Herziening Blankenburgverbinding A15/A20 – afrit 8
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 24-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Herziening Blankenburgverbinding A15/A20 - afrit 8 met identificatienummer NL.IMRO.0622.0304bpBbvA82021-0030 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.15 geluidzone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.16 gezoneerd industrieterrein
een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.17 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. plantsoenen en parken;
- c. bermen en beplanting;
- d. geluidswerende voorzieningen (wallen, schermen);
al dan niet in combinatie met:
- e. ontsluitingen, wegen en paden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. straatmeubilair;
- h. kunstwerken;
- i. water;
- j. oevers;
- k. oeververbindingen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de rijksweg, waaronder geluidswerende voorzieningen, mag niet meer bedragen dan 15 meter;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, waarbij geldt dat voor de rijksweg A20 het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan 2 x 4 rijstroken, met de in- en uitvoegstroken medebegrepen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
- c. wegen en paden;
- d. geluidswerende voorzieningen (wallen, schermen);
- e. parkeervoorzieningen;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, water, oevers en oeververbindingen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterberging;
- c. waterhuishouding;
- d. waterlopen en waterpartijen;
- e. infiltratievoorzieningen;
- f. oevers;
al dan niet in combinatie met:
- g. groenvoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. kunstwerken;
- j. oeververbindingen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
- c. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor (de bescherming van) een gasleiding met bijbehorende voorzieningen en met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
- d. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Gas' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behalve de andere bestemmingen voor leidingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Gas'.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de onderliggende bestemming en (eventuele) dubbelbestemming(en), gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming van) een rioolpersleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
7.2 Voorrangsbepalinng
Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Riool' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Riool.
7.3 Bouwregels
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1 sub a en lid 7.3.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behalve de bestemmingen voor de leidingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1.
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behalve de bestemmingen voor de leidingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Voorwaardelijke verplichting
Op de gronden met de bestemming Verkeer is het uitbreiden van verharding slechts toegestaan indien is voorzien in de aanleg van voldoende waterberging conform de regels van het Hoogheemraadschap.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Geluidzone - industrie
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herziening Blankenburgverbinding A15/A20 - afrit 8'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Vlaardingen is voornemens de Marathonweg aan te pakken. Onderdeel van
deze aanpak is het kruispunt Westlandseweg/Marathonweg/A20. Dit in verband met een matige verkeersafwikkeling in de huidige situatie en onvoldoende capaciteit in de toekomst.
De aanpassingen van de aansluiting op de A20 zijn in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van de inpassing van het Tracébesluit voor de Blankenburgverbinding. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de afrit 8 vanaf de A20 tot aan het kruispunt met de Marathonweg. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (rode contour)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied doorkruist diverse bestemmingsplannen. In onderstaande tabel is aangegeven welke bestemmingsplannen gelden ter plaatse van het plangebied.
Bestemmingsplan | Datum onherroepelijk |
Blankenburgverbinding | P.M. |
Broekpolder | 14-07-1998 |
Westwijk 1e correctieve herziening | 30-06-2008 |
Indische buurt | 27-05-1981 |
Hoogstad | 20-09-1994 |
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 | 30-01-2020 |
Paraplu bestemmingsplan Wonen | 15-10-2020 (deels in werking) |
Tabel 1.1: Geldende bestemmingsplannen
Strijdigheid bestemmingsplan
De beoogde ligging van de afrit ligt binnen het bestemmingsplan 'Blankenburgverbinding' deels binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Daarmee is de ontwikkeling strijdig met dit bestemmingsplan. Ten behoeve van de raadpleegbaarheid van voorliggend bestemmingsplan is de gehele ontwikkeling op de verbeelding opgenomen, ook de delen die niet strijdig zijn met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Verkeerskundige Probleemanalyse
Achtergrond
De Marathonweg in Vlaardingen vormt de belangrijkste schakel tussen het hoofdwegennet (A20) en
het westelijk havengebied in de Rivierzone van Vlaardingen. De verkeersintensiteiten en
geprognosticeerde groei naar de toekomst in combinatie met de ervaren hinder door omwonenden
vraagt om aanpak van de weg. Aanpak is eveneens geagendeerd in het Actieplan Mobiliteit van de
gemeente Vlaardingen. De gemeente heeft meerdere plannen met betrekking tot de herinrichting van
de totale Marathonweg uitgewerkt. Inmiddels zijn ook de financiële kaders voor de aanpak van de
Marathonweg helder en is gestart met de voorbereidingen voor de daadwerkelijke aanpak van de
Marathonweg. Het doel is de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid te verbeteren en geluidhinder
rondom de weg te beperken. Daartoe wordt in de planvorming uitgegaan van een aanpak van de kruispunten met de A20/Westlandseweg, Floris de Vijfdelaan/Billitonlaan, Marnixlaan en fietsoversteek Zuidbuurtseweg, waarbij het totaal beschikbare budget kaderstellend is.
Voor 2010 zijn reeds de eerste studies gestart naar de reconstructie van de Marathonweg en het
kruispunt met de A20. Het algemene beeld uit de uitgevoerde studies is dat de verkeersstroom vanaf de A20-west (vanuit Maassluis) veel hinder ondervindt van allerlei zwaar belaste conflicterende richtingen. Zo conflicteert de afrit met de zware verkeersstroom Marathonweg – Rotterdam v.v. en met de verkeersstromen vanuit de Westlandseweg. De ontruimingstijden zijn groot, omdat verkeer vanaf de A20 naar de Westlandseweg (zware stroom) een bajonetbeweging moet maken. Daardoor zijn cyclustijden van meer dan 120 seconden in de toekomstige situatie onvermijdelijk met terugslag op de snelweg tot gevolg. Deze terugslag doet zich voor op de noordelijke en zuidelijke afrit.
In bijlage 2 is de probleemanalyse toegevoegd.
Figuur 2.1 Bestaande situatie (bron: luchtfoto Kadaster Nederland, 2020)
Oplossingsrichtingen
Door Royal HaskoningDHV is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke oplossingsrichtingen. Daarbij is gekeken naar het optimaliseren van de verkeersregelinstallatie, maar ook naar andere oplossingen, zoals rotondevormen. Uit de analyse kwam naar voren dat rotondevormen niet toereikend zijn om het verkeer af te wikkelen, zeker gezien de hoeveelheid vrachtverkeer. Voorts is onderzocht of het verleggen van de Marathonweg mogelijk positieve effecten heeft op de doorstroming. Gezien de positie van het viaduct is dit lastig inpasbaar en het verleggen van de afrit vanuit Maasluis is daarvoor noodzakelijk, hetgeen op het Rijkswegennet niet inpasbaar is. Daarom is vervolgens gekeken op welke manier het huidige kruispunt geoptimaliseerd kan worden.
Raakvlak met Tracébesluit Blankenburgverbinding
De beoogde maatregelen hebben een belangrijk raakvlak met het beheergebied van Rijkswaterstaat (RWS) (op- en afritten). De realisatie van de Blankenburgverbinding en de reconstructie van de A20 is inmiddels in volle gang. Binnen het Tracébesluit hiertoe zijn geen aanpassingen van de aansluiting Vlaardingen-West voorzien, anders dan groot onderhoud. De tracering van de afrit blijft ongewijzigd. Verder wordt langs de westelijke afrit een geluidsscherm gerealiseerd, waarmee het beoogde tracé van de verlegde afrit wordt doorsneden. De gemeente Vlaardingen heeft een scope-uitbreiding reeds meerdere malen onder de aandacht gebracht, ten einde het probleem bij de aansluiting Vlaardingen-West op te lossen, zoals bij de zienswijze op het Ontwerp Tracébesluit en Milieueffectrapport Blankenburgverbinding, in het kader van het programma Aansluitingen HWN-OWN en in diverse workshops en sessies die de afgelopen jaren in kader van de reconstructie Marathonweg hebben plaatsgevonden.
Omdat de gemeente Vlaardingen concreet voornemens is de Marathonweg aan te pakken, dient zich
nu echter wel een belangrijke koppelkans aan met de werkzaamheden die in het kader van de Blankenburgverbinding worden uitgevoerd. Hierbij wordt een belangrijk knelpunt wat in de huidige situatie reeds zichtbaar is, maar in de toekomstige situatie versterkt, opgelost. Het koppelen van werkzaamheden leidt tot efficiency en voorkomt kapitaalvernietiging.
2.2 Beschrijving Van De Beoogde Ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling gaat op basis van een analyse van verschillende oplossingen uit van een kruispuntoptimalisatie. De optimalisatie gaat uit van de volgende ingrepen:
- 1. Het verleggen van de westelijke afrit naar een positie tegenover de Westlandseweg waarbij de westelijke afrit wordt uitgebreid;
- 2. Uitbreiden van de afvoerende rijbaan Westlandseweg naar twee rijstroken;
- 3. Uitbreiden van de richting A20 Maassluis met twee opstelstroken, waardoor deze configuratie ook op de oprit doorgezet moet worden met de afstreping:
Door de verschillende conflicterende verkeersstromen op één kruisingsvlak te concentreren, ontstaan er veel kortere ontruimingstijden en heeft de verkeerslichtenregeling meer restcapaciteit. De regeling is dan robuust genoeg om de verkeerstoename naar de toekomst toe op een goede manier op te vangen. Het op de Marathonweg voorzien van twee opstelstroken richting de A20-west (naar Maassluis) zorgt voor voldoende opstelruimte waardoor het verkeer in één cyclus kan worden afgewikkeld.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient de naastgelegen watergang deels verlegd te worden.
Figuur 2.2 geeft het ontwerp van het nieuwe kruispunt weer. Deze heeft de status van schetsontwerp.
Figuur 2.1: Ontwerp kruispunt (bron: Royal Haskoning DHV)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan ruimtelijk relevant beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie, september 2020
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Toetsing
De gewijzigde ligging van de afrit raakt geen belangen op Rijksniveau.
3.2.2 Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.
Toetsing
Volgens de handreiking behorende bij de ladder voor duurzame verstedelijking zijn infrastructurele projecten op basis van jurisprudentie geen stedelijke ontwikkelingen. De gewijzigde ligging van de afrit wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6
van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd op 20-04-2019)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Beleidskeuze provinciale infrastructuur op orde
Voor het plangebied is beleidskeuze 'provinciale infrastructuur op orde' relevant. De provincie zorgt voor een vlotte en veilige afwikkeling van verkeer in Zuid-Holland en heeft de wettelijke plicht haar areaal, provinciale wegen en vaarwegen te beheren en te onderhouden. Daartoe realiseert of draagt de provincie bij aan:
- 1. De dagelijkse beheer- en onderhoudswerkzaamheden, het Dynamisch Verkeersmanagement en bediening van bruggen over cruciale vaar- en wegroutes;
- 2. De uitvoering van planmatige onderhoudsprojecten;
- 3. De instandhouding van Zuid-Hollandse veren en veerinfrastructuur;
- 4. De uitvoering Provinciale fietsroutes in haar Fietsplan 2016-2025.
De provincie wil een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer waarborgen, en heeft daartoe ook de wettelijke plicht voor haar areaal van provinciale wegen en vaarwegen. Er is één samenhangend netwerk van (inter)nationale, (boven)regionale en lokale wegen die beheerd worden door verschillende wegbeheerders. De provincie acht zich primair verantwoordelijk voor (boven)regionale wegen.
Het onderhoud aan de provinciale wegen wordt uitgevoerd op een conditiegestuurde, integrale en trajectgewijze manier. Deze manier is beschreven in het assetmanagementsysteem gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001. Het moment van onderhoud wordt zodanig gepland dat precies op tijd wordt onderhouden. Zo blijft de infrastructuur optimaal functioneren tegen de laagste kosten, met overwogen, aanvaardbare risico's. Het PZI geeft een overzicht van de weg- en vaarwegprojecten waarvan het planmatig onderhoud in de jaren 2018 tot en met 2022 wordt uitgevoerd.
Het provinciaal beleid geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. In het mobiliteitsbeleid wordt afgestemd met andere beleidsvelden, met name het ruimtelijk-economisch beleid. Daarbij is het vertrekpunt de huidige ruimtelijke situatie gecombineerd met vier keuzes:
- 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
- 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Toetsing en conclusie
De verbreding en gewijzigde ligging van de afrit is in lijn met de beleidskeuze van de provincie op de bestaande infrastructuur op orde te hebben.
3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd op 20-04-2019)
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Voor de beoogde ontwikkeling is het volgende onderwerp relevant:
- 1. Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën;
Toetsing
Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
Het plangebied valt niet binnen een gebied met een beschermingscategorie.
In artikel 6.9 zijn de volgende voor dit plan relevante regels opgenomen:
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
In dit geval gaat het om 'inpassen' van de weg (categorie a). De afrit is immers al bestaand, maar wordt enkel verlegd voor een betere aansluiting op het kruispunt.
Volgens de kwaliteitskaart zijn de belangrijkste richtpunten voor infrastructuur:
- Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt altijd beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken. Hieronder wordt naast ligging in het landschap ook verstaan; zorgvuldig omgaan met doorlopende landschappelijke structuren, logische oplossingen voor doorgaande ecologische en recreatieve verbindingen en behoud van gebruiks- en belevingswaarde van het omliggend gebied en logische verbinding met aansluitende infrastructuur.
- Een visuele relatie tussen weg en omgeving is gewenst. Waar wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven. Deze ‘contactpunten’ (bijvoorbeeld tunnels, viaducten, aquaducten) worden met zorg ontworpen en komen terug in de beeldkwaliteitsparagraaf.
- Buiten het stedelijk gebied worden rijks- en provinciale -wegen niet als verstedelijkingsas benut. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen die een relatie met de weg hebben concentreren zich bij de op –en afritten van de weg.
Conclusie
De ontwikkeling betreft een aanpassing van een bestaande afrit. Deze is dan ook reeds aanwezig in het landschap.
Het bestemmingsplan is in lijn met de provinciale omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
- versterken van de stedelijke groenstructuur;
- herwaarderen van de cultuurhistorie;
- vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
- spreiden van zorgvoorzieningen;
- versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- vergroten van de werkgelegenheid.
Toetsing
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan het anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur. De aanpassing van de afrit zorgt voor een betere verkeersafwikkeling van de rijksweg naar het kruispunt. De ruimtelijke structuurschets staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
3.4.2 Actieplan Mobiliteit (2018)
Het Actieplan Mobiliteit vormt het spoorboekje voor het uitvoeren van het verkeers- en vervoerbeleid tot 2030. In het Actieplan is een aantal kernopgaven geformuleerd. Deze kernopgaven vormen de basis voor de verdere uitwerking de komende jaren in diverse uitvoeringsprogramma’s. Het doel is om de verkeersstructuur zo in te richten, dat een duurzaam veilig wegennet ontstaat en een goede bereikbaarheid gegarandeerd is. De focus ligt daarbij op het verder uitbouwen van een prettige, leefbare en gezonde stad om te wonen, te verblijven, te recreëren en te ondernemen.
Toetsing
In het Actieplan Mobiliteit heeft onder andere de Westlandseweg en de Marathonweg een aparte status als gebiedsontsluitingsweg+ gekregen, wat in figuur 3.1 is geïllustreerd. Om de gewenste (economische) bereikbaarheid te bieden geeft de gemeente Vlaardingen prioriteit aan doorstroming op deze wegen. In het Actieplan wordt aangegeven dat optimalisering van de Marathonweg zowel vanuit verkeerskundig als ruimtelijk- en milieuoogpunt gewenst is. Verkeerskundig, omdat de doorstroming op de Marathonweg bevorderd dient te worden en de reistijd – mede door slimme verkeersoplossingen – zo betrouwbaar mogelijk moet zijn. Ruimtelijk en milieutechnisch, omdat maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidhinder te beperken, de luchtkwaliteit langs de weg te verbeteren, de barrièrewerking van de weg te verkleinen en de in te vullen kavels in de Marathonwegzone een passende functie te geven.
De beoogde ontwikkeling voorziet in een verbetering van de aansluiting van de Marathonweg/Westlandseweg op de de A20. Hierdoor passen de beoogde maatregelen binnen de doelstelling van het Actieplan.
Figuur 3.1 Uitsnede Actieplan Mobiliteit
3.4.3 Welstandskader Blankenburgverbinding
Het project van de Blankenburgverbinding bestaat uit meerdere opgaven: de aanleg van de Blankenburgverbinding (A24), de benodigde verbreding van de A20 en enkele aanpassingen aan de A15. Elke opgave heeft eigen inpassings- en vormgevingsaspecten, waarbij de nadruk ligt op het nieuwe traject. De bij dit project behorende vergunningplichtige bouw- en kunstwerken worden onderworpen aan een welstandstoets. Bij welstandstoetsing wordt in de regel bekeken of de vormgeving, inpassing en verschijning van bouw- en kunstwerken, inclusief materiaal- en kleurgebruik, aansluiten bij reeds bestaande werken in de omgeving. Omdat de Blankenburgverbinding een geheel nieuwe opgave is, mist de bestaande context houvast. De geldende welstandsnota uit 2012 zegt namelijk niets over de Blankenburgverbinding. In verband hiermee heeft de raad op 17 september 2015 het Welstandskader Blankenburgverbinding vastgesteld. Bij de welstandstoets word bekeken of bouwwerken passen in het streefbeeld voor de weg en voldoen aan de kwaliteitsdoelstelling zoals omschreven in dit welstandskader. Daarbij geldt dat in het ontwerp van de bouw- en kunstwerken coherentie dient te worden gezocht.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
4.1.1 Toetsingskader
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage maken onderscheid in:
- een mer-plicht voor plannen (planmer);
- een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:
- de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is;
- de projectmer of mer-beoordeling gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.
4.1.2 Onderzoek en conclusie
De onderhavige ontwikkeling is qua aard en omvang zodanig dat de drempelwaarden in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Wel dient een vormvrije m.e.r-beoordeling te worden uitgevoerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3.
4.2 Geluid
4.2.1 Toetsingskader
Voor wat betreft het aspect geluid dienen de fysieke wijzigingen aan de afrit te worden getoetst aan het reconstructiecriterium uit de Wet geluidhinder (Wgh). Er is sprake van een reconstructie als er sprake is van een fysieke wijziging aan de weg en er door de wijziging in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen een significantie toename van de geluidbelasting (2 dB) is, getoetst per geluidgevoelige bestemming/object.
Indien er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh dient er te worden getoetst aan de van toepassing zijnde grenswaarden, waarbij tevens een afweging van geluidreducerende maatregelen dient plaats te vinden.
4.2.2 Onderzoek en conclusie
Om te bepalen wat de effecten van de ontwikkeling op het aspect geluid zijn, is een quickscan geluid uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 6.
In de quickscan zijn geluidberekeningen uitgevoerd om te bepalen van de geluidbelasting is op de gevels van omliggende woningen. Uit de berekeningen blijkt dat voor een beperkt aantal woningen er sprake is van een geringde toename van maximaal 0.14 dB. Met het menselijk gehoor beoordeeld is dit een niet significant effect (niet waarneembaar). Uit onderzoek naar overdrachtsmaatregelen is gebleken dat het niet haalbaar is om de beperkte toename te reduceren tot 0, dit is akoestisch financieel niet doelmatig.
Reconstructie
Er is getoetst of er sprake is van een reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder. Dit is het geval als de toename van geluidbelasting (toekomstig minus heersend) meer bedraagt dan 1.5 dB.
Uit de berekeningen blijkt dat voor een beperkt aantal woningen er sprake is van een geringe toename van maximaal 0.57 dB. Met het menselijk gehoor beoordeeld is dit een niet significant effect (niet waarneembaar). Wanneer geluidreducerend asfalt wordt toegepast, is sprake van een geringe toename van maximaal 0,47 dB.
In ieder geval is de berekende toename voor alle onderzochte woningen minder dan 1.5 dB. Er is dus geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft geen hogere waarde te worden doorlopen en er hoeven in het kader van het project geen aanvullende maatregelen te worden afgewogen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.3.2 Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatse uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 5.
Om de invloed van de gewijzigde wegenstructuur op de luchtkwaliteit in beeld te brengen is een worst-case situatie gemodelleerd. Hierbij is uitgegaan van de beoogde situatie (2031) en de daarbij behorende intensiteiten. Voor de gehanteerde verkeersintensiteiten is uitgegaan van Quickscan geluid van Witteveen en Bos, d.d. 5 maart 2021, referentienummer: 123337 / 21003.585. Daarnaast is uitgegaan van het referentiejaar 2021. Dit is worst-case omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks afnemen.
4.3.3 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat in alle situaties ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contouren) opgenomen vanaf het midden van de transportroutes.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
4.4.2 Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende buisleidingen en transport van gevaarlijke stoffen. Een weg behoort niet tot een (beperkt) kwetsbaar object. Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan invloedsgebieden of PR-contouren en hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord. De voorgenomen ontwikkeling heeft tevens geen gevolgen ten aanzien van transportroutes. De aard en omvang van dit project heeft geen invloed op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de weg. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk en vormt externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Kabels En Leidingen
4.5.1 Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.5.2 Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een gasleiding en een rioolpersleiding aanwezig. In het ontwerp en de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de ligging van deze leidingentrace's.
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.6 Bodemkwaliteit
4.6.1 Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden voor zover relevant elders in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
4.6.2 Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling vindt plaats op gronden met de bestemming Groen. Hierdoor is er sprake van functiewijzigingen. Fietspaden en wegen betreffen echter geen plaatsen waar mensen gedurende langer periodes verblijven. Daarnaast bevinden zich in de huidige situatie geen bodem verontreinigende activiteiten plaats. Hierdoor wordt de bodemkwaliteit voldoende geacht voor de beoogde ontwikkeling. Wel wordt in het kader van de omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.7 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
- Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de A20 binnen de gemeente Vlaardingen. Naast de huidige afrit zijn de gronden onverhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Vlaardingen is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland.
Waterkwantiteit
Volgens de Legger liggen binnen het plangebied een primaire en een secundaire watergang. De verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van de secundaire waterpartij ligt bij Rijkswaterstaat.
Figuur 4.1: Uitsnede Legger Delfland
Veiligheid en waterkeringen
Binnen het plangebied liggen geen waterkeringen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voorliggend plan voorziet in de verbreding en verlegging van de afrit van de A20 richting de Marathonweg.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
De ontwikkeling leidt tot een toename van verhard oppervlak in het plangebied. In overleg met het Hoogheemraadschap is de watercompensatie vastgesteld. In Bijlage 9 is de ingevulde watersleutel toegevoegd. Op basis hiervan dient 1.660 m3 waterberging te worden toegevoegd. In Bijlage 10 is de inrichtingstekening met de beoogde wateropgave opgenomen. Het realiseren van waterberging is geborgd door middel van Artikel 11.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afstromend hemelwater vanaf het wegdek wordt in een standaardsituatie in de buitenbermen geïnfiltreerd. Door deze bermpassage wordt water gefilterd door het grondpakket voordat dit in de omliggende watergangen terechtkomt. In geval van een gerioleerd wegdek vindt geen bermpassage plaats en wordt hemelwater geïnfiltreerd in een helofytenveld / infiltratieveld voordat dit in de omliggende watergangen terechtkomt. Langs de afrit is geen sprake van een riolering, afwatering vindt plaats in de buitenberm. Een helofytenveld is hierdoor niet nodig.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden plaats buiten waterkeringen en hebben dan ook geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.8 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
4.8.1 Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijke onderbouwing dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
4.8.2 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natuurnetwerk Nederland gebied (zie figuur 4.2) of een Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Solleveld en Kapittelduinen op circa 11 km afstand.
Figuur 4.2: Ligging Natuurnetwerk Nederland gebieden
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied voor de aanlegfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 8). Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanlegfase.
Soortenbescherming
Om te bepalen wat de effecten van de ontwikkeling op beschermde soorten zijn, is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 7. Hieruit blijkt dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op deze soorten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Door het rooien van beplanting en (voorbereidende) werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren worden effecten op broedende vogels voorkomen.
4.8.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Archeologie
4.9.1 Toetsingskader
In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.
4.9.2 Onderzoek
Het tracé ligt in gebieden waarin archeologische resten in de ondergrond kunnen voorkomen. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In 2013 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In dit rapport werden geen ingrepen binnen het bestemmingsplangebied voorzien. Om deze reden is in het rapport van dit onderzoek geen archeologische verwachting voor het bestemmingsplangebied opgenomen. Daarom is voor het bestemmingsplangebied een archeologische inventarisatiescan opgesteld (Terluin, 2021, bijlage 4). De conclusie luidt als volgt: “Het bestemmingsplangebied lijkt een overgangsgebied tussen een veenlandschap aan de westzijde en een krekenlandschap aan de oostzijde. Vooral aan de oost- en zuidoostzijde van het plangebied zijn voormalige kreken aan te treffen. Die kreken zijn actief geweest vanaf de Bronstijd. Het bovenste veenpakket in het bestemmingsplangebied stamt vermoedelijk ook uit de Bronstijd. IJzertijdveen ligt waarschijnlijk meer westelijk.
Binnen het bestemmingsplangebied bestaat een hoge kans op aantreffen van archeologische waarden uit de late-IJzertijd/Romeinse Tijd vanaf 2,15 m onder NAP, en uit de Bronstijd vanaf 3,0 m onder NAP. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit andere perioden is laag.
De kans op het aantreffen van archeologische resten is het hoogst bij de voormalige kreken aan de oost en zuidoostzijde van het bestemmingsplangebied, en op het veraarde veen aan de west en noordzijde.”
Vertaling in bestemmingsplan
Uit de Inventarisatiescan komt naar voren dat archeologische waarden vanaf 2,15 m onder NAP aangetroffen kunnen worden. Om verwachte archeologische waarden te beschermen wordt in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen die archeologisch onderzoek verplicht stelt bij bodemingrepen die dieper dan 2,0 m onder NAP reiken. Plannen met een omvang tot 100 m2 zijn hiervan vrijgesteld.
Verdere omgang met archeologie
Het bestemmingsplan impliceert ophogingen waarop een nieuwe afrit aangelegd wordt, en aanleg van nieuw water. De ophoging aan de noordzijde is reeds gerealiseerd in het kader van de Blankenburgverbinding. Ophoging aan de zuidzijde van de A20 vindt plaats in in een kreekgebied en is daarom niet heel problematisch. Dit soort gebieden zijn minder zettingsgevoelig. Tevens blijkt uit de inventarisatiescan dat de bodem hier tot op grotere diepte verstoord is. De aanleg van nieuw water gaat door een gebied waarvoor een archeologische verwachting geldt. Afgesproken is dat deze aanleg conform het protocol dat met het oog op de aanleg van de Blankenburgverbinding opgesteld is, archeologisch begeleid wordt.
4.9.3 Conclusie
Archeologische waarden worden middels een regeling beschermd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.
Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
5.2 Opzet Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
5.3 Bestemmingen
Artikel 3 Groen
De groenstroken langs de afrit zijn bestemd met Groen. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
De afrit is mogelijk binnen de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen mogelijk.
Artikel 5 Water
De watergang die wordt aangepast door de verlegging van de afrit, is bestemd als Water.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de voorgenomen planontwikkeling is geen exploitatieplan noodzakelijk (artikel 6.12 Wro jo artikel 6.2.1 Bro).
De gronden zijn in eigendom van Rijkswaterstaat en de ontwikkeling wordt door de gemeente uitgevoerd. In een overeenkomst worden afspraken over de kosten gemaakt.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 oktober 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en van beantwoording voorzien in bijlage 1.
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 1 Nota van zienswijzen
Bijlage 2 Notitie Probleemanalyse Marathonweg
Bijlage 2 Notitie probleemanalyse Marathonweg
Bijlage 3 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Archeologische Inventarisatiescan
Bijlage 4 Archeologische inventarisatiescan
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 6 Quickscan Geluid
Bijlage 7 Quickscan Ecologie
Bijlage 8 Memo Stikstofberekening
Bijlage 8 Memo stikstofberekening