Museumkwartier-Westhavenkade
Wijzigingsplan - gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 06-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Wijzigingsplan Museumkwartier met identificatienummer NL.IMRO.0622.0311wp01MuKw2021-0030 van de gemeente Vlaardingen;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage(n);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.5 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.6 moederplan:
Het bestemmingsplan Vettenoordsepolder Oost van de gemeente Vlaardingen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen op 27 juni 2013.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten van het moederplan is van overeenkomstige toepassing
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.
Artikel 3 Gemengd - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met gastouderopvang en beroep en bedrijf aan huis;
- b. ambachtelijke bedrijvigheid;
- c. dienstverlening;
- d. cultuur en ontspanning;
- e. recreatie;
- f. sport;
- g. horeca in categorie 1 en 2;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens horeca in categorie 3;
- i. kantoren met een baliefunctie;
- j. maatschappelijke voorzieningen en activiteiten;
en de daarbij horende:
- k. bergingen;
- l. tuinen, erven en terreinen;
- m. ontsluitingen, wegen en paden;
- n. parkeervoorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie -1' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.
4.2 Bouwregels
- a. Er mogen uitsluitend de hierna genoemde bouwwerken worden gebouwd;
- b. er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
- c. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- d. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden;
- e. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- f. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- g. een mogelijke voorwaarde is de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- h. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- i. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
- j. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder peil van ten hoogste 30 cm.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de bodem op te hogen met meer dan 2 m;
- b. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) wegen, paden, banen of parkeergelegenheid aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen te verbreden en/of verharden en/of aan te brengen;
- c. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vijvers en andere wateren aan te leggen, te verbreden en/of te dempen;
- d. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) het waterpeil te verlagen of te verhogen;
- e. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies aan te brengen;
- f. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm uit te voeren, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- g. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
- h. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- i. voor zover de onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden;
- j. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- k. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- l. een mogelijke voorwaarde is de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- m. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen;
- n. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- o. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
- p. het verbod als bedoeld onder b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden met een totale oppervlakte van minder dan 50 m2 worden geroerd;
- q. het verbod als bedoeld onder b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden op een diepte minder dan 30 cm onder peil worden geroerd.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
- b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie -2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' .
5.2 Bouwregels
- a. Er mogen uitsluitend de hierna genoemde bouwwerken worden gebouwd;
- b. er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden;
- c. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- d. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden;
- e. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- f. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- g. een mogelijke voorwaarde is de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- h. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- i. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- j. het bepaalde onder c en d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder peil van ten hoogste 2 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de bodem op te hogen met meer dan 2 m;
- b. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) wegen, paden, banen of parkeergelegenheid aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen te verbreden en/of verharden en/of aan te brengen;
- c. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) vijvers en andere wateren aan te leggen, te verbreden en/of te dempen;
- d. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) het waterpeil te verlagen of te verhogen;
- e. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies aan te brengen;
- f. het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) graafwerkzaamheden of grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 m uit te voeren, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- g. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
- h. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Hiertoe winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
- i. voor zover de onder a t/m f genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen voorwaarden aan het verlenen van een omgevingsvergunning worden verbonden;
- j. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- k. een mogelijke voorwaarde is de verplichting tot het doen van opgravingen;
- l. een mogelijke voorwaarde is de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- m. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen;
- n. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- o. het verbod als bedoeld onder a t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen door een daartoe erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd;
- p. het verbod als bedoeld onder b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden met een totale oppervlakte van minder dan 100 m2 worden geroerd;
- q. het verbod als bedoeld onder b t/m f is niet van toepassing op werken of werkzaamheden waarvoor de betreffende gronden op een diepte minder dan 2 m onder peil worden geroerd.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen';
- b. indien strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. de voorgevel van de gebouwen dient in de grens van het bouwvlak te te worden geplaatst;
- b. in hoeksituaties dient ook de naar de weg gekeerde zijgevel van een gebouw in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst;
- c. de bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling van het betreffende object mogen met inachtneming van de voor de onderliggende bestemming geldende (bouw)regels slechts worden gewijzigd mits de cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig wordt aangetast en daarover schriftelijk advies is ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten;
- d. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast en daarover schriftelijk advies is ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. het is verboden om op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden het gehele pand of objectof een deel daarvan te slopen;
- b. het is verboden om op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden historische stoepen, walkanten en/of de indeling van wegen te wijzigen;
- c. bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden, noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag tot een omgevingsvergunning voor bouwen is gehonoreerd, reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- d. de bovengenoemde vergunning wordt slechts verleend indien de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden of de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van het beschermde stadsgezicht en de Commissie voor welstand en monumenten daarover heeft geadviseerd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Tenzij - in de regels van dit plan - anders is bepaald, is het bepaalde in de regels van het moederplan van toepassing op het voorliggende plan.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Parkeren
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Geluidzone - industrie
- a. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
- b. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
De overgangsbepalingen van het moederplan zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het Wijzigingsplan Museumkwartier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Gebiedsontwikkelaar BPD is voornemens om de monumentale panden aan de Westhavenkade in Vlaardingen te herontwikkelen tot gemengde gebouwen, met voornamelijk woningen en enkele andere functies.
Het plangebied van dit wijzigingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling 'Museumkwartier' en is niet passend in het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan kent wel wijzigingsbevoegdheden die het mogelijk maken om de geldende bestemming, onder voorwaarden, te wijzigingen ten behoeve van de herstructurering van het gebied. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheden is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. Ten behoeve van de te realiseren woningen is onderhavig wijzigingsplan opgesteld. Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van (loft)woningen en appartementen. Het gaat in totaal om de herontwikkeling van 45 woningen.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft de monumentale panden aan de Westhavenkade in het centrum van Vlaardingen, zie figuur 1.1. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan Museum Vlaardingen. Verder naar het zuiden is metrostation Vlaardingen Centrum gelegen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.935 m2.
Figuur 1.1 (Globale) ligging van het plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost'. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan (plangebied rode omkadering)
In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd - 2' en de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde – Cultuurhistorie'. Tevens is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' en 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' opgenomen. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid artikel 27.6, zijn burgermeester en wethouders bevoegd de bestemming 'Gemengd – 2' ter plaatse van de aanduiding te wijzigen.
Hoofdstuk 2 Initiatief
2.1 Geschiedenis
Vanaf het midden van de 16e eeuw ontwikkelde Vlaardingen zich tot de haringvisserijstad met de grootste haringvloot van Nederland. In de 17de en 18de eeuw groeit de stad door inpoldering richting het zuiden, langs de Westhavenkade. In 1660 wordt het prikkegat aangelegd, waar de prikken, het aas, levend werden gehouden om te gebruiken bij de visvangst. In 1673 wordt Vereniging De Jagerij opgericht. Deze vereniging werd opgericht om in het voor- en naseizoen de krachten te kunnen bundelen en optimaal gebruik te kunnen maken van de kleinere vangsten. Hiervoor wordt een gezamelijk gebouw opgericht, de voorloper van de huidige Jagerij, waarin de gezamelijke vangsten konden worden opgeslagen en verdeeld. In de loop van de 18de eeuw groeit de gevelwand langs de Westhaven vol.
Een aantal belangrijke ontwikkelingen halverwege de 19de eeuw zorgen voor hernieuwde energie voor Vlaardingen om hun aandeel in de haringvisserij vast te houden. In 1872 wordt de Nieuwe Waterweg geopend en de Wilhelminahaven aangelegd. Met de Nieuwe Waterweg ontstond een directe verbinding met de zee. In 1887 wordt gestart met de aanleg van de spoorlijn. In 1873 wordt de touwbaan verlengd ten zuiden van de Vetteoordskade. In 1895 vestigd reder Kwakkelstein zich aan de Westhavenkade met de bouw van WHK66-69. In 1912 wordt het prikkegat gedempt en op die plaats wordt in 1919 het Handelsgebouw gebouwd. in 1915 wordt het pand Westhavenkade 73-74 gebouwd door rederij Hoogendorp en Vriens.
Door de komst van de spoorlijn en de Nieuwe Waterweg kon niet alleen de visserij, maar ook juist de industrie zich ontwikkelen in Vlaardingen. Langzaam begon de industrie de overhand te nemen, onder andere omdat mensen liever in de fabriek wilden werken, met regelmatiger werktijden en minder risico dan het werk op zee. In 1939 vestigd meubelfabriek Bram Spij zich in de Westhavenkade 71 t/m 74. In 1956 wordt het Handelsgebouw gesloopt en op dezelfde plek wordt een nieuw belastingkantoor gebouwd.
Figuur 2.1 Geschiedenis (plangebied in 1832)
Figuur 2.2 Plangebied in 1937
Figuur 2.3 Westhavenkade
Figuur 2.4 Westhavenkade
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat momenteel uit (deels) leegstaande (monumentale) panden. Daarnaast is in het plangebied detailhandel en een makelaarskantoor gevestigd. In figuur 2.5 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.5 Huidige situatie Westhavenkade
Cultuurhistorische waarden
Het plangebied heeft een cultuurhistorische waarden. De belangrijkste historische sporen zijn de Touwbaanlijn en de visproductie. Deze herkenbare herinneringen uit het visserij verleden zijn zo sterk dat ze de algehele ontwikkeling van het perceel in alle fasen beïnvloeden en definiëren.
Figuur 2.6 Historischesporen Touwbaanlijn en de visproductie
Daarnaast hebben enkele panden in het plangebied een monumentalestatus. In figuur 2.7 is de monumentale status van de panden in het plangebied weergegeven. Het gehele plangebied maakt onderdeel uit van Beschermd Stadsgezicht.
Figuur 2.7 Monumentale status panden
2.3 Toekomstige Situatie
De herontwikkeling en stedenbouwkundige invulling van het project Museumkwartier behelst meer dan alleen het plangebied van dit wijzigingsplan. In figuur 2.8 is het masterplan weergegeven voor het gehele gebied. De gele omkadering geeft het plangebied weer van de gehele herontwikkeling. De blauwe omkadering geeft het plangebied aan van dit wijzigingsplan.
Figuur 2.8 Masterplan Museumkwartier
De herontwikkeling en stedenbouwkundige invulling van het project Museumkwartier behelst meer dan alleen het plangebied van dit wijzigingsplan. In figuur 2.8 is het masterplan weergegeven voor het gehele gebied. De gele omkadering geeft het plangebied weer van de gehele herontwikkeling. Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de panden aan de Westhavenkade. Op deze locatie worden woningen en appartementen gebouwd (45 totaal).
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
Op zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau bestaan er diverse beleidsstukken waarbij met het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsstukken.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige plan van toepassing zijn.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro. Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Voor Vlaardingen zijn de binnen de gemeente gelegen:
- mainportontwikkeling van Rotterdam en grote rivieren,
- Westelijke Oververbinding (Blankenburgverbinding),
- Tracé aansluiting A20 van belang.
Conclusie
Hoewel deze projecten in de nabijheid liggen van het plangebied levert dit volgens het Barro voor wijzigingsplan Museumkwartier geen punten van Rijksbelang op, waarmee bij vaststelling van dit plan rekening gehouden moet worden.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in genoemd artikel van het Bro:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
In het vigerende bestemmingsplan is woningbouw niet toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 45 woningen mogelijk gemaakt. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling ladderplichig is.
Toetsing
In april 2021 is een laddertoets uitgevoerd. De volledige laddertoets is toegevoegd als bijlage 1 bij dit wijzigingsplan.
Bouwprogramma van 131 woningen
Het beoogde bouwprogramma betreft een divers woningbouwprogramma bestaande uit in totaal maximaal 131 woningen. Het beoogde programma bestaat uit 87 nieuwbouwwoningen in het deelproject nieuwbouw en 45 woningen in het deelproject herontwikkeling. Het programma, dat is onderverdeeld per deelproject en per type, is weergegeven in onderstaande tabel 3.1. Onderhavig wijzigingsplan maakt de herontwikkeling van de 45 woningen mogelijk.
Tabel 3.1 Bouwprogramma (BLAUW people driven architecture, bewerking Antea Group)
Onderzoeksgebied woningmarktregio Rotterdam – West en Rotterdam
Het onderzoeksgebied van de ‘ladder’ wordt gebaseerd op de verhuisstromen van, naar en binnen de gemeente Vlaardingen. Circa 42% van het aantal verhuisbewegingen vindt plaats binnen de gemeente Vlaardingen. Dit is iets meer dan het landelijk gemiddelde van 40%. Het aantal gevestigde personen (30%) is nagenoeg gelijk aan het aantal vertrokken personen (28%). Gezien het relatief hoge aandeel migratie uit en naar de gemeente Vlaardingen is het relevant om naast de lokale markt ook de bovenlokale (of sub regionale) woningmarkt te beschouwen.
Tabel 3.2Verhuizingen in aantal en percentage naar type verhuizing, gemiddeld 2015-2019 (bron: CBS, 2021)
In tabel 3.3 zijn de verhuisbewegingen van de top 10 van herkomstgemeenten en bestemmingsgemeenten weergegeven in 2019. Opvallend is dat deze lijstjes grotendeels overeenkomen: de top 3 bestaat uit Rotterdam, Schiedam en Maassluis. Verder kan geconcludeerd worden dat naast Rotterdam, ook de andere twee gemeenten (Schiedam en Maassluis) uit de woningmarktregio Rotterdam – West in de top 3 staan. Dit wijst erop dat de woningmarkt van de gemeente Vlaardingen ook een bovenlokale/ sub regionale woningmarkt is.
Tabel 3.3 Verhuisbewegingen van en naar de gemeente Vlaardingen gemiddelde 2015-2019 (herkomstgemeenten betreft verhuizingen naar Vlaardingen; Bestemmingsgemeenten betreft verhuizingen uit Vlaardingen) (bron: CBS, 2020)
Het onderzoeksgebied wordt gedefinieerd als de woningmarkt regio Rotterdam-West inclusief de gemeente Rotterdam. Dit onderzoeksgebied vertegenwoordigt circa 73% van de verhuizingen naar de gemeente Vlaardingen en circa 66% van de verhuisbewegingen vanuit de gemeente Vlaardingen.
Kwantitatieve behoefte
Bevolkingsprognose: Aantal huishoudens in het onderzoeksgebied groeit met circa 41.760 in de komende tien jaar
In tabel 3.4 is de prognose van het aantal inwoners en huishoudens in het onderzoeksgebied en de gemeente Vlaardingen weergegeven. In het onderzoeksgebied stijgt het aantal inwoners sterk tot 2030 met 9,8%. Ook het aantal huishoudens zal in het onderzoeksgebied naar verwachting blijven oplopen. Door huishoudensverdunning neemt het aandeel huishoudens relatief harder toe, hetzij dit verschil klein is. In het onderzoeksgebied groeit het aantal huishouden tot 2030 met 41.760 (10,9%). Deze voorspelde groei van 10,9% is een goede voorspeller voor de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied, daar het aantal huishoudens zich min of meer direct vertaalt naar de vraag naar woningen. Ieder huishouden wil immers bij voorkeur een zelfstandige woning bewonen. Het inwonertal van de gemeente Vlaardingen zal naar verwachting tot 2030 licht toenemen tot 76.770 (4,5%). In de gemeente Vlaardingen neemt het aantal huishoudens toe met 1.630 tot 2030 (4,7%).
Tabel 3.4 Prognose aantal inwoners en huishoudens gemeente Vlaardingen en onderzoeksgebied (bron: Primos, 2020)
Kwantitatieve vraag: 35.770 woningen nodig in het onderzoeksgebied in de komende tien jaar
Het aantal huishoudens neemt in het onderzoeksgebied tot 2030 toe met 41.760. Op basis van de ‘Prognose Gewenste Woningvoorraadtoename’ van de provincie Zuid-Holland bedraagt de kwantitatieve vraag in het onderzoeksgebied tussen 2020-2030 35.770 woningen.
Aanbod: Harde planvoorraad van circa 23.661 woningen
De actuele planvoorraad is gebaseerd op het overzicht van de planmonitor wonen Zuid-Holland (openbare versie) en de bouwkaart woningbouwprojecten van de gemeente Rotterdam. Voor de Ladder is alleen de harde planvoorraad relevant. Dit zijn plannen die al planologisch zijn vastgesteld. Uit de bouwkaart woningbouwprojecten van de gemeente Rotterdam zijn de woningen in aanbouw en de woningen in studie aangemerkt als harde planvoorraad. Woningen in voorbereiding zijn gedefinieerd als zachte planvoorraad. De beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in de planmonitor. Binnen het onderzoeksgebied bedraagt de totale planvoorraad 64.640 woningen, waarvan 23.661 woningen in harde plannen (vigerend bestemmingsplan) en 40.979 in zachte plannen. In Vlaardingen bedraagt de totale planvoorraad 4.243 woningen, daarvan zijn 564 woningen al planologisch vastgesteld en 3.679 nog zacht (tabel 3.5).
Tabel 3.5 planvoorraad naar type in de gemeente Vlaardingen en het onderzoeksgebied (bron: Planmonitor, peildatum 14-04-2021)
Confrontatie: behoefte aan circa 12.109 woningen
Als de vraag afgezet wordt tegen de harde planvoorraad in het onderzoeksgebied, dan volgt hieruit een behoefte aan 12.109 woningen (figuur 3.1). Ook in de gemeente Vlaardingen is er onvoldoende harde planvoorraad om in de woningvraag te voldoen. De behoefte binnen de gemeente Vlaardingen bedraagt 1.206 woningen.
Figuur 3.1 Harde planvoorraad woningbouw ten opzichte van bouwopgave gemeente Vlaardingen en onderzoeksgebied 2020-2030
Kwalitatieve behoefte
Woningvoorraad: oververtegenwoordiging sociale huur
De woningvoorraad in het onderzoeksgebied bestaat uit circa 403.509 woningen en wordt gekenmerkt door een groot aandeel meergezinswoningen (72%) ten opzichte van het aandeel eengezinswoningen (28%). Dit wijkt af van het Nederlands gemiddelde, dat bestaat uit 36% meergezinswoningen en 64% eengezinswoningen. Ook de eigendomssituatie van de woningvoorraad wijkt af van het landelijk gemiddelde. Het eigendom van de woningvoorraad in het onderzoeksgebied wordt getypeerd door een hoog aandeel sociale huur (43%), gevolgd door 38% koopwoningen en 18% vrije huurwoningen. Het landelijk gemiddelde beslaat 29% sociale huur, 57% koopwoningen en 13% vrije huur. Met name de sociale huur, en deels de vrije huur, is in het onderzoeksgebied oververtegenwoordigd ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Deze oververtegenwoordiging wordt met name veroorzaakt door de gemeente Rotterdam. Echter, wanneer het onderzoeksgebied exclusief de gemeente Rotterdam wordt afgezet tegen het landelijk gemiddelde dan is nog steeds de sociale huursector oververtegenwoordigd ten opzichte van het landelijk gemiddelde, respectievelijk 38% in het onderzoeksgebied exclusief de gemeente Rotterdam ten opzichte van 29% als het landelijk gemiddelde.
Figuur 3.2 Woningvoorraad naar type onderzoeksgebied en Nederland 2020 (bron: CBS, 2021)
Figuur 3.3 Woningvoorraad naar eigendom onderzoeksgebied en Nederland 2020 (bron: CBS, 2021)
Huishoudenssamenstelling: groei aantal eenpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied
Met name het aantal huishoudens en de samenstelling van die huishoudens bepalen een groot deel van de woningvraag. In het onderzoeksgebied is het grootste deel van de huishoudens een éénpersoonshuishouden (46% van het aantal huishoudens), gevolgd door paren (43%) en éénoudergezinnen (10%). Relevant voor de toekomstige woningvraag is de voorspelde groei van het aandeel éénpersoonshuishoudens in het totaal, omdat deze groep een groot deel van de groei van het aantal huishoudens betreft. Het aandeel éénpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied stijgt tot 2030 met circa 8%. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt harder dan het aandeel paren en het aandeel éénoudergezinnen (beide respectievelijk 5%). Afgaande op deze bevolkingsprognose zal de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied in toenemende mate bestaan uit woningen die geschikt zijn voor kleine(re) huishoudens.
Kwalitatieve vraag: middeldure en dure koop en huur
De Woonvisie Rotterdam en Contourennota Wonen gemeente Vlaardingen concluderen dat er vraag is naar woningen in alle prijsklassen. Op basis van de Woonvisie Rotterdam is er vraag naar betaalbare woningen voor starters en mensen met een middeninkomen. Ook geeft het beleid er prioriteit aan om tegemoet te komen aan de vraag van modale en hogere inkomens, “sociale stijgers” en “young potentials”. Binnen de gemeente Vlaardingen is er op basis van de Contourennota Wonen en het Actieplan Wonen met name vraag naar koopwoningen voor gezinnen. Hiervoor is de behoeft dan minimaal 50% van de nieuwe woningen in het duurdere koopsegment wordt gebouwd. Binnen de gemeente Vlaardingen is behoefte aan een afname van het aantal sociale huurwoningen. Tevens tracht de gemeente om koopwoningen met een WOZ-waarde tot € 200.000,- in het koopsegment te plaatsen en niet in het huursegment, zodat ook starters een kans krijgen.
Confrontatie: De ontwikkeling voorziet in de kwalitatieve behoefte naar koopwoningen
Binnen het onderzoeksgebied is vraag naar woningen in alle prijsklassen. Betaalbare woningen voor starters en senioren, maar ook woningen voor modale en hoge inkomens zijn gewenst. In het onderzoeksgebied is behoefte aan een afname van het aantal sociale huurwoningen.
De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 131 woningen voldoet (ook) aan de kwalitatieve behoefte. Het beoogde programma bestaat uitsluitend uit koopwoningen in alle prijsklassen. Zo bestaat de beoogde ontwikkeling uit circa 40 woningen in het betaalbare segment (tot € 250.000,-) en circa 19 woningen tussen de € 200.000,- en € 300.000,-. Tevens bestaat het beoogde programma uit circa 28 woningen in het middensegment (€ 250.000,- tot € 375.000,-) en 44 woningen in het dure segment (€ 375.000,- of hoger). Zo voorziet de beoogde ontwikkeling in koopwoningen voor starters en senioren met een laag inkomen en voor “sociale stijgers” en “young potentials” met een modaal en hoog inkomen.
Conclusie
Om de herontwikkeling gesitueerd tussen de Westhavenkade, de Vetteoordsekade, de Stationsstraat en de Parellelweg te Vlaardingen mogelijk te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd.
In de gemeente Vlaardingen zijn er relatief veel verhuisbewegingen vanuit en naar omliggende gemeenten. Het onderzoeksgebied is daarom afgebakend op basis van de woningmarktregio Rotterdam-West inclusief de gemeente Rotterdam. Tussen 2020-2030 is er vraag naar 35.770 woningen in het onderzoeksgebied. In het onderzoeksgebied zijn er voor 23.661 woningen aan toekomstige harde bouwplannen. Als de vraag afgezet wordt tegen de harde planvoorraad dan blijkt er in het onderzoeksgebied nog een behoefte aan 12.109 woningen tot 2030. Er is dus een kwantitatieve behoefte naar woningen in het onderzoeksgebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in de kwalitatieve behoefte naar koopwoningen in alle prijsklassen. Het beoogde programma voorziet niet in de ontwikkeling van sociale huur. Hier is in het onderzoeksgebied ook geen vraag naar.
3.2.4 Nationale omgevingsvisie (ontwerp)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want onze ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zetten we een proces in gang waarmee we keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter kunnen maken. Zo bouwen we samen aan een mooier en sterker Nederland.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Op de Noordzee ligt er bijvoorbeeld een opgave om meer windmolens te plaatsen. Dat kan alleen als we goede afspraken maken met andere gebruikers. Ook moeten we goed nadenken over de plekken waar de opgewekte windenergie aan land komt. Het is efficiënt om juist daar plaats te bieden aan bedrijven die veel stroom gebruiken. Vier prioriteiten Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Museumkwartier voldoet aan de prioriteiten. De woningen worden gebouwd volgens de BENG-eisen (energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen in Nederland). Door daken van de nieuwbouw groen of blauw te maken, zodat water wordt vastgehouden en niet direct wordt afgevoerd, wordt er rekening gehouden met klimaatadaptatie.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.
3.3.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie Zuid-Holland, die per 1 augustus 2020 in werking is getreden, omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. In deze Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities voor de fysieke leefomgeving geformuleerd:
- Naar een klimaatbestendige delta.
- Naar een nieuwe economie: the next level.
- Naar een levendige meerkernige metropool.
- Energievernieuwing.
- Best bereikbare provincie.
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.
3.3.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020)
De provincie Zuid-Holland wil een overheid zijn die anticipeert op veranderingen in maatschappij, economie en bestuur, en vanuit haar toegevoegde waarde bijdraagt aan maatschappelijke opgaven. De ontwikkeling die de provincie Zuid-Holland hierin doormaakt, sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingswet die de maatschappelijke opgave centraal stelt, en niet langer de sectorale beleidsvelden.
De Omgevingswet treedt naar verwachting in 2022 in werking. De provincie Zuid-Holland kiest ervoor om in aanloop naar de komst van de Omgevingswet twee belangrijke kerninstrumenten van deze wet – de omgevingsvisie en de omgevingsverordening – op basis van huidig recht vast te stellen. Met deze integratie wordt een belangrijke stap gezet in de implementatie van het organiseren van de provinciale rol rond maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving. Uitgangspunt is dat de integratie beleidsneutraal gebeurt, dus zonder een verandering in (rechts-)gevolgen. Separaat wordt een aantal beleidsrijke onderdelen ter besluitvorming voorgelegd, die nadien als wijziging in deze verordening worden geïntegreerd. Deze onderdelen zijn in de verordening gereserveerd.
De omgevingsvisie en de omgevingsverordening zijn instrumenten die onderling sterk met elkaarsamenhangen. In de systematiek van de Omgevingswet is de inhoud van de omgevingsvisie voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. Vandaar dat de inhoud van beide kerninstrumenten gelijktijdig zijn vastgesteld.
De Omgevingsverordening integreert achttien verordeningen, waaronder de Verordening ruimte 2014. Net als de Verordening ruimte stelt de Omgevingsverordening regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Hieronder wordt ingegaan op specifieke onderdelen uit de Omgevingsverordening, die voor gebiedsontwikkeling Museumkwartier relevant zijn.
Stedelijke ontwikkelingen (Artikel 6.10 Omgevingsverordening Zuid-Holland)
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. In paragraaf 3.2.3 is de ontwikkeling getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied.
Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 6.9 Omgevingsverordening Zuid-Holland)
Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland stelt randvoorwaarden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteit beschermd wordt. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de bestaande identiteit, aard en schaal van het gebied.
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit verschillende kaartlagen. De kaartlagen zijn themagericht. Voor het plangebied van Museumkwartier is één kaartlaag relevant. Dit betreft de kaartlaag 'laag van de stedelijke occupatie'. In deze kaartlaag is het plangebied aangewezen als 'Steden en dorpen'. In deze kaartlaag zijn een aantal richtpunten opgenomen waar een ontwikkeling aan moet voldoen. De relevante richtpunten voor deze ontwikkeling zijn:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
De ontwikkeling van het Museumkwartier voldoet aan deze richtpunten. De ontwikkeling wordt op een onopvallende wijze ingepast in de omgeving. Er wordt geen hoogbouw gerealiseerd. De monumentale panden aan de Westhavenkade worden getransformeerd, maar blijven de karakteristieke buitenkant behouden. In het plangebied wordt groen aangebracht. De verkaveling van het Museumkwartier doet geen afbreuk aan de bestaande structuur van de omgeving.
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen de regels van de Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Metropoolregio Rotterdam-Den Haag
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat. De metropoolregio zet zich in voor:
- 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
- 2. Economische vernieuwing;
- 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
- 4. Attractiviteit van de regio.
3.4.2 Strategische Agenda Metropoolregio RDH 2020
De Strategische Agenda MRDH (SAMRDH) is maart 2020 vastgesteld. Het benoemt de gezamenlijke ambities, ruimtelijk en economisch, van de 23 gemeenten. Het versterken van het economisch vestigingsklimaat en verbeteren van bereikbaarheid is de inzet van de nieuwe samenwerking. De samenwerking tussen overheden, ondernemers en kennisinstellingen is uitgewerkt in de strategische.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040: Koers op de toekomst (30 januari 2020)
Bestuur en ambtelijke organisatie hebben gesprekken gevoerd met inwoners, ondernemers en organisaties. Zij gaven hun kijk op de toekomst van de stad. Een veelzijdige kijk, maar wat opvalt zijn juist ook de overeenkomsten. Mensen met verschillende achtergronden, leeftijden en levensstijlen bestempelden los van elkaar dezelfde onderwerpen als belangrijk. Bijvoorbeeld een woningaanbod dat aansluit bij verschillende groepen bewoners, een levendige binnenstad en een groene Broekpolder.
Om het toekomstscenario te verwezenlijken zijn vier ambities geformuleerd waarop de gemeente zich de komende jaren richt. Samen vormen ze de koers van de gemeente Vlaardingen. Deze ambities zijn tot stand gekomen na een uitgebreid verkennings- en participatietraject met inwoners, ambtenaren, jongeren en andere stakeholders. Ze zijn gebaseerd op hun expertise, ideeën en gewenste toekomstbeelden.
Vier ambities
Elke ambitie start met een korte samenvatting van het toekomstbeeld in 2040. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de huidige kwaliteiten van Vlaardingen die kansen bieden voor deze ambitie, en de uitdagingen die naar voren komen in deze ambitie. Tot slot volgt het toekomstbeeld voor Vlaardingen richting 2040. Elke ambitie is tevens voorzien van een infographic met relevante actuele cijfers. Als deze vier ambities in 2040 tot stand zijn gebracht, is daarmee ook het toekomstscenario voor Vlaardingen verwezenlijkt. De vier ambities zijn:
- Ambitie 1: Vlaardingen is sociaal en veilig
- Ambitie 2: Vlaardingen een woonstad voor iedereen
- Ambitie 3: Vlaardingen als innovatieve opleider
- Ambitie 4: De Vlaardingse binnenstad leeft Samen werken aan een mooie toekomst
De toekomstvisie vormt een uitnodiging aan de inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties om samen aan de slag te gaan om deze ambities waar te maken. Voor sommige ambities zijn door de gemeente al eerste stappen gezet. En voor alle ambities geldt dat ze niet realiseerbaar zijn zonder samenwerking met inwoners, ondernemers en (maatschappelijke) partners.
Uitgangspunten
Visie hebben betekent keuzes durven maken, beschrijven vanuit welke uitgangspunten de gemeente Vlaardingen werkt. Uitgangspunten voor het realiseren van de ambities uit deze visie, maar ook uitgangspunten voor het werken aan het bestaande beleid en toekomstige opgaven en besluiten die niet in deze toekomstvisie aan bod komen. Zo vormt de toekomstvisie een belangrijke opmaat voor de Omgevingsvisie. De uitgangspunten spelen ook een rol als het gaat om de keuzes voor de inrichting van de fysieke leefomgeving.
- 1. Sluit aan bij de Vlaardingse schaal en identiteit “We zijn geen Rotterdam, juist de kleinschaligheid is onze kracht”
- 2. Houd de Vlaardingers in je vizier “Een deel van onze inwoners is echt aan het overleven, we moeten hen niet vergeten”
- 3. Doe het samen “Regionale afspraken over wonen en onderwijs zijn belangrijk”
- 4. Zorg voor brede maatschappelijke betrokkenheid “Mijn toekomstdroom is dat de gemeente en bewoners dichter bij elkaar komen te staan door te luisteren naar elkaar vanuit gelijkwaardigheid en respect.”
Conclusie
De herontwikkeling van de monumentale panden is passend binnen het bovenstaande.
3.5.2 Actieplan Wonen - woonvisie tot 2030
Vlaardingen moet een aantrekkelijke woonstad worden met een positief vestigings- en investeringsklimaat. Mensen moeten kunnen kiezen uit een gedifferentieerd en kwalitatief goed woningaanbod in de gewenste woonmilieus. Het is belangrijk dat Vlaardingen mogelijkheden biedt voor een wooncarrière in een goed woon- en leefklimaat. Vlaardingen zal de komende jaren werken aan de volgende doelen:
- Kwaliteitsslag maken, waardoor de toekomstwaarde van woningen in de bestaande woningvoorraad wordt verbeterd (ingrijpende verbetering/renovatie);
- Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen (goed woningaanbod in gewenst woonmilieu en leefstijlen);
- Doorstroming bevorderen door met name nieuwbouw te realiseren en de betaalbaarheid tussen de grens bereikbaar en middeldure huur- of koopwoningen te verbeteren (door bijvoorbeeld startersleningen te verstrekken, koopconstructies, huurprijsbeleid);
- Woongenot vergroten (sociale woonomgeving/voorzieningen);
- Bijdrage leveren aan het verbeteren van de positie van de huidige bewoners (sociale 'liftfunctie');
- Meer gedifferentieerd woningaanbod met een evenwichtige bevolkingsopbouw realiseren.
De Rijksoverheid voert om de drie jaar het WoONonderzoek uit naar hoe mensen wonen en willen wonen. Ze kijkt daarbij onder meer naar de samenstelling van huishoudens, de woning, de woonlasten, woontevredenheid, woonwensen en woonomgeving. Het Actieplan Wonen (APW) is gebaseerd op het WoON onderzoek. Op basis van de nieuwste WoON-onderzoeken is in 2016 het APW geactualiseerd op basis van WoON 2015. In de afgelopen jaren zijn er veel landelijke ontwikkelingen geweest die van invloed zijn geweest op het wonen. De Actualisatie van het APW zal in het perspectief van de veranderende wet- en regelgeving, de macro-economische en demografische contouren gezien worden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het actieplan Wonen
3.5.3 Woonvisie Vlaardingen 2021 - 2030
De gemeenteraad van Vlaardingen heeft de Woonvisie Vlaardingen 2021-2030 'Samen bouwen aan Vlaardingen' vastgesteld. Deze Woonvisie is gemaakt door de gemeente Vlaardingen in goede samenwerking met Waterweg Wonen en woningstichting Samenwerking.
De woonvisie schetst ambities en mogelijkheden voor Vlaardingen op het gebied van wonen. In Vlaardingen zijn drie grote opgaven:
- Stad en wijken uit balans, leefbaarheid verder onder druk
- Meer woningen nodig vanwege woningnood
- Aantal wooncomplexen heeft te weinig kwaliteit
Met de stijgende druk op de woningmarkt is besloten om meer woningen te bouwen. Tot 2030 worden ongeveer 4.500 woningen gebouwd in Vlaardingen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie Vlaardingen 2021-2030.
3.5.4 Werkplan Economische Zaken: Samen voor de stad
Het Werkplan Economische Zaken 2019-2022 vervangt het Actieplan Economie Vlaardingen en is opgesteld om binnen de kaders van het Actieplan Economie de focus aan te brengen die nodig is om de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk in te zetten. De gemeente Vlaardingen richt zich op de basisactiviteiten, namelijk beleid en accountmanagement (alleen nog MKB / Grootbedrijf / industrie) en op de opdrachten uit het Coalitieakkoord 2019-2022 Handen uit de Mouwen, de Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040 en zoekt aansluiting bij de Strategische Agenda van de MRDH.
Het Werkplan focust zich met name op:
- 1. Stimuleren van onderwijs en arbeidsmarkt, campusontwikkeling;
- 2. Verbeteren het vestigingsklimaat op bedrijventerreinen;
- 3. Stimuleren en regionaal samenwerken op vrijetijdseconomie;
- 4. Ondersteunen van de binnenstad.
Conclusie
De herontwikkeling van de monumentale panden heeft geen directe relatie met de focusgebieden uit het Werkplan. Wel zorgt het toevoegen van 35 woningen voor meer inwoners, waardoor indirect en bijdrage wordt geleverd aan het het stimuleren, verbeteren en ondersteunen van de vier genoemde focusgebieden.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid - Toetsing Wijzigingsvoorwaarden
Voor het plangebied is de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' opgenomen.
27.6 Wro-zone - wijzigingsgebied 2
In artikel 27.6 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bij een wijziging moeten de volgende regels in acht worden genomen:
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Gemengd -2 van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen ten behoeve van het (ook) kunnen toestaan van cultuur en ontspanning en/of horeca in de categorie 1 en/of 2 en/of recreatie en/of sport en/of wonen.
- b. Toegelaten is de bestemming Gemengd -1. Na de wijziging van de verbeelding zijn de bouw- en gebruiksregels van de bestemming Gemengd -1 van toepassing.
- c. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 19 en/of 20 ten aanzien van archeologie in acht te worden genomen.
- d. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 21 ten aanzien van het Beschermde Stadsgezicht in acht te worden genomen.
- e. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 25 ten aanzien van industrielawaai in acht te worden genomen.
- f. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 29 ten aanzien van parkeren in acht te worden genomen.
- g. Bij de wijziging dient te worden voldaan aan de eisen in de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.
- h. Ten behoeve van de voorgestane functiemenging mag de al dan niet gezamenlijke gevellengte aan ambachtelijke bedrijvigheid, detailhandel en groothandel, horeca in de categorie 1, horeca in de categorie 2, horeca in de categorie 3, kantoor en dienstverlening en cultuur en ontspanning, recreatie en sport per straat per blok niet meer bedragen dan in de bijlage Voorgestane functiemenging is aangegeven, een en ander mits de betreffende functie is toegestaan en zulks met uitzondering van bestaande situaties.
Figuur 4.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 2
Toetsing
- a. In de regel van dit wijzigingsplan is zijn de functies zoals opgenomen onder a toegestaan in de bestemmingsomschrijving. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- b. De enkelbestemming van het plangebied is gewijzigd van 'Gemengd - 2' naar 'Gemengd - 1'. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Gemengd - 1' uit het moederplan zijn overgenomen. Hiermee wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- c. Er geldt een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied. In dat kader is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.9. Daarnaast is er ter bescherming van potentieel aanwezige archeologische waarden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- d. Het plangebied behoort tot het Beschermd Stadsgezicht van de gemeente Vlaardingen. Voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' overgenomen vanuit het moederplan. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- e. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.3. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat woningen enkel zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de vastgestelde hogere grenswaarde. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- f. In het kader van dit wijzigingsplan is een onderzoek naar het verkeer en parkeren uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.10. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- g. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.3. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat woningen enkel zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de vastgestelde hogere grenswaarde. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
- h. Deze voorwaarde is overgenomen in de regels van het wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 M.e.r-beoordeling
5.1.1 Kader
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:
- een mer-plicht voor plannen (planmer);
- een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).
Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:
- de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is;
- de projectmer of de mer-beoordeling gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.
M.e.r.-plicht ontwikkeling Rivierzone Vlaardingen
Het wijzigingsplan bevat verschillende onderdelen die een relatie hebben met de activiteiten uit de C- en D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage.
Stedelijk ontwikkelingsproject
De ontwikkelingsmogelijkheden in het oostelijke deel van het plangebied dienen te worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D11.2). Hiervoor zijn de volgende drempelwaarden opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het maximale programma dat wordt mogelijk gemaakt in het Wijzigingsplan Museumkwartier Vlaardingen overschrijdt deze drempelwaarden niet, maar wanneer de verschillende initiatieven binnen de Vlaardingse Rivierzone in samenhang worden bekeken (één stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage) dan worden de drempelwaarden wel overschreden. Dat betekent dat in het kader het bestemmingsplan een m.e.r.-beoordeling nodig is waarin de milieugevolgen van de verschillende ontwikkelingen in samenhang worden beschouwd. Daarbij is van belang dat de gemeente Vlaardingen een gebiedsvisie voor de Rivierzone voorbereidt. Deze visie is kaderstellend voor m.e.r.-beoordelingsplichtige vervolgbesluiten (de bestemmingsplannen waarmee de verschillende ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt) en daarmee planm.e.r.-plicht. De gemeente heeft ervoor gekozen om een gecombineerd planMER – projectMER op te stellen dat zowel ten grondslag ligt aan de gebiedsvisie als aan de bestemmingsplannen voor de meest concrete ontwikkelingslocaties (waaronder het bestemmingsplan Museumkwartier Vlaardingen). Het MER is in oktober 2022 vastgesteld, na toevoeging van een aanvulling op het MER. Het MER en de aanvulling op het MER zijn bijgevoegd in Bijlage 16 en 17.
Passende beoordeling
Een planmer-plicht kan ook aan de orde zijn als in het kader van een bestemmingsplan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkelingen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria (zoals verstoring en verdroging) significante negatieve effecten op Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. Omdat gevolgen voor de stikstofdepositie ook op grotere afstand kunnen optreden, is op dat punt specifiek onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de herontwikkeling van het gebied niet leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.7 van deze plantoelichting. Een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (en daarmee een planMER) is om deze reden niet noodzakelijk.
5.1.2 Doel en procedure
Doel
PlanMER voor de gebiedsvisie
Met de gebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen stelt de gemeente de kaders voor de ontwikkeling van het gebied. Deze kaders worden vertaald naar bestemmingsplannen of omgevingsplannen, waarmee de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt wordt. Om de stap van visie naar planologisch kader te maken zijn belangrijke, gebiedsbrede keuzes te maken. Zowel de effecten van het planvoornemen als de aanwezige omgevingsaspecten van het gebied kunnen aanleiding geven om alternatieven te onderzoeken en vervolgens belangrijke keuzes te maken voor de vertaling naar de visie.
Het MER maakt deze keuzes inzichtelijk en beoordeelt ze op de effecten op de leefomgeving. Dit doet het MER door een analyse van de relevante leefomgevingsaspecten in de referentiesituatie en de verwachte effecten van de ontwikkeling van Rivierzone. Hieruit volgen de thema's waar keuzes en afwegingen voor nodig zijn. De voorkeursoplossing voor deze keuzes wordt meegenomen in de gebiedsvisie en werkt door in de ruimtelijke plannen. Dit is het planMER-gedeelte.
ProjectMER voor de bestemmingsplannen
De projectMER vormt daarnaast het toetsingskader voor onderhavig bestemmingsplan en de ruimtelijke plannen die nog in procedure moeten worden gebracht. In paragraaf 5.1.5 is het onderhavige plan getoetst aan het spelregelkader uit het MER.
Procedure
In het kader van het MER Rivierzone Vlaardingen zijn / worden de volgende procedurele stappen doorlopen:
Opstellen en ter visie leggen MER (samen met ontwerpgebiedsvisie en ontwerpbestemmingsplannen)
Aan de hand van de definitieve notitie Reikwijdte en detailniveau is het MER opgesteld. Het MER is met de ontwerpgebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen en een aantal ontwerpbestemmingsplannen ter inzage gelegd. In de gebiedsvisie en de bestemmingsplannen wordt gemotiveerd op welke wijze is omgegaan met de resultaten en conclusies uit het MER.
Tevens wordt het MER ter toetsing naar de Commissie voor de m.e.r. gestuurd. In het toetsingsadvies beoordeelt de Commissie voor de m.e.r of het MER de juiste en voldoende milieu-informatie bevat om tot een afgewogen besluiten te komen. Gedurende de termijn van ter visie legging van het MER heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen op het MER in te dienen. Deze periode heeft plaatsgevonden van 24 februari tot 7 april 2022.
Vaststellingsfase gebiedsvisie en bestemmingsplannen
Op basis van de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. wordt het MER aangevuld in de vorm van een oplegnotitie. Het MER vormt een bijlage bij de vast te stellen gebiedsvisie en de ruimtelijke vervolgbesluiten.
Monitoring van de effecten na realisatie
De daadwerkelijk optredende milieugevolgen van de gebiedsontwikkeling worden gemonitord. In het MER is een aanzet gegeven welke milieuaspecten om evaluatie of monitoring vragen.
5.1.3 Resultaten planMER Rivierzone Vlaardingen
In het MER (zie Bijlage 16) zijn de effecten van de ontwikkeling van de Rivierzone Vlaardingen op de leefomgeving in beeld gebracht. Daarbij is in eerste instantie uitgegaan van een effectbeoordeling zonder aanvullende maatregelen en spelregels. De beoordeling heeft vervolgens geleid tot een voorkeursvariant en een eerste set aan spelregels voor de ontwikkeling van de Rivierzone ten aanzien van verkeersafwikkeling, omgevingsgeluid, gezondheid, duurzame energie en waterveiligheid. Dit betreft bijvoorbeeld maatregelen om het omgevingsgeluid te beperken en maatregelen om een gezonde inrichting van de openbare ruimte te creëren. De voorkeursoplossingen per keuze vormen randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van Rivierzone.
Daarnaast zijn het planvoornemen en de verkeursvariant getoetst aan de gemeentelijke ambities voor de Rivierzone. Geconcludeerd is dat de ontwikkeling draagt bij aan de ambities op het vlak van wonen, ruimtelijke kwaliteit, werkgelegenheid en (in de voorkeursvariant) duurzaamheid. Dat geldt slechts in beperkte mate voor de ambities op het vlak van sociaal, veilig en gezond (met name vanwege de hoge geluidbelasting) en bereikbaarheid.
De beoordeling van het planvoornemen en de keuzes hebben geleid tot een spelregelkader voor de ontwikkeling van Rivierzone en de deelgebieden en ruimtelijke plannen die hier onderdeel van uitmaken. Dit is beschreven in de volgende paragraaf. De beschreven maatregelen in de Aanvulling MER Rivierzone zijn een verdere detaillering van maatregelen die reeds in het MER beschreven zijn. Dit leidt niet tot een nieuwe beoordeling in het MER.
5.1.4 Resultaten projectMER Rivierzone Vlaardingen
De beoordeling van het planvoornemen en de keuzes zoals beschreven in de vorige paragraaf hebben geleid tot een spelregelkader voor de ontwikkeling van Rivierzone. Dit spelregelkader bestaat uit maatregelen en randvoorwaarden die verder uitgewerkt moeten worden in diverse vervolgstappen. Het gaat om spelregels buiten het plangebied, spelregels per deelgebied en spelregels die zijn toegespitst op de ontwikkelvelden. De spelregels buiten het plangebied hebben betrekking op verkeer en mobiliteit.
Het wijzigingsplangebied Museumkwartier is onderdeel van het deelgebied 'Zuidelijke binnenstad'. Tabel 5.1 geeft een overzicht van de spelregels binnen dit deelgebied. Aan deze spelregels is deels invulling gegeven binnen dit bestemmingsplan (met name waar het gaat om de herinrichting infrastructuur en herinrichting van de openbare ruimte met ontmoetingsplaatsen). Andere spelregels zullen locatieoverstijgend (buiten de scope van het voorliggende bestemmingsplan) bij de verdere planvorming voor de Rivierzone worden uitgewerkt.
Tabel 5.1 Spelregels deelgebied Zuidelijke Binnenstad
Daarnaast is in het MER een groot aantal thematische spelregels opgenomen voor de ontwikkelingen binnen de Rivierzone (zie tabel 5.2).
Tabel 5.2 Spelregels per ontwikkelveld
Mobiliteit
Woon- en leefklimaat en gezondheid
Duurzaamheid
Ruimtelijke kwaliteit
Water, bodem en ondergrond
Ecologie
5.1.5 Toets
In deze paragraaf wordt het wijzigingssplan getoetst aan de spelregels die uit het MER volgen. Deze worden per thema behandeld.
Mobiliteit
Verkeersafwikkeling
Voor de ontwikkeling is de verkeersgeneratie bepaald. De verkeersgeneratie verschilt in de nieuwe situatie niet veel van de huidige. Op de meeste omliggende wegvakken is sprake van een beperkte toename (+100 mvt/etm per richting), die ruim past binnen de (capaciteitsgrenzen van) de functionele classificatie van die wegen.
Veiligheid en structuur
Bij de inrichting van de (nieuwe) wegen worden de principes van Duurzaam Veilig toegepast. Met een aantal aanpassingen kan ook een verkeersveilige ontsluiting via de Parallelweg worden gerealiseerd.
Parkeren
In de Rivierzone Vlaardingen vormt het gemeentelijk parkeerbeleid het uitgangspunt. Voor parkeren is het gemeentelijk parkeerbeleid toegepast en een parkeerbalans opgesteld. Uit de parkeerbehoefteberekening volgt dat de parkeerbalans in het Museumkwartier sluitend is (zie paragraaf 5.10). Ook voor fietsparkeren wordt voldoende stallingsruimte gerealiseerd.
Duurzame mobiliteit
Bij de ontwikkeling van het gebied wordt ingezet op het optimaal benutten van de ligging nabij station Vlaardingen Centrum. Ook op andere punten zullen maatregelen worden getroffen om de automobiliteit zo veel mogelijk te beperken (zoals goede fietsvoorzieningen en faciliteren van deelauto's). Voor langzaam verkeer sluit het plan aan bij de maatregelen uit de gebiedsvisie.
Woon- en leefomgeving en gezondheid
Milieuhinder
In het bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven en de bijbehorende richtafstanden in en rond het plangebied geïnventariseerd, uitgaande van een gemengd gebied. Geluid en gevaar zijn voor deze ontwikkelingen de relevante hinderaspecten. Dit is bij de betreffende aspecten nader onderzocht (paragrafen 5.3 en 5.6).
Het plan zelf biedt ruimte voor bedrijfsactiviteiten. Binnen de bestemming 'Gemengd-1' wordt naast wonen ook andere functies toegestaan, waaronder horeca tot en met categorie 2 . Horeca categorie 3 is hier niet toegestaan.
Geluid
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen te toetsen aan de geldende normen. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege zowel de afzonderlijke wegen als de spoorweg niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege de nabije industrieterreinen zijn wel hoger dan de grenswaarden. Hiervoor worden hogere grenswaarden aangevraagd. De hogere waarden worden op basis van gemeentelijk beleid alleen verleend wanneer de woning minimaal één geluidluwe zijde heeft en de meeste slaapkamers aan de geluidluwe zijde zijn gesitueerd. Hiermee worden zoveel mogelijk geluidluwe gevels gecreëerd en worden slaapverstoring beperkt door het plaatsen van de meeste slaapkamers aan de geluidluwe zijde van de woning. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 5.3.
Daarnaast is er sprake van nestgeluid. Aan het nestgeluid zijn geen wettelijke normen verbonden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wel nader onderzocht. Het nestgeluid betreft de geluidbelasting afkomstig van het geluid van afgemeerde schepen in de haven. Voor het industrieterrein VKV bedraagt deze geluidsbelasting hoogstens 55 dB(A). Analoog aan de Wet geluidhinder is dit niet hoger dan de maximale hogere waarde van 55 dB(A). Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het nestgeluid afkomstig van zeeschepen van Botlek-Pernis hoogstens 56 dB(A) bedraagt. Dit is hoger dan de maximale hogere waarde zoals gesteld in de Wet geluidhinder, maar voldoet echter aan de zeehavennorm van 60 dB(A). Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet van toepassing of onvoldoende doelmatig zijn. Het binnenmilieu wordt echter beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. Hiermee kan worden geconcludeerd dat kan worden voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Luchtkwaliteit
Geconcludeerd wordt dat de wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ook gelden er geen aanvullende spelregels vanuit het MER ten aanzien van dit aspect.
Geur
De spelregels ten aanzien van het aspect geur gelden niet voor het deelgebied waar het voorliggende plan onderdeel van uitmaakt.
Externe veiligheid
Het bestemmingsplan maakt geen risicovolle inrichtingen mogelijk. In het bestemmingsplan zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van zowel risicovolle inrichtingen als transportroutes gevaarlijke stoffen. Dit zijn risicobronnen met verschillende scenario's. Een beschouwing van het risico is toegevoegd aan het bestemmingsplan. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico dient de gemeente Vlaardingen in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.
Gezondheid
De maatregelen voor geluid zijn mede in het kader van gezondheid opgenomen in het plan. Verder zijn er voor gezondheid in het bestemmingsplan geen specifieke maatregelen opgenomen.
Duurzaamheid
Energie
Er zijn geen regels ten aanzien van energie opgenomen in het bestemmingsplan.
Klimaatadaptatie
Er is een kleine kans op overstroming in het plangebied. Daarnaast neemt de verharding af, wat gunstig is voor de wateropvang in het gebied. Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland is hierdoor geen aanvullende vereist en is aangegeven is dat de verhardingsafname voldoende is om de klimaatopgave te compenseren.
Circulariteit
Voor afvalbeleid en materiaalgebruik zijn in het bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt een rioolplan verder uitwerkt.
Ruimtelijke kwaliteit
Cultuurhistorie en archeologie
Het plangebied maakt voor een deel onderdeel uit van het Beschermd Stadsgezicht. Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden zijn verschillende criteria en dubbelbestemmingen opgenomen.
Ruimtegebruik
Met het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan optimaal ruimtegebruik door de transformatie van braakliggend terrein naar woningen en voorzieningen. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en het intieme karakter van het plangebied.
Water, bodem en ondergrond
Bodem en ondergrond
De bodemkwaliteit in en rond het plangebied is nader onderzocht. Er is getoetst aan gemeentelijk bodembeleid en er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Er is geen sprake ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. Wel gelden er aandachtspunten tijdens de (grondroerende) werkzaamheden en bij het afvoeren van eventueel overtollig grond. De onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan.
Waterstaat
Voor het bestemmingsplan is een watertoets opgesteld en afgestemd met het hoogheemraadschap van Delfland en Rijkswaterstaat en de gemeente. De waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied vormt geen knelpunt. Met de gemeente is een bergingsopgave van 50 mm voor verhard oppervlak overeengekomen. Voor de waterberging wordt in aanloop naar de bouwvergunning een ontwerp gemaakt.
Ecologie
Beschermde natuurgebieden
Bij het bestemmingsplan is onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot toename van stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden.
Biodiversiteit
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een quickscan naar aanwezige soorten uitgevoerd. In 2021 is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van gierzwaluw, huismus, muurplanten en vleermuizen. Voor de aangetroffen soorten wordt een ontheffing aangevraagd en worden maatregelen getroffen. Daarbij zijn er bloemen, planten, bomen en nestkasten gepland voor het plangebied die bijdragen aan het versterken van de biodiversiteit in het gebied.
5.1.6 Conclusie
Met het MER Rivierzone Vlaardingen is voldaan aan de m.e.r-verplichtingen in het kader van het bestemmingsplan Museumkwartier Vlaardingen. Uit de toets in dit hoofdstuk is gebleken op welke wijze invulling is gegeven aan de onderzoeksverplichtingen en randvoorwaarden die volgen uit de thematische spelregels. In het MER zelf is ingegaan op de wijze waarop tijdens de ontwikkeling van de Rivierzone de effecten kunnen worden gemonitord.
5.2 Bodemkwaliteit
Kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)
De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.
Gemeentelijk bodembeleid (Nota Bodembeheer 2016-2026)
De gemeenten Maassluis en Vlaardingen willen nog beter invulling geven aan haar huidige duurzame bodembeleid. De gemeenten hebben daarom een bodemfunctieklassenkaart, een bodemkwaliteitskaart en de nota bodembeheer opgesteld. De kaarten zijn de instrumenten voor dit duurzame beleid. Deze nota bodembeheer geeft aan hoe vrijgekomen grond op en in de landbodem van de gemeente Maassluis en Vlaardingen kan en mag worden opgeslagen (tijdelijk), hergebruikt of toegepast. Ook zijn regels en procedures voor dit beleid geformuleerd.
De gemeenten vullen haar bodembeleid in door vrijkomende grond en baggerspecie (bij graaf- en baggerwerkzaamheden) zoveel als mogelijk te hergebruiken zodat minder materiaal wordt gestort en minder primaire grondstoffen worden gewonnen. De wet- en regelgeving voor het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond en baggerspecie is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het is niet zonder meer toegestaan om grond en baggerspecie ergens te ontgraven en op een andere plaats tijdelijk neer te leggen of het toe te passen. Voorkomen moet worden dat het tijdelijk opslaan en het toepassen van grond en baggerspecie de ontvangende bodem verontreinigd en risico's vormt voor het (toekomstige) bodemgebruik.
In de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Maassluis en Vlaardingen zijn op basis van bodemtype, gebruikshistorie en bodemkwaliteit in totaal 17 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 1,0 meter diepte en 16 bodemkwaliteitszones in de bodemlaag vanaf 1,0 tot en met 2,0 meter diepte onderscheiden. Binnen een bodemkwaliteitszone wordt dezelfde gebiedseigen bodemkwaliteit aangetroffen. Hierbij is rekening gehouden dat de bovenste meter van de bodem doorgaans meer belast is met verontreinigende stoffen dan de onderliggende bodemlaag. De kaart is opgesteld volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten en de afspraken die met de gemeenten en de DCMR zijn gemaakt. De bodemkwaliteitskaart is vastgesteld voor de stoffen arseen, barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, nikkel, zink, minerale olie en de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
Toetsing
Bodemonderzoek Sweco april 2020
In het kader van dit bestemmingsplan is in april 2020 door Sweco een verkennend- en nader milieukundig bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft betrekking op het zuidelijke- en het noordwestelijke deel van het plangebied. Het volledige onderzoek is terug te vinden in bijlage 2 van dit wijzigingsplan. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit het onderzoek behandeld.
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Geconcludeerd wordt dat op de locatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging met metalen, bestaande uit vier verontreinigingsvlekken. Dit betreffen verontreinigingsvlekken met de volgende stoffen en omvang:
- zink in het midden van het noordelijke deel van de locatie met een omvang van tenminste 1.440 m3 en mogelijk 1.545 m3;
- koper, nikkel en zink in de zuidwestelijke hoek van de locatie met een omvang van circa 140 m3 met binnen de contour tevens een matige PAK-verontreiniging;
- lood langs de westelijke terreingrens in de noordwestelijke hoek van de locatie met een omvang van circa 35 m3;
- koper achter de bebouwing aan de oostzijde van de locatie ter hoogte van de bebouwing Westhavenkade 69-70A met een omvang van circa 30 m3.
De verontreiniging valt onder de Wet bodembescherming. De verontreiniging betreft, gezien de start van bodembedreigende activiteiten op de locatie voor de tweede wereldoorlog een historische verontreiniging. Uit de risicobeoordeling blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvan de sanering niet spoedeisend is.
Voor wat betreft de aangetoonde gehalten aan minerale olie, PAK, asbest en metalen elders op de locatie buiten de verontreinigingscontouren is ten hoogste sprake van gehalten onder de interventiewaarde. Voor wat betreft PFAS is de grond elders herbruikbaar. De enige randvoorwaarde hierbij is, dat grond vrijkomend op het noordwestelijke en het gedeelte van de locatie op basis van de aangetoonde gehalten aan PFAS niet in grondwater-beschermingsgebieden en in oppervlaktewater toegepast mag worden. Dit geldt mits de grond op basis van de overige parameters toepasbaar is als vermeld in tabellen 6-1 tot en met 6-3 in bijlage 2.
Bodemonderzoek BMA Milieu augustus 2021
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied is door BMA Milieu in augustus 2021 een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit: vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage 3 bij dit wijzigingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten en conclusies beschreven.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de hypothese 'verdacht' juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. De locatie (ophooglaag) is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen, waarbij sprake is van een diffuus belaste locatie met een heterogeen verdeeld geval welke gemiddeld onder de interventiewaarde is verontreinigd. Op basis van de Wet bodembescherming kan worden geconcludeerd dat derhalve geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Er geldt derhalve geen saneringsnoodzaak.
Asbest
Op basis van de indicatieve resultaten blijkt dat analytisch asbest is aangetoond, derhalve is aanvullend/nader onderzoek noodzakelijk. Aangezien de locatie momenteel is verhard met in- en uitpandige betonvloeren, wordt aanvullend/nader onderzoek naar asbest momenteel niet mogelijk geacht. Aanbevolen wordt na sloop van de vloeren en/of opstallen dit nader onderzoek te verrichten.
Barium en kobalt grondwater
Uit de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 (d.d. 19 december 2017) en bijbehorende Beleidsregel Onderzoek en Sanering van Bodemverontreiniging blijkt dat in gebieden waar gehalten aan arseen, nikkel, zink, lood en/of barium de interventiewaarde voor grondwater overschrijden, nader onderzoek naar de grondwaterverontreiniging niet is vereist wanneer er geen specifieke bron voor deze verontreiniging aanwijsbaar is. Dit geldt alleen als de gehalten in de vaste bodem lager zijn dan de landelijke achtergrondwaarden of specifieke achtergrondwaarden. Aangezien in onderhavig bodemonderzoek de grond ter hoogte van de grondwaterstand niet is verontreinigd met barium en kobalt, behoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
Bodemonderzoek BMA Milieu november 2021
In november 2021 is een aanvullend milieukundig bodemonderzoek verricht op perceel 2889 (gedeeltelijk) en 2891 (geheel). Aanleiding tot het uitvoeren van het milieukundig bodemonderzoek is de voorgenomen eigendomsoverdracht van de locatie. Doel van het milieukundig bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij dit wijzigingsplan. De belangrijkste resultaten en aabevelingen zijn hieronder beschreven.
Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese 'verdacht' juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen hoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
Nader bodemonderzoek sterke verontreiniging met lood t.p.v. boring 05
Naar aanleiding van de aangetroffen sterke verontreiniging met lood is nader bodemonderzoek uitgevoerd naar de omvang van de verontreiniging. De verontreiniging is mogelijk perceel overschrijdend. De omvang van de sterke verontreiniging, binnen onderhavig onderzoeklocatie, geschat op circa 20 m3 en is er derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Nader bodemonderzoek t.h.v. mogelijk perceel overschrijdende verontreiniging zware metalen, PAK
Binnen onderhavig (deel)locatie wordt de, in eerder uitgevoerd bodemonderzoek (kenmerk 369585, d.d. 8 april 2020) vastgestelde verontreiniging met koper, nikkel en zink en PAK niet boven de tussenwaarde aangetroffen. Aanvullend nader bodemonderzoek binnen onderhavig onderzoekslocatie wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Zuidelijke - en noordwestelijke deel van plangebied (Bodemonderzoek Sweco februari 2020)
Bij grondroerende werkzaamheden of functiewijziging van de bodem ter plaatse van de bodemverontreiniging dient instemming van het bevoegd gezag verkregen te worden (saneringsplan, BUS-procedure tijdelijke uitplaatsing of BUS-procedure immobiel). Er dient binnen de loodcontour gewerkt te worden volgens de veiligheids-klasse ’’oranje, niet-vluchtig’’, zoals omschreven in de CROW 400. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een veiligheidsplan te worden opgesteld en goedgekeurd door een Middelbaar Veiligheidskundige. Buiten de loodcontour is er geen veiligheidsklasse van toepassing.
Indien bij werkzaamheden sprake is van overtollige grond, kan (een deel van) deze grond niet zonder behandeling (zeven en/of reiniging) elders worden toegepast. Geadviseerd wordt eventuele overtollige grond naar een erkende verwerker te brengen.
Noordoostelijke deel van het plangebied (Bodemonderzoek BMA Milieu augustus 2021)
Op basis van de Wet bodembescherming kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging, waardoor geen saneringsnoodzaak geldt. Er wordt aanbevolen om aanvullend onderzoek naar asbest uit te voeren na sloop van de vloeren en/of opstallen. Nader onderzoek naar barium en kobalt is niet nodig.
Aanvullend milieukundig bodemonderzoek perceel 2889 en 2891
Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
5.3 Akoestische Aspecten
Kader
In de Wet geluidhinder (verder Wgh) zijn geluidbronnen aangewezen. Deze geluidbronnen zijn voorzien van een geluidzone. Per bronsoort zijn voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden opgenomen. Deze waarden gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone. Andere geluidgevoelige bestemmingen zijn onder andere scholen, kinderopvang, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Het plangebied heeft te maken met geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer, railverkeer, industrie (inclusief nestgeluid) en scheepvaartlawaai.
Toetsing
In het kader van dit wijzigingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting.
Het doel van het onderzoek is om de om de geluidbelasting op het woningbouwplan vanwege nabijgelegen (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en aan eventuele vereisten die volgen uit het gemeentelijk beleid. Daarnaast heeft het akoestisch onderzoek tot doel om (voor wegen waarvoor geen wettelijk toetsingskader geldt zoals 30 km/uur wegen) aan de hand van de berekende geluidbelasting te bepalen of sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege zowel de gezoneerde wegen als de spoorweg niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van de 30 km/uur weg Westhavenkade bedraagt hoogstens 61 dB zonder aftrek en 56 dB inclusief aftrek. Analoog aan de Wet geluidhinder is dit hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (inclusief aftrek). Derhalve dient te worden onderzocht of maatregelen ter beperking van het geluid kunnen worden getroffen.
De geluidbelasting vanwege het industrieterrein Botlek-Pernis bedraagt hoogstens 53 dB(A) op basis van het Regionaal Afspraken Kader. De geluidbelasting vanwege Vulcaanhaven/Wilhelminahaven/Klein Vettenoord bedraagt hoogstens 54 dB(A).
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het nestgeluid afkomstig van zeeschepen van Botlek-Pernis hoogstens 55 dB(A) bedraagt. Analoog aan de Wet geluidhinder is dit niet hoger dan de maximale hogere waarde van 55 dB(A). Tevens blijkt dat de geluidbelasting vanwege het nestgeluid afkomstig van het industrieterrein VKV hoogstens 57 dB(A) bedraagt. Dit is niet hoger dan de zeehavennorm van 60 dB(A) ingevolge de Wet geluidhinder.
Het binnenmilieu wordt beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning vanwege weg- of railverkeerslawaai niet meer bedraagt dan 33 dB en vanwege industrielawaai niet meer dan 35 dB(A). Bij deze berekening wordt de cumulatieve geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh gebruikt. Echter is in onderhavige situatie sprake van overwegend bestaande bouw. De genoemde eisen zijn formeel niet van toepassing op bestaande bouw. Echter, vanuit goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening dient nog wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op de voorgenomen samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing, dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de aanvullende eis betreffende het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.
Voor het geluid vanwege de industrieterreinen dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Aan het aanvragen van hogere waarden als gevolg van industriegeluid zijn in het gemeentelijk beleid geen nadere eisen gesteld. Gezien het voorgaande, kan het college van burgemeester en Wethouders overwegen om de volgende hogere waarden vast stellen:
Industrieterrein Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Klein Vettenoord
Tabel 5.3 Overzicht hogere waarden industrieterrein VKV
Industrieterrein Botlek-Pernis
- 53 dB(A) voor hoogstens 10 woningen (Westhavenkade 71 tot en met 74, derde en vierde verdieping);
- 52 dB(A) voor hoogstens 35 woningen (inclusief Warmelo locatie).
In bijlage 6 bij de toelichting is het besluit hogere waarden opgenomen.
In analogie met het Bouwbesluit dient met gevelwering onderzoek te worden aangetoond dat het resulterende geluidniveau vanwege industrielawaai van hoogstens 35 dB(A) en vanwege rail- en wegverkeerslawaai van hoogstens 33 dB in de woningen wordt gewaarborgd, waarmee de aanvaardbare geluidinvloed is gezekerd.
Nestgeluid
Een aanzienlijk deel van de geluidbelasting op het plan is afkomstig van het geluid van afgemeerde schepen in de haven, het zogenaamde nestgeluid. Hiervoor worden in het Bouwbesluit geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel.
In aanvulling op de eisen uit het bouwbesluit moet bij de dimensionering van de gevelwering rekening worden gehouden met nestgeluid. Hiervoor mag de geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner zijn dan het verschil tussen de optredende gestandaardiseerd immissieniveau (Li) vanwege afgemeerde scheepvaart van een voor dit verblijfsgebied maatgevende ligplaats en de waarden van de Vercammen 3-10%-curve. In afwijking van NEN 5077 moet de gevelwering worden bepaald tussen 31 en 125 Hz in een nauwkeurigheid van tertsbanden.
Het opnemen van deze eisen, aanvullend op het Bouwbesluit, in de regels is op grond van de Wro echter niet toegestaan. Om toch een maat voor de aanvaardbaarheid van nestgeluid (vanuit goede ruimtelijke ordening) aan te geven, is, analoog aan de Wet geluidhinder, de geluidbelasting vergeleken met de zeehavennorm. De geluidbelasting vanwege het nestgeluid is lager dan de zeehavennorm van 60 dB(A). Op basis hiervan kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
Kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer).De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Toetsing
In mei 2021 is door Antea Group onderzoek gedaan naar luchtkwaliteit op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer), zie bijlage 7 voor het volledige onderzoek.
Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 131 woningen. De omvang van dit plan past binnen de Regeling niet in betekenende mate bijdragen aangegeven categorie van gevallen die standaard niet in betekenende mate bijdragen. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.
Tabel 5.4 Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 ter plaatse van de voorgenomen activiteit
Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.5 Milieuzonering
Kader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd. Een 'gemengd gebied' is een gebied met matige tot sterke functiemenging. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.
Tabel 5.5 Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden
Toetsing
Voor onderhavige locatie is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen; het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én het omgevingstype gemengd gebied. Voorliggend plangebied en de directe omgeving kunnen worden getypeerd als een gemengd gebied, aangezien in de directe omgeving diverse functies aanwezig zijn.
Aanwezige bedrijvigheid/functies
Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.
De gronden ten noorden van het plangebied hebben de enkelbestemming 'Bedrijf' en 'Gemengd'. Op de 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bedrijven tot milieucategorie 1
en/of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Hiervoor geldt een richt afstand van 10 m in een rustige woonwijk. Zoals eerder aangegeven ligt het plangebied in een gemengd gebied en mag de richtafstand met één stap worden verlaagd. Dit betekent dat voor de omliggende bedrijvigheid een richtafstand van 0 meter geldt. De gronden ten noorden van het plangebied met enkelbestemming 'Gemengd' hebben de functieaanduiding 'horeca'. Ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ is horeca toegestaan tot en met categorie 3 echter met uitzondering van het verschaffen van logies. De richt afstand tot horeca categorie 3 bedraagt in gemengd gebied 30 meter. Daarnaast is bedrijvigheid tot milieucategorie 1 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Momenteel is op deze locatie een geen horeca gevestigd, maar 'The Boxing Academy'. Hierdoor is de richtafstand van 30 meter niet van toepassing.
Ten zuiden van het plangebied is een supermarkt en detailhandel gevestigd. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Ten westen van het plangebied zijn met name woningen en een basisschool gelegen. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.6 Externe Veiligheid
Kader
Eisen vanuit externe veiligheid beïnvloeden de ontwikkelingsmogelijkheden. De gemeente Vlaardingen heeft in de Visie externe veiligheid "Ruimte voor duurzame veiligheid" (2012) een nadere invulling van de wet- en regelgeving gegeven.
Doel van het beleid externe veiligheid en de daaruit voorvloeiende wet- en regelgeving is het beperken van risico's die optreden als gevolg van een calamiteit waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.
Het gaat in de eerste plaats om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden. In de tweede plaats gaat het over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, ofwel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn.
De regels zijn vastgelegd in een aantal besluiten. Deze besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit.
Toetsing
In het kader van de ruimtelijke procedure is er onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid, zie bijlage 8. In deze paragraaf zijn de belangrijkste resultaten uit het onderzoek beschreven.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen:
- VOPAK Vlaardingen;
- DFDS Seaways;
- Nieuwe Maas;
- Rijksweg A20;
- Rijksweg A4;
- Spoorlijn Pernis – Botlek.
Figuur 5.2 Globale ligging van het plangebied (rood) t.o.v. risicobronnen. Rijkswegen A20 en A4 en de spoorlijn Pernis – Botlek bevinden zich op grotere afstand ten zuiden van het plangebied (>1.500 meter) en vallen buiten deze figuur.
Verantwoording groepsrisico
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van VOPAK Vlaardingen, DFDS Seaways, de Nieuwe Maas en de spoorlijn Pernis – Botlek.
Algemene beschouwing veiligheidssituatie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van zowel risicovolle inrichtingen als transportroutes gevaarlijke stoffen. Dit zijn risicobronnen met verschillende scenario’s. Vanwege de afstand tussen het plangebied en de relevante risicobronnen (meer dan 600 meter) is alleen het toxisch scenario relevant in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een tank(wagen) lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas).
Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel (de dood veroorzakend) optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Hoogte van het groepsrisico
De risicobronnen waarvan de hoogte van het groepsrisico is beschreven (VOPAK Vlaardingen en DFDS Seaways), hebben een groepsrisico dat zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De hoogte van het groepsrisico van deze bedrijven neemt in de toekomstige situatie niet (in betekenisvolle mate) toe ten opzichte van de huidige situatie.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Bij de ontwikkeling van het Museumkwartier zijn er voldoende mogelijkheden om externe vluchtwegen in verschillende (risicoluwe) richtingen te realiseren (figuur 5.3).
Figuur 5.3 (vlucht)wegen (rood) Musuemkwartier, Bron: Stedenbouwkundig plan (BLAUW people driven architecture, november 2020)
Op de website Rijnmondveilig.nl (Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond) staan onder ‘Wat te doen bij: gevaarlijke stoffen’ algemene instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. De Veiligheidsregio benadrukt het belang van goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen en verwijst mede naar voornoemde website en de campagne ‘Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand’.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Beperkt zelfredzame groepen
Binnen het plangebied worden geen specifieke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren.
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Vlaardingen in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
Toxische scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Risicobeschouwing
In het kader van de ruimtelijke procedure dient het aspect externe veiligheid beschouwd te worden. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen: VOPAK Vlaardingen, DFDS Seaways, Nieuwe Maas, de Rijkswegen A20 en A4 en de spoorlijn Pernis – Botlek.
VOPAK Vlaardingen
- De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van het bedrijf reikt niet tot het plangebied. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
- Het groepsrisico bevindt zich onder de oriëntatiewaarde, de bijdrage van het plan aan het groepsrisico wordt verwaarloosbaar geacht;
- Verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen verplicht.
DFDS Seaways
- De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van het bedrijf reikt niet tot het plangebied. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
- Het groepsrisico bevindt zich onder de oriëntatiewaarde, de bijdrage van het plan aan het groepsrisico wordt verwaarloosbaar geacht;
- Verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen verplicht.
Nieuwe Maas
- Deze vaarroute heeft geen 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
- Een nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig (afstand is meer dan 200 meter tot het plangebied);
- Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.
Rijkswegen A20 en A4
- Het invloedsgebied van beide wegen reikt niet tot het plangebied. Het zijn daarmee geen relevante risicobronnen in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
- De spoorlijn heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van maximaal 39 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied, er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
- Een nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig (afstand is meer dan 200 meter tot het plangebied);
- Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.
Verantwoording groepsrisico
In het kader van de ruimtelijke procedure is verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van VOPAK Vlaardingen, DFDS Seaways, de Nieuwe Maas en de spoorlijn Pernis – Botlek verplicht conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Vlaardingen, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico dient de gemeente Vlaardingen in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen. Verder vormt het aspect externe veilighied geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Natuur En Landschap
Kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Toetsing
Ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er dient onderzocht te worden of het plan effect heeft op beschermde soorten of beschermde gebieden (Wet natuurbescherming; Wnb en Natuurnetwerk Nederland). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets. In deze paragraaf zijn de resultaten van de natuurtoets samengevat. De volledige natuurtoets is toegevoegd als bijlage 9 bij de toelichting.
Gebiedsbescherming
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN) voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing voor wat betreft het NNN.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
- Vogels met een jaarrond beschermd nest (huismus, gierzwaluw);
- Algemene broedvogels (nestplaatsen stadsduiven);
- Zoogdieren (vleermuizen)
In Tabel 5.6 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 5.6Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Nader onderzoek
In 2021 is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van gierzwaluw, huismus, beschermde muurplanten en vleeurmuizen.
In het projectgebied is één nestlocatie van de gierzwaluw vastgesteld. Tijdens het onderzoek zijn enkele gierende en overvliegende individuen waargenomen. Binnen het projectgebied zijn verschillende foeragerende individuen aangetroffen. In de (directe) omgeving kunnen meer nestlocaties van de gierzwaluw worden verwacht, ten noorden, oosten en westen van het projectgebied.
Er zijn twee nestlocaties van de huismus aangetroffen in het projectgebied. In de directe omgeving, ten westen van het projectgebied, is eveneens een nestlocatie van de huismus vastgesteld en zijn enkele foeragerende individuen waargenomen. Er zijn daarbuiten geen essentiële onderdelen van het functioneel leefgebied van de huismus aanwezig binnen het projectgebied.
Gedurende het onderzoek zijn geen beschermde muurplanten aangetroffen. In het projectgebied zijn exemplaren van de eikvaren (onbepaald), muurvaren, steenbreekvaren en de tongvaren vastgesteld.
In het projectgebied zijn geen beschermde functies van vleermuizen vastgesteld. In het projectgebied zijn foeragerende en passerende individuen van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis waargenomen. In de directe omgeving van het projectgebied is een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen en zijn twee baltsterritoria van de gewone dwergvleermuis vastgesteld.
Stikstofdepositie
Voor het plan Museumkwartier te Vlaardingen een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de effecten van de realisatie en het gebruik van de nieuwe woningen binnen het plangebied op de omliggende Natura 2000-gebieden beschouwd.
Uit de berekeningen uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2020) blijkt dat de maximale stikstofdepositie in de realisatiefase niet meer is dan 0,00 mol N/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden. Ook in de gebruiksfase van de ontwikkeling is de maximale stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar op de omliggende Natura 2000-gebieden. Hierdoor kunnen voor het aspect stikstofdepositie significante gevolgen worden uitgesloten. Doordat er geen overschrijding plaatsvindt kan het plan worden vastgesteld en zal het aspect stikstopdepositie geen belemmering vormen voor de verdere besluitvorming. Met het vervallen van de bouwvrijstelling is de verwachting nog steeds dat stikstof geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderzoek en de uitkomsten van AERIUS Calculator zijn toegevoegd als bijlage 10.
Conclusie
Het aspect 'natuur en landschap' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, mits de benodigde ontheffingen worden verleend.
5.8 Water
Kader
In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd voor de ontwikkeling Museumkwartier in Vlaardingen.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld in afstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland, en opgenomen als bijlage 11 bij de toelichting. In de waterparagraaf is uitgebreid ingegaan op het beleid, het watersysteem en hoe daar in het bestemmingsplan mee om is gegaan.
Toetsing
Het plangebied Museumkwartier is een lager gelegen gebied dat is omringd met bestaande bebouwing. Het gebied is gelegen aan de Westhavekade. Het gehele projectgebied omvat circa 1,3 hectare.
Huidige situatie
Het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa NAP + 0,0 m. De ondergrond tot een diepte van circa NAP -20 m bestaat uit een holocene deklaag. De holocene deklaag bestaat uit afwisselend slecht en goed doorlatende lagen. Hieronder volgen zandlagen van de formaties Kreftenheye, Waalre, Peize en Waalre. Sonderingen zijn in overeenstemming met deze bevinding en laten zien dat een zandlaag volgt tot een diepte van NAP -35 m.
De grondwaterstanden rondom het museumkwartier zijn recentelijk vastgesteld. De grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied zijn zeer hoog, circa 40 cm lager dan het maaiveld. De watergangen ten oosten van het plangebied betreffen wateren van de categorie “secundair water”. Schuin langs de noordgrens van het plangebied bevindt zich een ondergrondse inlaat. Deze inlaat staat in verbinding met de duiker van het hoogheemraadschap ter hoogte van de Vettenoordskade.
In het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het door de gemeente ingezamelde afvalwater voert af naar de zuivering De Groote Lucht. Bovengenoemde RWZI is in eigendom van en in beheer bij het Hoogheemraadschap van Delfland. In het gebied ten zuiden van het plangebied ligt de primaire kering waterstaatswerk Delflandsedijk. Volgens de overstromingsrisico kaarten van de Klimaateffectatlas is er in het plangebied sprake van een bijzonder kleine kans op overstroming.
Toekomstige situatie
BPD is voornemens om de nieuwe woonwijk aan het Museumkwartier bij Vlaardingen te realiseren. Een totaal van maximaal 87 woningen wordt hierbij gerealiseerd in de vorm van terraswoningen, steegwoningen en appartementen. In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied. Op basis van de voorgenomen ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak met circa 14% af.
Grondwater
Voor een klimaat robuuste inrichting wordt geadviseerd om na te denken hoe wateroverlast in woningen voorkomen kan worden. De bovengrondse inrichting dient bij extreme neerslag in staat te zijn, het deel van de neerslag dat niet afgevoerd kan worden door het hemelwaterriool, af te voeren naar hiervoor aangewezen locaties.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) verdient aandacht in het plangebied. Ophoging kan nodig zijn om grondwateroverlast te voorkomen. Aanvullende ontwatering is mogelijk wenselijk in het plangebied door en ontwatering in de vorm van drainage toe te passen. Hierbij dienen de negatieve effecten op de monumentale panden, veelal voorzien van houten paal funderingen, gemitigeerd te worden.
Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Oppervlaktewater
Het risico op wateroverlast neemt vergeleken met de huidige situatie af door de verhardingsafname. Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland is hierdoor geen aanvullende vereist en is aangegeven is dat de verhardingsafname voldoende is om de klimaatopgave te compenseren. Overeengekomen tussen de gemeente Vlaardingen en de opdrachtgever is dat 50 mm in het gehele gebied dient te worden geborgen. Vastgesteld is dat op het moment dat de hemelwaterverordening (eis: 60mm) van kracht wordt, dat de gemaakte overeenkomst (eis: 50 mm) als leidend wordt beschouwd. Aanbevolen wordt hierbij het plangebied met 10-30 cm op te hogen om voldoende drooglegging te realiseren.
Vuil- en hemelwaterafvoer
Het ontwerp wordt opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap en de gemeente waarbij wordt onderzocht of hemelwater afgevoerd kan worden onder vrij verval richting de beduikerde watergang onder de Vettenoordsekade
Voor berging op het openbaar terrein kan het hemelwaterriool worden ingezet. Uitgegaan dient te worden van een rioolcapaciteit conform een neerslag bui 09 met 30 mm neerslag. Hiernaast dienen nieuwe stelsels ook getoetst te worden aan bui 10+10%, waarbij niet langer dan 30 minuten water op straat mag staan. Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een rioolplan nader uitgewerkt. Antea Group adviseert om bemaling toe te passen tijdens de aanleg van het riool en de leidingen.
Waterveiligheid
In de omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Er zijn daarom geen effecten te verwachten voor de waterveiligheid.
Juridische borging
De benodigde waterberging dient te worden opgenomen in de uitwerking van het bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Vlaardingen is bepaald op welke manier de voorziening tijdig beschikbaar is. Vastgesteld is dat:
- 1. Op de gronden met de bestemming verhard is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 50 liter per vierkante meter (50 mm) bebouwd oppervlak, die tussen 24 en 48 uur na een bui weer beschikbaar is.
- 2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid als het realiseren van de waterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.
Conclusie
De waterhuishoudkundige inrichting van het plangebied vormt geen knelpunt om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Vanuit het hoogheemraadschap is geen sprake van vereiste watercompensatie. Met de gemeente is een bergingsopgave van 50 mm voor verhard oppervlak overeengekomen. Hier dient nog wel een ontwerp voor worden opgesteld. In verband met de slechte doorlatendheid en de hoge grondwaterstanden is ondergrondse berging slechts beperkt mogelijk. Het ontwerp van de waterberging wordt voor aanvang van de nog af te geven bouwvergunning getoetst.
Naast de bovenstaande aanbevelingen dient het rioolontwerp te worden opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap en de gemeente.
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9.1 Archeologie
Kader
In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.
Toetsing
In het vigerend bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost' zijn ter plaatse van het plangebied van het voorliggend wijzigingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen:
- voor de met 'Waarde – Archeologie – 1' bestemde gronden geldt plannen van minder dan 50 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Ook zijn vrijgesteld die plannen die niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld;
- voor de met 'Waarde – Archeologie – 2' bestemde gronden geldt plannen van minder dan 100 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Ook zijn vrijgesteld die plannen die niet dieper reiken dan 2 m onder maaiveld.
Op dit moment is het plangebied nog volledig bebouwd/verhard waardoor er onvoldoende mogelijkheden zijn om te onderzoeken. Voor de naastgelegen gronden van het plangeboed is echter wel onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 12 bij de toeliching toegevoegd. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
Voor de onderzoekslocatie geldt op basis van de informatie over de ondergrond ter plekke en het schaarse voorkomen van archeologische resten voor verschillend perioden een lage archeologische verwachting voor de periode tot en met de ijzertijd. De kans op het aantreffen van mesolitisch materiaal is door de verwachte afwezigheid van een rivierduin klein, en bij afwezigheid van veraard veen geldt hetzelfde voor de ijzertijd. Vondsten uit het neolithicum en de bronstijd zijn schaars in Vlaardingen, zodat de kans op aantreffen van resten uit deze periode klein is.
In de bodem van het plangebied lijkt sprake te zijn van een (top van een) geulrug op de Romeinse tijd op een diepte van ca 3,5 m onder NAP. Aan de zuidzijde lijkt deze te zijn weggespoeld door latere invloed vanuit de Maas. De middelhoge verwachting van Archeomedia blijft staan voor de Romeinse tijd blijft staan, zij het niet voor het gehele gebied.
Niet uitgesloten is dat het plangebied tot het middeleeuwse Vlaardingen behoorde. Misschien zijn de in twee boringen aangetroffen fosfaatvlekken, gezien hun diepere ligging, aan deze periode te relateren. Een betredingsniveau uit deze tijd is echter niet meer aanwezig. De kans op aantreffen van pre-12e eeuwse resten moet als klein ingeschat worden. In het plangebied kunnen gezonken resten uit de 13e – 15e eeuw, toen het plangebied onder water stond, aangetroffen worden, hoewel ook de kans hierop niet groot is.
Binnen de noordzijde van het plangebied ligt de Vettenoordskade uit 1552. Vanaf begin 18e eeuw verschijnt aan de oostzijde van het plangebied bebouwing. De achtererven en mogelijk nog bebouwing zelf lopen door binnen het plangebied. De kans op aantreffen van resten uit deze periode, deel van de historische stadskern van Vlaardingen, is hoog. Vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw wordt de rest van het plangebied bebouwd.
Het vondstenspectrum kan bestaan uit aardewerk, (on)verbrande leem, keramisch bouwmateriaal, natuursteen (bouwmateriaal, gereedschap, evt. siervoorwerpen) en vuursteen (gereedschap, evt. siervoorwerpen), metaal (gereedschap, siervoorwerpen), glas (sier- en gebruiksvoorwerpen), (on)verkoold hout (m.n. bouwmateriaal en gereedschap), menselijke en dierlijke (on)verbrande (bewerkte) botresten, organische resten als houtskool, fosfaten, leer en textiel en (on)verkoolde ecologische resten (zaden, pollen).
Op basis van historisch gegevens kunnen resten van stenen gebouwen en stenen of houten bijgebouwen (funderingen, muren, kelders, waterputten, beerbakken, beerputten, afvalkuilen) worden verwacht, alsook van sloten/perceleringsgreppels, tuinen en sporen van ambachtelijke activiteiten. Er worden antropogene ophooglagen vanaf ca 2 meter diepte verwacht met nederzettingsafval en mestpakketten. Ook oude wegen/straten en (houten) resten van infrastructurele werken kunnen worden verwacht, zoals van een sluisje, beschoeiing en duikers.
Vanwege de recente/huidige bebouwing binnen het bestemmingsplangebied dient rekening te worden gehouden met de kans op (plaatselijke) verstoring van de oudere bewoningsresten, alsook met recente ophooglagen.
De kans op het aantreffen van vondsten van organisch materiaal en van paleo–ecologische resten is sterk afhankelijk van de bodemgesteldheid ter plaatse. Onverbrande vondsten van organisch materiaal en paleo–ecologische resten zullen over het algemeen slechts beneden de grondwaterspiegel kunnen worden aangetroffen. Vanwege de lage grondwaterstand is dat hier mogelijk vanaf 120 cm –mv. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat organisch materiaal goed bewaard is gebleven in het onderzoeksgebied. Verbrande vondsten van organisch materiaal en paleo-ecologische resten kunnen daarnaast ook in grondsporen worden aangetroffen.
Aangezien het plangebied niet onderzocht is zijn in voorliggend wijzigingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' ongewijzigd overgenomen van het vigerend bestemmingsplan. Op deze manier worden eventuele archeologische waarden beschermd. Nader archeologisch onderzoek dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitgevoerd te worden voor ontwikkelingen die groter zijn dan de opgenomen onderzoeksgrenzen.
Conclusie
Het bestemmingsplan houdt rekening met in de grond te verwachten archeologische waarden door het opnemen van de dubbelbestemmingen'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'.
5.9.2 Cultuurhistorie
Kader
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Toetsing
Beschermd Stadsgezicht
Het plangebied maakt voor een deel onderdeel uit van het Beschermd Stadsgezicht. Het Beschermd Stadsgezicht is een samenhangend geheel van kwaliteiten, die met elkaar een bijzondere waarde hebben. In Vlaardingen gaat het om een relatief omvangrijk beschermd gezicht, dat in drie deelgebieden uiteenvalt, die echter onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, zowel in ruimtelijke als in historische zin. Het plangebied behoort bij het deelgebied Markt/Hoogstraat en Oude Haven.
Voor wat betreft dit deelgebied gaat het in het bijzonder om de typering van de onderstaande te beschermen waarden:
- de differentiatie in de bebouwing in de oude stadskern met oorspronkelijke 17e-eeuwse bebouwing en verdichting door 19e- en 20e-eeuwse woonwinkelpanden, pakhuizen en bedrijfspanden. Vooral de maximale historische bouwhoogte van 3 bouwlagen met/plus kapverdieping is beeldbepalend. Dit geldt ook voor de bebouwing aan weerszijden van de Oude Haven;
- karakteristiek voor het gebied tussen de Vetteoordsekade en de Maassluisedijk is de overwegend aaneengesloten bebouwing met de nokrichting evenwijdig aan de straat en een relatief lage bouwhoogte van één of twee bouwlagen met kap;
- de 19e-eeuwse pakhuizen / bedrijfspanden aan de Vetteoordsekade.
Ter bescherming van de bovengenoemde waarden is er een (dubbel)bestemming Waarde – Cultuurhistorie opgenomen. De betreffende waarden zijn daarin als volgt opgenomen
Ter bescherming van de karakteristieke bebouwing zijn diverse criteria opgenomen. Allereerst is opgenomen dat de voorgevel (en in hoeksituaties ook de zijgevel) in de grens van het bouwvlak moeten worden gebouwd. De maximale karakteristieke historische bouwhoogte van 3 bouwlagen met/plus kapverdieping is vastgelegd door in de onderliggende bestemmingen de maximale goothoogte en bouwhoogte hoofdzakelijk te stellen op 9 respectievelijk 12 meter. Vervolgens is opgenomen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling pas na advies van de Commissie voor welstand en monumenten mogen worden gewijzigd. Als laatste geldt er een sloopverbod, dat pas na advies van de Commissie voor welstand en monumenten kan worden doorbroken.
In Bijlage 13 is een overzicht van rijksmonumenten en karakteristieke objecten in het plangebied opgenomen. Ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling is het Transformatiekader opgesteld. Dit Transformatiekader vormt de basis voor het architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp en is ook als bijlage opgenomen in de plantoelichting (Bijlage 14).
Conclusie
Het bestemmingsplan houdt rekening met in de grond de cultuurhistorische waarden en het Beschermd Stadsgezicht door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde -Cultuurhistorie'.
5.10 Mobiliteit
Kader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.
In de ambitie van het Rijk is Nederland in 2040 een bepalende speler in de transitie naar duurzame mobiliteit. In de SVIR gaat het Rijk vooral in op de transitie naar schone voertuigen, uitgewerkt in de duurzaamheidsagenda. Deze doet een beroep op bedrijfsleven (Green Deals) en decentrale overheden (Klimaatagenda).
Toetsing
Voor de ontwikkeling van het Museumkwartier is een verkeersmemo opgesteld waarin de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend zijn. Voor de volledige berekeningen wordt verwezen naar de memo 'Berekening parkeerbehoefte en verkeersgeneratie', die opgenomen is als bijlage 15 bij de toelichting.
Parkeerbehoefte
Op basis van het programma is de parkeerbehoefte berekend. Hiervoor is als uitgangspunt de parkeernota van de gemeente Vlaardingen, de 'Beleidsregel Parkeernomen 2019', versie 1.0 van juli 2019 gehanteerd. De daarbij gehanteerde parameters zijn 'zeer sterk stedelijk' en qua ligging 'schil centrum'.
Normatieve parkeerbehoefte en correcties
Uitgaande van de in het plan opgenomen woningaantallen bedraagt de normatieve parkeerbehoefte 156,1 parkeerplaatsen. Hier mag volgens het beleid gemotiveerd van worden afgeweken. In de berekeningen is van die mogelijkheid gebruik gemaakt door de volgende correcties toe te passen op de normatieve parkeerbehoefte:
- Nabijheid openbaar vervoer (cfm. Beleidsregel Parkeernomen 2019, p. 24)
- Reductie in verband met extra fietsparkeerplaatsen (cfm. Beleidsregel Parkeernomen 2019, p. 23) (reductie met 15,6 parkeerplaatsen betekent 48 openbare fietsstalplaatsen erbij)
- Inzet van deelauto's (via de VVE). Hiervoor kan worden aangesloten bij het parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer, waar inmiddels ervaringen met de inzet van deelauto's zijn opgedaan. In Haarlemmermeer mag maximaal 10% van de parkeervraag worden ingevuld met deelauto's, waarbij 1 deelauto tot een reductie van 5 auto's leidt (cq. netto 'besparing'; van 4 parkeerplaatsen per deelauto). In dit geval is conform het gemeentelijk beleid van een meer conservatieve redenering (-2 parkeerplaatsen per deelauto) en inzet van 3 deelauto's uitgegaan.
In totaal mag daarmee (theoretisch) een correctie van 36,3 pp worden toegepast, waardoor de resterende parkeervraag afgerond 116 parkeerplaatsen bedraagt.
Parkeervraag
Uit de parkeerbehoefteberekening volgt, uitgesplitst naar periode van de week (zonder verdere correcties) op basis van aanwezigheidspercentages over de dagen/dagperiodes van de week een (maximale) parkeervraag van 134,0 parkeerplaatsen. Die berekende maximaal optredende gelijktijdige parkeervraag bedraagt na toepassing van de correcties 101,2 parkeerplaatsen. Die vraag treed op tijdens een werkdagavond, waarin dus -naar rato- rekening is gehouden met correcties voor de nabijheid van openbaar vervoer (-10%), reductie voor realisatie van extra fietsparkeerplaatsen (eveneens -10%), inzet van 3 collectieve deelauto's (-6 pp) en de aanwezigheidspercentages.
Parkeeraanbod
In het plan worden de volgende parkeervoorzieningen gerealiseerd.
- parkeerdek zuidkant, ontsloten via Parallelweg 80 parkeerplaatsen
- in deelplan Warmelo & Van der Drift 8 parkeerplaatsen
- achterterrein CRV (Parallelweg 2) 5 parkeerplaatsen
In totaal zijn daarmee 93 parkeerplaatsen in en om het plangebied beschikbaar.
Daarnaast mag gebruik worden gemaakt van de parkeervraag van de recentelijk vervallen (actuele) functies in de openbare ruimte aan de Vetteoordskade en Westhavenkade van respectievelijk (theoretisch) 18,3 en 8,4 pp. Dit wordt aangeduid als salderen. Gecorrigeerd naar aanwezigheidspercentages leidt dat tot een maximale correctie van 17,0 pp.
Conclusie parkeerbehoefte (auto)
Uit de parkeerbehoefteberekening volgt dat de de parkeerbalans sluitend is. De maximaal gelijktijdig optredende parkeervraag bedraagt (afgerond en zonder marge) 93 parkeerplaatsen, terwijl het aantal beschikbare parkeerplaatsen eveneens 93 bedraagt.
In de berekening is vooralsnog geen rekening gehouden met de optie voor 4 aanvullende appartementen Westerhavenkade 73-74. Bij gebruik van die optie stijgt de parkeervraag, wat ingevuld zou kunnen kan worden door de inzet van 2 extra deelauto's.
Fietsparkeren
Voor de nieuwbouw worden zijn 172 fietsparkeerplaatsen nodig, die in gemeenschappelijke fietsenstallingen worden gerealiseerd, als gelijkwaardige oplossing in plaats van de door het Bouwbesluit voorgeschreven individuele (buiten) berging. Deze bevinden zich op maaiveld niveau onder een deel van de appartementen aan het plein en tegen de Van Gelder locatie aan.
Daarnaast zijn in de openbare ruimte als compensatie voor de reductie van het aantal parkeerplaatsen voor auto's 41 openbare stallingsplaatsen nodig (correctie van 13,4 parkeerplaatsen x 3). Daarvoor zijn binnen het plan centrale fietsparkeervoorzieningen opgenomen.
Conclusie fietsparkeren
In het plan worden voldoende stallingsplaatsen voor fietsen opgenomen, inclusief de correctie van plaatsen die gecompenseerd moeten worden voor het verlagen van de parkeerbehoefte van de auto.
Verkeersgeneratie
Aan de hand van CROW 381 ‘Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ van december 2018 is met overeenkomstige parameters als gehanteerd in de Beleidsregel Parkeernormen 2019, de verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend (zie bijlage 15 voor de berekening).
CROW 381 maakt onderscheid naar categorieën woningen, waarvoor verschillende verkeersgeneratiecijfers gelden. Op basis van het voorlopige woningaantallen en gebruiksoppervlakte daarvan de verkeersgeneratie berekend. Dit betreft voor het merendeel tussen/hoekwoningen en appartementen. De berekende verkeersgeneratie geldt voor een gemiddelde weekdag. Deze is voor beoordeling van de verkeerseffecten omgerekend naar gemiddelde werkdagintensiteit, waarbij is uitgegaan van het maximale kencijfer.
Dit leidt, op basis van de huidige planinvulling, tot een verkeersgeneratie van afgerond 750 mvt/etm op een gemiddelde werkdag.
Om wijzigingen in de plansamenstelling (en de daarmee samenhangende aanpassing van de verkeersgeneratie) op te kunnen vangen is voor beoordeling van de verkeerseffecten uitgegaan van naar boven afgeronde waarden. Daarmee worden tevens effecten van fluctuaties ten opzichte van de CROW-gemiddelden opgevangen.
Voor de Vetteoordskade gaat het dan om 70 verkeersbewegingen /etm voor de Westhavenkade om 80 (vnml. de panden aan de Westhavenkade) en voor de ontsluiting van het parkeerdek aan de Parallelweg om 600 verkeersbewegingen per etmaal. Daarbij is uitgegaan van de maximumwaarden uit CROW 381. In alle gevallen gaat het om weekdagetmaaltotalen van en naar samen. Dit kan gezien worden als worstcase benadering.
Verkeerseffecten
De woning Vetteoordskade 15a en de woningen in het binnengebied van het plan Warmelo & Van der Drift worden ontsloten via de aansluiting van de Vetteoordskade op de Westhavenkade. Aan de Westhavenkade zal een deel van de bewoners van de daar aanwezige parkeerplaatsen gebruik maken. In het plangebied is voor de resterende woningen/appartementen aan de Westhavenkade en voor de woningen/appartementen in het binnengebied aan de zuidzijde van het plan een centrale parkeervoorziening opgenomen. Het parkeerdek ontsluit op de Parallelweg.
Om de effecten van de ontwikkeling qua verkeersgeneratie (verkeersproductie/–attractie) in beeld te brengen heeft een beoordeling plaats vinden van de effecten op de aanwezige infrastructuur plaats gevonden. Daar voor is gebruik gemaakt van het VMRDH 2.0 –model van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, waar ook de gemeente Vlaardingen aan deel neemt.
Door de gemeente is aangegeven dat de aansluiting van de Prins Bernhardstraat op de Parallelweg in verband met diverse ontwikkelingen in de spoorzone zal worden gereconstrueerd. Nadere details daarvan zijn nog niet beschikbaar. Voor beoordeling is derhalve uitgegaan van de huidige situatie. Als uitgangspunt is daarbij gehanteerd dat in het spitsuur ca. 10% van het etmaaltotaal (55% van de 2-uurs spits) wordt afgewikkeld.
Figuur 5.34 Verkeersstromen etmaal 2030 autonoom
Figuur 5.5 Verkeersstromen etmaal 2030 met plan
Conclusie
De verschillen tussen de autonome situatie 2030 (referentie) en de situatie met ontwikkeling in 2030 zijn beperkt. Op de meeste omliggende wegvakken is sprake van een beperkte toename (+100 mvt/etm per richting), die ruim past binnen de (capaciteitsgrenzen van) de functionele classificatie van die wegen.
Overigens wordt opgemerkt dat in vergelijking met het gemeentelijk verkeersmodel (plot 2016 etmaal, als verstrekt door de gemeente), in het gebruikte VMRDH-model de intensiteiten (in 2016) hoger te liggen.
Microniveau
Het effect van het verkeer dat via de Vetteoordskade en Westhavenkade als gevolg van de ontwikkeling wordt toegevoegd is zeer beperkt (resp. 70 en 80 mvt/etm) en is verder buiten beschouwing gelaten.
De aansluiting van het parkeerdek op de Parallelweg is ongeregeld. De Parallelweg is een voorrangsweg, waarbij niet-zijwegen (in casu de uitrit van de parkeergarage) bij een toekomstige reconstructie ook voorrangsondergeschikt zullen aansluiten.
Een verkeersveilige ontsluiting via de Parallelweg is mogelijk, al dienen er wel diverse aanpassingen doorgevoerd te worden. De ontsluiting van de nieuwe parkeervoorziening wordt uitgevoerd als voorrangsondergeschikte aansluiting (in huidige situatie is hier reeds een inritconstructie aanwezig). Dat betekent dat ter plaatse het trottoir en fietsstrook gehandhaafd blijven en autoverkeer van/naar de parkeervoorziening dus moet wachten op verkeer op de Parallelweg dat oost-west en vice versa rijdt. Wel is het wenselijk de middenberm te doorbreken, eventueel opstelruimte in de middenberm te creëren en wellicht op andere plaatsen aansluitingen dicht te zetten (het parkeerterrein voor het station heeft nu 3 ontsluitingen). Om een toekomstige ontwikkeling op de hoek (Parallelweg 2) mogelijk te maken is sowieso een ontsluiting direct op de Parallelweg nodig. De Parallelweg dient derhalve ook daarvoor aangepast te worden. Combinatie met de ontsluiting van de parkeervoorziening uit dit plan ligt dan voor de hand.
In de navolgende afbeelding is een schetsmatige opzet van deze ontsluiting en de daarbij behorende aanpassingen aan de Parallelweg opgenomen.
Figuur 5.6 Indicatie ontsluiting Parallelweg
Uit berekening van de verkeersafwikkeling op dit kruispunt met de ‘methode Harders’ volgt dat op geen van de richtingen een zodanige wachttijd ontstaat dat maatregelen noodzakelijk zijn.
Daarnaast zijn er nog optimalisatiemogelijkheden aanwezig door bijv. aanleg van een linksafopstelstrook in de middenberm uit de richting Van Beethovensingel. Voor het aantal uitrijders van het parkeerterrein aan de overzijde is in de berekeningen een aanname gedaan. Toevoegen van het verkeer van de ontwikkeling leidt in het planjaar niet tot problemen. Zowel in de ochtend- als avondspits liggen de wachttijden op de maatgevende richtingen op 0 seconden, cq. is sprake van een nagenoeg ongestoorde afwikkeling. Gelet op de relatief lage spitsuurintensiteiten in 2030 (zie bijlage), zal ontsluiting op de locatie, als die op voldoende afstand na de bocht vanaf de Westhavenkade wordt aangelegd -ook in combinatie met de nog te ontwikkelen 40 appartementen op de hoek- niet tot problemen leiden qua verkeersafwikkeling.
Conclusie
Met het plan wordt voorzien de parkeerbehoefte voor zowel auto als fiets. Op de meeste omliggende wegvakken is sprake van een beperkte toename, die ruim past binnen de (capaciteitsgrenzen van) de functionele classificatie van die wegen. Het aspect mobiliteit vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Met betrekking tot de planopzet wordt aangesloten op de standaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Vettenoordsepolder Oost'.
6.2 Opzet Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Inleidende regels
- Bestemmingsregels
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan opgenomen regels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is in Artikel 1 Begrippen een aantal begrippen verklaard, die specifiek gelden voor dit wijzigingsplan. Voor de overige begrippen en de wijze van meten wordt verwezen naar het moederplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierna wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven.
Artikel 3 Gemengd - 1
Het plangebied is volledig gewijzigd in de bestemming 'Gemengd - 1'. De bouw- en gebruiksregels uit het moederplan zijn overgenomen in deze bestemming. In het plangebied zijn woningen toegestaan, evenals functies zoals horeca, maatschappelijke voorzieningen, ambachtelijke bedrijvigheid en culturele voorzieningen. Er zijn tevens ondergeschikte doeleinden toegestaan zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1 en Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden, is een dubbelbestemming opgenomen.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het Beschermde Stadsgezicht.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Voor de overige algemene regels wordt verwezen naar het moederplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het moederplan.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan worden aangehaald.
6.3 Geometrisch Bepaalde Bestemmingen
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
6.4 Handhaving
Het wijzigingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het wijzigingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het wijzigingsplan of een afwijking.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro, de Wabo of de Woningwet.
De handhaafbaarheid van een wijzigingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden uit het plangebied waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden, zijn in eigendom bij de ontwikkelende partij. Tussen de gemeente en de ontwikkelende partij is een overeenkomst gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierdoor wordt het plan economisch haalbaar geacht.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Wettelijke procedure
De bestemmingsplanprocedure is gevoerd conform de Wro, welke wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Er hebben overleggen plaatsgevonden en er is een informatieavond gehouden. Daarnaast zijn er zienswijzen ingediend, welke van een antwoord zijn voorzien. De Nota van zienswijzen is bijgevoegd in Bijlage 18 De zienswijzen staan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg
7.2.2 Overleg ex. artikel 1.3.1. Bro
Artikel 1.3.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De betrokken instanties worden in het kader van dit wijzigingsplan betrokken in het vooroverleg. De reacties van deze instanties worden, indien daar aanleiding toe bestaat, in het plan worden verwerkt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Voorgestane Functiemenging
Bijlage 2 Voorgestane functiemenging
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Bodemonderzoek Augustus 2021
Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek augustus 2021
Bijlage 4 Aanvullend Bodemonderzoek November 2021
Bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek november 2021
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 6 Besluit hogere waarden
Bijlage 7 Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Externe Veiligheid
Bijlage 9 Natuurtoets
Bijlage 10 Stikstofdepositie
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Archeologische Inventarisatiescan
Bijlage 12 Archeologische inventarisatiescan
Bijlage 13 Overzicht Van Rijksmonumenten En Karakteristieke Objecten
Bijlage 13 Overzicht van Rijksmonumenten en karakteristieke objecten
Bijlage 14 Transformatiekader
Bijlage 15 Parkeerbehoefte
Bijlage 16 Mer Rivierzone
Bijlage 17 Aanvulling Mer Rivierzone
Bijlage 17 Aanvulling MER Rivierzone