KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Horeca
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 13 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Plan
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Kaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Bouwplan
3.2 Randvoorwaarden, Uitgangspunten En Belemmeringen Ipve
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Milieutechnische Aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Planologie
4.3 Verkeer- En Parkeeraspecten
4.4 Archeologie
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Water
4.7 Ecologie
4.8 Geluid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Bodem
4.12 Bedrijven En Milieuzonering
4.13 Duurzaamheid
4.14 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Bestuurlijk Vooroverleg
7.2 Participatie
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen 2019
Bijlage 1 Integraal Programma Van Eisen (Ipve)
Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 3 Watersleutel
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Nota Beantwoording Zienswijzen

Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen

Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 16-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen te Vlaardingen met identificatienummer NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030 NL.IMRO.0622.BP19259-0001 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan Westwijk

het moederplan, geometrisch vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand (NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030) met de bijbehorende regels.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.

1.7 aan- en uitbouwen:

een grondgebonden ondergeschikte uitbreiding van één bouwlaag aan één of meer gevels van een hoofdgebouw.

1.8 achtererf

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak.

1.9 achtergevel:

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.

1.10 achtergevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.13 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwbaar erf:

de gronden bij een hoofdgebouw die 1 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het voor- en zijerf grenst aan het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij hoekwoningen) tevens de gronden die achter die zijgevellijn zijn gelegen; als een bouwperceel met het achtererf grenst aan het openbaar gebied tevens de gronden tot 1 meter uit de achterste perceelsgrens. Bij toepassing van deze regel worden het pad dat is gelegen tussen erven -dat dient ter ontsluiting van die erven-, en een parkeerterrein dat is gelegen tussen erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.19 bedrijf aan huis:

een bedrijf dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten of voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.20 begane grond:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.21 beroep aan huis:

een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten, dat door zijn beperkte omvang, uitstraling en hinder in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijgebouw:

een vrijstaand of op zichzelf staand gebouw, bestaande uit één bouwlaag, ten dienste van en ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, prieel of berging alsmede hobbykassen en huisdierenverblijven.

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 bijzondere woonvorm:

een woonvoorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, met in ieder geval minimaal één gemeenschappelijke ruimte.

1.34 dakkapel:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte.

1.35 dakopbouw:

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een volledige extra bouwlaag.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten.

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.38 eindwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend erf) grenst aan niet-openbaar gebied (bijvoorbeeld aangrenzend erf bij woningen). Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, tot niet-openbaar gebied gerekend.

1.39 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erfbebouwing:

het uitbreiden van de woning met een aanbouw of een uitbouw en/of het plaatsen van bijgebouwen (en overkappingen). Aan- en uitbouwen die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing.

1.41 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voor- en/of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.42 evenement:

gebeurtenissen gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.43 garageboxen:

gebouwen bestemd voor stalling van motorvoertuigen.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 hoekwoning:

een woning waarvan het hoofdgebouw de laatste is van een rij hoofdgebouwen die al dan niet direct (dat wil zeggen zonder of met tussenliggend zijerf) grenst aan openbaar gebied. Bij toepassing van deze regel wordt het pad dat is gelegen tussen erven, dat dient ter ontsluiting van die erven, niet tot het openbaar gebied gerekend.

1.46 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.

1.48 luifel:

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.

1.49 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.50 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het peil is gelegen, waaronder een kelder.

1.51 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.52 peil:

de bovenkant van de afgewerkte vloer van bouwwerken op de begane grond.

1.53 prostitutie:

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.

1.54 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.55 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.57 toegangsportaal:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van het hoofdgebouw, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de ontvangstruimte (hal) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een toegangsportaal heeft een beperkte diepte.

1.58 twee-aaneengebouwde woning

een woning waarvan het hoofdgebouw minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw of aan- en uitbouwen is verbonden.

1.59 voorerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak.

1.60 voorgevel:

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.

1.61 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tussen de perceelsgrenzen.

1.62 waterkering:

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.

1.63 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.64 zijerf:

het bij het hoofdgebouw behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.

1.65 zijgevel:

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.66 zijgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.

1.67 zolder:

zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.7 de grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.

2.8 het peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.9 de verticale bouwdiepte

vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. plantsoenen en parken;
  3. c. bermen en beplanting;

al dan niet in combinatie met:

  1. d. ontsluitingen, wegen en paden;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen en speelveldjes;
  4. g. straatmeubilair;
  5. h. kunstwerken;
  6. i. water;
  7. j. oevers;
  8. k. oeververbindingen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Horeca

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca, zoals nader geregeld in lid 4.3;

en de daarbij behorende:

  1. b. bergingen;
  2. c. tuinen, erven en terreinen;
  3. d. ontsluitingen, wegen en paden;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. groenvoorzieningen;
  6. g. water.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - afhaalrestaurant' is uitsluitend een afhaal-/bezorgrestaurant toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. wegen en paden;
  3. c. parkeervoorzieningen;

al dan niet in combinatie met:

  1. d. straatmeubilair;
  2. e. kunstwerken;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. oevers;

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bijzondere woonvormen;


al dan niet in combinatie met:

  1. c. beroep en bedrijf aan huis;
  2. d. gastouderopvang;


en de daarbij horende:

  1. e. bergingen;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. ontsluitingen, wegen en paden;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen;
  6. j. speelvoorzieningen;
  7. k. kunstwerken;
  8. l. groenvoorzieningen;
  9. m. water.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder h voor het toestaan van erfbebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van 50% van het achtererfgebied, onder voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van en zon- en daglichttoetreding op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder d en artikel 6.2.2 onder k voor het toestaan van een grotere ondergrondse bouwdiepte ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bouwwerken, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

6.5 Voorwaardelijke verplichting

Er dient voldaan te worden aan de noodzakelijke geluidsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek. Hier dient aan voldaan te worden voordat de woningen in gebruik kunnen worden genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, klimaatinstallaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

8.2 Natura 2000-gebieden

Bij verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van het realiseren van hoofdgebouwen, dient te worden aangetoond dat er geldt op de instandhoudingsdoelstelling geen significante effecten optreden op naastgelegen Natura 2000-gebieden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

  1. a. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijgebouwen of garages ten behoeve van bewoning;
  2. b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen;
  5. e. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Geluidzone - industrie

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
  2. b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%.

11.2 Aanpassen van wegen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

11.3 Overschrijden van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden overschreden, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt.

11.4 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

11.5 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangen/of sirenemasten

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de hierna genoemde voorwaarden.
  2. b. Losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn binnen de bebouwde kom alleen toegestaan op bedrijventerreinen en sportparken.
  3. c. Installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie en tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

11.6 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's, nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.

Artikel 12 Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
  6. f. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening ten aanzien van vorenstaande onderwerpen.

Artikel 13 Parkeren

13.1 Parkeernormen

Bij nieuwbouw en functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota, zoals toegevoegd als Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen 2019, of de rechtsopvolgers daarvan opgenomen regels en voorwaarden.

13.2 Strijdig gebruik

Bij een functiewijziging wordt het gebruik van gronden en bouwwerken zonder het bepaalde in de gemeentelijke parkeernota in acht te nemen, als gebruik in strijd met de bestemmingsplan aangemerkt.

13.3 Afwijken van de parkeernorm

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van burgemeester en wethouders door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de parkeernormen in de parkeernota voor zover naar het oordeel van burgemeester en wethouders op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen te Vlaardingen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Westwijk te Vlaardingen. De Westwijk heeft circa 12.500 inwoners. Er staan circa 6.500 woningen waarvan 75% gestapeld en 25% grondgebonden. Deels zijn de woningen bezit van de woningbouwcorporatie Waterweg Wonen. De laatste jaren zijn, met name in de voorzieningenstroken, nieuwbouwprojecten opgeleverd. Dit is onderdeel van een grootschalig herstructureringsprogramma dat loopt tot 2030 in het kader van het Actieplan Wonen.

Onderdeel van de herstructurering is de realisatie van 64 grondgebonden woningen, waarvan 14 grondgebonden huur- of koopwoningen in de vrije sector en 50 grondgebonden sociale huurwoningen met bijbehorende voorzieningen en parkeerplaatsen. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Doel Van Het Plan

De doelstellingen voor het bestemmingsplan zijn als volgt:

  • het mogelijk maken van de beoogde herstructurering van het betreffende deelplan en;
  • het verkrijgen van een actueel planologisch-juridisch beheerkader ná de realisering van de woningen.

1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

De Westwijk is een naoorlogse wederopbouwwijk aan de westkant van Vlaardingen. De wijk is ontworpen door Willem van Tijen en wordt gekenmerkt door een heldere buurtopbouw. Er zijn vier buurten rondom een centraal middengedeelte. Het plangebied is gelegen in het noordoosten van Westwijk. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied in de wijk en stad weergegeven.

Figuur 1. Globale ligging plangebied in Westwijk, Vlaardingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0001.png"
Het plangebied wordt omsloten door:

  • aan de noordzijde: de Graaf van Egmondstraat;
  • aan de oostzijde: de Philips de Goedestraat;
  • aan de zuidzijde: de Floris de Vijfdelaan;
  • aan de westzijde: de Dirk de Derdelaan.

Het plangebied is omgeven door bestaand stedelijk gebied, bestaande uit woningen, bedrijvigheid en een sporthal. Aan de noord-, west- zuidzijde van het plangebied is sprake van bestaande wegenstructuur.

In figuur 2 is een topografische weergave van de ligging van het plangebied opgenomen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is aangeduid met rode omlijning.

Figuur 2. Ligging en begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0002.png"

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 Kaders wordt kort ingegaan op de kaders voor dit bestemmingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling, zoals die in het bestemmingsplan Westwijk zijn neergelegd. In Hoofdstuk 3 Beschrijving plan is de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 4 Ruimtelijke enmilieutechnische aspecten gaat in op de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken.

De toelichting op de juridische planopzet is opgenomen in Hoofdstuk 5Planopzet. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid. Ten slotte zijn in Hoofdstuk 7Maatschappelijke uitvoerbaarheid de resultaten van het overleg met instanties en eventuele ingekomen zienswijzen op het plan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Kaders

2.1 Rijksbeleid

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
  2. 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is daarnaast de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.2 gemotiveerd.

2.2 Provinciaal Beleid

Per 1 april 2019 zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverorderning Zuid-Holland in werking getreden. Deze beleidstukken worden in de opvolgende subparagrafen beschreven.

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Integraal Programma van Eisen

Voor het plan 'Floris V Laan Noord' is een Integraal Programma van Eisen (IPvE) opgesteld (d.d. september 2018). In opdracht van Waterweg Wonen is in samenwerking met de gemeente Vlaardingen door KuiperCompagnons een studie gemaakt naar het centrum van de Westwijk. Het ruimtelijke model dat uit deze studie is voortgekomen vormt de onderlegger voor het Integraal Programma van Eisen. Het IPvE is opgenomen in Bijlage 1 Integraal Programma van Eisen (IPvE).

Opgaven Centrumplan Westwijk
De opgave is om het nieuwe centrum van de Westwijk, gevormd door het Plein West en het Erasmusplein, stedenbouwkundig af te ronden door het Erasmusplein te begrenzen met bebouwing aan de westzijde gecombineerd met een verblijfsplein. Dit gebied moet ruimtelijk verbonden worden met de winkelstrook aan de Dirk de Derdelaan en met de Heemtuin en het Marnixplantsoen. Daarnaast komen locaties beschikbaar voor woningbouw bij de Valkenhof en de twee te verplaatsen sporthallen. Deze woningbouwlocatie moet in de uiteindelijke realisatie een stedenbouwkundige eenheid vormen met de woningbouw, welke de winkelstrip met woningen aan de Floris de Vijfdelaan zal vervangen.

Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de opgaven aan de Floris Vijfdelaan mogelijk te maken.

In het IPvE zijn verschillende randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen opgenomen. Deze zijn opgenomen voor verschillende aspecten om een ruimtelijk kwalitatief kader te bieden voor de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft de volgende aspecten:

  • milieu;
  • water;
  • groen;
  • openbare ruimte (kabels en leidingen);
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • woningbouwprogramma en verkaveling;
  • verkeer, ontsluiten en parkeren; en
  • duurzaamheid.

Voornoemde aspecten worden nader behandeld in Hoofdstuk 4 Ruimtelijkeen milieutechnische aspecten en getoetst aan de planuitwerking van voorliggend bestemmingsplan in paragraaf 3.2 Randvoorwaarden,uitgangspunten en belemmeringen IPvE.

2.3.2 Vigerend planologisch kader

Het bestemmingsplan 'Westwijk' is op 3 juli 2018 vastgesteld. De gronden binnen het plangebied hebben de enkelbestemmingen: 'Wonen - 2', 'Horeca', 'Maatschappelijk' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tevens is sprake van de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de volgende gebiedsaanduidingen: 'geluidszone - industrie', 'overige zone - parkeren, laden, lossen en stallen' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4'.

De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4' bevat een wijzigingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 39.8 van het bestemmingsplan Westwijk. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van kracht is geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Uit te werken' ten behoeve van de realisatie van woningen.

In artikel 24 van het bestemmingsplan Westwijk zijn de regels met betrekking tot 'Wonen - Uit te werken opgenomen. De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en bijzondere woonvormen, al dan niet in combinatie met beroep en bedrijf aan huis of een gastouderopvang.

In voorliggend bestemmingsplan wordt géén gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, aangezien het onderliggende bestemmingsplan 'Westwijk' ten tijde van de voorbereiding van deze planvorming nog geen vastgestelde of onherroepelijke status geniet. Desondanks wordt in voorliggend bestemmingsplan wel rekening gehouden met en getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid (zie par. 2.3.2.1).

In het bestemmingsplan mogen uitsluitend woningen worden gebouwd. De woningen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal woonheden' is aangegeven. Deze aanduiding is echter niet opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan, In artikel 39.8 is tevens geen maximum aantal woningen opgenomen. De bouwhoogte van de woningen mag eveneens niet meer bedragen dan hetgeen door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven. Ook deze aanduiding is niet opgenomen.

Aangezien in de wijzigingsbevoegdheid geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het aantal woningen en de bijhorende bouwhoogte, is voorliggend bestemmingsplan op deze onderdelen niet strijdig met de voorwaarden van deze regeling.

Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde geldt voor het grootste deel van het plangebied een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 4”. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m2 blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 100 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld.

Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Geluidzone - Industrie". Hierbinnen zijn nieuwe geluidgevoelige objecten slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

Het plangebied is eveneens gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren, laden, lossen en stallen'. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeren, laden en lossen en stallen' dient bij nieuwbouw en functiewijziging te worden voorzien in:

  • voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota;
  • voldoende ruimte voor het laden en lossen;
  • voldoende ruimte voor het stallen van fietsen;


Van voornoemde kan worden afgeweken indien naar oordeel van Burgermeester en wethouders het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of naar oordeel op andere wijze in voldoende mate wordt voorzien.

Figuur 7. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Westwijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan

3.1 Bouwplan

Het bouwplan maakt deel uit van de herstructurering van Westwijk. In het plangebied was een appartementenblok gelegen met commerciële functies in de plint. De voormalige bebouwing, bestaande uit 76 woningen en ca. 4.500 m2 aan commerciële ruimte is inmiddels gesloopt. De gesloopte bebouwing was zes lagen hoog. Binnen het plangebied bevinden zich eveneens drie vrijstaande paviljoens die ook als winkelruimte en horeca in gebruik zijn geweest.

Beoogd wordt om binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 64 grondgebonden woningen te realiseren. De 64 woningen bestaan uit 14 grondgebonden koop- of huurwoningen in de vrije sector en 50 grondgebonden sociale huurwoningen. Tevens wordt parkeergelegenheid op maaiveld gerealiseerd. Aan de oostzijde binnen het plangebied is een plein met een grid van kastanjebomen gesitueerd. Dit plein blijft behouden. De groene driehoek in het zuidwestelijk deel van het plangebied blijft tevens behouden. In voorliggend bestemmingsplan is voor beide groenvoorzieningen de bestemming 'Groen' toegepast. Middels deze aanpassing hebben beide voorzieningen een gewaarborgd juridisch kader verkregen.

Figuur 8. Weergave van de voorlopige verkaveling

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0008.png"


Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande wegenstructuur: Floris de Vijfdelaan, Dirk de Derdelaan en Graaf van Egmondstraat. Ten opzichte van de huidige situatie wordt de ontsluitingslus aan de Floris de VIjfdelaan, waar het voormalige appartementencomplex via het parkeerterrein werd ontsloten, omgelegd en een nieuwe ontsluiting gemaakt op de Dirk de Derdelaan. Deze aanpassing in de wegenstructuur biedt in de toekomstige situatie meer ruimte voor de driehoek met groenvoorzieningen. De herkenbare stedenbouwkundige structuur wordt hiermee versterkt.

3.2 Randvoorwaarden, Uitgangspunten En Belemmeringen Ipve

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een Integraal Programma van Eisen (IPvE) opgesteld. Het IPvE biedt een ruimtelijk kwalitatief kader voor de uitwerking van het plan en biedt een set van randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen. Voorwaarde om medewerking te verlenen aan de wijzigingbevoegdheid is dat het plan voldoet aan de IPvE. In deze paragraaf worden de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbeveling omschreven. De toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorlopige bouwplan en de verkaveling.

Het IPvE is onderverdeeld in drie aandachtsgebieden waarbinnen verschillende aspecten worden behandeld. Het betreft de volgende drie aandachtsgebieden:

  • omgevingsaspecten;
  • programmatische aspecten;
  • ruimtelijke aspecten.

3.2.1 Omgevingsaspecten

3.2.2 Programmatische aspecten

3.2.3 Ruimtelijke aspecten

Randvoorwaarden (Beeldkwaliteit Westwijk)
Het plan dient te passen in het ruimtelijke en stedenbouwkundige karakter van de Westwijk. Gebaseerd op eerder gerealiseerde projecten en op Welstandsuitspraken betekent dit een orthogonale planopzet en eigentijdse vormgeving die aansluit op de jaren 50 architectuur en aandacht voor detaillering.

Relatie met omgeving:

  • De bebouwing volgt de hoofdrichtingen van de oorspronkelijke bebouwing; deze is gelijk aan de richtingen van de wegenstructuur in Wetering Noord, de woonbuurt van de Westwijk waar dit plangebied deel van uitmaakt.
  • aan het 'Kastanjepleintje' staat de bebouwing met de voorzijdes daarheen gericht.
  • De erfafscheidingen aan de achterzijde van een aantal woningen uit dit blok liggen aan de straatzijde. Deze erfafscheidingen moeten in het bouwplan worden mee-ontworpen.

Het plan voldoet aan alle randvoorwaarden die vanuit Beeldkwaliteit Westwijk aan de uitwerking worden gesteld. In de navolgende fase van planuitwerking dient het ontwerp te worden afgestemd met de Welstandscommissie.


Uitgangspunt
Vanaf het trottoir naast het garagebedrijf is een strook van 13 meter aangegeven (rijbaan 6 meter, parkeren 5 meter en trottoir 2 meter). Vanaf daar begint het bebouwingsvlak van 43 meter diep . Aan de zuidzijde van de bebouwing ligt een strook van 12 meter voor parkeren en ontsluiting. De totale lengte van het bouwvlak is 163 meter. Vanaf de oostelijke bebouwingsgrens langs het pleintje op de gevellijn van de voormalige bebouwing is een kaveldiepte van 23.7 meter aangegeven. De lengte van het bouwvlak hier is 72 meter.

Het plan voldoet aan de ruimtelijke uitgangspunten.

Aanbevelingen
Kleur- en materiaalgebruik:

  • kleur- en materiaalgebruik kan refereren aan het te slopen maisonettegebouw op deze locatie even als het gevelbeeld.
  • de woningen hebben een terughoudende verschijningsvorm. Het project Samuel Esmeijer II vormt een goede referentie op dit gebied
  • de derde laag van het blok met koopwoningen kan refereren aan de dakopbouwen die in de Westwijk op vele manieren zijn gerealiseerd op de tweelaagse eengezinswoningen.

Het planontwerp dient te passen binnen de herkenbare verschijningsvormen van de Westwijk. De beoogde woningen, bestaande uit grondgebonden rijtjeswoningen zijn passend bij de bestaande verschijningsvormen in de Westwijk.

Conclusie
In de navolgende fase dient beoordeeld te worden dat voldaan wordt aan de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen in het IPvE.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Milieutechnische Aspecten

4.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten.

4.2 Planologie

4.2.1 Kader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.2.2 Relatie tot het plangebied

De voorgenomen ontwikkeling beoogt de realisatie van 64 woningen. In de voormalige situatie was sprake van 76 woningen en circa 4.500 m2 aan commerciële functies. Ten aanzien van het aantal woningen geldt een afname van 12 eenheden.

Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan elf woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (bron: uitspraak 201608869/1/R3, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Voor de projectlocatie geldt in dit kader dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft om deze reden niet te worden gemotiveerd.

4.2.3 Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.3 Verkeer- En Parkeeraspecten

4.3.1 Parkeren

De parkeernorm conform parkeerbeleid gemeente is van toepassing. Op basis van de parkeernormen (zie Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen2019) geldt in woonwijken i.r.t. het bouwplan:

    1. 1. Huurwoningen zijn bij tweelaags onder kap 85 m2 GBO (norm 1,1 per woning) en bij tweelaags met kap 110 m2 GBO (norm 1,3 per woning);
    2. 2. Koopwoningen zijn 130m2 GBO (norm woonwijk 1,7 per woning).

Op basis van het beoogde bouwplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen benodigd (50 x 1,3 = 65 plus 14 x 1,7 = 24). In het verkavelingsplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen opgenomen. Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden van het gemeentelijk parkeerbeleid.

4.3.2 Verkeersgeneratie

Om de verkeersgeneratie van het plan in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW-rekentool. Op basis van de functie wonen, 'tussen/hoek' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen, geldt dat voor 14 woningen is sprake van een verkeersgeneratie van 94 motorvoertuigbewerkingen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor de 50 huurwoningen geldt op basis van de functie wonen, 'huurhuis sociale huur' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen, een verkeersgeneratie van 216 mvt per etmaal op een gemiddelde weekdag. In totaal is sprake van een verkeersgeneratie van 310 motorvoertuigbewerkingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.

Om een vergelijking te maken is getracht te verkeersgeneratie van de voorheen geldende situatie in kaart te brengen. In de voormalige situatie was sprake van ca. 4.500 m2 commerciële ruimte in de plint en 76 woningen op de bovengelegen verdiepingen. De woningen hadden een totale verkeersgeneratie van 328 mvt per etmaal, uitgaande van de functie wonen, 'huurhuis sociale huur' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen. De commerciële plint kan functioneel worden beschouwd als klein wijkcentrum, aangezien op het plein een diversiteit aan voorzieningen was ondergebracht. Op basis van 4.500 m2 bvo is sprake van een verkeersgeneratie van 2483 mvt per etmaal. Dit levert een totale verkeersgeneratie van 2.811 motorvoertuigbewerkingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.

In vergelijking met de voormalige situatie is derhalve sprake van een afname van 2.501 motorvoertuigen per etmaal. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de doorstroming en ontsluiting ter plaatse.

4.3.3 Ontsluiting

Het plangebied heeft diverse ontsluitingswegen. Deze wegen monden uit op de Floris de Vijfdelaan, de Dirk de Derdelaan en de Graaf van Egmondstraat en via de Graaf van Hoornestraat op de Philips de Goedestraat.

Met uitzondering van de ontsluitingslus in het zuiden van het plangebied, blijft de wegenstructuur onaangetast. De voormalige lus ontsloot het gebied via twee zijden op de Floris de Vijfdelaan. Een van de twee ontsluitingen wordt verlegd in de richting van de Dirk de Derdelaan.

In de randvoorwaarden uit het IPvE wordt vermeld dat uit het oogpunt van externe veiligheid vanwege Rotterdam-The Hague Airport het plangebied vanuit tenminste uit twee verschillende richtingen bereikbaar moet zijn voor hulpdiensten. De ontsluitingswegen zijn gelegen aan meerdere wegen en hiermee is het plangebied vanuit meerdere richtingen bereikbaar.

4.3.4 Conclusie


Gezien de afname van het aantal motorvoertuigbewegingen levert de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de bestaande wegenstructuur. Geconcludeerd kan worden dat het beoogde bouwplan op het gebied van verkeer- en parkeeraspecten inpasbaar is in de omgeving en voldoet aan de daartoe gestelde eisen.

4.4 Archeologie

4.4.1 Kader

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in combinatie met de Wro en de komende Omgevingswet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.

4.4.2 Relatie tot het plangebied

Door onderzoeksbureau Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie is een archeologische vooronderzoek (8 oktober 2018) uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek aan de bijlagen van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd in voorbereiding op de herontwikkeling van de Floris de Vijfdelaan. Dit gebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De resultaten van het onderzoek worden hieronder opgenomen.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat tijdens het Neolithicum bewoning plaats heeft kunnen vinden op de oeverwallen van de oudere kreken. Binnen het plangebied worden echter geen sporen van bewoning verwacht.

Archeologische waarden uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden verwacht in de top van het veen langs veenkreken. Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor deze periode. In de Late Middeleeuwen kon bewoning plaatsvinden op de verlande kreken (getij-inversieruggen). Hier kunnen ook huisplattegronden uit de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. De kans hierop is laag vanwege de afwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal. Op het veen kunnen verder sporen worden verwacht van het ontginning van het veengebied in de Late Middeleeuwen, zoals greppels en een toemaakdek.

In het onderzoek wordt tevens vermeld dat bij het verkennend booronderzoek een relatief dun ophoogdek aangetroffen met daaronder slappe getijdeafzettingen (Laagpakket van Walcheren). De top van de klei laat geen sporen van bodemvorming zien. Vermoedelijk is de oorspronkelijke top van de afzettingen afgegraven ten behoeve van de bouw van de inmiddels gesloopte bebouwing. Naar onderen toe werden deze afzettingen steeds veniger met een scherpe overgang naar Hollandveen op een diepte van 3,7 meter beneden maaiveld. De top van het Hollandveen is niet intact. Binnen 4 meter beneden maaiveld zijn geen afzettingen uit het Laagpakket van Wormer aangetroffen. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat zich binnen het plangebied geen getij-inversieruggen in de ondergrond bevinden.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek, kan de archeologische verwachting voor het plangebied voor alle archeologische perioden naar beneden worden bijgesteld tot 'laag'. Vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen, om een besluit te nemen ten aanzien van het beëindigen van het onderzoeksproces. Ook wanneer het bevoegd gezag op basis van de resultaten van het van archeologisch vooronderzoek besluit dat het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt voorgesteld de archeologische verwachtingswaarde naar beneden bij te stellen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' te laten vervallen in voorliggend bestemmingsplan.

4.4.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch onderzoek kan de verwachting voor het plangebied voor alle archeologische perioden naar beneden worden bijgesteld tot 'laag'. Vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht. In voorliggend bestemmingsplan is geen dubbelbestemming t.b.v. archeologische waarden opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen, om een besluit te nemen ten aanzien van het beëindigen van het onderzoeksproces.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Kader

De gemeente heeft beleid met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. De definitieve lijst en het beleid zijn 11 januari 2011 door het college vastgesteld. Daarnaast zijn binnen de gemeente Vlaardingen zijn drie beschermde gebieden gelegen. De beschermde gebieden vormen samen één beschermd stadsgezicht.

4.5.2 Relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen panden of objecten gelegen met een monumentale waarde. Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen beschermd stadsgebied.

In het plangebied is wel sprake van objecten met cultuurhistorische waarde. Zo is het driehoekige voorterrein aan de zijde van de Floris de Vijfdelaan in de Cultuurhistorische Waardebepaling van SteenhuisMeurs aangemerkt als stedenbouwkundig waardevol en staat het beeld "de Heier" van de beeldhouwer Han Rehm (1908-1970) in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het driehoekige voorterrein blijft in de toekomstige situatie onbebouwd en wordt verlengd in de richting van Dirk de Derdelaan, waardoor dit een ruimtelijk herkenbaar element blijft. Het beeld "de Heier" krijgt een nieuwe standplaats in het plangebied.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.

4.6 Water

In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd.

Het hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap van Delfland.

4.6.1 Kader

4.6.2 Relatie tot het plangebied

In deze paragraaf worden de afzonderlijke aspecten rondom de waterhuishouding nader toegelicht. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Waterkwantiteit
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 13.250 m2. In de huidige situatie is hiervan 12.503 m2 verhard. In de toekomstige situatie is 10.337 m2 verhard, dit betekent dat er sprake is van een afname van 2.166 m2 aan verharding. In de IPvE is aangegeven dat als de footprint van de bebouwing in de proefverkaveling niet wordt vergroot, er geen watercompensatiemaatregelen benodigd zijn.

In het kader van de IPvE is destijds de watersleutel doorlopen. De watersleutel in het IPvE is verouderd, daarom is de nieuwe watersleutel doorlopen. De uitkomsten zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Hieruit volgt opnieuw dat er geen extra oppervlaktewater gerealiseerd behoeft te worden, omdat de totale oppervlakte aan verharding kleiner is dan de oppervlaktie in de oorspronkelijke situatie. Er wordt geen extra verharding aangebracht.

Grondwater Het plangebied is gelegen in de Westwijk. De Westwijk is gebouwd op een slappe ondergrond, bestaande uit klei en veen. De bodem heeft een gemiddelde zettingssnelheid van 3,1 mm per jaar.

Op basis van de meetgegevens van Munisense open data portal blijkt de grondwaterstand in het gebied gemiddeld rond de 3 meter onder NAP.

Figuur 9. Meetgegevens grondwaterstanden nabij het plangebied (bron: opendata.munisense.net)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0009.png"

Onttrekking van grondwater komt in Westwijk niet voor. Het plangebied is verder niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewater In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de toekomstige situatie zal ook geen oppervlaktewater worden gerealiseerd.

Figuur 10. Uitsnede legger, plangebied rood omlijnd (bron: Hoogheemraadschap Delfland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0010.png"

Riolering
Het rioolstelsel in de wijk Westwijk is overwegend van het gemengde type. In principe worden de te realiseren woningen voorzien van een gescheiden rioleringssysteem, mits de gemeente in het openbaar gebied voorziet in een gescheiden rioleringssysteem. In andere gevallen worden de woningen voorzien van een gemengd rioleringssysteem.

Veiligheid en waterkeringen In het plangebied zijn geen waterkeringen of beschermingsgebieden hiervan aanwezig.

Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is om het hemelwater naar af te kunnen voeren. In de omgeving van het plangebied is weinig oppervlaktewater aanwezig.

In principe dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden. Dat kan door het aanleggen van groene daken, regentonnen, kratjes onder het maaiveld of bijvoorbeeld door de aanleg van groene tuinen. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw, er is in de toekomstige situatie minder verharding dan in de oorspronkelijke situatie. Daarnaast worden tuinen gerealiseerd en zal er sprake zijn van een toename van de hoeveelheid groen binnen het plangebied. De hemelwaterafvoeren van de bergingen wordt vertraagd afgevoerd naar het gescheiden rioleringssysteem, waardoor de bodem regenwater kan opnemen. Er zal dan ook geen extra hydraulische belasting te verwachten zijn op het rioleringsstelsel. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is een voorschrift, ook in gebieden met een gemengd stelsel.

Verder voorziet het plan bij alle woningen in een voortuin inclusief een (bij oplevering) aangelegde haag, wat een positief effect heeft op hittestress.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.7 Ecologie

4.7.1 Kader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld.

Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn.

De uitspraak van de Raad van State waarmee het Programma Aanpak Stikstof is komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603) heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).

Op het moment dat een ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie vraagt dit om nadere aandacht. Wanneer sprake is van een bijdrage zal worst case een passende beoordeling gemaakt moeten worden. In geval van een bestemmingsplan leidt dit tot een planMER-plicht.

Soortenbescherming

De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

4.7.2 Relatie tot het plangebied


Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer vanaf het plangebied bevindt zich geen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Oude Maas op circa 5 kilometer afstand van het plangebied. In dit gebied bevinden zich volgens gegevens uit de AERIUS Calculator geen stikstofgevoelige habitattypen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofstofgevoelige habitattypen betreft 'Solleveld & Kapittelduinen', gelegen op een afstand van circa 11 kilometer ten westen van de planlocatie. De dichtstbijzijnde delen van de NNN bevinden zich op een afstand van circa 0,6 kilometer.

Met betrekking tot het aspect stikstofdepositie is door Mees Ruimte & Milieu een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie van dit plan. De meetresultaten laten zien dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase geen meetbare effecten op omliggende Natura 2000-gebieden zijn te verwachten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Soortenbescherming
De voormalige bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. In de huidige situatie vormt het plangebied een depot van grond en gebroken puin. Verblijfplaatsen kunnen hier worden uitgesloten, aangezien het plangebied is te beschouwen als ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Een quickscan ecologie is niet noodzakelijk voor de realisatie van het beoogde plan.

4.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.

4.8 Geluid

4.8.1 Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn. geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels' De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

4.8.2 Relatie tot het plangebied

Door M+P raadgevende ingenieurs BV is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer, industrie en bedrijvigheid op de beoogde woningbouw in het plangebied (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).

Wegverkeerslawaai

Het bouwplan ondervindt een verhoogde geluidsbelasting vanwege de rijkswegen en de Floris de Vijfdelaan. Om het plan mogelijk te maken zijn hogere grenswaarden nodig. De hoogste geluidsbelastingen bedragen:

  • Nabijgelegen Rijkswegen: onder de voorkeursgrenswaarde;
  • Floris de Vijfdelaan: maximaal Lden = 57 dB;
  • Voor de niet gezoneerde 30 km/u wegen is een geluidsbelasting bepaald van ten hoogste Lden = 50 dB na aftrek.

Bij deze rekenresultaten is rekening gehouden met een tuinmuur van deels 0,6 meter en deels 1,8 meter hoog ter plaatse van het oostelijke bouwblok (zie figuur 2 in Bijlage 5). Deze tuinmuur is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de woningen op deze hoek over een geluidsluwe tuin en zoveel mogelijk over een geluidsluwe eerste verdieping beschikken.

De geluidbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde en blijft onder de maximale ontheffingswaarde die het wettelijke kader van wegverkeerslawaai toestaat. Wel dient er een Besluit hogere waarden te worden vastgesteld. Hierbij dient te worden getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid.

Het geluidbeleid van de gemeente Vlaardingen geeft als randvoorwaarde dat alle woningen waarop een overschrijding van de grenswaarde plaatsvindt moet beschikken over een geluidsluwe zijde waaraan het (merendeel) van de slaapkamers gesitueerd moet worden. Een gevel is geluidsluw wanneer de geluidsbelasting van alle bronnen samen gelijk aan of kleiner is dan 53 dB (zonder aftrek wegverkeer).

Alle woningen waar sprake is van een overschrijding beschikken over een geluidsluwe begane grond en bijbehorende buitenruimte. Voor nagenoeg alle woningen is daarbij tevens sprake van een geluidsluwe eerste en tweede verdieping, zodat aan die zijden de slaapkamers mogelijk gerealiseerd kunnen worden.

Om aan het gemeentelijk geluidsbeleid te voldoen zijn maatregelen nodig bij bouwnummers 51, 52, 53 en 54. Voor bouwnummers 51 t/m 53 geldt dit voor zowel de eerste als de tweede verdieping, bij bouwnummer 54 alleen voor de tweede verdieping. Aangezien maatregelen op stedenbouwkundig niveau niet mogelijk zijn, wordt als alternatief een gebouwgebonden maatregel voorgesteld als gelijkwaardige oplossing. Het voorstel betreft een spuivoorziening voor de verblijfsruimten aan de betreffende gevel die als geluidsluw kan worden gekenmerkt doordat deze wordt afgeschermd van het (bepalende) wegverkeersgeluid.

De geluidsbelasting dient op het maatgevende punt met 4 dB gereduceerd te worden om tot een totale geluidsbelasting van wegverkeer te komen die niet hoger is dan 53 dB bij een draairaam. Met het plaatsen van een 300 mm diep (glazen) scherm langs de kozijnen op de verdiepingen wordt minimaal 4 dB reductie gerealiseerd. De draairamen moeten maximaal 200 mm breed uitgevoerd worden en direct gelegen zijn aan de zijde van het scherm. Op deze wijze kan met open ramen gespuid worden. De locatie van de oplossing is opgenomen in figuur 6 van Bijlage 5.

In onderhavig geval is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. In het kader hiervan wordt het tuinscherm gerealiseerd en worden maatregelen in de vorm van spuivoorzieningen getroffen.

Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een rapport ingediend worden met daarin berekeningen van de geluidswering conform het Bouwbesluit om zo het binnenniveau te garanderen.

Industrielawaai

Het industrielawaai vanwege Botlek-Pernis voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Dit geldt ook voor het industrielawaai vanwege Vulcaanhaven, Koningin Wilhelminahaven en Klein Vettenoord. Daarmee is er geen sprake van een verhoogde geluidsbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen.

De bedrijvigheid in de nabijheid van het plan wordt niet extra belemmerd in de bedrijfsactiviteiten doordat het plan op dezelfde afstand van de huidige woonbebouwing is gesitueerd.

4.8.3 Conclusie

De geluidbelasting door wegverkeer- en industrielawaai is voor alle woningen lager dan de maximale ontheffingswaarde. Een Besluit hogere waarden is wel benodigd, aangezien de voorkeursgrenswaarde bij meerdere woningen wordt overschreden. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient te worden getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. Hier wordt middels maatregelen aan voldaan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Kader

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

4.9.2 Relatie tot het plangebied

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 64 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Voor toetsing aan de achtergrondconcentraties geldt voor NO2 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 25 µg/m3. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 20 maart 2020) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie op rekenpunt 15954256: de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van fijnstof PM10 19,6 µg/m3, van fijnstof PM2,5 11,7 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 22,7 µg/m3 zijn. De verwachting is dat de achtergrondconcentraties in het nieuwe decennium geleidelijk zullen afnemen.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geldt dat sprake is van een afname aan motorvoertuigbewegingen. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer desondanks wordt opgeteld, blijven de achtergrondconcentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide alsnog ruim onder de grenswaarden. Op basis van de NIBM-tool geldt voor een verkeersgeneratie van 310 motorvoertuigen per etmaal een toename van 0,12 µg/m3 aan NO2 en 0,02 µg/m3 aan PM10. Ook in dit geval blijven de achtergrondconcentraties ruim onder de grenswaarden en de grens voor 'Niet in betekenende mate'.

Tabel 1: GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 15954256 (bron: nsl-monitoring.nl/viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0011.png"

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.

Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

4.10.2 Relatie tot het plangebied

Voor de beoordeling van risico's is de risicokaart geraadpleegd. De kaart is opgenomen in figuur 11. Het plangebied is hierop paars omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0012.png"

Plaatsgebonden risico
Het plangebied bevindt zich niet binnen de plaatsgebonden risicocontouren, zie figuur 10. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals woningen, binnen het plangebied.
Groepsrisico
Rondom het plangebied bevinden zich meerdere buisleidingen, zoals weergegeven op figuur 10. Hierbij dient met betrekking tot het groepsrisico gekeken te worden op het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour van de buisleidingen ligt. Indien het plangebied hierbinnen is gelegen, moet het groepsrisico worden bereiken. De 1% letaliteitscontour van de buisleiding aan de noordzijde van het plangebied is 170 meter. De buisleiding ligt op een afstand van circa 320 meter van het plangebied. Hiermee is het plan niet binnen de 1% letaliteitscontour gelegen van deze buisleiding. De 1% letaliteitscontour van de buisleiding aan de oostzijde van het plangebied is 380 meter. Deze buisleiding ligt op een afstand van circa 530 meter van het plangebied. Hiermee is het plan niet binnen de 1% letaliteitscontour gelegen van deze buisleiding. De 1% letaliteitscontouren voor de buisleidingen aan de westzijde van het plangebied zijn: 230 meter, 70 meter en 180 meter. De buisleidingen liggen op een afstand van circa 600 meter van het plangebied. Wederom is het plangebied niet binnen de 1% letaliteitscontouren gelegen van deze buisleidingen gelegen. Er hoeft geen groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.

Tevens dient gekeken te worden of de projectlocatie is gelegen in de nabijheid van een transportroute, artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De projectlocatie is niet binnen 200 meter van de transportroute over de weg (A20) en het spoor gelegen, de projectlocatie ligt op een afstand van circa 550 meter. Hierdoor hoeft eveneens geen uitgebreide groepsrisco verantwoording (zoals: QRA-berekeningen) plaatst te vinden.

Tenslotte is het plangebied deels gelegen binnen het verantwoordingsgebied van Rotterdam-the Hague Airport (RtHA). Om deze reden dient het groepsrisico te worden verantwoord. In voorliggend plan is sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal personen in het gebied ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Om deze reden hoeft het groepsrisico niet nader te worden gemotiveerd.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.11 Bodem

4.11.1 Kader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.11.2 Relatie tot het plangebied

Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied, is door DS milieu-consult een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek.

Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond van het plangebied licht verontreinigd is. Er is sprake van een diffuse, heterogene verontreiniging. In de bovengrond is geen asbest aangetoond. Tevens zijn in de diepere bodem geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd. De hypothese dat de bodem verdacht is van het voorkomen van verontreinigingen, dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden bevestigd.

De lichte verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemkwaliteit wordt als geschikt ten behoeve van de beoogde woonfunctie beschouwd.

4.11.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Bedrijven En Milieuzonering

4.12.1 Kader

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

Tabel 2.Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0013.png"

4.12.2 Relatie tot het plangebied

Het plangebied is gelegen in een omgevingstype 'gemengd gebied'. In het moederplan "Westwijk" wordt tevens het volgende vermeld: "Het gebied waar de ontwikkeling Centrumplan is beoogd heeft een overwegend gemengde functie. Hier wordt detailhandel en horeca gecombineerd met wonen en maatschappelijke voorzieningen. Voor dit deel van het plangebied is sprake van een omgevingstype ‘gemengd gebied’. De aanwezige bedrijvigheid is toelaatbaar in een gebied met functiemenging." Het plangebied maakt onderdeel uit van het Centrumplan.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet uitsluitend in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen.

Aan de noordzijde van het plangebied is een garagebedrijf gesitueerd op een afstand van circa 12 meter. Ter plaatste van het garagebedrijf is een milieucategorie tot en met 2 toegestaan. In principe geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter. Echter, gezien de diversiteit aan functies rondom het plangebied en het feit dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het Centrumplan, kan gesproken worden van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstand met één stap verlaagd kan worden tot 10 meter. Hiermee houdt het plan voldoende afstand van het garagebedrijf. Daarnaast was reeds sprake van woningbouw op 12 meter afstand van het garagebedrijf. Derhalve diende het garagebedrijf reeds rekening te houden met gevoelige functies op een kortere afstand. Deze situatie blijft ongewijzigd, waardoor sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Aan de noordoostzijde van het plangebied is op een afstand van circa 50 meter een maatschappelijke functie ten behoeve van religie mogelijk. Op basis van de VNG-handreiking (SBI-2008: 9491) is voor kerkgebouwen sprake van een richtafstand van 30 meter in het type gebied 'rustige woonwijk'. Gezien sprake is van het type gebied 'gemengd gebied' kan de richtafstand met één stap worden verlaagd naar 10 meter. De woningen zijn op voldoende afstand van de maatschappelijke functie gelegen.

Aan de zuidzijde van het plangebied is een sporthal gelegen. Op basis van de VNG-handreiking (SBI-2008: 931A) is hier sprake van een richtafstand van 50 meter in een 'rustige woonwijk' en 30 meter in 'gemengd gebied'. De sporthal is gelegen op een aftand van 50 meter van de grens van het plangebied. Dit betekent dat voldoende afstand van de sporthal wordt gehouden.

4.12.3 Conclusie


Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.13 Duurzaamheid

De ontwikkelende partij heeft voor de sociale huurwoningen in het plangebied een hoge energieambitie geformuleerd, zodat voor de woningen de Energie Prestatie Vergoeding (EPV) kan worden ontvangen. De uitgangspunten voor de EPV staan ongeveer gelijk aan Nul-Op-De-Meter als energieconcept.

Deze berekeningen worden uitgevoerd conform- en getoetst aan de ‘Wet Energieprestatievergoeding huur’ en de NEN 7120. Om die ambitie te behalen is er voor gekozen om de woningen te ontwerpen op basis van een gemiddelde Rc-waarde van 5,5, dubbel glas, zeer goede kierdichting (Qv10=0,25), elektrische (lucht-water)warmtepomp, WTW-ventilatie en circa 18 zonnepanelen. Dit resulteert in een EPC waarde in de bandbreedte van -0,32 en -0,36.

De koopwoningen worden energieneutraal gerealiseerd (EPC=0,0) met een soortgelijke schilisolatie en warmtevoorzieningstoestel, een goede kierdichting (Qv10=0,4), ventilatie op basis van mechanische afzuiging en natuurlijke luchttoevoer en circa 10 zonnepanelen.

Het voorgestane bouwsysteem is een droogstapelbouwsysteem bestaande uit geprefabriceerde dragende wanden van beton, kanaalplaatvloeren, prefab houten binnenwanden en houten dakelementen. Hout elementen worden grotendeels vervaardigd uit FCS gekeurd uit (mix 70%).

Gezien de voorgenomen duurzaamheidsmaatregelen kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot duurzaamheid.

De huurwoningen worden verhuurd binnen de EPV-regeling hetgeen betekent dat de bouwkundige schilisolatie is geoptimaliseerd om warmteverlies/ instraling te voorkomen en een zeer energiezuinige installatie is gekozen zodat er minimale zonnepanelen hoeven worden ingezet om energiestromen te compenseren.

4.14 M.e.r.-beoordeling

4.14.1 Kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

4.14.2 Relatie tot het plangebied


Het onderhavige bestemmingsplan betreft een onderdeel van een groter project (Herstructurering Centrumplan Westwijk). De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, worden gebouwd als vervanging voor het inmiddels gesloopte appartementencomplex met commerciële functies in de eerste laag. Voor de voorgenomen ontwikkeling is D11.2 relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030_0014.png"In voorliggend bestemmingsplan is beoordeeld welke nadelige milieugevolgen door de uitvoering van de herstructurering in het algemeen en dit deelplan in het bijzonder zijn te verwachten. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Het aantal verkeersbewegingen neemt af. Daarnaast zijn geen (significant) negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurgebieden te verwachten.

Omdat sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal woningen en daarmee de impact op de omgeving kleiner is dan voorheen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit Milieueffectrapportage.

Andere activiteiten uit het Besluit mer zijn tevens niet van toepassing. Nadere toetsing aan het Besluit mer is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

De vorm van het bestemmingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • de benaming van bestemmingen en aanduidingen;
  • het onderbrengen van (hoofd)functies onder bepaalde bestemmingen;
  • de kleurstelling en/of vormgeving van bestemmingen en aanduidingen;
  • de opbouw, volgorde en nummering van de regels;
  • de aanhef van (onderdelen van) artikelen;
  • de omschrijving van diverse begrippen.


De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een bestemmingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het bestemmingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.

5.2 Bestemmingen En Dubbelbestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Westwijk is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. In voorliggend bestemmingsplan is deze bestemming gewijzigd naar de bestemming "Wonen", aangezien slechts één vorm van wonen mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'.

In dit bestemmingsplan worden naast de bestemming 'Wonen', de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' mogelijk gemaakt. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

Bestemming 'Groen' De groenvoorzieningen binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen.

Bestemming 'Horeca'
In de bestemming 'Horeca' is horeca in de vorm van een afhaal-/bezorgrestaurant toegestaan.

Bestemming 'Verkeer' De wegen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsgebieden hebben de bestemming “Verkeer”. Binnen deze bestemming mogen tot een beperkte omvang gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.

Bestemming 'Wonen'
In de bestemming ‘Wonen' zijn uitsluitend (grondgebonden) aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen. De stedenbouwkundige accenten (differentiaties) van het bouwplan zijn in het bestemmingsplan alle mogelijk gemaakt. De differentiatie ten aanzien van de plaatselijk doorgetrokken gevel (de “dakkapel” aan de voorzijde) is toegestaan middels de regeling die toestaat dat over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte mag worden gerealiseerd. De maximaal toegestane bouwhoogte is opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Onderhavig bestemmingsplan is een van de deelplannen binnen het Centrumplan Westwijk. Het Centrumplan Westwijk bestaat uit verschillende ontwikkellocaties en tezamen vormen deze het herstructureringsgebied.

Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de gemeentelijke kosten zijn verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Bestuurlijk Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de aan de gebruikelijke vooroverlegpartners van de gemeente Vlaardingen.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de watersleutel opnieuw doorlopen moet worden. Daarnaast is aangegeven dat paragraaf 4.6 nader uitgewerkt dient te worden. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de watersleutel opnieuw doorlopen en opgenomen in bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Daarnaast is paragraaf 4.6 verder uitgewerkt.

De overige vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen op het plan kenbaar gemaakt.

7.2 Participatie

Op 29 juni 2021 heeft een informatieavond plaats gevonden. Tijdens de informatieavond zijn geen punten naar voren gekomen die hebben geleid tot aanpassing van het plan. Eén van de vragen had betrekking op de parkeersituatie in het plangebied. Zoals in paragraaf 4.3 wordt beschreven, wordt voldaan aan de parkeerbehoefte in het plan. De algemene reactie op de plannen was positief. Daarnaast is aangegeven op welke wijze zienswijze ingediend kunnen worden, hiermee is de maatschappelijke betrokkenheid afdoende gewaarborgd.

7.3 Zienswijzen

Op het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen in het plan. Daarnaast is er een reactie van het Hoogheemraadschap ontvangen die leidt tot ambtshalve wijzingen in het plan. De nota beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 7.

Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen 2019

Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen 2019

Bijlage 1 Integraal Programma Van Eisen (Ipve)

Bijlage 1 Integraal Programma van Eisen (IPvE)

Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek

Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 3 Watersleutel

Bijlage 3 Watersleutel

Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 7 Nota beantwoording zienswijzen