KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Beleidsregels Parkeernormen 2019
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Geluid
4.5 Overige Milieuaspecten
4.6 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Qra
Bijlage 2 Geluidsonderzoek Inrichtingslawaai
Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit

Rivierzone-Oost, 2e herziening

Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 20-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rivierzone-Oost, 2e herziening van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder silo's, tanks en kranen (niet zijnde hei- en funderingsmachines).

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.9 beperkt kwetsbare objecten

bedrijfsgebouwen waar doorgaans 50 personen of minder verblijven; een bedrijfsverzamelgebouw wordt in dit kader als één gebouw aangemerkt.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.

1.10 bestaande beperkt kwetsbare objecten

beperkt kwetsbare objecten die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.21 gezoneerd industrieterrein

terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.23 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

Hierbij is een onderscheid gemaakt in de volgende categorien:

  • Categorie 1: Lichte horeca / dagzaken
    Deze categorie omvat de winkelondersteunende horeca, zonder alcoholvergunning. Het voornaamste criterium is de Winkeltijdenwet, wat inhoudt maandag tot en met zaterdag geopend tot maximaal 22.00 uur en op koopzondagen. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Tot de categorie lichte horeca behoren zaken als een automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, traiteur/afhaalcentrum.
    Voor bepaalde zaken geldt dat zij wel op zondag geopend mogen zijn, omdat zij vallen onder het vrijstellingenbesluit (artikel 10b van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet).
  • Categorie 2: Horeca
    Onder deze categorie vallen horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden / eten. Alleen hebben zij of een drank- & horecavergunning zoals bistro, restaurant, eetcafé en/of zijn zij buiten de tijden van de Winkeltijdenwet geopend en hebben een verkeersaantrekkende werking zoals shoarma- en pizzeriazaken. Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken, waardoor zij aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Ook bedrijven / inrichtingen gericht op het verschaffen van logies, al of niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of drank, vallen onder deze categorie (hotel, pension).
  • Categorie 3: Middelzware horeca
    In deze categorie zitten de horecabedrijven waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn. Daardoor kunnen zij een groter publiek aantrekken en daardoor aanmerkelijke hinder voor de omgeving met zich meebrengen.
    Zaken als een (grand)café, bierhuis, biljart- of poolcentrum en een proeflokaal vallen onder deze categorie. (N.B. Echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2).
  • Categorie 4: Zware horeca
    Met zware horeca worden zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers hebben en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering.
    Hieronder vallen zaken als zalenverhuur / partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen), dancing / discotheek, bar/nachtclub en een casino of amusementscentrum (met horeca). De laatste is onder de zware horeca geplaatst gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze te maken heeft.

1.24 kantine

verblijfslokaal ten behoeve van een bedrijf waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen.

1.25 kwetsbare objecten

bedrijfsgebouwen waar meerdere dagen per week meer dan 50 personen een groot deel van de dag verblijven; een bedrijfsverzamelgebouw wordt in dit kader als één gebouw aangemerkt.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.

1.28 beleidsregel Parkeernormen 2019

de beleidsregel Parkeernormen 2019 zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels, of de rechtsopvolger daarvan.

1.29 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

1.30 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'';
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 3': tevens bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding SBI-code 1993 SBI-code 2008 uit ten hoogste milieucategorie
specifieke vorm van bedrijf -1 6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
specifieke vorm van bedrijf - 2 1543
1542
6311.1
6311.2
1042
104101
52241
52242
4.2
4.1
5.1
4.2
specifieke vorm van bedrijf - 3 267
372
237
383201
5.2
5.2
  1. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting calamiteitenroute': tevens een ontsluiting ten behoeve van een calamiteitenroute;
  2. j. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens een spoorweg;
  3. k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is tevens een zelfstandig kantoor toegestaan;
  4. l. bijbehorende voorzieningen, zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en kantines.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' en slechts voor zover de PR 10-6-contour of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Bevi in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen is gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  3. c. beperkt kwetsbare objecten zijn, met uitzondering van bestaande beperkt kwetsbare objecten, niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  4. d. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn aangeduid met verkeersindex 3G zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 3' en ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  5. e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  6. f. op onbebouwde gronden is de opslag van goederen toegelaten met een maximale stapelhoogte gelijk aan de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte voor gebouwen. Indien ter plaatse van de onbebouwde gronden geen maximale bouwhoogte voor gebouwen geldt, dan mag de maximale stapelhoogte niet meer bedragen dan de gemiddelde maximale bouwhoogte die geldt voor de gronden die direct grenzen aan de onbebouwde gronden;
  7. g. opslag van hei- en funderingsmachines met een hoogte van meer dan 50 m is niet toegestaan;
  8. h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan; in afwijking hiervan bedraagt de kantoorvloeroppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' ten hoogste 3.000 m2 per bedrijf;
  9. i. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  10. j. vanaf het moment dat een windturbine als bedoeld in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland in gebruik is genomen binnen zoekgebied 42 van diezelfde Verordening, is de opslag van ADR-geklasseerde stoffen niet toegestaan binnen de werpafstand voor falen bij nominaal toeren van deze windturbine.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens een spoorweg;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van kranen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' ten hoogste 50 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  5. e. het vergroten van de afvoercapaciteit;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf'.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 15 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. De voorgevel van de gebouwen dient in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
  2. b. In hoeksituaties dient ook de naar de weg gekeerde zijgevel van een gebouw in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
  3. c. De bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling van bestaande objecten mogen niet worden gewijzigd;
  4. d. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.3 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder c en d, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de culthuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de Commissie voor welstand en monumenten.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 3 m bedraagt.

12.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en (raam)prostitutie.

Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen;
  3. c. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de oppervlakte ten hoogste 30 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
  4. d. het bouwen van reclamemasten of (beeldende) kunstwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

17.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Rivierzone-Oost, 2e herziening'.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 2 Beleidsregels Parkeernormen 2019

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het stuwadoorsbedrijf DFDS Seaways is gevestigd aan de Vulcaanhaven in Vlaardingen. Daar heeft zij de beschikking over een terrein van circa 15 hectare en vanaf deze locatie vindt de aan- en afvoer van goederen plaats. Het terrein van DFDS bevindt zich grotendeels langs de westzijde van de Vulcaanhaven en strekt via de kopse kant van de haven (noordzijde) tot een deel aan de oostzijde van deze haven.

De rest van de oostelijke zijde van deze haven is sinds het vertrek van het bedrijf Rotterdam Bulk Terminals buiten gebruik en DFDS heeft het plan om haar bedrijf uit te breiden met dit terrein van circa 8,5 hectare. Ook het terrein De Griend, de meest zuidelijke punt aan de oostzijde van de Vulcaanhaven, is onderdeel van deze uitbreidingsplannen.

Met deze uitbreiding beschikt zij over meer ruimte om goederen (in trailers en containers) te stallen in afwachting van transport, waarmee zij onder andere in kunnen spelen op veranderingen als gevolg van de Brexit. Ook kunnen zij als gevolg hiervan de transporten met een risicovolle lading beter spreiden over het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0001.png"

Figuur 1.1. Overzicht bestaand terrein DFDS en uitbreiding

Het bestemmingsplan dat ter plaatse van toepassing is, staat deze uitbreiding echter in de weg. Dit betreft het bestemmingsplan Rivierzone-Oost uit 2013, waar verder in dit hoofdstuk nog nader op in wordt gegaan. Om toch aan de beoogde uitbreiding van DFDS medewerking te kunnen verlenen, wordt dat bestemmingsplan op onderdelen herzien. In deze herziening die nu voor u ligt, wordt de beoogde uitbreiding beschreven, onderzocht en onderbouwd en vervolgens ook (via de regels en de verbeelding) juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Vigerende Bestemmingsplannen

1.2.1 Rivierzone-Oost

Het bestemmingsplan voor zowel het huidige terrein van DFDS als de gronden waar zij wil uitbreiden, is het plan Rivierzone-Oost. Dit plan is oorspronkelijk op 28-11-2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen. Na uitspraak door de Raad van State op 06-05-2015, is het plan (naar aanleiding van die uitspraak) in gewijzigde vorm opnieuw gepubliceerd.

In het plan zijn de bedrijfspercelen van het industrieterrein bestemd als Bedrijf, met toegestane milieucategorieën oplopend van 3.1 tot en met 5.2

Op zowel het terrein van DFDS als van (voorheen) RBT is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' opgenomen, om de betreffende vorm van bedrijvigheid van beide bedrijven mogelijk te maken.

Dit houdt in dat het voormalige RBT terrein over dezelfde aanduiding beschikt als DFDS op haar huidige terrein heeft. Het type bedrijvigheid van DFDS is om die reden al toegestaan op de gronden van de beoogde uitbreiding.

Wat de uitbreiding in de weg staat, is dat DFDS als risicovolle inrichting wordt aangemerkt in het kader van het Bevi. Dit hangt samen met feit dat er (onder andere) ladingen met gevaarlijke stoffen door DFDS worden verscheept en dergelijke ladingen ook op het terrein opgeslagen staan in afwachting van transport. Het bestemmingsplan kent een systematiek dat voor dergelijke inrichtingen een aanduiding is opgenomen waar deze zich mogen bevinden. Op die manier zijn de bestaande risicovolle inrichtingen vastgelegd en zijn er geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk. Dat laatste vraagt immers om nader onderzoek naar de effecten daarvan. Aangezien RBT geen risicovolle inrichting was op grond van het Bevi, beschikt dat deel van het terrein niet over de betreffende aanduiding die voor DFDS wel nodig is om zich daar als risicovolle inrichting te kunnen vestigen (c.q. uitbreiden).

De risicovolle inrichtingen kennen in het bestemmingsplan Rivierzone-Oost nog een tweede aanduiding. Dit is de aanduiding 'veiligheidszone - bevi', die bepaalt tot waar hun PR 10-6-contour mag reiken. Dit is de contour waarbinnen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan gelet op het plaatsgebonden risico van het bedrijf. De nieuwe contour van DFDS, die wijzigt als gevolg van de uitbreiding, past binnen de daarvoor opgenomen aanduiding uit het huidige bestemmingsplan. Wel geeft de wijziging van de contour aanleiding om deze met haar nieuwe vorm vast te leggen met deze herziening.

Een laatste relevante regeling uit het bestemmingsplan die direct van invloed is op het toegestane type bedrijfsvoering, hangt samen met de verkeersaantrekkende werking per bedrijfstype. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten die in het bestemmingsplan is opgenomen, is per bedrijfstype een zwaarte toegekend aan ieder type bedrijvigheid op het gebied van verkeersaantrekkende werking. Daarvan is in het bestemmingsplan bepaald dat bedrijven met een verkeersindex 3G niet zonder meer overal gehuisvest mogen zijn, gelet op de verkeerssituatie in de omgeving. Om bestaande bedrijven met een dergelijke index niet te belemmeren, is in het bestemmingsplan bepaald dat dergelijke bedrijven alleen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1'. Zoals eerder in deze paragraaf al behandeld, ligt die aanduiding zowel over het terrein van DFDS als dat van (voorheen) RBT. Op de gronden waar DFDS wil uitbreiden, is de benodigde aanduiding dus al aanwezig en zijn bedrijven met een dergelijke verkeersindex dus al toegestaan. Overigens zal de uitbreiding van DFDS niet tot meer verkeer leiden, waar later in dit bestemmingsplan nader op ingegaan wordt.

Samengevat voorziet het bestemmingsplan Rivierzone-Oost al grotendeels in de juiste bestemming voor de uitbreiding van DFDS. De strijdigheid zit hem in de ontbrekende aanduidingen voor een risicovolle inrichting en de daarmee gemoeide aanduiding voor een PR 10-6-contour op het voormalige RBT-terrein.

1.2.2 Parapluplannen

Naast het bestemmingsplan Rivierzone-Oost zijn ter plaatse ook de plannen Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 (vastgesteld 30-01-2020) en Paraplu bestemmingsplan Wonen (vastgesteld 15-10-2020)

De laatstgenoemde parapluherziening heeft betrekking op verschillende definities rondom het woongebruik, die daarmee in alle bestemmingsplannen van Vlaardingen worden herzien. Aangezien zich binnen het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan geen woningen bevinden, zijn deze bepalingen hier niet relevant.

De parapluherziening met betrekking tot verkeer legt kort gezegd de meeste actuele parkeerregeling vast in alle reeds geldende bestemmingsplannen. Om te borgen dat deze regeling ook in deze herziening zijn doorwerking heeft, zullen ze als onderdeel in de regels van dit nieuwe bestemmingsplan worden opgenomen.

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied omvat om te beginnen het huidige terrein van DFDS, de gronden waarop de uitbreiding beoogd wordt en het water van de Vulcaanhaven, zoals weergeven in figuur 1.1.

Het plangebied van deze herziening reikt echter verder. Dit hangt samen met het feit dat als gevolg van de uitbreiding de risicocontour van DFDS zal wijzigen. In hoofdstuk 4 wordt daar nader op ingegaan, maar kort gezegd houdt dit in dat een deel van de huidige contour, die aan de westzijde nog tot buiten de eigen inrichting reikt, komt te vervallen. Om deze contour ook op de verbeelding van het bestemmingsplan kleiner te maken, zijn ook de gronden in het plangebied opgenomen waar deze aanpassing verwerkt is. Het betreft grotendeels de gronden van het naastgelegen bedrijf VOPAK.

Het totale plangebied van deze herziening is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0002.png"

Figuur 1.2. Ligging plangebied

1.4 Planvorm

Deze herziening betreft een partiële herziening van het 'moederplan' Rivierzone-Oost. Dit houdt in dat de regeling van dat plan (regels + verbeelding) in hoofdzaak ongewijzigd blijven en alleen op die onderdelen worden aangepast die nodig zijn om medewerking te kunnen verlenen aan de uitbreidingsplannen van DFDS.

In paragraaf 1.2 is reeds beschreven dat de benodigde aanpassingen betrekking hebben op het uitbreiden van de aanduiding 'risicovolle inrichting' en het aanpassen van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi'. Deze aanpassingen hebben uitsluitend betrekking op de verbeelding bij het bestemmingsplan.

De regels blijven in die zin ongewijzigd en zijn daarom integraal overgenomen uit het moederplan (uitsluitend voor die bestemmingen die binnen deze herziening van toepassing zijn).

In deze regels is direct de aangepaste parkeerregeling, voortvloeiend uit het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019, opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Het plan is zo opgebouwd dat in hoofdstuk 2 de voorgenomen ontwikkeling, ofwel de uitbreiding van DFDS, wordt beschreven.

Daarna wordt deze uitbreiding in hoofdstuk 3 en 4 getoetst op respectievelijk relevant beleid en relevante omgevingsaspecten. Beide toetsingen gaan specifiek in op ie onderdelen die met deze herziening wijzigen, dat wil zeggen de uitbreiding van DFDS als risicovolle inrichting en de wijziging van de risicocontouren.

Hoofdstuk 5 omvat vervolgens een beknopte juridische planbeschrijving en tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van dit plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

DFDS is gelegen aan de Vulcaanweg te Vlaardingen. De inrichting is momenteel gelegen aan de noordwestelijke zijde van de Vulcaanhaven. Aan de noordzijde wordt de inrichting omsloten door de Schiedamsedijk. Aan de westzijde van de inrichting is de Vulcaanweg gelegen met daar direct naast gelegen enkele andere bedrijven. Aan de zuidwestzijde grenst de inrichting aan de opslagfaciliteit van Vopak. Ten oosten van de Vulcaanhaven is het terrein van de voormalige inrichting van het bulkoverslagbedrijf Rotterdam Bulk Terminals gelegen alsmede de Griend. Dit terreindeel zal door DFDS worden gehuurd en DFDS zal zijn huidige activiteiten hierheen uitbreiden. In figuur 2.1 is indicatief weergegeven welk terreindeel zal worden toegevoegd aan de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0003.png"

Figuur 2.1 Overzicht bestaande situatie

2.2 Ontwikkeling

Uitbreiding

DFDS is voornemens zijn activiteiten in ruimtelijke zin uit te breiden. Door huidige beperkingen in opstelmogelijkheden van onder andere trailers is er behoefte aan meer opstelplaatsen. Dit leidt tot een betere stroomlijning van de verscheidene transportbewegingen op het terrein. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan een betere scheiding van inkomende en uitgaande trailers. Het terrein zal uitgebreid worden met het voormalige terrein van RBT en de Griend, ten zuidoosten van DFDS gelegen.

Het bestaande terrein van DFDS is circa 15 hectare groot. De uitbreiding zal circa 8,5 hectare omvatten.

Er is geen uitbreiding van ligplaatsen voor DFDS voorzien. Wel bestaat de mogelijkheid dat schepen voor de kade van het aangeschafte terrein (dus buiten de grenzen van de inrichting) worden aangemeerd. Hier is plaats voor aanmeerlocaties in beheer van Port of Rotterdam. Het betreft hier derhalve uitsluitend hotelleren van deze schepen, waarbij verlading van goederen en/of personen tussen de inrichting en de schepen niet zal plaatshebben. De schepen vallen onder verantwoordelijkheid van de Port of Rotterdam en daarmee buiten de scope van de bedrijfsvoering van DFDS.

Indeling terrein

Het nieuwe terrein zal vergelijkbaar aan de huidige inrichting worden ingedeeld om voornamelijk trailers, al dan niet self driving, in visgraatverband op te stellen. Op het terrein zal plaats zijn voor circa 675 opstelplaatsen. Daarnaast is er aan de oostelijke kade ruimte voor MAFI's (zeer lage door terminal trekkers te verplaatsen laadwagens) gereserveerd. Ook is aan de oostelijke zijde van het terrein een spoorweg aanwezig. Op de zuidelijke punt van de Griend is een overkapping beoogd waar beperkt niet-gevaarlijke stoffen kunnen worden omgepakt.

Capaciteiten

De in de huidige vergunning geldende maximale doorzet van goederen wordt niet verhoogd. Per jaar kunnen derhalve maximaal 362.500 trailers en 20.000 containers aangevoerd en 362.500 trailers en 20.000 containers afgevoerd worden. Ook de doorzet van ADR-geklasseerde stoffen wordt niet verhoogd. Door de uitbreiding van het terrein van DFDS zullen de goederen (waaronder de gevaarlijke stoffen) voor overslag en tijdelijke opslag over een groter perceel verdeeld worden.

Verkeers- en transportstromgen

Aangezien de vergunde doorzet van goederen niet wordt verhoogd, zoals onder het vorige kopje beschreven, blijkt ook het reeds vergunde aantal vervoers- en transportbewegingen toereikend. Deze aantallen zullen om die reden niet wijzigen. Wel zal de routering van de verkeersstromen wijzigen, doordat DFDS de noordelijke ontsluiting (gate 5) in gebruik zal nemen.

Hierbij zullen de ingaande verkeersstromen via gate 1 (de westelijke huidige ontsluiting) verlopen. De uitgaande verkeersstromen zullen voor circa 50% via gate 1 verlopen en voor circa 50% via gate 5 (de noordelijke ontsluiting).

De huidige toegang zal dienst gaan doen als algemene ingang. Daarnaast zal deze toegang dienst doen als uitgang voor vrachtwagens die van het westelijk deel van het terrein afkomstig zijn. De bestaande ontsluiting aan de noordzijde van het terrein zal dienst gaan doen als uitgang voor vrachtwagens die het oostelijk deel van het terrein aan hebben gedaan. Tussen DFDS en de gemeente Vlaardingen is overeengekomen dat 50% van de uitgaande vrachtauto's gebruik mag maken van de noordelijke ontsluiting.

Toekomstige aanpassing Havenmond

DFDS wenst daarnaast de mogelijkheid te hebben om met de ingebruikname van het uitgebreide terrein, ook de havenmond aan te passen. De havenmond kent nu een zodanige vorm, dat schepen niet in één keer de haven in kunnen varen. Hiertoe dienen ze op de Nieuwe Waterweg te draaien om vervolgens achteruit de haven in de varen. Met een verbreding van de havenmond kan dit in de toekomst voorkomen worden. Om dit te realiseren, zal een deel van de bedrijfsbestemming omgezet moeten worden in Water. Het gaat dan om het gebied dat is in figuur 2.2. is weergegeven, dat van bedrijfsperceel in de bestemming Water omgezet moet worden.

Omdat de uitwerking hiervan op dit moment nog onvoldoende is uitgewerkt en onderzocht, is voor dit onderdeel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in deze herziening, waar op een later moment gebruik van kan worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0004.png"

Figuur 2.2 Mogelijke toekomstige aanpassing van de havenmond

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 al aangegeven, biedt het huidige bestemmingsplan al ruime mogelijkheden voor zware bedrijvigheid op het gezoneerde industrieterrein '' Vulcaanhaven, Koningin Wilhelminahaven en Klein Vettenoord'. De uitbreiding van DFDS sluit in de kern goed aan bij de functie van dit industrieterrein. Om die reden omvat dit hoofdstuk vooral een check of er vanuit de relevante beleidskader geen belemmeringen of mogelijke conflictsituaties ontstaan met andere belangen. Daarnaast wordt onder het kopje gemeentelijk beleid specifiek ingezoomd op het veiligheidsbeleid van de gemeente Vlaardingen, waarin de gemeentelijke koers ten opzichte van risicovolle inrichtingen is vastgelegd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk ruimtelijke regels vastgelegd waar bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee gehouden dient te worden. Deze regels hebben betrekking op zaken van Rijksbelang, die met dit Besluit hun doorwerking hebben op ruimtelijke planvorming en besluitvorming op gemeentelijk niveau. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan (de bescherming van)(reserveringen voor) luchthavens, militaire terreinen, rijksinfrastructuur, grote rivieren en de energievoorziening.

Toetsing

Uit kaart 4 van het Barro, betreffende 'Grote rivieren', volgt dat het plangebied van deze herziening is aangewezen als 'Rivierbed'. Dit hangt samen met de buitendijkse ligging van het gebied.

Uit de regels van het Barro volgt dat een bestemmingsplan (of een herziening, wijziging, afwijking, etc. daarvan) uitsluitend nieuwe bestemmingen binnen een aangewezen rivierbed op kan nemen, voor zover het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft, geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier ontstaat, de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Ten aanzien van deze voorwaarden kan gesteld worden dat de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden in hoofdzaak behouden blijven, met die aanpassing dat ter plaatse nu ook een risicovolle inrichting op het gebied van externe veiligheid gesitueerd mag zijn. Voor de inrichting, het gebruik en eventuele bebouwing van het terrein blijven de bepalingen uit het huidige bestemmingsplan van kracht. Deze herziening staat zodoende geen nieuwe ontwikkelingen toe die van invloed zijn op de genoemde aandachtspunten rondom de aanwijzing als Rivierbed.

Het Barro kent geen verdere bepalingen die voor deze gronden van toepassing zijn en staat de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2017)

Onderdeel van de nationale belangen zoals in de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu vastgesteld is een zorgvuldige afweging bij alle ruimtelijke besluiten. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in art. 3.1.6.. Dit artikel stelt het verplicht dat in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, een beschrijving wordt gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien buiten het bestaand stedelijk gebied in die behoefte wordt voorzien (door de nieuwe stedelijke ontwikkeling) dient bovendien gemotiveerd te worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte voorzien kan worden. .

Toetsing

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling luidt op basis van lid 1.1.1 Bro als volgt:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In dit geval gaat het om een bestaand bedrijventerrein, waar enkel op milieu- c.q. veiligheidsgebied een aanpassing in de ruimtelijke mogelijkheden wordt geboden. Afgezet tegen de reeds bestaande planologische mogelijkheden voor de betreffende gronden, op basis van het huidige bestemmingsplan, kan de beoogde uitbreiding niet als een stedelijke ontwikkeling worden gezien.

3.2.3 Conclusie

Het Rijksbeleid staat deze herziening niet in de weg.

3.3 Provinciaal

3.3.1 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland heeft de provincie (onder andere) ruimtelijke regels vastgelegd waar bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee gehouden dient te worden. Deze regels hebben betrekking op zaken van provinciaal belang, die met deze verordening hun doorwerking hebben op ruimtelijke planvorming en besluitvorming op gemeentelijk niveau.

Toetsing

In algemene zin zijn de bepalingen uit de Verordening ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.2.1) en de Ladder van duurzame verstedelijking (artikel 6.2.3) altijd van toepassing.

Op het gebied van ruimtelijke kwaliteit is het belangrijkste uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied per saldo niet verslechterd door ruimtelijke ontwikkelingen. Dit kan doordat ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel al aansluiten bij de bestaande kwaliteiten, of door inpassingsmaatregelen toe te passen. Voor deze herziening geldt als uitgangspunt dat de gronden al onderdeel zijn van het havenindustrieel complex van de Rotterdamse haven. Met de herziening worden bovendien geen nieuwe bestemmingen of bouwmogelijkheden geboden. Dit maakt dat er ter plaatse geen bijzondere, ruimtelijke kwaliteiten gelden en dat de beoogde ontwikkeling daar ook geen verdere impact op heeft.

Ten aanzien van de ladder is in paragraaf 3.2.2 al een motivering gegeven.

Uit de Verordening volgen ook enkele specifieke bepalingen voor het plangebied die hierna aan de orde komen.

Artikel 6.21 - Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

en Artikel6.23 - Buitendijks bouwen

Uit kaart 13 bij de Verordening, die betrekking heeft op het onderwerp veiligheid, volgt dat het plangebied is aangemerkt als buitendijks bebouwd gebied en dat een strook langs de Nieuwe Maas de aanduiding veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas heeft. Een uitsnede hiervan is opgenomen als figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0005.png"

Figuur 3.1. Uitsnede kaart 13 'Veiligheid' van Omgevingsverordening Zuid-Holland

Artikel 6.21 van de Verordening gaat in op de veiligheidszone en bepaalt dat binnen deze zone:

  • in de eerste 25 m vanaf de kade geen nieuwe bebouwing of functiewijzigingen zijn toegestaan;
  • in het gebied tussen de 25 m en 40 m vanaf de kade nieuwe bebouwing of functiewijziging uitsluitend is toegelaten wanneer sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
  • en dat in afwijking op bovenstaande 2 punten wel incidentele, nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar zijn ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, waaronder restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten worden niet belemmerd
    2. 2. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden;
    3. 3. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd; en
    4. 4. advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven.

In deze herziening behouden alle gronden hun bedrijfsbestemming zoals die ook al van toepassing was op basis van het huidige bestemmingsplan en worden bovendien geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden. Dat wil zeggen, niet anders dan in het huidige bestemmingsplan. De regeling vanuit de provincie op dit punt is bovendien in het huidige plan al vastgelegd met een aanduiding ter plaatse van de veiligheidszone, waarin bovenstaande bepalingen zijn overgenomen. De herziening is daarmee in lijn met dit punt uit de Verordening.

Daar wordt bij opgemerkt dat de aanduiding en regeling in het huidige bestemmingsplan nog gebaseerd waren op een verouderde provinciale regeling, uitgaande van 40 m en 65 m in plaats van de nu geldende 25 m en 40 m. De aanduiding op de verbeelding en de relevante bepalingen uit de regels, worden op dit onderdeel geactualiseerd in deze herziening.

Artikel 6.23 heeft betrekking op buitendijks bouwen. Hieruit volgt dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden die op kaart 13 van de Verordening als buitendijks bebouwd gebied zijn aangemerkt, alleen nieuwe bebouwing toe mogen staan wanneer in de toelichting van dat plan is ingegaan op de risico's van en de afweging die gemaakt voor het toestaan van nieuwe bebouwing.

Omdat nieuwe bebouwing wordt uitgelegd als nieuw ten opzichte van de bestaande, planologische mogelijkheden, kan voor deze herziening gesteld worden dat er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden geboden. Zoals eerder aangegeven zijn de bouwmogelijkheden uit het huidige bestemmingsplan overgenomen.

Artikel - 6.28 Windenergie

Op kaart 16 bij de Verordening zijn delen van het plangebied en gronden in de directe omgeving aangewezen als locatie voor windenergie. Het gaat op zoekgebied 42 van de provincie, gelegen aan de westzijde van de Beneluxtunnel. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen als figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0006.png"

Figuur 3.2. Uitsnede kaart 16 'Windenergie' van Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Verordening stelt hierover in artikel 6.28 nieuwe windturbines uitsluitend zijn toegestaan op locaties die op kaart 16 als zodanig zijn aangewezen. Het artikel bepaalt ook dat de begrenzing van die locaties nog iets kan wijzigen, als uit lokale omstandigheden blijkt dat dit nodig is.

Buiten deze locaties zijn uitsluitend turbines tot 15 m toegestaan (in het buitengebied) of tot 45 m (in bestaand stedelijk gebied of in glastuinbouwgebied, voor zover passend bij de lokale situatie). Een uitzondering is er voor bestaande turbines buiten de aangewezen locaties, die mogen altijd vervangen worden door een turbine van de huidige omvang.

De regeling uit de Verordening is zodanig geformuleerd, dat alleen bepaald is waar nieuwe turbines mogen komen en met welke omvang.

De achtergrond van deze regeling en deze kaart uit de Verordening, is dat de aangewezen locatie voor windenergie op deze kaart voortvloeit uit de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit. Daarin heeft de provincie locaties onderzocht op hun haalbaarheid voor de realisatie van één of meer windturbines. Gemeentes, waaronder Vlaardingen, konden daarvoor ook locaties aandragen die in hun ogen geschikt zijn. De provincie heeft daarbij vooral het principe gehanteerd dat ze ruimte wil bieden voor windturbines op locaties ‘daar waar het waait’ (eilanden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren).

Naast een selectie op die punten, is in het MER dat in dat kader is uitgevoerd, ook een afweging gemaakt tussen zoeklocaties en de milieueffecten die per locatie zouden optreden bij realisatie van een windturbine.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten is onder meer de locatie op de kop van de Vulcaanhaven, langs de A4 door de provincie als locatie voor windenergie aangewezen.

Gelet op de regeling uit de Verordening Ruimte volgt weliswaar nog geen plicht om nu een windturbine te bestemmen. Wel is het, gezien het voortraject en de redenen waarom de provincie deze locatie heeft aangewezen, van ruimtelijk belang dat de realisatie van een windturbine in ieder geval niet onmogelijk wordt gemaakt.

Dit brengt ons terug naar het punt dat de gronden waarop DFDS wil uitbreiden, in het huidige plan al is bestemd als Bedrijf met de daarbij behorende gebruiks- en bouwmogelijkheden. Zoals aangegeven heeft deze herziening uitsluitend betrekking op het aanpassen van aanduidingen uit het bestemmingsplan op het gebied van externe veiligheid. Het onderzoek dat op dat gebied is uitgevoerd in het kader van deze herziening, toont aan dat de realisatie van een windturbine ook na aanpassing van de grens van de risicovolle inrichting en de PR 10-6-contour mogelijk blijft. Deze conclusie is mede gebaseerd op het uitgangspunt dat DFDS binnen de werpafstand van de turbine geen ADR-geklasseerde stoffen opslaat. Om dit te borgen is in deze herziening een specifieke bepaling opgenomen in de gebruiksregels van de bedrijfsbestemming.

3.3.2 Conclusie

Het provinciaal beleidskader staat deze herziening niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Visie externe veiligheid

De Visie externe veiligheid is onderdeel van de duurzame ontwikkeling van Vlaardingen. Enerzijds moeten ruimtelijke en bedrijfsmatige ontwikkelingen mogelijk blijven. Anderzijds moet de gemeente zorg dragen voor een aanvaardbaar veilige woon- werk- en leefomgeving.

Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico’s veroorzaakt door het werken met, opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door vooraf afspraken te maken. Relatief veel bedrijven en activiteiten (in en om Vlaardingen) vormen een risico. Daarnaast zijn er bedrijven in het Havengebied Rotterdam (Botlek-Vondelingenplaat) die voor externe veiligheidsrisico’s in Vlaardingen zorgen.

In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico’s centraal en geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico’s. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico’s beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen.

Het risicobeeld en de ruimtelijke ambities van Vlaardingen leiden tot de volgende beleidsuitgangspunten voor de omgang met externe veiligheid.

  1. 1. Het aantal risicobronnen neemt niet toe, de hoogte van bestaande risico’s neemt af.
  2. 2. In bestemmingsplannen worden geen nieuwe Bevi-bedrijven toegestaan.
  3. 3. Er mogen geen nieuwe risicobronnen binnen de woongebieden worden gesitueerd.
  4. 4. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico mag niet worden overschreden, met uitzondering van het gebied langs de Nieuwe Maas/Rivierzone.
  5. 5. Grenswaardecontouren van risicovolle bedrijven liggen binnen de inrichtinggrenzen en worden vastgelegd in de bestemmingsplannen.
  6. 6. Van bedrijven wordt verwacht dat zij actief communiceren over hun risico’s naar de omgeving.
  7. 7. Verminderd zelfredzame personen worden extra beschermd tegen externe veiligheidrisico’s.
  8. 8. De plaatsgebonden risicocontouren van bedrijven buiten de gemeente reiken niet over de gemeentegrens. Tenzij wordt aangetoond dat er geen belemmeringen ontstaan voor de geplande woningbouw in de rivierzone.

Een significante toename van het groepsrisico dient bestuurlijk te worden verantwoord. De zwaarte van de verantwoording wordt bepaald door de omvang van het risico, de toename ervan, de bestrijdbaarheid van de mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van personen nabij de

risicobron.

In hoofdstuk 4 komt het onderzoek aan bod dat is uitgevoerd op het gebied van externe veiligheids. In dat onderzoek is ook de toetsing aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid meegenomen. De uitkomst is dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de veiligheidssituatie op en rondom het terrein van DFDS. De grens van de risicovolle inrichting en de nieuwe plaatsgebonden risicocontour, worden bovendien vastgelegd met deze herziening.

3.4.2 Conclusie

De ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen uit het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ten behoeve van de voorgenomen herziening heeft plaatsgevonden. Zoals beschreven in hoofdstuk 1 betreft dit plan een partiële herziening, waarbij uitsluitend de aanduiding voor de risicovolle inrichting en de plaatsgebonden risicocontouren worden aangepast. De effecten op het gebied van externe veiligheid zijn daarom uitgebreid onderzocht.

Dat geldt ook voor de aspecten verkeer en geluid, hoewel daar strikt genomen geldt dat het huidige bestemmingsplan al de ruimte laat aan het type bedrijfsvoering en de mate van verkeer die voor DFDS van toepassing zijn. Omdat beide aspecten een grote impact op de omgeving kunnen hebben en hinder voor de omgeving kunnen veroorzaken, zijn deze aspecten ook nader onderzocht.

Veel andere milieuaspecten zijn bij deze herziening niet relevant, omdat het 'moederplan' Rivierzone - Oost niet op andere onderdelen wordt herzien. Deze milieuaspecten komen daarom samen in één, beknopte paragraaf aan bod.

4.2 Externe Veiligheid

4.2.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.2.2 Onderzoek

Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse risicovolle inrichtingen en transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Ter plaatse van het uit te breiden deel zijn reeds bedrijven tot maximaal milieucategorie 5.1 toegestaan en was voorheen het bedrijf Rotterdam Bulk Terminal (RBT) gevestigd. Het uit te breiden deel zal uitsluitend worden gebruikt voor stalling van extra trailers en containers in afwachting van transport. Met de beoogde uitbreiding worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Ook is er geen toename van de personendichtheid in het gebied. Vanuit omliggende risicovolle inrichtingen gelden er daarom geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.

Om de gevolgen vanuit de beoogde ontwikkeling op de omgeving in beeld te brengen is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (bijlage 1). In de QRA zijn de externe veiligheidsrisico's van de gehele inrichting inzichtelijk gemaakt en vergeleken met de reeds vergunde situatie. Binnen de inrichting van DFDS worden goederen op- en overgeslagen en per schip of vrachtwagen verscheept. Hieronder vallen ook ADR-geklasseerde gevaarlijke stoffen. De in de huidige vergunning geldende maximale doorzet van goederen en gevaarlijke stoffen blijft gelijk. Dit geldt eveneens voor de doorzet van ADR-geklasseerde stoffen. Door de uitbreiding van het terrein van DFDS zullen de goederen (waaronder de gevaarlijke stoffen) voor overslag en tijdelijke opslag over een groter perceel verdeeld worden.

Resultaten QRA

Plaatsgebonden risico

Het berekende plaatsgebonden risico (PR) is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0007.png"

Figuur 4.1 Berekende plaatsgebonden risicocontouren op het terrein van DFDS

Zoals in figuur 4.1 te zien is, is er aan de oostkant van het terrein ten gevolge van de activiteiten van DFDS geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichtingsgrens gelegen. Aan de zuid- en westzijde valt deze contour wel buiten de inrichting, maar blijft dit binnen de contour die in de bestaande situatie al van toepassing is en die in het vigerende bestemmingsplan ook als zodanig is vastgelegd.

Die huidige, vergunde contour, zoals die ook in het bestemmingsplan Rivierzone-Oost is vastgelegd, is weergegeven in figuur 4.2 Daaruit blijkt dat de nieuwe contour in alle richtingen kleiner wordt, in noordelijke en westelijke richting het meest.

Zo is de 10-5 plaatsgebonden risicocontour geheel binnen de inrichting gelegen en is de 10-6 plaatsgebonden risicocontour verdeeld over het terrein. Tevens is er door het in gebruik nemen van het nieuwe terrein en het verdelen van gevaarlijke goederen over dit terrein sprake van een lichte afname van de risico's voor de nabijgelegen kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0008.png"

Figuur 4.2 Vergunde plaatsgebonden risicocontouren op het terrein van DFDS (bron: vergunningsaanvraag 2011)

Groepsrisico

Het groepsrisico bedraagt circa 6% van de oriëntatiewaarde. Er is sprake van een relevante afname van het groepsrisico wanneer de beoogde uitbreiding wordt vergeleken met de huidige situatie. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat de opslag over het gehele terrein (inclusief nieuwe delen) verspreid wordt.

4.2.3 Conclusie en verantwoording

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat na uitbreiding van de inrichting van DFDS aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour. Het groepsrisico wordt lager dan in de bestaande situatie en blijft bovendien onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Hiermee wordt de in de EV-visie Vlaardingen genoemde 0,1 van de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Wanneer wordt vergeleken met de vigerende vergunning, kan gesteld worden dat de risicocontouren een verbetering van de externe veiligheid ter plaatse geven. Door ruimere verdeling van gevaarlijke stoffen en verplaatsing van ten minste een deel daarvan naar het oostelijk gelegen terrein is de 10-6 contour verder van de nabijgelegen kwetsbare objecten gelegen. Aan de oostzijde is de 10-6 contour niet over de inrichtingsgrens gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de terreinuitbreiding van DFDS.

4.3 Verkeer En Parkeren

4.3.1 Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast hanteert de gemeente Vlaardingen het gemeentelijke verkeersbeleid, vastgelegd in het Actieplan Mobiliteit, november 2018. In het Actieplan Mobiliteit is de Vulcaanweg / Schiedamsedijk gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg+. Deze route heeft hierdoor een belangrijke functie in het ontsluiten van het omliggende havengebied naar de A4. Anderzijds is de route ook van belang voor de ontsluiting van het zuidoostelijk deel van Vlaardingen, met name de Oostwijk, de Maaswijk en de VOP. In het Actieplan Mobiliteit is aangegeven dat gezocht moet worden naar maatregelen op de verkeersafwikkeling op de Vulcaanweg te verbeteren teneinde de verkeersstructuur in dit deel van de stad robuuster te maken.

4.3.2 Ontsluiting huidige situatie

De terreinuitbreiding van DFDS Seaways vindt plaats op een deel van het industrieterrein waarop het huidige bestemmingsplan Rivierzone-Oost al bedrijven toestaat met een dusdanige verkeersaantrekkende werking als met DFDS gemoeid is.

De uitbreiding van het terrein leidt bovendien niet tot extra verkeersbewegingen, gezien de maximering daarvan in de milieuvergunning uit 2012 tot een aantal van 575.000 verkeersbewegingen per jaar. Tegelijkertijd biedt de terreinuitbreiding juist wel de mogelijkheid om de verkeerssituatie te verbeteren op een zodanige manier dat de doorstroming op de openbare weg robuuster wordt.

In de huidige situatie is de gate voor zowel het in- als uitgaand verkeer gesitueerd aan de westzijde van het terrein, nabij de rotonde Vulcaanweg / Koningin Wilhelminahaven Noordzijde. Het gevolg hiervan is dat al het in- en uitgaande verkeer van DFDS gebruik moet maken van deze rotonde en het nabijgelegen kruispunt met verkeerslichten op de Vulcaanweg. Op piekmomenten en bij incidenten leidt dit snel tot stagnatie op de Vulcaanweg. Deze stagnatie breidt zich uit naar de Schiedamsedijk en zorgt soms ook voor hinder op het kruispunt met de Mr. L.A. Kesperweg bij Vijfsluizen. In lijn met het gestelde in het Actieplan Mobiliteit wordt bezien of de uitbreiding van DFDS kansen biedt om deze stagnatie te verminderen.

Voor de nieuwe situatie is daarom gezocht naar een verbetering van de verkeersafwikkeling. De ingrepen van DFDS op het eigen terrein, te weten meer bufferruimte en grotere gates, zorgen op zichzelf al voor een betere afwikkeling. Daarnaast kan de afwikkeling nog verder worden verbeterd door anders om te gaan met de aansluitingen van het terrein op de openbare weg.

4.3.3 Variantenstudie

Om tot de meest optimale verkeerssituatie te komen is een variantenstudie uitgevoerd. Daarbij is gekeken naar diverse varianten om het verkeer bij de huidige gate in en uit te laten rijden, al dan niet in combinatie met in- en uitrijden bij 'gate 5'. Dit is de gate aan de noordzijde van het terrein, die direct aansluit op de Schiedamsedijk en in de huidige situatie alleen voor exceptioneel transport wordt gebruikt. In figuur 4.3 is de locatie van beide gates weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0009.png"

Figuur 4.3 Locatie gates DFDS-terrein

Om goed in beeld te brengen wat de effecten van diverse varianten zijn, is een micro simulatie-analyse uitgevoerd. Daarbij is met een softwarepakket het rijdend verkeer gesimuleerd en wordt op basis van vertragingstijden en filevorming onderzocht wat de meest optimale oplossing is voor de ontsluiting van het terrein. De basis voor deze microsimulatie vormt het gemeentelijk verkeersmodel met prognosejaar 2030, waarbij uitgegaan is van de maximale verkeersgeneratie van DFDS zoals opgenomen in de milieuvergunning. Uit deze microsimulatie-analyse blijkt dat het verruimen van de opstelcapaciteit op het terrein van DFDS op zichzelf al zorgt voor minder terugslag van wachtrijen op de openbare weg. Ook het vergroten van de gatecapaciteit, waardoor het aantal vrachtwagens dat per uur kan worden afgehandeld veel groter is, draagt hieraan bij. Deze maatregelen leiden op zichzelf al tot een betere doorstroming en minder hinder op de openbare weg.

In de variantenstudie zijn voorts diverse scenario's onderzocht voor het ontsluiten van het terrein op de openbare weg, zoals ingaand verkeer bij gate 5, alleen ingaand verkeer bij de hoofdingang of een mengvorm hiervan. Daarbij is steeds gekeken naar de meest optimale situatie voor het overige verkeer, de routering op de terminal zelf en het verminderen van hinder voor omwonenden. Het gaat dan met name om geluidhinder voor de woningen aan de Spoorsingel. Uit de studie blijkt dat voor het faciliteren van ingaand verkeer bij gate 5 een verkeerslichtenregeling nodig is. Gezien de korte afstand tot het complexe knooppunt Vijfsluizen is dit niet wenselijk.

Uit de variantenstudie komt de volgende variant als meest gunstig naar voren:

  • via de hoofdingang rijdt 100% van het verkeer IN en 50% van het verkeer UIT;
  • via de ingang gate 5 rijdt 50% van het verkeer UIT.

Het principe is in figuur 4.4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0010.png"

Figuur 4.4 Meest gunstige ontsluitingsvorm

Met het halveren van het uitgaand verkeer via de huidige gate en software-aanpassingen in de verkeerslichtenregeling op de Vulcaanweg wordt bereikt dat het in- en uitgaand verkeer via de hoofdingang op een goede manier kan afwikkelen. Het reduceren van uitgaand verkeer via de huidige gate leidt verder tot minder vrachtverkeer op de Vulcaanweg. Dit vrachtverkeer rijdt in de nieuwe situatie over het DFDS-terrein naar gate 5 en bevindt zich dus achter het geluidsscherm langs de Vulcaanweg. Dit levert een geluidsreductie op voor de woningen aan de Spoorsingel.

De huidige gate 5 wordt aangepast, zodat het uitgaand verkeer op een goede en veilige manier de Schiedamsedijk op kan rijden. De rijstrook vanuit gate 5 wordt aangesloten op de rechterrijstrook van de Schiedamsedijk, waardoor het verkeer vanuit de stad richting de A4 geen hinder ondervindt van het uitrijdend vrachtverkeer. Dit is schetsmatig weergegeven in figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0011.png"

Figuur 4.5 Indicatieve inrichting Gate 5

4.3.4 Conclusie

De uitbreiding van het DFDS-terrein leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de milieuvergunning uit 2012. Wel biedt de uitbreiding kansen om de ontsluiting op de openbare weg te verbeteren. De herinrichting van het terrein met meer opstelcapaciteit en gates leidt op zichzelf al tot een verbetering van de verkeersafwikkeling. Daarnaast wordt in de nieuwe situatie gate 5 ingezet om regulier uitgaand verkeer af te wikkelen, waardoor de stroom uitgaand verkeer via de huidige gate sterk vermindert. Dit leidt tot een betere verkeersafwikkeling op de Vulcaanweg en zorgt voor minder hinder voor omwonenden.

In de milieuvergunning is opgenomen dat DFDS jaarlijks verkeersgegevens aan de gemeente overlegt, zodat dit getoetst kan worden aan het gestelde in de milieuvergunning. Op basis van deze gegevens kan de verkeerssituatie bovendien verder worden geoptimaliseerd, bijvoorbeeld door wijzigingen in de verkeerslichtenregeling op de Vulcaanweg en het aanpassen van de in- en uitstroomsnelheid bij de gates. Dit zal jaarlijks door de gemeente gemonitord worden.

Op grond van bovenstaande wordt gesteld dat de terreinuitbreiding en gewijzigde ontsluiting leidt tot een verbeterde verkeersafwikkeling op de Schiedamsedijk en de Vulcaanweg.

4.4 Geluid

Zoals vermeld in de paragraaf verkeer veroorzaakt de beoogde ontwikkeling geen toename van het aantal verkeersbewegingen. Een toename van geluid vanwege wegverkeer is daarom niet aan de orde. De beoogde ontwikkeling betreft daarnaast geen geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek weg- of spoorweglawaai kan om die reden achterwege blijven.

In opdracht van DFDS Seaways B.V. te Vlaardingen (hierna DFDS) is wel onderzoek uitgevoerd naar het geluid in de omgeving ten gevolge van de uitbreiding met het naastgelegen bedrijfsterrein (voormalige RBT-terrein). In het onderzoek, opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting, is het geluid ten gevolge van de gehele inrichting inzichtelijk gemaakt na de uitbreiding.

4.4.1 Toetsingskader

DFDS beschikt over geluidruimte conform de vigerende omgevingsvergunning van 16 november 2012 (kenmerk 350055-21437996). Deze vergunning is ten aanzien van een aantal geluidvoorschriften ambtshalve gewijzigd in de beschikking van 21 juni 2018 (kenmerk 999950394_9999463043). Daarnaast heeft het voormalige RBT-terrein geluidruimte toegekend gekregen. De totale geluidruimte die DFDS na uitbreiding van het terrein van DFDS met het terrein van RBT tot zijn beschikking heeft is opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Beschikbare geluidruimte DFDS

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0012.png"

4.4.2 Onderzoek

Uit berekeningen is gebleken dat de terreinuitbreiding van DFDS de in tabel 4.2 opgenomen geluidbelasting ter hoogte van de beoordelingsposities tot gevolg heeft.

Tabel 4.2 Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT in dB (A)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0301ph02Rioost2015-0030_0013.png"

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat na realisatie van de terreinuitbreiding de geluidbelasting niet hoger is dan die volgens de vigerende vergunning van DFDS toelaatbaar is gecumuleerd met de geluidbelasting die door de vergunde activiteiten van RBT werd veroorzaakt. De maximale geluidniveaus voldoen eveneens aan de geluidgrenswaarden uit de vigerende vergunning.

4.4.3 Conclusie

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat DFDS na ingebruikname van het RBT-terrein als geheel kan voldoen aan het beschikbare geluidimmissiebudget. De maximale geluidniveaus voldoen binnen de meet- en rekennaukeurigheid ook nog aan de geluidgrenswaarden uit de vigerende omgevingsvergunning van DFDS. In het algemeen kan gesteld worden dat DFDS BBT-maatregelen heeft toegepast.

4.5 Overige Milieuaspecten

Gelet op de mogelijkheden uit het vigerende plan, en zoals omschreven in hoofdstuk 1.2.1 en 4.1, heeft de herziening enkel betrekking op het feit dat DFDS als risicovolle inrichting op het gebied van externe veiligheid wordt aangemerkt. Het huidige bestemmingsplan voorziet voor het overige al in alle benodigde ontwikkelruimte. Dit betekent dat bedrijven van vergelijkbare impact zich hier al kunnen vestigen, zolang ze niet als risicovolle inrichting aangemerkt moeten worden en niet over een PR 10-6- contour beschikken.

Afgezet tegen deze bestaande ontwikkelruimte uit het huidige bestemmingsplan, geldt voor een groot aantal omgevingsaspecten dat op dat vlak niets wijzigt. Deze zijn hieronder opgesomd met een beknopte verklaring.

  • Luchtkwaliteit: aangezien de uitbreiding van DFDS geen extra verkeersgeneratie kent, is het aspect luchtkwaliteit niet in het geding.
  • Bodem: de bestemming is reeds Bedrijf en de gronden worden daarvoor geschikt geacht. Er is geen sprake van een functiewijziging die in het kader van deze herziening om bodemonderzoek vraagt.
  • Milieuzonering: het huidige bestemmingsplan beschikt over een adequate milieuzonering. Voor de huidige en toekomstige gronden van DFDS voorziet het bestemmingsplan reeds in de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1' waarmee de bedrijfsactiviteiten van DFDS zijn toegestaan.
  • Archeologie: het huidige bestemmingsplan beschikt reeds over een archeologische beschermingsregeling die van toepassing is en archeologisch onderzoek vereist wanneer grondwerkzaamheden van een bepaalde oppervlakte en diepgang - afhankelijk van de zone - worden uitgevoerd. Het aspect archeologie blijft hiermee voldoende geborgd.
  • Cultuurhistorie: buiten het terrein van DFDS, maar binnen het plangebied van deze herziening, is een deel van de gronden onderdeel van het beschermd Stadsgezicht Vlaardingen. Het huidige bestemmingsplan kent reeds een beschermingsregeling met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie voor bepaalde ingrepen. Dit aspect blijft daarmee voldoende geborgd.
  • Water: het mogelijk maken van een risicovolle inrichting heeft in vergelijking met de bedrijfsmogelijkheden die het bestemmingsplan al bood, geen impact op de waterhuishouding en waterkwaliteit. De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering uit het huidige plan blijft onveranderd van toepassing.
  • Ecologie: het mogelijk maken van een risicovolle inrichting heeft in vergelijking met de bedrijfsmogelijkheden die het bestemmingsplan al bood, geen impact op het gebied van ecologie, mede gebaseerd op het feit dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt ten opzichte van de reeds vergunde aantallen.

Om de bovenstaande redenen is nader onderzoek naar deze aspecten niet nodig.

4.6 M.e.r.-beoordeling

4.6.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Onderzoek

M.e.r.-beoordelingsplicht

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 11.3 van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Het voorgenomen plan bestaat o.a. uit de uitbreiding van een industrieterrein met circa 8,5 hectare. De ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Resultaten aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het m.e.r.-beoordelingsbesluit zoals is toegevoegd in bijlage 3 is voor alle relevante omgevingsaspecten ingegaan op de (maximaal) te verwachten milieugevolgen. Uit dit besluit en de daarbij aangehouden uitgangspunten en overwegingen, blijkt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu en er daarom geen verdere m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Conclusie

Het voorgenomen plan geeft geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Deze herziening betreft een partiële herziening van het 'moederplan' Rivierzone-Oost. Dit houdt in dat de regeling van dat plan (regels + verbeelding) in hoofdzaak ongewijzigd blijven en alleen op die onderdelen worden aangepast die nodig zijn om medewerking te kunnen verlenen aan de uitbreidingsplannen van DFDS.

In paragraaf 1.2 is reeds beschreven dat de benodigde aanpassingen betrekking hebben op het uitbreiden van de aanduiding 'risicovolle inrichting' en het aanpassen van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi'. Deze aanpassingen hebben uitsluitend betrekking op de verbeelding bij het bestemmingsplan.

Voor de regels van de herziening zijn de planregels uit het moederplan overgenomen, uiteraard alleen voor die bestemmingen die met deze herziening gemoeid zijn. Voor een toelichting op de regeling, wordt verwezen naar het moederplan Rivierzone-Oost. In die regeling zijn met deze herziening de volgende aanpassingen gedaan:

  • De aanduiding van de veiligheidscontour langs de Nieuwe Maas is ingekort, gebaseerd op de voorwaarden uit de Omgevingsverordening van de provincie.
  • de opslag van ADR-geklasseerde stoffen binnen de werpafstand van een mogelijke, toekomstige windturbine is verboden vanaf het moment dat zo'n turbine in de toekomst mogelijk in gebruik wordt genomen. Met deze regeling blijft de uitvoerbaarheid van zo'n turbine, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening van de provincie, gewaarborgd.
  • voor de verbreding van de havenmond is op de verbeelding en wijzigingsgebied opgenomen waar in de regels een wijzigingsbevoegdheid bij is opgesteld;
  • De parkeerregeling is aangepast overeenkomstig de regeling uit de parapluherziening Parkeren 2019. Op basis van die parapluherziening was deze regeling al van kracht.

Deze aanpassingen komen terug in respectievelijk artikel:

  • artikel 3, lid 3, sub 1;
  • artikel 3, lid 4, sub j;
  • artikel 3, lid 7, sub 4;
  • en artikel 17 lid 2

van deze herziening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Deze herziening maakt de uitbreiding van het bedrijf DFDS mogelijk op gronden grenzend aan de huidige inrichting van het bedrijf. De uitbreiding wordt gerealiseerd door DFDS.

De uitbreiding wordt niet aangemerkt als een aangewezen bouwplan op basis van 6.2.1. Bro, waar in dat geval op grond van artikel 6.12 Wro een exploitatieplan voor verplicht zou zijn.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee voldoende zekergesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Conform de wettelijke vereisten, heeft deze herziening met ingang van 4 februari 2021 tot en met 17 maart 2021 gedurende een periode van 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden door eenieder zienswijzen worden ingediend.

Tijdens deze publicatietermijn, is op 17 februari eveneens een online informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst is het plan toegelicht en konden vragen worden gesteld.

Op de ontwerpversie van het plan zijn in de genoemde publicatietermijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan is om die reden ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Qra

Bijlage 1 QRA

Bijlage 2 Geluidsonderzoek Inrichtingslawaai

Bijlage 2 Geluidsonderzoek inrichtingslawaai

Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit

Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit