KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Horeca
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 20 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Artikel 22 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
3.2 Bestaande Situatie
3.3 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Planmer
4.1 Inleiding
4.2 Planmer-plicht En Aanpak Planmer
4.3 Milieuzonering Bedrijvigheid
4.4 Industrielawaai
4.5 Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Bodemkwaliteit
4.10 Water
4.11 Ecologie
4.12 Cultuurhistorie
4.13 Archeologie
4.14 Windenergie
4.15 Samenvatting En Conclusies
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opzet Regels
5.3 Bestemmingen En Aanduidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Inspraak En Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008
Bijlage 1 Toelichting Beschermd Stadsgezicht
Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 3 Motivering Uitsluiten Bedrijven Met Verkeersindex 3g
Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 5 Externe Veiligheid
Bijlage 6 Actualisatie Risico-inventarisatie Vlaardingen
Bijlage 7 Ecologie
Bijlage 8 Beeldbepalende Panden
Bijlage 9 Overlegreacties
Bijlage 10 Planmer
Bijlage 11 Toetsingsadvies
Bijlage 12 Aanvulling Planmer

Rivierzone-Oost

Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 06-05-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Rivierzone-Oost van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder silo's, tanks en kranen (niet zijnde hei- en funderingsmachines).

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.9 beperkt kwetsbare objecten

bedrijfsgebouwen waar doorgaans 50 personen of minder verblijven; een bedrijfsverzamelgebouw wordt in dit kader als één gebouw aangemerkt.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.

1.10 bestaande beperkt kwetsbare objecten

beperkt kwetsbare objecten die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van bedrijven zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.21 gezoneerd industrieterrein

terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.23 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

Hierbij is een onderscheid gemaakt in de volgende categorien:

  • Categorie 1: Lichte horeca / dagzaken
    Deze categorie omvat de winkelondersteunende horeca, zonder alcoholvergunning. Het voornaamste criterium is de Winkeltijdenwet, wat inhoudt maandag tot en met zaterdag geopend tot maximaal 22.00 uur en op koopzondagen. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Tot de categorie lichte horeca behoren zaken als een automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, traiteur/afhaalcentrum.
    Voor bepaalde zaken geldt dat zij wel op zondag geopend mogen zijn, omdat zij vallen onder het vrijstellingenbesluit (artikel 10b van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet).
  • Categorie 2: Horeca
    Onder deze categorie vallen horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden / eten. Alleen hebben zij of een drank- & horecavergunning zoals bistro, restaurant, eetcafé en/of zijn zij buiten de tijden van de Winkeltijdenwet geopend en hebben een verkeersaantrekkende werking zoals shoarma- en pizzeriazaken. Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken, waardoor zij aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Ook bedrijven / inrichtingen gericht op het verschaffen van logies, al of niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of drank, vallen onder deze categorie (hotel, pension).
  • Categorie 3: Middelzware horeca
    In deze categorie zitten de horecabedrijven waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn. Daardoor kunnen zij een groter publiek aantrekken en daardoor aanmerkelijke hinder voor de omgeving met zich meebrengen.
    Zaken als een (grand)café, bierhuis, biljart- of poolcentrum en een proeflokaal vallen onder deze categorie. (N.B. Echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2).
  • Categorie 4: Zware horeca
    Met zware horeca worden zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers hebben en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering.
    Hieronder vallen zaken als zalenverhuur / partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen), dancing / discotheek, bar/nachtclub en een casino of amusementscentrum (met horeca). De laatste is onder de zware horeca geplaatst gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze te maken heeft.

1.24 kantine

verblijfslokaal ten behoeve van een bedrijf waar men, als ondergeschikte functie aan de bestemming, consumpties kan kopen en nuttigen.

1.25 kwetsbare objecten

bedrijfsgebouwen waar meerdere dagen per week meer dan 50 personen een groot deel van de dag verblijven; een bedrijfsverzamelgebouw wordt in dit kader als één gebouw aangemerkt.

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008

het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 dat van deze regels deel uitmaakt.

1.28 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.

1.29 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

1.30 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste categorie 5.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'';
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 3': tevens bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteiten in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':
aanduiding SBI-code 1993 SBI-code 2008 uit ten hoogste milieucategorie
specifieke vorm van bedrijf -1 6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
specifieke vorm van bedrijf - 2 1543
1542
6311.1
6311.2
1042
104101
52241
52242
4.2
4.1
5.1
4.2
specifieke vorm van bedrijf - 3 267
372
237
383201
5.2
5.2
  1. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting calamiteitenroute': tevens een ontsluiting ten behoeve van een calamiteitenroute;
  2. j. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens een spoorweg;
  3. k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is tevens een zelfstandig kantoor toegestaan;
  4. l. bijbehorende voorzieningen, zoals toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en kantines.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' en slechts voor zover de PR 10-6-contour of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Bevi in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen is gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  2. b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  3. c. beperkt kwetsbare objecten zijn, met uitzondering van bestaande beperkt kwetsbare objecten, niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  4. d. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn aangeduid met verkeersindex 3G zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1 t/m 3' en ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  5. e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  6. f. op onbebouwde gronden is de opslag van goederen toegelaten met een maximale stapelhoogte gelijk aan de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte voor gebouwen. Indien ter plaatse van de onbebouwde gronden geen maximale bouwhoogte voor gebouwen geldt, dan mag de maximale stapelhoogte niet meer bedragen dan de gemiddelde maximale bouwhoogte die geldt voor de gronden die direct grenzen aan de onbebouwde gronden;
  7. g. opslag van hei- en funderingsmachines met een hoogte van meer dan 50 m is niet toegestaan;
  8. h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan; in afwijking hiervan bedraagt de kantoorvloeroppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' ten hoogste 3.000 m2 per bedrijf;
  9. i. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen en water;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. perceelsontsluitingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 5 Horeca

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2': voor horeca uit categorie 2 (artikel 1.23);
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals terrassen, toegangswegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste:
    1. 1. 28 m voor reclamemasten;
    2. 2. 8 meter voor banieren;
    3. 3. 6 m voor overige bouwwerken.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. brutovloeroppervlakte van horeca die meer bedraagt dan 600 m² per vestiging is in geen geval toegestaan.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg': tevens een spoorweg;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van kranen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' ten hoogste 50 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  5. e. het vergroten van de afvoercapaciteit;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens voor bedrijfsactiviteiten voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf'.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 4

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien de betrokken archeologische waarden - gelet op het archeologische rapport - door de bouwactiviteiten niet worden geschaad;
  4. d. voor zover het bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – kan leiden tot schade aan de betrokken archeologisch waarden kan het bevoegd gezag voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbinden; deze voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een erkende partij op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. het bepaalde onder b t/m d is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 15 m onder NAP en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. De voorgevel van de gebouwen dient in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
  2. b. In hoeksituaties dient ook de naar de weg gekeerde zijgevel van een gebouw in de grens van het bouwvlak te worden geplaatst.
  3. c. De bestaande goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling van bestaande objecten mogen niet worden gewijzigd;
  4. d. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.3 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder c en d, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de culthuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de Commissie voor welstand en monumenten.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 3 m bedraagt.

15.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen en (raam)prostitutie.

Artikel 17 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de bouwverordening Vlaardingen zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen;
  3. c. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de oppervlakte ten hoogste 30 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
  4. d. het bouwen van reclamemasten of (beeldende) kunstwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 5 m bedragen.

Artikel 20 Overige Regels

20.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

20.2 Parkeren

  1. a. onverminderd het bepaalde in artikel 3 (Bedrijf) en 5 (Horeca) dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens bijlage 4 van het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008, tabel Rest bebouwde kom;
  2. b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
  3. c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
  4. d. indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
  5. e. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder a bedoelde normen, indien wordt voldaan aan de in het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 genoemde voorwaarden voor afwijking.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Rivierzone-Oost'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan voor de Rivierzone Oost is dat de geldende planologische regelingen voor het plangebied verouderd zijn. Om in te kunnen spelen op ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, zoals beschreven in het kader van de 'Stadsvisie Vlaardingen, koers op 2020', de 'Ruimtelijke Structuurschets Vlaardingen 2020' en het Structuurplan Rivierzone, en tegen de achtergrond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het noodzakelijk verouderde bestemmingsplannen te herzien.

Voor het gebied Rivierzone Oost wordt gestreefd naar versterking en modernisering van de bedrijventerreinen. Speerpunten hierbij zijn de (her)ontwikkeling van verouderde / niet-adequaat gebruikte terreinen. Het betreft hier zowel havengebonden als niet-havengebonden bedrijven. Het op te stellen bestemmingsplan maakt realisering van deze doelstellingen mogelijk en biedt een actueel juridisch-planologisch kader. De regeling houdt rekening met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht van het gebied rondom de KW-Haven NZ.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Vlaardingen, langs de Nieuwe Waterweg. Het gebied wordt begrensd door de Vulcaanweg, Schiedamsedijk en de Vlaardingerdijk in het noorden, de A4 in het oosten, de Koningin Wilhelminahaven in het westen en de gemeentegrens in de Nieuwe Maas in het zuiden. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0001.png"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Rivierzone Oost vervangt een aantal bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk. In tabel 1.1 is een chronologisch overzicht opgenomen van de bestemmingsplannen die worden vervangen door het nieuwe bestemmingsplan. Voor het gebied KW Haven Noordzijde geldt geen bestemmingsplan. Alle bouwaanvragen worden getoetst aan de Bouwverordening en het Structuurplan Rivierzone.

Tabel 1.1 Vigerende bestemmingsplannen

bestemmingsplan vastgesteld (raad/burgemeester en wethouders) goedkeuring (Gedeputeerde Staten)
30. Uitbreidingsplan in onderdelen B (Babberspolder) 28 april 1950 24 mei 1951
44. II Partieel uitbreidingsplan in hoofdzaak Vlaardingen 27 november 1961
49. Partieel uitbreidingsplan in hoofdzaak Vlaardingen 27 november 1961
50. Partieel uitbreidingsplan in hoofdzaak 31 juli 1963
187. Beneluxcorridor 10 april 1996 29 oktober 1996
215. Schiedamsedijk 18 tankstation 17 februari 2011

Figuur 1.2 bevat een overzichtskaart voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0002.png"

Figuur 1.2. Vigerende bestemmingsplannen

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan zal bestaan uit een digitale verbeelding (kaart met regels) en de daarbij behorende toelichting. De verbeelding wordt uitgevoerd conform de RO Standaarden 2008 (IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008).

Het is wenselijk te beschikken over een bestemmingsplan dat enerzijds voldoende globaal en flexibel is om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen, maar dat anderzijds een aantal randvoorwaarden bevat voor de inrichting van het gebied. Daarom is gekozen voor een zo globaal mogelijke opzet van het bestemmingsplan, waarbij op kaart de belangrijkste functies zijn weergegeven in de vorm van (globale) eindbestemmingen (met een rechtstreekse bouwtitel).

1.5 Planproces

Diverse overleginstanties worden in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties worden vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Op grond van de Inspraakverordening Vlaardingen wordt er een informatiebijeenkomst gehouden voor de belanghebbenden in het plangebied.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

Omdat het bestemmingsplan het kader vormt voor mer-(beoordelings)plichtige activiteiten is er sprake van een planmer-plicht. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de gebiedsvisie opgenomen met een beschrijving van de bestaande situatie en de visie op de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Hoofdstuk 4 bevat de planMER, waarbij de sectorale milieuonderzoeken aan de orde komen. Het betreft de aspecten: bedrijven en milieuzonering, industrielawaai, verkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, leidingen, bodemkwaliteit, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de juridische regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

In de bijlagen 5 en 7is in aanvulling op de informatie uit hoofdstuk 4 een overzicht opgenomen van de sectorale toetsingskaders.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Hieronder is het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Het samengevatte beleidskader in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar (sectoraal) beleid of (sectorale) beleidsnotities die in deze paragraaf niet zijn behandeld.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is/wordt vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn of worden - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie.
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies. Daarom doet het Rijk richtinggevende uitspraken over de gebruiksmogelijkheden van een beperkt aantal locaties.
  5. 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  7. 7. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
  12. 12. Ruimte voor militaire activiteiten.
  13. 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland (na eerste herziening 2011)

Het gebied is onderdeel van de Mainport Rotterdam. De Mainport Rotterdam is een complex van industrie, handel, transport en logistiek, gevestigd op het haven- en industriegebied langs de Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Merwede en Dordtsche Kil. De provincie heeft de ambitie om de vestigingsfactoren van bedrijven en organisaties die bijdragen aan de mainportfunctie, verder te ontwikkelen.

Het bedrijventerrein mainport omvat het aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie water- en havengebonden bedrijvigheid, veelal in de hogere milieucategorieën, met productie, opslag, transport en distributie, nutsvoorzieningen, evenals de hieraan verbonden kantoorfuncties in het haven- en industriegebied van Rotterdam en de Drechtsteden.

Binnen deze aanduiding moet alle aan de mainport gerelateerde bedrijvigheid een locatie kunnen vinden. Ruimte daarvoor kan nog gewonnen worden door verouderde complexen te herstructureren en verwante activiteiten te clusteren.

Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) (2005)

Het RR2020 is als streekplan en als een regionaal structuurplan vastgesteld. Met de vaststelling van de Provinciale Structuurvisie is de status van streekplan vervallen. De hoofdlijnen van het RR2020 zijn overgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Het RR2020 blijft wel bestaan als regionaal structuurplan, voor de gemeenten in de Stadsregio Rotterdam.

De drie hoofddoelstellingen van RR2020 zijn:

  1. 1. verbeteren van de woon- en leefomgeving;
  2. 2. versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
  3. 3. bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit.

De kern van de gezamenlijke ontwikkelingsopgave bestaat uit tien punten. In deze tien punten zit de essentie van de regionale opgave voor de komende vijftien jaar. De ontwikkeling van de Maasoeverzone als onderdeel van de Rivierzone Vlaardingen geeft inhoud aan de volgende punten:

  • rivierzones;
  • trendbreuk in de herstructurering;
  • proactieve aanpak van de milieuproblematiek.

Eén van de opgaven die genoemd wordt voor de regio Rotterdam is het creëren van een grote diversiteit aan kwalitatief goede woon-, werk- en verblijfsgebieden. Op de plankaart is het plangebied weergegeven als 'stads- en dorpsgebied': aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie wonen, maar waarin ook functies voorkomen als bedrijvigheid, (soms grootschalige) kantoorconcentraties en andere stedelijke voorzieningen waaronder ook stedelijk groen en water. De ambitie is om het aanbod aan aantrekkelijke woningen en woonmilieus te vergroten, zowel in kwaliteit als in aantallen en ze bovendien beter te spreiden over de regio. In Vlaardingen is het de bedoeling om kleine, gestapelde huurwoningen te onttrekken en woningen met meer kwaliteit toe te voegen. Het indicatieve woningbouwprogramma gaat uit van het onttrekken van 1.700 woningen en de bouw van 2.800 woningen (geheel binnenstedelijk).

Provinciale Verordening Ruimte (na eerste herziening 2011)

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Bedrijventerreinen

Met betrekking tot bedrijventerreinen stelt de verordening het volgende.

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen:

  • wijzen geen bestemmingen aan die leiden tot een verlies aan ruimte voor bedrijvigheid, tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop dit verlies aan ruimte gecompenseerd wordt en de locatie waar deze compensatie zal plaatsvinden;
  • wijzen geen bestemmingen aan en stellen geen regels die nieuwe bedrijfswoningen mogelijk maken, behoudens woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 is toegestaan;
  • moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk maken. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient de toelichting van het bestemmingsplan een motivering te bevatten. In deze motivering moet in ieder geval worden ingegaan op de relatie tussen de hoogst mogelijke milieucategorie en de lokale omstandigheden.

Transportroutes vervoer van gevaarlijke stoffen

Bestemmingsplannen voor gronden langs transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen dienen voor wat betreft het aanwijzen van bestemmingen en het stellen van regels die nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, in de zin van de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (zoals die luidde op 1 augustus 2008), mogelijk maken, te voldoen aan de grenswaarde PR 10-6 voor kwetsbare objecten en de richtwaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

De groepsrisicoafweging geldt voor het invloedsgebied van de transportroutes. Bij een toename van het groepsrisico moet een groepsrisico-afweging gemaakt worden.

Onder transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt verstaan alle routes zoals opgenomen in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (zoals die luidde op 1 augustus 2008) die niet uitgesloten zijn van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Indien op grond van het bovenstaande een groepsrisicoafweging moet worden gemaakt, dient hierbij de CHAMP-methodiek te worden gehanteerd, zoals opgenomen in de nota 'Risico's in Balans' (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 4 juli 2006).

ROM Rijnmond: 'Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond' (2000)

De revitalisering van het rivierfront is ondergebracht in het ROM Rijnmondproject 'Herstructurering rivierfront Rechtermaasoever'. Dit project is een gezamenlijk initiatief van onder meer de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam, de Stadsregio, provincie Zuid-Holland, Kamer van Koophandel en Ministeries van EZ, V&W en VROM. Als eerste fase is de Contourennota Herstructurering Rechtermaasoever Rijnmond (januari 2000) verschenen. Het rapport gaat in op het dilemma van economische revitalisering en de noodzaak van verbetering van de leefbaarheid in het gebied. De verbetering van de leefbaarheid staat onder druk omdat de verwachting is dat de milieuhinder vanwege geluid in de toekomst onvoldoende zal afnemen ondanks geluidsbeperkende maatregelen. Herontwikkeling van de Rechtermaasoever is zowel vanuit economisch perspectief als vanuit leefbaarheidsoverwegingen dringend gewenst. Begin 2002 is een regionale ontwikkelingsvisie verschenen, gevolgd door een bestuurlijke intentieovereenkomst en een bestuursovereenkomst. De bestuursovereenkomst wordt verlengd tot en met 2015.

De werkgroep RO/Milieu, waarin de provincie is vertegenwoordigd, heeft inmiddels voorstellen ontwikkeld voor een zogenoemde 'milieuaandachtszone'. Achterliggende gedachte bij het instellen van een dergelijke zone is het feit dat de matige milieukwaliteit op de Rechtermaasoever kan worden gecompenseerd door een hoge ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld karakteristieke oude binnenhaven). Bij het bepalen van de begrenzing van de aandachtszone zijn alle milieuaspecten in beschouwing genomen (Bestuurlijk afsprakenkader Herstructurering Rechtermaasoever, december 2004).

Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (Groen, Water en Milieu 2006-2010)

In dit beleidsplan staan duurzaamheid en omgevingskwaliteit centraal. De provincie continueert haar gevoerde beleid van saneren en beheren, maar zet daarenboven in op de ontwerpende opgave om daarmee milieuproblemen in de toekomst te voorkomen. Om de kwaliteit van de omgeving duurzaam te verbeteren, krijgt het milieu- en waterbeleid een meer sturende rol in de ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het beleidsplan geeft de hoofdlijnen hiervan aan. Door in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, wil de provincie voorkomen dat handelingen van vandaag ten koste gaan van de milieukwaliteit van morgen. Het beleidsplan beschrijft de provinciale duurzaamheid en omgevingskwaliteit. Het streeft naar een vitaal stedelijk gebied met een sterk sociaaleconomisch draagvlak door onder andere het terugdringen van luchtverontreiniging, het faciliteren van duurzame mobiliteit, het openhouden van de groene ruimte rond de steden, het vergroten van het waterbergend vermogen en duurzaam bouwen.

De basis voor duurzaamheid wordt mede gelegd door de ruimtelijke inrichting. Een goede ruimtelijke inrichting draagt bij aan het voorkomen van milieuproblemen en biedt mogelijkheden de omgevingskwaliteit te verbeteren. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor een duurzame ruimtelijke inrichting gaat het erom dat:

  • een gezond niveau van milieuhygiëne en externe veiligheid wordt bereikt door onder meer een goede ruimtelijke inrichting;
  • gewenste maatschappelijke ontwikkelingen worden gestimuleerd;
  • kansen worden benut voor een goede ruimtelijke situering van functies;
  • toekomstige, voor de duurzame ruimtelijke structuur noodzakelijke, ontwikkelingen niet worden geblokkeerd;
  • knelpunten met betrekking tot het water worden voorkomen en opgelost.

Structuurvisie detailhandel Zuid-Holland, 2007

De provincie voert een actief detailhandelsbeleid vanwege de veelal bovenlokale gevolgen van bestemmings- of bouwplannen voor omvangrijke winkelcentrumprojecten of perifere detailhandel. De structuurvisie heeft als doelstelling een toetsingskader voor zulke plannen te bieden, de dynamiek in de detailhandel te bevorderen en de bestaande structuur te versterken.

Meer verantwoordelijkheid lagere overheden

De provincie kent de gemeenten een grotere beleidsvrijheid toe om de dynamiek in de detailhandel te bevorderen en om deze dynamiek zoveel mogelijk aan de bestaande structuur ten goede te laten komen. Daarbij legt de provincie de grens waarbij het REO moet adviseren voor winkelcentra op 2.000 m² bvo; onder de voorwaarde van een 'goede ruimtelijke onderbouwing', bij voorkeur in de vorm van een lokale structuurvisie detailhandel. Voor ontwikkelingen buiten de winkelcentra legt de provincie de grens waarbij REO's moeten adviseren bij 1.000 m² bvo (vanwege de mogelijk structuurverstorende effecten van perifere ontwikkelingen)1.

Geen nieuwe winkelcentra

De provincie ziet het als haar taak om de dynamiek te bevorderen, de structuur te versterken en ernstige verstoringen daarvan te voorkomen; niet om de concurrentie te beperken of de dynamiek in de detailhandel te belemmeren door een volumebeleid te voeren. De provincie wil de dynamiek zoveel mogelijk binnen de bestaande structuur accommoderen en slechts bij uitzondering instemmen met nieuwe regionale aankoopplaatsen, omdat de winkelmarkt op de lange termijn van een groeimarkt zal veranderen in een vervangingsmarkt.

Provinciale visie perifere detailhandel

De richtlijnen voor vestiging van perifere detailhandel:

  • nieuwe voorzieningen dienen regionaal te worden afgestemd op de verzorgingsfunctie en het inwonertal van kernen, waarbij rekening moet worden gehouden met de effecten op de functie van omliggende winkelcentra;
  • nieuwe voorzieningen mogen niet leiden tot een structurele aantasting van het voorzieningenniveau elders;
  • nieuwe voorzieningen moeten worden gerealiseerd in de centra van steden, dorpen en wijken; een uitzondering hierop is mogelijk in de volgende gevallen:
    1. 1. buurt- en gemakswinkels;
    2. 2. op knopen, voor zover passend binnen het knoopprofiel;
    3. 3. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    4. 4. detailhandel in zeer volumineuze goederen: auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
    5. 5. tuincentra;
    6. 6. bouwmarkten of grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bedrijfsvloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en na onderzoek naar de bovengemeentelijke effecten en na instemming van Gedeputeerde Staten;
  • nieuwe perifere detailhandel is alleen toegestaan indien het om reeds elders in de gemeente gevestigde bedrijven gaat, of wanneer het terrein in een regionale of provinciale structuurvisie detailhandel is aangewezen als opvanglocatie voor grootschalige detailhandel.

Perifere detailhandel in de Stadsregio Rotterdam

De Stadsregio beschikt over een groot aantal locaties voor perifere detailhandel. Uit inventarisatie is gebleken dat de meeste gemeenten voldoende ruimte hebben voor de eventuele aanvraag of verplaatsing van perifere detailhandel.

Een aantal locaties functioneert nauwelijks bovenlokaal of trekt weinig bestedingen uit de eigen gemeente. Het betreft de locaties Hoogstad in Vlaardingen, Donkersloot in Ridderkerk, Kickersbloem in Hellevoetsluis en Elektraweg in Maassluis. Om verdere versnippering van het aanbod te voorkomen, stelt de provincie voor om van uitbreiding van deze locaties af te zien. Toekomstige marktruimte kan beter ten goede komen aan levensvatbare concentraties elders in de regio.

Structuurvisie retail en leisure Stadsregio Rotterdam, 2003

Dit beleidsdocument is de formele beleidsinzet vanuit de stadsregio Rotterdam en de stuurgroep REO Rijnmond.

Inzet REO

Het REO streeft een beleidsmatig evenwicht na tussen enerzijds het open staan voor nieuwe ontwikkelingen en nieuwe formules en anderzijds het voorkomen van nadelige effecten op te behouden bestaande structuren of ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Er blijft gelden dat detailhandel conform het bestaande beleid moet worden gehuisvest op de huidige, daartoe aangewezen locaties conform bestemmingsplannen en streekplan. De bestaande toelatingsprocedure hiervoor, met de adviserende rol voor REO en werkgroep detailhandel bij de bestemmingsplanvrijstellingprocedure2 wordt gehandhaafd.

Visie PDV

De bestaande PDV's die goed functioneren kunnen gehandhaafd blijven. PDV-clusters die dreigen hun levensvatbaarheid te verliezen moeten een functieverandering ondergaan. Het bestemmingsplan moet zodanig gewijzigd worden dat geen reguliere detailhandel zich kan vestigen.

Middelgrote en kleinschalige bouwmarkten (tussen 1.000 en 10.000 m²) moeten zoveel mogelijk geaccommodeerd worden aansluitend op lokaal of regionaal verzorgende perifere retailclusters of verspreid in woonbuurten, bij voorkeur aansluitend aan bestaande retail- en/of PDV-clusters.

  1. 1. Het REO geeft echter zelf aan niet te adviseren over winkeloppervlaktes onder de 2.000 m².
  2. 2. Nu afwijkingsprocedure (via omgevingsvergunning).

2.4 Gemeentelijk Beleid

Stadsvisie 'Koers op 2020' (2000)

In de Stadsvisie zijn diverse ambities naar voren gekomen waarvan de voor dit bestemmingsplan meest relevante hieronder zijn aangegeven:

  • het meer aanbrengen van fysieke samenhang binnen het centrum en het versterken van de verbinding tussen het winkelcentrum en het cultureel-historische centrum;
  • het streven naar gedifferentieerde woon- en werkmilieus in de Vlaardingse wijken;
  • het vergroten van het aanbod kwalitatief goede woningen in de (middel)hoogbouw;
  • het zoveel mogelijk aansturen op behoud van bestaande schone bedrijvigheid en werkgelegenheid, maar niet per definitie op de huidige locaties;
  • het binnen bepaalde randvoorwaarden aantrekken van nieuwe bedrijvigheid met name in de dienstverlening en recreatie;
  • het verbeteren van de ontsluiting van de industriezone en de relatie met het woongebied.

In de Stadsvisie is de herstructurering van de Rivierzone aangegeven als één van de gemeentelijke prioriteiten. Ruimte voor verdere groei en expansie van de haven in Vlaardingen ontbreekt en er is verpaupering te signaleren in delen van de Koningin Wilhelminahaven. Doelstelling is om verouderde, overlastgevende industrieën geleidelijk te vervangen door economische activiteiten in de sectoren dienstverlening/recreatie. De Rivierzone heeft de potentie om 'de moderne kamer van het Vlaardingse hart' te worden.

Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)

De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:

  • versterken van de stedelijke groenstructuur;
  • herwaarderen van de cultuurhistorie;
  • vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
  • spreiden van zorgvoorzieningen;
  • versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
  • anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
  • vergroten van de werkgelegenheid.

Structuurplan Rivierzone (2004)

Op 28 januari 2004 is het Structuurplan Rivierzone vastgesteld met de daarbij behorende Integrale Milieunota. Dit Structuurplan biedt het formele beleidskader voor de revitalisering en herontwikkeling van de Rivierzone. Belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vindt plaats in het Stad & Milieugebied: hier moet de stad Vlaardingen opnieuw een verbinding krijgen met de rivier. In dit gebied vindt daarom een transformatie plaats van bestaand bedrijvengebied tot hoogwaardig woon-, werk- en verblijfsgebied. Hiertoe zullen enkele gevestigde (en milieubelastende) bedrijven worden verplaatst. Voor het plangebied is als uitgangspunt handhaving en revitalisering van bestaande functies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0003.png"

Nota Monumenten 2005

De nota Monumenten 2005 benadrukt het belang van de cultuurhistorie voor het onderscheidend vermogen van Vlaardingen. Een belangrijk hulpmiddel om de structuur van gebieden te behouden is de opstelling van een cultuurhistorische waardenkaart. Ook het Rijk beoogt met de Modernisering Monumentenzorg (Momo) de rol van dergelijke waarderingskaarten te onderstrepen. Deze kaart is nog niet voorhanden.

Naast de bescherming van structuren is het mogelijk op objectniveau bescherming te bieden. In de nota Monumenten 2005 is vermeld dat de vermelde inventarisaties nader uitgewerkt kunnen worden.

Op 11 januari 2011 is de beleidslijn beeldbepalende panden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze bevat een (concept)lijst met beeldbepalende panden en objecten. In de beleidslijn is ingegaan op de werkwijze, de achtergronden en de bepalingen die samenhangen met de conceptlijst beeldbepalende panden. Inmiddels is na het vaststellen van de beleidslijn de procedure tot aanwijzing van de beeldbepalende panden en objecten gestart. Op 29 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de lijst met beeldbepalende panden en objecten vastgesteld. De lijst kan ook worden gezien als basis voor de mogelijke aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Verkeer- en vervoersbeleid

Het verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van:

  • het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 “Kwaliteit in bereikbaarheid” (GVVP);
  • het Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” (fietsnota);
  • de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 (kadernota parkeren);
  • en het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (parkeernota 2008);

moet de ruimte voor verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in bestemmingsplannen.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015, Kwaliteit in Bereikbaarheid

In het door de gemeenteraad op 16 maart 2005 vastgestelde "Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan" (GVVP) wordt ingezet op "kwaliteit in bereikbaarheid". Het GVVP draagt, als uitwerking van de Ruimtelijke Structuurschets, bij aan de ruimtelijke ambities van de stad. Het stimuleren van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer (OV) is daarvoor de basis. Het gemeentebestuur realiseert zich daarnaast dat een voortgaande groei van de automobiliteit onafwendbaar is. Gekozen is om deze groei op te vangen binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid.

Het GVVP richt zich op kwaliteit en bereikbaarheid. Dit impliceert:

  • veilige speelruimte voor kinderen (bijvoorbeeld in 30 km/uur zones);
  • veilige en prettige bereikbaarheid van scholen (over vrijliggende fietspaden);
  • ongehinderde bevoorrading van winkels (op vastgelegde tijden);
  • aanpassing wegennet in de Rivierzone;
  • goede regioverbindingen;
  • prettige en veilige winkelmogelijkheden in het stadshart (voetgangersgebied).

De gewenste bereikbaarheid krijgt gestalte in een vijftal beleidsrichtingen:

  • waarborgen van de bereikbaarheid door middel van een samenhangend verkeersnetwerk;
  • vergroten van de verkeersveiligheid;
  • bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de ruimtelijke organisatie van de stad;
  • bevorderen van de economische dynamiek (door knooppuntontwikkeling);
  • monitoren binnen de jaarlijkse begrotingscyclus.

In Vlaardingen wordt het doorgaande verkeer gebundeld op gebiedsontsluitingswegen. Binnen de bebouwde kom geldt op deze wegen een maximum snelheid van 50 km/h. Buiten de bebouwde kom mag op de gebiedsontsluitingswegen maximaal 80 km/uur gereden worden. Waar mogelijk wordt langzaam en snelverkeer op deze wegen van elkaar gescheiden. De overige wegen worden ingericht als erftoegangswegen, bijvoorbeeld in de vorm van 30 km/h-zones binnen de bebouwde kom of 60 km/h-zones buiten de bebouwde kom. Op de erftoegangswegen wordt langzaam en snelverkeer in principe gemengd. Te veel verkeer, voornamelijk veroorzaakt door doorgaand verkeer, is hier ongewenst. Voor alle wegen en fietsroutes in Vlaardingen geldt het streven naar een duurzaam veilige inrichting. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en doorstroming is het gewenst om de kruisingen tussen gebiedsontsluitingswegen vorm te geven met rotondes, indien de hoeveelheid verkeer dat toelaat.

De rijkswegen (A20 en A4) door en langs Vlaardingen zijn bepalend voor de ruimtelijke indeling van de stad. Ook de Hoekse Lijn in het zuiden en TramPlus in het noorden zijn belangrijke ruimtelijke elementen. Binnen de stad vormen de westelijke ontsluitingsroute (Marathonweg, Deltaweg, Galgkade), de oostelijke ontsluitingsroute (Vulcaanweg, Schiedamsedijk) en de noordelijke ontsluitingsroute (Holysingel) belangrijke gebiedsontsluitingswegen. Transport van gevaarlijke stoffen wordt, met uitzondering van de Holysingel, zoveel mogelijk gebundeld op deze routes. Naast hiervoor bedoelde infrastructuur moet ook ruimte worden gereserveerd voor de verbindende en ontsluitende regionale fietsroutes.

Rekening houdend met de groei van de automobiliteit zal de gemeente de maatschappelijke kosten doorberekenen aan de gebruiker. Gezien haar mogelijkheden wordt dit gerealiseerd in het parkeerbeleid.

Fietsbeleid

De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid.

Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
  • bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid;
  • de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen;
  • een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.

Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte:

  • verkeersveiligheid voor fietsers;
  • comfortabele en aantrekkelijke routes;
  • korte reistijd en goede doorstroming;
  • directe en samenhangende routes.

Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten:

  • goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen;
  • goede bewegwijzering;
  • verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting);
  • aanpak van fietsendiefstal;
  • stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie.

Parkeerbeleid

De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.

Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld:

  1. 1. Het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit;
  2. 2. Het parkeerbeleid is er op gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld;
  3. 3. Het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale Binnenstad;
  4. 4. Het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen;
  5. 5. Het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn.

Het zijn vooral de beleidskaders 1 en 2 die voor het plangebied Rivierzone-Oost van belang zijn.

In de parkeernota 2008, op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld als beleidsuitwerking van de beleidskaders voor het parkeren, zijn parkeernormen vastgelegd. De nota werkt met parkeerkencijfers. Deze zijn per deelgebied verder uitgewerkt. Het plangebied Rivierzone-Oost valt onder het deelgebied “Rest bebouwde kom”. De parkeerkencijfers variëren per functie. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt parkeren op eigen terrein. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen. Daar waar de ruimte erg schaars is en de parkeerdruk erg hoog is, is gekozen voor het invoeren van parkeerregulering. Het gebied met (toekomstige) parkeerregulering is omsloten door de Westlandseweg, Burg. Pruissingel, Beethovensingel, Deltaweg, Galgkade, Spoorsingel, Binnensingel en Julianasingel. Buiten dit gebied kan in geval van herstructurering de noodzaak van invoering van parkeerregulering worden onderzocht.

Actieplan Geluid

Vlaardingen heeft, ingevolge de Europese richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, een Actieplan Geluid opgesteld voor het binnenstedelijk wegverkeer (Actieplan Geluid, gemeente Vlaardingen, 14 december 2009). Het actieplan is opgesteld nadat een inventarisatie is uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege binnenstedelijke wegen op de woningen binnen de gemeente Vlaardingen. De resultaten van deze inventarisatie zijn vastgelegd in de geluidsbelastingkaarten.

De doelstellingen van het Actieplan Geluid zijn:

  1. 1. het terugdringen van het aantal woningen waarbij sprake is van een plandrempel-overschrijding;
  2. 2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen behouden en creëren;
  3. 3. het kader scheppen voor het opstellen van maatregelen om de bovenstaande doelstellingen te bereiken;
  4. 4. samenhang brengen tussen de diverse beleidsterreinen die de akoestische kwaliteit (mede) bepalen.

De gewenste effecten van de doelstellingen zijn:

  • dat er minder geluidgehinderden zullen zijn; hierdoor zijn er ook minder negatieve gezondheidseffecten;
  • verbeteren van de akoestische kwaliteit (leefomgeving) voor de inwoners van Vlaardingen.

Voor het Actieplan Geluid is een plandrempel vastgesteld. Dit is de grens van de geluidsbelasting op woningen waarvan Vlaardingen vindt dat een hogere geluidsbelasting niet wenselijk is. Na afweging van belangen op basis van haalbaarheid en betaalbaarheid is als plandrempel een geluidsbelasting van 60 dB, inclusief 5 dB aftrek, voor het binnenstedelijk wegverkeerslawaai voorgesteld. De Vlaardingse industrieterreinen zijn inmiddels gesaneerd. Door de provincie Zuid-Holland zijn zogenaamde maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG), na sanering, vastgesteld. Deze waarden gelden als grenswaarden binnen de zone en mogen niet overschreden worden. Voor de plandrempel van de Vlaardingse industrieterreinen wordt de MTG aangehouden. Buitenstedelijk wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai afkomstig van gezoneerde industrieterreinen buiten de gemeente Vlaardingen vallen buiten het actieplan. In het Actieplan Geluid zijn maatregelen beschreven die in de periode 2009-2013 moeten worden uitgevoerd. De belangrijkste maatregel is het toepassen van geluidsreducerend asfalt en geluidsreducerende klinkers op plaatsen waar normen worden overschreden.

Economische visie 2004-2010

De Economische Visie geeft op hoofdlijnen het economisch beleid van de gemeente Vlaardingen voor de periode 2004-2010 weer.

Prioriteiten

De gemeente Vlaardingen ziet twee prioriteiten voor het ruimtelijk economisch beleid.

  1. 1. De (her)ontwikkeling van (verouderde) bedrijvenlocaties vormt de topprioriteit

Aanbod van voldoende bedrijfsruimte op goede locaties is van levensbelang voor de Vlaardingse economie. De beschikbaarheid van ruimte is namelijk een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Aanwezigheid van bedrijvigheid heeft een stuwende werking voor de economie van Vlaardingen en legt daarmee de basis voor het ontwikkelen van andere belangrijke voorzieningen.

  1. 2. Herstructurering van woonwijken

De Economische Visie plaatst de herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen voorop, maar ziet daarnaast het belang van herstructurering van woonwijken en voorzieningen.

Visie Rivierzone

De gemeente streeft versterking na van de economische structuur van Vlaardingen. Een belangrijke rol hierbij spelen de plannen in de Rivierzone, de herstructurering van bedrijventerreinen en de ontwikkeling van locaties die de potentie hebben om economische groei te stimuleren.

Er wordt waar mogelijk segmentering en parkmanagement toegepast, waardoor de terreinen in de toekomst hun kwaliteit behouden. Duurzaam ondernemen is hier een onderdeel van.

Met de uitvoering van de plannen uit het Integraal Uitvoeringsplan Rivierzone ontstaat 50 ha aan nieuw en geherstructureerd bedrijventerrein. Hiermee zijn naar schatting duizenden nieuwe arbeidsplaatsen gemoeid waardoor de economische structuur van de stad wordt versterkt. Daarnaast zorgt de bouw van nieuwe woningen in het Rivierzonegebied voor een versterking van de lokale voorzieningen.

Nota Bedrijventerreinbeleid Vlaardingen 2009

De gemeente Vlaardingen zet in op aanpak van de bestaande bedrijventerreinen, want door (her)ontwikkeling en herstructurering zal de werkgelegenheid groeien. Hierbij wordt ingezet op de volgende speerpunten:

  • ruimte bieden aan groei van Vlaardingse bedrijvigheid;
  • voor nieuwe grootschalige, sterk vervuilende bedrijven is geen plaats in Vlaardingen;
  • door middel van segmentering van de bedrijventerreinen - op basis van locatiewensen van gebruikers - neemt de aantrekkingskracht van de locaties toe, waardoor bedrijven behouden blijven en van elders aangetrokken worden;
  • de herstructurering van bedrijventerreinen is een interactief en intensief langetermijnproces dat gefaseerd moet worden opgepakt;
  • bij herstructurering moet aandacht zijn voor duurzaamheid van bedrijven: vermindering milieubelasting en efficiënter ruimtegebruik krijgen prioriteit.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet de inzet zijn de bovenstaande speerpunten vast te leggen in het juridisch-planologisch instrumentarium.

Detailhandelsnota 2013

In januari 2013 heeft de gemeenteraad de nieuwe detailhandelsnota vastgesteld. De centrale doelstelling van het detailhandelsbeleid is het realiseren van een evenwichtige detailhandelsstructuur, die aansluit bij de aankoopbehoeften en bezoekmotieven van de consument, en dusdanig duurzaam is, dat gemeente en ondernemers hierin willen blijven investeren. Naast dit hoofddoel streeft de gemeente de volgende subdoelen na:

  • het versterken van de koopkrachtbinding en -toevloeiing van Vlaardingen als regionaal verzorgend centrum om de bestedingen in de detailhandelssector te doen toenemen;
  • het consolideren van de werkgelegenheid in de detailhandelssector en gerelateerde sectoren;
  • het stimuleren van de aantrekkingskracht en wederzijdse versterking tussen detailhandel, warenmarkt, toerisme, cultuur en horeca, als belangrijke onderdelen van het totaalproduct 'binnenstad'.

Juist in deze nieuwe tijden is het belangrijk dat er bij het opstellen van een detailhandelsvisie keuzes worden gemaakt. Bij het maken van die keuzes, vindt de gemeente de volgende punten van belang:

  • Een winkelstructuur, die voorziet in een bepaalde mate van duurzaamheid: meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk, voldoende ruimtelijke kwaliteit en alternatief aanwendbare gebouwen.
  • Voortbouwen op wat al sterk en kansrijk is. Dit verdient de voorkeur boven het nieuw in de markt zetten van winkelgebieden.
  • Bij het (her)ontwikkelen van winkelgebieden zorgen voor voldoende kritische massa, een massa die past bij het (reëel gedefinieerde) ambitie- en verzorgingsniveau, en niet overmatig groot is of juist te klein gekozen is.
  • De keuze voor een duidelijk profiel voor elk winkelgebied, vertaald in promotie, branchering, winkelgrootte, maar ook in ruimtelijke randvoorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld bereikbaarheid, parkeren en de inrichting van de openbare ruimte.
  • Voorkomen van nieuwe solitaire ontwikkelingen, en zorgen voor zo veel mogelijk clustering qua bezoekmotief van gelijksoortige detailhandel. Dit betekent bijvoorbeeld concentratie in de binnenstad van branches en formules waar het recreatieve bezoekmotief domineert, concentratie van branches en formules waar boodschappen doen centraal staat in de hoofd- en wijkcentra, en zoveel mogelijk concentratie van winkels waar het doelgerichte motief domineert in perifere centra.
  • De kwalitatieve verbetering van de winkelstructuur is leidend, een verbetering die in overeenstemming is met het ambitieniveau. Staar niet blind op de vierkante meters, maar beantwoord de vraag of het voor de consument nu en straks leidt tot meer keuze, op aanvaardbare afstand.
  • Bij een visie op de gewenste winkelstructuur hoort ook een visie hoe om te gaan met winkelgebieden of winkellocaties die als weinig perspectiefrijk worden gezien.

In zijn algemeenheid geldt dat bij de uitbreiding aan m2's detailhandel, het een kwaliteitsverbetering van het (winkel)gebied betekent. Dit houdt in:

  • dat met de uitbreiding, het winkelgebied compacter wordt en er een betere routing ontstaat;
  • dat de uitbreiding ruimtelijk past (verkeerstechnisch, milieutechnisch, op aanvaardbare afstand voor de consument, stedenbouwkundig);
  • dat, in geval van uitbreiding van een bestaande winkel, het modernisering (schaalvergroting of specialisatie) betreft. Deze modernisering is noodzakelijk wanneer dit betekent dat de aantrekkingskracht van een winkelcentrum en de werkgelegenheid hierdoor behouden blijft of toeneemt;
  • dat de uitbreiding door middel van een distributieplanologisch onderzoek is onderbouwd.
    Een distributieplanologisch onderzoek, uitgevoerd door de branche/winkel die zich wil vestigen, zal moeten aantonen dat er vraag is vanuit de markt, dat er geen duurzame ontwrichting in de detailhandelsstructuur in Vlaardingen en de regio optreedt en welke verdringingseffecten er te verwachten zijn.

Met betrekking tot de bestaande (wijk- en) buurtwinkelcentra is het beleid is uitbreiding van het winkelvloeroppervlak in de dagelijkse artikelen sector in twee gevallen toelaatbaar:

  • Indien het modernisering (schaalvergroting of specialisatie) betreft. Modernisering is noodzakelijk wanneer dit betekent dat de aantrekkingskracht van een winkelcentrum hierdoor behouden blijft. Het maximale aantal m2's wvo voor een supermarkt is hierbij afhankelijk van het verzorgingsgebied en maximaal 0,25 m2 wvo per inwoner. Dit betekent, dat er in het hoofdwinkelcentrum maximaal 1.000 m2 wvo (inclusief de VOP en de Oostwijk), in De Loper maximaal 1.400 m2 wvo en op de Van Hogendorplaan maximaal 500 m2 wvo beschikbaar is.
  • Indien het een verplaatsing van winkelareaal betreft vanuit een ander winkelcentrum of vanuit een solitaire locatie. Dit onder de voorwaarde dat de fysieke structuur van het winkelcentrum, waarin men zich wilt vestigen, dit toelaat en de koopkracht in de wijk groot genoeg is.

Met betrekking tot verspreide bewinkeling is het beleid dat de gemeente in de woonwijken levendigheid, sociale cohesie en werken in de wijk wil bevorderen. Detailhandel (richtlijn minimaal één bedrijfsruimte per 100 woningen) kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Daarom continueren wij het bestaande beleid van bestaande bedrijfsruimten in woonwijken, die zijn bedoeld voor kleinschalige bedrijven en voorzieningen, waaronder detailhandel.

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in kaart gebracht en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkelingen. Gezamenlijk vormen zij de basis voor de bestemmingsregeling (plankaart en regels).

3.2 Bestaande Situatie

Het plangebied maakt deel uit van de buitendijks gelegen, langgereke bedrijvenzone langs de Nieuwe Maas en omvat de gebieden KW Haven noordzijde, Vulcaanhaven-Oost en -West en Benelux Workpark. Binnen het gebied bevinden zich veel industriële, havengebonden bedrijven, waaronder Vopak en DFDS. Vulcaanhaven-Oost is een gemengd bedrijventerrein, met meer kleinschalige bedrijvigheid. Het gebied Benelux Workpark bestaat voornamelijk uit industriele bedrijven in de vorm van staalbedrijven en chemische bedrijven, productiebedrijven en transportbedrijven en is toe aan 'upgrading'. Op de kop van het gebied ligt het 'Cincinnati Building', dat behoort tot de school van het 'corporate modernisme'. Dit entreegebouw is als solitair element in het groen ingepast.

In het oostelijk deel van de KW-haven vindt met name op- en overslag van goederen plaats met een accent op transport over het water.

3.3 Visie Op Gewenste Ontwikkeling

Algemeen

Uit het beleid zoals weergegeven in hoofdstuk 2 blijkt dat revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen een van de belangrijke speerpunten is. In 2004 is door de gemeenteraad van Vlaardingen een structuurplan voor de Rivierzone vastgesteld. Doorvertaald naar de Rivierzone Oost leidt dit tot de volgende ontwikkelingsvisie: streven naar versterking en modernisering van de bedrijventerreinen. Speerpunten daarbij zijn:

  • de (her)ontwikkeling van niet-gebruikte en van sterk verouderde/niet-adequaat gebruikte terreinen;
  • ruimte bieden voor verplaatsing van milieuhinderlijke bedrijven en industriële werkgelegenheid en voor uitbreiding en nieuwvestiging.

Het terrein Benelux Workpark is in het Structuurplan rivierzone opgenomen als bedrijfsbestemming met daarbij op termijn opwaardering en mogelijk transformatie naar bedrijven in de sfeer van (groot)handel, communicatie en vervoer. Voor de gebieden Vulcaanhaven en KW-haven NZ-oost gaat het om bestaande terreinen met (zwaardere) industrie en havengebonden bedrijvigheid. De opgave is kwaliteitsbeheer en waar mogelijk kwaliteitsverbetering en oplossing knelpunten.

In dit bestemmingsplan worden geen grootschalige functiewijzigingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt. Er zijn op de bedrijventerreinen in het plangebied diverse ontwikkelingen geweest die zijn vergund via de Bouwverordening, zoals het plaatsen van een lift op het terrein van Vopak. In het plangebied is aan de Schiedamsedijk een onbemand tankstation mogelijk gemaakt via een postzegelbestemmingsplanprocedure. Het postzegelbestemmingsplan is op 17 februari 2011 vastgesteld. Op de naastgelegen locatie aan de Schiedamsedijk is via een planologische afwijkingsprocedure een horecapaviljoen mogelijk gemaakt. Tevens zal het bestemmingsplan ruimte moeten bieden voor herstructurering van delen van het plangebied en zal de milieuzonering van het terrein worden geactualiseerd en worden afgestemd op toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied.

In het Structuurplan Rivierzone is voor een deel van het gebied rond de KW-haven een tranformatie voorzien naar woningen in combinatie met andere stedelijke functies. De ontwikkelingsgerichte delen van de KW-haven vallen echter buiten het plangebied Rivierzone-Oost.

Beschermd stadsgezicht

Een deel van het plangebied is onderdeel van het beschermd stadsgezicht Vlaardingen. Een beschrijving van het beschermd stadsgezicht is (voor zover relevant voor het plangebied) opgenomen in bijlage 1.

Verkeersstructuur

Verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van het GVVP, het Fietsplan Vlaardingen en de nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 moet de ruimte voor het verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in het bestemmingsplan.

Met het groeiende autobezit hangt samen dat de hoeveelheid verkeer jaarlijks toeneemt. De toename is locatiegebonden en afhankelijk van de functie van het gebied en de infrastructuur binnen dat gebied. Met dit bestemmingsplan worden geen grote ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarmee zal ook de hoeveelheid verkeer in het plangebied Rivierzone-Oost niet meer dan alleen autonoom groeien.

Het wegennet in het plangebied is gericht op een ontsluiting richting de A4 bij Vijfsluizen. De ontsluiting richting de A4 loopt via de Vulcaanweg en de Schiedamsedijk.

Binnen het plangebied zijn geen infrastructurele ingrepen voorzien om de ontsluiting van het gebied te verbeteren. Buiten het plangebied is de reconstructie van de Schiedamsedijk en Mr. L.A. Kesperweg van belang. Deze reconstructie gebeurt onder andere om ook in de toekomst een goede bereikbaarheid van het plangebied Rivierzone-Oost te kunnen garanderen.

Binnen het plangebied zijn er plannen voor het afsluiten van de Koningin Wilhelminahaven Noordzijde voor doorgaand verkeer.

Bouwmogelijkheden

De bedrijfsgebouwen, geen kantoorgebouwen zijnde, mogen in een zone van 100 m vanaf de Vulcaanweg/Schiedamsedijk een maximale bouwhoogte van 10 m hebben en in het overige deel van het plangebied 20 m. Voor kantoorgebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 15 m.

De bouwhoogte van tanks en silo's mag in een zone van 100 m vanaf de Vulcaanweg/Schiedamsedijk 10 m bedragen, in een zone van 300 m - 500 m vanaf de Nieuwe Maas 30 m (afgestemd op de specifieke locatiekenmerken) en in het middengebied 20 m. Kranen zijn tot een hoogte van 50 meter toegestaan. Op de kades ten oosten van de Vulcaanhaven worden hogere kranen toegestaan.

De bebouwde oppervlakte mag in principe niet meer bedragen dan 80% van het bouwvlak. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

Bestaande of reeds vergunde afwijkingen zijn gerespecteerd .

Milieuzonering

Bij de zonering van het bedrijventerrein wordt rekening gehouden met bestaande en toekomstige woningen in de omgeving van het plangebied. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

Havens en Nieuwe Maas

De Koningin Wilhelminahaven en Vulcaanhaven zijn onderdeel van het plangebied. Dat geldt ook voor het deel van de Nieuwe Maas ter hoogte van het plangebied, voor zover gelegen op het grondgebied van de gemeente Vlaardingen. De bestaande situatie vormt het uitgangspunt voor de bestemmingslegging. Het bestemmingsplan maakt geen aanpassingen aan de havens (vergroting / verkleining) mogelijk. Op en boven het water van de beide havens en direct langs de kade aan de Nieuwe Maas worden bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt, voor zover uitgevoerd door bedrijven toegestaan binnen de aangrenzende bouwpercelen met de bestemming 'Bedrijf'.

Hoofdstuk 4 Planmer

4.1 Inleiding

Voor bedrijventerreinen geldt dat de milieuaspecten in een bestemmingsplan een grote rol spelen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen de bedrijven als milieubelastende bron en milieugevoelige functies in de omgeving (milieuzonering). Ook andere aspecten hebben invloed op de milieusituatie op en rond bedrijventerreinen. Achtereenvolgens komen vervolgens in dit hoofdstuk de volgende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde:

  • milieuzonering bedrijvigheid;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • bodemkwaliteit;
  • water;
  • ecologie;
  • cultuurhistorie en archeologie;
  • klimaat en energie.

Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:

  • het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst;
  • het onderzoek: vervolgens is het onderzoek opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie (zie paragraaf 4.2) en de milieueffecten van het voornemen/de beoogde ontwikkeling zoals in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt;
  • de conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit bestemmingsplan.

In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de planmer-plicht die voor het bestemmingplan geldt. Het planMER is opgenomen in bijlage 10. Dit planMER heeft niet alleen betrekking op het plangebied Rivierzone-Oost, maar ook op het Leverterrein.

4.2 Planmer-plicht En Aanpak Planmer

4.2.1 Planmer-plicht

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planmer);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:

  • de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist is;
  • de projectmer gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.

Het plangebied Rivierzone-Oost biedt plaats aan relatief zware bedrijvigheid (in delen van het plangebied tot maximaal categorie 5.2). Een aantal van de bedrijven die de gemeente toelaat in dit bestemmingsplan is mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig in het kader van de milieuvergunningenprocedure. Dit bestemmingsplan vormt daarmee het kader voor deze mogelijk mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan een planMER moet worden opgesteld.

Verhouding planMER en projectMER/mer-beoordeling
Voor dit bestemmingsplan wordt een planMER opgesteld omdat het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die in het kader van het milieuvergunningenspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn. Dit betekent het volgende:
- in het kader van de milieuvergunning is een mer-beoordeling of projectmerprocedure voor dergelijke activiteiten nog steeds noodzakelijk: de opgestelde planMER
verandert daar niets aan. De systematiek van het Besluit mer is dusdanig dat elk
plan dat het kader biedt planmer-plichtig is, maar dat voor het uiteindelijk besluit dat de activiteit mogelijk maakt (in dit geval de milieuvergunning) een projectmer of
mer-beoordeling noodzakelijk is;
- wel is de vestiging van deze activiteit rechtstreeks toegestaan in het
bestemmingsplan: er hoeft te zijner tijd geen herziening van het bestemmingsplan met bijbehorende planMER meer plaats te vinden.

4.2.2 Planmer-procedure

Voor het doorlopen van een planmer geldt een wettelijk vastgestelde procedure. De volgende stappen moeten worden doorlopen:

  1. 1. openbare kennisgeving. Dit onderdeel vormt de formele start van de procedure. In een openbare kennisgeving wordt aangegeven dat een planmer-procedure wordt doorlopen;
  2. 2. raadpleging adviseurs, betrokken bestuursorganen over de reikwijdte en detailniveau van het planMER. Advisering van de Commissie m.e.r. in dit stadium is vrijwillig;
  3. 3. uitvoeren onderzoeken en opstellen planMER;
  4. 4. na publicatie van het planMER en het ontwerpbestemmingsplan wordt het MER aangeboden aan de Commissie m.e.r. (verplicht advies). In een toetsingsadvies geeft de Commissie aan of het milieueffectrapport voldoende informatie bevat om het plan te kunnen vaststellen;
  5. 5. vaststellen van het plan. Na het toetsingsadvies kan het bestemmingsplan worden vastgesteld. In het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd op welke manier er rekening wordt gehouden met de uitkomsten van het MER.

Met het voorontwerpbestemmingsplan zijn de overlegpartners geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Het planMER (bijlage 10) is samen met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Dit planMER heeft niet alleen betrekking op het plangebied Rivierzone-Oost, maar ook op het Leverterrein, waarvoor op dit moment een bestemmingsplan wordt voorbereid. Het planMER is getoetst door de Commissie voor de m.e.r.. Het toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 11. In bijlage 12 is een notitie opgenomen met een nadere motivering naar aanleiding van de toetsing door de Commissie voor de m.e.r..

4.2.3 Reikwijdte en detailniveau

In een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein wordt altijd al veel aandacht besteed aan verschillende milieuaspecten. Dezelfde milieuaspecten dienen tevens te worden behandeld in het planMER. Per milieuaspect wordt ingegaan op de referentiesituatie en de milieugevolgen van de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt.

Referentiesituatie

De referentiesituatie beschrijft de huidige situatie inclusief de autonome ontwikkelingen. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die ook zullen plaatsvinden indien de uitvoering van het bestemmingsplan geen doorgang vindt. Ten westen van het plangebied is binnen de Rivierzone in de toekomst een transformatie voorzien naar woningen in combinatie met andere stedelijke functies. De beoogde ontwikkelingen zijn nog niet vastgelegd in een bestemmingsplan. In dit planMER wordt daarom vooralsnog geen rekening gehouden met deze transformatie.

Plansituatie: milieueffecten voorgenomen activiteit

Het hele plangebied is op dit moment reeds in gebruik als industrieterrein. Rond de havens vinden grootschalige op- en overslagactiviteiten plaats. Op het oostelijke deel van het terrein is qua aard en omvang sprake van een grote variatie aan bedrijvigheid. In het bestemmingsplan is gewerkt met een milieuzonering met daaraan gekoppeld een algemene toelaatbaarheid voor bepaalde categorieën bedrijven. Dit betekent dat op dit moment niet bekend is welke mogelijk mer-(beoordelings)plichtige bedrijven zich in de toekomst binnen het plangebied zullen vestigen en op welke locatie. Tevens is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van het bedrijf zal zijn (capaciteit productie, lay-out bebouwing, maatregelen om milieubelasting op de omgeving zo veel mogelijk tegen te gaan door bijvoorbeeld filters, geluidsisolatie, locatie vervoersbewegingen etc.). In het kader van dit planMER is dan ook geen uitgebreid kwantitatief onderzoek verricht naar de effecten van specifieke bedrijfsactiviteiten. Op basis van beschikbare informatie over de milieusituatie in het gebied is inzicht gegeven in mogelijke gevolgen en noodzakelijke randvoorwaarden die bij toekomstige vestiging van mer-(beoordelings)plichtige bedrijven in acht dienen te worden genomen. Waar mogelijk en relevant zijn maatregelen beschreven om nadelige milieueffecten te voorkomen of te beperken.

4.3 Milieuzonering Bedrijvigheid

4.3.1 Toetsingskader

Om milieuhinder ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied te voorkomen, is voor het bedrijventerrein een milieuzonering uitgewerkt. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (herziene uitgave 2009). Gelet op het bedrijfsmatige karakter van het plangebied, is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' wordt verwezen naar Bijlage 2.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Richtafstanden

Bij de milieuzonering wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden (zie tabel 4.1). Bij de zonering worden ten opzichte van de woonwijken ten noorden van het plangebied de volledige richtafstanden gehanteerd.

Tabel 4.1 Overzicht richtafstanden per milieucategorie

milieucategorie richtafstand (in meters)
rustige woonwijk gemengd gebied
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1.000 700
6 1.500 1.000

Algemene toelaatbaarheid

Bij de zonering van het bedrijventerrein wordt rekening gehouden met de woonwijken ten noorden van het plangebied. Voor deze woonwijken zijn de richtafstanden voor een rustige woonwijk als uitgangspunt gehanteerd. Hoewel in de omgeving verschillende hinderbronnen zijn gelegen, zijn dit echte woonwijken (met weinig functiemenging en hinderlijke activiteiten binnen de wijken). Om binnen deze wijken een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen blijven garanderen is er voor gekozen om in de milieuzonering niet te werken met verkleinde richtafstanden.

Daarnaast heeft ook een aantal woningen op het grondgebied van de gemeente Schiedam gevolgen voor de milieuzonering binnen een deel van het plangebied. Vanwege de situering en de tussengelegen A4 zijn voor deze woningen de richtafstanden voor een gemengd gebied gehanteerd.

De afstand tot de gebieden binnen de Rivierzone waar in de toekomst een transformatie naar wonen plaatsvindt is zodanig dat deze geen verdere beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten.

De algemene toelaatbaarheid binnen het plangebied loopt op van maximaal categorie 3.1 aan de noordgrens van de bedrijventerreinen tot maximaal categorie 5.2 in de uiterste zuidoosthoek.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' vermeldt indices voor de verkeersaantrekkende werking. Vanuit het oogpunt van verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid is ervoor gekozen om nieuwe bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken (aangeduid met 3G) in dit bestemmingsplan in principe uit te sluiten. Voor een uitgebreidere motivering wordt verwezen naar Bijlage 3.

Bevoegdheid tot afwijken

Het bevoegd gezag kan gebruikmaken van een omgevingsvergunning om bedrijven toe te staan die zijn genoemd in ten hoogste 2 categorieën hoger dan algemeen toelaatbaar is, mits deze bedrijven (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Ook is een bevoegdheid tot afwijken opgenomen voor bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', mits deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven. Verder is bevoegdheid tot afwijken opgenomen voor bedrijven die op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken (aangeduid met 3G).

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de infrastructuur in de omgeving dusdanig is gewijzigd dat er in het plangebied bedrijven met verkeersindex 3G kunnen worden toegestaan zonder dat daardoor problemen in de verkeersafwikkeling ontstaan. Het bevoegd gezag kan tevens bij een omgevingsvergunning afwijken indien het betrokken bedrijf gelet op de specifieke werkwijze qua verkeersaantrekkende werking gelijkgesteld kan worden met bedrijven met een andere verkeersindex dan 3G.

Bedrijveninventarisatie

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Bestaande bedrijven die vallen in een hogere categorie dan volgens de uitgewerkte milieuzonering algemeen toelaatbaar is, hebben een specifieke functieaanduiding op de plankaart gekregen (zie het overzicht in Bijlage 4). Dat geldt ook voor de bestaande bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken (zie het overzicht tabel 4.2) en voor de binnen het gebied aanwezige detailhandelsvestiging (verkooppunt voor motorbrandstoffen). Hierdoor zijn de genoemde (afwijkende) bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op de ligging van deze bedrijven op het bestaande bedrijventerrein en het huidige functioneren van dit bedrijventerrein, acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen of te verplaatsen.

Tabel 4.2 Overzicht bedrijven met een (potentieel) grote verkeersaantrekkende werking

straat nr. naam en aard van het bedrijf S.B.I. code 1993 S.B.I. code 2008 categorie S.v.B.
Koningin Wilhelminahaven NZ
Koningin Wilhelminahaven ZOZ
15

14
Overslagbedrijf Speksnijder v.o.f.
6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
Koningin Wilhelminahaven NZ 17 / 20 Hooymeijer Port Terminals B.V.
6311.1
6311.2
52241
52242
5.1
4.2
Koningin Wilhelminahaven NZ 17 / 20 Romij Nederland BV
1543
1542
1042
104101
4.2
4.1
Koningin Wilhelminahaven NZ 17 / 20 Aveno N.V.
1543
1542
1042
104101
4.2
4.1
Koningin Wilhelminahaven ZOZ 1 Vopak Terminal Vlaardingen BV 6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
Vulcaanweg 20 DFDS 6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
Schiedamsedijk 16 Rotterdam Bulk Terminal 6311.1
6311.2
52241
52242
5.3
5.2
Koningin Wilhelminahaven NZ
Vulcaanweg
Schiedamsedijk
21 / 28
41
106
MAF / NEM 267
372
237
383201
5.2
5.2

Binnen het plangebied is naast de percelen met een bedrijfsbestemming sprake van een perceel met een horecabestemming. In de regels worden voorwaarden gesteld aan de aard en omvang van de horeca-activiteiten ter plaatse. Er is uitsluitend horeca toegestaan uit categorie 2. Dit is relatief lichte horeca met een beperkte milieubelasting. Op deze wijze is in het bestemmingsplan geborgd dat geen onaanvaardbare milieuhinder ontstaat als gevolg van horeca-activiteiten.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid of binnen de specifieke maatbestemming, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.

4.4 Industrielawaai

4.4.1 Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.

4.4.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Het plangebied (met uitzondering van een deel van de Nieuwe Maas) is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Vulcaanhaven. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is opgenomen op de plankaart. Voor Klein Vettenoord en Vulcaanhaven samen is een geluidszone vastgesteld die ruim om het gezoneerde terrein ligt. Omdat de saneringsgrenswaarde van 55 dB(A) bij een deel van de woningen in Vlaardingen wordt overschreden is een saneringsprogramma vastgesteld om de geluidsbelasting in de woongebieden terug te dringen.

Daarnaast ligt het plangebied binnen de geluidszone van diverse omliggende industrieterreinen (Botlek-Pernis, Schiedam-Zuid en Havens Noordwest, Oost-Frankenland).

Plansituatie

De grenzen van het gezoneerde terrein zijn vastgelegd in het bestemmingsplan (conform vigerende situatie). Noch binnen de grenzen van het gezoneerde terrein noch binnen de geluidszone worden in het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De grens van het gezoneerde terrein en de (buiten het plangebied gelegen) buitengrens van de geluidszone wijzigen niet ten opzichte van de vigerende situatie. Wanneer zich nieuwe bedrijven op het terrein willen vestigen, worden deze toegevoegd aan het geluidsbeheersmodel en wordt de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijvigheid getoetst aan de geluidszone, saneringscontouren en de vastgestelde MTG-waarden.

Conclusie

Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is vastgelegd op de plankaart. De buitengrens van de geluidszone, die in zijn geheel buiten het plangebied is gelegen, blijft ongewijzigd. De geluidszone van de gezoneerde terreinen zijn - voor zover deze binnen het plangebied zijn gelegen - opgenomen op de plankaart.

4.5 Wegverkeerslawaai En Spoorweglawaai

4.5.1 Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Gemeentelijk geluidsbeleid

Door de gemeente Vlaardingen wordt op dit moment een beleidsregel hogere grenswaarden geluid opgesteld. In de ontwerpbeleidsregel zijn voorwaarden opgenomen voor het vaststellen van hogere waarden. De voorwaarden zijn afhankelijk van de vraag welke geluidsbron het betreft, of het om woningen dan wel om andere geluidsgevoelige bestemmingen gaat, of de geluidsgevoelige bestemming dan wel de geluidsbron het eerst aanwezig was en onder welke omstandigheden de woningen of geluidsgevoelige bestemmingen dan wel de geluidsbron wordt gerealiseerd. De voorwaarden zijn in de beleidsregel nader gespecificeerd.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan liggen verschillende gezoneerde wegen. Daarnaast ligt direct ten noorden van het plangebied de spoorlijn Rotterdam - Hoek van Holland.

Met name de Schiedamsedijk en de A4 zijn van belang als het gaat om de geluidsbelasting binnen het plangebied vanwege wegverkeer (figuur 4.1 geeft een beeld van de geluidsbelastingen vanwege het verkeer op de A4). In deze figuur is nog geen rekening gehouden met een mogelijke toename van de geluidbelasting als gevolg van het doortrekken van de A4 tussen Delft en Schiedam.

Binnen het plangebied bevinden zich momenteel geen geluidsgevoelige bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0004.png"

Figuur 4.1 Geluidscontouren vanwege A4

Plansituatie

Binnen het bestemmingsplan Rivierzone-Oost zijn geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen voorzien die in het kader van de Wgh akoestisch onderzoek vereisen. Ook zijn geen nieuwe wegen of wijzigingen aan bestaande wegen en spoorwegen voorzien.

Conclusie

De Wgh staat de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. In tabel 4.3 is een overzicht opgenomen van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zoals die gelden na het in werking treden van het NSL (op 1 augustus 2009).

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

In dit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft woningbouw- en kantoorlocaties onder bepaalde voorwaarden.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

In en rond het plangebied is sprake van verschillende bronnen van luchtverontreiniging, te weten wegverkeer, bedrijvigheid en scheepvaartverkeer. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in 2011 ruimschoots werd voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemmiddelde concentratie fijn stof (zie figuur 4.2). Daarnaast blijkt dat in 2015 op vrijwel alle locaties in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide. Uitzondering vormt de tunnelmond van de Beneluxtunnel ten zuiden van de Nieuwe Maas (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0005.png"

Figuur 4.2 Jaargemiddelde concentraties fijn stof in 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0006.png"Figuur 4.3 Jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide in 2015

Plansituatie

Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige uitbreidingen of functiewijzigingen mogelijk. In vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen legt het nieuwe bestemmingsplannen beperkingen op aan de toelaatbaarheid van industriele activiteiten. Daarnaast zijn nieuwe bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken uitgesloten. Daarmee is uitgesloten dat het voorliggende bestemmingsplan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en zal ten opzichte van de vigerende regelingen naar verwachting zelfs een positief effect hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit effect is echter lastig te kwantificeren.

Conclusie

De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken3 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Een uitgebreid overzicht van de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is opgenomen in Bijlage 5.

  1. 3. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

Risicovolle inrichtingen

Referentiesituatie

Op basis van de provinciale risicokaart (zie ook Nederland.risicokaart.nl) en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie (zie Bijlage 6) is geïnventariseerd welke risicovolle inrichtingen zich binnen het plangebied bevinden. Deze bedrijven zijn opgenomen in tabel 4.4 (Bevi-inrichtingen).

Tabel 4.4 Overzicht Bevi-inrichtingen

bedrijf adres bijzonderheden
VOPAK Terminal Vlaardingen Koningin Wilhelminahaven ZOZ 1 BRZO-inrichting
Nederlandse Erts en Mineraalbewerking Koningin Wilhelminahaven NZ 21/28
Schiedamsedijk 106
BRZO-inrichting
Cimcool industrial products BV Schiedamsedijk 20
DFDS Vulcaanweg 20

Uit de provinciale risicokaart en de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over de risicosituatie rond de verschillende inrichting (PR en GR):

  • De PR 10-6-contour van Vopak ligt gedeeltelijk buiten de terreingrens van de inrichting, maar alleen over water. Het GR ligt onder de oriëntatiewaarde.
  • Voor de beide vestigingen van de Nederlandse Erts en Mineraalbewerking is geen sprake van een PR 10-6-contour buiten de grenzen van de inrichting. Er is geen sprake van een relevant GR.
  • De PR 10-6-contour Van Cimcool ligt voor een klein deel buiten de terreingrens van de inrichting. Binnen de contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Het bedrijfsverzamelkantoor (kwetsbaar object) direct ten noorden van de inrichting ligt buiten de PR 10-6-contour. Het GR ligt onder de oriëntatiewaarde.
  • De PR 10-6-contour van DFDS ligt gedeeltelijk buiten de terreingrens van de inrichting, over de naastgelegen bedrijfspercelen. De risicokaart is op dit punt niet actueel. Voor de op de verbeelding opgenomen risicocontour is aangesloten bij de meest actuele gegevens die beschikbaar zijn bij DCMR. Het GR ligt onder de oriëntatiewaarde.

DFDS valt onder de werkingssfeer van het Bevi op grond van artikel 2, onderdeel 1, lid b. Hier staat: “een inrichting die bestemd is voor de opslag in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van het Besluit risico's zware ongevallen 1999”. In het BRZO'99 staat in artikel 1, onderdeel c de definitie van opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen: “opslag van verpakte gevaarlijke stoffen gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven.” In de Nota van toelichting van het BRZO'99 staat: “bedoelde uitsluiting is er op gericht om vervoergebonden inrichtingen, zoals stuwadoorsinrichtingen, niet onder het regime van dit besluit te brengen. Kenmerkend voor dit type uitgesloten inrichtingen is dat gevaarlijke stoffen daarin slechts kortstondig aanwezig zijn. De kortstondige opslag van gevaarlijke stoffen om direct met het vervoer samenhangende redenen, valt derhalve niet onder de werking van dit besluit.” In de PGS 6 “Aanwijzingen voor implementatie van het BRZO 1999” staat de definitie van kortstondige opslag: “Opslag van gevaarlijke goederen voor een periode van maximaal 14 dagen.”. Onder kort durende opslag van gevaarlijke stoffen bij stuwadoorsbedrijven wordt verstaan: een verblijft tijd van gevaarlijke stoffen binnen de inrichting maximaal 14 dagen, onder voorwaarden.

Voor nadere informatie over de hoogte van het GR rondom de Bevi-inrichtingen wordt verwezen naar Bijlage 6.

Aveno BV (voorheen Food4You)

Dit bedrijf (Koningin Wilhelminahaven NZ 17) viel in het verleden onder de werkingssfeer van het Bevi, maar inmiddels niet meer. Voor deze inrichting (ammoniakkoelinstallatie < 400 l) is geen sprake van een PR 10-6-contour buiten de grenzen van de inichting.

Rotterdam Bulk Terminal (RBT)

Ook Rotterdam Bulk Terminal (Schiedamsedijk 16) valt niet meer onder de werkingssfeer van het Bevi, omdat voor de stoffen waarop het Bevi van toepassing is onder de drempelwaarden wordt gebleven.

Overige inrichtingen

Ook buiten het plangebied bevinden zich verschillende inrichtingen die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn (met name aan de overzijde van de Nieuwe Maas), waaronder de raffinaderij van Shell (Vondelingenplaat). De PR 10-6-contouren van de inrichtingen aan de overzijde van de Nieuwe Maas (waaronder Shell Nederland) reiken niet tot over het plangebied Rivierzone-Oost .

Saneringssituaties

Door de milieudienst DCMR is voor de gehele gemeente Vlaardingen een inventarisatie van Bevi-saneringssituaties uitgevoerd. Volgens het Bevi is sprake van een saneringssituatie als een bedrijf dat nu onder de werkingssfeer van het Bevi valt, een PR 10-6-contour kent waarbinnen kwetsbare objecten liggen. In de inventarisatie Bevi-saneringssituaties is voor de definitie van het begrip 'kwetsbaar object' aangesloten bij het Bevi, waarbij op een aantal onderdelen een eigen interpretatie wordt gehanteerd. Bij beoordeling van de kwetsbaarheid van een gebouw is in het genoemde inventarisatierapport:

  • geen onderscheid gemaakt tussen kantoorgebouwen en bedrijfsgebouwen; alle gebouwen waarin meer dan 50 personen aanwezig zijn, zijn aangemerkt als kwetsbaar;
  • een bedrijfsverzamelgebouw beoordeeld als zijnde één gebouw;
  • het hele gebouw beschouwd, ook als slechts een deel binnen de PR 10-6-contour ligt.

In het voorliggende bestemmingsplan is de benadering uit het inventarisatierapport overgenomen. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat binnen het plangebied Rivierzone-Oost alleen in het geval van Cimcool sprake is van een mogelijke saneringssituatie. De contour in de inventarisatie van Bevi-saneringssituaties was echter berekend op grond van een verouderde rekenmethodiek. Uit de actualisatie van de risico-inventarisatie in het kader van de gemeentelijke veiligheidsvisie blijkt dat sprake is van een aanzienlijk kleinere contour, waardoor een saneringssituatie niet aan de orde is.

Plansituatie

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe Bevi-inrichtingen toe. De binnen het plangebied aanwezige Bevi-inrichtingen zijn op de plankaart en in de regels specifiek bestemd. Ook zijn de bijbehorende PR 10-6-contouren op de plankaart opgenomen. Het bestemmingsplan sluit kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contouren van Bevi-inrichtingen uit. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten en uitbreiding van bestaande beperkt kwetsbare objecten (die zelf geen onderdeel zijn van een Bevi-inrichting) binnen de PR 10-6-contouren zijn alleen mogelijk via een omgevingsvergunning. In dat kader moet worden aangetoond dat er gewichtige redenen zijn om de beperkt kwetsbare objecten te realiseren en dat het PR niet meer dan 10-5 bedraagt. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn positief bestemd. Er is geen dwingende reden deze bedrijfsgebouwen te slopen.

Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is en het hele terrein reeds is ingevuld, zal de vaststelling van het bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Aan het slot van deze paragraaf is een verantwoording van het GR opgenomen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Referentiesituatie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en het water. Er is geen sprake van risicovolle leidingen.

Transport over de weg

Over de A4 ter hoogte van het plan vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het bijlagenrapport bij het Basisnet weg blijkt dat voor het betreffende wegvak sprake is van een veiligheidszone van 23 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het GR ligt ver onder de oriënterende waarde.

Ook over de route Vulcaanweg/Schiedamsedijk vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het alleen gaat om vervoer van en naar de risicovolle inrichtingen in het gebied, is het aantal transportbewegingen relatief beperkt. Uit de 'Inventarisatie externe veiligheid route gevaarlijke stoffen in Vlaardingen' (december 2006) blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg ligt en dat het GR onder de oriënterende waarde is gelegen.

Transport over het water

Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. In het verleden zijn in het kader van plannen in de Rivierzone verschillende risicoberekeningen uitgevoerd, waaruit blijkt dat de orientatiewaarde voor het groepsrisico wordt benaderd en mogelijk zelfs overschreden. Er is op dit moment nog geen valide rekenmothodiek om een definitieve conclusie te kunnen trekken over de hoogte van het groepsrisico. Op basis van de onderzoek uit het verleden kan echter wel worden geconcludeerd dat het groepsrisico een aandachtspunt is in de zone langs de Nieuwe Maas.

In het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden plasbrandaandachtsgebieden aangewezen. Volgens het ontwerpBasisnet water is het plasbrandaandachtsgebied gelegen binnen 40 m vanaf de kade. Op basis van het (concept)Btev moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

De Provinciale Verordening Ruimte geeft aan dat voor gebieden waar zeeschepen aanmeren langs de Nieuwe Maas binnen 65 m van de kade geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Afwijking is mogelijk voor bebouwing in het gebied tussen 40 en 65 m vanaf de kade indien:

  1. 1. sprake is van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang; én
  2. 2. de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond advies heeft uitgebracht.

Verder biedt de Provinciale Verordening Ruimte - onder voorwaarden - ruimte voor afwijking ten behoeve van (incidentele) nieuwe kleinschalige voorzieningen ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever en voor voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of haven.

Plansituatie

De veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied langs de A4 leiden niet tot ruimtelijke beperkingen ter plaatse van de bedrijfspercelen binnen het plangebied. Voor de bouwmogelijkheden langs de Nieuwe Maas is in aansluiting op de Provinciale Verordening Ruimte een passende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Het plangebied is reeds volledig ontwikkeld en ingevuld met bedrijfsactiviteiten. Het is niet aannemelijk dat de personendichtheden binnen het plangebied relevante zullen toenemen in de planperiode. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico langs de transportassen.

Verantwoording groepsrisico

De verantwoordingsplicht van het GR houdt in dat inzicht moet worden gegeven in de hoogte van het GR en dat ook rekening moet worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren met name de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) om advies gevraagd.

Omvang GR in huidige situatie

In de voorgaande paragraaf is ingegaan op de risicobronnen binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan:

  • in de externe veiligheidsvisie voor de gemeente Vlaardingen wordt inzicht gegeven in het GR rondom de inrichtingen binnen het plangebied en in de omgeving daarvan. Uit de resultaten blijkt dat in geen geval sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde. In veel gevallen ligt het GR zelfs ver onder de oriënterende waarde;
  • Over de A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het GR ligt ruimschoots onder de oriënterende waarde. Dat geldt ook voor de route Vulcaanweg/ Schiedamsedijk;
  • ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Nieuwe Maas. Er is mogelijk sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Incidentscenario's

In het advies van de VRR is voor de verschillende risicobronnen een beschrijving opgenomen van de worstcase scenario's die kunnen optreden:

  1. 1. Toxisch scenario (bezwijken opslag van waterstoffluoride) bij Shell Nederland Raffinaderij;
  2. 2. Loodsverbranding (volledig) (900 m2) met toxische verbrandingsproducten bij Cimcool Industrial Products;
  3. 3. Toxisch scenario (grote lekkage van acrylnitril) bij VOPAK Vlaardingen;
  4. 4. Toxisch scenario (catastrofaal falen tankwagen) op het terrein van DFDS Seaways, de Schiedamsedijk of Rijksweg A4;
  5. 5. BLEVE met een tankwagen met brandbare gassen op het terrein van DFDS Seaways, de Schiedamsedijk of Rijksweg A4;
  6. 6. Toxisch scenario (catastrofaal falen tankcompartiment zeeschip met toxische stoffen) op de Nieuwe Maas;
  7. 7. Flashfire (lekkage tankcompartiment zeeschip met brandbare gassen) op de Nieuwe Maas.

Daarnaast is ook een overzicht opgenomen van de meest geloofwaardige scenario's:

  1. 8. Loodsverbranding (gedeeltelijk) (50 m2) met toxische verbrandingsproducten bij Cimcool Industrial Products;
  2. 9. Toxisch scenario (kleine lekkage acrylnitril) bij VOPAK Vlaardingen;
  3. 10. Toxisch scenario (lekkage tankwagen) op het terrein van DFDS Seaways, de Schiedamsedijk of Rijksweg A4;
  4. 11. Plasbrandscenario (bezwijken tankwagen met brandbare vloeistoffen) op het terrein van DFDS Seaways, de Schiedamsedijk of Rijksweg A4;
  5. 12. Plasbrandscenario (falen tankcompartiment zeeschip met brandbare vloeistoffen) op de Nieuwe Maas.

Zelfredzaamheid

In het bestemmingsplan worden woningen en functies waar kwetsbare groepen mensen verblijven (zoals kinderdagverblijven, verpleegtehuizen en scholen) niet toegestaan.

Per incidentscenario kan de mogelijkheid van zelfredding verschillen. In het advies van de VRR is een overzicht opgenomen. Tijdige alarmering en de infrastructuur om het gebied te ontvluchten spelen daarbij een belangrijke rol.

Beheersbaarheid

Het plangebied is zowel vanuit Vlaardingen als vanuit Schiedam goed bereikbaar. Daarbij wordt door de VRR echter wel opgemerkt dat bedrijven vanaf de rotonde Vulcaanweg slechts eenzijdig bereikbaar zijn (DFDS Seaways, Vopak). Ook Benelux Workpark heeft slechts een eenzijdige bereikbaarheid. Daarnaast is de verkeersafwikkeling op bepaalde delen van de dag op de Vulcaanweg / Schiedamsedijk slecht.

Bij de Koningin Wilhelminahaven en het terrein van DFDS Seaways zijn zowel de primaire als secundaire bluswatervoorziening voldoende aanwezig. Bij Vopak wordt momenteel gewerkt aan het vernieuwen van de bluswatervoorziening. De bluswatervoorziening op Benelux Workpark is onvoldoende.

Maatregelen

Bronmaatregelen om het GR rondom de bovengenoemde risicobronnen te beperken zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure. In het bestemmingsplan zijn waar mogelijk wel op andere manieren maatregelen getroffen om risico's te beperken:

  • kwetsbare objecten en nieuwbouw of uitbreiding van beperkt kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contouren rondom de Bevi-inrichtingen;
  • nieuwbouw of uitbreiding van gebouwen is niet toegestaan binnen het plasbrandaandachtsgebied langs de Nieuwe Maas (tot een afstand van 65 m vanaf de oever, behoudens omgevingsvergunning);
  • in het hele plangebied worden geen nieuwe zelfstandige kantoren toegestaan;
  • de mogelijkheden voor (volumineuze) detailhandel zijn beperkt (geen nieuwvestiging).

In het advies van de VRR is een aantal maatregelen opgenomen om de zelfredzaamheid te vergroten en beheersbaarheid te verbeteren. Het betreft voor een belangrijke deel maatregelen op gebouwniveau, zoals beperken van glasoppervlak, afsluitbare deuren, ramen en ventilatieopeningen, luchtverversingssystemen, situering van (nood)uitgangen. Toetsing vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen. Bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening dient te voldoen aan de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Vanuit het oogpunt van bereikbaarheid is het verder van belang dat de huidige route over de Beneluxtunnel ten zuidoosten van het plangebied geschikt gemaakt wordt als calamiteitenroute of tweede ontsluitingsweg. Doormiddel van de campagne "Goed voorbereid heb je zelf in de hand" dient zorg te worden gedragen voor goede voorlichting en instructie van de binnen het gebied aanwezige personen.

Afweging

Het bestemmingsplan Rivierzone-Oost is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico voor de omliggende risicobronnen. De gemeente Vlaardingen onderschrijft de randvoorwaarden en maatregelen uit het advies van de VRR en zal deze bij toekomstige planvorming binnen het gebied in acht nemen. De gemeente Vlaardingen zal in overleg met de VRR bekijken op welke wijze de bluswatervoorziening binnen Benelux Workpark en de bereikbaarheid kunnen worden verbeterd. De door de VRR aangedragen oplossing is door de veiligheidscoördinator van de gemeente Vlaardingen onderzocht. De brandweer komt op korte termijn met een tekening waarop aangegeven is waar de voorziening dient te komen. De gemeente pakt vervolgens de uitwerking hiervan op. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de genoemde maatregelen nauwelijks tot geen kwantificeerbaar effect hebben op het berekende aantal slachtoffers. Er blijft hoe dan ook sprake van een resteffect. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Rivierzone Oost heeft de gemeente Vlaardingen kennis genomen van dit restrisico. De gemeente acht dit risico, mede gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan en het advies van de VRR, aanvaardbaar.

Conclusie

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. In het algemeen wordt bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op de bestemming waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Als gevolg van huidige bedrijfsactiviteiten en activiteiten uit het verleden is de bodem binnen het plangebied lokaal verontreinigd. Uit de informatie op http://www.bodemloket.nl blijkt dat delen van het plangebied in het verleden reeds zijn gesaneerd. Andere delen zullen nog worden gesaneerd.

Plansituatie

Het bestemmingsplan Rivierzone-Oost is consoliderend van aard en maakt geen functiewijzigingen mogelijk. Bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer in het buitendijks gebied gevoerd door Rijkswaterstaat. Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt In deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld. Het nationale beleid is aan de orde gekomen in paragraaf 2.2.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet;
  • Beleidslijn grote rivieren.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Bestemmingsplannen blauw gekleurd;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor zaken die spelen met betrekking tot het waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan is opgezet in een aantal deelplannen, waaronder een Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. Daarin geven de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap een eigen visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030).

4.10.2 Onderzoek en conclusie

Huidige situatie

Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitendijks (industrie)gebied rondom de Vulcaanhaven. Het gebied heeft overwegend een verbeterd gescheiden rioolstelsel, waarbij het hemelwater boven de 0,3 mm/uur wordt afgevoerd naar de Nieuwe Maas. Het industriële afvalwater wordt afgevoerd naar de AWZI De Groote Lucht. Het gebied rond de Koningin Wilhelminahaven heeft, vanwege de lagere ligging en daardoor een frequentere overstroming, een gescheiden rioolstelsel.

Waterkeringen

Ten noorden van het plangebied loopt een primaire waterkering, de zogeheten Delflandsedijk. De in acht te nemen vigerende kern- en beschermingszone is conform de vigerende legger. Nieuwe bebouwing is binnen de grens waterstaatswerk in principe niet mogelijk. Binnen de beschermingszone mag alleen worden gegraven en/of gebouwd met een keurontheffing van het Hoogheemraadschap.

Oppervlaktewater/grondwater

Het plangebied is gelegen op hoge gronden die vrij kunnen afwateren op de Nieuwe Maas. Voor dergelijke buitendijkse gebieden geldt geen wateropgave. Gezien de relatief hoge ligging is wateroverlast als gevolg van extreme neerslag dan ook vrijwel uitgesloten. In het buitendijkse gebied blijft wateroverlast beperkt tot situaties waarbij de waterstand in de Nieuwe Maas de stand van NAP +2,50 m tot NAP +4,00 m overschrijdt.

Het freatische grondwater in het plangebied staat onder invloed van de Nieuwe Maas en staat gemiddeld 1 à 2 m onder maaiveld. De diepere watervoerende pakketten worden beïnvloed door de Nieuwe Maas en hebben ter plaatse van het plangebied een stijghoogte van ca. NAP +0,0 m. Er is dus sprake van inzijging. Gezien de hoogteligging van het maaiveld en de freatische grondwaterstand binnen het plangebied is sprake van ruim voldoende drooglegging, waardoor grondwateroverlast niet voorkomt. Het plangebied is verder niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Waterketen

Het gebied ten zuiden van de Schiedamsedijk maakt onderdeel uit van het bemalingsgebied Benelux Workpark. Op verzoek van Rijkswaterstaat is het gebied ten noorden van het Benelux Workpark voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Voorheen loosde het gemengde rioolstelsel van dit gebied rechtstreeks op de Nieuwe Maas.

Het gebied rond de KW-haven is voorzien van een gescheiden stelsel. Er wordt geen verbeterd gescheiden stelsel overwogen omdat de kade bij stormvloeden onder kan lopen.

Het hemelwater (hwa) wordt afgevoerd naar de Nieuwe Maas. Het vasthouden van extra water boven de berging in het regenwaterstelsel is economisch niet verantwoord in relatie tot het effect op de waterstandverhoging van de Nieuwe Maas als gevolg van deze lozing.

Het industriële afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) "De Groote Lucht". In het basisrioleringsplan van de gemeente is rekening gehouden met de ontwikkelingen in de Rivierzone, waardoor een voldoende capaciteit van het rioleringssysteem is gewaarborgd. Bij nieuwbouw en de aanleg van de parkeervoorzieningen moet gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK'shoudende materialen) die niet uitlogen, of moeten de bouwmaterialen worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water (en bodem) voorkomen.

Plansituatie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen grootschalige herontwikkeling of funtiewijziging mogelijk. In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen voor de gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering (Delflandsedijk). Voor werken binnen de beschermingszone van de waterkering is een vergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig.

In principe geldt voor diverse werken in buitendijkse gebied eveneens een vergunningplicht op basis van het Waterbesluit en de Waterregeling. Het deel van het plangebied gelegen binnen de oeverlijn is vrijgesteld van deze verplichting. Voor het deel van het plangebied gelegen in de Nieuwe Maas geldt wel de vergunningplicht van artikel 6 van het Waterbesluit en de Waterregeling. Daarnaast zullen activiteiten getoetst worden aan de Beleidslijn Grote Rivieren en aan nautische belangen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie.

4.11 Ecologie

4.11.1 Toetsingskader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. De Natuurbeschermingswet 1998 is van belang voor de gebiedsbescherming. In Bijlage 7 is nader ingegaan op de Ffw en de Natuurbeschermingswet 1998.

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de PEHS, maar grenst wel aan de PEHS Nieuwe Waterweg. Ontwikkelingen met negatieve gevolgen voor de nabijgelegen PEHS geven aanleiding tot compensatie en exacte inrichtingseisen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan worden aangetoond. Gelet op de verplichtingen ingevolge de Ffw moet aannemelijk worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is.

Plansituatie

Hoewel in casu sprake is van een overwegend conserverend plan, is het bestemmingsplan het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting kan betekenen van beschermde planten- en diersoorten. Op dit moment is er geen sloop van bepaalde concrete gebouwen voorzien. Het gaat om een verhard gebied zonder watergangen of bomen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen.
  • In het plangebied zijn geen broedvogels met vaste nesten waargenomen.
  • Mogelijke aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) te laten starten.
  • Het plangebied heeft naar verwachting alleen een functie als marginaal foerageergebied voor vleermuizen.

Conclusie

Wanneer rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden zoals beschreven in deze paragraaf, zijn er uit ecologisch oogpunt geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.12 Cultuurhistorie

4.12.1 Toetsingskader

Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In het beleid van de provincie wordt grote waarde gehecht aan de kartering en toekomstverkenning van de cultuurhistorische waarden in Zuid-Holland. Deze waarden, samengevat met de term Cultuurhistorische Hoofdstructuur, bestaan uit de nog aanwezige historisch-(steden)bouwkundige, historisch-landschappelijke en archeologische objecten, structuren en gebieden. Het doel van deze kartering en toekomstverkenning is het mogelijk maken van een integraal (dat wil zeggen in samenhang met overige beleidsvoornemens) en gebiedsgericht (dat wil zeggen gericht op de cultuurhistorische waarden en hun omgeving) monumentenbeleid.

Op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland zijn zowel bekende archeologische waarden aangegeven als ook de gebieden met een zekere archeologische verwachting. Het gaat hierbij om de bekende terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde, die ook op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn opgenomen, alsmede de gebieden met een kans (variërend van zeer hoog tot laag) op het aantreffen van archeologische sporen.

Gemeentelijke beleidslijn

De gemeente heeft een beleidslijn opgesteld voor objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. Vooruitlopend op de uitwerking van het genoemde kader heeft een inventarisatie plaatsgevonden wat heeft geleid tot een conceptlijst van objecten die in aanmerking komen. De betreffende objecten zijn ook gewaardeerd volgens de lijst inventarisatie beeldbepalende objecten met Culthuurhistorische waarde (Stichting Dorp, Stad & Land, januari 2010). Ieder pand is op vier aspecten gewogen: cultuurhistorische waarde, architectonische waarde, situering en kwaliteit. De waarde kan hierbij fluctueren tussen -5 tot +27. Volgens een verdeelsleutel is vervolgens de totaalscore bepaald die de mate bepaalt waarin het betreffende pand of object als karakteristiek wordt beschouwd. De objecten met een totaalscore van 10 punten en hoger worden als karakteristek aangemerkt in de nieuwe bestemmingsplannen. Op 29 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de lijst van beeldbepalende panden vastgesteld.

4.12.2 Onderzoek

Een overzicht van de panden in het plangebied die als karakteristiek worden beschouwd is opgenomen in bijlage 8. De zogenaamde 'koeienstal' aan de Vulcaanhaven staat wel in dit overzicht, maar is nog niet aangewezen als beeldbepalend pand. Dit pand wordt later opnieuw beoordeeld.

De beeldbepalende panden zijn vooralsnog als karakteristiek op de plankaart aangeduid. Er is een regeling opgenomen die strekt ter bescherming van die karakteristieke waarde. De regeling neemt de bestaande situatie als uitgangspunt. Goot- en bouwhoogte, nokrichting, kapvorm en dakhelling mogen uitsluitend worden gewijzigd via een afwijkingsprocedure, indien de karakteristieke waarde van het gebouw daardoor niet onevenredig wordt aangetast. Er moet daarover schriftelijk advies worden ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten.

4.12.3 Conclusie

De bescherming van beeldbepalende panden vindt plaats door middel van de aanduiding 'karakteristiek'.

4.13 Archeologie

4.13.1 Toetsingskader

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Gemeentelijk Archeologisch beleidsplan

Inde beleidsnota Archeologie 2009-2013 is uitgewerkt op welke wijze de gemeente Vlaardingen, binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid, invulling geeft aan de archeologische monumentenzorg. Daarbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan de wijze waarop in betsemmingsplannen om dient te worden gegaan met archeologische waarden.

De gemeente houdt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De op de plankaart opgenomen archeologische terreinen worden gekoppeld aan bouwvoorschriften en een aanlegvergunning. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven waarom de aangewezen terreinen vanuit archeologisch oogpunt bescherming verdienen. In de planvoorschriften wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen bij geplande bouwactiviteiten of andere bodemverstorende activiteiten. Die gevolgen kunnen zeer uiteenlopend zijn, variërend van ’geen gevolgen voor bouwen’ via ‘eerst onderzoeken, dan bouwen’ tot en met ’geen bodemverstoring, maar behoud in de bodem’. De voorwaarden voor het verlenen van bouw-, sloop en aanlegvergunningen worden hierop aangepast.

Algemene omgang met archeologie

In het kader van de archeologische monumentenzorg geldt een algemene procedure, de AMZ-cyclus. In deze procedure wordt een aantal stappen onderscheiden.

Ten eerste dient een inventarisatie te worden gedaan, het zogeheten 'Bureauonderzoek' (BO). In deze fase worden alle bestaande archeologische gegevens verzameld.

Indien er aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van archeologische waarden (bestaand of verwacht), of juist indien er onvoldoende informatie voorhanden blijkt te zijn, zal een 'Inventariserend Veldonderzoek' (IVO) volgen. In het IVO worden door middel van non-destructief onderzoek (bijvoorbeeld grondboringen, grondradar, weerstandsmetingen) of meer destructieve methoden (het trekken van proefsleuven) bijkomende archeologische gegevens verzameld. Het onderzoek resulteert in een verslag waarin op grond van de verkregen gegevens terreinen worden gewaardeerd. Op basis van de waardering kunnen terreinen worden aangewezen die archeologische waarden bevatten.

Het uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg is dat terreinen die archeologische waarden bevatten door middel van planaanpassing behouden blijven. De bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt hiermee geoptimaliseerd en werkt bovendien kostenbesparend. De inventarisatie van archeologische waarden dient dan ook in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming plaats te vinden.

Bij onontkoombare vernietiging van belangrijke archeologische waarden dienen deze door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. Hieronder kan ook worden verstaan, het archeologisch begeleiden van de werkzaamheden. Opgraven en begeleiden dient te gebeuren door een bedrijf dat hiertoe volgens de Monumentenwet gemachtigd is.

De kosten voor de stappen die in de procedure gevolgd dienen te worden, komen ten laste van het project (de initiatiefnemer/veroorzaker).

4.13.2 Onderzoek

Referentiesituatie

De archeologische verwachting voor bestemmingsplangebied 227 is gebaseerd op de resultaten van de archeologische inventarisatie die voor het plangebied is uitgevoerd (zie: Van Loon 2011). De verwachting is chronologisch weergegeven en wordt getoond in figuur 4.4.

In het plangebied ligt een rivierduinencomplex, dat bewoond was in het midden-neolithicum. Gezien rivierduinen gevormd worden in het laat Dryas, is ook laat-paleolithische en mesolithische bewoning mogelijk. De top is aangetroffen op circa - 3,80 m NAP, net ten noordwesten van het plangebied. AMK-terrein 10428 omvat deze top en strekt zich uit tot in het plangebied. Voor deze zone geldt een hoge verwachting op vondsten en sporen uit het neolithicum.

De rest van het rivierduinencomplex strekt zich uit over het oosten van het plangebied. De geologische kaart geeft aan dat rivierduinafzettingen hier mogelijk aangetroffen kunnen worden vanaf - 15 m NAP. In het zuidoosten van het plangebied ligt nog een zone waar de afzettingen al vanaf -13 m NAP aanwezig kunnen zijn. Voor deze zone geldt een middelhoge verwachting op vondsten en sporen uit het neolithicum, mesolithicum en laat-paleolithicum.

Net ten noorden van het plangebied zijn in het veen nederzettingssporen uit de ijzertijd gevonden. De goed geconserveerde vondsten werden gedaan op circa - 2,8 m NAP. De boringen in DINOLoket geven aan dat er ook in het plangebied nog verschillende veenlagen in de ondergrond aanwezig zijn. Voor het plangebied betekent dit een middelhoge verwachting op sporen en vondsten uit de ijzertijd.

Op Sportpark Vijfsluizen zijn verschillende nederzettingssporen en een cultuurlaag uit de Romeinse tijd gevonden op de oeverwallen van kreken. Sporen werden aangetroffen vanaf - 2,10 m NAP, vondsten vanaf - 1,84 m NAP. Gezien de ligging van het bestemmingsplangebied mag het krekenstelsel ook hier verwacht worden. Voor de Romeinse tijd geldt een middelhoge verwachting op sporen en vondsten.

In de 12e eeuw (late middeleeuwen) legde men dijken aan en het noordoosten van het bestemmingsplangebied kwam binnendijks te liggen. Tot in de 20e eeuw was het een woon- en agrarisch gebied. Het is onbekend of er nog veel bewaard is gebleven uit deze periode. Daarom geldt een middelhoge archeologische verwachting voor dit gebied voor de periode vanaf de late middeleeuwen. Voor het verwachte verloop van het dijktracé is een hoge verwachting opgenomen. De dijk zal in de loop van de tijd onder zijn eigen gewicht naar beneden zijn gezakt (en steeds weer zijn opgehoogd). Dus zelfs na (mogelijke) egalisatie in de 20e eeuw kunnen er nog restanten in de bodem aanwezig zijn.

De rest van het bestemmingsplangebied bestond tijdens de middeleeuwen en een groot deel van de nieuwe tijd uit gorzen. Bewoningsresten moeten hier niet verwacht worden, maar andere structuren kunnen wel aangetroffen worden. Indien het latere 'Oostelijke Spuiwater' voor 1560 in verbinding stond met de Maas, mag de samenvloeiing tussen de KW-haven en de Vulcaanhaven verwacht worden. In dat geval kunnen ter plekke 16e-eeuwse dempingspakketten en een damstructuur aanwezig zijn. De waterloop kan ook afval en eventueel scheepsresten bevatten, daterend uit de gehele periode waarin deze stroom actief was. Ten noorden van de KW-haven kunnen nog resten liggen van de 18e-eeuwse kade (vanaf 3,74 m NAP) en rond de Vulcaanhaven kaden uit de 18e eeuw en later (vanaf 1,84 m NAP).

Het bestemmingsplangebied is in de 19e en 20e eeuw opgehoogd. Hoeveel grond is opgebracht, is niet bekend. Een vergelijking tussen het huidige straatniveau en gegevens op historische kaarten doet vermoeden dat het vaak over 2 tot 4 m gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0007.png"

Figuur 4.4 Archeologische verwachtingen in het bestemmingsplangebied

Plansituatie

Om de aanwezige en verwachte archeologische monumenten tegen vernietiging te behoeden, is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.bpRivoost2010-0131_0008.png"

Figuur 4.5 Plankaart archeologische waarden

Er worden 4 dubbelbestemmingen onderscheiden:

Waarde - Archeologie - 1 (WR-A-1; rood): Alle projecten waarbij bodemingrepen plaatsvinden die dieper gaan dan 2 m onder NAP dienen aandacht te besteden aan archeologie.

Waarde - Archeologie - 2 (WR-A-2; groen): Projecten met een omvang van meer dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 1 m onder maaiveld dienen aandacht te besteden aan archeologie.

Waarde - Archeologie - 3 (WR-A-3; geel): Projecten met een omvang van meer dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 2 m onder NAP dienen aandacht aan archeologie te besteden. Projecten met een omvang van meer dan 100 m² waarbij het maaiveld tot onder 0 m NAP wordt verlaagd, dienen eveneens aandacht aan archeologie te besteden. Dit ongeacht de diepte van de verdere bodemingrepen.

Waarde - Archeologie - 4 (WR-A-4; blauw): Projecten met een omvang van meer dan 100 m² en ontgravingen dieper dan 15 m onder NAP dienen aandacht te besteden aan archeologie.

Toelichting

Projecten met een omvang van minder dan 100 m², die worden uitgevoerd in archeologische verwachtingsgebieden in dit bestemmingsplangebied (zie figuur 1), zijn vrijgesteld van de verplichting om aandacht te besteden aan archeologie. De vrijstelling behoedt kleine projecten met bodemingrepen voor hoge archeologische kosten. De vrijstellingsgrens is in lijn met de Monumentenwet en met het beleid van de provincie Zuid-Holland. Uitzondering hierop zijn projecten die plaatsvinden in zone WR-A-1.

Naast een vrijstellingsgrens naar omvang, gelden er in het bestemmingsplangebied drie verschillende vrijstellingsgrenzen naar gelang de diepte van de geplande bodemingrepen. Deze grenzen zijn gebaseerd op de resultaten van de archeologische inventarisatie die is uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied. Heien wordt in Vlaardingen als verstorend voor het bodemarchief beschouwd. Dit betekent dat plannen met heiwerkzaamheden ook in dit plangebied aandacht dienen te besteden aan archeologie.

WR-A-1: Dit gebied staat aangegeven op de archeologische monumentenkaart en behoort tot AMK-terrein 10428. Het omvat de top van een rivierduin die bewoond was in het neolithicum en mogelijk reeds vroeger. Naar alle verwachting is de rivierduin nog intact in de bodem aanwezig. Voor projecten in dit gebied geldt geen vrijstelling naar omvang. Er geldt wel een vrijstelling naar diepte. Gezien het feit dat de top van de duin is vastgesteld op - 3,80 m NAP, zijn projecten die de bodem niet dieper verstoren dan - 2 m NAP vrijgesteld.

WR-A-2: Dit is het gebied van het voormalige tracé van de oude Schiedamse dijk. Mogelijk zijn nog delen van deze dijk intact in de bodem aanwezig. Plannen die de bodem niet dieper verstoren dan 1 m onder maaiveld, zijn vrijgesteld. Dit heeft te maken met de wijze waarop de archeologische informatie ontsloten moet worden. Zinvol archeologisch onderzoek naar de opbouw van de dijk is pas mogelijk indien er een ruime doorsnede blootgelegd kan worden.
Met 1 m hoogte is dit naar verwachting het geval.

WR-A-3: Dit gebied is voor het overgrote deel fors opgehoogd. Onder deze ophoging kunnen nog archeologische waarden aanwezig zijn. De rivierduin die in het plangebied ligt, is hier een voorbeeld van. De diepteligging van archeologische sporen en vondsten in dit gebied geeft al enige bescherming. Het huidige maaiveld ligt enkele meters boven de archeologische niveaus, zodat in de praktijk goed archeologische onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologie enkel mogelijk is met behulp van kostbare ingrepen. Daarom dient er alleen een archeologisch traject ingezet te worden bij projecten waarbij de bodem tot op grote diepte wordt verstoord. De grens voor dergelijke verstoringen is op - 2 m NAP gezet. De hoogtemaat volgt uit onderzoeksresultaten van Sportpark Vijfsluizen, waarbij een middeleeuwse vindplaats en Romeinse sporen en vondsten ongeveer op dit niveau zijn aangetroffen. Echter, indien een project plannen omvat waarbij het huidige maaiveld tot onder nul meter NAP wordt verlaagd, dan dient ook hier aandacht besteed te worden aan archeologie. Het wordt dan immers wel mogelijk om vanaf het verlaagde maaiveld onderzoek te doen naar mogelijk aanwezige archeologie.

WR-A-4: De rivierduin waarop neolithische bewoning is aangetroffen, strekt zich uit onder een gedeelte van de KW-haven en Vulcaanhaven. Bij de aanleg van de havens is de rivierduin vermoedelijk niet verstoord, maar recentere archeologische structuren wel. Op basis van de geologische kaart kunnen in dit gebied rivierduinafzettingen aangetroffen worden vanaf - 15 m NAP. Projecten waarbij ontgravingen worden uitgevoerd die niet dieper gaan dan - 15 m NAP zijn daarom vrijgesteld.

4.13.3 Conclusie

Gebieden met een archeologische verwachtingswaarde krijgen een toepasselijke dubbelbestemming. Op deze manier zijn de archeologische belangen gewaarborgd.

4.14 Windenergie

4.14.1 Toetsingskader

Nota wervelender

De provincie Zuid-Holland zet in op het verduurzamen van de energievoorziening door meer windenergie op te wekken. In 2003 hebben Provinciale Staten de Nota Wervel vastgesteld. In 2011 is de opvolger, de Nota Wervelender, vastgesteld. In de Nota Wervelender wordt aangegeven waar binnen de provincie windturbines gewenst zijn, en waar juist niet.

Programma Duurzaamheid 2012-2015

Met het duurzaamheidsprogramma wil de gemeente een extra impuls geven aan energiebesparende maatregelen, het stimuleren van het gebruik van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, warmte/koude opslag en aardwarmte. Verder stimuleert de gemeente duurzame mobiliteit, het duurzaam gebruik van grondstoffen en het hergebruik van afvalstoffen. Voorbeelden van duurzame mobiliteit zijn elektrisch vervoer, openbaar vervoer (ook over het water) en de fiets. Deze maatregelen dragen ook bij aan het verminderen van de CO2-uitstoot en het verminderen van geluidsoverlast, luchtverontreiniging en stank.

Convenant Realisatie windenergie stadsregio Rotterdam

De gemeente Vlaardingen ondertekent het convenant Realisatie windenergie stadsregio Rotterdam. Dit convenant is gebaseerd op het landelijk en provinciaal beleid voor windenergie op land. Het convenant is een van de resultaten van de regionale klimaatagenda en maakt tevens deel uit van het lokale duurzaamheidsprogramma. Het convenant betreft het grondgebied van de gemeenten in de stadsregio Rotterdam, zonder het havengebied van Rotterdam. Met het convenant wordt een gezamenlijke regionale ambitie van 150 megawatt (MW) aan windenergie vastgelegd, waarvan minimaal 100 MW wordt geoormerkt op basis van concrete locaties. In de gemeente Vlaardingen betreft het drie locaties: Groote Lucht, Beneluxtunnel en ’t Scheur. Deze zijn aangeduid als ‘te realiseren’, ‘potentiële locatie’ respectievelijk ‘studielocatie’.

4.14.2 Onderzoek en conclusie

De noordelijke tunnelmond van de Beneluxtunnel is in de Nota wervelender opgenomen als locatie waar windturbines gewenst zijn. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van windturbines op deze locatie. De windturbines worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Rivierzone-Oost. Hiervoor wordt zo nodig een aparte procedure doorlopen.

4.15 Samenvatting En Conclusies

Milieusituatie en effecten

In dit hoofdstuk is de milieusituatie binnen het plangebied Rivierzone-Oost beschreven. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard.

Milieuzonering

In het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering om milieuhinder al in het ruimtelijke spoor zo veel mogelijk te beperken. Bij de milieuzonering is rekening gehouden met bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. Afhankelijk van de afstand van de bedrijfspercelen tot omliggende woningen zijn bedrijfsactiviteiten toelaatbaar uit minimaal categorie 3.1 (lichte bedrijvigheid) en maximaal categorie 5.2 (relatief zware bedrijvigheid). Bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken zijn in het bestemmingsplan in principe uitgesloten. Bestaande bedrijven die niet binnen de algemene toelaatbaarheid vallen worden mogelijk gemaakt met een specifieke maatbestemming.

Geluid

Het plangebied is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein Vulcaanhaven. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is opgenomen op de plankaart. Voor Klein Vettenoord en Vulcaanhaven samen is een geluidszone vastgesteld die ruim om het gezoneerde terrein ligt. Daarnaast ligt het plangebied binnen de geluidszone van omliggende industrieterreinen. Het bestemmingsplan maakt geen geluidsgevoelige objecten mogelijk. Ook zijn geen nieuwe wegen of wijzigingen aan bestaande wegen voorzien.

Luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige uitbreidingen of functiewijzigingen mogelijk. Het plan zal dan ook geen relevante gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Omdat in het bestemmingsplan nieuwe bedrijven die potentieel zeer veel goederenverkeer aantrekken worden uitgesloten, kan het plan mogelijk zelfs een positief effect hebben op de concentraties langs de ontsluitingswegen. De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Externe veiligheid

In en rondom het plangebied bevinden zich verschillende risicovolle inrichtingen. Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water en door buisleidingen. In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de risicosituatie rond deze risicobronnen. In het bestemmingsplan zijn waar nodig maatregelen getroffen om risico's te beperken. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de regelgeving en het beleid over externe veiligheid. Het GR wordt aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan staat vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen niet toe.

Bodem en water

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie en de bodemkwaliteit. Er wordt een dubbelbestemming Waterstaat opgenomen voor de gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering.

Ecologie

Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden, zoals Natura 2000 en PEHS, kunnen worden uitgesloten. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, het feit dat geen sloop is voorzien van gebouwen, en het ontbreken van bodem en watergangen, staan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Archeologie en cultuurhistorie

In het bestemmingsplan is een beschrijving opgenomen van de archeologische en cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied. Het gebieden met hoge dan wel middelhoge archeologische verwachting krijgen een toepasselijke dubbelbestemming. De beeldbepalende panden zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de uitvoering van het bestemmingsplan Rivierzone-Oost mogelijk is binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om deze waarden te kunnen waarmaken dienen deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planlogische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten vertaald zullen worden in het later op te stellen bestemmingsplan. Het betreft een opzet die nog niet volledig is.

In het algemeen kan worden gesteld dat in het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor ruimtelijk aanvaardbare bouw- of andere initiatieven een afwijkingsprocedure dan wel een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het zoveel mogelijk voorkomen van binnenplanse afwijkingsbepalingen bevordert daarbij de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, zodat er een extra toetsingsmoment is.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de kaart zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen (zie ook uitsnede). Uitgangspunt daarbij is dat de kaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn ook afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en aanlegregels opgenomen.

5.2 Opzet Regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen en aanduidingen in het gebied.

Enkelbestemmingen

Bedrijf

De bedrijfspercelen zijn bestemd tot Bedrijf. De toelaatbaarheid van bedrijven is gekoppeld aan de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. De maximaal toelaatbare milieucategorie is op de plankaart aangegeven. Bedrijven uit een hogere milieucategorie en bedrijven die niet voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (zoals het verkooppunt voor motorbrandstoffen) zijn voorzien van een toepasselijke aanduiding. Dit betreft een aantal bestaande bedrijven, maar ook een aantal bedrijven waarvoor een afzonderlijke planologische procedure zal zijn afgerond, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijven uit een hogere milieucategorie en voor bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', mits deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de rechtstreeks toegelaten bedrijven. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen van de specifieke aanduidingen, indien het betreffende bedrijf is opgeheven.

Het maximumbebouwingspercentage is op de plankaart aangegeven. Voor de toelaatbare bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen en van tanks en silo's geldt een zonering (zie ook paragraaf 3.3). Verwezen wordt naar de betreffende maatvoeringsaanduidingen op de plankaart. Kranen zijn toegestaan tot 50 meter hoogte. Bestaande uitzonderingen zijn gerespecteerd.

Nieuwvestiging van bedrijven met verkeersindex 3G (zie de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein') is uitgesloten. Wel is een afwijkingsbevoegdheid voor deze bedrijven opgenomen.

Uitsluitend bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegestaan. Deze zijn aangeduid met de aanduiding 'risicovolle inrichting'. Op de gronden met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten geldt dat uitsluitend de bestaande beperkt kwetsbare objecten direct zijn toegestaan. Voor uitbreiding of nieuwbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden niet toegestaan. Er is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'risicovolle inrichting' en de bijbehorende aanduiding 'veiligheidszone-bevi' van de plankaart te verwijderen, indien de betreffende Bevi-inrichting is opgeheven.

Vestiging van geluidshinderlijke inrichtingen is mogelijk op de gronden waar milieucategorie 4.1 en hoger is toegestaan. De grens van het gezoneerd industrieterrein is op de plankaart aangegeven.

De spoorwegen zijn voorzien van de aanduiding 'spoorweg'. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

De beeldbepalende panden zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Hier gelden enkele aanvullende bouwregels. Voor de zogenaamde 'koeienstal' aan de Vulcaanhaven (ongenummerd) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'karakteristiek' toe te voegen, indien de koeienstal alsnog als beeldbepalend pand wordt aangemerkt.

De veiligheidszone langs de Nieuwe Maas is voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Nieuwe bebouwing in deze zone is - onder voorwaarden - uitsluitend toegestaan na afwijking (via een omgevingsvergunning).

Groen

Deze bestemming is toegekend aan enkele groenstroken in het noordoosten van het plangebied.

Horeca

Deze bestemming is toegekend voor het horecapaviljoen in het noorden van het plangebied.

Verkeer

De openbare ontsluitingswegen zijn bestemd tot Verkeer. Voor de kade ter plaatse van de Koningin Wilhelminahaven NZ is de aanduiding 'bedrijf' opgenomen, omdat hier ook bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. De spoorweg is voorzien van de aanduiding 'spoorweg'.

Water

De Nieuwe Maas en de havens zijn bestemd tot Water. De havens en diverse stroken in de Nieuwe Maas zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijf', omdat hier ook bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

Dubbelbestemmingen

In het plan is gewerkt met diverse dubbelbestemmingen. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen geldt zowel het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming als het artikel dat betrekking heeft op een daarmee samenvallende enkelbestemming. De verhouding tussen beide is in het artikel dat betrekking heeft op de dubbelbestemming weergegeven.

Waarde - Archeologie - 1, Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4

De gebieden met een hoge respectievelijk middelhoge archeologische verwachting zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Er is onderscheid gemaakt in een viertal beschermingsregimes. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts onder voorwaarden worden gebouwd. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning. Een archeologisch rapport is in de in de regeling opgenomen gevallen indieningsvereiste bij de aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen dan wel aanleggen.

Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van het 'Beschermd stadsgezicht Vlaardingen'.

Het is verboden om op de voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden het gehele pand of object of een deel daarvan te slopen of historische stoepen, walkanten en/of de indeling van wegen te wijzigen.

Waterstaat - Waterkering

De gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering zijn voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. De waterkeringsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voor het grootste deel conserverend. Er zijn hierdoor geen omstandigheden bekend die erop wijzen dat de economische uitvoerbaarheid daarvan niet zou kunnen worden gewaarborgd.

Er is geen reden een exploitatieplan vast te stellen. Een kostenverhaal van de binnen het plangebied te realiseren infrastructuur is op grond van de zogenaamde 'veegwet', waarin onder andere een aanpassing van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, artikel 9.1.20 is geregeld, niet mogelijk. De bouwmogelijkheden die er zijn, waren ook al op grond van de oude bestemmingsplannen mogelijk en worden met het nieuwe bestemmingsplan niet uitgebreid.

6.2 Inspraak En Overleg

Er is een informatiebijeenkomst voor bedrijven, omwonenden en andere belanghebbenden gehouden in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties ter kennis gesteld met het verzoek om binnen voornoemde termijn op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren.

De reacties van het vooroverleg zijn als bijlage 9 toegevoegd. Hieronder is in het kort de gemeentelijke reactie toegevoegd.

Provincie Zuid-Holland

  1. 1. DFDS Seaways

Overlegreactie
In de plantoelichting ontbreekt de toxische scenario van DFDS Seaways.

Reactie gemeente
De toelichting is op dit punt aangevuld (in de paragraaf externe veiligheid en de daarin opgenomen verantwoording groepsrisico).

  1. 2. Invloedsgebied Nieuwe Maas

Overlegreactie

Het invloedsgebied van de Nieuwe Maas (watertransport gevaarlijke stoffen) loopt nagenoeg over het gehele plangebied. Reclamant verzoekt in de plantoelichting te vermelden dat mogelijk sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico kan nog niet worden gemaakt omdat er nog geen valide rekenmethode hiervoor beschikbaar is.

Reactie gemeente
De toelichting is op dit punt aangevuld.

Hoogheemraadschap Delfland

Overlegreactie

Het buitendijkse gebied valt geheel binnen de beschermingszone van de Delflandsedijk. Op de plankaart is de zonering van de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' onjuist opgenomen.

Reactie gemeente

De zonering met de dubbelbestemming 'Waterstaat – waterkering' is aangepast.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Overlegreactie

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

Reactie gemeente

Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. In de verantwoording van het groepsrisico wordt aangegeven op welke wijze in het plan wordt omgegaan met de punten uit het advies van de Veiligheidsregio.

Evides

Overlegreactie

Reclamant concludeerd dat geen impliciete en expliciete wijzigingen in het voorontwerp zijn opgenomen die kunnen leiden tot wijzigingen van het aanleggen en beheren van onze drinkwaterleidingen. Tevens wordt aangenomen dat de geldende regelingen voor het hebben en houden van leidingen geen veranderingen ondergaan.

Reactie gemeente

De zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen. Bij veranderingen die betrekking hebben op de leidingen zal reclamant op de hoogte gesteld worden.

Gasunie

Overlegreactie

Op grond van deze toetsing komt reclamant tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van het dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie gemeente

De zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008

Bijlage 2 Parkeerbeleid Vlaardingen 2008

Bijlage 1 Toelichting Beschermd Stadsgezicht

Bijlage 1 Toelichting Beschermd stadsgezicht

Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 2 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 3 Motivering Uitsluiten Bedrijven Met Verkeersindex 3g

Bijlage 3 Motivering uitsluiten bedrijven met verkeersindex 3g

Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 4 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 5 Externe Veiligheid

Bijlage 5 Externe veiligheid

Bijlage 6 Actualisatie Risico-inventarisatie Vlaardingen

Bijlage 6 Actualisatie risico-inventarisatie Vlaardingen

Bijlage 7 Ecologie

Bijlage 7 Ecologie

Bijlage 8 Beeldbepalende Panden

Bijlage 8 Beeldbepalende panden

Bijlage 9 Overlegreacties

Bijlage 9 Overlegreacties

Bijlage 10 Planmer

Bijlage 10 PlanMER

Bijlage 11 Toetsingsadvies

Bijlage 11 Toetsingsadvies

Bijlage 12 Aanvulling Planmer

Bijlage 12 Aanvulling planMER