Parkweg 2 Vlaardingen
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 15-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Parkweg 2 Vlaardingen met identificatienummer NL.IMRO.0622.0303bpPark22021-0030 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
1.3 aan- en uitbouw:
een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 abri:
wachthuisje of schuilplaats, bijvoorbeeld bij tram- of bushalte.
1.7 achtergevel:
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.8 achtergevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen.
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.10 antenne-installatie:
het geheel van zend- en ontvangstapparatuur ten behoeve van de mobiele telecommunicatie en straalverbindingen, zijnde andere bouwwerken, overwegend bestaande uit een mast, een antennesysteem en een apparatuurkast.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten; aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.13 bedrijf aan huis:
het door de bewoner van de woning op een bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen vergunnings- of meldingsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing - met behoud van de woonfunctie - kunnen worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel.
1.14 begane grond:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.15 beroep aan huis:
het door de bewoner van de woning uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op medisch, paramedisch, therapeutisch, administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing - met behoud van de woonfunctie - kan worden uitgeoefend.
1.16 bestaande situatie, afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
de situatie dan wel afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag:
een (tenminste voor de helft) boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw, al dan niet met een hellingshoek.
1.28 dakkapel:
een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster zonder verhoging van de bestaande goot- en/of bouwhoogte en welke een duidelijk ondergeschikte functie en uitstraling heeft.
1.29 dakopbouw:
een doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekende ruimte in combinatie met verhoging van de goot- en/of bouwhoogte, zonder dat daarbij sprake is van een volledige extra bouwlaag. De dakopbouw vormt een onzelfstandige uitbreiding van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie en daarvan deel uitmaakt.
1.30 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt.
1.31 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw; bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling.
1.32 evenement:
elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.35 huishouden:
Eén of meer personen die in vast verband samenleven, waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt niet aangemerkt als huishouden.
1.36 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw.
1.37 luifel:
een beperkte overkapping, gebouwd aan een (hoofd)gebouw, vaak gedeeltelijk gelegen boven de entree.
1.38 maaiveld:
de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een bouwwerk, al dan niet na ophoging van de gronden.
1.39 NAP:
het genormaliseerde Amsterdams peil.
1.40 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.41 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.
1.42 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het maaiveld is gelegen; waaronder een kelder.
1.43 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak; waaronder een carport
1.45 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.46 peil:
- a. peil ten aanzien van NAP:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de openbare weg grenst: de hoogte van het NAP, ter plaatse van de hoofdtoegang, bij voltooiing van de bouw.
- b. peil ten aanzien van maaiveld:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de openbare weg grenst: de hoogte van het terrein, ter plaatse van de hoofdtoegang, bij voltooiing van de bouw dan wel de bestaande situatie.
- c. peil ten aanzien van de weg:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de openbare weg grenst: de door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg.
1.47 praktijkruimte:
de beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte ten behoeve van vrije beroepen, zoals medische, paramedische, administratieve en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.48 prostitutie:
het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.
1.49 recreatie:
activiteiten gericht op ontspanning, sport of vermaak.
1.50 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon; al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, kunstobjecten, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.52 twee onder één kap - woning:
Een twee onder één kap- woning is een woning waarvan het hoofdgebouw is verbonden met het hoofdgebouw van één andere gelijksoortige en gelijkvormige woning (niet zijnde een tussenwoning) en éénzelfde dakconstructie delen.
1.53 vloeroppervlakte (=BVO/NEN2580):
de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten gemeten op vloerniveau, in vierkante meter, langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de betreffende ruimten omhullen.
1.54 voldoende parkeergelegenheid:
Parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.
1.55 wonen:
Huisvesting van één huishouden of maximaal twee personen die niet tot een huishouding behoren, in één woning.
1.56 woning:
Besloten ruimte die, met inbegrip van daarbij bijbehorende ruimten, een eigen toegang heeft, bestemd en geschikt voor wonen, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt: slaapkamer, woon/eetkamer, keuken, toilet, badkamer of douche.
1.57 zolder:
zolder onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.8 de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk:
buitenwerks en boven peil.
2.9 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
het dichtst bij gelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende percelen gelegen hoofdgebouwen;
- b. paden;
- c. ontsluitingen, uitsluitend ter plaatse van de gronden aangeduid met 'specifieke vorm van tuin - inrit'.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, uitsluitend in de vorm van een twee onder één kap - woning:
Al dan niet in combinatie met:
- b. beroep en bedrijf aan huis;
en de daarbij behorende:
- c. tuinen;
- d. erven;
- e. ontsluitingen, wegen en paden en parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. straatmeubilair;
- h. kunstwerken;
- i. speelvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. water.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
- d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
- e. het bepaalde onder b. t/m d. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2,0 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
- a. Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de voorgevel van de gebouwen dient in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst;
- 2. in hoeksituaties dient ook de naar de weg gekeerde zijgevel van een gebouw in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst;
- 3. onderbrekingen in de gevelwand in de vorm van stegen dienen behouden te blijven;
- 4. de pandbreedte van de gebouwen dient ten minste 4 meter te bedragen en ten hoogste 12 meter;
- 5. een afdekking met een kap is toegestaan waarbij;
- de nokrichting van de kap van gebouwen dient evenwijdig te lopen aan de voorgevel of de straat, tenzij de bestaande nokrichting al anders loopt; de bestaande kapvorm en nokrichting mogen niet worden gewijzigd; waarbij een plat dak is toegestaan indien in de bestaande situatie al een plat dak aanwezig is;
- b. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwplannen die (mede) ten doel hebben het herstel van de oorspronkelijke waarden van de betreffende bouwwerken;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast en daarover schriftelijk advies is ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
8.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels omtrent het gebruik van gronden en gebouwen, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappenhuizen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
- a. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
- b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering, met ten hoogste 10%.
11.2 Overschrijden van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders in dit plan bepaalde, en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 m, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
11.3 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders in dit plan bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
11.4 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders in dit plan bepaalde ten behoeve van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's (inclusief dienstregelingaanduiding), nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en/of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
12.2 Overschrijding van de bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
12.3 Aanpassen Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 1 bij het plan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Parkeerregel
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een (omgevings)vergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Parkweg 2 Vlaardingen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aan de Parkweg 2 in Vlaardingen is een rijksmonumentale villa gesitueerd. Aan de oostkant van deze woning, in de bestaande tuin, is een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van dit bouwvlak is de oprichting van een vrijstaande woning toegestaan. Van deze bouwmogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt.
De initiatiefnemer is voornemens om een tweekapper in plaats van een vrijstaande woning te realiseren. De reden hiervoor is dat er meer (markt)vraag is naar dit type woningen dan naar een (kolossale) vrijstaande woning.
De nieuwe woningen bevinden zich deels buiten het aangewezen bouwvlak en deels in de bestemming 'Tuin'. Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Oostwijk-Noord'. Voor het planologisch mogelijk maken van het plan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Parkweg in Vlaardingen ter hoogte van nummer 2 (kadastraal bekend als perceelnummer 2926 sectie M, gemeente Vlaardingen). Het plangebied grenst aan de Parkweg (noordkant), Beukestraat (oostkant), bestaande woningen aan de Beukestraat (zuidkant) en de bestaande woning met tuin Parkweg 2 (westkant).
Het oranjepark ligt ten westen van het plangebied.
Afbeelding ligging plangebied Parkweg 2 Vlaardingen
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is 'Oostwijk-Noord' (vastgesteld 25 maart 2010) en ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingen en/of aanduidingen:
- Woondoeleinden, ter plaatse van het aangewezen bouwvlak is de oprichting van een vrijstaande woning toegestaan.
- Aanduiding tuin.
- Archeologisch waardevol gebied - gebied met middelhoge verwachting.
Woondoeleinden
De voor 'Woondoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere vrijstaande woningen. Naast de oprichting van een hoofdgebouw (uitsluitend in het aangewezen bouwvlak) is ook de oprichting van een erfbebouwing toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'tuin' zijn de oprichting van hoofdgebouwen en/of erfbebouwing niet toegestaan.
De nieuwe woningen en een gedeelte van de nieuwe erfbebouwing zijn deels buiten het aangewezen bouwvlak gesitueerd en deels binnen de aanduiding 'tuin' gesitueerd. Het plan is op dit punt in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Ook wordt er een tweekapper gerealiseerd in plaats van een vrijstaande woning. Dit is niet toegestaan ter plaatse van het perceel.
Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Archeologisch waardevol gebied - gebied met middelhoge verwachting.
Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden primair bestemd voor terreinen van oudheidkundige betekenis. De grondverstorende werkzaamheden die nodig zijn voor het bouwplan reiken dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en beslaan een oppervlakte van meer dan 100 m2. In dat geval is archeologisch onderzoek op grond van de regels behorende bij deze dubbelbestemming verplicht. Het aspect archeologie wordt nader toegelicht in paragraaf 4.7.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid toegelicht en in Hoofdstuk 4 worden de onderzoeken en beoordelingen van omgevingsaspecten beschreven. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht en in Hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als tuin behorende bij de woning Parkweg 2. Het plangebied wordt aan de noord- en oostkant omringd door een bestaande tuinmuur. De totale oppervlakte van het plangebied beslaat circa 1000 m2.
De omgeving van het plangebied op de hoek van de Parkweg en de Beukestraat wordt gekenmerkt door vooroorlogse bebouwing. Meest markant is de bestaande villa aan de linker (noordoost-)-zijde van het plangebied, op de hoek van de Parkweg en de Julianalaan. Een prominent Rijksmonument met een fors volume, forse dakvlakken en een maximale bouwhoogte van circa 13,5 m t.o.v. maaiveld. De bebouwing aan de rechter (zuidoost-)-zijde van het plangebied bestaat uit een vijf woningen tellend bouwblok in jaren '30 stijl van twee lagen met kap. De villa aan de noordwest zijde bestaat uit twee lagen met kap.
Afbeeldingen bestaande situatie, luchtfoto bestaande situatie (foto boven) en aanzicht gezien vanaf de Parkweg (foto onder), bron streetsmart cyclomedia 2020
2.2 Toekomstige Situatie
Het bouwplan is om twee woningen in de vorm van een tweekapper te realiseren in het plangebied. In onderstaande afbeelding is de situatietekening opgenomen. Het bestemmingsplan heeft alleen betrekking op kavels A en B.
Kavel A heeft een oppervlakte van 356,1 m2 en op dit kavel wordt naast de woning een vrijstaande garage gerealiseerd, hetgeen wordt ontsloten vanaf de Beukestraat. Kavel B heeft een oppervlakte van 377,6 m2 en op dit kavel wordt naast de woning een aangebouwde garage gerealiseerd hetgeen wordt ontsloten vanaf de Parkweg.
Beide woningen hebben een breedte van 7,5 meter en een diepte van 11 meter, wat resulteert in een totale woonoppervlakte van 82,5 m2 per woning. Voor het gedeelte van de tweekapper dat zich bevindt op kavel A wordt ook nog een aangebouwde erker gerealiseerd waardoor het woonoppervlak op de begane grond van dit deel van de tweekapper wordt vergroot.
De tweekapper bestaat uit 2 bouwlagen met kap, de maximale nokhoogte bedraagt 10,48 meter en de goothoogte bedraagt 6,1 meter.
Het hoofdgebouw van de tweekapper beslaat 178,4 m2. Een serre van 22,7 m2 en garage van 31,4 m2 zijn op het hoofdgebouw aangesloten. Op kavel A is ruimte gereserveerd voor een vrijstaande garage van 26,1 m2. In totaal gaat het om 22,7 + 31,4 + 26,1 = 80,2 m2 aan bijgebouwen in het gehele plangebied (zie onderstaande afbeelding situatietekening bijgebouwen). De bebouwing 178,4 + 80,2 = 258,6 m2 beslaat 35% van het totale plangebied van 733,7 m2.
Het in het vigerende bestemmingsplan opgenomen bouwvlak is gebaseerd op de bouw van één vrijstaande woning met een footprint van maximaal 10,0 x 16,0 m. Uitwerking van deze bouwmogelijkheid heeft geresulteerd in verschillende ontwerpen van bovengemiddeld forse representatieve villa's welk concurreren met het bestaande rijksmonument op de hoek van Parkweg en Julianalaan. Aansluitend is gezocht naar bebouwingsvormen welke minder concurreren met de monumentale villa en beter aansluiten bij de woonbebouwing aan de zuidwestzijde van de planlocatie.
De gekozen twee-onder-één-kap configuratie doet recht aan de vrijstaande positie op een hoek, zonder te concurreren met de naastgelegen villa. De positie van deze bebouwing dichter bij de hoek met de Beukestraat biedt tevens de mogelijkheid om de bestaande monumentale villa een ruim perceel te geven. Tevens sluit de architectuur van de nieuwe woningen aan bij de jaren '30 stijl en sfeer van de omgeving.
Stedenbouwkundig is de afweging gemaakt om de voorgevel van de woningen op de rooilijn van de bestaande woningen Parkweg 1 of Parkweg 2 te leggen. Er is gekozen voor de rooilijn van Parkweg 1, omdat zo meer ruimte ontstaat voor de achtertuinen. Bovendien ontstaat met deze keuze een aaneengesloten bebouwingsbeeld tussen de nieuwe woningen en het in stijl overeenkomende bouwlint van Parkweg 1, terwijl het unieke karakter van Parkweg 2 met deze verspringing wordt versterkt.
Het bouwplan is op 12 januari 2021 voorgelegd aan de Welstandscommissie. De commissie is op hoofdlijnen akkoord. Echter dienen er bij de verdere uitwerking van het plan nog een aantal details verder te worden uitgewerkt. Dit wordt meegenomen in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen.
Afbeelding situatietekening, het bestemmingsplan heeft alleen betrekking op kavel A en kavel B
Afbeelding situatietekening bijgebouwen
Afbeeldingen impressies nieuwe situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid En Provinciaal Beleid
Gezien de kleinschaligheid van het bouwplan wordt het rijksbeleid niet nader toegelicht, uitzondering hierop betreft een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking welk hieronder wordt toegelicht. Ook het provinciaal beleid wordt nader toegelicht.
Ladder
De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het bouwplan voorziet in de realisatie van 2 woningen, waarvan 1 extra woning ten opzichte van het geldende planologisch regime. De realisatie van minder van 11 woningen wordt, op basis van jurisprudentie, niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt gesteld het bouwplan geen stedelijke ontwikkeling is en dat een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is.
Provinciaal beleid
Omgevingsvisie
Het beleid Omgevingsvisie ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied en verstedelijking en wonen wordt toegelicht.
Verstedelijking en wonen en bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Het bouwplan betreft de realisatie van een tweekapper binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Hierbij wordt de bestaande bebouwde ruimte benut voor de realisatie van nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen. Zoals toegelicht onder het kopje ''ladder'' is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, een laddertoets is niet nodig.
De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaat robuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Het aspect duurzaamheid wordt toegelicht in paragraaf 3.2.
Het provinciale beleid levert geen belemmeringen op.
Omgevingsverordening
Relevant voor het bouwplan is het artikel 6.9 (ruimtelijke kwaliteit). Dit wordt onderstaand toegelicht.
Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9)
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- A. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- B. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- C. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Uit de provinciale kwaliteitskaart blijkt dat de bestaande gebiedsidentiteit 'steden en dorpen' is. De realisatie van grondgebonden woningen (in een bestaande woonwijk) in het plangebied past binnen de stedelijke omgeving van Vlaardingen.
Er is geen sprake van een wijziging op structuurniveau. De structuur van de omgeving van het plangebied kan omschreven worden als stedelijk waarbij naast woningen ook ontsluitingswegen en groenvoorzieningen (park) aanwezig zijn. De realisatie van nieuwe woningen is passend binnen deze stedelijke structuur.
Het bouwplan is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit en zorgt voor een kwaliteitsverbetering ter plaatse door de realisatie van twee kwalitatief hoogwaardige woningen.
3.2 Gemeentelijk Beleid
Gemeentelijke visies
Stadsvisie ‘Koers op 2020’ (2000) en Actualisatie Stadsvisie ‘Koers op 2020’ (2008)
De Stadsvisie dient als belangrijkste strategische onderlegger voor de gemeentelijke beleidsontwikkeling op de lange termijn (20 jaar). Vlaardingen koerst in algemene zin op een ‘ongedeelde stad’ door het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting en het vergroten van de ruimtelijke en sociale samenhang. Om de belangen van burgers en hun instellingen te kennen en bij het maken van plannen zoveel mogelijk gebruik te maken van de kennis en creativiteit van burgers is participatie waardevol.
Naast samenhang is evenwicht van belang. De stad moet voldoende inwoners hebben voor een goed voorzieningenniveau die wonen in een woning naar hun zin. Vlaardingen wordt een veelzijdige woonstad met gevarieerde, duurzame woonmilieus.
Vlaardingers moeten in eigen stad een wooncarrière kunnen opbouwen. Dat betekent een gevarieerd aanbod in een goed woon- en leefklimaat zoals in het Actieplan Wonen is uitgewerkt. Het tempo van de herstructureringen moet echter omhoog. En meer differentiatie in de woningvoorraad is noodzakelijk. Dit betekent vooral meer eengezinswoningen.
Woonvisie samen bouwen aan Vlaardingen (2021)
In de woonvisie zijn de ambities en mogelijkheden voor Vlaardingen op het gebied van wonen tot 2030 opgenomen.
De ambitie is dat Vlaardingen in 2040 een woonstad is voor iedereen. Bij de bouw van extra woningen en het opknappen en herstructureren van bestaande woningen wordt ingezet in op een uitgebreid en evenwichtig woningaanbod. Er is een tekort aan woningen in alle prijsklassen in Zuid-Holland. Met de stijgende druk op de woningmarkt verhogen we de woningbouwambitie naar 39.000 woningen in 2030. Dit sluit aan bij de ambities uit het Herstelplan om tot 2030 jaarlijks gemiddeld 500 woningen te bouwen. Er wordt gezorgd dat minimaal 50% van de nieuwe woningen in het duurdere koopsegment wordt gebouwd.
De gemeente acht het belangrijk dat nieuwe woningen niet alleen in de behoeften van vandaag voorzien, maar ook in de toekomstige behoeften. De gemeente streeft dan ook naar woningen met een toekomstbestendige kwaliteit. Om deze kwaliteit te borgen, zijn randvoorwaarden gesteld aan nieuw te bouwen woningen, zoals minimale gebruiksoppervlakte en beukmaat, en worden initiatieven getoetst aan de Vlaardingse pijlers voor woonkwaliteit.
Ruimtelijke Structuurschets Vlaardingen 2020
Op 1 oktober 2003 is door de gemeenteraad van Vlaardingen de Ruimtelijke Structuurschets Vlaardingen 2020 vastgesteld, welke een uitwerking is van de Stadsvisie 'Koers op 2020'.
De Ruimtelijke Structuurschets is van belang om nieuwe projecten gericht te kunnen uitvoeren. Integraal beleid is nodig om de verschillende aanwezige 'landschappen', met elk hun eigen karakteristieke elementen en dynamiek, te kunnen behouden en benutten. De laatste jaren is Vlaardingen in een vernieuwingsproces terechtgekomen. Op tal van plaatsen zijn functieverandering en herstructurering aan de orde. Tegelijk verdient een beter beheer de nodige aandacht. In deze gemeentelijke structuurschets staan de volgende doelstellingen centraal:
- Versterken van de stedelijke groenstructuur;
- Herwaarderen van de cultuurhistorie;
- Vergroten van de differentiatie tussen de woonmilieus;
- Verspreiden van zorgvoorzieningen;
- Versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- Anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- Stabiliseren en zo mogelijk vergroten van de werkgelegenheid.
Met bovenstaande doelstellingen speelt de Ruimtelijke Structuurschets Vlaardingen 2020 in op lopende projecten en anticipeert waar mogelijk op nieuw beleid.
In veel buurten in de gemeente Vlaardingen wordt vrijwel uitsluitend gewoond. Differentiatie in de woningvoorraad is van belang zodat mensen een wooncarrière in de eigen buurt kunnen doorlopen.
Conclusie gemeentelijke visies
Het bouwplan voorziet in de realisatie van twee duurdere woningen in de vorm van een tweekapper en zorgt daarmee voor een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. Dit levert een bijdrage aan de doorstroming op de woningmarkt en levert een bijdrage aan de vergroting woningen in het duurdere segment. Daarnaast wordt voldaan aan de voorwaarde dat de minimale gebruiksoppervlakte van een eengezinswoning 100 m2 bedraagt.
Het plan past binnen de gemeentelijke visies (stadsvisie, woonvisie en ruimtelijke structuurschets).
Ten tijde van het schrijven van het bestemmingsplan is er een nieuwe woonvisie in ontwikkeling. Deze nieuwe woonvisie is onder andere gebaseerd op de afspraken zoals gemaakt in het regioakkoord en op het meest recent uitgevoerde Woon (2018). De voorziene ontwikkeling past ook binnen de kaders van deze nieuwe woonvisie.
Parkeerbeleid Vlaardingen 2019
De parkeernormen die thans in Vlaardingen worden gebruikt zijn opgenomen in de Nota Parkeerbeleid 2008. In de nota Herijking Parkeerbeleid (vastgesteld in oktober 2017) en in het Actieplan Mobiliteit (vastgesteld 29 november 2018) is aangegeven dat een nota Parkeernormen wordt opgesteld waarin de beleidsregel voor parkeereisen voor het oprichten van een bouwwerk/gebouw, verandering van een functie en uitbreiding of wijziging van bestaand gebruik zijn vastgelegd. In 2019 is daarom het gemeentelijk parkeerbeleid geactualiseerd.
In paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.
Programma Duurzaamheid Vlaardingen 2012-2015
De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 het Programma Duurzaamheid Vlaardingen 'Samen voor een duurzaam Vlaardingen' vastgesteld. Vlaardingen wil zowel voor zijn huidige bewoners als voor toekomstige generaties een duurzame stad aan het water zijn: schoon, groen en gezond. Een goede balans tussen sociale, ecologische en economische waarden is het uitgangspunt. Het bevorderen van een duurzame gebiedsontwikkeling is één van de acht genoemde opgaven voor de toekomst. Het streven van de gemeente Vlaardingen is dat elke ruimtelijke verandering leidt tot een betere duurzame leefomgeving en daarmee tot economische waarde. Tevens is in het actieplan wonen Vlaardingen voor nieuwbouw genoemd: Voor nieuwbouw is het doel van energieneutraliteit bepaald, door middel van een verdere aanscherping van de energieprestatie-eis.
Bouwplan in relatie tot duurzaamheid
Het bouwplan is getoetst aan de BENG richtlijnen en voldoet hieraan. De thermische schil wordt voorzien van bouwknopen met luchtdichte afwerking, kozijnen met triple glas, dubbele kierdichtingen en maximaal 1 opening voor een (geïsoleerde) leiding. Hierdoor wordt een lage infiltratiewaarde gerealiseerd die voordelig is voor de energiezuinigheid.
De warmte voor het warmtapwater en verwarming wordt opgewekt door middel van een elektrische warmtepomp met geïntegreerd voorraadvat. De warmtepomp wordt van energie voorzien door PV panelen die op het dak zijn geïnstalleerd.
Met deze maatregelen wordt het bouwplan bijna energieneutraal.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven- En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2012) zijn deze richtafstanden opgenomen. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied komen geen milieuhinderlijke functies voor. De dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming ligt op 150 meter van het plangebied en betreft de locatie Emmastraat 22. Gelet op de grote afstanden tot milieuhinderlijke functies worden belemmeringen voor de oprichting van twee woningen niet verwacht.
Ter plaatse van de nieuwe woningen is het onder voorwaarden toegestaan om een beroep aan huis te oefenen. Er is beroep en bedrijf (tot maximaal categorie 2 uit de als Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten) aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan de woonfunctie. Het betreft hier een ondergeschikte, eventuele, bedrijf aan huis functie ter plaatse van de woningen. Gelet op de maximale milieucategorie en het gegeven dat het ondergeschikte functie betreft (er kan geen volwaardig bedrijf worden gevestigd) wordt gesteld dat het toestaan van beroep aan huis geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen woningen.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert geen belemmeringen op.
4.2 Externe Veiligheid
Econsultancy heeft ter plaatse van het plangebied een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage1 bijgesloten.
Het plan is blijkens de risicokaart gelegen in de nabijheid van enkele Bevi-inrichtingen, maar niet binnen het invloedsgebied. Het vrijkomen van een toxische wolk is maatgevend te noemen. Ramen en deuren moeten na waarschuwing via bv NL-Alert worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken. Bij voorkeur worden de woningen uitgerust met ventilatievoorzieningen die eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. De woningen zijn niet specifiek bedoeld voor aanwezigen met een beperkte zelfredzaamheid. In geval van calamiteiten kunnen aanwezigen, als de situatie dat toelaat, het gebouw ontvluchten in een richting loodrecht op de windrichting.
Ten zuiden van het plangebied is de terminal van DFDS gelegen. Deze inrichting is op de risicokaart niet aangegeven. Uit het zeer recent vastgesteld bestemmingsplan Rivierzone-Oost, 2e herziening (mei 2021) blijkt echter sprake te zijn van een Bevi-inrichting. In het kader van het recent vastgestelde bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Uit dat onderzoek volgt dat het groepsrisico als gevolg van DFDS gelijk is aan ongeveer 6% van de oriëntatiewaarde. Op het terrein vindt op- en overslag plaats van brandbare en toxische vloeistoffen, en brandbare gassen. De opslag is verdeeld over het hele terrein van de inrichting, maar de grootste risicobron bevindt zich in de zuidwest hoek op circa 1.100 meter afstand tot het plan. Uit de berekeningen volgt dat de grootste 1%-letaliteitsafstand (de ‘invloedsafstand’) 126 meter bedraagt. De inrichting is niet van invloed op de realisatie van het planvoornemen. Andersom is de realisatie van het planvoornemen niet van invloed op het groepsrisico.
Conclusie
Gelet op voorgaande wordt gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor het bouwplan.
4.3 M.e.r.
In het Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In het Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft.
Beoordeling
In het geval van nieuwe woningen moet worden aangetoond of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. In het Besluit m.e.r. is niet gedefinieerd wat onder een stedelijk ontwikkelingsproject wordt verstaan. In het kader van de toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de kruimelgevallen) heeft zich jurisprudentie gevormd over het begrip stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de jurisprudentie blijkt dat het afhangt van de concrete omstandigheden of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit-m.e.r., waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De drempelwaarde uit onderdeel D voor woningen ligt op 2.000 woningen of meer. Omdat er planologisch maar 1 woning extra wordt toegevoegd ten opzichte van de bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, wordt gesteld dat er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Conclusie
Een vormvrije m.e.r. beoordeling is niet van toepassing.
4.4 Geluid
Econsultancy heeft ter plaatse van het plangebied een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd.
Wegverkeerslawaai
Het rapport van het uitgevoerde onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 2 bijgevoegd. Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Julianasingel, Westlandseweg en de Binnensingel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de volgende nabijgelegen niet-gezoneerde wegen in het onderzoek betrokken: Parkweg en de Beukestraat.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de voorkeursgrenswaarde 48 dB plaats.
Conclusie
Er gelden vanuit akoestisch oogpunt (wegverkeer) geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Industrielawaai
Het rapport van het uitgevoerde onderzoek industrielawaai is als Bijlage 3 bijgevoegd. Het plan ligt binnen de zone van enkelen krachtens de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterreinen. Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting op de nieuwe woningen als gevolg van deze terreinen. De geluidsgevoelige bestemmingen liggen binnen twee gezoneerde terreinen, namelijk Botlek-Pernis en Vulcaanhaven / Koningin Wilhelminahaven / Vettenoord.
De geluidsbelasting als gevolg van industrieterrein Botlek-Pernis bedraagt ten hoogste 49 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Voor industrieterrein Vulcaanhaven/ Koningin Wilhelminahaven / Vettenoord is een geluidsbelasting van 55 dB(A) van toepassing. Daarom moet een hogere waarde worden vastgesteld. Nader onderzoek naar de karakteristieke geluidswering van de gevel wordt niet noodzakelijk geacht, gelet op de minimumeis uit het Bouwbesluit.
Cumulatie
In het kader van de hogere waardeprocedure dient het bevoegd gezag te motiveren dat de gecumuleerde geluidsbelasting aanvaardbaar is. Deze cumulatie wordt uitgevoerd volgens bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid (2012). Volgens deze cumulatiemethode wordt alleen de geluidsbelasting van bronsoorten meegenomen in de berekeningen indien sprake is van een overschrijding van de ‘voorkeurswaarde’.
Uit het onderzoek naar wegverkeerslawaai is gebleken dat als gevolg van alle omliggende wegen wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De geluidsbelasting als gevolg van industrieterrein Botlek-Pernis bedraagt ten hoogste 49 dB(A) en voldoet daarmee eveneens aan de van toepassing zijnde grenswaarde. Enkel voor industrieterrein Vulcaanhaven / Koningin Wilhelmina-haven / Vettenoord wordt op grond van de eerder vastgestelde MTG de grenswaarde overschreden. Deze waarde van 55 dB(A) is daarom gelijk aan de gecumuleerde geluidsbelasting volgens het Reken- en meetvoorschrift.
Conclusie
Er is een hogere waarde voor industrieterrein Vulcaanhaven / Koningin Wilhelminahaven / Vettenoord vastgesteld, maar verder gelden er vanuit akoestisch oogpunt (industrie) geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Conclusie geluid
Buiten het feit dat er voor industrieterrein Vulcaanhaven/ Koningin Wilhelminahaven/ Vettenoord een hogere waarde is vastgesteld, zijn er geen akoestische aspecten die belemmeringen vormen voor het plan. Het Besluit Hogere Waarden is bijgesloten als Bijlage 4.
4.5 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Parkweg. De verkeersgeneratie in de nieuwe situatie bedraagt maximaal 15,4 verkeersbewegingen (kencijfers CROW, sterk stedelijk, schilcentrum, tweekapper).
Gezien het gebruik van de Parkweg als wijkontsluitingsweg wordt niet verwacht tot de (planologische) toename van het aantal woningen van één naar twee zorgt voor een significante toename van het aantal verkeersbewegingen op deze weg. Het aspect verkeer levert geen belemmering op voor het bouwplan.
Parkeren
Uit het parkeerbeleid van de gemeente is op te maken dat het plangebied in het gebied schil centrum ligt. In onderstaande tabel zijn de van toepassing zijnde parkeernormen en de parkeerbehoefte toegelicht.
Parkeernorm Schil centrum | Eenheid | Norm | Aantallen woningen | Parkeerbehoefte | |||
Koopwoning > 150 m2 | per woning | 1,7 | 2 | 3,4 | |||
Totaal | 2 | 3,4 |
Tabel geldende parkeernormen en de berekende parkeerbehoefte
De totale parkeerbehoefte voor het bouwplan bedraagt 3,4 parkeerplaatsen. In deze parkeerbehoefte wordt voorzien door de realisatie van een garage per woning. De garage op kavel B betreft een parkeervoorziening in de vorm van een garage met dubbele oprit. De garage op kavel A betreft een parkeervoorziening in de vorm van een garage met enkele oprit. De garages tellen in totaal als 2,8 parkeerplaatsen mee in de parkeerberekening. De resterende parkeerbehoefte waarin voorzien dient te worden bedraagt 0,6 parkeerplaatsen. Hierin wordt voorzien door de aanleg van extra ruimte op de woonkavels. Per kavel is ruimte voor de aanleg van 2 parkeerplaatsen (inclusief de garage). Daarnaast is in directe omgeving van het plangebied ook voldoende parkeergelegenheid beschikbaar (langs de Parkweg).
Ten gevolge van de aanleg van een inrit naar kavel B wordt 1 parkeerplaats in de openbare ruimte opgeheven. Naar verwachting levert dit geen belemmeringen op voor de parkeerdruk ter plaatse (er is voldoende capaciteit beschikbaar in de omgeving) en is compensatie op eigen terrein niet noodzakelijk.
Afbeelding situatietekening parkeren
Gesteld wordt dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte en dat dit aspect de realisatie van het plan niet in de weg staat.
Conclusie
Deze aspecten leveren geen belemmering op voor het plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL-programma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De Wet milieubeheer (artikel 5.12 en verder) vormt de juridische grondslag voor het NSL. Daarnaast zijn de volgende 2 besluiten relevant, namelijk het Besluit derogatie en het Besluit maatregelen richtwaarden. Deze beide besluiten zijn op 1 september 2009 in werking getreden, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2009.
Beoordeling
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bouwplan betreft de realisatie van twee woningen aan één ontsluitingsweg, de Parkweg. Daardoor is deze ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool (2020) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtstbij gelegen doorgaande wegen, Westlandseweg en Julianasingel, nergens meer bedragen dan grenswaarden 40 ug/m3. De concentratie NO2 bedraagt maximaal 26 ug/m3 en concentratie PM10 bedraagt maximaal 19,7ug/m3. De fijnstof (PM2,5) concentraties zijn nergens hoger dan 11,8 ug/m3 (grenswaarde 25 ug/m3). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,4 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor het bouwplan.
4.7 Archeologie
Econsultancy heeft ter plaatse van het plangebied archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is ook de vrijstaande garage behorende bij de bestaande woning Parkweg 2 betrokken. In deze paragraaf worden alleen de resultaten van het onderzoek toegelicht die relevant zijn voor voorliggend bestemmingsplan. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Uit het bureau- en booronderzoek wordt door Econsultancy geconcludeerd dat er in het plangebied één potentieel archeologisch niveau aanwezig is. Dit is de top van de laatmiddeleeuwse getijdeafzettingen. Dit niveau heeft op basis van historisch kaartmateriaal een lage archeologische verwachting en ligt bovendien onder een modern ophoogpakket van 1,3 tot 2,1 m dik. In de ondergrond, beneden -5 m NAP, is mogelijk een tweede archeologisch niveau aanwezig, maar dit niveau heeft ook een lage verwachting.
Econsultancy heeft op circa 2,5 meter onder maaiveld veen uit de late middeleeuwen aangetroffen, en op circa 3,5 á 4,5 meter onder maaiveld een veenlaag die het bedrijf toewijst aan de vroege middeleeuwen. Middeleeuws veen is zeldzaam in Vlaardingen. Onder het diepere veenpakket kunnen landschappen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd nog aanwezig zijn. Gezien de diepe ligging ervan zijn deze bij het booronderzoek niet of nauwelijks bereikt. Landschappen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd hebben een middelhoge verwachting op aantreffen van archeologische resten. Dit, in combinatie met het hoger gelegen zeldzame veenpakket betekent dat het plangebied nog potentiële archeologische informatie herbergt op diepere niveaus.
Om deze dieper gelegen niveaus te beschermen bevat dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen.
De voorgenomen graafwerkzaamheden reiken niet dieper dan 1 m -mv en blijven dus binnen het ophoogpakket. De potentiële interessante archeologische niveaus worden alleen door het aanbrengen van heipalen geroerd. Het palenplan verstoort minder dan 2%, en de ruimte tussen de palen in zodanig dat onderzoek in de toekomst mogelijk blijft. Dit betekent dat potentiële archeologische informatie naar verwachting niet wordt geschaad. Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd als gevolg van het slaan van palen.
Advies en conclusie
Met het opnemen van een beschermende regeling zijn archeologische waarden voldoende beschermd.
Het plan schaadt naar verwachting geen archeologische waarden. Archeologie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
4.8 Flora En Fauna
4.8.1 Quickscan flora en fauna
Voor het plan is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door Econsultancy. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd.
De initiatiefnemer is voornemens op het perceel twee woningen te realiseren. Hiervoor worden de aldaar aanwezige bomen gekapt. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Conclusie en aanbevelingen
Met betrekking tot algemene broedvogelsoorten wordt geadviseerd werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Indien er wel binnen de broedperiode wordt gewerkt, dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.
Op basis van de quickscan dient voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek tevens meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van een vliegroute van vleermuizen. Door het verwijderen van de beplanting langs de Beukestraat en Parkweg wordt de verbinding naar het Oranjepark en daarmee een mogelijke vliegroute voor vleermuizen verstoord. Tevens wordt geadviseerd om verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken of andere vleermuisvriendelijke verlichting (amberkleurig) toe te passen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een provinciale vrijstelling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en algemene amfibieënsoorten.
Voor het onderdeel gebiedsbescherming is nader stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd, dit wordt toegelicht in subparagraaf 4.8.3.
De benodigde nadere onderzoeken worden in de navolgende subparagrafen toegelicht.
4.8.2 Nader onderzoek vleermuizen
Voor het plan is een nader onderzoek vleermuis uitgevoerd door Econsultancy. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.
Op basis van de quickscan is voor de uitvoering van de plannen middels aanvullend onderzoek getracht meer duidelijkheid te krijgen omtrent de aan- of afwezigheid van een vliegroute van vleermuizen. Voor het onderzoek naar vleermuizen zijn in de periode half april tot half augustus in totaal twee veldbezoeken uitgevoerd, met een tussenliggende periode van 8 weken.
Onderzoeksresultaten
Vliegroutes
Tijdens de veldbezoeken zijn op en rond de onderzoekslocatie geen eenduidige vliegpatronen aangetroffen, welke door meerdere individuen worden gevolgd. Er is geen sprake van een (essentiële) vliegroute op de onderzoekslocatie. Verstoring van een essentiële vliegroute en overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vliegroutes wordt niet verwacht.
Verblijfplaatsen binnen en buiten de onderzoekslocatie
Tijdens de onderzoeksronden zijn geen aantikkende, baltsende, zwermende of in- en uitvliegende vleermuizen waargenomen in de directe omgeving van de onderzoekslocatie.
Foeragerende/passerende vleermuizen
Tijdens de onderzoeksronden is een foerageergebied aangetroffen van een gewone dwergvleermuis bij het groen langs de Parkweg. Tevens is een foerageergebied van twee gewone dwergvleermuizen aangetoond boven de watergang ten noordoosten van de onderzoekslocatie. Tijdens de eerste ronde is ook kort een foeragerende gewone dwergvleermuis waargenomen boven het groen binnen de onderzoekslocatie. Tijdens de tweede onderzoeksronde is eenmalig een overvliegende ruige dwergvleermuis en eenmalig een overvliegende watervleermuis waargenomen.
De plannen zullen geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat vormen. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding komen. De kap van de bomen zal een gering verlies in oppervlak van foerageergebied betekenen. Daarnaast is in de directe omgeving meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig van minimaal vergelijkbare kwaliteit
Algemene aanbevelingen
De (directe omgeving van de) onderzoekslocatie wordt gebruikt door vleermuizen als foerageergebied. Ten aanzien van in de omgeving foeragerende vleermuizen wordt geadviseerd om gedurende de werkzaamheden en in de nieuwe situatie verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en zo min mogelijk strooilicht veroorzaken, met amberkleurig licht, of om andere vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen.
Tot slot dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van in het wild levende dieren en planten. Zie hiervoor bijlage 1 van het rapport.
Conclusie
Op basis van onderhavig nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat op de onderzoekslocatie geen vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn. De voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie leiden daarom naar verwachting niet tot overtreding ten aanzien van beschermde functies voor vleermuizen. De voorgenomen werkzaamheden zijn daarmee niet ontheffingsplichtig ten aanzien van beschermde vliegroutes van vleermuizen. Het advies is om een bepaalde soort verlichtingsarmatuur te gebruiken en rekening te houden met de algemene zorgplicht.
4.8.3 Stikstofdepositie
De onderzoekslocatie ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Oude Maas, bevindt zich op circa 4,7 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Solleveld & Kapittelduinen, bevindt zich op circa 13,4 kilometer afstand ten noordwesten van de onderzoekslocatie.
Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de werkzaamheden op voorhand niet uit te sluiten. Derhalve is een berekening stikstofdepositie uitgevoerd, het rapport van deze berekening is als Bijlage 8 bijgesloten. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
4.9 Bodem
AMOS heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 bijgesloten. Het bodemonderzoek is uitgevoerd voor zowel het bestemmingsplangebied als het perceel behorende bij de bestaande woning Parkweg 2.
De aangetoonde lichte tot matige (enkel zink) verhoogde waarden geven geen beperkingen tot eventuele nieuwbouw op de locatie.
De aangetoonde sterke verontreiniging met lood ter plaatse van de boringen B10/B101 en B103 geven wel beperkingen, aangezien het vermoeden bestaat dat er hier sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze locatie ligt buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.
De sterke loodverontreiniging beperkt zich zover bekend tot de bovengrond nabij de zuidzijde van de bestaande woning.
De sterke loodverontreiniging beperkt zich zover bekend tot perceel 2039. De vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het perceel 2550 (voormalig kadastraal nummer bestemmingsplangebied) geeft geen beperkingen voor eventuele nieuwbouw op dit perceel.
Asbest
In verband met het aantreffen van puin dient in beginsel te worden uitgegaan van een asbestverdachte locatie. In principe bestaat er op basis van de uitkomsten van het onderzoek geen directe aanleiding om voor de locatie een asbest in grond onderzoek conform NEN 5707 uit te voeren.
Grondverzet
Bij grondverzet van of naar de onderzoeklocatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Conclusie
Ter plaatse van het bestemmingsplangebied gelden geen beperkingen gezien vanuit het aspect bodem.
Er is sprake van een gemiddeld loodgehalte van 133mg/kgds. Dit is boven de adviesnorm van de GGD voor voldoende bodemloodkwaliteit van 90mg/kgds voor 'wonen met tuin'. Er wordt hierdoor op geattendeerd op de flyer 'Let op lood' van de gemeente Rotterdam.
4.10 Water
Beleid
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, welke het beheer van oppervlaktewater en grondwater regelt en de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De waterwet is een samenvoeging van een achttal wetten. Met deze wet zijn het Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. In deze wet worden verschillende functies toegekend aan het gebruik van het water (zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie). Afhankelijk van de functie van het gebruik van het water worden verschillende eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Het Nationaal Waterplan (2016-2021)
Het Nationaal Waterplan is op 10 december 2015 vastgesteld op basis van de Waterwet. In dit plan staan
de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust
Tegelijk met dit plan is het beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (2016-2021) vastgesteld, waarin wordt beschreven hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden.
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten en maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Hierin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk het proces van ruimtelijke adaptatie willen versnellen en intensiveren. Daarvoor zijn zeven ambities in dit deltaplan opgenomen. Het deltaplan geeft aan welke doelen de partijen nastreven, hoe ze daaraan gaan werken en hoe ze de resultaten in beeld brengen. De zeven ambities zijn:
- 1. Het in kaart brengen van kwetsbaarheden.
- 2. Het voeren van risicodialogen en het opstellen van strategieën.
- 3. Het opstellen van uitvoeringsagenda's.
- 4. Het benutten van meekoppelkansen
- 5. Stimuleren en faciliteren.
- 6. Reguleren en borgen.
- 7. Handelen bij calamiteiten.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:
- Schoon & Gezond
- Droog & Veilig
- Duurzaam & Doelmatig
Waterbeheerplan 2016-2021
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elke ruimtelijke ontwikkeling wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor ‘droge voeten’, ‘stevige dijken’ en ‘schoon water’ zijn meerjarenprogramma’s opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2021. Delfland zet in op integraal waterbeheer in het sterk verstedelijkt deel van Nederland. Samen met de gemeenten en andere partners werkt Delfland aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners. Delfland werkt ook aan het waterbewustzijn om de kosten van het waterbeheer waar mogelijk te verlagen en het draagvlak te vergroten voor het zelf nemen van maatregelen.
Bovengenoemd beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger.
Keur
Op 19 februari 2015 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de Keur Delfland vastgesteld. De keur bevat bepalingen die nodig zijn voor de behartiging van de opgedragen taak om zorg te dragen voor het watersysteem. De keur heeft een beschermend karakter en bevat gebods- en verbodsbepalingen om het watersysteem te beheren. De bepalingen hebben betrekking op het onderhoud, de aanleg en gebruik van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.
Watervergunning
Aanvragen om een watervergunning worden getoetst aan Delflands beleid en in het bijzonder aan beleidsregels. De beleidsregels worden door het bestuur vastgesteld. Daarin is beschreven hoe de afweging van het algemene belang van het watersysteem tegenover het particuliere belang van de aanvrager van de watervergunning plaatsvindt. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:
- graven of dempen van oppervlaktewater;
- bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
- aanleg van ondergrondse leidingen.
Leggers
Om te bepalen waar de verschillende keurbepalingen en algemene regels gelden is de legger van belang. In de legger worden de waterstaatswerken en de daaraan grenzende zones zoals de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte aangegeven. Binnen de in de legger aangegeven zones zijn de bepalingen uit de keur van toepassing. Daarbij wordt in de legger de ligging, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken aangegeven en is aangewezen wie onderhoudsplichtige van een waterstaatswerk is.
Stand still beginsel
Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Het is belangrijk om water al bij de locatiekeuze en het ontwerp van ruimtelijke ontwikkelingen als ordenend principe te gebruiken. Dat voorkomt het ontstaan van knelpunten achteraf, zoals (grond)wateroverlast of slechte waterkwaliteit.
Hemel- en grondwaterverordening gemeente Vlaardingen
Relevant voor het planvoornemen betreft artikel 5 verplichting tot waterberging bij nieuwbouw zoals is opgenomen in deze verordening.
Artikel 5 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw
- 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden op het betreffende perceel.
- 2. Het eerste lid geldt niet voor nieuwe bijbehorende bouwwerken met een totaal oppervlak van ten hoogste 50 m2 bij een al bestaand gebouw.
- 3. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging op het perceel is 60 l per m2 bebouwd oppervlak.
- 4. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze weer voor 90% beschikbaar is tussen:
- a. 1 en 2 dagen als het opgevangen hemelwater niet is bedoeld voor hergebruik; of
- b. 3 en 4 dagen als het opgevangen hemelwater is bedoeld voor hergebruik.
- 5. De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.
- 6. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen en in stand te houden op particulier terrein, voor zover het aanbrengen of in stand houden van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.
- 7. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt onderbouwd waarom het aanbrengen of in stand houden van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.
- 8. Het college kan aan de omgevingsvergunning in ieder geval een financiële voorwaarde verbinden.
Waterparagraaf
Veiligheid en waterkering
In de onderstaande afbeelding is de uitsnede van de legger Wateren opgenomen. Er zijn geen watergangen en/of waterkeringen in of nabij het plangebied aanwezig. Er vinden derhalve ook geen werkzaamheden plaats op of in bestaande watergangen. Daarom levert dit aspect ook geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Afbeelding legger wateren
Waterhuishouding
Voor het plan is de watersleutel van het hoogheemraadschap Delfland ingevuld. Dit is een rekentool die helpt te bepalen hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd om bij een ruimtelijke ontwikkeling de effecten op het watersysteem te compenseren. In Bijlage 10 is de watersleutel bijgesloten. Voor de berekening van het verhard oppervlak is uitgegaan van een verhardingspercentage van 50%. Uit de watersleutel volgt dat watercompensatie gerealiseerd moet omdat er sprake is van een toename van het verhard oppervlak met 358,6 m2. Er dient 35,1 m3 aan waterberging gerealiseerd te worden.
In de richtlijn voor het toepassen van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces is het volgende stroomschema opgenomen.
Afbeelding Stroomschema 'toepassen van vasthoudmaatregelen'
Hieruit blijkt dat allereerst gekeken moet worden naar de mogelijkheden om compensatie te realiseren in oppervlaktewater. Dat kan middels het realiseren van open water in het plangebied, danwel middels het graven van open water in het peilvlak. Indien geen van beide mogelijk is komt compensatie middels vasthoudmaatregelen aan de orde.
Het graven van open water in het plangebied is voor de langere termijn niet geschikt, omdat niet gegarandeerd kan worden dat toekomstige gebruikers geen andere invulling geven aan het plangebied. Voor graven van open water in het peilvak zijn de mogelijkheden beperkt, daar de openbare gebieden in het peilvak al grotendeels zijn ingedeeld als parken met vijvers en watergangen. Om deze redenen wordt gekozen voor het vasthouden van water door middel van infiltratiekratten en (aanvullend) sedumdaken.
Het voorstel is om (79 x 2 x 205 = 32.390 liter) 32,39 m3 van de 35,1 m3 op te vangen met 79 infiltratiekratten van 205 liter opvangcapaciteit per stuk. Hiermee wordt grotendeels voldaan aan de benodigde watercompenstatie. Dit wordt wel nog nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning activiteit bouwen. Daarnaast worden ook sedumdaken aangelegd. De sedumdaken kunnen (afhankelijk van het ontwerp) per m² ca. 50 liter opvangen. Op de bijgebouwen wordt een oppervlakte van 58,0 m2 aan sedumdaken aangelegd. Dit kan een opvangcapaciteit opleveren van (58 x 50 = 2900 liter) 2,9 m3.
De combinatie van infiltratiekratten en de sedumdaken levert een totale capaciteit op van 35,29 m3. Door het treffen van deze maatregelen wordt voorzien in de totale waterbergingsopgave. De maatregelen worden in het kader van de omgevingsvergunning activiteit bouwen uitgewerkt.
Ontwateringseisen
Voor de ontwateringsdiepte worden eisen gesteld in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan. Het gaat om de afstand tussen het maaiveld en de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het maaiveld varieert volgens het AHN 3 hoogteprofiel tussen +0,01 en -0,03 m. In het betreffende peilgebied (Code GPG2013VDO1) is het vastgesteld waterpeil -1,12 m NAP. Het gaat dus om een ontwateringsdiepte van op zijn minst -0.03 - -1,12 = 1,09 m. Het rioleringsplan stelt voor woningen zonder kruipruimte de eis voor 0,50 m ontwateringsdiepte.
Het plan zal voldoen aan de vereiste ontwateringsdiepte. Dit wordt nader uitgewerkt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen.
Hemelwaterberging
De hemelwaterberging dient een inhoud te hebben van 60 mm per m2 bebouwd oppervlak (overeenkomstig artikel 5 van de hemel- en grondwaterverordening van de gemeente Vlaardingen). De eis gaat uit van een opvangcapaciteit van omgerekend 60 liter per m2 bebouwd oppervlak. In het voorgestelde plan is sprake van 358,6 m2 bebouwd oppervlak dus de totale opvangcapaciteit moet 60 x 358,6 m2 = 21.516 liter zijn. Het waterbergingsysteem met infiltratiekratten en sedumdaken voldoet met een capaciteit van 35.290 liter ruim aan deze eis. Pas wanneer deze capaciteit wordt overschreden zal het overtollige hemelwater worden afgevoerd naar het gemeentelijk riool.
Met de voorgestelde maatregelen zal voldoende opvangcapaciteit voor hemelwaterberging worden gerealiseerd.
Afvalwater en riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op de bestaande riolering. Er is geen sprake van een gescheiden riolering. De vuilwaterbelasting levert geen significante problemen op. Hemelwater wordt op het eigen terrein opgevangen, verwerkt en - indien sprake is van overtollig hemelwater - vertraagd afgevoerd op het gemeentelijk rioolsysteem. De inhoud van de beoogde hemelwaterberging op het eigen terrein voldoet aan de eisen uit de hemelwaterverordening
Conclusie
Uit de waterparagraaf volgt dat er mogelijk belemmeringen bestaan voor de realisatie van het planvoornemen. Er dient voorzien te worden in waterberging teneinde de toename van het verhard oppervlak te kunnen compenseren. In de verdere uitwerking van de planvorming wordt nader onderzocht hoe de benodigde waterberging gerealiseerd kan worden. De maatregelen die daarbij uitgewerkt worden zijn een sedumdak op de twee garages en op de aangebouwde erker, het gebruik van halfverharding ter plaatse de opritten naar de garages en de toepassing van infiltratiekratten. De vormgeving van de benodigde waterberging en het watersysteem worden getoetst in het kader van de watergunning.
Uit bovenstaande paragraaf kan worden geconcludeerd dat belemmeringen bestaan voor de bouw van de woningen in het plangebied. Door te voorzien in de benodigde watercompensatie in het kader van de omgevingsvergunning activiteit bouwen worden deze belemmeringen weggenomen. De verdere uitwerking van het watersysteem en de aanleg van watercompensatie wordt door het Hoogheemraadschap getoetst in het kader van de benodigde watervergunning. Dit staat de planologische haalbaarheid en het bestemmingsplan niet in de weg. Bij de verdere uitwerking moet ook worden voldaan aan de hemel- en grondwaterverordening van de gemeente Vlaardingen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1.1 Participatie
De plannen voor de realisatie van het planvoornemen zijn in het voorjaar van 2021 per brief verzonden naar alle omwonenden (Beukenstraat, Julianasingel en Parkweg. Vooralsnog zijn de reacties positief gestemd en zijn er tot nu toe zijn er geen negatieve signalen ontvangen, die erop kunnen duiden dat men tegen het planvoornemen is. De buurtbewoners waarderen het plan dat er eindelijk daadwerkelijk iets gebeurt op deze locatie.
5.1.2 Inspraak, vooroverleg, ambtelijke wijzigingen
Het voorontwerpbestemmingsplan is naar de betrokken overlegpartners gestuurd.
Vooroverleg
Gedurende het vooroverleg zijn twee reacties van overlegpartners ontvangen, TenneT en Port of Rotterdam.
- TenneT: Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Er zijn derhalve geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
- Port of Rotterdam: Uit de verbeelding blijkt dat de geluidzone van het geluidsgezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis niet is opgenomen. Verzocht wordt om de aanduiding 'geluidzone - industrie' toe te voegen.
- 1. De betreffende geluidzone is niet opgenomen op de Verbeeldingen van het vigerende bestemmingsplan het thans geldende bestemmingsplan ‘Oostwijk-Noord’ en van de omringende bestemmingsplannen. In het kader van de uniformiteit en gelet op het feit dat de betreffende zone geldt op basis van andere geldende, milieu kaders, is ervoor gekozen de betreffende zone niet op te nemen op de Verbeelding.
- 2. Onder de aanstaan de Omgevingswet zal de bedoelde zone naar verwachting alsnog planologisch worden opgenomen.
Deze reacties leiden niet tot het aanpassen van het ontwerp bestemmingsplan.
5.1.3 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen
Zienswijze(n)
Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder hebben – tezamen met de bijbehorende stukken - met ingang van 17 maart 2022 gedurende een termijn van 6 weken digitaal ter inzage gelegen. Gedurende de ter visie termijn is het voor eenieder mogelijk een reactie in te dienen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend door Hoogheemraadschap van Delfland.
De zienswijze luidt als volgt:
De zienswijze van het Hoogheemraadschap heeft betrekking op paragraaf 4.10 uit de toelichting en op de regels bij het plan.
- 1. Watersleutel: Er wordt gevraagd door het hoogheemraadschap om de watersleutel opnieuw in te vullen aan de hand van de onderstaande punten:
- a. In paragraaf 2.2 van de toelichting wordt over een totaal plangebied van 733,7 m2 gesproken. Hiervan wordt 258,6 m2 bebouwd. Over het algemeen is het aannemelijk, dat tuinen ook deels verhard worden. Daarom rekent het Hoogheemraadschap Delfland per tuin 50 m2 aan toekomstige verharding. In totaal is dan sprake van een oppervlakte van verharding van 358,6 m2. In de huidige watersleutel worden andere getallen aangehouden.
- b. Het maaiveld is in de huidige watersleutel niet correct ingevuld, waardoor de drooglegging als negatief berekend wordt.
- 2. Wateropgave en oplossing
- a. Hoogheemraadschap Delfland volgt de redenering, dat er beperkte mogelijkheden tot het realiseren van oppervlaktewater zijn. Echter wordt er verzocht na te gaan, of er geen locaties in hetzelfde peil- of poldergebied zijn, waarbij aangesloten kan worden.
- b. Hoogheemraadschap Delfland kan instemmen met het toepassen van infiltratiekratten. Hoogheemraadschap Delfland merkt op, dat goed naar de bodemsoort gekeken moet worden. Een kleiige bodem of een hoge grondwaterstand kunnen ervoor zorgen, dat de infiltratie maar beperkt plaatsvindt. Ook is het van belang een noodoverstort naar oppervlaktewater of hemelwaterriool aan te brengen.
- c. Hoogheemraadschap Delfland kan niet instemmen met sedumdaken als vasthoudmaatregel. Als een aparte waterbergende laag onder de sedumlaag wordt aangebracht, kan Hoogheemraadschap Delfland hier wel mee akkoord gaan. De garage en de serre lijken geschikte plekken voor een groenblauw dak. Wat betreft het beperken van hitte en het stimuleren van biodiversiteit heeft sedum een positieve werking.
- d. Over het algemeen voldoen goedwerkende vasthoudmaatregelen aan de criteria, die in de Richtlijn Vasthoudmaatregelen beschreven zijn. Deze criteria zijn te onderscheiden in effectiviteit, betrouwbaarheid en integraliteit. Het volume van de oplossing dient met minimaal het volume van de berekende opgave overeen te komen. Naar aanleiding van punt 1 kan dit volume nog wijzigen.
- 3. Regels: Indien de wateropgave naar aanleiding van punt 1 wijzigt, verzoekt het Hoogheemraadschap Delfland de voorwaardelijke verplichting onder artikel 4.3.3. in de regels hierop aan te passen.
- 4. Afvalwater en riolering: Verzocht wordt door het Hoogheemraadschap om aan te geven, of er in het gebied reeds een gescheiden rioolsysteem aanwezig is. De nieuwe woningen dienen in ieder geval van gescheiden afvoeren voor afvalwater en hemelwater voorzien te worden.
- 5. Waterkwaliteit: Dit thema is nu niet genoemd. Hoogheemraadschap Delfland vraagt te vermelden, dat er bij de nieuwbouw geen uitlogende materialen toegepast mogen worden.
Reactie gemeente:
- 1. De watersleutel is aangepast en toegevoegd aan Bijlage 10 van de toelichting. De uitkomsten zijn verwerkt in paragraaf 4.10 Water en de voorwaardelijke verplichting waterberging in de regels.
- 2. Ten aanzien van de punten genoemd onder 2.:
- a. Dit is nader beoordeeld en daaruit is gebleken dat niet mogelijk is voor dit plan. Er zijn geen plannen om watergangen in hetzelfde peil- of poldergebied uit te breiden. Dit is ook toegelicht in paragraaf 4.10 Water.
- b. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
- c. In het verdere ontwerp wordt deze reactie meegenomen. Vooralsnog wordt voor dit bestemmingsplan aangenomen dat het aanbrengen van een waterbergende laag mogelijk is.
- d. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen
- 3. Artikel 4.3.3 is naar aanleiding van de beantwoording onder 1 aangepast.
- 4. Er is geen gescheiden rioolsysteem aanwezig waarop de nieuwe woningen worden aangesloten. De vuilwaterbelasting levert geen significante problemen op. Hemelwater wordt op het eigen terrein opgevangen, verwerkt en - indien sprake is van overtollig hemelwater - vertraagd afgevoerd op het gemeentelijk rioolsysteem. De inhoud van de beoogde hemelwaterberging op het eigen terrein voldoet aan de eisen uit de hemelwaterverordening.
- 5. Paragraaf 4.10 Water is overeenkomstig de reactie aangepast.
Ambtshalve wijziging
Naar aanleiding van een ambtelijke reactie van de Port of Rotterdam is, in tegenstelling tot de eerder genoemde beantwoording van de vooroverlegrectie, besloten om de geluidszone - industrie op te nemen. De heroverweging ten aanzien van dit punt leidt tot een wijziging in de regels en verbeelding waarbij de regeling en bijbehorende gebiedsaanduiding geluidzone - industrie wordt opgenomen.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie van het bouwplan komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Er zijn geen gemeentelijke investeringen mee gemoeid. Dit wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan 'Parkweg 2 Vlaardingen' bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
6.2 Opzet Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het plan is opgesteld conform de digitaliserings- en standaardiseringsbepalingen IMRO en SVBP 2012. In de volgende paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan opgenomen regels.
6.3 Toelichting Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard, dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierna wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven.
Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor de voortuinen van de woningen en voor een gedeelte van de tuin van de bestaande woning Parkweg 2. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Door middel van een omgevingsvergunning (binnenplanse afwijking) kan worden afgeweken van deze regels ten behoeve van de oprichting van een erker of entreeportaal. Ontsluitingen zijn uitsluitend ter plaatse van de gronden aangeduid met 'specifieke vorm van tuin - inrit' toegestaan.
Wonen
Binnen deze bestemming is de functie wonen toegestaan en mogen woningen in de vorm van een twee onder één kap woning worden gebouwd. De hoofdgebouwen zijn voorzien van een bouwvlak en een hoogtebepaling; daarbuiten is nog erfbebouwing toegestaan. Bij de woningen is een regeling opgenomen voor beroep en bedrijf aan huis en inwoning.
Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat voorzien dient te worden in de benodigde waterberging. Ook is voorwaardelijke verplichting parkeren opgenomen. Het gebruik ten behoeve van wonen is slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding van tenminste 2 parkeerplaatsen per bouwperceel.
Waarde - Archeologie
Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Deze dubbelbestemming geldt primair ten aanzien van de onderliggende bestemmingen en beogen de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Grondverzet is alleen mogelijk nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen.
Waarde - Cultuurhistorie
Het Beschermd Stadsgezicht is in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie”. Hier gelden stringente bouwregels en is een omgevingsvergunning nodig voor het slopen van een pand of object, het wijzigen van stoepen en/of de indeling van wegen, het dempen van waterlopen en het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het gaat om de volgende regels:
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven dat onder een strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare (of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken) voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behalve voor zover dat nodig is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. Tevens is opslag, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen aangemerkt als strijdig gebruik. Het gebruik voor seksinrichtingen en bewoning van bijgebouwen is ook strijdig. Een algemene mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot afwijking hiervan ondervangt eventuele situaties waarin strikte toepassing van de regeling ertoe zou leiden dat het meest doelmatige gebruik van gebouwen en/of gronden niet mogelijk zou zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen (kunnen) gelden. Zo is een bepaling opgenomen dat ondergeschikte bouwdelen, zoals uitbouwen, en overstekende daken, niet worden meegerekend bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen. De overschrijding van de bouw- c.q. de bestemmingsgrenzen mag daarbij niet meer dan 1 meter bedragen. Voorts is geregeld dat bestaande maten, zoals aanwezig op het moment van het inwerking treden van het plan, die strijdig zijn met de nieuwe regeling, als tenminste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen, waarin nog een aantal algemene afwijkingsregels is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen, bij een omgevingsvergunning, beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een ontheffing geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen, waarnaar vanuit dit bestemmingsplan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden of luidden op het moment van vaststelling van het plan. Ook is de regeling van het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 overgenomen, waarin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen zoals vastgelegd in het Parkeernormen 2019. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen B&W deze bijlage desgewenst actualiseren (bijvoorbeeld als een nieuwe versie is vastgesteld).
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 1 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 4 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna
Bijlage 7 Nader Onderzoek Vleermuis
Bijlage 7 Nader onderzoek vleermuis
Bijlage 8 Stikstofdepositie Berekening
Bijlage 8 Stikstofdepositie berekening
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek