KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 2
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie Plangebied
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Stedenbouwkundig Ontwerp
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid - Toetsing Wijzigingsvoorwaarden
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Milieuzonering Bedrijvigheid
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Kabels En Leidingen
5.8 Bodemkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie
5.12 Cultuurhistorie
5.13 Mobiliteit
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Opzet Regels
6.3 Bestemmingen
6.4 Gebiedsaanduidingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Bea
Bijlage 3 Taxatierapport
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer- En Industrielawaai
Bijlage 5 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 9 Advies Toegang Gebouwen (Vleermuizen)
Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 12 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialogen
Bijlage 14 Reacties Vooroverleg
Bijlage 15 Nota Van Zienswijzen

Zomerstraat 41

Wijzigingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 02-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Zomerstraat 41' met identificatienummer NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.5 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.6 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.7 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.8 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.9 huishouden

Één of meer personen die in vast verband samenleven, waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt niet aangemerkt als huishouden.

1.10 moederplan

Het bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost' met identificatienummer NL.IMRO.0622.0223bpVopo2010-0030 van de gemeente Vlaardingen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen op 27 juni 2013.

1.11 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld in 'Beleidsregel Parkeernormen 2019' (of de rechtsopvolgers daarvan) door het bevoegd gezag.

1.12 wonen

Het bewonen door één huishouden of maximaal twee personen die niet tot een huishouding behoren, in één woning gedurende minstens 6 maanden.

1.13 woning

Besloten ruimte die, met inbegrip van daarbij bijbehorende ruimten, een eigen toegang heeft, bestemd en geschikt voor wonen, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt: slaapkamer, woon/eetkamer, keuken, toilet, badkamer of douche. Ruimtes die voor zelfstandige bewoning geschikt zijn (gemaakt) zoals souterrains, kelderboxen en bergingen vallen hier niet onder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten van het moederplan is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen -2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

al dan niet in combinatie met:

  1. b. beroep en bedrijf aan huis;
  2. c. gastouderopvang;

en de daarbij horende:

  1. d. tuinen;
  2. e. erven;
  3. f. bergingen;
  4. g. parkeren;
  5. h. ontsluitingen, wegen en paden;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. speelvoorzieningen;
  8. k. nutsvoorzieningen;
  9. l. water;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

De regels van moederplan zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

De regels van moederplan zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Tenzij - in de regels van dit plan - anders is bepaald, is het bepaalde in de regels van het moederplan van toepassing op het voorliggende plan.

Artikel 6 Parkeren

6.1 Bouwen en gebruik

Een omgevingsvergunning voor het bouwen of het gebruik van gronden of bouwwerken wordt slechts verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat voorzien is in voldoende parkeergelegenheid, daar onder begrepen parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden, overeenkomstig de geldende beleidsregel Parkeernormen 2019 of de rechtsopvolger daarvan.

6.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden genoemd in de geldende beleidsregel Parkeren 2019, of de rechtsopvolger daarvan, voor zover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, plaats en inrichting van de parkeergelegenheid, daar onder begrepen parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden, indien dit noodzakelijk is voor het in stand houden dan wel tot stand brengen van een verkeersveilige situatie of van een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

6.4 Voorwaardelijk gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken is slechts toegestaan indien voorzien is in voldoende parkeergelegenheid, daar onder begrepen parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden, overeenkomstig de geldende beleidsregel Parkeernormen 2019 of de rechtsopvolger daarvan.

6.5 Beleidsregel

Burgemeester en wethouders passen deze parkeerregel toe met inachtneming van de beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

De overgangsbepalingen van het moederplan zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan Zomerstraat 41'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zomerstraat 41 in Vlaardingen staat een pand met een maatschappelijke bestemming. Het betreft een ontmoetingscentrum waar onder andere het KOFA Cultureel Centrum is gevestigd. In het geldende bestemmingsplan (2013) is aangegeven dat deze locatie potentie heeft voor een mogelijke herontwikkeling in de vorm van sloop-nieuwbouw. Initiatiefnemer is hiermee aan de slag en is van plan de locatie te herontwikkelen naar woningbouw. De bestaande bebouwing zal daarbij worden gesloopt en ter vervanging zal een nieuw appartementengebouw worden gerealiseerd. Het beoogde programma gaat uit van maximaal 25 woningen.

De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost'. De locatie heeft namelijk de bestemming 'Maatschappelijk' en deze staat woningen of wonen niet toe.

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen waarmee de bestemming van deze locatie, onder voorwaarden, mag worden gewijzigd ten behoeve van de herontwikkeling van het bestaande pand naar woningbouw.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Zomerstraat 41 in Vlaardingen. In het bijzonder gaat het om het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Vlaardingen, sectie M, nummer 1648, met een kadastrale grootte van 494 m². Ook een deel van kadastraal perceel M 2869 maakt deel uit van het plangebied. In totaal is het plangebied ongeveer 630 m² groot. In figuur 1.1 is het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto met kadastrale kaart (plangebied rood omlijnd) (bron: PDOK Viewer)

Het plangebied ligt aan de rand van het historische centrum van Vlaardingen, direct naast de monumentale touwbaan. Dit is een rijksmonumentaal pand met herinnering aan het vissers verleden van Vlaardingen. De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningen, vooral gestapeld of in rij. Het plangebied wordt omkaderd door de openbare ruimte van de Zomerstraat, Baanstraat en Abraham van den Lindenplaats.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Vlaardingen op 27 juni 2013. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Ook een deel van de openbare ruimte rond het plangebied wordt bij de herontwikkeling betrokken. Zodoende is ook de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' aan de noordzijde meegenomen. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied met rode marker aangeduid)

Zowel de maatschappelijke- als de verkeersbestemming staat de functie wonen niet toe. Ook is het bouwplan niet mogelijk binnen de bestaande bouwregels, onder andere omdat binnen de verkeersbestemming geen hoofdgebouw (voor wonen) mag worden gebouwd en de bouwhoogte binnen de maatschappelijke bestemming wordt overschreden. Binnen de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3', die op de locatie aanwezig is, is het volgens het bestemmingsplan echter mogelijk het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van woningbouw. Van die mogelijkheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Paraplubestemmingsplan Wonen

Op de locatie vigeert het Paraplubestemmingsplan Wonen (vastgesteld op 15 oktober 2020). Dit paraplubestemmingsplan introduceert of vervangt de definities van de begrippen huishouden, wonen en woning in alle geldende bestemmingsplannen op het grondgebied van de gemeente Vlaardingen. Waar wonen is toegestaan, is alleen maar toegestaan voor één huishouden of twee personen die niet tot een huishouden behoren. Daarmee wordt het mogelijk om op te treden tegen het verkameren (omzetten) van woningen of het huisvesten van meer dan twee personen die niet tot een huishouden behoren.

Inmiddels is gebleken dat bovengenoemde definities van Wonen en Woning niet scherp genoeg zijn geformuleerd. Om die reden is in december 2023 een voorbereidingsbesluit genomen en ligt er een nieuw 'Paraplubestemmingsplan wonen 2024' ter inzage. Dit bestemmingsplan is bedoeld om deze definities scherper te definieren.

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019

Via het paraplubestemmingsplan Parkeren (vastgesteld op 30 januari 2020) zijn de parkeernormen voor de gemeente Vlaardingen vastgelegd. In paragraaf 5.13 wordt hierop nader ingegaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 3 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie en de toekomstige ontwikkeling van het gebied opgenomen. Hoofdstuk 5 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten Besluit milieueffectrapportage, milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen, bodemkwaliteit, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 6 is een toelichting op de juridische regeling van het wijzigingsplan opgenomen. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie Plangebied

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van het stadshart in de wijk Vettenoordsepolder Oost. Deze wijk bestaat uit overwegend lange noord-zuid georiënteerde wegen haaks op de Zomerstraat. Cultuurhistorisch gezien het belangrijkste noord-zuid georiënteerde element is de touwbaan (Baanstraat / Jacob Assendelftplaats / Steenplaats) direct naast het plangebied van dit wijzigingsplan.

Plangebied

Binnen het plangebied staat het voormalige OJC-pand, dat momenteel in gebruik is als cultureel centrum en ontmoetingscentrum. Het pand is in 1980 opgericht, heeft een gesloten gevel en kent een getrapte opbouw van één bouwlaag aan het Abraham van der Lindenplaats tot twee bouwlagen aan de Zomerstraat. Aan de Zomerstraat bevindt zich ook de oorspronkelijke hoofdingang van het gebouw, al heeft het gebouw in de praktijk meerdere 'hoofdingangen' doordat er meerdere gebruikers zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0003.png"

Figuur 2.1: Aanzicht huidige pand (Bron: https://www.google.nl/maps)


Touwbaan

De Touwbaan stamt in ieder geval uit 1611 en ligt in het eerste ingepolderde gebied, in de Vettenoordse Polder. De eigenlijke touwbaan begint ter hoogte van de Rijkestraat. Het gaat om een simpele verschijningsvorm: een doorsnede van een schier oneindig doorlopende open schuur met een onbeschoten zadeldak, afgedekt met pannen. Deze vorm had te maken met de oorspronkelijke bedrijfsactiviteit: het slaan van touw. De Touwbaan ligt en lag niet in het oog, noch vanaf de Markt, noch vanaf de Landstraat. De steegjes die vanaf de haven het gebied inliepen, liepen oorspronkelijk dood op de Touwbaan. Echter nadat de productie van touw was gestopt en de touwbaan in 1973 werd gerestaureerd, zijn haaks op de touwbaan liggende routes doorgetrokken richting Prins Hendrikstraat. Dit gebouwtype in deze vorm is in Nederland zeer zeldzaam. De touwbaan is als rijksmonument en tevens onderdeel van het Beschermde Stadsgezicht van nationaal belang. Het gaat dan overigens niet alleen om de fysieke resten, maar ook om de lange, rechte ruimte die de reconstructie op die plek inneemt en tegelijkertijd vormt.


Stedenbouw

De begrenzing van het Beschermd Stadsgezicht ligt ter hoogte van de Zomerstraat en de touwbaan. Het plangebied ligt zodoende op de overgang tussen de binnenstad, het beschermde stadsgezicht (waar het plangebied nog net deel van uitmaakt) en de woonwijk.


De binnenstad bestaat hoofdzakelijk uit stenige straten met een stedelijk karakter en bebouwing uit diverse periodes. De straten zijn stenig met aaneengesloten straatwanden met individuele panden en korte rijen woningen. Woningen staan direct aan de weg, soms is er een overgang door middel van een stoep. Voortuinen komen vrijwel niet voor. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij rijen is de rooilijn in samenhang. De binnenstad heeft veel verschillende functies. De gevarieerde bebouwing is bij voorkeur georiënteerd op de weg en heeft een individueel karakter, hoewel bij rijen herhaling voorkomt. De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat in de kern veelal uit één tot twee lagen met variërende kappen. Aan de Oude haven komen ook pakhuizen van drie en vier lagen met kap voor. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw. Door de verschijningsvorm van de individuele gevels en de gesloten straatwanden ontstaat een levendig straatbeeld.


De woonwijk (grofweg ten westen van de touwbaan en ten zuiden van de Zomerstraat) is een vooroorlogse uitbreidingswijk met voornamelijk rijen aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen (appartementencomplexen en beneden-bovenwoningen) waarin woningen van een gelijk type zijn gegroepeerd in clusters en rijen. Het gebied bestaat uit een verzameling van een aantal relatief grote stedenbouwkundige clusters. In het gebied is sprake van enige functiemenging. Het voorkomen van (kleinere) groenelementen geeft de wijk enig groen uiterlijk, terwijl met name grenzend aan de binnenstad vooral stenige straten voorkomen. De panden zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. De rooilijn is per cluster in samenhang en verspringt soms. Appartementengebouwen hebben veelal een eenvoudige plattegrond en vorm en zijn middelhoog. Bij hoeken en groenelementen komen onder andere hoogteverschillen in de massa, nokverdraaiingen en rooilijnverspringingen voor. De woningen zijn veelal één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap of plat dak, al dan niet met dakkapel of dakopbouw. Bedrijven en winkels hebben een afwijkende begane grond.


Verkeer en parkeren

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Zomerstraat, die overgaat in de Dayer. De ontsluiting van het plangebied vindt hoofdzakelijk plaats via deze straat op de Maassluissedijk en verder op de Burgemeester Pruissingel in de richting van rijksweg A20. Direct achter het bestaande gebouw, aan het Abraham van der Lindenplaats, is een parkeerhofje gelegen (openbaar maar betaald parkeren). Daarnaast is er op 250 meter lopen een openbare parkeergarage (parkeergarage 'Stadhuis'). Ook voor langzaam verkeer is het plangebied goed bereikbaar vanuit alle richtingen. Ten slotte ligt op ongeveer 600 meter ten zuiden van het plangebied metrostation en NS-station Vlaardingen Centrum. Verschillende buslijnen met routes in meerdere richtingen hebben een halte bij het NS-station of aan het Liesveldviaduct (350 meter ten noorden van het plangebied).

Duurzaamheid

Momenteel onderzoekt initiatiefnemer de mogelijkheden voor geschikte maatregelen voor wat betreft klimaatadaptatie, bijvoorbeeld door toepassing van een groene gevel en/of het plaatsen van nestkasten. In dat kader worden momenteel de volgende opties onderzocht:

  • (Ingebouwde) Nestkasten voor zwaluwen, huismussen, vleermuizen en/of een insectenhotel toevoegen op het dak;
  • Gevelbegroeiing (klimplanten) op basis van verzinkte staalmat;
  • Gevelbegroeiing (klimplanten) op basis van rvs-spandraden;
  • Mos-sedum dak (extensief) (afhankelijk van toepassing PV-panelen, aangezien mos-sedum in de praktijk niet zo goed groeit onder PV-panelen).

Bij de verdere planuitwerking wordt hier nader invulling aan gegeven. Wel is hiervoor in artikel 3.2.7 en 'Voorwaardelijke verplichting groen' opgenomen.

2.2 Stedenbouwkundig Ontwerp

Het bouwplan heeft betrekking op de vervanging van het bestaande voormalige OJC-pand door een appartementengebouw. Waar het voormalige OJC-pand zijn voorgevel flink naar achteren heeft ten opzichte van de gemiddelde rooilijnen, zal het nieuwe gebouw zich meer vormen naar de historische bebouwing van de Zomerstraat, door zo dicht mogelijk op de rooilijn te gaan zitten. Aangezien deze scheef loopt ten op zichte van de standaard orientatie van het kavel, zal de voorgevel getrapt of (deels) geknikt lopen ten opzichte van de standaard rechthoek. Hierdoor zal de Zomerstraat worden versmald naar een meer historische breedte.


Ook in de hoogte zal het nieuwe gebouw zich meer conformeren aan de bouwhoogtes van de omliggende bebouwing, door terug te grijpen naar de traditioneel veelvuldig voorkomende vorm van 4 bouwlagen waarbij de bovenste bouwlaag een afgeknotte kapvorm zal zijn.


Binnen het gebouw zullen maximaal 25 appartementen gerealiseerd worden, ontsloten via een binnencorridor, welke zijn hoofdingang kent aan de Zomerstraat, en een secundaire ontsluiting heeft aan de Abraham van der Lindenplaats.


De appartementen zullen allemaal groter zijn dan 50 m2, en voorzien zijn van een (dak)terras, balkon of loggia.


Individuele bergingen zullen aan de rustige westgevel geplaatst worden, en parkeren wordt opgelost in de nabijgelegen parkeergarage. (zie paragraaf 5.13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0004.png"

Figuur 2.2: 3D-impressie positionering pand in de omgeving (Bron: Taats architecten en bouwkundigen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0005.png"

Figuur 2.3: 3D-impressie positionering pand in straat (Bron: Taats architecten en bouwkundigen)

De nieuwe woningen zullen allen voldoen aan de dan geldende eisen van het bouwbesluit, wat inhoudt dat deze in ieder geval gasloos uitgevoerd zullen worden. Er wordt gestreefd naar een groen/blauw dak, om zoveel mogelijk waterberging te kunnen toepassen, én opwarming van het gebouw tegen te gaan. Voor het deel waterberging dat niet opgevangen kan worden op het platte dak, zal gezocht worden naar alternatieven, bijvoorbeeld in een bijdrage aan het waterfonds. De instelling en opzet van deze bijdrage wordt nader uitgewerkt.

Bezonning

De realisatie van het project zal een schaduweffect creëren. Met behulp van een bezonningsstudie kan een indruk worden gegeven of, en in hoeverre, voor de woningen in de directe omgeving een ongunstige situatie dreigt te ontstaan ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling.

Ten aanzien van de bezonning voor bebouwing bestaan geen wettelijke eisen en normen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen. Dit betreft niet het direct opvallend zonlicht. Er wordt bij deze eisen geen rekening gehouden met de invloed van schaduwwerking van obstakels op andere kavels.

Gemeente Vlaardingen heeft geen beleid vastgesteld over bezonning. Vanuit het standpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt bezonning wel meegenomen en onderkend in de belangenafweging. In deze belangenafweging is aansluiting gezocht bij de lichte TNO-norm, om de schaduwwerking van nieuwbouw te kwantificeren en te kwalificeren.

Het TNO heeft normen ontwikkeld om de bezonning van woningen te toetsen, TNO maakt hierbij onderscheid in twee normen:

  • De 'lichte' TNO-norm: “er wordt voldaan aan de lichte TNO-norm als de zon minimaal 2 uur per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer valt, gedurende de periode 19 februari tot en met 21 oktober”;
  • De 'strenge' TNO-norm: “er wordt voldaan aan de strenge TNO-norm als de zon minimaal 3 uur per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer valt, gedurende de periode 21 januari tot en met 22 november”.

Bij toetsing aan de 'lichte' TNO-norm zijn 19 februari en 21 oktober de data waarop de schaduwwerking het grootst is, gezien de lage stand van de zon. Van 19 februari (begin toetsingsperiode) tot en met 21 juni (wanneer de zon op het hoogste punt staat en er in verhouding de minste schaduwhinder optreedt) zal de situatie elke dag verbeteren. Na 21 juni tot en met 21 oktober (einde van de toetsingsperiode) zullen de schaduweffecten elke dag toenemen.

De schaduweffecten op voorgemelde data zijn, vanaf zonsopgang tot zonsondergang in beeld gebracht, waarbij vooral gekeken is naar het moment dat er geen hinder meer optreedt vanuit de planlocatie. Deze bezonningsstudie is als Bijlage 1 toegevoegd bij deze toelichting.

Het realiseren van het wijzigingsplan betekent een afname van de bezonning van de gebouwen rondom de Zomerstraat 41. Vooral op de kortere dagen (21 oktober tot en met 19 februari) zal dit merkbaar zijn. De periode dat zonlicht op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer van de woningen aan de west- en noordzijde valt voldoet ruim aan de 'lichte' TNO-norm van 2 uur.

De bezonning op de westgevel van het naastgelegen pand, gelegen aan de oostzijde van het plangebied, is in de huidige situatie al erg beperkt. Dat komt door de huidige bebouwing en deze aanwezige bomen nabij deze gevel en in de openbare ruimte. De totale afname van de bezonning op dit pand is op de korte dagen ca. 15 minuten. Van een aanzienlijke verslechtering is dan ook geen sprake.

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het project schaduwwerking zal creëren en dan met name in de ochtend in de wintermaanden op de woningen tegenover de beoogde bebouwing. Zoals gesteld wordt hierbij voldaan aan de lichte TNO-norm. Het bevoegd gezag stelt zich op het standpunt dat hiermee - mede gelet op het stedelijke karakter van het plangebied en de omgeving ervan - dit private belang in voldoende mate is meegewogen en onderkend en dat er in de beoogde situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is geen sprake is van onredelijke of onrechtmatige hinder.

Daglichttoetreding

De toetreding van daglicht wordt in de meeste gevallen berekend in de vergunning fase van de nieuwbouwwoningen. Hiermee wordt berekend of binnen de nieuwbouwwoningen voldoende daglicht binnen treedt.


Vermindering van toetreding van daglicht is - evenals van zonlicht - beperkt geregeld in Nederland. Door vermindering van daglicht door nieuwbouw op een bestaande woning kan tevens een vorm van hinder optreden. Hinder wordt in procedures aangevoerd in het geval het een onrechtmatig karakter heeft. Het bevoegd gezag heeft dit belang afgewogen en onderkend en stelt zich hiermee op het standpunt dat het nieuwbouwplan beperkt invloed heeft op de daglichttoetreding en dat hierbij geen sprake is van onredelijke of onrechtmatige hinder. Het wijzigingsplan voldoet hiermee aan de gestelde eisen en voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het wijzigingsplan Zomerstraat 41. Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het wijzigingsplanmoet worden opgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie, september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Duurzame energie en wonen zijn voor deze ontwikkeling het meest relevant.

De komende jaren krijgt iedereen te maken met de overstap naar duurzame energie en tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een Stedelijk Netwerk Nederland. Een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s waarbij het potentieel van heel Nederland benut wordt.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking verbetert niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad.

Toetsing

Het project betreft een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied, gericht op meer woningbouw. Het project wordt duurzaam en klimaatadaptief gebouwd. Dit is in lijn met de uitgangspunten van de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (geconsolideerde versie 2020)

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Toetsing

Het Barro staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2.3 Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de boordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.

Toetsing

In het plangebied geldt een wijzigingsbevoegdheid naar wonen. Woningbouw in de beoogde omvang (maximaal 25 appartementen) kan worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat deze woningen niet rechtstreeks mogelijk zijn.

De locatie is een herontwikkelingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet hiermee aan de voorkeursvolgorde. Een maatschappelijke locatie wordt getransformeerd naar wonen. Hierna wordt de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving woningbehoefte

Provinciale woningbehoefteraming

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld.

Regionale afspraken en woningbehoefteraming

In het Regioakkoord 2021-2030 (zie paragraaf 3.4.1) maken de 12 gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 72.600 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. In Vlaardingen is de opgave om tot 2030 5.388 woningen te bouwen, waarvan 30% sociaal, 25% middelduur en 45% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting tot met 4.409 woningen.

Lokale woningbehoefte

De woonvisie 2021-2030 van de gemeente Vlaardingen geeft aan dat er een tekort is aan woningen in alle prijsklassen in Zuid-Holland.

Met de ambitie zoals opgenomen in de Woonvisie zorgt Vlaardingen ervoor dat het in 2040 een woonstad is voor iedereen, zoals opgenomen in de Toekomstvisie. De ambitie is om door te groeien naar 39.000 woningen in 2030. Met de bouw van extra woningen en het opknappen en herstructureren van bestaande woningen wordt ingezet op een uitgebreid en evenwichtig woningaanbod. Hiermee wordt gewerkt aan een woonstad in balans met mogelijkheden voor iedere Vlaardinger. Vlaardingen zorgt voor een gevarieerd woonprogramma in een prettige, duurzame leefomgeving.

Hierbij wordt uitgegaan van het bouwen van minimaal 50% van die nieuwe woningen in het duurdere koopsegment. Uitgangspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De grote woningambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.


De gemeente wil met de woonvisie in ieder geval de volgende ambities waarmaken:

  • groeien naar 39.000 woningen in 2030;
  • de woningvoorraad in balans brengen, ook in de wijken;
  • extra aandacht geven aan mensen en buurten waar dit nodig is;
  • verbeteren van de bestaande woningvoorraad door onderhoud en verduurzaming te stimuleren;
  • Vlaardingen uitdragen als een prachtige, veelzijdige (woon)stad.


De woonvisie beschrijft aanvullend dat in Vlaardingen maximaal wordt ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum, waarmee in Vlaardingen een lang gekoesterde wens van het verbinden van de stad met de rivier vormgegeven kan worden. Met de nabijheid van de rivier, de historische binnenstad, het oude havengebied met haar pakhuizen en de aanwezige recreatiemogelijkheden, biedt dit een interessant en gevarieerd woonmilieu voor diverse doelgroepen. In de directe nabijheid van de stations en vlakbij de rivier is hoogbouw en een flinke dichtheid mogelijk. Daarmee ontstaat een meer hoogstedelijk woonmilieu dat goed aansluit bij de potenties van de plek.


De gemeente stelt randvoorwaarden aan nieuwbouw om toekomstbestendigheid en kwaliteit te borgen. Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80 meter.

Conclusie

De gemeente werkt op basis van de woonvisie toe naar een woningvoorraad van 39.000 in 2030. De huidige stand is 35.790 (per 1 januari 2022). Dat betekent dat er nog 3.210 woningen moeten worden toegevoegd aan de voorraad. In regionaal verband is eind 2022 afgesproken dat Vlaardingen zich inzet voor een netto toevoeging van circa 4.400 woningen tot 2030. Dit plan is een van de initiatieven die nodig is om te kunnen voorzien in de grote woningbouwopgave.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie december 2022)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  1. 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
  2. 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
  3. 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
  4. 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
  5. 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
  6. 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
  7. 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:

Verstedelijking

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptatie en een gezonde leefomgeving;
  • Bouw voldoende betaalbare woningen.


Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Toetsing

De ladder is in paragraaf 3.2.3 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied en ligt nabij hoogwaardig openbaar vervoer.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.


Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

Toetsing

In dit geval is sprake van 'inpassing' binnen bestaand stedelijk gebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie december 2022)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  2. 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  3. 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  4. 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    1. a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    2. b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  5. 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  6. 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  7. 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    1. a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    2. b. wegnemen van verharding;
    3. c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 t/m 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:

Laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex

  • Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.


Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

  • Geen relevante richtpunten.


Laag van de stedelijke occupatie

Historische centra

  • De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.

Steden en dorpen

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Bouwwerken voor energie-opwekking

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

Laag van de beleving

  • Geen relevante richtpunten.

Toetsing

Omdat sprake is van het zorgvuldig inpassen van woningen op een vrijkomende locatie in de historische binnenstad van Vlaardingen, wordt aan de gestelde voorwaarden voldaan. Het overige van artikel 6.9 is dan ook niet relevant.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
  2. 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
  3. 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  4. 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

Door de herontwikkeling wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 3.2. Er is regionaal afgestemd dat in Vlaardingen al voldoende sociale huurwoningen zijn.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

1 . Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.

Toetsing

In dit geval worden geen sociale huurwoningen gerealiseerd.

Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen

  1. 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als stationsomgeving. De gemeente heeft echter lokaal parkeerbeleid.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing

In paragraaf 5.13 wordt hier nader op ingegaan. Hier volstaat de conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling goed bereikbaar is en geen negatieve effecten heeft op de bereikbaarheid van omliggende functies en panden.

Artikel 6.10f Functiemenging

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.

Toetsing

In dit geval is ervoor gekozen om binnen het centrum woningen toe te voegen en daarmee zoveel mogelijk te voorzien in de grote woningbehoefte. Er is al sprake van een gemengd stedelijk gebied.

Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

  1. 1. Dit artikel gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.
  2. 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:
    1. a. 1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, met uitzondering van glastuinbouw;
    2. b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;
    3. c. 1/10 per jaar voor het overige gebied.

(…)

7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.

(…)

9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik Norm Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven)
Binnen bebouwde kom Bebouwd gebied 1/100 0%
Glastuinbouw 1/50 1%
Overig gebied 1/10 5%

10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.

11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.

Toetsing

In paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  1. a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. b. overstroming;
  3. c. hitte;
  4. d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Toetsing

In paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2021-2030 (december 2022)

Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Het gaat over de totale woningproductie, zowel door corporaties als marktpartijen, onderverdeeld naar verschillende prijssegmenten. De regio heeft de volgende doelstellingen:

  1. 1. De regio realiseert voldoende woningen in de totale voorraad: De gemeenten staan voor de uitdaging een netto groei van 71.600 woningen in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 te bewerkstelligen. Tabel 1 en 2 van dit Regioakkoord geven de inspanningen rondom deze doelstelling weer.
  2. 2. De regio realiseert voldoende woningen in de sociale voorraad, onderverdeeld in DAEBcorporatievoorraad, particuliere sociale huurvoorraad en sociale koopwoningen.
  3. 3. De regio realiseert voldoende woningen in de middeldure voorraad, onderverdeeld naar corporatievoorraad en particuliere voorraad.
  4. 4. De regio realiseert een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningvoorraad.
  5. 5. Beschikbaarheid: De regio wil voldoende beschikbaarheid op lokaal niveau en een regionaal gelijkmatiger toegang tot de sociale voorraad van huurtoeslaggerechtigden.
  6. 6. Betaalbaarheid: De regio wil voldoende betaalbare woningen met een huur onder de bovenste aftoppingsgrens, zijnde € 678,66, prijspeil 2022, op lokaal niveau en meer balans van deze voorraad in de regio.

In Vlaardingen is de opgave om tot 2030 5.388 woningen te bouwen, waarvan 30% sociaal, 25% middelduur en 45% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting tot met 4.409 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0007.png"

Tabellen Doelstelling voldoende totale voorraad (Bron: Regioakkoord 2022)

Toetsing

Dit woningbouwplan past binnen de regionale afspraken. De woningen zijn al mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan.

3.4.2 Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling

De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

Toetsing

In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Woonvisie 2021-2030 (2021)

In 2021 heeft de gemeente Vlaardingen een nieuwe woonvisie opgesteld met een horizon tot 2030. In Vlaardingen moet een woningzoekende een goede start kunnen maken en vervolgens ook een wooncarrière. Vlaardingen wil een aantrekkelijke woongemeente zijn voor alle inkomensgroepen met een mix van diverse soorten woningen. De huidige woningvoorraad is echter onevenredig verdeeld en er is schaarste op nagenoeg alle woningcategorieën. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te starten op de woningmarkt, of om door te stromen naar een nieuwe woning, beperkt. Daarom gaat de gemeente bouwen en is er oog voor de bestaande woningvoorraad. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige tekort, de bevolkingsprognoses en variatie in aanbod. Ook nieuwe inwoners kunnen een plek vinden in de gemeente Vlaardingen.

Wat wil de gemeente bereiken?

  1. 1. groeien naar 39.000 woningen in 2030;
  2. 2. de woningvoorraad in balans brengen, ook in de wijken;
  3. 3. extra aandacht geven aan mensen en buurten waar dit nodig is;
  4. 4. verbeteren van de bestaande woningvoorraad door onderhoud en verduurzaming te stimuleren;
  5. 5. Vlaardingen uitdragen als een prachtige, veelzijdige (woon)stad.

Richtinggevende kaders nieuwbouw – stad in balans

Met de stijgende druk op de woningmarkt verhoogt de gemeente Vlaardingen de woningambitie naar 39.000 woningen in 2030. Minimaal 50% van deze nieuwe woningen moet in het duurdere koopsegment worden gebouwd. Uitgangspunt bij het bouwen van nieuwe woningen is ook de juiste woning op de juiste plek. Dit om nieuwe woonmilieus bij gebiedsontwikkeling toe te kunnen voegen en bestaande woonmilieus te kunnen versterken. De gemeente werkt hiermee aan een betere spreiding over de stad van de sociale huur, de middeldure huur en diverse prijscategorieën in koop en zo een stad in balans. Uitgangspunt is daarom om ook in gebiedsontwikkeling gemengde woonwijken te realiseren.

In Vlaardingen wordt maximaal ingezet op het ontwikkelen van nieuwe woningen in de buurt van de bestaande openbaar vervoerslijnen. De gebieden in de nabijheid van de drie metrohaltes in Vlaardingen bieden hiervoor voldoende mogelijkheden. De nadruk ligt op het toevoegen van een groot aantal woningen in de buurt van het metrostation Centrum.

De grote nieuwbouwambitie van de gemeente wordt ook gezien als een kans om te zorgen dat er meer geschikte woningen en nieuwe woonvormen voor ouderen worden gerealiseerd. Dit ten gunste van doorstroming vanuit de bestaande woningvoorraad en het in gang zetten van een maximale verhuisketen. Maar er wordt ook ingezet op het bouwen voor starters en middeninkomens.

Klimaatbestendige nieuwbouw

Bij het bouwen van woningen is in Vlaardingen aandacht voor groen en moet rekening gehouden worden met de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling over een lange periode. Het uitgangspunt bij alle gebiedsontwikkelingen is dat de kwetsbaarheid van het bestaande gebied niet toeneemt. In Vlaardingen wordt duurzaam en klimaat adaptief gebouwd. Nieuwbouwlocaties worden daarmee plekken die beter bestand zijn tegen de gevolgen van extremen door klimaatverandering.

Randvoorwaarden kwaliteit woningbouw

Om de kwaliteit en toekomstbestendigheid van woningen te borgen worden randvoorwaarden gesteld aan nieuw te bouwen woningen, zoals minimale gebruiksoppervlakte en beukmaat, en worden initiatieven aan de Vlaardingse pijlers voor woonkwaliteit getoetst. Deze pijlers zijn:

  • Gedifferentieerd woningaanbod zowel in prijs en als in grootte
  • Behouden en waar mogelijk versterken van het groene karakter van de stad
  • Stimuleren en faciliteren ontmoeting
  • Duurzaam en circulair bouwen
  • Doorstroming bevorderen in de stad en in de wijk

Voor appartementen geldt een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 en voor eengezinswoningen een minimaal gebruiksoppervlakte van 100 m2 en een beukmaat van minimaal 4,80 m. Bij bepaalde plannen kan gemotiveerd afgeweken worden van de gestelde kaders. Bijv. bij woningbouw voor specifieke doelgroepen of vernieuwende woonconcepten.

Particuliere initiatieven

De gemeente Vlaardingen biedt ruimte aan particuliere initiatieven om nieuwe woningen te bouwen die passen binnen de kaders van het kwaliteitsbeleid en een bijdrage leveren aan een stad in balans. Deze initiatieven zorgen voor verdere variatie in de wijken en bieden mogelijkheden om kleinschalig op meerdere plekken woningen te realiseren. Het uitgangspunt hierbij is dat goede initiatieven mogelijk worden gemaakt, passend binnen de gedachte van de nieuwe Omgevingswet en met behulp van de zogenoemde intaketafel voor (woningbouw) initiatieven.

Toetsing

Het project zorgt voor meer woningaanbod. Hiermee geeft deze herontwikkeling meer ruimte aan toekomstige bewoners van Vlaardingen.

3.5.2 Coalitieakkoord (2022)

Het doel voor de komende jaren is om te werken aan een stad waar het fijn, wonen, werken en recreëren is. Om dit te bereiken, benoemt de coalitie acht stadsprogramma’s waar de komende jaren extra aandacht aan wordt geschonken:

  • Nieuwe Rivierzone
  • Nieuwe Binnenstad
  • Nieuwe Westwijk
  • Nieuwe Energie
  • Groen Vlaardingen
  • Veilig Vlaardingen
  • Leefbaar Vlaardingen
  • Zorgzaam Vlaardingen

De gemeente gaat minimaal 50% van de nieuwe woningen in het middeldure en dure segment bouwen. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat ook mensen die meer te besteden hebben hun plek kunnen vinden in de stad. Dat kan overigens ook via een huurwoning zijn voor inwoners met een hoger inkomen. Daarnaast is er aandacht voor starters, ouderen en nieuwe woonvormen.

Toetsing

Met het initiatief kan worden voorzien in een deel van de grote woningbehoefte.

3.5.3 Paraplubestemmingsplan Wonen (2020)

Dit paraplubestemmingsplan introduceert of vervangt de definities van de begrippen huishouden, wonen en woning in alle geldende bestemmingsplannen op het grondgebied van de gemeente Vlaardingen. Waar wonen is toegestaan, is alleen maar toegestaan voor één huishouden of twee personen die niet tot een huishouden behoren. Daarmee wordt het mogelijk om op te treden tegen het verkameren (omzetten) van woningen of het huisvesten van meer dan twee personen die niet tot een huishouden behoren.

Toetsing

De betreffende begrippen zijn in voorliggend wijzigingsplan overgenomen uit het paraplubestemmingsplan.

3.5.4 Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040

De toekomstvisie van Vlaardingen beschrijft 4 ambities richting 2040:

  1. 1. Vlaardingen is sociaal en veilig
  2. 2. Vlaardingen een woonstad voor iedereen
  3. 3. Vlaardingen als innovatieve opleider
  4. 4. De Vlaardingse binnenstad leeft

De ambities genoemd onder 1,2 en 4 zijn het meest relevant voor dit initiatief.

Ad 1.

Vlaardingen is in 2040 een sociale gemeente, waar men voor elkaar klaar staat en samen redzaam is. In een samenleving die steeds verder individualiseert, onderscheidt Vlaardingen zich als stad waar saamhorigheid overheerst. Vlaardingen is een plek waar iedereen, ongeacht inkomen, opleidingsniveau, leeftijd of achtergrond, zich thuis en gehoord voelt.

Ad 2.

Vlaardingen is in 2040 dé inclusieve woonstad in de metropoolregio. Er zijn woningen voor iedereen: bij de bouw van extra woningen en het opknappen en transformeren van bestaande woningen is ingezet op een gedifferentieerd en evenwichtig woningaanbod. Er zijn te weinig woningen voor starters en senioren. Met het oog op vergrijzing en vergroening neemt deze urgentie alleen maar toe. Vlaardingen in 2040: Er zijn huur- en koopwoningen, sociale huurwoningen en seniorenwoningen.

Grote gezinnen, studenten, starters of gepensioneerden: in Vlaardingen kan iedereen terecht. Om aan de regionale woonafspraken te voldoen en de bevolkingsgroei in de regio te faciliteren, is er de afgelopen twintig jaar creatief omgegaan met de ruimte die Vlaardingen heeft. Rondom OV-knooppunten is verdicht, zodat op deze centrale punten meer mensen wonen. Zowel ouderen als studenten en forenzen zijn erg geholpen met deze woningen die centraal liggen en goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.

Ad 4.

Een aantal jaar geleden was er veel leegstand in de Vlaardingse binnenstad. In 2040 hebben leegstaande panden een nieuwe invulling gekregen of worden ze anders gebruikt.

Voormalige winkelpanden hebben plaats gemaakt voor woningen in het middenhuursegment voor jongeren en comfortabele seniorenflats met een lift voor ouderen. Er zijn flexkantoren waar zelfstandigen een bureau kunnen huren. Het winkelgebied is in 2040 compact, maar levendig, met een mix van ketens en winkels van lokale ondernemers. Naast winkelen kun je ook werken, wonen en ontmoeten in de binnenstad.

Toetsing

Met het initiatief wordt rondom OV-knooppunten verdicht, zodat op deze centrale punten meer mensen kunnen wonen. De sociale veiligheid in het gebied gaat erop vooruit.

3.5.5 Gebiedsvisie Rivierzone Vlaardingen (2022)

De gemeente Vlaardingen wil de verbinding van de stad met de rivier terugbrengen en van de Rivierzone een aantrekkelijk gebied maken om te wonen, te werken en te recreëren. Met de verschillende woningbouwprojecten voorziet de ontwikkeling van de Rivierzone in de woonbehoefte van inwoners. Het Programma Ontwikkeling Rivierzone bestaat uit drie gebieden: de Koningin Wilhelmina haven, Maaswijk en de zuidelijke binnenstad.

In deze gebieden worden nieuwe woningen gebouwd en komen voorzieningen. Op loop- en fietsafstand ligt de snelle verbinding naar Rotterdam en naar het strand. Zo komen wonen, werken en recreëren samen. In totaal komen er tussen de 2.450 en 3.100 nieuwe woningen bij in een mix van hoogstedelijke bouw en groen.

Het plangebied is onderdeel van het deelgebied Zuidelijke binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0010.png"

Figuur 2.1 Uitsnede ruimtelijk raamwerk en ruimtelijke principes Touwbaan

De gemeente heeft een groot deel van het Rijksmonument de Touwbaan zijn oorspronkelijke uitstraling teruggeven en de omgeving opnieuw ingericht. Samen met het Consortium Rivierzone Vlaardingen (CRV) werkt de gemeente aan het opstellen van stedenbouwkundige verkavelingsopzetten om verschillende en karaktervolle woningbouw in het Touwbaankwartier in te passen.

Toetsing

Het plangebied is in de gebiedsvisie specifiek aangemerkt als een kans voor verdichting.

In het ontwerp is rekening gehouden met de ruimtelijke principes die voor dit deelgebied gelden.

3.5.6 Parkeerbeleid (2020)

De doelstelling van het is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.

Er heeft herziening van de parkeernormen plaatsgevonden. Er gelden ook fietsparkeernormen. De nieuwe parkeernormen zijn vastgelegd in de beleidsregel Parkeernormen 2019. Deze is samen met het Paraplubestemmingsplan Parkeren op 30 januari 2020 vastgesteld.

Toetsing

In paragraaf 5.13 van deze plantoelichting is ingegaan op de nieuwe parkeernormen.

3.5.7 Actieplan Mobiliteit (2018)

Het Actieplan Mobiliteit vormt het spoorboekje voor het uitvoeren van het verkeers- en vervoerbeleid tot 2030. In het Actieplan is een aantal kernopgaven geformuleerd. Deze kernopgaven vormen de basis voor de verdere uitwerking de komende jaren in diverse uitvoeringsprogramma’s. Het doel is om de verkeersstructuur zo in te richten, dat een duurzaam veilig wegennet ontstaat en een goede bereikbaarheid gegarandeerd is. De focus ligt daarbij op het verder uitbouwen van een prettige, leefbare en gezonde stad om te wonen, te verblijven, te recreëren en te ondernemen.

Verkeersveiligheid is altijd het uitgangspunt. De principes van Duurzaam Veilig worden toegepast op het gehele wegennet en voor alle verkeersdeelnemers. Daarbij is extra aandacht voor kwetsbare verkeersdeelnemers: fietsers en voetgangers in het algemeen, scholieren, ouderen en mensen met een handicap in het bijzonder. De weginrichting wordt zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met het beoogde gedrag. Hierdoor wordt het gewenste gedrag uitgelokt en is handhaving minder noodzakelijk.

Toetsing

In paragraaf 5.13 wordt nader ingegaan op de verkeersafwikkeling.

3.5.8 Integraal veiligheidsplan 2020-2023 (2019)

De gemeente stelt voor in het integraal veiligheidsbeleid de volgende prioriteiten te stellen ten aanzien van Externe veiligheid/rampenbestrijding.

Externe veiligheid, de bescherming tegen (de gevolgen van) incidenten en rampen, scoort niet zo hoog in onderzoeken naar veiligheidsbeleving. Pas wanneer een incident plaats heeft en iets fout gaat in de bestrijding daarvan, blijkt het belang van een goede aanpak. Gezien de ligging van Vlaardingen, de enorme impact die een incident of ramp kan hebben en het altijd weer onverwachte karakter ervan, blijft maximale inzet op externe veiligheid noodzakelijk. De tendens dat de gemeente en met name de burgemeester hierbij een essentiële rol vervult is ongewijzigd van kracht. Dit rechtvaardigt de hoogste prioriteit voor externe veiligheid binnen het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Het aantal incidenten wordt beïnvloed door het succes van preventieve activiteiten maar niet alleen daardoor. Schade en aantallen slachtoffers worden onder meer beïnvloed door repressieve activiteiten en geoefendheid. Als kader voor externe veiligheid/ rampenbestrijding moeten er twee rampenoefeningen per jaar worden gehouden.

Toetsing

In paragraaf 5.6 wordt hier nader op ingegaan. Hier volstaat de conclusie dat het aspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.9 Visie externe veiligheid (2012)

In de beleidsvisie Ruimte voor duurzame veiligheid staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen.

De beleidsvisie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zijn de ambities weergegeven, die invulling geven aan het doel van de visie: 'concreet richting geven aan een aanvaardbaar veilige en duurzame invulling van de ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaardingen'. In het tweede deel is het wettelijk kader weergegeven en de huidige risicosituatie beschreven waaruit de beleidsuitgangspunten en ambities zijn ontstaan. In het derde deel is het risicobeleid uitgewerkt voor specifieke onderwerpen zoals nieuwe en bestaande risicobronnen, veranderingen bij inrichtingen, advisering veiligheidsregio, GR-verantwoording en risicocommunicatie. In het vierde en laatste deel van de visie zijn de ambities uitgewerkt in concrete planologische kaders voor nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de planologische kaders is onderscheid gemaakt in risicobronnen en gebieden.

Toetsing

In paragraaf 5.6 wordt hier nader op ingegaan. Hier volstaat de conclusie dat het aspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.10 Agenda Duurzaamheid 2020-2030 (2021)

Vlaardingen gaat voor een duurzame toekomst met een leefbare, groene en gezonde leefomgeving. Met de Agenda Duurzaamheid zijn de lopende en toekomstige inspanningen voor de volgende thema's onder één samenhangende kapstok gebracht:

  • klimaatbestendige stad, met als streven een klimaatbestendig Vlaardingen in 2050;
  • duurzame energie, met als streven een klimaatneutraal Vlaardingen in 2050 met een betaalbare, betrouwbare, veilige en schone energievoorziening voor alle inwoners en bedrijven;
  • waardebehoud van grondstoffen, met als doel meer hergebruik van grondstoffen in Vlaardingen en een lagere belasting van het milieu door restafval;
  • schone lucht en duurzame mobiliteit, met als doel een betere luchtkwaliteit in Vlaardingen en minder uitstoot door verkeer en vervoer, terwijl de bereikbaarheid op peil blijft;
  • duurzame gemeente en samenleving, met als streven dat duurzaamheid van alle Vlaardingers wordt.

Nieuwe investeringen moeten klimaatbestendig zijn en nieuwbouw moet voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen.

Toetsing

In paragraaf 2.2 is beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de duurzaamheidsambities.

3.5.11 Vlaardingen blijvend groen (2012)

In het groenbeleid is het uitgangspunt dat groen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de identiteit van de stad. Groen is goed voor de gezondheid van de inwoners en draagt bij aan een prettige woon en werkomgeving. In de groenvisie (2012) wordt uitgegaan van:

  • het stimuleren van het gebruik en de beleving van groen;
  • het verbeteren van de groenstructuur en ruimtelijke identiteit;
  • het vergroten van de biodiversiteit;
  • een duurzame instandhouding van het bestaande en nieuw toe te voegen groen.

Bij nieuwe ontwikkelingen zijn zowel voor het reeds aanwezige groen als voor het nieuw aan te leggen groen uitgangspunten geformuleerd. Om voldoende kritische massa te hebben streeft Vlaardingen naar een aandeel groen en water van minimaal 10% van het oppervlak aan groen in de centrumstedelijke gebieden.

Toetsing

Het perceel zal voornamelijk bebouwd gaan worden. Onderzocht wordt momenteel om het gebouw zoveel mogelijk te voorzien van een groendak en waar mogelijk gevelgroen toe te passen. Op warme dagen vormt het groendak een verkoelend effect tegen de zon. Daarnaast ademen planten in de zomer waterdamp uit. Omdat het dak hierdoor afkoelt, heeft dat een gunstig effect op het klimaat.

Binnen en rondom het plangebied zijn bomen gesitueerd. Ten behoeve van de realisatie zijn werkzaamheden noodzakelijk binnen de kwetsbare boomzone. Middels een BEA (boom-effect analyse) is onderzocht (zie Bijlage 2) wat de effecten van de plannen zijn op de duurzame instandhouding van de bomen in en rondom het projectgebied.

Uit het onderzoek blijkt dat 11 van de 18 bomen niet te behouden zijn bij het uitvoeren van de herinrichting. Voor twee bomen komt dit door een slechte boomkwaliteit. Voor 9 bomen is de boomkwaliteit voldoende, maar is duurzaam behoud niet mogelijk vanwege knelpunten met het voorliggende ontwerp.

Twee bomen kunnen behouden worden, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden en eisen. Hierbij gaat het met name om toepassen van een specifieke werkwijze of zorgvuldig werken. Voor vijf bomen is het in acht nemen van algemene randvoorwaarden voldoende om deze te behouden. Deze algemene randvoorwaarden gaan met name over boombescherming en gelden ook voor andere te behouden bomen in het gebied.

Ook is visueel beoordeeld of de niet te handhaven bomen mogelijk verplant kunnen worden. Dit blijkt niet te kunnen, vooral omdat de bomen dermate dicht op het gebouw staan dat het niet mogelijk is een goede verplantkluit voor te bereiden, of omdat de bomen bovenop een kabel of leiding staan.

Voor het project zullen er elf bomen plaats moeten maken, waarvan er twee een slechte kwaliteit hebben. De totale monetaire boomwaarde van de bomen is met een taxatierapport (zie Bijlage 3) inzichtelijk gemaakt.

In de omgevingsvergunning activiteit kappen wordt een voorschrift opgenomen betreffende de compensatieplicht van de bomen. Deze compensatieplicht bestaat in eerste instantie uit het her-planten van bomen binnen het plangebied of in de nabijheid ervan. Mocht dit niet of niet volledig mogelijk blijken bestaat de mogelijkheid van het doen van een financiële bijdrage in het Bomenfonds. Een duurzame herplanting van bomen binnen het plangebied is niet mogelijk gebleken, vanwege de gekozen stedenbouwkundige inrichting van het plangebied. Om deze reden is gezocht naar mogelijk geschikte locaties in de nabijheid van het plangebied binnen de wijk Vettenoordsepolder. De mogelijk geschikte nabij gelegen locaties voor de nieuw te planten bomen zijn de speeltuin aan de Abraham van der Lindenplaats, de Touwbaan en het Mendelssohnplein.

Het beoogde groene dak, mogelijk gevelgroen en de compensatie van de bomen samen vormen voldoende compensatie om de 10% te behalen. Hiervoor is in de regels in artikel 3.2.7 en 'voorwaardelijke verplichting groen' opgenomen.

3.5.12 Nota Vlaardings Erfgoed (2017) en Kadernota Erfgoed Vlaardingen (2019)

Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad van Vlaardingen de richtinggevende nota Vlaardings Erfgoed vastgesteld. In de erfgoednota beschrijft de gemeente het belang van het optimaal behouden, beschermen en benutten van het kwetsbare Vlaardingse erfgoed. Om dat te kunnen borgen moet het erfgoed bekend zijn, beheerd (kunnen) worden en toegankelijk zijn. De gemeente neemt daarin de regie, stuurt aan op samenwerking met derden en stelt middelen beschikbaar. Objecten die als Vlaardings erfgoed zijn bestempeld, hebben een beschermde status. In die gevallen kan handhaving worden ingezet als middel om het erfgoed goed te kunnen beschermen.

In de Kadernota Erfgoed Vlaardingen (2019) zijn de hoofdpunten van het erfgoedbeleid met beleidsmatige en financiële kaders onderbouwd. De gemeentelijke verantwoordelijkheid ligt bij de verzameling objecten waar de gemeente invloed op heeft doordat het in eigendom is, er regels aan gesteld kunnen worden en/of er subsidies kunnen worden verstrekt voor de instandhouding ervan. Het gaat over:

  • cultuurhistorische structuren en elementen (landschappelijk en stedelijk);
  • gebouwen en objecten (monumenten en beeldbepalende panden/objecten);
  • bekende en verwachte archeologische vindplaatsen en vondsten;
  • archiefbescheiden.

Toetsing

Om archeologisch erfgoed te beschermen is in dit wijzigingsplan een regeling opgenomen. Zie verder paragraaf 5.11.

3.5.13 Visie op de openbare ruimte (2014)

De gemeente heeft samen met bewoners bepaald welke waarden in de openbare ruimte ertoe doen, waarden die belangrijk zijn en de stad aangenamer maken:

  • Identiteit: een plek met een sterke identiteit, een eigen waarde, bijvoorbeeld door een bomenrij, prachte plek om te zitten of een fantastisch uitzicht.
  • Gastvrij en bruikbaar voor iedereen: de buitenruimte moet uitnodigend zijn om elkaar te ontmoeten, te spelen en te bewegen, daarbij spelen veiligheid en comfort een belangrijke rol.
  • Gezonde openbare ruimte: een aangename openbare ruimte is niet alleen goed voor bewoners en bezoekers, ook in aanraking komen met natuur is belangrijk voor de gezondheid.
  • Duurzaam, door robuuste materialen en voorzieningen, samenwerking en innovatie zorgen we voor een duurzame (klimaatbestendige) leef- en werkomgeving.

Toetsing

In het plan is aandacht besteed aan de aansluiting op de bestaande omgeving. Zie paragraaf 2.2.

3.5.14 Beleid hogere waarden Vlaardingen (2016)

Gemeenten hebben een zekere mate van beleidsvrijheid bij het vaststellen van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. De gemeente Vlaardingen heeft beleid ontwikkeld om richting te geven aan deze beoordelingsvrijheid. Het hogere waardenbeleid heeft als uitgangspunt dat wonen op geluidbelaste locaties niet hoeft te leiden tot een toename van de geluidhinder. Het uiteindelijke doel is het zoveel mogelijk voorkomen of verminderen van (nieuwe) geluidhindersituaties in de gemeente. In algemene zin wordt bij het ontwerp van een plangebied gestreefd naar een goede afscherming van geluid door vorm en situering van de bebouwing.

Bij het vaststellen van een hogere waardenbesluit worden de volgende voorwaarden gesteld:

  1. a. minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
  2. b. een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
  3. c. de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.

Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is.

Deze voorwaarden gelden voor de geluidbronnen spoorweglawaai en wegverkeerslawaai, maar niet voor industrielawaai.

In het beleid wordt onder een geluidluwe gevel verstaan:

  • Een geluidbelasting van spoorwegen = 55 dB, en
  • Een geluidbelasting van wegverkeer = 53 dB, waarbij de geluidbelasting van alle wegen zonder aftrek wordt opgeteld.

Het is mogelijk om (voor een gedeelte van een plan) gemotiveerd af te wijken van de bovenstaande voorwaarden. Het beleid gaat tevens in op de gecumuleerde geluidbelasting en de totale geluidbelasting.

Toetsing

Zie paragraaf 5.4. en Bijlage 5.

3.5.15 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 en Strategie Klimaatadaptatie 2021

Deze bieden de kaders op het gebied van riolering en stedelijk water. Aan de hand van het grondwaterbeleid wordt gestreefd om nieuwbouw en de inrichting van de openbare ruimte zoveel mogelijk bestand te maken tegen de (geo)hydrologische situatie in Vlaardingen (zakkende polder met hoge grondwaterstanden) en de gevolgen van klimaatverandering (hevige neerslag, toename van kwel, droogte) en maaivelddaling.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 (vGRP) beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:

  • Schoon & Gezond;
  • Droog & Veilig;
  • Duurzaam & Doelmatig.

In het vGRP is de voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater omschreven: de gemeente streeft bij nieuwbouw naar een volledig gescheiden inzameling en verwerking van afval- en hemelwater, zolang de lokale situatie dit toelaat.

  • zoveel mogelijk hemelwater verwerken en vasthouden op eigen terrein;
  • overtollig hemelwater gescheiden aanleveren van het vuilwater;
  • hemelwater waar mogelijk terugbrengen in de bodem, in het watersysteem óf in de riolering.

De Strategie Klimaatadaptatie 2021

De klimaatstrategie heeft een integraal karakter. Vanuit meerdere vakdisciplines is gewerkt aan een onderwerp dat de verschillende afdelingen van de organisatie overstijgt. In de strategie zijn de knelpunten voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen geïdentificeerd, gekwantificeerd en vertaald naar scorekaarten. Deze methode is geschikt om de opgaven voor Vlaardingen te bepalen en de voortgang de komende jaren te monitoren.

Toetsing

Er wordt gestreefd naar een groen/blauw dak, om zoveel mogelijk waterberging te kunnen toepassen, én opwarming van het gebouw tegen te gaan. Voor het deel waterberging dat niet opgevangen kan worden op het platte dak, zal gezocht worden naar alternatieven, bijvoorbeeld in een bijdrage aan het waterfonds. De instelling en opzet van deze bijdrage wordt nader uitgewerkt. Zie daarnaast ook paragraaf 5.9.

3.5.16 Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen 2022

In de Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen (Hemel- en grondwaterverordening) worden voorwaarden gesteld aan het lozen van afstromend hemelwater en overtollig grondwater op het rioleringssysteem. Daarnaast is een verplichting (3.2.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging) opgenomen om bij nieuwbouw waterberging op particuliere percelen te realiseren. Het realiseren van waterberging bij nieuwbouw is noodzakelijk om Vlaardingen aan te passen aan het veranderende klimaat.

Toetsing

In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het watersysteem en de toekomstige afvoer.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid - Toetsing Wijzigingsvoorwaarden

Voor het plangebied is de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' opgenomen.

In artikel 27.7 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bij een wijziging moeten de volgende regels in acht worden genomen:

Voormalig OJC-pand

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen ten behoeve van de herontwikkeling van het bestaande pand ten behoeve van woningbouw.
  2. b. Toegelaten is de bestemming Wonen - 1 of Wonen - 2. Na de wijziging van de verbeelding zijn de bouw- en gebruiksregels van de bestemming Wonen - 1 of Wonen - 2 van toepassing.
  3. c. De maximale bouwhoogte bedraagt 13 meter.
  4. d. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 19 ten aanzien van archeologie in acht te worden genomen.
  5. e. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 21 ten aanzien van het Beschermde Stadsgezicht in acht te worden genomen.
  6. f. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 22 ten aanzien van de bescherming van de waterkering in acht te worden genomen.
  7. g. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 25 ten aanzien van industrielawaai in acht te worden genomen.
  8. h. Bij de wijziging dient het bepaalde in artikel 29 ten aanzien van parkeren in acht te worden genomen.
  9. i. Bij de wijziging dient te worden voldaan aan de eisen in de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Toetsing

  1. a. In de regels van dit wijzigingsplan zijn de functies zoals opgenomen onder a toegestaan in de bestemmingsomschrijving. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  2. b. De enkelbestemming van het plangebied is gewijzigd van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen - 2'. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 2' uit het moederplan zijn overgenomen. Hiermee wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  3. c. De maximale bouwhoogte bedraagt 13 meter. Hiermee wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  4. d. Er geldt een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied. In dat kader is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.11. Daarnaast is er ter bescherming van potentieel aanwezige archeologische waarden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  5. e. Het plangebied behoort tot het Beschermd Stadsgezicht van de gemeente Vlaardingen. Voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' overgenomen vanuit het moederplan. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  6. f. In het bestemmingsplan "Vettenoordsepolder Oost" geldt een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' voor het plangebied vanwege de waterkering die langs het plangebied lag. Deze dubbelbestemming diende ter bescherming van de waterkerende functie van de maasdijk. De waterkering is inmiddels volledig afgewaardeerd. Gezien er geen sprake meer is van een waterkering, hoeven hiervoor geen regels en dubbelbestemming meer te worden overgenomen in dit wijzigingsplan.
  7. g. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.4. In de regels van het wijzigingsplan is vastgelegd dat woningen enkel zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de vastgestelde hogere grenswaarde. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  8. h. In het kader van dit wijzigingsplan is ingegaan op het aspect verkeer en parkeren. Dit is beschreven in paragraaf 5.13. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.
  9. i. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is beschreven in paragraaf 5.4. Er wordt voldaan aan deze wijzigingsvoorwaarde.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komende de volgende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde:

  • Milieueffectrapportage;
  • milieuzonering bedrijvigheid;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • bodemkwaliteit;
  • water;
  • ecologie;
  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • mobiliteit.

Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieu- en omgevingsaspect wordt ingegaan op:

  • het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst;
  • het onderzoek: vervolgens zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen;
  • de conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit wijzigingsplan.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Toetsingskader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.


Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.


De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten


De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.


In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
"D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen;"


Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

5.2.2 Toetsing

Voorliggend plan heeft betrekking op de sloop van een bestaand pand met een maatschappelijke bestemming binnen bestaand stedelijk gebied en de realisatie van een nieuw woongebouw met maximaal 25 woningen op dezelfde locatie, waarbij het parkeren voor bewoners en bezoekers wordt gefaciliteerd in bestaande parkeervoorzieningen. Daarnaast worden de woningen mogelijk gemaakt op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan.


Gelet op de huidige functie (cultureel centrum met publiekstrekkende activiteiten van ongeveer 640 m² bvo) en de toekomstige functie (maximaal 25 appartementen tot 85 m²) is het aannemelijk dat de ontwikkeling gepaard gaat met een afname van het aantal verkeersbewegingen. Dit heeft zowel milieukundig als verkeerskundig een positief effect op de omgeving.


Uit het hoofdstuk 'Onderzoek'(Hoofdstuk 5), waarin onder andere de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid worden belicht, blijkt dat voorliggend plan voldoet aan de wettelijke eisen en een verantwoorde situatie inhoudt vanuit milieuoogpunt. Ook is in dat hoofdstuk gemotiveerd dat in het plan in voldoende mate rekening is gehouden met (mogelijk) in de bodem aanwezige archeologische waarden en cultuurhistorisch waardevolle kenmerken van het pand zelf en de directe omgeving. Ten slotte is in dat hoofdstuk gemotiveerd dat het planvoornemen gelet op soorten- en gebiedsbescherming geen nadelige effecten met zich meebrengt.

5.2.3 Conclusie

Gelet op voorgaande afwegingen is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig. Bovendien volgt uit deze toelichting dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten zijn.

5.3 Milieuzonering Bedrijvigheid

5.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand met één stap worden verkleind. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Tabel 5.1: Overzicht richtafstanden per milieucategorie

milieucategorie richtafstand (in meters)
rustige woonwijk gemengd gebied
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1.000 700
6 1.500 1.000

5.3.2 Onderzoek en conclusie

Het plan maakt de realisatie van maximaal 25 woningen mogelijk. Het plan voorziet zelf niet in functies waarvoor een bepaalde milieuzonering in acht moet worden genomen. Feitelijk wordt het plangebied omgeven door woningen.

Planologisch zijn aan de overzijde van de Zomerstraat echter gemengde functies mogelijk. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan " Stadshart" zijn hier alleen functies toegestaan van milieucategorie 1. Aangezien de afstand tussen deze gemengde bestemmingen en het plangebied meer dan 10 meter bedraagt, wordt aan de richtafstand voldaan.

Het pand ten oosten van het plangebied heeft een horecabestemming. Hier zijn horeca-activiteiten toegestaan die zijn of moeten worden aangemerkt als categorie 1 en/of 2 en/of 3 en/of 4, echter met uitzondering van het verschaffen van logies. Horeca van categorie 4 is de zwaarste categorie en omvat zware horeca (dancing / discotheek, bar / nachtclub, zalenverhuur / partycentrum, casino of amusementscentrum met horeca). Volgens de hierboven genoemde VNG-publicatie valt dergelijke horeca in milieucategorie 2 vanwege met name geluid.

Momenteel is op deze locatie echter geen horeca gevestigd. Volgens de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) heeft het pand een woonfunctie met vijf verblijfsobjecten. Dit wordt bevestigd door de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van het logies/horecagebouw naar vijf woningen (kenmerk: OVXINR-7153, kennisgeving Gemeenteblad: 2021-269056). Op basis van bovenstaande kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd binnen voorliggend plangebied.

Voor wat betreft mogelijke toekomstige gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsvlak 'Horeca' kan worden opgemerkt dat de woningen ten oosten van de horecabestemming dichterbij de horecabestemming staan dan de woningen die met dit wijzigingsplan worden mogelijk gemaakt. Zodoende zullen die woningen maatgevend zijn. Dit wijzigingsplan werkt dan ook niet belemmerend ten aanzien van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de horecabestemming.

Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen functies feitelijk aanwezig of planologisch mogelijk die gelet op de richtafstanden voor milieuzonering relevant zijn voor dit plan. Wel ligt het plangebied binnen een geluidzone vanwege industrie. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 5.4.

5.4 Geluid

5.4.1 Toetsingskader

Wet geluidhinder

Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A). Bij vervangende nieuwbouw kan onder voorwaarden een hogere waarde tot 65 dB(A) worden vastgesteld.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszones langs wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zone van een weg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde (zie tabel 5.2). De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

Tabel 5.2: Relevante grenswaarden woningen

Voorkeursgrenswaarde Uiterste grenswaarde
Wegverkeerslawaai 48 dB 63 dB

Spoorweglawaai

Volgens de Wet geluidhinder heeft een spoorweg gelegen in stedelijk gebied een geluidzone van 200 meter indien het één of twee sporen betreft en 350 meter indien het drie of meer sporen betreft. Aangezien het plangebied op een afstand groter dan 350 meter van een spoorweg ligt wordt dit aspect verder buiten beschouwing gelaten.

Bouwbesluit

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en 35 dB(A) voor industrielawaai.

Regionaal afsprakenkader geluid & ruimtelijke ontwikkeling

De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het RAK is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het RAK wordt afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen. Het plangebied is gelegen binnen de groene zone zoals aangeduid op de kaarten in de bijlage bij het RAK (geluidbelasting tot 55 dB(A). Binnen deze zone zijn woningbouwplannen mogelijk. Indien het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk blijkt, dan dienen de afspraken uit het RAK in acht te worden genomen.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Door de gemeente Vlaardingen is een beleidsregel hogere grenswaarden geluid vastgesteld. In de beleidsregel zijn voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De beleidsregel heeft geen betrekking op industrielawaai. Deze voorwaarden gelden alleen voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het om woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, of de geluidsgevoelige bestemming dan wel de geluidsbron het eerst aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron wordt gerealiseerd. De voorwaarden zijn in de beleidsregel nader gespecificeerd. Zie ook paragraaf 3.5.14.

Goede ruimtelijke ordening

Voor een aantal geluidbronnen zijn in de Wgh geen wettelijke normen vastgelegd. Daarbij gaat het onder andere om bronnen die ook een bijdrage leveren aan de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied, te weten de varende schepen, aangemeerde schepen en 30 km/h wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de geluidbelastingen door deze bronnen ook bij de akoestische afwegingen en de eventueel te treffen maatregelen te betrekken.

5.4.2 Onderzoek

Omdat voorliggend wijzigingsplan nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) binnen de zone van een industrieterrein mogelijk maakt, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is ook het geluid vanwege wegverkeer op de niet gezoneerde Zomerstraat meegenomen. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit het onderzoek.

De geluidbelasting ten gevolge van de Zomerstraat op het plangebied bedraagt ten hoogste 56 dB zonder aftrek ex artikel 110g Wgh en 51dB inclusief aftrek op de plangrens zone. De geluidbelasting ten gevolge van de Zomerstraat op de rand van het geplande gebouw bedraagt ten hoogste 55dB zonder aftrek ex artikel 110g Wgh en 50dB inclusief aftrek. In analogie met het gemeentelijk geluidbeleid hebben alle appartementen een gevel die aan een geluidluwe zijde zit, op één appartement na. Echter bezit dit appartement over een loggia, waarmee voldaan wordt aan de geldende voorwaarden.

De geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis bedraagt hoogstens 52 dB(A) op basis van het Regionaal Afspraken Kader, waarvoor hogere waarden nodig zijn. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning vanwege industrielawaai niet meer dan 35 dB(A) is. Aangezien volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied een minimale geluidwering van 20 dB moet hebben, zijn er geen extra ontvangermaatregelen nodig voor het plan aan de Zomerstraat 41. Voor het industrieterrein Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Klein Vettenoord is de geluidbelasting niet hoger dan 50 dB(A) volgens DCMR.

De geluidbelasting vanwege nestgeluid van zeeschepen in Botlek-Pernis en VKV bedragen respectievelijk hoogstens 57 en 53 dB(A). De geluidbelasting vanwege varende schepen over Het Scheur/De Nieuwe Maas bedraagt hoogstens 52 dB(A). De geluidbelasting vanwege varende schepen in VKV bedraagt hoogstens 40 dB(A).


De totale geluidbelasting Ltotaal, dat is de geluidbelasting vanwege alle geluidbronnen tezamen, is bepaald ten behoeve van het zoeken naar ‘goede ruimtelijke oplossingen’ (conform het gemeentelijk geluidbeleid). Deze bedraagt hoogstens 61 dB. Dit is niet hoger dan de in het gemeentelijk geluidbeleid opgenomen grenswaarde van 70 dB. Conform gemeentelijk beleid is derhalve sprake van een aanvaardbare totale geluidbelasting op het plan.

Omdat nestgeluid een laagfrequent karakter heeft, wordt hiermee rekening gehouden bij het vaststellen van de benodigde geluidwering van de gevel. In dit kader zijn in de Regels van het Wijzigingsplan – in artikel 3.2.6. – voorwaarden opgenomen.

Voor het geluid vanwege de industrieterreinen dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Aan het aanvragen van hogere waarden als gevolg van industriegeluid zijn in het gemeentelijk beleid geen nadere eisen gesteld. Gezien het voorgaande, kan het college van Burgemeester en Wethouders overwegen om de volgende hogere waarden vast stellen:

Industrieterrein Botlek-Pernis

  • 52 dB(A) voor de woningen van de 4e en 5e woonlaag;
  • 51 dB(A) voor de woningen op de lagere woonlagen

Uit de resultaten blijkt verder dat, gezien de geluidbelasting door industrielawaai (ten hoogste 52 dB(A) er naar verwachting geen aanvullende geluidisolatie nodig is, ten opzichte van de standaardeis van 20 dB op grond van het Bouwbesluit.

In aanvulling op de eisen uit het bouwbesluit zal bij de dimensionering van de gevelwering rekening worden gehouden met nestgeluid. Hiervoor mag de geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner zijn dan het verschil tussen de optredende gestandaardiseerd immissieniveau (Li) vanwege afgemeerde scheepvaart van een voor dit verblijfsgebied maatgevende ligplaats en de waarden van de Vercammen 3-10%-curve. In afwijking van NEN 5077 moet de gevelwering worden bepaald tussen 31 en 125 Hz in een nauwkeurigheid van tertsbanden.

5.4.3 Conclusie

Uit het onderliggende akoestisch onderzoek blijkt dat het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk is. Dat besluit is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Het ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder heeft gelijktijdig met het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegen voor zienswijzen.

Tevens blijkt dat, gelet op het geldende geluidbeleid en de treffen maatregelen in het bouwplan, voor alle woningen een aanvaardbare akoestische situatie kan worden gegarandeerd.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een wijzigingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 5.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

5.5.2 Onderzoek

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een woongebouw met maximaal 25 eenheden op de plaats waar thans een culturele functie gevestigd is. De realisatie van maximaal 25 wooneenheden valt ver beneden de ondergrens voor woningen (1.500 nieuwe woningen met een ontsluitingsweg) die in het kader van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn vastgesteld. Op basis daarvan kan worden gesteld dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.


Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit te worden getoetst.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (zie figuur 5.1). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0320wp02vopo2010-0030_0011.png"

Figuur 5.1 Uitsnede NSL-monitoringstool: jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 (in 2020) (plangebied rood omcirkeld)

Tabel 5.4: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2,5 in µg/m³ ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling

2020 2030 Maatgevende grenswaarde
Stikstof (NO2) 21,74 17,00 40
Fijn stof (PM10) 16,96 15,35 31,21
Fijn stof (PM2,5) 9,14 8,02 25

1) Bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m³is sprake van meer dan 35 keer overschrijding van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 (µg/m³)

Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Hierdoor is sprake van goede ruimtelijke ordening.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg staat.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

5.6.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen:

  • VOPAK Vlaardingen (ongeveer 900 m ten zuidoosten van het plangebied);
  • DFDS Seaways (ongeveer 1,1 km ten oosten van het plangebied);
  • Nieuwe Maas (ongeveer 950 meter ten zuiden van het plangebied);
  • Rijksweg A20 (ongeveer 1,4 km ten noorden van het plangebied);
  • Rijksweg A4 (ongeveer 1,9 km ten oosten van het plangebied);
  • Spoorlijn Pernis – Botlek (ongeveer 3,4 km ten zuiden van het plangebied).

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicovolle inrichtingen aanwezig. De voor dit plan meest relevante zijn Vopak Vlaardingen en DFDS Seaways. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contouren van beide bedrijven. Ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied (ongeveer 860 meter) van Vopak Vlaardingen. Het plangebied bevindt zich wel binnen het (toxisch) invloedsgebied van het bedrijf (circa 2.160 meter). Gelet op de afstand tussen het plangebied en de inrichtingsgrens ligt het plangebied buiten de zogenaamde PR10-8-contour. Dat betekent dat de voorgenomen ontwikkelingen een
verwaarloosbaar effect hebben op de hoogte van het groepsrisico van het bedrijf. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen echter wel van toepassing.

Transport gevaarlijke stoffen Nieuwe Maas

Direct ten zuiden van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. De rivier valt onder de werkingssfeer van het Bevt en is onderdeel van het Basisnet. Conform de regeling Basisnet is voor de Nieuwe Maas een PR 10-6-contour vastgesteld van 0 meter. Daarnaast geldt een vrijwaringszone van 40 meter. De vrijwaringszone wordt feitelijk gezien als plasbrandaandachtsgebied. Ook dient in het verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas rekening te worden gehouden met de veiligheidszones uit de provinciale omgevingsverordening. Het gaat om een bebouwingsvrije zone van 25 meter en de vrijwaringszone van 40 meter. Het plangebied valt buiten zowel de bebouwingsvrije zone als de vrijwaringszone.

Het bepalen van het groepsrisico is conform het Bevt niet nodig, aangezien het plangebied zich op meer dan 200 meter afstand van de waterweg bevindt. Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de waterweg is gelegen, is verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt verplicht. Omdat het plangebied buiten de 200 meter-zone van de vaarroute is gelegen, is een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Transport gevaarlijke stoffen rijksweg A4 en A20

Over beide rijkswegen vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contour (23 meter) of plasbrandaandachtsgebied (30 meter) van de A4. De A20 heeft een PR 10-6-contour van 0 meter en geen plasbrandaandachtsgebied. Het invloedsgebied van beide rijkswegen is 880 meter. Aangezien het plangebied buiten dit invloedsgebied ligt, zijn beide wegen geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

Transport gevaarlijke stoffen spoorweg Botlek - Pernis

Over deze spoorlijn vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats (route 201). Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contour (39 meter) of plasbrandaandachtsgebied (30 meter). Het invloedsgebied van de spoorlijn bedraagt meer dan 4.000 meter (stofcategorie B3 en D4) volgens de Handleiding risicoanalyse Transport (HART). Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Het bepalen van het groepsrisico is conform het Bevt en het HART niet nodig, aangezien het plangebied zich bevindt op meer dan 200 meter afstand van de spoorlijn. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt verplicht (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

5.6.3 Verantwoording en conclusie

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de transportroute over de Nieuwe Maas, spoorweg Botlek-Pernis en risicovolle inrichting DFDS Seaways is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Daarbij spelen de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid een rol.

Bepaling scenario

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van zowel een risicovolle inrichting (DFDS Seaways) als transportroutes gevaarlijke stoffen (Nieuwe Maas en spoorweg Botlek-Pernis). Dit zijn risicobronnen met verschillende scenario's. Vanwege de afstand tussen het plangebied en de relevante risicobronnen (meer dan 600 meter) is alleen het toxisch scenario relevant om nader te verantwoorden.


Het toxisch scenario is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een tank(wagen) lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze (zeer) toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas).

Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel (de dood veroorzakend) optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.


Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Door het aanhouden van de thermische isolatievereisten uit het Bouwbesluit en het kunnen afschakelen van de mechanische ventilatie, wordt de schuilmogelijkheid in de woning geoptimaliseerd.

Het programma omvat geen functies specifiek gericht op de langdurige aanwezigheid van grote groepen mensen met een verminderde zelfredzaamheid (zoals kinderen, ouderen). Het is van belang dat toekomstige bewoners en aanwezigen goed zijn of worden voorgelicht over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Op de website Rijnmondveilig.nl (Veiligheidsregio Rotterdam) staan hiervoor algemene instructies. Daarnaast kan gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied snel verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven.

Tot slot kan worden opgemerkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om bij een calamiteit van de risicobron af te vluchten. Gelet op de betreffende risicobronnen is dat veelal in noordelijke of (noord)westelijke richting.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Ieder scenario vergt een eigen aanpak. De mate waarin uitvoering kan worden gegeven aan de benodigde aanpak hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Om de bluswaterbehoefte te bepalen wordt aansluiting gezocht bij de 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR'. Volgens deze handleiding valt het bouwplan binnen het thema 'Bebouwd gebied - woningen tot 20 m - na 2003 gebouwd '. Het maatgevende scenario voor bluswaterbehoefte bedraagt 500 liter per minuut. Deze hoeveelheden zijn voor de brandestrijding zelf en niet voor het koelen van de omgeving of naastgelegen panden. Het bluswater beschikbaar moet binnen 6 minuten aanwezig zijn voor één uur. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bestaande bluswatervoorzieningen in de omgeving.

Ter vergelijking; de bluswaterbehoefte vanwege het cultureel centrum / ontmoetingscentrum (utiliteitsgebouw, bijeenkomst algemeen) bedraagt in het maatgevende scenario 1.000 liter per minuut. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat in de omgeving voldoende bluswater beschikbaar is voor het nieuwe bouwplan.

In de 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' worden daarnaast voorwaarden gesteld aan de bereikbaarheid van het plangebied voor eerstelijnsvoertuigen. Zo dient de rijstrook minimaal 3,25 meter erhard te zijn, moet de doorgangshoogte minimaal 4,20 meter zijn en dient er rekening te worden gehouden met een draaicirkel van de voertuigen. Als richtlijn voor verharding geldt een totaalgewicht van een voertuig van 32 ton en een asbelasting van 11,5 ton. Gelet op de voorwaarden is het plangebied via de bestaande infrastructuur (Zomerstraat) goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Advies veiligheidsregio
Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam (VRR). Op basis daarvan is het wijzigingsplan aangevuld (zie Bijlage 14) en hebben zij akkoord gegegeven en aangegeven dat met betrekking tot dit plan geen relevante fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd zijn. Wel adviseert de VRR bij deze ontwikkelingen zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden, zoals beschreven in paragraaf 5.6.3.

5.6.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.

5.8 Bodemkwaliteit

5.8.1 Toetsingskader

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. In het algemeen wordt bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op de bestemming waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

5.8.2 Onderzoek en conclusie

Door BACK Milieuadvies en onderzoek BV is verkennend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek is gebleken dat de grond licht verontreinigd is met enkele zware metalen en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen. Lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Opgemerkt wordt dat het tijdens het onderzoek niet mogelijk was om inpandig te boren. Desondanks wordt gesteld dat de onderzoeksresultaten representatief zijn voor de bodemkwaliteit van het gehele perceel.

Gelet op het voorgaande vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Water

5.9.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Zodoende heeft initiatiefnemer een zogenoemde watertoets laten opstellen. In die watertoets is ingegaan op het waterbeleid op diverse overheidsniveaus, de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en de een beschrijving van de toekomstige situatie en maatregelen met betrekking tot de waterhuishouding. De watertoets is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

De watertoets en het wijzigingsplan zijn in het kader van het wettelijk vooroverleg aan Hoogheemraadschap van Delfland voorgelegd. Naar aanleiding van dat vooroverleg is in de regels van het wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting voor hemelwaterberging opgenomen en zijn de watertoets en de waterparagraaf in de toelichting bij het wijzingsplan verfijnd.

5.9.2 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze subparagraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's:

  • Europa:
    1. 1. Kaderrichtlijn Water (KRW).
  • Nationaal:
    1. 1. Nationaal Water Programma 2022-2027;
    2. 2. Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
    3. 3. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
    4. 4. Waterwet.
  • Provinciaal:
    1. 1. Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027;
    2. 2. Omgevingsvisie Zuid-Holland
    3. 3. Omgevingsverordening Zuid-Holland
  • Regionaal:
    1. 1. Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid

In de in Bijlage 7 opgenomen 'Rapportage watertoets' wordt nader ingegaan op de voor deze ontwikkeling meest relevante beleidsstukken, waaronder het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente. Vanuit de relevante beleidsstukken zijn de waterhuishoudkundige randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen voor het plan gegeven. Hiermee is invulling gegeven aan de verplichte watertoets en is gegarandeerd dat specifieke eisen van de waterbeheerders op een goede wijze in het ontwerp worden verwerkt.

5.9.3 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied voor ongeveer 495 m² bebouwd en de overige 135 m² bestaat uit terreinverharding. In de beoogde situatie is ongeveer 598 m² bebouwd en de overige 32 m² terreinverharding. Hoewel de bebouwing dus met ruim 100 m² toeneemt, blijft het totale verharde oppervlak gelijk (630 m²).

Voor gedetailleerde informatie over de omgevingsaspecten hoogteligging, bodemopbouw, hydrogeologie, grondwater, peilbeheer, oppervlaktewater, waterveiligheid, voorkomen van wateroverlast, ontwatering en drooglegging, en riolering, wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.

5.9.4 Toekomstige situatie

Uit de watertoets in Bijlage 7 bij deze toelichting blijkt dat de toekomstige situatie zal zorgen voor een toename in het aanbod van vuilwater op het riool. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de daadwerkelijke realisatie van het project nader uitgewerkt.

Uit de watertoets komt verder naar voren dat een waterberging van 35,88 m³ (598 m² * 0,06) – afgerond 36 m³ - is vereist. In artikel 3.2.4 ‘Voorwaardelijke verplichting waterberging’ van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is verzekerd dat de gronden pas mogen worden bebouwd als aangetoond is dat er is voorzien in de aanleg en het behoud van een toereikende waterberging op eigen terrein.


Binnen de planlocatie is verder weinig ruimte beschikbaar om de overige wateropgave te bergen in een bovengrondse voorziening. Wel zal nader onderzocht worden of er aanvullende mogelijkheden zijn om onder het gebouw (bijvoorbeeld in de kruipruimte) voorzieningen te realiseren om water te bergen. Dit zal nader uitgewerkt worden in het technisch ontwerp en inzichtelijk worden gemaakt bij aanvraag omgevingsvergunning.

Initiatiefnemer zal de woningen via een bouw-aanneemovereenkomst aan de nieuwe kopers leveren. In deze koopovereenkomst zullen verplichtingen worden opgenomen zoals beheer (ook met betrekking tot de uitwerking van de vasthoudmaatregel(en) van de waterberging). Hiervoor zal een VVE worden opgezet. Daarnaast blijft initiatiefnemer tijdens de bouw nog betrokken bij het project.

Om te kunnen voldoen aan een toereikende waterberging wordt gestreefd naar de realisering van een groen/blauw dak (dat tevens de opwarming van het gebouw tegengaat) en – gelet op de beperkte ruimte voor een bovengrondse waterbergingsvoorziening - naar vasthoudende en vertragende maatregelen in de kruipruimte. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de daadwerkelijke realisatie van het plan wordt de werking van de genoemde beoogde maatregelen uitgewerkt, waarbij de effectiviteit ervan wordt aangetoond. Mocht blijken dat genoemde oplossingsrichtingen niet leiden tot een toereikende waterberging behoort een bijdrage in het Waterfonds tot een uiterste mogelijkheid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen waar realisatie van de wateropgave niet volledig mogelijk is, kan in uiterste gevallen via een waterfonds de benodigde ruimte voor water elders in Vlaardingen worden gecompenseerd. Hiervoor zijn in lid 5 tot en met 8 van artikel 5 van de 'Verordening afvoer hemel- en grondwater Vlaardingen 2022' afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Aan het kunnen toepassen van deze uiterste mogelijkheid ligt een uitgebreide onderbouwing en een besluit van het college van burgemeester en wethouders ten grondslag.

Tot slot is het goed om te benoemen dat in het bestemmingsplan "Vettenoordsepolder Oost" een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' voor het plangebied is opgenomen vanwege de waterkering die langs het plangebied lag. Deze dubbelbestemming diende ter bescherming van de waterkerende functie van de Maasdijk. De waterkering is inmiddels volledig afgewaardeerd. Gezien er geen sprake meer is van een waterkering, zijn hiervoor geen regels en dubbelbestemming meer in dit wijzigingsplan opgenomen.

5.9.5 Conclusie en vertaling in verbeelding en regels

Om het waterbelang juridisch goed te borgen in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van hemelwaterberging. Met de genoemde mogelijke oplossingsmaatregelen is de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan op dit punt onderbouwd.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is op de verbeelding achterwege gelaten omdat de betreffende waterkering inmiddels volledig is afgewaardeerd. Gelet op het voorgaande worden er vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure en uitvoering van het plan.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

5.10.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijke onderbouwing dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

5.10.2 Onderzoek en conclusie

Soortenbescherming

In het plangebied en omgeving is door ecologisch adviesbureau Inventarium Flora en Fauna een quickscan natuurtoets naar beschermde dieren- en plantensoorten uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

Uit de quickscan komt ten aanzien van soortenbescherming het volgende naar voren:

  • Flora: Er zijn geen (groeiplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten op de projectlocatie.
  • Vogels: Er zijn tijdens het veldbezoek (in het broedseizoen) geen waarnemingen gedaan van vogels op en nabij de planlocatie (ook niet op aanwezige grinddak). De quickscan geeft geen aanleiding voor nader onderzoek naar bepaalde vogelsoorten als de huismus, gierzwaluw of steenuil of overige vogelsoorten. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Ten aanzien van vogels geldt zorgvuldig handelen in het kader van de Wnb.
  • Vleermuizen: Uit de QuickScan ecologie is eerder gebleken dat nader onderzoek niet nodig is. Een constatering van mogelijk voor vleermuizen geschikte openingen aan de achterzijde van het te amoveren gebouw heeft aanleiding gegeven voor nader onderzoek. Op 14 september is de KNNV Natuurlijk Delfland op locatie geweest en heeft geconstateerd dat in het gebouw geen vleermuizen aanwezig zijn. Er zijn wel vleermuizen rondom het gebouw waargenomen, hetgeen de urgentie van het inbouwen van (een) vleermuiskast(en) benadrukt. Voornoemde urgentie en de urgentie van het dichtmaken van de genoemde openingen in de achterzijde van het gebouw is gecommuniceerd met de ontwikkelende partij. Het risico van het niet oppakken van genoemde urgente punten waardoor vleermuizen zich in het gebouw kunnen nestelen en er vertraging wordt opgelopen en / of eventueel extra kosten ontstaan, ligt bij de ontwikkelende partij. Om die reden heeft initiatiefnemer advies gevraagd bij een ecologisch adviesbureau. Dit advies is als Bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting.
  • Overige zoogdieren: De quickscan geeft geen aanleiding voor nader onderzoek naar bepaalde zoogdieren als de bever, otter, hamster, hazelmuis, noordse woelmuis, slaapmuizen (waaronder eikelmuis), ware muizen (waaronder grote bosmuis), spitsmuizen (waaronder veldspitsmuis en waterspitsmuis), woelmuizen (waaronder molmuis), eekhoorn, haasachtigen, egel, vos, marterachtigen.
  • Reptielen, amfibieën en vissen: De quickscan geeft geen aanleiding voor nader onderzoek naar soorten binnen deze soortgroep. De ontwikkeling heeft geen invloed op de habitat van soorten binnen deze soortgroep.
  • Vlinders, libellen en overige ongewervelden: Het voorkomen van deze soorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten vanwege het ontbreken van een geschikte habitat.
  • Houtopstanden: Er worden geen bomen gekapt, zoals bedoeld in het onderdeel houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming.

Gelet op het voorgaande zorgt de ontwikkeling, gelet op soortenbescherming en de bescherming van houtopstanden, niet voor een overtreding van de Wet natuurbescherming. Onder het volgende kopje wordt verder ingegaan op gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. De Nieuwe Maas, op ongeveer 850-900 meter ten zuiden van het plangebied, maakt wel deel uit van het NNN. De flanken van de Oude Maas (ongeveer 4 km ten zuiden van het plangebied) zijn onderdeel van Natura2000. De herontwikkeling in het plangebied leidt niet tot negatieve effecten op de, ver weg gelegen, natuurgebieden. Dit volgt uit de quickscan natuurtoets uit Bijlage 8 bij deze toelichting.

Uit de quickscan volgt dat wel een stikstofdepositieberekening moet worden gemaakt om negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats binnen Natura2000-gebieden uit te kunnen sluiten. Een dergelijk onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. Uit dat onderzoek blijkt dat het wijzigingsplan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

5.10.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor natuurgebieden met een beschermden status.

Soortenbescherming

Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor soorten flora en fauna met een beschermden status of wettelijk beschermde houtopstanden.

5.11 Archeologie

5.11.1 Toetsingskader

In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.

5.11.2 Onderzoek

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Vettenoordsepolder Oost' geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' vanwege een hoge archeologische verwachting. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt een archeologische verwachting op het aantreffen van waardevolle resten vanaf 30 cm onder maaiveld en dieper. Indien een bouwplan betrekking heeft op het oprichten van een hoofdgebouw of de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een een omvang van meer dan 50 m2 , dan dient aandacht te worden besteedt aan archeologie. Vrijgesteld zijn dergelijke projecten die de bodem minder diep dan 30 cm onder maaiveld roeren.

Bureauonderzoek

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op een gebied groter dan 50 m² waarbij de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd. Daarom is archeologisch bureauonderzoek. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.

Op basis van de geologische en archeologische gegevens, en de archeologische verwachting, wordt in het onderzoeksrapport gesteld dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn.


Op basis van de huidige plannen worden met het verwijderen van de funderingsbalken en het plaatsen van een nieuwe fundering en palen ter hoogte van de huidige bebouwing zeer waarschijnlijk archeologische resten aangesneden. Direct onder het maaiveld kunnen eventueel archeologische resten aanwezig zijn vanaf de 17e eeuw, als deze al niet zijn verstoord. Ook wordt voor de realisatie van de nieuwbouw buiten het huidige bouwvak afgegraven tot 0,8 m -mv, waarbij de mogelijk aanwezige archeologische resten kunnen worden geroerd. Verder kunnen eventuele archeologische sporen en vondsten op een dieper niveau worden verstoord door de nieuwe funderingspalen.


Gelet op het voorgaande wordt in het onderzoeksrapport geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren. Op die manier kan worden vastgesteld op welke dieptes eventuele verstoringen en potentiële archeologische niveaus zich bevinden en welke stappen eventueel nodig zijn voor het beschermen van de archeologische waarden in de ondergrond.

Inventariserend bodemonderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit het bureauonderzoek is inventerasirend veldonderzoek uitgevoerd door middel van verkennende boringen. Vanwege het actieve gebruik van de bestaande bebouwing waren verkennende boringen op dit moment nog niet mogelijk dan wel wenselijk. In totaal zijn rondom de huidige bebouwing negen handmatige boringen gezet tot 4 m -mv. Het noordelijke deel van het plangebied ligt hoger (tussen 1,25 - 1,45 m +NAP) dan het zuidelijke deel (tussen 0,82 - 0,85 m +NAP).

Vooraf was een er een hoge verwachting voor het aantreffen van sporen en vondsten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Op basis van de met de boringen aangetroffen bodemopbouw wordt de kans op de aanwezigheid van sporen van bewoning vanaf de middeleeuwen naar laag bijgesteld. Voor deze ruimtelijke procedure worden dan ook geen aanvullende maatregelen noodzakelijk geacht om archeologische waarden in het onderzoeksgebied te beschermen of te behouden.

Archeologische toevalsvondsten
Mochten er echter tijdens de uitvoering van het werk onvoorziene archeologische resten tevoorschijn komen, dan dient conform art. 5.10 Erfgoedwet de rijksoverheid onverwijld op de hoogte te worden gesteld. Hiervoor dient in dat geval een vondstmeldingsformulier bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden ingevuld.

5.11.3 Vertaling in wijzigingsplan

Om mogelijk in de bodem aanwezige archeologische resten ook voor de toekomst te beschermen wordt vooralsnog de vigerende archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.

5.11.4 Conclusie

Het wijzigingsplan houdt rekening met de in de grond te verwachten archeologische waarden. Door het overnemen van de archeologische dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan zijn mogelijk in de bodem aanwezige archeologische resten ook voor de toekomst beschermd.

5.12 Cultuurhistorie

5.12.1 Toetsingskader

Het plangebied maakt deel uit van het op 14 februari 2013 tot Beschermd Stadsgezicht aangewezen deel van Vlaardingen. Het Beschermd Stadsgezicht in Vlaardingen is aangewezen vanwege het historisch-ruimtelijk karakter dat nog voldoende gaaf en herkenbaar is. Het gebied is een typerend voorbeeld van een middeleeuwse dijk- en havennederzetting die naar aanleiding van uitbreiding van de haven en industrie een stedelijke uitbreiding heeft gekregen eind negentiende, begin twintigste eeuw.

5.12.2 Onderzoek

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of als zodanig aangewezen beeldbepalende panden aanwezig. In de directe omgeving zijn alleen de naastgelegen Touwbaan en het pand (Baanstraat 4) aangewezen als Rijksmonument. Ook rondom de Grote Kerk en nabij de Westhavenkade bevinden zich meerdere gebouwde rijks- en gemeentelijke monumenten. Het hoekpand Prins Hendrikstraat 2-4 is aangewezen als beeldbepalend pand, net als enkele panden verderop in de Prins Hendrikstraat. Geen van de omliggende panden van het plangebied of andere panden in de gevellijn van de Zomerstraat is aangewezen als gemeentelijk monument of als beeldbepalend pand.

Hierna volgt een zeer beknopte beschrijving van de meest relevante monumenten en beeldbepalende panden in de omgeving van het plangebied:

  • Prins Hendrikstraat 2-4: Dit is een winkel moet bovenwoning uit circa 1910. De ontstaansgeschiedenis en lokaal belang is van hoge waarde. De bouwstijl, uniciteit en ligging zijn van redelijk hoge waarde. De verstoringen (enkele toegevoegde raamopeningen) van de gaafheid en het ensemble is (zeer) minimaal.
  • Baanstraat 4: Dit is een bakstenen langgerekt kantoorgebouw onder zadeldak tussen puntgevel, gebouwd eind 18e eeuw. Direct daarachter staat de lijnbaan (touwbaan).
  • Lijnbaan/touwbaan: In paragraaf 2.1 is al een korte beschrijving van de touwbaan opgenomen.

5.12.3 Vertaling in wijzigingsplan

Het plangebied maakt in zijn geheel deel uit van het Beschermd Stadsgezicht. Daarom is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het ontwerp dan ook getoetst worden door de monumenten- en erfgoedcommissie.


Hier zijn voor het wijzigingsplan al overleggen over gevoerd, wat geleid heeft tot enkele uitgangspunten/keuzes in het ontwerp.


Zo heeft de 4e bouwlaag een schuine kap, refererend aan de vroegere bebouwing op de locatie, en is de bouwhoogte afgestemd op de appartementen aan de overzijde. Ook is in de opzet uitgegaan van levendige gevels aan de Zomerstraat en Touwbaan, en rustigere gevels aan de Abraham van der Lindenplaats (west en zuidgevel).


In verder overleg met de monumenten- en erfgoedcommissie zal het ontwerp verder uitgewerkt worden, waarbij de volgende uitgangspunten meegegeven zijn:

  • Alle gevels laten reageren op hun directe omgeving;
  • Naast een historiserend ontwerp is een eigentijdse esthetiek ook denkbaar;
  • De opdeling van het bouwvlak in meerdere volumes met gelijksoortige dakvormen is een goede richting. Dit moet zich nog wel in de detaillering en materialiseren bewijzen;
  • Voor wat betreft de ruimte tussen de volumes zonder duidelijke vormgeving zal in de uitwerking gezocht moeten worden naar een materialiseren en uitstraling die de aparte volumes bij elkaar houdt;
  • Bij toepassing van de een dakkapel moet de verhouding goed worden afgestemd op het hoofdvolume;
  • De entree aan de Zomerstraat dient met meer aandacht ontworpen te worden inclusief o.a. verlichting en brievenbussen;
  • De commissie is ook benieuwd naar de verdere uitwerking van de plattegronden i.r.t. de gevels.

5.12.4 Conclusie

In dit wijzigingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor het beschermd stadsgezicht, door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden in het gebied.

5.13 Mobiliteit

5.13.1 Parkeren

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de Beleidsregel Parkeernormen 2019 van gemeente Vlaardingen. Volgens deze beleidsregel is het plangebied gelegen binnen het gebiedstype 'Centrum / Stadshart+'. In navolgende tabel is de parkeerbehoefte bepaald voor zowel de toekomstige situatie.

Autoparkeren

Gelet op het maximale woningbouwprogramma van 25 woningen geldt er een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen voor bewoners en 5 parkeerplaatsen voor bezoekers. Met oog op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en van de directe omgeving ervan is in de voorbereiding tussen de gemeente en de ontwikkelende partij overeengekomen dat de parkeerbehoefte niet op eigen terrein wordt opgelost, maar in de nabijgelegen parkeergarage 'Stadhuis'. De initiatiefnemer heeft met de exploitant van deze parkeergarage een overeenkomst gesloten dat hier gedurende minimaal 10 jaar 30 parkeerplaatsen beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de facilitering van de parkeerbehoefte. Met deze overeenkomst wordt voldaan aan de in de beleidsregels Parkeernormen 2019 gestelde voorwaarden: een 'particuliere parkeervoorziening', 'gedefinieerde loopafstand' (maximaal: 300 meter, daadwerkelijk: circa 240 meter) en 'duurzaam verzekerd' (minimaal 10 jaar). De gekozen invulling van de parkeerbehoefte is hiermee conform de beleidsregels Parkeernormen 2019 (paragraaf 5.2).

Deze voorgestelde parkeerfacilitering is conform de reikwijdte van het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid geeft expliciet aan dat goedkeuring van de parkeerovereenkomst is vereist.

De gemeente heeft de in de genoemde parkeerovereenkomst vastgelegde afspraken beoordeeld als juridisch houdbaar en duurzaam geborgd.

Draagvlak en planning parkeeroplossing

Voor de in de praktijk meest effectieve werking van deze parkeeroplossing is het zaak onderzoek te doen naar het draagvlak in de wijk voor een parkeerregeling in die delen van de Vettenoordsepolder waar nu (deels) vrij parkeren geldt. Deze parkeerregeling zal – in combinatie met de maatregel dat toekomstige bewoners geen recht hebben op een parkeervergunning - het verschijnsel van vreemdparkeren / waterbedeffect helpen te voorkomen. Het onderzoek naar draagvlak wordt uitgevoerd in de vorm van een enquête. De parkeerenquête staat gepland voor het vierde kwartaal van 2024 en zal hiermee vóór de oplevering van de woningen (medio 2026) uitgevoerd gaan worden. Afhankelijk van de uitkomst van de enquête is de verwachting dat het parkeerregime eerder ingevoerd kan worden dan dat het project is gerealiseerd. Met oog op bovenstaande is het wijzigingsplan op dit punt uitvoerbaar.

In artikel 6 van de regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, welke garandeert dat een omgevingsvergunning voor bouwen en / of gebruiken van gronden of bouwwerken pas verleend kan worden zodra aangetoond is dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.

Initiatiefnemer heeft met de exploitant van deze parkeergarage een overeenkomst gesloten dat in deze parkeergarage gedurende minimaal 10 jaar 30 parkeerplaatsen beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de facilitering van de parkeerbehoefte van het nieuwbouwplan.

Conclusie

Met de goedgekeurde parkeerovereenkomst wordt voldaan aan het geldende parkeerbeleid. Samen met het geplande draagvlakonderzoek en de voorwaardelijke verplichting in artikel 6 van de regels is de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

ten aanzien van dit aspect aangetoond.

Fietsparkeren

Ten aanzien van het fietsparkeren kan worden vermeld dat ieder appartement de beschikking krijgt over een inpandige (fietsen)berging. Iedere berging is voldoende groot voor het plaatsen van 2 fietsen. Daarmee wordt voldaan aan de normen voor fietsparkeren uit de Beleidsregel Parkeernormen 2019.

Bezoekers kunnen hun fiets parkeren in de openbare ruimte. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het aantal bezoekers dat behoefte heeft aan fietsparkeerplaatsen kleiner zal zijn dan bij de huidige functie (cultureel centrum) van het pand. In de toekomstige situatie zal eventuele hinder vanwege fietsparkeren in de openbare ruimte dan ook afnemen.

5.13.2 Verkeer

Het plangebied wordt in de toekomstige situatie op dezelfde wijze ontsloten als op dit moment het geval is. Daarbij moet worden opgemerkt dat bezoekers voorheen de gehele openbare ruimte rondom het gebouw benutten. In de toekomstige situatie zullen de bewoners parkeren in de nabijgelegen parkeergarage, waardoor de verkeersgeneratie vanwege autoverkeer direct rondom het plangebied zal afnemen. Ook zullen de nieuwe woningen minder bezoekers (zowel auto's als fietsers) trekken dat het huidige culturele centrum.

Al met al zal de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie afnemen, waardoor geen problemen op het omliggende wegennet te verwachten zijn.

Afval

Onderzocht is dat de beoogde nieuwbouwwoningen kunnen aansluiten op de bestaande afvalcontainers.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

6.2 Opzet Regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.

Enkelbestemmingen

Wonen - 2

Voor het appartementengebouw is de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. Deze bestemming geldt voor gestapelde woningen. Het toegestane maximaal aantal wooneenheden bedraagt 25.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie - 1

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische

waarden. Bodemverstorende projecten dienen voldoende aandacht aan archeologie te besteden. Plannen van minder dan 50 m2 in omvang zijn van deze verplichting vrijgesteld. Projecten die de bodem minder dan 30 cm onder maaiveld verstoren, zijn van deze verplichting vrijgesteld. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze bestemming te kunnen laten vervallen als is gebleken dat de betreffende locatie geen archeologische waarde meer heeft.

Waarde - Cultuurhistorie

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het

Beschermde Stadsgezicht.

6.4 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geldt een zone vanwege een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Nieuwe geluidgevoelige objecten zijn slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten (30-08-2023), zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Om die reden is geen exploitatieplan nodig.

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De gemeente acht het plan financieel uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Conform artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeentes en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpwijzigingsplan voor advies toegezonden aan de betrokken overlegpartners. Verschillende overlegpartners hebben een reactie en/of advies gegeven, zoals Hoogheemraadschap, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR), GGD Rotterdam-Rijnmond en de DCMR (Milieudienst Rijmond). Deze zijn opgenomen in Bijlage14. De punten uit deze adviezen zijn verwerkt in het plan.

7.2.2 Participatie

Initiatiefnemer heeft een site gelanceerd waar belanghebbende inspraakreacties kunnen indienen. Daarnaast heeft initiatiefnemer flyers laten drukken met daarop de verwijzing naar de site van het project, en deze flyers in de omgeving van het plangebied verspreid.

Op 14 maart, 27 juni en 23 november 2023 heeft initiatiefnemer fysieke omgevingdialogen gehouden in de vorm van bewonersavonden. Verslagen van deze avonden zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Uit de bewonersavonden is naar voren gekomen dat parkeren, architectuur, bezonning, groen en uitvoering de voornaamste aandachtspunten zijn. Architectuur en uitvoering zijn onderwerpen die in beginsel niet relevant zijn voor de planologische procedure van dit wijzigingsplan.

In paragraaf 5.13 wordt ingegaan op het thema 'Mobiliteit', waarbij is gemotiveerd dat het plan voldoet aan gemeentelijk beleid en dat naar aanleiding van de gekozen parkeeroplossing geen nadelige effecten op de parkeerdruk voor de omgeving te verwachten zijn. Mogelijk is zelfs sprake van een positief effect op de parkeerdruk in de omgeving.

Met betrekking tot groen is de ontwikkeling weliswaar een verbetering ten aanzien van de klimaatadaptatie, toch zullen elf bomen verloren gaan, waarvan er twee een slechte kwaliteit hebben. In de omgevingsvergunning activiteit kappen wordt de compensatieplicht vastgelegd. In de toelichting van het wijzigingsplan staat vermeld dat deze compensatie bestaat uit het herplanten van bomen en - mocht dit niet of niet volledig mogelijk blijken - uit een financiële bijdrage in het Bomenfonds. Omdat herplanten binnen het plangebied niet mogelijk is gebleken is gezocht naar mogelijk geschikte locaties binnen de wijk Vettenoordsepolder. Dit zijn de speeltuin aan de Abraham van der Lindenplaats, de Touwbaan en het Mendelssohnplein.

Met betrekking tot bezonning heeft initiatiefnemer aangegeven dat de planologische situatie inderdaad verandert, maar dat de initiatiefnemer middels de gestelde voorwaarde in de wijzigingsbevoegdheid gaat ontwikkelen. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op bezonning en wordt de TNO norm toegelicht i.r.t. de voorgenomen plannen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 9 november tot en met 20 december 2023 ter inzage gelegen. In deze periode kon eenieder zienswijzen indienen.

Er zijn twee zienswijzen ingediend. Kort samengevat beslaan de naar voren gebrachte zienswijzen de volgende onderwerpen:

  • Parkeerdruk;
  • Bouwhoogte;
  • Bomen;
  • Dichtheid;
  • Groene aankleding van de zuidwand;
  • Informatievoorziening over het bestemmingsplan Vettenoordsepolder Oost (2013) (het moederplan).

De Nota van Zienswijzen is opgenomen in Bijlage 15. Naar aanleiding van een aantal zienswijzen is de toelichting van het wijzigingsplan aangevuld.

Het ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder heeft gelijktijdig met het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegen voor zienswijzen. Op het ontwerpbesluit hogere waarden zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Bea

Bijlage 2 BEA

Bijlage 3 Taxatierapport

Bijlage 3 Taxatierapport

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer- En Industrielawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer- en industrielawaai

Bijlage 5 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 5 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 8 Quickscan natuurtoets

Bijlage 9 Advies Toegang Gebouwen (Vleermuizen)

Bijlage 9 Advies toegang gebouwen (vleermuizen)

Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 10 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 12 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 12 Inventariserend veldonderzoek archeologie

Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialogen

Bijlage 13 Verslag omgevingsdialogen

Bijlage 14 Reacties Vooroverleg

Bijlage 14 Reacties vooroverleg

Bijlage 15 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 15 Nota van zienswijzen