Koggehaven M1, M2 en M3
Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen
Vastgesteld op 07-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1, M2 en M3 van de gemeente Vlaardingen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.0622.268bpM1m32017-0030 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.8 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.17 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw, al dan niet met een hellingshoek.
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 geluidszone - industrie
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.20 gezoneerd industrieterrein
terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.21 havengerelateerde zelfstandige kantoren
zelfstandige kantoren die zich blijvend richten op de dienstverlening aan havengebonden bedrijven en afhankelijk zijn van:
- a. de binding met de havengebonden bedrijven en
- b. de nabijheid van havengebonden bedrijven.
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.23 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.24 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de regels.
1.25 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
1.26 zelfstandig kantoor
(een gedeelte van) een gebouw welke wordt gebruikt voor het beroepsmatig verlenen van administratieve, financiële, ontwerptechnische, juridische of andere daarmee gelijk te stellen diensten, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.1': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.2': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.1': bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
SBI 1993 | SBI 2008 | Uit ten hoogste milieucategorie | |
281 | 251, 331 | 4.2 | |
2821 | 2529, 3311 | 5.1 | |
29 | 27, 28, 33 | 4.2 | |
351 | 351, 301, 3315 | 5.1 | |
6311.1 | 52241 | 5.1 | |
6311.2 | 52242 | 4.2 |
- e. ten hoogste 4.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan havengerelateerde zelfstandige kantoren met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 1.000 m2 per vestiging;
- f. bijbehorende voorzieningen, zoals een bedrijfsrestaurant, toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. op onbebouwde gronden is opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 15 m niet toegestaan;
- d. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan;
- e. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- f. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn aangeduid met verkeersindex 3G zijn niet toegestaan, met uitzondering van bedrijfsactiviteiten met SBI-code 281 (1993) / SBI-code 251, 331 (2008) VNG-nr. 3.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen en water;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. perceelsontsluitingen;
- d. onderhoudswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. verkeer te water;
- d. het vergroten van de afvoercapaciteit;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf'.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
- d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
- e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en (raam)prostitutie.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - dijk
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangewezen voor het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op de in artikel van h3.2.2 onder d bedoelde vlaggenmast;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
12.3 Parkeren, laden en/of lossen en stallen
- a. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 dient bij de oprichten van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering van functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en/of lossen en stallen volgens het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 of zijn rechtsopvolger;
- b. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
- c. Voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
- d. Indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een half of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
- e. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a genoemde normen, indien het voldoen aan die bepalingen naar het oordeel van het bevoegd gezag door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- f. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a genoemde normen, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren, laden en/of lossen en stallen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1, M2 en M3'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De Jonge Groep is een havengebonden Vlaardings familiebedrijf dat zich door de jaren heen heeft ontwikkeld tot een internationale onderneming op het gebied van flowsystems. Het bedrijf is gespecialiseerd in produkten en diensten op het gebied van industriële vloeistoflogistiek. Van oudsher is het bedrijf al werkzaam in Vlaardingen, aan de Koningin Wilhelminahaven. Het bedrijf kende een gestage groei die onlosmakelijk verbonden is aan de groei van de Petrochemie en Offshore in de Rotterdamse haven.
Het bedrijf is van origine een constructie- en pijpleidingenfabriek en is uitgegroeid naar een multi-disciplinaire aanbieder/dienstverlener voor de energie- en energiegerelateerde bedrijven.
Het bedrijf is sinds 1954 gevestigd aan de Koningin Wilhelminahaven ZZ 18 in Vlaardingen en wil haar activiteiten in de toekomst gaan uitvoeren aan de Koggehaven, circa 3 km ten westen van de huidige locatie.
Deze bedrijfsverhuizing naar de Koggehaven past binnen het gemeentelijke voornemen om de huidige bedrijfslocatie te herontwikkelen. De totale planvorming hiervoor is op dit moment nog niet gereed.
Omdat de behoefte aan de uitbreiding van de bedrijfslocatie op kortere termijn speelt, maar deze uitbreiding niet mogelijk is op de huidige locatie, is besloten de uitbreiding, vooruitlopend op de gehele gebiedsontwikkeling, planologisch mogelijk te maken op de nieuwe locatie.
In december 2014 is het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakte de bedrijfsverplaatsing naar de Koggehaven (perceel M1 en M2) mogelijk. Inmiddels is ook het zuidelijk daarvan gelegen perceel M3 aangekocht. Dit gaf de mogelijkheid het ontwerp van het nieuwe bedrijfspand aan te passen, en daarin ook ruimte mee te nemen voor andere bedrijven. Een deel van het nu beoogde bedrijfspand valt binnen het bestemmingsplan Maasoeverzone (na 1e herziening) en is in strijd met de daarin opgenomen regeling. Daarom is een nieuw bestemmingsplan wenselijk. Gelet op de samenhang tussen de verschillende percelen is ervoor gekozen ook de percelen M1 en M2 binnen het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan te trekken.
Het op te stellen bestemmingsplan maakt realisering van het nieuwe ontwerp mogelijk en biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor perceel M1, M2 en M3.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Vlaardingen, langs het Scheur aan de Koggehaven. Ten westen van het plangebied ligt de rioolwaterzuivering en ten oosten bedrijventerrein Het Scheur. De ligging en begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan zijn weergegeven in figuur 1.1.
![]() | ![]() |
Figuur 1.1 Globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor een gedeelte van het plangebied (percelen M1 en M2) geldt het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2, vastgesteld op 18 december 2014. Voor het overige gedeelte van het plangebied (perceel M3) vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Maasoeverzone', vastgesteld op 20 december 2011 en herzien op 6 juni 2013. De planologische afwijkingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen worden besproken in paragraaf 3.3.
1.4 Planproces
Diverse overleginstanties worden in de gelegenheid gesteld om op het conceptontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties worden vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend door eenieder. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 4 bevat de sectorale milieuonderzoeken. Het betreft de aspecten milieueffectrapportage, milieuzonering bedrijvigheid, industrielawaai, externe veiligheid, en overige milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Hieronder is het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Het samengevatte beleidskader in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar (sectoraal) beleid of (sectorale) beleidsnotities die in deze paragraaf niet zijn behandeld.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is/wordt vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Voor de ontwikkeling van het plan zijn de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van het Barro van belang.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de nationale belangen. Deze zijn of worden - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Hieronder volgen de voor dit bestemmingsplan relevante nationale belangen:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies. Daarom doet het Rijk richtinggevende uitspraken over de gebruiksmogelijkheden van een beperkt aantal locaties.
- 4. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 5. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
- 6. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 7. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 8. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 9. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 10. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
- 11. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die in strijd zijn met de bovenstaande nationale belangen.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Visie ruimte en mobiliteit (2014, actualisatie 2016)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Bedrijventerreinen
De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.
De focus op kwaliteit vraagt tevens om een andere houding van de provincie. Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. De opgave wordt om ruimte te geven aan lokale en regionale initiatieven die bijdragen aan de gewenste kwaliteit. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Dat heeft gevolgen voor de programmeringsopgaven en de ruimtelijke reserveringen voor bedrijventerreinen in de verschillende regio’s.
Bedrijven in de hogere milieucategorieën vormen een belangrijke schakel in de economische structuur van de provincie Zuid-Holland. Omvangrijke terreinen voor bedrijven met een hoge milieuhindercategorie (HMC-bedrijven) zijn te vinden in de zeehavengebieden in de Rotterdamse regio en de Drechtsteden. De zogenoemde HMCbedrijven kennen veelal een hoge toegevoegde waarde en vormen vaak het middelpunt van andere bedrijvigheid met vele toeleveranciers, inclusief de zakelijke dienstverlening. De ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorieën staat onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMCbedrijven is de (milieu)ruimte voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein.
Watergebonden bedrijven zijn van groot belang voor de economie en leveren een bijdrage aan duurzame mobiliteit. De ruimte voor watergebonden bedrijventerreinen staat echter onder druk, vooral door transformatie naar aantrekkelijk gelegen woningbouwlocaties. Planologische bescherming van de watergebonden bedrijventerreinen is daarom nodig. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is dat in hoofdzaak alleen watergebonden bedrijven worden toegelaten. Er is beperkt ruimte voor het toelaten van andere bedrijven.
Toetsing
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'gebied met havenindustrieel karakter'. Het gebied is onderdeel van de Mainport Rotterdam. De Mainport Rotterdam is een complex van industrie, handel, transport en logistiek, gevestigd op het haven- en industriegebied langs de Nieuwe Waterweg, het Scheur, de Oude Maas, de Merwede en de Dordtsche Kil. De provincie heeft de ambitie om de vestigingsfactoren van bedrijven en organisaties die bijdragen aan de mainportfunctie, verder te ontwikkelen.
Het bedrijventerrein mainport omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.
Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebonden bedrijf mogelijk binnen de Mainport Rotterdam. Dit past binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit (2014).
Programma ruimte (2014, actualisatie 2016)
Het provinciale beleid is gericht op het bundelen van kantoren op centrale locaties met goed hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Het gebied ligt binnen de invloedssfeer van HOV, maar is beleidsmatig niet aangemerkt als concentratiegebied voor kantoren.
Figuur 2.1 Invloedsgebieden van de haltes en stations van Stedenbaan (bron: Programma ruimte Provincie Zuid-Holland)
Conclusie
Het realiseren van kleine zelfstandige kantoren is beleidsmatig mogelijk. De locatie is (na de ombouw van de Hoekse lijn tot metro in 2018 weer) goed bereikbaar met hoogwaardig openbaar vervoer.
Verordening ruimte (2014, actualisatie 2016)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toepassing artikel 2.1.1 lid 1:
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan voorziet in een actuele behoefte. Het betreft met name een bestaand bedrijf dat door herstructurering wordt verplaatst. Per saldo wordt minder bedrijf mogelijk gemaakt, aangezien de gronden van de nieuwe locatie al bestemd zijn voor bedrijven. De vrijkomende locatie wordt herontwikkeld en volgt een separate procedure. De nieuwe locatie van het (watergebonden) bedrijf ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied en past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Ten aanzien van de behoefte aan kleinschalige zelfstandige kantoren wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Artikel 2.1.2 Kantoren
Lid 1 Kantorenlocaties
Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren, op gronden:
- a. binnen de invloedsfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'kaart 1 Kantoren';
- b. binnen de begrenzing van de concentratielocaties voor kantoren zonder treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'kaart 1 Kantoren', of
- c. binnen de begrenzing van de scienceparken, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'kaart 1 Kantoren', mits passend in het profiel van het sciencepark.
Lid 2 Uitzonderingen
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a. het opnieuw bestemmen van een vigerende kantoorbestemming voor zover passend in een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
- b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een brutovloeroppervlakte van 1.000 m2 per vestiging;
- c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
- d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf en
- e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Toepassing artikel 2.1.2
- lid 1: Hiervan is geen sprake
- lid 2: Van a, c en e is geen sprake. Wel zijn bedrijfsgebonden kantoren toegestaan met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf. Daarnaast is maximaal 4.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan havengerelateerde zelfstandige kantoren toegestaan (tot een brutovloeroppervlakte van 1.000 m2 per vestiging). Dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
Lid 2 Watergebonden bedrijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
Toepassing artikel 2.1.1 lid 1 en 2:
Het bestemmingsplan staat bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie toe. De Jonge Groep is een watergebonden bedrijf, maar in de regels is niet vastgelegd dat alleen (in hoofdzaak) watergebonden bedrijven zijn toegestaan.
Artikel 2.1.10 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 bij Hoek van Holland tot raainummer 995 bij de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de kaartbijlage, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- 1. in het gebied tot 25 meter vanaf de kade wordt geen nieuwe bebouwing toegelaten;
- 2. in het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade wordt nieuwe bebouwing slechts toegelaten als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;
- 3. in afwijking van de onderdelen 1 en 2 zijn incidenteel nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, waaronder restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten worden niet belemmerd;
- b. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden;
- c. het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd, en
- d. advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven;
- 4. In afwijking van de onderdelen 1 en 2 is op het havenindustrieel complex, tussen raainummer 1005 tot 1034 aan de linkeroever, nieuwe bebouwing toelaatbaar voor bedrijven die vallen onder artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, mits wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
Toepassing artikel 2.1.10
De afstand van de grens van de bebouwing binnen het plangebied tot de Nieuwe Waterweg/het Scheur bedraagt meer dan 40 meter.
Conclusie
Het bestemmingplan past binnen de PVR. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bedrijf mogelijk op gronden die in de PVR zijn aangeduid als bedrijventerrein.
Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling
De gemeente Vlaardingen heeft samen met andere gemeenten in de regio, Havenbedrijf Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Deltalinqs en DCMR het regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkelingen (RAK) ondertekend. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd over ruimtelijke plannen in de omgeving van de gezoneerde industrieterreinen. Het doel van het afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het afsprakenkader is afgesproken met welke werkwijze de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidkaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.
Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (Groen, Water en Milieu 2006-2010)
In dit beleidsplan staan duurzaamheid en omgevingskwaliteit centraal. De provincie continueert haar gevoerde beleid van saneren en beheren, maar zet daarenboven in op de ontwerpende opgave om daarmee milieuproblemen in de toekomst te voorkomen. Om de kwaliteit van de omgeving duurzaam te verbeteren, krijgt het milieu- en waterbeleid een meer sturende rol in de ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het beleidsplan geeft de hoofdlijnen hiervan aan. Door in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, wil de provincie voorkomen dat handelingen van vandaag ten koste gaan van de milieukwaliteit van morgen. Het beleidsplan beschrijft de provinciale duurzaamheid en omgevingskwaliteit. Het streeft naar een vitaal stedelijk gebied met een sterk sociaaleconomisch draagvlak door onder andere het terugdringen van luchtverontreiniging, het faciliteren van duurzame mobiliteit, het openhouden van de groene ruimte rond de steden, het vergroten van het waterbergend vermogen en duurzaam bouwen.
De basis voor duurzaamheid wordt mede gelegd door de ruimtelijke inrichting. Een goede ruimtelijke inrichting draagt bij aan het voorkomen van milieuproblemen en biedt mogelijkheden de omgevingskwaliteit te verbeteren. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting gaat het erom dat:
- een gezond niveau van milieuhygiëne en externe veiligheid wordt bereikt door onder meer een goede ruimtelijke inrichting;
- gewenste maatschappelijke ontwikkelingen worden gestimuleerd;
- kansen worden benut voor een goede ruimtelijke situering van functies;
- toekomstige, voor de duurzame ruimtelijke structuur noodzakelijke, ontwikkelingen niet worden geblokkeerd;
- knelpunten met betrekking tot het water worden voorkomen en opgelost.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van een havengebonden bedrijf in de Koggehaven mogelijk. Bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden de uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Stadsvisie 'Koers op 2020' (2000)
In de Stadsvisie zijn diverse ambities naar voren gekomen waarvan de voor dit bestemmingsplan meest relevante hieronder zijn aangegeven:
- het meer aanbrengen van fysieke samenhang binnen het centrum en het versterken van de verbinding tussen het winkelcentrum en het cultureel-historische centrum;
- het streven naar gedifferentieerde woon- en werkmilieus in de Vlaardingse wijken;
- het vergroten van het aanbod kwalitatief goede woningen in de (middel)hoogbouw;
- het zoveel mogelijk aansturen op behoud van bestaande schone bedrijvigheid en werkgelegenheid, maar niet per definitie op de huidige locaties;
- het binnen bepaalde randvoorwaarden aantrekken van nieuwe bedrijvigheid met name in de dienstverlening en recreatie;
- het verbeteren van de ontsluiting van de industriezone en de relatie met het woongebied.
In de Stadsvisie is de herstructurering van de Rivierzone aangegeven als één van de gemeentelijke prioriteiten. Ruimte voor verdere groei en expansie van de haven in Vlaardingen ontbreekt en er is verpaupering te signaleren in delen van de Koningin Wilhelminahaven. Doelstelling is om verouderde, overlastgevende industrieën geleidelijk te vervangen door economische activiteiten in de sectoren dienstverlening/recreatie. De Rivierzone heeft de potentie om 'de moderne kamer van het Vlaardingse hart' te worden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een havengebonden bedrijf mogelijk vanuit Koningin Wilhelminahaven. De ontwikkeling is in lijn met de Stadsvisie.
Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)
De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:
- versterken van de stedelijke groenstructuur;
- herwaarderen van de cultuurhistorie;
- vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
- spreiden van zorgvoorzieningen;
- versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
- anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
- vergroten van de werkgelegenheid.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt verdere groei van een bestaand Vlaardings bedrijf mogelijk en is daarmee in lijn met de doelstelling om de werkgelegenheid te vergroten.
Structuurplan Rivierzone (2004)
Op 28 januari 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld met de daarbij behorende Integrale Milieunota. Dit Structuurplan biedt het formele beleidskader voor de revitalisering en herontwikkeling van de Rivierzone. Belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vindt plaats in het Stad & Milieugebied: hier moet de stad Vlaardingen opnieuw een verbinding krijgen met de rivier. In dit gebied vindt daarom een transformatie plaats van bestaand bedrijvengebied tot hoogwaardig woon-, werk- en verblijfsgebied. Hiertoe zullen enkele gevestigde (en milieubelastende) bedrijven worden verplaatst. Delen van de Maasoeverzone zijn aangewezen voor herontwikkeling.
Conclusie
Het bedrijf is nu gevestigd in het stad en milieugebied. Met de verhuizing naar de Koggehaven komt de locatie vrij en kan invulling worden gegeven aan het beleid zoals omschreven in het Structuurplan Rivierzone.
Nota Monumenten 2005
De nota Monumenten 2005 benadrukt het belang van de cultuurhistorie voor het onderscheidend vermogen van Vlaardingen. Een belangrijk hulpmiddel om de structuur van gebieden te behouden is de opstelling van een cultuurhistorische waardenkaart. Ook het Rijk beoogt met de Modernisering Monumentenzorg (Momo) de rol van dergelijke waarderingskaarten te onderstrepen. Deze kaart is nog niet voorhanden.
Naast de bescherming van structuren is het mogelijk op objectniveau bescherming te bieden. In de nota Monumenten 2005 is vermeld dat de vermelde inventarisaties nader uitgewerkt kunnen worden.
Op 11 januari 2011 is de beleidslijn beeldbepalende panden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze bevat een (concept)lijst met beeldbepalende panden en objecten. In de beleidslijn is ingegaan op de werkwijze, de achtergronden en de bepalingen die samenhangen met de conceptlijst beeldbepalende panden. Inmiddels is na het vaststellen van de beleidslijn de procedure tot aanwijzing van de beeldbepalende panden en objecten gestart. Op 29 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de lijst met beeldbepalende panden en objecten vastgesteld. De lijst kan ook worden gezien als basis voor de mogelijke aanwijzing van gemeentelijke monumenten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een bedrijf mogelijk naar een nog braakliggend terrein. Er is geen strake van een monument.
Verkeer- en vervoersbeleid
Het verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van de onderstaande nota's moet de ruimte voor verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in bestemmingsplannen:
- het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 “Kwaliteit in bereikbaarheid” (GVVP);
- het Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” (fietsnota);
- de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 (kadernota parkeren);
- en het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (parkeernota 2008);
Actieplan Mobiliteit
Het Actieplan Mobiliteit is een strategisch plan dat de koers aangeeft voor het gemeentelijk mobiliteitsbeleid en de uitvoering daarvan. Het Actieplan Mobiliteit heeft als planhorizon 2030. Het doel van dit Actieplan is een goede verkeersafwikkeling binnen de stad te waarborgen. In het Actieplan Mobiliteit is aangegeven dat maatregelen aan de Marathonweg nodig zijn om de verkeersafwikkeling en de leefbaarheid te verbeteren en wordt toegewerkt naar oplossingsrichtingen om het doorgaand verkeer op het Sluisplein te beperken en de aantrekkelijkheid voor met name langzaam verkeer te vergroten.
Fietsbeleid
De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid.
Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
- stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid;
- de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen;
- een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:
- verkeersveiligheid voor fietsers;
- comfortabele en aantrekkelijke routes;
- korte reistijd en goede doorstroming;
- directe en samenhangende routes.
Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten:
- goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen;
- goede bewegwijzering;
- verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting);
- aanpak van fietsendiefstal;
- stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie.
Parkeerbeleid
De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.
Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld:
- 1. Het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. Het parkeerbeleid is er op gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
- 3. Het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale Binnenstad;
- 4. Het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
- 5. Het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.
Het zijn vooral de beleidskaders 1 en 2 die voor het plangebied van belang zijn.
In de nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld als beleidsuitwerking van de beleidskaders voor het parkeren, zijn parkeernormen vastgelegd. De nota werkt met parkeerkencijfers. Deze zijn per deelgebied verder uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied 'rest bebouwde kom'. De parkeerkencijfers variëren per functie. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de eis van parkeren op eigen terrein. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de doelstellingen van het verkeers- en vervoersbeleid. Het fietsbeleid heeft geen directe doorwerking binnen dit bestemmingsplan. Met het parkeerbeleid is rekening gehouden aangezien de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Actieplan Geluid Vlaardingen 2016-2018 (vastgesteld 29 november 2016)
Dit actieplan beschrijft de maatregelen die Vlaardingen de komende vijf jaar gaat treffen om de geluidsoverlast voor Vlaardingers ten minste gelijk te houden, maar liefst te verbeteren. De ambitie van het actieplan is de berekende geluidhinder van de gevelbelasting in de planperiode niet toe te laten nemen (stand still) en waar mogelijk terug te dringen. Daarnaast wordt met aanvullende maatregelen gewerkt aan het verminderen van de ervaren hinder door geluid. De belangrijkste matregel die het college hiervoor tot haar beschikking heeft, is de toepassing van stiller wegdek
Ingezet wordt op een breed programma van aanvullende maatregelen, waarbij naast stiller wegdek ook acties gericht zijn op:
- overdrachtsmaatregelen aan gevels van woningen langs infrastructuur (isolatie);
- preventieve maatregelen bij stedelijke ontwikkeling (voorkomen nieuwe gehinderden); en
- projecten die aangrijpen op de beleving van geluid en geluidhinder in Vlaardingen.
Daarnaast is ervoor gekozen het actieplan te richten op activiteiten waarbij de gemeente zelf bevoegd gezag is. De maatregelen hebben dan ook geen betrekking op treinverkeer, op hinder door rijkswegen of industriegeluid van de Rotterdamse haven. Verkeersreducties worden niet meegenomen als oplossingsmogelijkheid voor de aanpak van de geluidproblematiek, omdat het verkeer met 50% verminderd moet worden voordat dit in de stad hoorbaar is. Wel kan het terugdringen van geluidhinder meegenomen worden bij de ontwikkeling van het Actieplan Mobiliteit.
Conclusie
De verplaatsing van het bedrijf betekent een afname van het aantal geluidgehinderden. Het bedrijf verplaatst van een gemengd gebied naar een Bedrijventerrein.
Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen (ambitiedocument)
Het ambitiedocument Gebiedsgericht milieubeleid Vlaardingen biedt de basis voor duurzame gebiedsontwikkeling in de gemeente Vlaardingen. Beschreven is welke milieu- en duurzaamheidsambities Vlaardingen heeft voor de verschillende deelgebieden in de gemeente en hoe deze ambities input zullen gaan vormen bij ruimtelijke planontwikkeling. Het plangebied aan de Koggehaven is aangeduid als gebiedstype 'werken 1'. Kenmerkend voor dit werkmilieu zijn de grootschalige industriële activiteiten (t/m milieucategorie 5.1) op grote kavels. Per gebiedstype en per milieuaspect zijn drie ambitieniveaus beschreven, die gaan van het minimum niveau tot de maximaal haalbare kwaliteit. Hieronder een overzicht van de ambities binnen het gebiedstype 'werken 1'.
Visie externe veiligheid (2012)
In de beleidsvisie Ruimte voor duurzame veiligheid staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, economie, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente concreet richting aan een aanvaardbaar veilige invulling van haar ruimtelijke ontwikkelingen. Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Indien nodig worden hieraan voorwaarden gekoppeld die de risico's beheersbaar houden of zelfs geheel uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen. Dat geldt zowel voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van risicobronnen als voor nieuwe en bestaande risicobronnen. De beleidsvisie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zijn de ambities weergegeven, die invulling geven aan het doel van de visie: “concreet richting geven aan een aanvaardbaar veilige en duurzame invulling van de ruimtelijke ontwikkelingen in Vlaardingen”. In het tweede deel is het wettelijk kader weergegeven en de huidige risicosituatie beschreven waaruit de beleidsuitgangspunten en ambities zijn ontstaan. In het derde deel is het risicobeleid uitgewerkt voor specifieke onderwerpen zoals nieuwe en bestaande risicobronnen, veranderingen bij inrichtingen, advisering veiligheidsregio, GR-verantwoording en risicocommunicatie. In het vierde en laatste deel van de visie zijn de ambities uitgewerkt in concrete planologische kaders voor nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de planologische kaders is onderscheid gemaakt in risicobronnen en gebieden.
Integraal Veiligheidsplan 2015 - 2018 (concept kadernota 2014)
De gemeente stelt voor in het integraal veiligheidsbeleid de volgende prioriteiten te stellen ten aanzien van Externe veiligheid/rampenbestrijding
Externe veiligheid, de bescherming tegen (de gevolgen van) incidenten en rampen, scoort niet zo hoog in onderzoeken naar veiligheidsbeleving. Pas wanneer een incident plaats heeft en iets fout gaat in de bestrijding daarvan, blijkt het belang van een goede aanpak. Gezien de ligging van Vlaardingen, de enorme impact die een incident of ramp kan hebben en het altijd weer onverwachte karakter ervan, blijft maximale inzet op externe veiligheid noodzakelijk. De tendens dat de gemeente en met name de burgemeester hierbij een essentiële rol vervult is ongewijzigd van kracht. Dit rechtvaardigt de hoogste prioriteit voor externe veiligheid binnen het gemeentelijk veiligheidsbeleid.
Het aantal incidenten wordt beïnvloed door het succes van preventieve activiteiten maar niet alleen daardoor. Schade en aantallen slachtoffers worden onder meer beïnvloed door repressieve activiteiten en geoefendheid. Naast de bestaande organisatie heeft Vlaardingen een crisisorganisatie die in beginsel een lege organisatie is. Op het moment dat hier reden voor bestaat, worden medewerkers uit de staande organisatie onttrokken om de crisisorganisatie te bemensen.
Programma Duurzaamheid 2012-2015
Met het duurzaamheidsprogramma wil de gemeente een extra impuls geven aan energiebesparende maatregelen, het stimuleren van het gebruik van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, warmte/koude opslag en aardwarmte. Verder stimuleert de gemeente duurzame mobiliteit, het duurzaam gebruik van grondstoffen en het hergebruik van afvalstoffen. Voorbeelden van duurzame mobiliteit zijn elektrisch vervoer, openbaar vervoer (ook over het water) en de fiets. Deze maatregelen dragen ook bij aan het verminderen van de CO2-uitstoot en het verminderen van geluidsoverlast, luchtverontreiniging en stank.
Actieplan Economie (2013)
Het plan streeft naar een betere balans tussen wonen, werken en recreëren. Om dat te bereiken is een groot aantal maatregelen beschreven om de economie in Vlaardingen te stimuleren.
Nota Bedrijventerreinbeleid Vlaardingen 2009
De gemeente Vlaardingen zet in op aanpak van de bestaande bedrijventerreinen, want door (her)ontwikkeling en herstructurering zal de werkgelegenheid groeien. Hierbij wordt ingezet op de volgende speerpunten:
- ruimte bieden aan groei van Vlaardingse bedrijvigheid;
- voor nieuwe grootschalige, sterk vervuilende bedrijven is geen plaats in Vlaardingen;
- door middel van segmentering van de bedrijventerreinen - op basis van locatiewensen van gebruikers - neemt de aantrekkingskracht van de locaties toe, waardoor bedrijven behouden blijven en van elders aangetrokken worden;
- de herstructurering van bedrijventerreinen is een interactief en intensief langetermijnproces dat gefaseerd moet worden opgepakt;
- bij herstructurering moet aandacht zijn voor duurzaamheid van bedrijven: vermindering milieubelasting en efficiënter ruimtegebruik krijgen prioriteit.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet de inzet zijn de bovenstaande speerpunten vast te leggen in het juridisch-planologisch instrumentarium. Dit bestemmingsplan maakt een bedrijfsverplaatsing mogelijk, waarbij het bestaande bedrijf ruimte wordt geboden voor groei.
Conclusie
Dit bestemmingsplan biedt ruimte aan de groei van een Vlaardings bedrijf. Tevens past de nieuwe locatie beter bij de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf. Het bestemmingsplan is in lijn met de Nota Bedrijventerreinbeleid Vlaardingen 2009.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke situatie en de visie op de gewenste ontwikkeling beschreven. De visie op de gewenste ontwikkeling vormt samen met de vigerende bestemmingen de basis voor de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
3.2 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt binnen de Maasoeverzone dat onderdeel uitmaakt van de Rivierzone. Voor de bedrijventerreinen in het gebied ligt het accent op industrie en bouwnijverheid. Het plangebied biedt ruimte aan het in ontwikkeling zijnde terrein Koggehaven. Het plangebied betreft een stuk braakliggend terrein, waarvan voor een deel in 2014 een bestemmingsplan is vastgesteld dat de verplaatsing van het bedrijf mogelijk maakt.
3.3 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
Algemeen Maasoeverzone
Uit het beleid zoals weergegeven in hoofdstuk 2 blijkt dat revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen één van de belangrijke speerpunten is. In 2004 is door de gemeenteraad van Vlaardingen een structuurplan voor de Rivierzone vastgesteld. Doorvertaald naar de Maasoeverzone leidt dit tot de volgende ontwikkelingsvisie: streven naar versterking en modernisering van de bedrijventerreinen. Speerpunten daarbij zijn:
- de (her)ontwikkeling van niet-gebruikte en van sterk verouderde/niet-adequaat gebruikte terreinen;
- ruimte bieden voor verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven en industriële werkgelegenheid en voor uitbreiding en nieuwvestiging.
Concreter betekent dit dat bestaande bedrijventerreinen, voor zover nodig en mogelijk, worden geherstructureerd en plaatselijk uitgebreid, om voldoende schuifruimte te maken voor het uitplaatsen van bedrijven elders uit de Rivierzone. Naast schuifruimte zullen deze bedrijventerreinen ook ruimte gaan bieden aan het uitbreiden van bestaande en/of te verplaatsen bedrijven, waardoor continuïteit en groei mogelijk zijn. Verder kan het vergroten van aanbod aan bedrijfsgronden voorzien in de behoefte aan nieuwvestiging, ook vanuit de regio, waardoor nieuwe werkgelegenheid tot stand kan worden gebracht.
Gebied rondom de Koggehaven in vigerende bestemmingsplan
Bij de ontwikkeling van de Koggehaven is door de gemeente ingezet op het creëren van een duurzaam bedrijventerrein, waarbij het energieverbruik beperkt wordt en de te verbruiken energie voor zover haalbaar emissieloos wordt opgewekt. Er zijn verschillende (deels havengebonden) bedrijven die geïnteresseerd zijn om zich op deze locatie te vestigen. Ten westen van de Koggehaven zijn windturbines gerealiseerd. De windturbines zijn op zodanige afstand van het bestemmingsplangebied gerealiseerd, dat er geen beperkingen binnen het plangebied zijn.
Het plangebied is aan alle zijden sterk begrensd. De Koggehaven wordt daarom als één samenhangend gebied beschouwd. Door de rechthoekige vorm van het plangebied is een efficiënte rationele verkaveling gekozen als basis. De wegenstructuur, de uitgeefbare velden en de kavels sluiten hier naadloos op aan. De insteekhaven wordt in aangepaste vorm behouden. De oostelijke zijde van de haven grenst direct aan het kavel van Jansen Recycling Group en is bedoeld voor de aan- en afvoer van te recyclen materialen.
Ontwikkeling Koggehaven
Het bedrijf De Jonge Groep heeft het voornemen zich te vestigen op het plangebied aan de Koggehaven. In 2014 is reeds een bestemmingsplan vastgesteld dat de verplaatsing mogelijk maakt. Het bedrijf heeft meer grond aangekocht en de plannen gewijzigd. Hieronder wordt de totale ontwikkeling beschreven.
Stedenbouwkundige opzet
De opzet van de verkaveling gaat uit van één primaire ontsluitingsweg (De Laan), die door een nieuw te realiseren aansluiting aantakt op de Maassluissedijk. Daarnaast is er een directe verbinding gerealiseerd met de ten oosten van het bedrijventerrein gelegen Haringbuisweg. De Laan sluit aan op het uitzichtpunt aan het Scheur en vormt zo als het ware een loper naar het water.
Het stedenbouwkundig plan kent de volgende hoofdopzet:
- een eenduidige verkaveling met een oriëntatie op het Scheur,
- haven met watergebonden bedrijvigheid,
- fietsverbinding tussen het Deltapad en het Oeverbospad.
De beoogde ontwikkeling omvat:
- bedrijfsbebouwing binnen bestemmingsvlak met maximale bouwhoogte van 22 meter, uitgezonderd de zuidoosthoek van deze bedrijfsbebouwing. Dit deel, met een afmeting van ongeveer 30 meter x 30 meter, heeft een bouwhoogte van 33 meter;
- bedrijfsbebouwing binnen bestemmingsvlak, met een breedte van 100 meter en een diepte van 160 meter.
Op basis van de bovenstaande uitgangspunten is een nieuwe situeringstekening gemaakt, zie figuur 3.1. De regeling in het bestemmingsplan is hierop gebaseerd, maar biedt enige flexibiliteit. Hierdoor is verschuiving binnen het bouwvlak mogelijk. Dit ruime bouwvlak was overigens ook opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2. Voor het gedeelte van de bedrijfshal met een grotere bouwhoogte is een flexibele regeling opgenomen.
In bijlage 1 is ingegaan op de functionele indeling van het bedrijfsgebouw.
Figuur 3.1 Nieuwe situatie
Voor De Jonge Groep is een gebouw ontworpen geïnspireerd op de naam van het bedrijf: Flow Systems en hetgeen er wordt geproduceerd. De sculpturaal vormgegeven architectuur is vloeiend van vorm. De gebogen vormen refereren aan de pijpleidingen die het bedrijf maakt voor de Offshore en industrie. Het gebouw bestaat uit drie volumes die voortkomen uit de gewenste functionaliteit en programma. Het kantoor is gesitueerd aan het waterfront. Hier bieden grote glaspartijen een spectaculair uitzicht over het water. De productiehal beslaat die stramienen en kent een hoogteaccent bedoeld voor de assemblage van grote onderdelen. Aan de noordzijde zijn de opslagruimten te vinden. De vloeiende en organisch vormgegeven architectuur geven het gebouw 'elan', waardoor het zich duidelijk onderscheidt van de gebruikelijke architectuur in het gebied. Het is een passend accent op deze prachtig aan het water gelegen locatie.
De afwijkingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen zijn:
- de bebouwing op het perceel M3 past grotendeels niet binnen het huidige bouwvlak;
- de bouwhoogte van kantoren op het perceel M3. Bij recht wordt in dit bestemmingsplan een bouwhoogte van maximaal 20 meter mogelijk gemaakt, in plaats van maximaal 15 meter ter plaatse van perceel M3. Via binnenplanse afwijking kan de beoogde bouwhoogte van 22 meter worden gerealiseerd;
- de plaatselijke bouwhoogte van 33 meter past niet binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan op het perceel M3. Voor de percelen M1 en M2 is op een deel van het perceel reeds bij recht een bouwhoogte van maximaal 30 meter toegestaan. Via binnenplanse afwijking kan de beoogde bouwhoogte van 33 meter worden gerealiseerd;
- het bedrijf betreft een A-inrichting ('grote lawaaimaker'), dit past niet binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan op het perceel M3;
- het bedrijf betreft een inrichting met verkeersindex 3G, dit past niet binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan op het perceel M3;
- de riolering (dubbelbestemming Leiding - Riool), die in beide vigerende bestemmingsplannen is opgenomen, is feitelijk niet meer aanwezig. De dubbelbestemming is verwijderd in het nieuwe bestemmingsplan.
Maatschappelijk en (bedrijfs)economisch belang
Algemeen
Het behouden van De Jonge Groep is van belang voor de werkgelegenheid in Vlaardingen en de omliggende regio. Het bedrijf heeft een duurzame band met met de gemeente Vlaardingen (meer dan 60 jaar). Het bedrijf, een grote werkgever in Vlaardingen, wil deze band behouden en versterken door te investeren in nieuwe arbeidsplaatsen bij de nieuwe locatie in de Koggehaven. Op de nieuwe locatie is sprake van efficiënter ruimtegebruik en de bedrijfsvoering kan worden geoptimaliseerd. Het bedrijf verwacht een groei gezien de toenemende vraag naar grote prefab installaties voor zowel offshore als onshore.
Bedrijfsondersteunende functies in kantoorgebouw
Het bedrijf verwacht een ontwikkeling naar een hoogwaardiger productie en meer dienstverlening. De behoefte aan bedrijfsgebonden kantoorruimte en ondersteunde faciliteiten neemt hierdoor toe. Vanuit bedrijfseconomische redenen is voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering naast de bedrijfshallen ruimte nodig voor bedrijfsondersteunende functies (zoals kantoor, opslag van documenten, logistiekmagazijn, ontspanningsruimte, kantine, was- en kleedruimten, instructielokalen en vergaderruimten, zie ook bijlage 1.
In totaal wordt circa 6.000 m2 aan kantoorruimte gerealiseerd. Dit betreft circa 2.000 m2 voor De Jonge Groep zelf (bedrijfsgebonden) en maximaal 4.000 m2 voor andere havengerelateerde zelfstandige kantoren die zich in het pand vestigen.
Naast de bedrijfshal en het kantoorgebouw is ruimte gereserveerd voor bedrijfsactiviteiten die buiten plaatsvinden en voor parkeren. Voor de bedrijfsondersteunende functies zijn 4 bouwlagen benodigd om het gewenste kantooroppervlak te kunnen realiseren, waardoor een bouwhoogte van 22 meter nodig is.
De bouwhoogte van het kantoor wijkt af van de op basis van de vigerende bestemmingsplannen toegestane bouwhoogte kantoren in het plangebied. Toch vormt dit stedenbouwkundig geen belemmering. Het beoogde bouwplan is immers geen rechthoekige vorm maar een ovaalvorm die slechts over een beperkt gedeelte de maximale hoogte van 22 bereikt.
Bedrijfshal
De beoogde ontwikkeling omvat tevens een bedrijfshal van 100 bij 160 meter met een maximale bouwhoogte van 22 meter. Een deel van de bedrijfshal (de zuidoosthoek), afmeting van 30 meter x 30 meter, heeft een bouwhoogte van 33 meter. Het deel met een bouwhoogte van 33 meter is in strijd met het bestemmingsplan Maasoeverzone.
Het bedrijf maakt in toenemende mate producten waarvoor bij de assemblage een hoge bedrijfshal gewenst is (zie figuur 3.3). Op dit moment worden deze producten gemaakt op de kade in de buitenlucht. Vanuit de verwachting dat deze situatie steeds meer voorkomt is de behoefte dit in een geconditioneerde omgeving te doen. Voor dit deel van de bedrijfsvoering is een bouwhoogte van 33 meter noodzakelijk.
Figuur 3.3 Product waarvoor een hoge bedrijfshal noodzakelijk is
De hiervoor benodigde ruimte omvat nog geen 10% van de totale bedrijfshal. De geassembleerde producten zullen per schip worden getransporteerd. Hierdoor is het noodzakelijk dat dit gedeelte zich dichtbij de haven (en dus dichtbij het Scheur) bevindt.
Met de verhoogde bedrijfshal wordt het voor de initiatiefnemer mogelijk in te spelen op bedrijfseconomische ontwikkelingen van de sector. Hierbij wordt gedacht aan een 24/7 bedrijfsvoering en prefabricage, waardoor snel en/of adequaat ingespeeld kan worden op marktvragen. Daarnaast zijn er zowel milieutechnische aspecten als verbetering van de arbeidsomstandigheden die bij de assemblage in een afgesloten hal beter beheerst kunnen worden. Hierbij dient gedacht te worden aan het voorkomen / sterke beperking van geluidoverlast en bijvoorbeeld het indoor lassen met recirculatie (in plaats van in de open lucht).
De hoogte van 33 m sluit aan bij de in het vigerende bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 voor het bestemmingsvlak aangegeven maximum bouwhoogte voor kranen en tanks (30 meter bij recht + 10% via binnenplanse afwijking). Het beoogde volume is minder dan 10% van de totale bedrijfshal. De footprint van het gedeelte met de bouwhoogte van 33 meter is circa 900 m² en is daarmee een stuk kleiner dan de tanks van het naastgelegen terrein (circa 2.000 m²). De bouwhoogte van deze tanks is gemaximeerd op 30 meter.
Categorie A-inrichting
Het bedrijf betreft een categorie A-inrichting (grote lawaaimaker). In verband met de vestiging van het bedrijf aan de Koggehaven wordt het plangebied onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven. Zie paragraaf 4.5.
3G-bedrijf
Ter plaatse van perceel M3 worden in het vigerende bestemmingsplan bedrijven met verkeersindex 3G uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uitgesloten. Het bedrijf wordt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangemerkt als 3G-bedrijf. Dit betekent dat bedrijven als deze potentieel zeer veel goederenverkeer kunnen aantrekken. De ontwikkeling van dit bedrijf als geheel (inclusief de havengerelateerde zelfstandige kantoren van derden) heeft in potentie een verkeersgeneratie van circa 1.300 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De ontwikkeling vindt plaats op een bedrijfsbestemming, die reeds een (potentieel) verkeersaantrekkende werking heeft. Uit de ervaringscijfers van De Jonge Groep blijkt dat er sprake is van circa 4% zwaar verkeer. Inclusief het zelfstandig kantoor (niet meer dan 1% zwaar verkeer) zal het totale percentage zwaar verkeer worst-case 5% bedragen, wat gelijk is met de verkeersaantrekkende werking van zwaar verkeer met 2G-verkeersindex. Conform CROW publicatie 317 ligt het gemiddelde percentage vrachtverkeer op een bedrijventerrein namelijk gemiddeld op circa 20%. Hierdoor kan worden gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groep een beperkt aantal vrachtwagenbewegingen genereert, waardoor feitelijk geen sprake is van een 3G-bedrijf (zie paragraaf 4.9). Feitelijk is daarom geen sprake van een bedrijf dat zeer veel goederenverkeer aantrekt.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
Bij de verplaatsing van het bedrijf De Jonge Groep spelen verschillende sectorale thema's een rol. In het kader van het bestemmingsplan dient te worden onderbouwd dat de vestiging van het bedrijf op de beoogde locatie aan de Koggehaven niet leidt tot onaanvaardbare situaties en dat wordt voldaan aan de geldende sectorale wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk komen de relevante sectorale thema's aan de orde.
4.2 Onderbouwing Behoefte Aan Zelfstandige Kantoren
Kantoorbehoefte
De behoefte aan kantoren is beschreven in het provinciale Programma ruimte. De hierin opgenomen nieuwbouwvraagramingen kantoren dateren uit 2012 en zijn inmiddels verouderd.
De Metropoolregio (MRDH) heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de kantoorbehoefte (Agenda Kantoren MRDH 2015-2025, november 2015). Voor de regio Rotterdam blijkt dat de marktvraag hoger ligt dan het aanbod.
Figuur 4.1 Confrontatie vraag en aanbod
Vijfsluizen is in de regionale kantorenvisie als regionaal knooppunt voor grotere kantoorconcentratie aangewezen. In dit bestemmingsplan worden alleen kleine (havengerelateerde) zelfstandige kantoren mogelijk gemaakt.
Recent is de markt in opdracht van NVM Business onderzocht (De nieuwbouwmarkt voor kantoren, juni 2017). Hieruit blijkt dat door de beperkte nieuwbouwproductie van de afgelopen jaren en het herstel van de economie en de kantorenmarkt er op de kantorenmarkt op diverse locaties kwalitatieve tekorten ontstaan. Hoewel het kantorenaanbod nog altijd substantieel is, sluit een groot deel van het aanbod onvoldoende aan op de huidige vraag.
De mismatch tussen vraag en aanbod wordt veroorzaakt door een toenemende vraag naar kantoren in dynamische en multimodaal ontsloten gebieden met een breed pakket aan voorzieningen. Dit zijn vooral centrumgebieden en stationslocaties. Veel aanbod bevindt zich echter op kantorenparken. Als gevolg van het nieuwe werken zijn daarnaast grote vloeroppervlakten en open ruimtes gewenst. De maatvoering van het bestaande aanbod sluit hier vaak onvoldoende op aan. Ook is er in toenemende mate vraag naar duurzame kantoren. Dit wordt versterkt door het Energieakkoord en het beleidsvoornemen een energielabel van minimaal C voor kantoren verplicht te stellen vanaf 2023. Een groot deel van het aanbod voldoet hier niet aan.
Nieuwbouw is nodig om zowel de groei van de kantoorhoudende werkgelegenheid op te vangen (uitbreidingsvraag) als om verouderde kantoren te vervangen (vervangingsvraag).
Uit figuur 4.2 blijkt dat de nieuwbouw vooral mag worden verwacht in de stadsregio's van de grote steden in de Randstad.
Figuur 4.2 Prognose uitbreidings- en vervangingsvraag
In de steden komen vooral centrum- en stationslocaties in aanmerking voor nieuwe kantoren, met name voor kleinere bedrijven. Ook bijzondere locaties, bijvoorbeeld aan het water, zijn geschikt.
Specifiek voor Groot-Rijnmond blijkt een verschuiving in de behoefte naar kleinere kantoren en een grotere behoefte dan courant aanbod.
Figuur 4.3 Confrontatie vraag en courant aanbod
Conclusie
Er is behoefte aan de ontwikkeling van kleinschalige duurzame kantoren op goed bereikbare plekken in de randstad. De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, sluiten daarop aan. Een pré is dat de locatie aan het water is gelegen. Gezocht wordt naar huurders met een toegevoegde waarde voor de De Jonge Groep (en andersom).
4.3 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek
Volgens het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein m.e.r.-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 75 ha of meer. Het totale oppervlak van percelen M1, M2 en M3 bedraagt circa 3,7 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Dit document is opgenomen in bijlage 4. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure. Op 20 november 2018 heeft het college van B&W besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit besluit is opgenomen in bijlage 5.
4.4 Milieuzonering
Toetsingskader
Bij de vestiging van bedrijfsactiviteiten dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder ter plaatse van omliggende woningen. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Om milieuhinder ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied te voorkomen, is in het bestemmingsplan Maasoeverzone en Koggehaven perceel M1 en M2 (gedeelte van het plangebied, vastgesteld in 2014) een milieuzonering uitgewerkt. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009).
Onderzoek
Algemene toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten
In de bestemmingsplannen Koggehaven perceel M1 en M2 en Maasoeverzone loopt de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op het perceel aan de Koggehaven op van maximaal categorie 4.1 in de uiterste noordwesthoek tot maximaal categorie 5.1 op het zuidelijke deel van het perceel. Deze algemene toelaatbaarheid is overgenomen in dit bestemmingsplan. Maatgevend zijn de twee woningen ten noorden van de Maassluissedijk.
Figuur 4.4 Algemene toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten
Activiteiten De Jonge Groep
De bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groepvinden plaats van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij de nadruk echter wel ligt op de dagperiode. De hoofdactiviteiten kunnen op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden ingeschaald als:
- constructiewerkplaatsen, waarbij de werkzaamheden (gedeeltelijk) in de open lucht plaatsvinden op een oppervlakte van meer dan 2.000 m2 (categorie 4.2). Het betreft activiteiten zoals genoemd onder SBI-codes 251 en 331 (2008) van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze activiteiten vinden uitsluitend plaats binnen het deel van het plangebied met een algemene toelaatbaarheid van 4.2 en 5.1 (zie figuur 4.4).
Onderdeel van de activiteiten die hiermee samenhangen zijn in algemene zin onder andere:
- lassen middels alle lasprocessen;
- snijden van metalen;
- bewerken van metalen/materialen (middels: zagen, slijpen, boren, ponsen, buigen, zetten, knippen, walsen, draaien, frezen, kotteren, schaven, schuren, polijsten, gloeien, harden, balanceren);
- werken met perslucht middels compressoren en luchtgedreven gereedschappen;
- schoonmaken/spoelen van vuil equipment (middels: vacuumreiningswagens, hoogdrukwaterspuiten, schoonmaakproducten, wasmachines, ultrasoon);
- stralen met staalgrid / glasparels en schilderen van equipement;
- beitsen en passiveren van RVS-installaties;
- hydraustatisch druktesten van installaties met drinkwater en/of havenwater;
- gammagrafisch/X-ray (Non Destructive Testing) onderzoeken van lassen, pijpensystemen,
staalconstructies e.d. (door een gecertificeerd bedrijf).
Op de kades en buitenterreinen vinden onder andere ook volgende specifieke activiteiten plaats:
- laden en lossen van vrachtwagens en schepen;
- aan- en afvoer van equipment en/of installaties via schepen;
- opslaan / overslaan van installaties, containers, halffabricaten, houten balken en pallets;
- hijsen en verplaatsen van lasten middels mobiele kranen, vorkheftrucks en drijvende bokken;
- dieselgedreven equipment, hoogwerkers, lasdiesels, generatoren en luchtcompressors;
- opstellen, bouwen, monteren, assembleren, opslaan, bewerken, afschilderen van producten/ installaties (o.a. met gebruik van stellingen en/of hoogwerkers);
- proefdraaien en testen van geproduceerde installaties en equipment;
- hydraustatisch druktesten van installaties met drinkwater en/of havenwater;
- werkzaamheden, reparaties en montages aan boord van schepen, tanklichters en offshore-schepen;
- gammagrafisch/X-ray (Non Destructive Testing) onderzoeken van lassen, pijpensystemen, staalconstructies e.d. (door een gecertificeerd bedrijf).
Ten slotte vindt ten behoeve van de hiervoor beschreven bedrijfsactiviteiten opslag plaats van:
- opslag ten behoeve van de verwerking van toxische en agressieve producten (schoonmaakvloeistoffen, beits/passiveervloeistoffen, verven) in een container/bunker;
- opslag van smeermiddelen, hydrauliek oliën, dieselolie en cleansol in een container/bunker voor eigen verbruik;
- opslaan van gassen ten behoeve van bedrijfsvoering voor snijden en bewerken van metalen;
- opslag/afvoer van afvalstoffen, hout, metalen, verfblikken, kabels, verdunners, vervuild water, oliehoudende producten, zuren, schoonmaakmiddelen;
- opslag van harsen/katalysators (polyester, vinylester), epoxy lijmen, ontvetters, glasvezel/kevlar/aramide/polymiden matten.
Naast de hoofdactiviteit (constructiewerkplaats) is een aantal van de genoemde deelactiviteiten van belang in relatie tot de activiteiten en milieucategorieën zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de SBI-codes en milieucategorie die van toepassing zijn en de algemene toelaatbaarheid op het deel van het perceel waar deze specifieke activiteiten plaatsvinden (op het meest noordwestelijke deel van het perceel waar de algemene toelaatbaarheid maximaal categorie 4.1 is, vinden geen milieubelastende activiteiten plaats).
Tabel 4.1 Inschaling bedrijfsactiviteiten De Jonge Groep
SBI 2008 | Activiteit | Categorie van het bedrijf | Algemene toelaatbaarheid | |
251, 331 | Constructiewerkplaats, (gedeeltelijk in open lucht, p.o. >= 2.000 m²) | 4.2 | 4.2 / 5.1 | |
2529, 3311 | Tank- en reservoirbouw p.o. >= 2.000 m² | 5.1 | 5.1 | |
255, 331 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke | 3.2 | 4.2 / 5.1 | |
2561, 3311 | Metaaloppervlaktebehandeling (o.a. stralen) | 4.1 | 4.2 / 5.1 | |
27, 28, 33 | Machine- en apparatenfabrieken, inclusief reparatie | 4.2 | 4.2 / 5.1 | |
351, 301, 3315 | Bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een lengte van 25 meter of meer | 5.1 | 5.1 | |
52241 | Laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen (stukgoederen en incidenteel containers) | 5.1 | 5.1 | |
52242 | Laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaart (stukgoederen en incidenteel containers) | 4.2 | 5.1 |
Uit het overzicht in tabel 4.1 blijkt dat de bedrijfsactiviteiten (uitgaande van de situering op het bedrijfsperceel) binnen de algemene toelaatbaarheid vallen zoals vastgelegd op de verbeelding. Om te komen tot een eenduidige regeling worden alle bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groep echter op het hele perceel toegestaan. Hiertoe is in de regels en op de verbeelding een maatbestemming opgenomen. Op het (maatgevende) aspect geluidhinder wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.
Conclusie
De milieuzoneringen en de daaraan gekoppelde algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit het bestemmingsplan Maasoeverzone. Daarnaast worden binnen het plangebied de specifieke activiteiten van De Jonge Groep toegestaan. Gezien de van toepassing zijnde richtafstanden voor de verschillende activiteiten, de afstand tot de meest nabijgelegen woningen en de uitkomsten van het onderzoek indsutrielawaai (paragraaf 4.5), zal geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder.
4.5 Industrielawaai
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bedrijf De Jonge Groepvinden activiteiten plaats (zoals genoemd in het Besluit omgevingsrecht) die op grond van de Wet geluidhinder alleen toelaatbaar zijn op een gezoneerd terrein. Het gaat om de volgende categorieën:
- Inrichtingen voor het samenvoegen van plaat-, profiel-, staf- of buismaterialen door middel van smeden, klinken, lassen of monteren en waar het niet in een gesloten gebouw ondergebrachte productieoppervlak ten aanzien daarvan 2.000 m2 of meer bedraagt;
- Inrichtingen voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 (december 2014) is het bestaande gezoneerde industrieterrein Vettenoord-Vulcaanhaven uitgebreid met de betreffende percelen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt ook het perceel M3 onderdeel van het gezoneerde industrieterrein.
Om de gevolgen van de gewijzigde bedrijfssituatie voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen in de omgeving in beeld te brengen is akoestisch onderzoek uitgevoerd . Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter hoogte van alle zonebewakingsposities voldoet aan het geluidbudget op basis van de maximaal planologische situatie. Inpassing binnen de zone ligt daarmee voor de hand, maar dient getoetst te worden door de zonebeheerder. De maximale geluidniveaus ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen voldoen ruimschoots aan gangbare grenswaarden.
Tot slot is het plangebied gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis. De betreffende geluidszone is opgenomen op de verbeelding.
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
In paragraaf 2.3 is ingegaan op de veiligheidszone langs de Nieuwe Maas, zoals die is vastgelegd in de provinciale Verordening ruimte.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.
Onderzoek
Aangezien in de beoogde situatie sprake is van meer dan 1.500 m2 kantoorruimte, dient het bedrijfsgebouw op grond van het Bevi te worden beschouwd als een kwetsbaar object.
Risicovolle inrichtingen
Uit de provinciale risicokaart (risicokaart.nl) en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke Visie Externe Veiligheid blijkt dat in de omgeving van het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen zijn gevestigd. In geen geval reikt de PR 10-6-contour tot over het plangebied (zie figuur 4.5). Vanuit dit oogpunt zijn er dan ook geen belemmering voor de realisatie van een kwetsbaar object binnen het plangebied. Wel ligt het plangebied binnen in het invloedsgebied voor het GR van verschillende inrichtingen. Het betreft Aliphos Vlaardingen (voorheen Tessenderlo), Arkema Rotterdam B.V. / Cerexagri, LBC Rotterdam B.V. (Dow Chemical) en Odfjell Terminals Rotterdam B.V.
![]() |
Figuur 4.5 Uitsnede risicokaart met plaatsgebonden risicocontouren inrichtingen
In de externe veiligheidsvisie van de gemeente Vlaardingen wordt inzicht gegeven in het GR rondom de inrichtingen nabij het plangebied. Uit de resultaten blijkt dat in de huidige situatie in geen geval sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde. In veel gevallen ligt het GR zelfs ver onder de oriënterende waarde. Het voorliggende bestemmingsplan leidt ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regelingen niet tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied en heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR.
Transport over het water
Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. De PR 10-6-contour ligt niet op de oever. Door de DCMR is in het kader van het vigerende bestemmingsplan Maasoeverzone het GR berekend, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkeling van het gebied rond de Koggehaven. Uit de resultaten blijkt dat de oriënterende waarde ter hoogte van het plangebied wordt benaderd, maar niet overschreden.
In het Bevt worden tevens plasbrandaandachtsgebieden aangewezen en moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Volgens het Basisnet water is het plasbrandaandachtsgebied gelegen binnen 40 m vanaf de kade. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).
De provinciale Verordening ruimte geeft aan dat voor gebieden waar zeeschepen aanmeren binnen 40 m van de kade in principe geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Afwijken is onder voorwaarden mogelijk. In het voorliggende plan wordt binnen 40 m van de kade geen bebouwing mogelijk gemaakt.
Transport gevaarlijke stoffen
De Maassluissedijk is aangewezen als gemeentelijke route voor gevaarlijke stoffen (tussen de Marathonweg en de ontsluiting van de RWZI). Dat geldt ook voor de Deltaweg tot aan de Heliniumweg. Aangezien het alleen gaat om vervoer van en naar de risicovolle inrichtingen in het gebied, is het aantal transportbewegingen relatief beperkt. Gelet op de beperkte transportbewegingen met gevaarlijke stoffen zal de PR 10-6-contour niet buiten de weg liggen. Ook zal het GR onder de oriëntatiewaarde liggen.
Verantwoording groepsrisico
Hierboven is reeds vermeld dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Nieuwe Maas, de Maassluissedijk en van verschillende risicovolle inrichtingen. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regeling niet leidt tot een relevante toename van de personendichtheden en daarmee ook niet tot een relevante toename van het GR en er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten wordt tevens advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Opmerkingen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond zullen in deze paragraaf worden verwerkt.
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Per scenario verschillen de mogelijkheden hiertoe. Binnen het plangebied is de sirenealarmering goed hoorbaar waardoor een effectieve alarmering van de bevolking mogelijk is. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de vestiging van functies voor mensen met een beperkte zelfredzaamheid.
Voor het beschouwde scenario als gevolg van een BLEVE-incident met een tankwagen met LPG/propaan over de Maassluissedijk geldt dat een potentieel incident zich opbouwt in de tijd en zich voor aanwezigen onverwacht kan voltrekken. De effectafstanden zijn groot. De BLEVE kan binnen 20 tot 30 minuten plaatsvinden. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn aanwezig, mits tijdig aangevangen wordt met ontruiming en er geen beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht.
Voor het beschouwde scenario als gevolg van een incident met toxische stoffen over de Maassluissedijk en Nieuwe Waterweg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Vanwege de nabijheid van de diverse risicobronnen wordt geadviseerd zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Hiermee kan de zelfredzaamheid worden verbeterd.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende juridisch-planologische regeling niet leidt tot een relevante toename van de personendichtheden, er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en er maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid te vergroten, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
4.7 Water
Toetsingskader
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren, en Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder Het Scheur. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van Rijkswaterstaat en het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening ruimte
Gemeentelijk:
- Waterplan Vlaardingen
Beleidslijn grote rivieren
Voor het buitendijks gebied is de beleidslijn 'Grote Rivieren' van belang. Deze beleidslijn is sinds eind 2006 van kracht. Op grond van artikel 6:16 van het Waterbesluit is het onderhavige plangebied vrijgesteld voor het onderdeel 'gebruik van Waterstaatswerk' (de oude Wbr 2a-gebieden). Daarnaast geldt dat het belangrijk is dat bouwwerken op voldoende hoogte worden aangelegd om bij een stijgend waterpeil de schade te beperken. In het buitendijkse gebied accepteert het Hoogheemraadschap van Delfland geen aansprakelijkheid voor enige schade als gevolg van hoge waterstanden.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
- 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden.
- 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem.
- 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven.
- 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Vlaardingen aan de Koggehaven en bestaat in de huidige situatie uit grasland.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +5,5 m.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst aan de Koggehaven en het Scheur. Dit zijn primaire watergangen in het beheer van Rijkswaterstaat. Hiernaast komt er binnen het plangebied geen open water voor. De aanwezige haven staat in open verbinding met het Scheur en wordt daardoor beïnvloed door de werking van eb en vloed.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het Scheur behoort tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat uiterlijk in 2027 in heel Europa de kwaliteit van alle wateren zowel chemisch (schoon) als ecologisch op orde (gezond) moet zijn. Rijkswaterstaat heeft doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen. Een voorbeeld van deze maatregelen is het vispasseerbaar maken van barrières langs de Nieuwe Waterweg/het Scheur.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is buitendijks gelegen. Ten noorden van het plangebied is de Delflandsedijk gelegen. Deze dijk is in het beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van deze dijk. De in acht te nemen kern- en beschermingszone is conform de vigerende legger. Nieuwe bebouwing is binnen de grens waterstaatswerk in principe niet mogelijk. Binnen de beschermingszone, die zich buitendijks uitstrekt tot het Scheur, mag alleen worden gegraven en/of gebouwd met een keurontheffing van het Hoogheemraadschap.
Rijkswaterstaat hanteert speciale regels ter bescherming van de vaarweg en de oevers. Zo dient langs vaarwegen, op basis van de Richtlijn Vaarwegen (RVW 2011) voor CEMT-klasse V, waartoe het Scheur behoort, in binnenbochten een vrije ruimte van 25 m aangehouden te worden. Door deze zone te vrijwaren van bebouwing wordt het risico op aanvaringen en storingen van de scheepsradar zoveel mogelijk beperkt. Op grond van het Barro dient in een bestemmingsplan waarin een zeehaventoegang is gelegen, aansluitend aan de zeehaventoegang, zoals het Scheur, een vrijwaringszone te worden opgenomen met een breedte van 40 meter.
Het plangebied ligt buiten de vrije ruimte van 25 m en buiten de vrijwaringszone van 40 m. Beide zones vormen dan ook geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel. Wel is reeds een gescheiden rioolstelsel aanwezig.
Toekomstige situatie
Algemeen
In 2014 is reeds een bestemmingsplan vastgesteld dat de verplaatsing van het bedrijf De Jonge Groep naar het plangebied mogelijk maakt. Het bedrijf heeft de grond ten zuiden van perceel M1 en M2 ook aangekocht en de plannen gewijzigd. Ter plaatse van het nieuw aangekochte perceel (M3) vindt ook realisatie van bedrijfsbebouwing plaats.
Waterkwantiteit
In het plangebied vindt een toename in verharding plaats door de realisatie van het bedrijf. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is echter niet noodzakelijk aangezien het plangebied probleemloos vrij afwatert op de Koggehaven en vervolgens het Scheur.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is reeds opgehoogd en verstevigd met gebiedsvreemd materiaal tot een maaiveldhoogte van minimaal NAP +3,5 m. Bij dit peil in de Nieuwe Waterweg/het Scheur treedt de Maeslantkering in werking. Door deze ophoging van het buitendijks gebied is het plangebied relatief veilig tegen overstromingen.
Bouwen in het buitendijkse gebied geschiedt altijd op eigen risico en schade door hoogwater komt voor eigen rekening.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het plangebied zal worden aangesloten op het aanwezige gescheiden rioolstelsel.
Voor het lozen van afvalwater en hemelwater gelden algemene regels op grond van het Activiteitenbesluit of dient er een watervergunning te worden aangevraagd. Voor directe lozingen op rijkswateren is een vergunning van Rijkswaterstaat nodig.
Vanwege de aanleg van een bootlift is volgens het beleid van het waterschap tevens een vergunning nodig. Deze vergunning is inmiddels verleend (d.d. 14 november 2017).
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Omdat het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de Maassluissedijk is een vergunning noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. In het water zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.8 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb maakt onderscheid tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
- Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
- Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij Natura 2000 gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN, maar grenst wel aan de zuidkant aan het NNN-gebied Nieuwe Waterweg. De plannen beïnvloeden het NNN-gebied niet. Uitstraling van licht op de watergang dient te worden voorkomen.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden van het terrein zijn bepaald aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsgegevens (onder andere waarneming.nl en ravon). In de huidige situatie bestaat het terrein uit braakliggende grond. Het ontbreekt aan opgaande beplanting of bebouwing.
Het gebied is geschikt als broedlocatie voor vogelsoorten als de kleine plevier. Er zijn waarnemingen bekend van de soort uit zowel 2016 als 2017 (roepend, alarmerend, zingend) ter plaatse van het plangebied. In verband met de aanwezigheid van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd om overtreding van de Wet natuurbescherming te kunnen voorkomen.
Het plangebied vormt door de openheid, het ontbreken aan opgaande beplanting en bebouwing, geen essentieel leefgebied van vleermuizen. Het water 'Het Scheur' is mogelijk van betekenis als foerageergebied voor vleermuizen. Uit onderzoek (Mertens, 2010, zie bijlage 3) blijkt dat het water wordt gebruikt als foerageergebied door de meervleermuis. Door verstrooiing van licht op de watergang te beperken kunnen negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten. Dit kan door gebruik te maken van aangepaste armaturen of geen verlichting toe te passen aan de waterkant.
Figuur 4.6 Voorbeeld aangepaste armatuur lantaarnpaal waarmee verstrooiing van licht in wordt voorkomen.
Het braakliggende terrein vormt geschikt leefgebied voor de pioniersoort rugstreeppad. Er zijn echter geen waarnemingen bekend van de rugstreeppad in de omgeving van het plangebied. Het dichtstbijzijnde individu is op ruim 10 kilometer afstand van het plangebied waargenomen. Op grond van de verspreidingsgevevens (waarneming.nl en ravon.nl) en de geïsoleerde ligging van het gebied kan de aanwezigheid van de soort worden uitgesloten. De soort is ook niet aangetroffen in eerder onderzoek (Mertens, 2010, zie bijlage 3).
Algemeen voorkomende soorten als gewone pad, bruine kikker en veldmuis kunnen eveneens gebruik maken van het terrein. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Wet natuurbescherming. Overige beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. De aanwezigheid overige soortgroepen als reptielen, vissen en ongewervelden kunnen worden uitgesloten op grond van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken aan geschikt biotoop.
Conclusie
De ontwikkeling leidt, met inachtneming van de bovenstaande maatregelen ter beperking van de verstrooiing van licht, niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan het plan niet in de weg. Het is niet noodzakelijk een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
4.9 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Onderzoek
Verkeersgeneratie
Op basis van de vigerende planologische regelingen zijn binnen het plangebied ook reeds functies mogelijk met een bepaalde verkeersgeneratie. De onderbouwing bij het bestemmingsplan richt zich vooral op de mogelijke verkeersgevolgen van de extra planologische ruimte die met het voorliggende bestemmingsplan wordt geboden.
Vigerende planologische situatie
Ter plaatse van het perceel M3 vigeert het bestemmingsplan 'Maasoeverzone'. Binnen de bestemming Bedrijf is de nieuwvestiging van bedrijven met verkeersindex 3G uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uitgesloten. Het betreft bedrijven die (potentieel) veel vrachtverkeer genereren. Onderliggende reden was de verkeersproblematiek op de Marathonweg. In het bestemmingsplan Maasoeverzone is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee onder voorwaarden toch bedrijven met verkeersindex 3G kunnen worden toegestaan. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt wanneer een reconstructie van de Marathonweg heeft plaatsgevonden, dan wel wanneer de verkeersgeneratie gelijk kan worden gesteld aan een 1G- of 2G-bedrijf.
Ter plaatse van de percelen M1 en M2 vigeert het bestemmingsplan 'Koggehaven perceel M1 en M2'. De milieuzonering is overeenkomstig het bestemmingsplan Maasoeverzone. In aanvulling daarop zijn met een maatbestemming op beide percelen de bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groep mogelijk gemaakt en is de beperkende voorwaarde met betrekking tot de verkeersgeneratie (uitsluiten 3G) geschrapt. Het bestemmingsplan 'Koggehaven perceel M1 en M2' genereert daarmee in potentie meer verkeer dan het bestemmingsplan Maasoeverzone dat voorheen ter plekke gold.
Bestemmingsplan Koggehaven perceel M1, M2 en M3
Doel van het bestemmingsplan is om de bedrijfsverplaatsing van de activiteiten van De Jonge Groep naar de percelen M1, M2 en M3 te faciliteren. Op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit het vigerende plan is voor de bedrijfsactiviteiten sprake van een verkeersindex 3G ('constructiewerkplaats, waarbij werkzaamheden in de open lucht plaatsvinden op een oppervlakte van meer dan 2.000 m2).
Voor de activiteiten van de Jonge Groep wordt op basis van ervaringscijfers voor een reguliere werkdag uitgegaan van 355 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) (zie tabel 1). Uitgaande van aankomsten en vertrekken genereert het bedrijf daarmee 710 mvt/etmaal.
Tabel 1 Verkeersaantrekkende werking De Jonge Groep
De Jonge Groep maakt daarnaast (naar verwachting) een verdere groei door in de komende jaren. Uitgegaan wordt van een groei van 50% waarmee (in het worst-case scenario) ook de verkeersgeneratie met 50% toeneemt (+ 355 mvt/etmaal). Naast het bedrijf van De Jonge Groep wordt ook 4.000 m2 bvo aan zelfstandige kantoren mogelijk gemaakt. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de kencijfers van het CROW (publicatie 317). De kencijfers geven een verkeersgeneratie weer van een gemiddelde weekdag. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is een gemiddelde werkdag representatief. Hiervoor wordt het weekdaggemiddelde met de factor 1,33 vermenigvuldigd. De totale verkeersgeneratie van de beoogde functies is opgenomen in tabel 2.
Tabel 2 Toekomstige verkeersgeneratie
Functie | Kencijfer CROW | Verkeersgeneratie werkdag |
De Jonge Groep | n.v.t. | 710 mvt/etmaal |
De Jonge Groep (groei) | n.v.t. | 355 mvt/etmaal |
4.000 m2 zelfstandige kantoren (zonder baliefunctie) | 4,9 mvt per 100 m2 bvo | 261 mvt/etmaal |
Totaal | 1.326 mvt/etmaal |
Naast de reguliere werkzaamheden zijn gedurende het jaar meerdere perioden waarin dagelijks wordt overgewerkt. Het gaat in deze situaties om circa 60 à 90 werknemers waarvan naar verwachting het merendeel zich met de auto verplaatst. Met name bij overwerk door ploegendiensten kan dit gedurende 8 weken iedere werkdag tot extra verkeer leiden. Het gaat om maximaal 180 mvt/etmaal. Het overwerk vindt niet plaats tijdens spitsperioden; de omliggende wegen ondervinden hierdoor geen hinder door overwerk vanuit het plangebied.
Planologische vergelijking
Binnen het plangebied is reeds sprake van een bedrijfsbestemming en zijn op een groot deel van de locatie ook de bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groep reeds positief bestemd. De 4.000 m2 aan zelfstandige kantoren is een toevoeging, met een relatief beperkte verkeersgeneratie (261 mvt/etmaal). Om te voorkomen dat het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende planologische regelingen leidt tot een verkeerstoename wordt ervoor gekozen om voor de hele locatie (M1, M2 en M3) bedrijfsactiviteiten met verkeersindex 3G, anders dan de activiteiten van De Jonge Groep, alsnog uit te sluiten. Hiermee is ten opzichte van het bestemmingsplan 'Koggehaven perceel M1 en M2' (dat ook ruimte biedt voor andere bedrijfsactiviteiten met verkeersindex 3G) sprake van een aanscherping.
De motivering voor het toestaan van de bedrijfsactiviteiten van De Jonge Groep ligt in het beperkte aantal vrachtwagenbewegingen waardoor feitelijk geen sprake is van een 3G-bedrijf. Uit de ervaringscijfers blijkt dat er sprake is van 4% zwaar verkeer van De Jonge Groep. Inclusief het zelfstandig kantoor (niet meer dan 1% zwaar verkeer) zal het totale percentage zwaar verkeer worst-case 5% bedragen, wat gelijk is met de verkeersaantrekkende werking van zwaar verkeer met 2G-verkeersindex. Conform CROW publicatie 317 ligt het percentage vrachtverkeer op een bedrijventerrein gemiddeld op circa 20%. Het aandeel vrachtverkeer van het plangebied is hierdoor veel lager dan regulier op een bedrijventerrein waar 3G-bedrijven zijn toegestaan.
Verkeersafwikkeling
Zoals hiervoor is gemotiveerd, leidt planologisch gezien alleen het toestaan van 4.000 m2 zelfstandige kantoren tot extra verkeer. De verkeerstoename als gevolg van de kantoorfunctie bedraagt op reguliere werkdagen circa 261 mvt/etmaal. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling wordt een spitsuur maatgevend geacht. Gemiddeld bedraagt dit circa 10% van de etmaalwaarde, wat voor de zelfstandige kantoorruimte neerkomt op 26 mvt. In de beoogde situatie zal de ontsluiting naar de autosnelwegen met name via de Marathonweg lopen. Een deel van het verkeer vanuit het plangebied zal via de Vulcaanweg en Schiedamseweg naar de A4 ontsluiten. Naar verwachting zal circa 3/4 van de verkeersgeneratie via de Marathonweg ontsluiten. In een maatgevend spitsuur zal de Marathonweg dan circa 20 mvt extra te verwerken krijgen door het toestaan van de zelfstandige kantoren. De Marathonweg heeft reeds een hoge intensiteit en wikkelt in het drukste uur meer dan 1.000 mvt af. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling bedraagt per enkele minuten 1 mvt, wat gezien de situatie niet tot belemmeringen zal leiden in de verkeersafwikkeling.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van het Parkeerbeleid Vlaardingen (gemeente Vlaardingen, 2008). Per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) bedrijfshal zijn 0,8 parkeerplaatsen benodigd (functie 'arbeidsextensief - bezoekers extensief / loods / groothandel'). Er wordt, conform de functionele beschrijving (zie bijlage 1 toelichting bestemmingsplan) 9.900 m2 aan bedrijfshallen (productiehal) gerealiseerd; de parkeerbehoefte hiervan is 79 parkeerplaatsen. Voor de parkeerbehoefte voor de kantoren is gerekend met 1,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (kantoor zonder baliefunctie). In totaal wordt circa 6.000 m2 kantoorruimte voorzien. De parkeerbehoefte is opgenomen in tabel 3.
Tabel 3 Parkeerbehoefte
Functie | Benaming parkeerbeleid | Hoeveelheid | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
M1 + M2 kantoor De Jonge Groep | Kantoor zonder baliefunctie | 2.000 m2 bvo | 1,9 per 100 m2 bvo | 38 |
M3 kantoor Zelfstandige kantoorruimte | Kantoor zonder baliefunctie | 4.000 m2 bvo | 1,9 per 100 m2 bvo | 76 |
Werkplaats De Jonge Groep | Arbeids extensief - bezoekers extensief / loods / groothandel | 9.900 m2 bvo | 0,8 per 100 m2 bvo | 79 |
Totaal | 193 parkeerplaatsen |
Op het terrein worden 150 parkeerplaatsen voorzien. De parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt 193 parkeerplaatsen. In de parkeernormering is reeds rekening gehouden met het gebruik van openbaar vervoer, fiets of scooter voor de woon-werkverplaatsing. De Jonge speelt hier extra op in door pendelbussen in te zetten van en naar het nieuwe metrostation Vlaardingen West. Dit metrostation ligt in de nabijheid van de Koggehaven. Met name voor het personeel van de werkplaats zal de pendeldienst worden ingezet. Het gaat om ten minste 25 personen op een reguliere werkdag. De parkeerbehoefte inclusief deze reductie bedraagt nog 168 parkeerplaatsen.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling van voorliggend plan niet in de weg.
4.10 Overige Milieuaspecten
Luchtkwaliteit
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat langs de Maassluissedijk en Marathonweg - als ontsluitende wegen nabij het plangebied - zowel in 2016 als in 2020 ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Uitgegaan kan worden van een verkeersgeneratie van maximaal 1.326 bewegingen waarvan 5% zwaar verkeer (zie paragraaf Verkeer en parkeren). Uit de NIBM-tool blijkt dat een dergelijke verkeersgeneratie maximaal 1,54 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) en maximaal 0,27 µg/m³ bijdraagt aan de concentratie fijn stof (PM10)langs de ontsluitende wegen (zie figuur 4.7). Dit betreft de maximale verkeersgeneratie van de binnen het plangebied beoogde activiteiten, zonder rekening te houden met de reeds geldende planologische mogelijkheden. De daadwerkelijke verkeerstoename ten gevolge van de extra planologische mogelijkheden die met dit bestemmingsplan worden geboden, ligt aanzienlijk lagere (zie paragraaf 4.9).
Figuur 4.7 NIBM-tool
Uit de NIBM-tool blijkt dat niet zonder meer kan worden gesteld dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve van belang. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de maatgevende wegen in de omgeving ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden zijn gelegen (26,5 µg/m³ voor NO2, 18,3 µg/m³ voor PM10 en 10,5 µg/m³ voor PM2,5). De bijdrage van het verkeer zal dan ook in geen geval leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot luchtkwaliteit.
Bodemkwaliteit
Het bestemmingsplan maakt geen functiewijziging mogelijk. Bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Voorafgaand aan de aanleg dient in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wel verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit. Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Archeologie
Toetsingskader
In de Monumentenwet 1988 is aangegeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Archeologische beleidsnota (1999)
In 1999 heeft de gemeenteraad de archeologische beleidsnotitie “Goede gronden voor beleid. Archeologisch beleidsplan gemeente Vlaardingen” vastgesteld. Deze notitie gaat in op het wettelijke kader betreffende de omgang met archeologische waarden. Hierin is ondermeer het volgende opgenomen:
- terreinen met een “zeer hoge archeologische verwachting” en terreinen met een “hoge archeologische waarde of verwachting” komen in aanmerking voor, respectievelijk, de status van gemeentelijk monument en meldingsgebied (aanbeveling 1.1 en 1.2);
- in ruimtelijke ordeningsprocessen, zoals die in het kader van bouwplannen en bestemmingsplannen plaatsvinden, dient rekening te worden gehouden met de bestaande archeologische waarden (aanbeveling 1.7);
- bij het afgeven van een sloop- en bouwvergunning zullen voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot het omgaan met bestaande archeologische waarden (aanbeveling 1.8);
- alle bodemverstorende ingrepen behoeven archeologisch advies.
Archeologieplan 2004-2007 (2003)
In 2003 is het archeologieplan 2004-2007 “Nieuwe gronden voor archeologisch beleid” vastgesteld. Hierin is het volgende beschreven:
- waarom het archeologische beleid is geactualiseerd;
- op welke manier zekerheid wordt verkregen met betrekking tot het feitelijk doen van archeologisch onderzoek;
- hoe de resultaten van archeologisch onderzoek openbaar zullen moeten worden gemaakt;
- op welke manier de financiering van archeologisch onderzoek plaatsvindt.
Beleidsnota Archeologie 2009-2013
De beleidnota bevestigt onder meer de hoofddoelen van beleid uit de voorgaande nota's (behoud van het bodemarchief, archeologisch onderzoek is gericht op kenniswinst omtrent de bewoningsgeschiedenis, presentatie van resultaten is noodzakelijk) en vormt een actualisering van het beleid in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Onderzoek
Om de aanwezige en verwachte archeologische monumenten tegen vernietiging te behoeden, is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Het gehele plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingen krijgt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Bescherming vindt plaats door middel van specifieke bouwregels en een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Voor projecten die een omvang van 100 m² of meer hebben is voorafgaand aan de activiteiten archeologisch onderzoek nodig. Projecten binnen deze dubbelbestemming die de bodem minder diep dan 5 m onder maaiveld verstoren zijn hiervan vrijgesteld. Het slaan van heipalen wordt als verstorend beschouwd.
Conclusie
De archeologische belangen zijn gewaarborgd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Cultuurhistorie
Toetsingskader
Rijksbeleid
In de Monumentenwet 1988 is aangegeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met in de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat ook bovengronds aanwezige cultuurhistorische waarden minimaal onderdeel vormen van de toelichting op het bestemmingsplan.
Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hiermee in. Belangrijke pijler onder het nieuwe beleid is dat cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening. Om de borging van cultuurhistorie te verankeren is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening aangepast.
Provinciaal beleid
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening. In de structuurvisie zijn de provinciale doelstellingen op het gebied van cultuurhistorie en archeologie beschreven.
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft beleid met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. De definitieve lijst en het bijbehorende beleid zijn 11 januari 2011 door het college vastgesteld. Objecten met een score van 10 punten en hoger worden als karakteristiek aangemerkt in nieuwe bestemmingsplannen.
Onderzoek en conclusie
De gronden binnen het plangebied behoren niet tot het aangewezen beschermd stadsgezicht en binnen het plangebied zijn geen karakteristieke objecten aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om deze waarden te kunnen waarmaken dienen deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten vertaald zullen worden in het later op te stellen bestemmingsplan. Het betreft een opzet die nog niet volledig is.
In het algemeen kan worden gesteld dat in het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor ruimtelijk aanvaardbare bouw- of andere initiatieven een afwijkingsprocedure dan wel een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het zoveel mogelijk voorkomen van binnenplanse afwijkingsbepalingen bevordert daarbij de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, zodat er een extra toetsingsmoment is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de kaart worden alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en aanlegregels opgenomen.
5.2 Opzet Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.
Enkelbestemmingen
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste de categorieen 4.1, 4.2 en/of 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' conform aanduiding op de kaart. Voor de beoogde activiteiten uit een hogere categorie is een specifieke aanduiding opgenomen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen, zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen toegestaan.
Gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt een uitzondering. Hier mag 20% van de oppervlakte van het betreffende vlak bouwhoogte van maximaal 30 m hebben. De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak van het bouwperceel.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' is een vlaggenmast met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toegestaan. Daarnaast is op het perceel een havenkraan met een bouwhoogte van ten hoogste 50 m toegestaan. Voor het overige sluit de regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aan bij het aangrenzende bestemmingsplan Maasoeverzone.
Groen
Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de bestemming Groen opgenomen. Dit deel dit onbebouwd te zijn en hier zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan (ook geen opslag en parkeren) ten behoeve van het zicht.
Hier zijn groen en water, fiets- en voetpaden, perceelsontsluitingen en onderhoudswegen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m.
Water
De Koggehaven is bestemd tot 'Water'. De haven is tevens voorzien van de aanduiding 'bedrijf', omdat hier bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Dubbelbestemmingen
In het plan is gewerkt met een dubbelbestemming. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt zowel het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming als het artikel dat betrekking heeft op een daarmee samenvallende enkelbestemming. De verhouding tussen beide is in het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming weergegeven.
Waarde - Archeologie
De gebieden met een middelhoge archeologische verwachting zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd.
Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.
Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In de onderhavige situatie wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins is verzekerd. Er is een anterieure overeenkomst afgesloten.
De gemeente acht het plan economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorgeschiedenis bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is voor het bestemmingsplan Koggehaven perceel M1 en M2 een inloopbijeenkomst voor belanghebbenden gehouden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voor de percelen M1 en M2 aan diverse instanties toegezonden.
Bestemmingsplan Koggehaven perceel M1, M2 en M3
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is over het conceptontwerpbestemmingsplan overleg gevoerd met de provincie Zuid-Holland.
Initiatiefnemer heeft zijn plannen ook besproken met zijn toekomstige buren. Een participatieverslag is opgenomen in bijlage 6.
Er heeft een informatiebijeenkomst voor belanghebbenden plaatsgevonden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 oktober 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. De gemeenteraad heeft onderhavig bestemmingsplan vastgesteld op 7 maart 2019. Burgemeester en wethouder leggen het vaststellingsbesluit met bijbehorende stukker ter inzage vanaf 20 maart 2019.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 1 Functionele Beschrijving
Bijlage 1 Functionele beschrijving
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch veldonderzoek
Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Mer-beoordelingsbesluit
Bijlage 5 Mer-beoordelingsbesluit