaatsen. In totaal zijn in het stedenbouwkundige verkavelingsplan circa 130 parkeerplaatsen ingetekend. De definitieve toetsing vindt plaats tijdens de aanvraag omgevingsvergunning;
  • Aan de voorwaarde dat voorkanten van woningen verplicht aan het park worden gerealiseerd, wordt voldaan.
  • De beoogde beukmaat van 5,4 meter en 6,0 voldoet aan het uitgangspunt van een minimale beukmaat van 5,1 meter;
  • De zijtuinen grenzend aan het openbaar gebied voldoen aan de minimale breedte van 1 meter tussen het hoofdgebouw en de zij-erfgrens van het openbaar gebied;
  • De parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen worden binnen het bouwveld gerealiseerd;
  • Het bouwplan maakt woningen mogelijk met voorzijden aan de Sperwerlaan en Wielewaalstraat;
  • Het grootste deel van de buitenruimte van de woningen bevindt zich aan de achterzijde van de woning, de voortuinen zijn in relatie tot de achtertuinen beperkt qua omvang.
  • Ten aanzien van erkers op de begane grond is geen sprake van overschrijding van de uitgangspunten in het SPvE, aangezien deze in het plan niet worden gerealiseerd.

Aanvullend op de randvoorwaarden uit het SPvE wordt ingezet op de volgende ambities:

EPC
In het SPvE is als uitgangspunt opgenomen dat de EPC van de woningen 25% lager moet liggen dan de norm uit het bouwbesluit. Inmiddels is dit uitgangspunt achterhaald. Na het klimaatakkoord van Parijs en het landelijke besluit om de aardgaswinning in Groningen te beëindigen, heeft de gemeente Vlaardingen haar eigen duurzaamheidsbeleid aangescherpt. Voor nieuwe woningen in de gemeente betekent dit dat deze moeten voldoen aan nul-op-de-meter en dat deze aardgasvrij moeten worden opgeleverd.

EPL
Ook het uitgangspunt van een gewenste EPL van 8 is door de nieuwe duurzaamheidsambities achterhaald. Hier wordt, door de aangescherpte eisen, ruimschoots aan voldaan.

Milieu, milieubehoud en zorg voor de toekomst spelen steeds vaker een prominente rol bij de ontwikkeling en bouw van de woningen. Bij het ontwerp van de woning, de keuze van de materialen en de werkzaamheden tijdens de bouw, wordt rekening gehouden met het milieu. Bouwafval wordt niet alleen gescheiden ingezameld en afgevoerd, maar ook zal het afval tijdens de uitvoering worden beperkt door zoveel mogelijk met prefab onderdelen te werken. Er wordt aardgasvrij gebouwd (door middel van een warmtepomp in combinatie met pv-panelen). De aandacht voor het milieu komt verder tot uitdrukking in de onderstaande toepassingen en uitvoeringen:

    1. 1. Isolerende voorzieningen van begane grondvloer, gevels en daken
    2. 2. PV-panelen;
    3. 3. Zoveel mogelijk recyclebare en geprefabriceerde materialen.

3.3 Verkeer- En Parkeeraspecten

Parkeren
Parkeren vindt plaats conform het gemeentelijke parkeerbeleid. De parkeernormen uit de nota “Beleidsregel Parkeernormen 2019” gemeente Vlaardingen gelden en zijn van toepassing voor nieuw te realiseren functies. Daarbij wordt uitgegaan van 52 nieuwe woningen die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. In het parkeerbeleid is opgenomen dat het plangebied gelegen is in het gebiedstype 'Woonwijken'.

Figuur 3.4. Parkeernormen Wonen (bron: Beleidsregel Parkeernormen 2019 gemeente Vlaardingen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0010.jpg"

De beoogde ontwikkeling omvat 9 woningen van 100 m2 – 125 m2, 19 woningen van 125 m2 – 150 m2 en 24 woningen groter dan 150 m2. Op basis van het parkeerbeleid betekent dit een behoefte van 92 parkeerplaatsen (13,5 + 32,3 + 45,6). In het ontwerp zijn 37 parkeerplaatsen op eigen terrein ingetekend. Ter plaatse van de parkeerplaatsen op eigen terrein is op de verbeelding behorende bij dit uitwerkingsplan een aanduiding 'parkeren' opgenomen, welke er voor zorgt dat ter plaatse een parkeerplaats gerealiseerd en in stand gehouden moet worden. Hierdoor hoeft geen rekening gehouden te worden met de correctiefactor voor parkeren op eigen terrein, zoals opgenomen in de parkeernota.

Daarnaast worden binnen het plangebied, langs de Talingstraat ten zuiden van de IKC, 23 parkeerplaatsen gerealiseerd die in de huidige situatie niet aanwezig zijn. Ten westen van de bestaande bebouwing aan de Roerdomstraat en Spechtlaan worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd waar in de huidige situatie eveneens geen parkeerplaatsen aanwezig zijn. Van de reeds bestaande parkeerplaatsen langs de Talingstraat blijven er 9 behouden. In het plan zijn dus 37 parkeerplaatsen op eigen terrein en 47 parkeerplaatsen in openbaar terrein meegenomen, een totaal van 84 binnen de grenzen van het plangebied.

Daarnaast zijn er 18 parkeerplaatsen langs de Wielwaalstraat, welke behouden blijven. Deze parkeerplaatsen zijn niet meer nodig voor de 30 te slopen appartementen langs de Wielewaalstraat en kunnen gebruikt worden door de bewoners van de nieuwe woningen langs de Wielewaalstraat.

De 84 parkeerplaatsen binnen het plangebied in combinatie met de 18 te behouden parkeerplaatsen levert een totaal van 102 beschikbare parkeerplaatsen op voor de beoogde ontwikkeling. Daarmee wordt voldaan aan de berekende behoefte van 92 parkeerplaatsen.

De bestaande parkeerplaatsen langs de Roerdompstraat en Spechtlaan zijn niet in de berekening meegenomen en blijven beschikbaar voor de huidige bewoners van de Roerdompstraat en Spechtlaan. In figuur 3.5 is een impressie opgenomen, waarin met grijze vlakken de parkeerplaatsen zijn ingetekend. Hiermee wordt een impressiebeeld gegeven over hoe de parkeerplaatsen er mogelijk uit komen te zien.

Figuur 3.5. Impressie parkeerplaatsen (bron: Dura Vermeer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0011.png"

De resterende ruimte in het openbaar gebied wordt gebruikt voor het plaatsen van verlichting, ondergrondse afvalcontainers, groen, etc. Geconcludeerd kan worden dat het beoogde bouwplan op het gebied van parkeeraspecten inpasbaar is in de omgeving en voldoet aan de daartoe gestelde eisen.

Verkeersgeneratie en ontsluiting
De woningen in fase 6 van Holy Zuidoost Midden worden deels direct ontsloten op het bestaande openbaar gebied. De te realiseren parkeerplaatsen zijn gepositioneerd aan de Talingstraat en Wielewaalstraat. Haaks op de Talingstraat, parallel aan de Sperwerstraat wordt een nieuwe weg aangelegd met parkeerplaatsen in openbaar gebied en tevens parkeerplaatsen op eigen terrein.

Om de verkeersgeneratie van fase 6 in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW rekentool. Op basis van de functie wonen, 'Koophuis, tussen/hoek' in de rest bebouwde kom (maximaal 7,2 mvt per woning) resulteert de beoogde ontwikkeling van 52 woningen in een verkeersgeneratie van 374 motorvoertuigbewerkingen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. In de huidige situatie was, op basis van 82 woningen in de categorie 'Huur, appartement - midden/goedkoop', sprake van een verkeersgeneratie van 295 mvt per etmaal. Op basis van deze vergelijking is als gevolg van het plan sprake van een netto toename van 79 mvt pet etmaal.

De verkeersontsluiting van fase 6 bestaat uit de erftoegangswegen Roerdompstraat, Talingstraat en Wielewaalstraat. In het plan voor fase 6 wordt een extra weg op de Wielewaalstraat aangesloten. Het effect hiervan is naar verwachting gering aangezien er ten opzichte van de huidige situatie slechts een geringe toename aan verkeersgeneratie ontstaat. Daardoor is de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie op te vangen met het huidige wegprofiel.

Daarnaast was het programma reeds voorzien in het moederplan. In het moederplan is al bekeken of het moederplan toereikend is voor het voorziene programma. Aangezien de wegen binnen het plangebied geen wijkontsluitende wegen zijn, rijdt het verkeer langzaam en zullen naar verwachting geen gevaarlijke situaties optreden.

Hoofdstuk 4 Nader Onderzoek

4.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten. Voor enkele aspecten geldt dat deze nader dienen te worden onderzocht in het kader van het uitwerkingsplan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.

4.2 Archeologie

Kader
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in combinatie met de Wro en de komende Omgevingswet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

Relatie tot het plangebied
Voorafgaand aan de herstructurering van Holy Zuidoost Midden is een archeologisch inventarisatie onderzoek uitgevoerd door het VLAK (Bijlage 1 Archeologisch inventarisatierapport). Op basis van dit onderzoek blijkt voor het voorliggend plangebied een hoge archeologische verwachting. Dit gebied kent op basis van het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost Midden' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming wordt in dit uitwerkingsplan overgenomen.

Figuur 4.1. Archeologische verwachtingskaart, plangebied blauw omlijnd (Bron: Terluin en De Ridder, 2011)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0012.png"

Ten aanzien van de archeologische dubbelbestemming geldt het volgende: bodemverstorende plannen dienen aandacht aan archeologie te besteden. Plannen van minder dan 100 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Tevens zijn vrijgesteld die plannen die niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld.

Eind 2021 is met het oog op de ontwikkeling door Laagland Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek (Bijlage 2Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek). De conclusie is: Landschappelijk bestond het plangebied in het Vroeg- tot Midden-Neolithicum uit een waddensysteem met kwelders en kreekgeulen (hogere en lagere terreindelen). Na het sluiten van de kustbarrière trad verzoeting op van het voormalige waddensysteem en begon het Hollandveen te groeien, dat zo nu en dan overstroomde. Gedurende de IJzertijd-Romeinse tijd bestond het plangebied uit een in het Hollandveen A ingesneden kreek van het Vlaardingenstelsel met aan weerszijde van de oever bestaande uit het Hollandveen A met een veraarde bovengrond, die veelal behouden is. Verder moet de veraarde bovengrond zijn geërodeerd. Deze oeverzone heeft een hoge archeologische verwachting. In een later stadium is deze oever en het kreeksysteem afgedekt met komafzettingen van het Vlaardingenstelsel en in de Vroege Middeleeuwen ontgonnen (wellicht omstreeks 9e/10e eeuw bij de eerste bedijkingen). Er is plaatselijk een laklaag met een enkele houtskoolspikkel aanwezig. Deze ligt in komafzettingen, terwijl middeleeuwse vindplaatsen in Vlaardingen voornamelijk gerelateerd zijn aan hoger gelegen delen in het landschap. Deze hoger gelegen delen manifesteren zich ook op de hoogtekaart van vóór de realisatie van de nieuwbouwwijk Holy als hogere ruggen in het landschap. Daarvan was geen sprake van binnen het plangebied. Om die reden is de archeologische verwachting laag voor middeleeuwse vindplaatsen binnen het plangebied. Het meest waarschijnlijk is dat de laklaag aanwezige archeologische indicator een natuurlijk fenomeen is of bij off-site sporen hoort, die verder geen hoge archeologische waarde hebben. Door overstromingen in de 12e eeuw zijn de komafzettingen van het Vlaardingendek afgezet. Voor de enkele archeologische indicator in het Vlaardingendek is de archeologische verwachting eveneens laag, vanaf de Volle Middeleeuwen, vanwege de ligging in een komgebied en ook omdat op het oudst geraadpleegde kaartmateriaal bebouwing ontbreekt binnen ca. 250 m rondom het plangebied.

Het advies is: Voor de waarschijnlijk toe te passen paalfunderingen wordt geadviseerd om een archeologievriendelijk bouwplan op te stellen voor het behoud van de diepere archeologische niveaus. Het archeologische niveau met een hoge archeologische verwachting bevindt zich op 140 à 225 cm -mv (4,53 à 3,37 m -NAP). Om die reden worden archeologische resten waarschijnlijk niet bedreigd, als bij de toepassing van de waarschijnlijk benodigde paalfunderingen een archeologievriendelijk bouwplan wordt gehanteerd. Er wordt geadviseerd van een archeologisch vervolgonderzoek af te zien als bodemingrepen beperkt blijven tot 3,57 m -NAP (1,28 tot 1,80 cm -mv), waarbij een buffer van minimaal 20 cm (bij voorkeur meer) blijft bestaan tussen het archeologisch relevante niveau en ontgravingsdiepte. Verder dient er te worden geanticipeerd op omgang met diepere ontgravingen zoals riolering. Als de bodemingrepen dieper dan het niveau van 3,57 m -NAP zijn, afgezien dan van het toepassen van een archeologievriendelijk bouwplan, wordt op basis van de onderzoeksresultaten nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) binnen de daarvoor geselecteerde zone op de advieskaart (Bijlage 15). Binnen deze zone bevindt zich aan weerszijden van een kreek een oeverzone voornamelijk bestaande uit bovenin veraard Hollandveen A. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Bovenstaand advies is van Laagland Archeologie B.V. Het is aan de gemeente Vlaardingen om dit advies al dan niet over te nemen.

Figuur 4.2. Archeologische advieskaart (Bron: gemeente Vlaardingen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0013.png"

Ter plekke van de twee stroken die in aanmerking komen voor vervolgonderzoek worden huizen gebouwd. Aan de westzijde komen de huizen niet op de plek van de huidige bebouwing. Aan de oostzijde komt die nieuwbouw op de plek van de huidige bebouwing. De gemeente is van oordeel dat de strook aan de westzijde niet nader onderzocht hoeft te worden. Mogelijk aanwezige archeologische resten worden nauwelijks door de nieuwbouw geraakt. Aan de oostzijde is de huidige bebouwing onderheid. De extra verstoring die hier als gevolg van het slaan van nieuwe palen plaatsvindt wordt wel als verstorend voor mogelijk aanwezig archeologisch erfgoed beschouwd. Om deze reden dient op de oostelijke strook nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd te worden. Mocht uit dit onderzoek blijken dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats aanwezig is, en deze vindplaats wordt door realisatie van de plannen verstoord, dan dient deze vindplaats door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Het archeologisch onderzoek dient plaats te vinden op basis van een door de gemeente goedgekeurd programma van eisen.

Conclusie

Er dient nader archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek wordt voorafgaand aan de grondroerende werkzaamheden uitgevoerd. Indien uit dit onderzoek blijkt dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats aanwezig is en deze vindplaats wordt door realisatie van de plannen verstoord, dan dient deze vindplaats door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Verder is in de uitwerkingsplan de dubbelbestemmings 'Waarde - Archeologie 2' uit het moederplan overgenomen, om archeologische waarden te borgen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

4.3 Cultuurhistorie

Kader
De gemeente Vlaardingen beschikt over een lijst met gemeentelijke monumenten en een lijst met beeldbepalende panden. In deze laatste lijst uit mei 2012 wordt aan Vlaardingse panden een score toegekend gelet op hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. Objecten met een score van 10 punten en hoger als karakteristiek aan te merken in nieuwe ruimtelijke plannen.

Relatie tot het plangebied
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen karakteristieke objecten, rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgebied.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.

4.4 Water

In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd.

Het hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap van Delfland.

4.4.1 Beleid

4.4.2 Relatie tot het plangebied

Grondwater

Huidige situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Vlaardinger-Holier. Het gemiddelde maaiveld ligt op -2.00 m NAP. Het maatgevende peil ligt op -3.00 m NAP. Dit betekent dat sprake is van een gemiddelde drooglegging van 1 m.

Toekomstige situtie.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Vlaardinger-Holier. Het gemiddelde maaiveld ligt op -1.90 m NAP. Het maatgevende peil ligt op -3.00 m NAP. Dit betekent dat sprake is van een gemiddelde drooglegging van 1,1 m.

Waterkwantiteit en oppervlaktewater
In de huidige situatie is sprake van 7.573 m2 verharding. In de toekomstige situatie neemt dit toe naar 9.664 m2 verharding. In samenspraak tussen de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland is overeengekomen dat de watercompensatie-opgave, die als gevolg van de ontwikkelingen in de Nieuwe Vogelbuurt ontstaan, wordt gerealiseerd in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20. De totale compensatieopgave vanuit de Nieuwe Vogelbuurt (woonveld A, B en C) bedraagt 1.988 m². Per brief van 21 juli 2016 (kenmerk: 1470864) aan het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de gemeente Vlaardingen zich verplicht om voor 1 mei 2019 de benodigde watercompensatie te realiseren in het gebied tussen de Zwanensingel en de A20.

Waterkwaliteit en ecologie
In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie positief of negatief beïnvloeden. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast.

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is. In principe dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden. Dat kan door het aanleggen van groene daken, regentonnen, kratjes onder het maaiveld of bijvoorbeeld door groene tuinen. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw, er worden minder woningen terug geplaatst dan in de huidige situatie het geval is. Er zal dan ook geen extra hydraulische belasting te verwachten zijn op het rioleringsstelsel.

In de Nieuwe Vogelbuurt is een gescheiden rioolstelsel aangelegd. De woningen in de voorgenomen ontwikkeling worden op het gescheiden stelsel aangesloten.

4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.5 Ecologie

Kader
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'

Relatie tot het plangebied

Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer vanaf het plangebied bevindt zich geen Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde delen van de NNN bevinden zich op een afstand van circa 1,5 km (Vlaardingervaart). Op circa 6,5 kilometer van de projectlocatie is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Oude Maas' gelegen. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen ligt op circa 12,8 kilometer.

Figuur 4.3: Situering plangebied in relatie tot NNN (groen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0014.jpeg"

In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat dat als gevolg van een verandering in stikstofemissie door het beoogde plan, significante negatieve effecten optreden in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen.

Met inachtneming van de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021, is Op 14 februari 2022 is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de gebruiksfase van Vogelbuurt fase 6 met behulp van AERIUS calculator 2021. Daarbij is uitgegaan van de volgende emissiebronnen:

  • 59 woningen (aardgasvrij)
  • Verkeersgeneratie van 425 vervoersbewegingen licht verkeer per etmaal
  • Verkeersgeneratie van 1 vervoersbewegingen zwaar verkeer per etmaal


De 59 woningen is het aantal dat op basis van het moederplan gerealiseerd mag worden in fase 6. Dit aantal wijkt af van de 52 woningen die in het ontwerp zijn opgenomen. Door in de AERIUS berekening uit te gaan van 59 woningen is uitgegaan van een worst-case situatie

Na berekening van de stikstofdepositie concludeert de AERIUS-calculator dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j voor de gebruiksfase. De kritische drempelwaarde op de omliggende Natura 2000-gebieden wordt daarmee niet overschreden. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming met betrekking tot stikstofdepositie is dan ook niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Op 4 augustus 2021 is door Van der Goes en Groot een ecologische quickscan uitgevoerd in plangebied van fase 6 (Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming). Uit de ecologische quickscan volgt dat het plangebied in potentië geschikt is voor beschermde soorten. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen "vrijgestelde" soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte "vrijgestelde" soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.

Daarnaast kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.

Verder kon ten tijde van het uitvoeren van de quickscan niet volledig worden uitgesloten dat jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels aanwezig zijn in enkele grotere bomen die gekapt gaan worden. In dit kader is een bomenscan uitgevoerd, die later in deze paragraaf is opgenomen.

In het plangebied kunnen eveneens verblijvende vleermuizen voorkomen. In dit kader wordt momenteel nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Indien noodzakelijk wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Als deze benodigd is, kan niet gebouw worden voordat de ontheffing verleend wordt. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming. Op deze wijze wordt geborgd dat beschermde soorten worden verstoord.

Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Ransuil en Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.

Bomen Effect Analyse (BEA)

Op 18 februari 2022 is door Bomenwacht Nederland een Bomen Effect Analyse (BEA) opgesteld, deze inventarisatie is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. De inventarisatie is uitgevoerd bij 99 bomen in de Vogelbuurt te Vlaardingen. Geen van de onderzochte bomen heeft kenmerken die een monumentale status veronderstellen. Verder is eveneens geen in beleid benoemde groenstructuur, ecologische structuur of bomenstructuur in het plangebied aanwezig.

De kwaliteit van de elke onderzoeksboom is vastgesteld aan de hand van 3 aspecten: conditie, veiligheid en beheerbaarheid.

Inventarisatie bomenbestand

Bij 41 bomen is de kwaliteit als voldoende beoordeeld, bij 47 bomen als matig en van 11 bomen is de kwaliteit slecht.

Voor de onderzoeksbomen worden diverse maatregelen op het gebied van veiligheid geadviseerd. Per boom zijn de adviesgegevens terug te vinden op het registratieformulier in bijlage B bij de BEA.

Voor 44 bomen is de toekomstverwachting meer dan 15 jaar, en voor 41 bomen is de toekomstverwachting 5 tot 15 jaar. Voor 14 bomen is de toekomstverwachting 1 tot 5 jaar.

De bosplantsoenvakken ten noordoosten van de Wielewaalstraat bestaan voornamelijk (meer dan 70 procent) uit boomvormers, de onderhoudsstaat is aanvaard en er zijn geen werkzaamheden nodig in verband met de veiligheid (wettelijk kader).

Het bosplantsoenvak achter (ten westen van) het flatgebouw aan de Talingstraat bestaat voornamelijk (meer dan 70 procent) uit struikvormers, de onderhoudsstaat is regulier en er zijn geen werkzaamheden nodig in verband met de veiligheid (wettelijk kader).

De 2 bosplantsoenvakken ten zuidwesten van de Wielewaalstraat, op de kopse kant van de Roerdompstraat, bestaan voornamelijk (meer dan 70 procent) uit boomvormers, de onderhoudsstaat is aanvaard en er zijn geen werkzaamheden nodig in verband met de veiligheid (wettelijk kader).

Prognose projectinvloed

De prognose van de invloed van het gehele project (ophoging en herinrichting maaiveld) is voor 47 bomen onhoudbaar, voor 3 bomen aanzienlijk en voor 15 bomen beperkt. 34 bomen ondervinden geen projectinvloed. In het figuur hieronder is een overzichtstekening opgenomen, waarin per boom de projectinvloed en toekomstverwachting is weergegeven.

Figuur 4.4: Overzichtstekening projectinvloed en toekomstverwachting (Bron: BEA Vogelbuurt fase 6, Bomenwacht Nederland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0015.png"

De bosplantsoenvakken ten noordoosten van de Wielewaalstraat vallen in het geheel buiten het projectgebied, deze vakken zullen geen invloed ondervinden van het project. Het bosplantsoenvak achter (ten westen van) het flatgebouw aan de Talingstraat, is onhoudbaar door het ophogen van het maaiveld. Bij het herinrichten van het maaiveld zou een gedeelte wel te behouden kunnen zijn, maar de projectinvloed van de herinrichting is aanzienlijk.

De 2 bosplantsoenvakken ten zuidwesten van de Wielewaalstraat, op de kopse kant van de Roerdompstraat, zijn onhoudbaar door het ophogen van het maaiveld. Bij het herinrichten van het maaiveld zou een gedeelte wel te behouden kunnen zijn, de projectinvloed van herinrichten is beperkt.

Advisering

Op basis van de onderzoeksresultaten is een advies verstrekt voor de onderzoekbomen met het oog op de uit te voeren werkzaamheden. Geadviseerd wordt:

  • Om 53 bomen voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen. Het gaat om bomen die onhoudbaar zijn vanwege de werkzaamheden en/of bomen met een toekomstverwachting van minder dan 5 jaar. Na afronding van de werkzaamheden kan nieuwe aanplant worden gerealiseerd. Het is wenselijk hiervoor een vervangingsplan op te stellen. Uitgangspunt is dat het eindbeeld met de vervangende beplanting gelijkwaardig is aan het beeld van de huidige aanplant.
  • Om voorafgaand aan de werkzaamheden de bosplantsoenvakken achter (ten westen van) het flatgebouw aan de Talingstraat en de 2 bosplantsoenvakken ten zuidwesten van de Wielewaalstraat, op de kopse kant van de Roerdompstraat, te verwijderen. Het gaat om bosplantsoenvakken die onhoudbaar zijn vanwege de werkzaamheden. Na afronding van de werkzaamheden kan nieuwe aanplant worden gerealiseerd. Het is wenselijk ook hiervoor een vervangingsplan op te stellen.
  • Voor 4 bomen (boomnummers 41, 56, 109 en 112) die vanwege de werkzaamheden niet op hun huidige standplaats kunnen worden behouden, geldt een positief of terughoudend verplantbaarheidsadvies. Deze bomen kunnen worden verplant (zie Advies verplantbaarheid). Bij de boom (109) waarbij een verplanting lastig uitvoerbaar wordt geacht vanwege de boomgrootte, zal de verplanting wel tijdig (2 groeiseizoenen) voorbereid moeten worden.
  • Om bij 13 bomen waarbij een aanzienlijke of beperkte invloed van de werkzaamheden wordt verwacht te behouden, boombescherming toe te passen. Ook word geadviseerd om bij deze bomen de groeiplaatsen te verbeteren door bijvoorbeeld bomenzand aan te brengen. Tevens is het advies om bij deze 13 bomen op voorhand al door snoei het kroonvolume te verkleinen. Door het ophogen zal er wortelsterfte gaan optreden. Door te snoeien is het evenwicht tussen het toekomstige wortel- en kroonvolume te herstellen.

De gemeente Vlaardingen zal het openbaar gebied binnen het plangebied herinrichting en waar nodig bomen kappen en herplanten. Indien een omgevingsvergunning benodigd is voor het vellen van houtopstanden, zal deze worden aangevraagd.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.6 Geluid

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

De gemeente Vlaardingen hanteert een beleidsregel voor het verlenen van hogere waarden. De kernpunten uit dit beleid zijn hieronder samengevat.

Een voor het verlenen van een hogere waarden zijn benodigd:

  1. 1. minimaal één geluidsluwe zijde of loggia;
  2. 2. een geluidsluwe buitenruimte (tuin/balkon);
  3. 3. de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidsluwe zijde.

Aan alle bovenstaande voorwaarden moet worden voldaan voor het verlenen van een hogere waarde. Een gelijkwaardig of beter alternatief is ook mogelijk.

Situatie plangebied
Door M+P is, in opdracht van Waterweg Wonen, op 30 maart 2022 onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen van het bouwplan Nieuwe Vogelbuurt fase 6 (Bijlage 5Akoestisch onderzoek). De woningbouw is mogelijk conform het bestemmingsplan, mits akoestisch onderzoek verricht wordt naar de eventueel te verlenen hogere waarden.

Wegverkeer
Het plan bevindt zich in de zone van de volgende gezoneerde wegen: Rijkswegen A4/A20, Korhoenlaan, Lepelaarsingel, Reigerlaan, Zwaluwensingel en Zwanensingel. Ook zijn er diverse ongezoneerde wegen met een snelheidsregime van 30 km/u nabij het plan gesitueerd, waaronder alle wijkontsluitingswegen. Gegevens over de Rijkswegen zijn op 19 augustus 2021 gedownload uit het geluidregister weg van Rijkswaterstaat. De wijzigingen in de latere versies aan het geluidregister tot 10 februari 2022 hebben geen betrekking tot de Rijkswegen A4/A20 nabij Vlaardingen.

De gegevens zijn bepaald voor 2031 en zijn representatief beschouwd voor 2032. Wegens een voorgenomen wijziging van de wegenstructuur is de Talingstraat in het model verlegd, zodat deze aansluit op de Wielewaalstraat in plaats van de Sperwerlaan. Op de Talingstraat is het voornemen bij de herinrichting gebruik te maken van Giro Decibel Dubbelklinkers. Aangezien daarvan geen geluidgegevens beschikbaar zijn, is dit in het rekenmodel als ‘elementenverharding – niet in keperverband’ ingevoerd. De verkeersintensiteit van de Wielewaalstraat is verhoogd met de intensiteit die aan de Talingstraat is toegewezen. Op dezelfde wijze is de Torenvalklaan verlegd zodat deze overeenkomt met het stedenbouwkundig plan.

Figuur 4.5. Geluidzones onderzochte wegvakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0016.png"

In het onderhavige onderzoeksgebied is sprake van de aanwezigheid van een aantal 30 km/u wegen, deze worden in het kader van goede ruimtelijke ordening beschouwd.

Spelende kinderen

Vanuit het IKC wordt een geluidsbelasting vanwege stemgeluid van spelende kinderen verwacht. Stemgeluid van spelende kinderen wordt alleen beoordeeld in het kader van goede ruimtelijke ordening. De informatie met betrekking tot spelende kinderen is afgestemd met de directie van Het Breinpaleis. Het betreft circa 70 kleuters en circa 60 overige kinderen. De kleuters spelen in ieder geval een halfuur per dag alle tegelijk buiten. Ook is het mogelijk dat, in verband met 'bewegend leren', circa 30-50 kleuters tot 5,5 uur achtereen buitenspelen. Deze situatie is maatgevend en als uitgangspunt gehanteerd voor het onderzoek. Voor de overige kinderen is uitgegaan van een halfuur buitenspelen per dag. Buitenspelen vindt plaats tussen 08.30 uur en 14.00 uur.

De kleuters spelen op het grote of kleine plein. De overige kinderen spelen op het grote plein of de kindervallei. Bij het berekenen van de geluidsbelastingen is bij alle woningen reeds rekening gehouden met realisatie van een afscherming aan de achterzijde van de achtertuinen, uitgegaan is van een hoogte van 2 meter.

De school blijft tot circa 2026 in gebruik. In de plannen is rekening gehouden met een kokowall als erfafscheiding met het openbare gebied. Alleen ter plaatse van de bergingen wordt dat niet gedaan, gezien de berging het geluid voldoende afschermt.

Op deze wijze wordt de geluidsbelasting afkomstig van het IKC zo goed mogelijk afgeschermd. Dit
komt de woonkwaliteit ten goede.


Resultaten

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de wegen Reigerlaan, Zwaluwenlaan en
Zwanensingel Lden=48 dB na aftrek bedraagt. Deze waarde voldoet aan de voorkeursgrenswaarde
en is daarmee niet relevant.

De geluidsbelasting vanwege de Rijkswegen A4 en A20 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde bij diverse woningen en bedraagt maximaal Lden = 52 dB na aftrek. Er zijn hogere waarden nodig. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Figuur 4.6. Overzicht benodigde hogere waarde [dB] per bouwblok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0017.png"

De omliggende wegen met rijsnelheid van 30 km/h zijn beschouwd in het kader van goede ruimtelijke ordening. De hoogste geluidsbelasting vanwege de 30 km/h wegen bedraagt na aftrek Lden=53 dB. Dit kan worden beschouwd als een verhoogde geluidsbelasting. Aangezien deze wegen niet gezoneerd zijn leidt dit niet tot een hogere waarde.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege stemgeluid van kinderen bedraagt 56 dB(A). Dit wordt geheel bepaald door het stemgeluid van kinderen op het grote plein. Het hoogst optredende piekgeluidsniveau bedraagt 77dB(A). Dit wordt geheel bepaald door de kindervallei.

De berekende geluidsbelastingen zijn alleen inpasbaar, als daarvoor een goede onderbouwing gegeven kan worden. In de beoordeling zijn de volgende punten in overweging genomen:

  • De overschrijdingen treden overdag op vanwege spelende kinderen op de drie buitenspeellocaties.
  • Vanwege de maatschappelijke functie van (basis)scholen worden deze vaak binnen woonwijken gerealiseerd. Het feit dat de school zich op redelijk korte afstand van geluidgevoelige bestemmingen (woningen) bevindt, weegt daarbij minder zwaar dan het maatschappelijk belang en de veiligheid van de schoolgaande kinderen.


Mogelijk te treffen geluidreducerende maatregelen

Bron- en overdrachtsmaatregelen aan de rijkswegen worden niet doelmatig geacht. Bij het plan is reeds rekening gehouden met een 2 meter hoge kokowall als afscherming aan de achterzijde van blok 5. Het is dan wel van belang om rekening te houden met het materiaal van de achteringang van de woningen. Bij overige woningen wordt kokowall tussen de tuinschuren geplaatst. Extra maatregelen zijn in deze situatie praktisch gezien niet mogelijk. Het scherm en de schuren zijn van belang om te kunnen voldoen aan een zo geluidsluw mogelijke buitenruimte bij de woningen.

Nagenoeg alle woningen beschikken daarmee over een volledig geluidsluwe zijde vanwege wegverkeer. Voor één kopwoning in blok vier is dit niet het geval: de meest oostelijk gelegen woning in bouwblok vier. Dit heeft wel een geluidsluwe eerste bouwlaag (b.g.) aan de tuinzijde. De situatie voldoet aan de eisen uit het gemeentelijk geluidsbeleid, wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat het IKC alleen in de dagperiode voor een relevante geluidsbelasting zorgt. Daarbij komt dat de buitenruimten van de woningen worden afgeschermd. Er wordt daarmee voldaan aan een goede ruimtelijke ordening en is er sprake van een voldoende woon- en leefklimaat.

Hogere waarden besluit

Gelet op het rapport 'Nieuwe Vogelbuurt fase 6 te Vlaardingen, onderzoek geluidsbelasting'' van 30 maart 2022 uitgevoerd door M+P onder nummer M+P.MEES.21.22.1, het Beleid hogere waarden Vlaardingen 2016 en de artikelen 83, lid 5 en 6 en 110a van de Wet geluidhinder hebben burgemeester en wethouders van Vlaardingen besloten om voor het uitwerkingsplan hogere waarden voor wegverkeerslawaai vast te stellen. Het ontwerp Besluit hogere waarden is opgenomen als Bijlage 6.

Conclusie
De gecumuleerde geluidbelasting op de woningen ligt voor een deel van de woningen boven de voorkeursgrenswaarde. Alternatieve maatregelen blijken niet haalbaar of gewenst, waardoor het vaststellen van hogere waarden als aanvaardbaar wordt beschouwd. Het ontwerp Besluit hogere waarden is als Bijlage 6 toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.

4.7 Luchtkwaliteit

Kader

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 52 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Voor toetsing aan de achtergrondconcentraties geldt voor NO2 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 25 µg/m3. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 19 oktober 2021) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van fijnstof PM10 18.8 µg/m3, van fijnstof PM2,5 11.2 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 23.7 µg/m3 zijn.

Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven. Op basis van de NIBM-tool geldt voor een verkeersgeneratie van 374 motorvoertuigen per etmaal een toename van 0,46 µg/m3 aan NO2 en 0,09 µg/m3 aan PM10. Ook in dit geval blijven de achtergrondconcentraties ruim onder de grenswaarden en de grens voor 'Niet in betekenende mate'.

Figuur 4.7. GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 15942414 (bron: nsl-monitoring.nl/viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0018.png"

Figuur 3.10. Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit (NSL Monitoringtool)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0019.png"

De grenswaarde voor elk van de stoffen ligt op 40. Deze waarde wordt niet overschreden.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Externe Veiligheid


Kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.

Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risico veroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

Relatie met projectgebied
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Holy Zuidoost-Midden' is door de DCMR in 2013 onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid (Bijlage 7 Notitie externe veiligheid).

Uit dit onderzoek blijkt dat rondom het plangebied een aantal risicobronnen zijn gelegen. Dit zijn te weten de A20, A4, twee buisleidingen (de A-517 en de W-521) en voor een klein deel is het uitwerkingsgebied binnen het verantwoordingsgebied van de luchthaven Rotterdam-The Hague Airport (RtHA) gelegen.

Het groepsrisico voor de bronnen (met uitzondering van RtHA) is berekend in het kader van de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Vlaardingen. Geen van de risicobronnen heeft een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Omdat de woningvoorraad in het plangebied na realisatie van de plannen licht zal dalen, is er bovendien geen stijging van het groepsrisico te verwachten. Voor RtHA is berekening van het groepsrisico gemaakt voor dit advies. Hieruit blijkt dat het groepsrisico van de luchthaven op de kavels in het plangebied minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Figuur 4.8. Uitsnede notitie externe veiligheid groepsrisico luchthaven RtHA.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0020.png"
Geen van de hierboven beschreven risicobronnen heeft een veiligheidsafstand of een relevante plaatsgebonden risicocontour die reikt tot het plangebied. Ten behoeve van de gehele ontwikkeling Holy Zuidoost Midden is een berekening van het groepsrisico gemaakt. Voor al deze risicobronnen blijkt dat er sprake is van een laag tot zeer laag groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is reeds afgelegd bij het vigerende bestemmingsplan.

Omdat het groepsrisico afneemt als gevolg van het voorgenomen plan, kiest de gemeente voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij alleen aandacht wordt geschonken aan de mogelijke maatregelen voor zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Maatregelen voor een verdere verlaging van het groepsrisico zijn niet opportuun, nu er toch al sprake is van een daling van het groepsrisico als gevolg van het plan.

Rampbestrijding
Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario dat direct plaatsvindt. Voor dit scenario zijn er vanuit bestrijdbaarheidsperspectief geen mogelijkheden om dit scenario te voorkomen. Bij de dreiging van een warme BLEVE door brand rondom/nabij een tankwagen met brandbare gassen bestaat er voor de brandweer gedurende enige tijd de mogelijkheid om de tankwagen te koelen met water om een warme BLEVE te voorkomen. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn.

Na het optreden van een koude of warme BLEVE of plasbrand kunnen in het plangebied branden ontstaan die door de brandweer kunnen worden geblust. Hierbij is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is aan drie zijden omgeven door doorgaande wegen waardoor er sprake is van een goede bereikbaarheid.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe functies voorzien die specifiek gericht zijn op minder zelfredzame personen. De planvorming betreft de realisatie van nieuwe woningen. Uitgangspunt is dat de personen in de gebouwen zelfredzaam zullen zijn.


Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Het optreden van een koude BLEVE is een snel scenario waarbij er geen tijd beschikbaar is om te kunnen vluchten. Bij het optreden van een warme BLEVE is voorafgaand nog beperkte tijd aanwezig om de betreffende gebouwen te ontruimen. Indien bij een dreigende BLEVE door de hulpdiensten wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen, van de bron af, kunnen vluchten. De huidige infrastructuur biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.

Bij het optreden van een plasbrand kunnen personen in de gebouwen, binnen het gebouw zelf vluchten naar een veilig gebied in het gebouw (op ca. 50 meter afstand van het centrum van de plasbrand)

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.9 Bodem

Kader
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie met projectgebied

Door de gemeente Vlaardingen is aan de DCMR milieudienst Rijnmond verzocht om de gronden in het plangebied te beoordelen. Bij dit verzoek is het rapport "historisch bodemonderzoek Vlaardingen Holy, ontwikkeling fase zes" van 23 februari 2022 met kenmerk 22-2003, opgesteld door adviesbureau Linge milieu bv gedeeld met de DCMR. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan.

Beoordeeld is of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor het in werking laten treden van de omgevingsvergunning om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. De beoordeling is opgenomen in Bijlage 9 bij de toelichting van dit uitwerkingsplan. Uit de beoordeling volgt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin). De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het in werking laten treden van een omgevingsvergunning.


Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.10 Bedrijven En Milieuzonering

Kader
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

Figuur 4.9. Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0021.png"

De richtafstanden in figuur 4.9 zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk' (tweede kolom). Indien sprake zou zijn van een gebied met een diversiteit aan functies, had sprake geweest van een omgevingstype 'gemengd gebied' en had de richtafstand met één stap kunnen worden verlaagd.

Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in een omgevingstype 'rustige woonwijk'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet uitsluitend in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen. Wel is de bestemming 'Maatschappelijk' in de vorm van een kinderdagverblijf / basisschool IKC Het Breinpaleis nabij de woningen gelegen. Tevens is kinderdagverblijf Kiddoozz ten zuiden van de beoogde woningen gelegen. Deze functies hebben een milieucategorie 2 en daarmee een richtafstand van 30 meter voor geluid in een rustige woonwijk. De gevels van de woningen zijn met circa 25 meter op kortere afstand gelegen. Echter zijn in de huidige situatie reeds eveneens woningen gesitueerd op kortere afstand van de school en het kinderdagverblijf. In een aantal situaties is de afstand in de huidige situatie 11 meter. Daarnaast zijn er afstanden van 16 tot 25 meter tussen de bestaande gevels en het speelplein gemeten. De realisatie van woningen op 25 meter afstand zorgt derhalve niet voor een beperking van gebruiksmogelijkheden.

Wel dient gemotiveerd te worden dat voor deze woningen, ondanks dat zij gelegen zijn binnen de richtafstand van basisschool en kinderdagverblijf, sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het aspect geluid. Deze motivering is in paragraaf 4.6 Geluid reeds beschreven.

Conclusie
Gelet op de richtafstanden in het kader van bedrijf- en milieuzonering en de motivering voor het aspect geluid in paragraaf 4.6 vormt bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het uitwerkingsplan.

4.11 Gezondheid

De Nieuwe Vogelbuurt is een zo groen mogelijke woonwijk met grondgebonden woningen, waar belang gehecht wordt aan een gezond woon- en leefklimaat. Daartoe worden de volgende punten

  • De woningen worden allen voorzien van een tuin, waardoor men in de eigen omgeving buiten kan zijn.
  • Het bestaande groen in de directe omgeving van de locatie wordt behouden.
  • De tuinafscherming wordt voorzien van Kokowall, ten behoeve van geluidsreductie afkomstig van het IKC

Met het plan wordt ingezet op een verbetering van de sociale cohesie, ontmoeting en gezondheid van de bewoners. Het grond dat in de omgeving behouden blijft, nodigt uit tot beweging. De langzaam verkeerontsluiting door de wijk, geen kinderen een plek om veilig op straat te kunnen spelen zonder een doorgaande weg over te hoeven steken. Deze buitenruimte biedt mogelijkheden tot ontmoeting en versterkt daarmee de sociale cohesie. Als gevolg van de ontwikkeling worden de luchtkwaliteitnormen niet overschreden.

Conclusie

De opzet van de verkaveling binnen de omgeving zorgt voor ruimte voor ontmoeting en de nabijheid van groen op loopafstand. De opzet nodigt uit tot beweging.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Kader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Situatie plangebied

Voor de voorgenomen ontwikkeling is D11.2 relevant.

Figuur 4.10. Relevant onderdeel D: activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is (bron: bijlage II Besluit m.e.r.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0296up07Hzom2009-0020_0011.png"

Het onderhavige uitwerkingsplan betreft een onderdeel van een groter project (Herstructurering Holy Zuidoost Midden). De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, worden gebouwd als vervanging voor verouderde en inmiddels gesloopte flatwoningen.

Zowel in het onderliggende moederplan als in dit uitwerkingsplan is beoordeeld welke nadelige milieugevolgen door de uitvoering van de herstructurering in het algemeen en dit deelplan in het bijzonder zijn te verwachten. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet toe. Daarnaast zijn geen significante effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden ter sprake.


Omdat er sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal woningen en daarmee de impact op de omgeving kleiner is dan voorheen, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit Milieueffectrapportage.

Andere activiteiten uit het Besluit mer zijn tevens niet van toepassing. Nadere toetsing aan het Besluit mer is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

De vorm van het uitwerkingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmings- en uitwerkingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • de benaming van bestemmingen en aanduidingen;
  • het onderbrengen van (hoofd)functies onder bepaalde bestemmingen;
  • de kleurstelling en/of vormgeving van bestemmingen en aanduidingen;
  • de opbouw, volgorde en nummering van de regels;
  • de aanhef van (onderdelen van) artikelen;
  • de omschrijving van diverse begrippen.


De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een uitwerkingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het uitwerkingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.

5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Holy Zuidoost Midden is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. In voorliggend uitwerkingsplan is deze bestemming gewijzigd naar de bestemming "Wonen", aangezien slechts één vorm van wonen mogelijk wordt gemaakt.

Daarnaast geldt een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" in verband met de archeologische verwachtingswaarden.

In deze uitwerking worden naast de bestemming 'Wonen', de bestemmingen 'Verkeer', 'Tuin' en 'Groen' mogelijk gemaakt. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

Bestemming Groen
De groenvoorzieningen binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen.

Bestemming Verkeer
De wegen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsgebieden hebben de bestemming “Verkeer”. Binnen deze bestemming mogen tot een beperkte omvang gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
Bestemming Tuin
Deze bestemming is gebruikt voor de tuin bij een woning. Binnen de tuin is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Bestemming Wonen
In de bestemming ‘Wonen' zijn uitsluitend (grondgebonden) aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt door beroep en/of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m². De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen. De stedenbouwkundige accenten (differentiaties) van het bouwplan zijn in het uitwerkingsplan alle mogelijk gemaakt. De differentiatie ten aanzien van de plaatselijk doorgetrokken gevel (de “dakkapel” aan de voorzijde) is toegestaan middels de regeling die toestaat dat over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte mag worden gerealiseerd. De maximaal toegestane bouwhoogte is opgenomen in de verbeelding van het uitwerkingsplan.

Bestemming Waarde – Archeologie 2
Deze dubbelbestemming geldt vrijwel voor het gehele plangebied. Bodemverstorende projecten die de bodem dieper dan 30 centimeter en een groter oppervlak dan 100 m2 verstoren, dienen de benodigde aandacht aan archeologie te besteden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In Holy Zuidoost Midden zijn verschillende ontwikkellocaties, te weten het herstructureringsgebied. Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met Waterweg Wonen als marktpartij en erfpachter van de grond en de opstallen, is een gebiedsovereenkomst en een Addendum afgesloten voor de gehele herstructurering van Holy Zuidoost, inclusief de deelplannen 12 en 13 van fase 6. Deze gebiedsovereenkomst is een anterieure overeenkomst in de zin van de Wro en verzekert het gemeentelijke kostenverhaal voor het betreffende deelplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het concept van het ontwerp-uitwerkingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de hierna genoemde instanties voorgelegd. Met Waterweg Wonen vindt voortdurend overleg plaats over de herstructurering van Holy Zuidoost Midden.

Bijlage 1 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 1 Ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 1 Archeologisch Inventarisatierapport

Bijlage 1 Archeologisch inventarisatierapport

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 4 Bomeninventarisatie

Bijlage 4 Bomeninventarisatie

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 6 Ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 7 Notitie Externe Veiligheid

Bijlage 7 Notitie externe veiligheid

Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek Vlaardingen Holy, Ontwikkeling Woonwijk, Fase Zes

Bijlage 8 Historisch bodemonderzoek Vlaardingen Holy, ontwikkeling woonwijk, fase zes

Bijlage 9 Beoordeling Bodemkwaliteit Door De Dcmr Milieudienst Rijnmond

Bijlage 9 Beoordeling bodemkwaliteit door de DCMR milieudienst Rijnmond