Buitengebied (2010)
Bestemmingsplan - Voorschoten
Onherroepelijk op 13-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Voorschoten (2010) van de gemeente Voorschoten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.2010Buitengebied-BP50 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud, in ovewegende mate, van de woonfunctie;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.7 achtergevel:
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van intensieve veeteelt);
1.9 akkerbouw en tuinbouw op open grond:
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van bosbouw, sier-, bollen- en fruitteelt;
1.10 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 appartement:
een afzonderlijke woning die onderdeel vormt van een groter gebouw met daarin meerdere afzonderlijke woningen;
1.12 appartementencomplex/ -gebouw:
een gebouw dat meerdere afzonderlijke woningen (appartementen) met de daarbij behorende inpandige bergingen, gebouwde parkeervoorzieningen, e.d. omvat;
1.13 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bedrijf:
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren;
1.18 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.19 begane grond:
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;
1.20 bestaand:
a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag:
het doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 buitenplaats:
een ruimtelijk relevant ensemble dat naar zijn aard en inrichting landschappelijke en stedenbouwkundige kenmerken vertoont van een landgoed, doch niet kan worden aangemerkt als een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet;
1.31 complex:
een geheel van bij elkaar behorende gebouwen op een buitenplaats, bestaande uit appartementen(gebouwen) en/of vrijstaande dan wel geschakelde grondgebonden woningen;
1.32 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en en/of tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden;
1.33 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.34 dagrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij personen een gedeelte van een dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten;
1.35 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bouwwerk;
1.36 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.37 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst;
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen die worden aangeschaft voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.39 detailhandel in volumineuze goederen:
een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen; detailhandel in zeer volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; tuincentra; grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en –stoffering; bouwmarkten;
1.40 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.41 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;
1.42 eengezinswoning:
een zelfstandige, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, grondgebonden gebouw dat één woning omvat;
1.43 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.44 extensieve recreatie:
een vorm van dagrecreatie waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers bijvoorbeeld voor fietsen, wandelen, paardrijden, kanoën en vissen;
1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.46 geluidbelasting vanwege het wegverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.47 geluidbelasting vanwege een spoorweg:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.48 geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.49 geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.50 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging van de inrichting in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.51 gestapelde woning:
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) grond;
1.53 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.54 hoofdcomplex:
een geheel van bij elkaar behorende gebouwen op een buitenplaats, bestaande uit appartementen(gebouwen) en/of vrijstaande dan wel geschakelde grondgebonden woningen, dat door zijn stedenbouwkundige betekenis, uitstraling, afmetingen en/of situering als het belangrijkste complex op die buitenplaats valt aan te merken;
1.55 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.56 hoofdmassa van een gebouw:
de massa van een (hoofd)gebouw met uitzondering van aan- en/of uitbouwen;
1.57 horeca:
a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting, en
b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt;
1.58 intensieve recreatie:
een vorm van recreatie waarbij recreanten in relatief grote aantallen gebruik maken van daarvoor aangelegde of gebouwde voorzieningen;
1.59 kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.60 kampeerterrein:
een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.61 kantine:
een ondergeschikte vorm van niet-zelfstandige horeca ten dienste van sportbeoefenaars en eventuele toeschouwers;
1.62 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.63 kap:
een gesloten en geheel of gedeeltelijk hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.64 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.65 keerwand:
is een stijf, grond- of waterkerend kunstwerk;
1.66 kinderboerderij:
een boerderij die voor iedereen toegankelijk is. Deze boerderij is speciaal ingericht voor kinderen, waar ze kennis kunnen maken met zeer veel, meestal inheemse dieren, zoals kippen, geiten, schapen, paarden, koeien, ganzen, konijnen, varkens, eenden en vele andere (boerderij)dieren;
1.67 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;
1.68 kunstobject:
een voortbrengsel van de beeldende kunsten;
1.69 kunstwerk:
een weg- en/of waterbouwkundig bouwwerk, waarvoor andere materialen dan zand en aarde zijn gebruikt, zoals bij sluizen, viaducten, e.d.;
1.70 landgoed:
een landgoed als bedoeld in de Natuurschoonwet;
1.71 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;
1.72 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.73 manege:
een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden een daarvoor paarden en/of pony’s houdt, zulks in combinatie met één of meer van de volgende activiteiten en/of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony’s; horeca (kantine, foyer, e.d.); logies en/of verenigingsaccommodatie; het organiseren van wedstrijden of andere evenementen;
1.74 molen:
inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht;
1.75 molenbedrijf:
een bedrijf gericht op het gebruik van een molen als zodanig;
1.76 molenbiotoop:
op de verbeelding aangeduid gebied waarbinnen specifieke bepalingen van kracht zijn ter bescherming van het windrecht van en het zicht op één of meer molens;
1.77 natuurbeheer:
het beheer van gronden ten behoeve van de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden, daarbij beheer door begrazing inbegrepen;
1.78 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;
1.79 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt;
1.80 normaal beheer en onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.81 nutsvoorzieningen:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.82 onderbouw:
het onderste gedeelte van een gebouw, niet zijnde een eengezinswoning, met een maximumhoogte, gemeten vanaf het peil, van 1,5 meter, dat bestaat uit bergruimte, stallingruimte of andere dienstruimte, met uitzondering van woonruimte;
1.83 opslag:
het bedrijfsmatig bewaren van goederen;
1.84 paardenfokkerij:
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden en pony's ten behoeve van de fokkerij;
1.85 paardenhouderij:
een niet-agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, het stallen (met uitzondering van het stallen van paarden en pony's van derden) en/of africhten van paarden en pony's alsmede de handel in paarden en pony's;
1.86 paardrijactiviteiten:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het aan derden bieden van gelegenheid tot het stallen en weiden van paarden en pony's;
1.87 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.88 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.89 recreatief nachtverblijf:
het zich bevinden op een kampeerterrein of kampeerplaats of in een kampeermiddel tussen 22.00 uur en 06.00 uur;
1.90 seksinrichting:
een inrichting , bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.91 sierteelt:
de teelt van siergewassen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
1.92 speeltoestel:
een inrichting, bedoeld voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;
1.93 stacaravan:
een caravan die als een gebouw valt aan te merken;
1.94 Staat van Horeca-activiteiten:
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;
1.95 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die elders zijn hoofdverblijf heeft zich één of meer nachten op een kampeerterrein, in een kampeermiddel of in een zomerhuis bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan verblijf in de vorm van permanente bewoning;
1.96 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke, besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.97 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel;
1.98 voorgevelrooilijn:
de voorgevelrooilijn is:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing:
1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte van minder dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
3. in geval van een zijgevel die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd:
- de evenwijdig aan de as van de weg of het openbaar groen gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing die (nagenoeg) in het verlengde van de betreffende zijgevel zijn gelegen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.99 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.100 Wet op de economische delicten:
de wet van 22 juni 1950 (Stb. 1950, nr. K 258), houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;
1.101 Wet ruimtelijke ordening:
de wet van 1 juli 2008 (Stb. 2008, nr. 227), houdende vaststelling van nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;
1.102 windbelemmering:
het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;
1.103 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.104 Woningwet:
de wet van 29 augustus 1991 (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan;
1.105 woonboot:
a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dagen/ of nachtverblijf van één of meerdere personen;
b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in opbouw;
c. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in aanbouw;
d. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. tot en met c.;
1.106 woongebouw:
een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.107 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart ban de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de breedte en lengte of diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
2.8 afstanden:
de kortste afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk;
2.9 bruto-vloeroppervlakte:
binnen de gevels van het bouwwerk inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlaktes van de diverse verdiepingen bij elkaar moeten worden opgeteld;
2.10 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdam Peil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Open Gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de bedrijfsuitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven voor zover deze voorkomen op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld;
- c. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is;
- d. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de sub c. bedoelde waarden daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
- e. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'gemaal';
- f. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak';
- g. een dagverblijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dagverblijf';
- h. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijksmonument';
- i. voeropslag ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag';
- j. recreatiepaden;
- k. bijbehorende groen- en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.1 , sub a en b, ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of berging ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
- 1. per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht;
- 2. de oppervlakte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 25 m2;
- 3. de hoogte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1, sub b, ten behoeve van de bouw van een (gereedschappen)berging met een oppervlakte van ten hoogte 100 m2, met dien verstande dat:
- 1. ontheffing eerst verleend na toepassing van het bepaalde in lid 3.6.1;
- 2. de (gereedschappen)berging gesitueerd wordt binnen het voor 'wijzigingsbevoegdheid 3' aangeduide gebied;
- 3. de (gereedschappen)berging ten dienste staat van de uitoefening van de vollegrondsteelt na beëindiging van een glastuinbouwbedrijf;
- c. het bepaalde in lid 3.2.1, sub c, met dien verstande dat de goot- en boeiboordhoogte van gebouwen ook na ontheffing niet meer mag bedragen dan 4,0 meter;
- d. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a voor het oprichten van een keerwand ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag' met dien verstande dat:
- 1. de hoogte van de keerwand niet meer bedraagt dan 2 meter;
- 2. bebouwing parallel aan de bebouwing binnen het bouwvlak en niet op een grotere afstand dan 5 meter wordt gerealiseerd;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 , ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het stallen dan wel aan derden bieden van gelegenheid tot stallen van paarden en pony's, mits:
- a. het betreffende gebruik naar aard en omvang ondergeschikt blijft aan het gebruik van de betreffende gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
- b. geen aantasting plaatsvindt van de in lid 1 onder c bedoelde waarden;
- c. het verlenen van de ontheffing niet leidt tot een onevenredige toename van de verkeers- en/of parkeerdruk ter plaatse.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Weidevogelgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Weidevogelgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de bedrijfsuitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, indien en voor zover deze voorkomen op het tijdstip waarop dit plan wordt vastgesteld;
- c. handhaven bestaande verkeers- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van de ontsluiting van een hippisch bedrijf;
- d. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschappelijke en natuurlijke waarden en in het bijzonder de instandhouding van de habitats van weidevogels;
- e. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - gemaal';
- f. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - buitenbak;'
- g. een gemeentelijk monument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - gemeentelijk monument;
- h. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijksmonument';
- i. een schuilgelegenheid ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - schuilgelegenheid';
- j. een veldschuur ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur';
- k. recreatiepaden;
- l. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de sub d. bedoelde waarden daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of berging ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
- a. per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht;
- b. de oppervlakte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 25 m²;
- c. de hoogte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 3,0 meter;
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een composteringsbedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteringsbedrijf';
- b. een jachthaven ter plaatse van de functieaanduiding 'jachthaven';
- c. een dienstwoning ten behoeve van een jachthaventer plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dienstwoning jachthaven';
- d. een opslagbedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag bedrijf';
- e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- f. een vulpunt voor lpg ter plaatse van de functieaanduiding 'vulpunt lpg';
- g. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'gemaal';
- h. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenbak';
- i. een dagverblijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dagverblijf';
- j. een gemeentelijk monument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentelijk monument';
- k. bijbehorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden met deze bestemming alsmede van daaraan grenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt niet gerekend:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding 'jachthaven': het gebruik van (een gedeelte van) een hoofdgebouw ten behoeve van de ondergeschikte detailhandel in aan de bestemming gerelateerde producten tot een totaal (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 100 m²;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag bedrijf': de bewerking dan wel verwerking van hout, tot ten hoogste een zodanige aard en omvang dat geen milieuhinder dan wel geluids- en/of overige vormen van overlast worden veroorzaakt voor de (woon)omgeving.
Artikel 6 Bedrijf - Hippisch Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Hippisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een paardenhouderij ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij';
- b. een manege ter plaatse van de functieaanduiding 'manege';
- c. een buitenbak ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorjm van bedrijf - buitenbak';
- d. een dagverblijf ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dagverblijf';
- e. bijbehorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met deze bestemming alsmede van de daaraan grenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Bedrijf - Nuts
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nuts' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut c.q. de waterhuishouding in de vorm van gemalen met de daarbij behorende technische en overige voorzieningen en onbebouwde gronden;
- b. een (pomp}gemaal van zodanig beperkte omvang, dat dit kan worden aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde; ter plaatse van de functieaanduiding "gemaal";
- c. bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Gemengd - Molen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding en/of het herstel van molens en hun cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden;
- b. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - rijksmonument'.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bermen;
- b. plantsoenen;
- c. waterpartijen;
- d. speeltoestellen;
- e. kunstobjecten;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. een verkeerstunnel ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de functieaanduiding "tunnel";
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven;
- b. horeca tot en met de horecacategorie 1c ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca ten hoogste tot en met horecacategorie 1c';
- c. horeca tot en met horecacategorie 2 ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca ten hoogste tot en met horecacategorie 2';
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
- e. een gemeentelijk monument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - gemeentelijk monument';
- f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen omtrent de situering en de maatvoering van bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met deze bestemming alsmede van daaraan grenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 , teneinde:
- a. horeca-activiteiten toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voor zover de betreffende horeca-inrichting naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. horeca-activiteiten toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken horeca-inrichting naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten.
Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. begraafplaatsen (colombaria, strooivelden e.d. daaronder mede begrepen);
- b. gebouwde - en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van begraafplaatsen;
- c. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding '(specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning)': dienstwoningen ten behoeve van het beheer van de begraafplaats;
- d. een werkschuur ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - werkschuur';
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. wegen en paden;
- h. parkeer- en nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Natuur - Bijzondere Botanische Waarden
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Bijzondere botanische waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische -, landschaps-, botanische - en/of natuurwaarden;
- b. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de onder a. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
- c. een kwekerij ten behoeve van de teelt van siergewassen, niet zijnde de teelt met behulp van kassen, al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten, met de daarbij behorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - kwekerij';
- d. recreatiepaden.
12.2 Bouwregels
Het is verboden op deze gronden te bouwen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 indien en voor zover het betreft bouwwerken waarvan de oprichting noodzakelijk is voor het beheer en/of onderhoud van de gronden resp. voor het realiseren van de bestemming.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Natuur - Weidevogelgebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Weidevogelgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuurwaarden en in het bijzonder de instandhouding en/of ontwikkeling van habitats van weidevogels;
- b. extensief recreatief medegebruik, indien en voor zover de onder a. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
- c. recreatiepaden.
13.2 Bouwregels
Het is verboden op deze gronden te bouwen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, indien en voor zover het betreft bouwwerken waarvan de oprichting noodzakelijk is voor het beheer en/of onderhoud van de gronden resp. voor het realiseren van de bestemming.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Recreatie - Kinderboerderij
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Kinderboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kinderboerderij;
- b. een speelvoorziening ter plaatse van de functieaanduiding 'speelvoorziening';
- c. groenvoorzieningen;
- d. bebouwing en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en hekwerken.
14.2 Bouwregels
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bermen;
- d. parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen;
- e. waterpartijen;
- f. geleiding, beveiliging en regeling van het wegverkeer;
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting die hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het wegverkeer;
- b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Met betrekking tot het bouwen geldt dat de hoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Maximale hoogte |
Erf- en perceelsafscheidingen | 2 m. |
Kunstobjecten | 6 m. |
Vlaggenmasten | 6 m. |
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken verlenen van het bepaalde onder 15.2 en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- a. ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer voor zover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
- 3. de verkeers- en/of sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 16 Verkeer - Railverkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegvoorzieningen;
- b. geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer;
- c. bijbehorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen;
- d. kwelsloten;
- e. een verkeerstunnel ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel';
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het spoorwegverkeer;
- b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. groenvoorzieningen.
Met betrekking tot het bouwen geldt dat de hoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Maximale hoogte |
Erf- en perceelsafscheidingen | 2 m. |
Bovenleidingen | 6 m. |
Lichtmasten en seinpalen | 6 m. |
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. buurtontsluitingswegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bermen;
- d. parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen;
- e. waterpartijen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. een tunnel ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel';
- h. geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het wegverkeer;
- b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Met betrekking tot het bouwen geldt dat de hoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Maximale hoogte |
Erf- en perceelsafscheidingen | 2 m. |
Speeltoestellen | 5 m. |
Kunstobjecten | 6 m. |
Vlaggenmasten | 6 m. |
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.2 en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- a. ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer voor zover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
- 3. de verkeers- en/of sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. waterwegen ten behoeve van verkeer over water;
- e. vijvers, plassen, e.d.;
- f. groenvoorzieningen, bermen, oevers, e.d.;
- g. een woonschip ter plaatse van de functieaanduiding 'woonschepenligplaats';
- h. een woonschip met specifieke afmetingen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats met specifieke afmetingen';
met daaraan ondergeschikt:
- i. water- en oeverrecreatie;
- j. aanlegplaatsen;
- k. oeververbindingen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. remmingswerken, duikers, dukdalven, stuwdammen en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of het verkeer over water;
- b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte van het woonschip mag niet meer bedragen dan ten hoogste de hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte zoals die was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- d. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - woonschepenligplaats met specifieke afmetingen' is een maximale lengte van 12,4 meter toegestaan, een maximale breedte van 2,9 meter en een maximale goot- of boeiboordhoogte van 2,6 meter toegestaan;
- e. alleen bijbehorende bouwwerken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn toegestaan;
- f. met betrekking tot het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- 2. alvorens te beslissen op enige aanvraag om bouwvergunning (en voor zover het belang van deze bestemming wordt getroffen) winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. een gemeentelijk monument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeentelijk monument';
- c. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - rijksmonument';
- d. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;
- e. bijbehorende tuinen en erven;
- f. bijbehorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden met deze bestemming alsmede van daaraan grenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Het is toegestaan om delen van woningen en/of daarbij behorende erfbebouwing als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van de uitoefening van aan huis verbonden beroepen, mits:
- 1. de woonfunctie als primaire functie in stand blijft;
- 2. het vloeroppervlak dat wordt gebruikt ten behoeve van de uitoefening van het aan huis verbonden beroep niet meer bedraagt dan 30% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van de woning met bijbehorende erfbebouwing, tot een maximum van 45 m²;
- 3. ten behoeve van de uitoefening van het aan huis verbonden beroep op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 4. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep ter plaatse geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer alsmede de parkeerdruk;
- 5. ter plaatse geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
- 6. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep uitsluitend plaatsvindt door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.
Artikel 20 Wonen - Landhuis
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Landhuis ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van een landhuis (een kasteel daaronder mede begrepen) met de daarbij behorende voorzieningen en dienstgebouwen zoals opslag- en werkruimten;
- b. wonen met bijbehoren tuinen en erven;
- c. een kantoor zonder baliefunctie ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor' (uitsluitend middels afwijking van de bouwregels);
- d. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - rijksmonument';
- e. gebruik van gebouwen als museum, als ruimte voor culturele activiteiten, recepties, conferenties en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteiten;
- f. horeca, indien en voor zover dit ten dienste staat van resp. ondergeschikt is aan de functies als genoemd in sub a. en c.;
- g. bijbehorende parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- b. de hoogte c.q. goot- of boeiboordhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ten hoogste de hoogte c.q. goot- of boeiboordhoogte zoals die was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
- c. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die dienen tot behoud of versterking van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van het landhuis, zoals folies, prieeltjes, duiventorens en daarmee vergelijkbare bebouwing mogen uitsluitend ter plaatse van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande bebouwing worden opgericht.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 20.1 voor het oprichten van een kantoor zonder baliefunctie binnen de bestaande bebouwing en uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor', met dien verstande dat:
- a. er voor de parkeervoorziening bij het op te richten kantoor dient te worden voldaan aan de ASVV 2004 van de CROW;
- b. er voor wijzigingen in de terreininrichting door middel van een inrichtingsplan dient te worden aangetoond dat wijzigingen gepaard gaan met een goede ruimtelijke inpassing waarbij de bestaande cultuurhistorische waarden blijven gehandhaafd.
20.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van bebouwing in verband met:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van het landhuis;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 21 Overig - Uit Te Werken Buitenplaats 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Overig - Uit te werken buitenplaats 1 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed (niet zijnde bedoeld voor agrarische exploitatie);
- b. de instandhouding, het natuurlijk beheer en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische -, landschaps-, botanische - en/of natuurwaarden;
- c. verkeer en verblijf;
- d. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
- e. een rijksmonument ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - rijksmonument';
- f. erven en tuinen, behorende bij bestaande woningen die niet binnen deze bestemming zijn gelegen;
- g. parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;
- h. water;
- i. waterkering;
- j. extensief recreatief medegebruik indien en voor zover de sub b. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
21.2 Uitwerkingsregels
Het bevoegd gezag werkt de in lid 21.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. Algemeen
- 1. De uitwerking van deze bestemming is gericht op de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed met een natuurbestemming alsmede terreinen die worden opengesteld voor het publiek aan de Vlietzijde van de gronden van het voormalige buiten 'Haagwijk', met inbegrip van de daar gelegen oude vijverpartij;
- 2. Bij de uitwerking van deze bestemming dienen de randvoorwaarden ten aanzien van de stedenbouwkundige -, cultuurhistorische - en landschappelijke kwaliteit, zoals die (mede) zijn vastgelegd in de 'Structuurvisie Duivenvoorde' resp. de 'Nota Beeldkwaliteit Duivenvoorde', in acht te worden genomen;
- 3. Bij de uitwerking van deze bestemming dient het bepaalde in artikel 32 van deze regels in acht te worden genomen.
- b. Groenontwikkeling
- 1. De uitwerking van deze bestemming is primair gericht op groenontwikkeling in de vorm van:
- 2. een bos annex natuurgebied met botanische waarden met een oppervlakte van ten minste 3 hectare;
- 3. terreinen die worden opengesteld door het publiek met een oppervlakte van ten minste 1,5 hectare, met inbegrip van de op deze gronden gelegen oude vijverpartij.
- c. Wonen
- 1. Binnen de van deze regels deel uitmakende 'Zoneringskaart uitwerkingsgebieden o.g.v. Artikel 21' als Zone A aangewezen gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van:
- één hoofdcomplex ter plaatse van de locatie van het hoofdgebouw van het voormalige buiten 'Haagwijk', bestaande uit ten hoogste 16 appartementen of ten hoogste 4 aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak van het hoofdcomplex niet meer mag bedragen dan 700 m²;
- vrijstaande of aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak van de grondgebonden woningen niet meer mag bedragen dan 500 m².
- 2. Binnen de van deze regels deel uitmakende 'Zoneringskaart uitwerkingsgebieden o.g.v. Artikel 21' als Zone B aangewezen gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van vrijstaande of aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak van de grondgebonden woningen in zone A en B tezamen niet meer mag bedragen dan 1300 m².
- 1. Binnen de van deze regels deel uitmakende 'Zoneringskaart uitwerkingsgebieden o.g.v. Artikel 21' als Zone A aangewezen gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van:
21.3 Bouwregels
21.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.3.3 mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan dan wel op een ruimtelijke verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor opgesteld ontwerp;
21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Overig - Uit Te Werken Buitenplaats 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Overig - Uit te werken buitenplaats 2 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed (niet zijnde bedoeld voor agrarische exploitatie);
- b. de instandhouding, het natuurlijk beheer en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische -, landschaps-, botanische - en/of natuurwaarden;
- c. verkeer en verblijf;
- d. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
- e. erven en tuinen, behorende bij bestaande woningen die niet binnen deze bestemming zijn gelegen;
- f. parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;
- g. een gemaal ter plaatse van de functieaanduiding 'gemaal';
- h. water;
- i. waterkering;
- j. extensief recreatief medegebruik indien en voor zover de sub b. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
22.2 Uitwerkingsregels
Het bevoegd gezag werkt de in lid 22.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. Algemeen
- 1. De uitwerking van deze bestemming is gericht op de ontwikkeling van een buitenplaats met een natuurbestemming;
- 2. Bij de uitwerking van deze bestemming dienen de randvoorwaarden ten aanzien van de stedenbouwkundige -, cultuurhistorische - en landschappelijke kwaliteit, zoals die (mede) zijn vastgelegd in de 'Structuurvisie Duivenvoorde' resp. de 'Nota Beeldkwaliteit Duivenvoorde', in acht te worden genomen;
- 3. Bij de uitwerking van deze bestemming dient het bepaalde in artikel 4 van deze regels in acht te worden genomen;
- b. Groenontwikkeling
- 1. De uitwerking van deze bestemming is primair gericht op groenontwikkeling in de vorm van een bos annex natuurgebied met botanische waarden met een oppervlakte van ten minste 1,5 hectare.
- c. Wonen
- 1. Op deze gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van appartementen of vrijstaande en/of aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale ten behoeve van wonen bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 2.000 m².
22.3 Bouwregels
22.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.3.3 mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan dan wel op een ruimtelijke verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor opgesteld ontwerp;
22.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Overig - Uit Te Werken Buitenplaats 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Overig - Uit te werken buitenplaats 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de ontwikkeling van een buitenplaats of landgoed (niet zijnde bedoeld voor agrarische exploitatie);
- b. de instandhouding, het natuurlijk beheer en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische -, landschaps-, botanische - en/of natuurwaarden;
- c. verkeer- en verblijf;
- d. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
- e. erven en tuinen, behorende bij bestaande woningen die niet binnen deze bestemming zijn gelegen;
- f. parkeer-, nuts- en groenvoorzieningen;
- g. water;
- h. waterkering;
- i. extensief recreatief medegebruik indien en voor zover de sub b. bedoelde waarden en/of belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
23.2 Uitwerkingsregels
Het bevoegd gezag werkt de in lid 23.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. Algemeen
- 1. De uitwerking van deze bestemming is gericht op de ontwikkeling van een buitenplaats met een natuurbestemming;
- 2. Bij de uitwerking van deze bestemming dienen de randvoorwaarden ten aanzien van de stedenbouwkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit zoals die mede zijn vastgelegd in de 'Structuurvisie Duivenvoorde' resp. de 'Nota Beeldkwaliteit Duivenvoorde', in acht te worden genomen;
- 3. Bij de uitwerking van deze bestemming dient het bepaalde in artikel 4 van deze regels in acht te worden genomen.
- b. Groenontwikkeling
- 1. De uitwerking van deze bestemming is primair gericht op groenontwikkeling in de vorm van een bos annex natuurgebied met botanische waarden met een oppervlakte van ten minste 1 hectare.
- c. Wonen
- 1. Op deze gronden mogen woningen worden ontwikkeld in de vorm van één hoofdcomplex, bestaande uit ten hoogste 16 appartementen en/of complexen van aaneengeschakelde grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak van het hoofdcomplex en complexen van aaneengeschakelde woningen niet meer mag bedragen dan 1.500 m². Daarnaast mogen op deze gronden woningen worden ontwikkeld in de vorm van vrijstaande grondgebonden woningen, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak daarvan niet meer mag bedragen dan 500 m².
23.3 Bouwregels
23.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.3.3 mits: het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan dan wel op een ruimtelijke verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor opgesteld ontwerp;
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Leiding - Gas
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
24.2 Bouwregels
Binnen een in lid 24.1 bij de desbetreffende leiding genoemde instandhoudings- en beschermingszone mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en de bescherming van de desbetreffende leiding.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Leiding - Hoogspanningsverbinding
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van 150 kV bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
25.2 Bouwregels
Binnen een in lid 25.1 bij de desbetreffende leiding genoemde instandhoudings- en beschermingszone mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en de bescherming van de desbetreffende leiding.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Leiding - Water
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
26.2 Bouwregels
Binnen een in lid 26.1 bij de desbetreffende leiding genoemde instandhoudings- en beschermingszone mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en de bescherming van de desbetreffende leiding.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 27 Waarde - Archeologie 2
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan;
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. afwijken kan slechts indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.
27.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van bos of boomgaard;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, tenzij dit plaatsvindt in het kader van regulier onderhoud en beheer;
- 7. het verwijderen van stobben anders dan door frezen;
- 8. het slopen van (ondergrondse) bebouwing.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
- 1. de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
27.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
- a. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 2 te verschuiven.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 5
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
28.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. afwijken kan slechts indien:
- 1. de aanvrager van de ontheffing een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
28.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
28.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van bos of boomgaard;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, tenzij dit plaatsvindt in het kader van regulier onderhoud en beheer;
- 7. het verwijderen van stobben anders dan door frezen;
- 8. het slopen van (ondergrondse) bebouwing.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
- 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
28.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
- a. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 5 te verschuiven.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 6
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
29.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 1000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. afwijken kan slechts indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzocht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de oomgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.
29.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
- 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m²;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van hete bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht gegeven wordt in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
29.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
- a. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 6 te verschuiven.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 7
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
30.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. afwijken kan slechts indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.
30.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van bos of boomgaard;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, tenzij dit plaatsvindt in het kader van regulier onderhoud en beheer;
- 7. het verwijderen van stobben anders dan door frezen;
- 8. het slopen van (ondergrondse) bebouwing.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
- 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht gegeven wordt in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
30.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
- a. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 7 te verschuiven.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 8
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
31.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 1000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. afwijken kan slechts indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.
31.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
- 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m²;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
- 1. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht gegeven wordt in de bodemgesteldheid;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgraving;
- het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
31.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de dubbelbestemming wijzigingen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
- a. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 8 te verschuiven.
Artikel 32 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
32.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de verbeelding voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waarde -Beschermd stads- en dorpsgezicht' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen.
32.2 Bouwregels
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in lid 32.1 gelden, in aanvulling op het bepaalde in artikel 3 tot en met 26 van dit plan, de volgende bepalingen:
- a. het realiseren van de krachtens dit plan op de gronden in het plangebied gelegde bestemmingen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle landschaps- en bebouwingsstructuren en landschapselementen;
- b. het realiseren van de krachtens dit plan op de gronden in het plangebied gelegde bestemmingen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle verkavelings- en waterstructuur zoals beschreven in de van deze planregels deel uitmakende bijlage IV (Toetsingskaart verkavelings- en waterstructuur);
- c. het realiseren van de krachtens dit plan op de gronden in het plangebied gelegde bestemmingen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle landschapselementen zoals beschreven in de van deze planregels deel uitmakendebijlage V (Toetsingskaart waardevolle landschapselementen).
32.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2 mits:
- a. een bouw- of inrichtingsplan resp. een beoogde wijze van gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan resp. mede strekt tot het behoud en/of de versterking van de historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen.
- b. alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken als bedoeld in lid 32.2 sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige resp. een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Waterstaat - Waterkering
33.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de verbeelding voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. dijken;
- b. kaden;
- c. dijksloten;
- d. waterstaatsdoeleinden;
- e. andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
33.2 Bouwregels
a. voor zover de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend met ontheffing van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 37 (Algemene afwijkingsregels) toelaatbare bouwwerken slechts worden opgericht indien en voor zover de belangen van de waterkering waarden dit toestaan;
b. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. de hoogte c.q. goot- of boeiboordhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Maximale hoogte Erf- en perceelsafscheidingen op ten minste 1 m. achter de voorgevelrooilijn 2 m. Overige erf- en perceelsafscheidingen 1 m. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m. - 2. alvorens te beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning en voor zover het treft het belang van deze bestemming winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 34 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 35 Algemene Bouwregels
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 36 Algemene Aanduidingsregels
36.1 Veiligheidszone - lpg
36.2 Vrijwaringszone - landgoedbiotoop
36.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop
36.4 Vrijwaringszone - straalpad
36.5 wro-zone - wijzigingsgebied wro
Artikel 37 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan .. meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5m2 bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
37.3.1 Bestemmingsomschrijving
Burgemeester en wethouders zijn, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de elders in dit plan beschreven ruimtelijke-, cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden, bevoegd ontheffing te verlenen van de bestemmingsbepalingen van dit plan ten behoeve van de aanleg van recreatieve verbindingsroutes voor fietsers en voetgangers.
Artikel 38 Algemene Wijzigingsregels
38.1 Wijzigingsbevoegdheid bouw- en bestemmingsvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de plankaart aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd indien en voor zover:
- a. de oppervlakte van elk bouwvlak en/of bestemmingsvlak met niet meer dan 5% wordt vergroot dan wel verkleind;
- b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, railverkeer en/of industrielawaai aan de gevel van geluidgevoelige objecten resp. op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde dan wel een daartoe verkregen hogere grenswaarde;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de woonsituatie;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de verkeersveiligheid;
- 6. de sociale veiligheid;
- 7. de aansluiting aan structurele groen- en/of waterelementen;
- 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
38.2 Wijzigingsbevoegdheid herbestemming bij bedrijfsbeëindiging
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 39 Overgangsrecht
39.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
39.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 39.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 39.1 met maximaal 10%.
39.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 39.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
39.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
39.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 39.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
39.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 39.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
39.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 39.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 40 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Voorschoten (2010).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 30 augustus 2007 heeft de gemeente Voorschoten het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorzag in een juridisch-planologische regeling voor de Duivenvoordecorridor, de Duivenvoordesepolder, Veenzijdsepolder en de Papenwegsepolder in de gemeente Voorschoten. Het bestemmingsplan was gericht op het ontwikkelen van groene woonmilieus, te realiseren door sanering en uitplaatsing van de glasopstanden in het plangebied. Daarnaast is het bestemmingsplan gericht op het conserverend bestemmen van de rest van het buitengebied.
Op 22 april 2008 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland het bestemmingsplan grotendeels goedgekeurd. De onthouding van goedkeuring betrof de wijzigingsbevoegdheid Sportvoorzieningen/ Volkstuincomplexen, artikel 26 'Primair Leidingen' van de voorschriften en de dubbelbestemming 'Primair Leidingen L(g), L(h), en L(w)' en de bijbehorende toetsingsafstand/ veiligheidszone leidingen op de plankaart.
Tegen het besluit van Gedeputeerde Staten hebben enkele belanghebbenden beroep aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Op 15 juli 2009 deed de Afdeling uitspraak, waarbij twee beroepen, gedeeltelijk, werden gehonoreerd. Eén beroep betrof de bestemming 'Water (WA)' tussen de hoeve en de Vliet, voor zover de woonschepen in deze waterloop niet als zodanig zijn bestemd. Het andere beroep betrof bepalingen uit artikel 11 en 12 van de voorschriften waarin was bepaald dat er afgeweken kan worden van het bepaalde ten aanzien van de hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte van hoofdgebouwen. In deze actualisering van het bestemmingsplan worden de uitspraken van Gedeputeerde Staten en de Afdeling gerespecteerd en wordt het bestemmingsplan op de genoemde punten gerepareerd.
Tevens wordt de actualisering van het bestemmingsplan aangegrepen om het bestemmingsplan op een aantal punten aan te passen aan recente ontwikkelingen. Zo worden er onder andere een drietal recent verleende projectbesluiten in het bestemmingsplan verwerkt. En worden de nieuwe ontwikkelingen rond Park Rosenburgh opgenomen. Verder is het landgoed Duivenvoorde geheel uit het bestemmingsplan gehaald. Voor dit gebied wordt er een separaat bestemmingsplan opgesteld.
Met ingang van 1 januari 2010 is de digitaliseringsverplichting voor bestemmingsplannen in de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Dit betekent dat alle ruimtelijke plannen digitaal vastgesteld en beschikbaar gesteld moeten worden. Voor de bestemmingsplannen gelden de RO standaarden 2008. Het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Voorschoten voldoet echter niet aan deze standaarden. Hierom is gekozen om voor het gehele plangebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen, waarbij de mogelijkheden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoveel mogelijk gerespecteerd blijven.
In hoofdstuk 2 zal gedetailleerd worden ingegaan op de onderdelen waar goedkeuring aan onthouden is. Het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van 22 april 2008, de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2009 zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
1.2 Globale Aanduiding Plangebied
Het plangebied volgt grotendeels de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2008. Daarnaast maakt de Wilgenlaan, gelegen binnen de bebouwde kom aan de oostkant van het plangebied, ook deel uit van dit actualiseringsplan. Dit gebied maakt namelijk onderdeel uit van het Beschermd Stads- en Dorpsgezicht van Voorschoten en is om die reden bij het bestemmingsplan betrokken. Het totale plangebied is gelegen in het landelijke gebied ten westen van de bebouwde kom van Voorschoten. De globale begrenzingen bestaan uit:
- de gemeentegrenzen met de buurgemeente Wassenaar en Leiden in het westen en noorden;
- de grens van de bebouwde kom in het oosten tot aan de begraafplaats Rozenburgh;
- de grens met de bebouwde kom aan de zuidkant van Voorschoten tot aan de Vliet;
- de Vliet, respectievelijk het Rijn-Schiekanaal tot aan de gemeentegrens met de buurgemeente Leidschendam-Voorburg en
- de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg in het zuiden.
Figuur 1.1) Overzicht plangebied (bron: Google Maps)
Hoofdstuk 2 Reparatie En Actualisatie
2.1 Inleiding
De delen van het bestemmingsplan 'Buitengebied' waaraan goedkeuring is onthouden, zijn niet in werking getreden. Voor zover het gaat om de onthouding van goedkeuring van delen van de plankaart geldt dat de voorgaande (vroegere) bestemming op deze gronden van kracht blijft. Voor zover er goedkeuring is onthouden aan de voorschriften mag de gemeente deze regels niet toepassen bij bouwplantoetsing of handhaving. De reparatiemogelijkheid die in de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgenomen (artikel 30 WRO), is op 1 juli 2008 bij inwerkingtreding van de nieuwe Wro komen te vervallen. In deze nieuwe Wro is geen vergelijkbare bevoegdheid opgenomen. Artikel 30 WRO voorzag namelijk in een reparatieverplichting voor onderdelen waaraan Gedeputeerde Staten hun goedkeuring hadden onthouden en onder de nieuwe Wro is die goedkeuring door Gedeputeerde Staten geschrapt. Het is echter nog steeds wel wenselijk om, wanneer sprake is van gedeeltelijke onthouding van goedkeuring, bestemmingsplannen te repareren. Per 1 januari 2010 is de verplichting in werking getreden om de bestemmingsplannen in te richten volgens de nieuwe landelijke standaard, het SVBP 2008.
2.2 Reparatie
2.2.1 Besluit Gedeputeerde Staten
Op 22 april 2008 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland het bestemmingsplan op basis van artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gedeeltelijk goedgekeurd. In hun besluit hebben zij geconstateerd dat uit het oogpunt van rijks- en provinciaal beleid tegen het bestemmingsplan geen bezwaren bestaan. In totaal hebben negen personen of instanties bedenkingen tegen het vastgestelde bestemmingsplan ingediend. In twee gevallen hebben Gedeputeerde Staten de bedenkingen gedeeltelijk gegrond verklaard. De uitspraak van Gedeputeerde Staten is in bijlage 7 van dit bestemmingsplan opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheid Sportvoorzieningen/ Volkstuincomplexen
De gronden waar de wijzigingsbevoegdheid op rust hebben in het streekplan de aanduiding 'Agrarisch gebied plus'. Het gebied is gelegen buiten de rode contour. Sportvoorzieningen en Volkstuincomplexen zijn functies die niet binnen de streekplanaanduiding passen en dienen in principe binnen de rode contour gevestigd te worden. De bepalingen in de wijzigingsbevoegdheid maakt bebouwing ter plaatse mogelijk. Gedeputeerde Staten achten het niet uitgesloten dat de beoogde functiewijziging consequenties heeft voor de landschappelijke waarden en openheid van dit gebied. Daarom heeft de provincie niet ingestemd met deze wijzigingsbevoegdheid.
Bestemming Primair Leidingen
In het bestemmingsplan zou voor de hoofdaardgastransportleiding op 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding een medebestemming worden toegekend. In het bestemmingsplan heeft deze medebestemming echter een strookbreedte van 4 meter gekregen. Hierdoor ontbreekt voor de volledig vereiste bestemmingsbreedte een omgevingnvergunnigenstelsel. Gedeputeerde Staten hebben goedkeuring onthouden aan artikel 26 'Primair Leidingen' van de voorschriften en aan de (dubbel)bestemming 'Primair Leidingen L(g), L(h), L(w)' en bijbehorende toetsingszones op de plankaart.
Ten aanzien van de onthouding van goedkeuring heeft Gedeputeerde Staten de gemeente Voorschoten gewezen op artikel 30 uit de WRO, de reparatieplicht. Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wro in werking getreden en is de reparatieplicht komen te vervallen.
In dit bestemmingsplan wordt ten aanzien van de bestemming Primair Leidingen het bestemmingsplan gerepareerd. Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid van de sportvoorzieningen en volkstuincomplexen is gekozen om de eerder opgenomen regeling in stand te houden. Ten behoeve van de aanleg van de Rijnlandroute is in dit bestemmingsplan een ruimtereservering opgenomen voor het eventueel verplaatsen van de sportvelden en volkstuinen. Binnen de stedelijke contour van Voorschoten is geen ruimte aanwezig voor het verplaatsen van deze functies. Realisatie van deze wijzigingsbevoegdheid is alleen aan de orde wanneer daadwerkelijk de Rijnlandroute wordt aangelegd.
2.2.2 Besluit Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Op 15 juli 2009 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In totaal hebben drie belanghebbenden beroep aangetekend tegen het besluit van Gedeputeerde Staten. In twee gevallen heeft de Afdeling de beroepen, gedeeltelijk, gegrond verklaard. De uitspraak van de Raad van State is in bijlage 8 van dit bestemmingsplan opgenomen.
Gedeelten van artikel 11 en artikel 12 uit de planvoorschriften
In artikel 11, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e van de voorschriften is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders bij de uitwerking van de bestemmingen 'Uit te werken Buitenplaats II' en 'Uit te werken Buitenplaats III' ten behoeve van de verbetering van de architectonische kwaliteit, dan wel de inpassing van bebouwing in het landschap, kan afwijken van het bepaalde ten aanzien van de hoogte resp. goot- of boeiboordhoogte van hoofdgebouwen. Het plan schept hiermee echter geen duidelijkheid over de maximale hoogten en is in zoverre vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Door de Afdeling is goedkeuring onthouden aan deze bepalingen.
Het plandeel met de bestemming Water (WA) betreffende de ligplaatsen van de woonschepen in waterloop tussen de hoeve Veurseweg 215 en de Vliet
De Afdeling heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de bestemming 'Water (WA)' voor de waterloop tussen de hoeve Veurseweg 215 en de Vliet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd, in die zin dat de ter plaatse aanwezige woonschepen zullen worden verwijderd. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat in het gemeentelijk "Plan van aanpak in hoofdlijnen woonschepen Voorschoten" uit 2003 nog beoogd is uitvoering te geven aan de beslissing in de 'Beleidsnota Woonschepen gemeente Voorschoten' uit 1997 dat de woonschepen worden opgenomen in de actualisering van bestemmingsplannen.
De vernietiging van het besluit van Gedeputeerde Staten betekent dat de uitspraak van de Afdeling in plaats treedt van het besluit van 22 april 2008 van Gedeputeerde Staten.
Ten aanzien van de planvoorschriften uit artikel 11 en 12 (goot- en boeiboordhoogte) is besloten om deze voorschriften te verwijderen. Afwijken van de maximaal toegestane hoogte is niet mogelijk.
De woonschepen binnen de bestemming 'Water (WA)' worden in het actualiseringsplan als functieaanduiding opgenomen. De bestaande woonschepen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn via deze functieaanduiding in het plangebied toegestaan. Met uitzondering van één woonschip aan de noordzijde van deze locatie (boot 1). De oorspronkelijke woonboot is na het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied (2008) gezonken. Binnen de termijn van dit nieuwe bestemmingsplan zal een boot met de oorspronkelijke maten worden afgemeerd. In afwijking van het bepaalde in de planregels ten aanzien van de woonschepen zal op de planverbeelding voor deze woonboot de maximale toegestane afmetingen worden opgenomen.
2.3 Actualisatie
De plandelen waaraan goedkeuring is onthouden door Gedeputeerde Staten en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, genoemd in paragraaf 2.2, worden met deze actualisering gerepareerd. Tegelijkertijd wordt deze actualisering aangegrepen om het bestemmingsplan op enkele onderdelen aan te passen. Dit vanwege nieuwe ontwikkelingen, zoals een aantal projectbesluiten, of vanwege ervaringen en gebruik van zowel de plankaart als de voorschriften. De te actualiseren onderwerpen worden hieronder kort weergegeven.
Perceel | Actualisatie |
Veurseweg 230 | Projectbesluit ten behoeve van de bouw van een woning. Deze woning is mogelijk gemaakt door toepassing van de 'ruimte voor ruimte' regeling |
Veurseweg 232 | Projectbesluit ten behoeve van de bouw van een woning. Deze woning is mogelijk gemaakt door de toepassing van de 'ruimte voor ruimte' regeling |
Veurseweg, schuur tegenover 232 | Projectbesluit ten behoeve van de bouw van een schuur |
Benzinestation provinciale weg N447 | Via de bestemming 'bedrijf' wordt het benzinestation bestemd |
Gasleiding | Op 5 meter aan weerszijden van de gasleiding wordt een medebestemming toegekend |
Veurseweg 203 | Bestemmen als 'Wonen'. De woning was in het verleden in gebruik als dienstwoning bij het bijbehorende agrarisch bedrijf. Het bedrijf is beëindigd en de woning is in gebruik als burgerwoning |
Veurseweg 203a | Bestemmen als 'Wonen'. TDe woning was in het verleden in gebruik als dienstwoning bij het bijbehorende agrarisch bedrijf. Het bedrijf is beëindigd en de woning is in gebruik als bugerwoning |
Veurseweg 261 | Aanpassen van het bebouwingsvlak |
Veldschuur aan de Wilgenlaan | Corrigeren van het bouwvlak voor de veldschuur |
Wilgenlaan 20 | Wordt bestemd als dienstwoning, behorende bij het bestaande agrarisch bedrijf |
Wilgenlaan 18 | Perceel wordt bestemd als "Wonen", aan de hand van de ingediende bouwaanvraag wordt een nieuw bouwvlak ingetekend |
Wilgenlaan 15 | De vergunde situatie wordt op de planverbeelding opgenomen |
Regeling 'bouwwerken en erfafscheidingen' | De regeling wordt binnen verschillende bestemmingen op onderdelen herzien |
Begraafplaats Rozenburgh | De reeds gerealiseerde kinderboerderij wordt op de juiste manier bestemd |
Begraafplaats Rozenburgh | Toevoegen van een horecagelegenheid (theehuis) |
Horstlaan 4 en 4a | Bestemmen als 'Wonen'. Het agrarische gebruik van het perceel is beëindigd. De bestaande bedrijfswoningen worden omgezet in burgerwoningen. Ter plaatse kan geen agrarisch bedrijf meer worden uitgeoefend |
Horstlaan 14 | Wijzigingsbevoegdheid wordt verwijderd |
Veurseweg 236 | Bestemmen als 'Wonen'. Deze woning is reeds jaren aanwezig, was echter niet opgenomen in het hiervoor geldende bestemmingsplan. Wordt via dit bestemmingsplan gerepareerd |
Veurseweg 348 | Corrigeren van het bebouwingsvlak. En toevoegen van een goot- en nokhoogte binnen het bouwvlak. |
Monumenten | De monumenten op de juiste manier op de verbeelding opnemen |
Wilgenlaan | Deze straat wordt opgenomen in dit bestemmingsplan |
Landgoed Duivenvoorde | Gebied wordt buiten de actualisering gehouden vanwege de herinrichting van het landgoed |
Woonschepen tussen Veurseweg 215 en de Vliet | De woonschepen worden pdoor middel van een functieaanduiding op de planverbeelding opgenomen |
Plangrens ter hoogte van Dobbewijk | Plangrens wordt verlegd |
Begrenzing beschermd stads- en dorpsgezicht | De grenzen worden aangepast |
Nummering wijzigingsbevoegdheden | De nummering wordt aangepast |
Recreatiepaden | Binnen het gehele plangebied wordt het mogelijk gemaakt om recreatiepaden aan te leggen |
Veurseweg 257 | Bestemmen als 'Wonen'. Deze woning is per abuis opgenomen in de bestemming "Uit te werken buitenplaats" terwijl deze woning niet tot dit uitwerkingsgebied behoort |
Veurseweg 238 | Ten behoeve van het oprichten van een vergund agrarisch bedrijfsgebouw wordt een bouwvlak ingetekend |
Papelaan - west 232 | In het kader van optimaal onderhoud en bereik van het gebouw wordt het bouwvlak iets verschoven |
Oude Adegeesterlaan 7 | De boerderij wordt aan de lijst met monumenten toegevoegd |
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur | De percelen die bestemd zijn voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur worden van een wijzigingsbevoegdheid voorzien ten behoeve van een wijziging naar de bestemming "Natuur" |
Externe veiligheid | Aan paragraaf 5.9 wordt een aanvulling opgenomen ten aanzien van externe veiligheid |
Regionale waterkering | De regionale waterkering wordt op de juiste manier in het bestemmingsplan opgenomen |
Risicocontour LPG-tankstation | De risicocontour wordt op de risicokaart opgenomen |
Figuur 5.5 toelichting | Vervalt |
Artikel 10 | Van artikel 10, lid 2, sub d zal de verplichting tot het maken van een kap verwijderd worden. |
Artikel 10 | Van artikel 10, lid 2, sub a wordt het begrip "openbaar toegankelijke tuin" vervangen door "terreinen die worden opgesteld voor het publiek" |
Artikel 10 | Van artikel 10, lid 2, sub d zal de term "appartementencomplex" worden vervangen door "hoofdcomplex" |
Beschermingszone langs waterkeringen | De beschermingszone langs waterkeringen wordt bestemd |
Paragraaf 3.3 Provinciaal en regionaal beleid | Deze paragraaf wordt geactualiseerd aan de hand van nieuw vastgesteld beleid |
Planregels | De planregels worden aangepast naar nieuwe wetgeving, de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) |
Wilgenlaan 1 | Het bouwvlak wordt aangepast aan de hand van het ingediende bouwplan |
Wilgenlaan 3 | Het bouwvlak wordt aangepast aan de hand van het ingediende bouwplan |
Papelaan 97 | Het bouwvlak ten behoeve van het bedrijf wordt uitgebreid aan de hand van een ingediend bouwplan |
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden | Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de werkzaamheden die kunnen plaatsvinden in het kader van regulier onderhoud en beheer |
Het buitengebied van Voorschoten is gelegen buiten de stedelijke contour. In artikel 2, lid 1 van de Verordening Ruimte (zie paragraaf 4.3) is bepaald dat uitbreiding van stedelijk ruimtebeslag in dit gebied is uitgesloten. In artikel 2, lid 2 van de Verordening Ruimte worden enkele uitzonderingen genoemd. Zoals te lezen in bovenstaande tabel hebben er een aantal omzettingen naar de bestemming "Wonen" plaatsgevonden. Deze wijzigingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van ontwikkelingen op de betreffende percelen. In de tabel hierboven is de motivatie aangegeven voor de omzettingen van deze woningen.
Hoofdstuk 3 Het Plangebied
3.1 Inleiding
Het plangebied van het buitengebied van Voorschoten, met daarin gelegen de Duivenvoordecorridor, is gelegen in de zuidvleugel van de sterk verstedelijkende Randstad. Door de ligging en afmeting heeft zij een zeer strategische betekenis. De Duivenvoordecorridor zelf fungeert als belangrijke verbinding tussen het Groene Hart in het oosten en het strandwallenlandschap rond Wassenaar in het westen, terwijl de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder samen met de Papenwegsepolder deel uit maken van een ecologisch kerngebied tussen de bebouwde kommen van Den Haag, Wassenaar, Leiden, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg. Daarnaast heeft het plangebied een functie als recreatief uitloopgebied voor de regio's Holland-Rijnland en Haaglanden. Om een verdere verstedelijking van deze groene schakel te voorkomen heeft het plangebied al in 1993 een beschermingsstatus gekregen en maakt het deel uit van de Rijksbufferzone Den Haag - Leiden - Zoetermeer.
Op grond van verschillen in bodemgesteldheid en het hieraan gekoppelde grondgebruik kunnen in het plangebied verschillende landschapseenheden worden onderscheiden. Meer concreet zijn dit:
- de oude strandvlakte cq. duinpan in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder en de Papenwegsepolder;
- de strandwallen tussen de spoorlijn Den Haag - Leiden en de Vliet en
- de oude veengronden in een smalle strook langs de Vliet.
3.2 De Duivenvoordse- En Veenzijdesepolder & Papenwegsepolder
De plandelen ten westen van de spoorlijn Den Haag - Leiden behoren tot een oude strandvlakte. Kenmerkend voor dit deel van het plangebied is een zekere afwisseling tussen:
- open, aanééngesloten landschapseenheden, die als weiland in gebruik zijn en
- relatief kleine (hakhout)bossen of bosschages, die deels tot oude landgoederen behoren.
Typerend is de intensieve verkaveling met opstrekkende, verhoudingsgewijs smalle kavels en een hieraan gekoppeld fijnmazige stelsel aan weteringen ten behoeve van de afwatering. Samen met de aan de rand gelegen houtwallen en bosschages bieden zij de indruk van een open coulissenlandschap, waarvan de bossen enerzijds een ruimtelijke functie en anderzijds een ecologische functie vervullen. Zij kunnen worden gezien als ecologische stapstenen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
3.3 De Strandwallen
In tegenstelling tot de oude strandvlakte worden de strandwallen gekenmerkt door een grotere hoeveelheid aan kleine waardevolle landschapselementen zoals bomenrijen, oprijlanen, hagen etc. Beeldbepalend is hier kasteel Duivenvoorde met de bijbehorende landgoedbossen en landerijen. Samen bieden zij een zeer gevarieerd beeld van deels open deels besloten landschapseenheden en dragen zij in hoge mate bij aan de landschappelijke kwaliteiten van de corridor.
De zandige ondergrond biedt op een aantal plekken in principe goede voorwaarden voor het verbouwen van gewassen cq. vollegrondsteelt. Onder invloed van technologische vernieuwingen heeft de volle grondteelt in de afgelopen eeuw echter plaats gemaakt voor een gestaag groeiende glastuinbouw. Hierdoor wordt het landschapsbeeld met name bij de stadsranden en langs de Kniplaan langzamerhand steeds meer door kassen en opslagloodsen bepaald. Het is de bedoeling deze ontwikkeling te keren en de groene functies in de corridor weer te stimuleren en te versterken.
Figuur 3.1) Overzichtskaart deelgebieden
3.4 De Vlietoevers
De derde goed waarneembare landschapseenheid in de corridor is de zone met oude veengronden langs de Vliet. De veengronden liggen duidelijk lager dan de strandwallen (overwegend beneden NAP), waardoor zij een intensievere afwatering behoeven en in feite alleen als weidegronden gebruikt kunnen worden. In de afgelopen jaren zijn her en der natuurontwikkelingsprojecten op gang gekomen, waarbij de weidegronden worden omgezet in natte graslanden, ruigte of nieuw oppervlaktewater.
3.5 Resumé
De ontwikkelingen in het gebied hebben in de loop der tijd geleid tot een buitengewoon gevarieerd landschapsbeeld dat gekenmerkt wordt door de structuur van strandwallen, gescheiden poldereenheden en boezemlandschap alsmede waardevolle landschapselementen zoals landgoedbossen, lanen, boerderijen, buitens, en clusterbebouwing deels met monumentale waarde.
Als gevolg van de omvangrijke landschappelijke waarden heeft de Rijksoverheid de corridor reeds enige jaren geleden aangewezen als zogenaamde Rijksbufferzone. Hoofddoelstelling hiervan is de handhaving van het overwegend groene karakter van de buffer, zodat tussen het stadsgewest Haaglanden en de Leidse regio geen aanééngesloten stedelijk gebied ontstaat.
Handhaving van de bestaande landschappelijke kwaliteiten is echter niet vanzelfsprekend. De geleidelijke groei van glastuinbouw en detailhandel hebben her en der geleid tot een duidelijke aantasting van het landschapsbeeld en van de recreatieve waarden in de corridor. Dientengevolge is besloten de glastuinbouw te verplaatsen naar zogenaamde concentratiegebieden en de corridor opnieuw in te richten voor meer groene en recreatieve functies. De beleidsvoorwaarden waarbinnen de herinrichting dient plaats te vinden zal in het volgende hoofdstukken nader worden toegelicht.
STATUS | HOOFDFUNCTIES | ||
Nota Ruimte / ILG | Rijksbufferzone | -Rijksbufferzone "Den Haag - Leiden - Zoetermeer" -Herontwikkeling onder provinciale regie (zie streekplanbepalingen hieronder) -Bevordering mogelijkheden voor dagrecreatie -Herijking bufferzonestatus rond 2015 -Groenproject in het "Investeringsbudget Landelijk Gebied" | |
Streekplan Zuid-Holland West & Zevende partiële herziening Streekplan Zuid-Holland West 2003 Duivenvoordecorridor/ Westland c.a. | Regionaal Park | -Natuurgebied -Ecologische verbinding tussen het strandwallenlandschap rond Wassenaar en het Groene Hart (conform PEHS) -Waardevol weidevogelgebied -Agrarisch gebied plus -Beschermd Stads- of dorpsgezicht -Topgebied cultureel erfgoed volgens de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie - tevens Belvédèregebied -Zone met hoge archeologische verwachting -Uitwerkingsgebied t.b.v. kostendrager voor de sanering van niet duurzame glastuinbouw | |
Regionaal Structuurplan | Groene schakel | -Natuurgebied en Landgoederen -Agrarisch gebied -Overige glastuinbouw -Groene schakel tussen de strandwallen bij Wassenaar en het Groene Hart | |
Structuurvisie Duivenvoordecorridor | Groene buffer en verbindingszone | -Ecologische verbindingen a)water- en oever verbindingen b)stapstenen in de vorm van nieuwe bosschages -Sanering glastuinbouw -Vermindering nettobebouwing met circa 85% -Gedeeltelijk herstel oude buitens Haagwijk, Noordhey en Oostbosch -Nieuwe buitenplaatsen o.a. aan de Kniplaan en de Vliet -Verbetering ontsluiting voor recreanten -Verbreding aanbod aan recreatieve voorzieningen |
Tabel 3.1) Hoofddoelstellingen voor de Duivenvoordecorridor
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
De ontwikkelingen in het buitengebied worden voor een flink deel bepaald door het beleidskader van de hogere overheden. Daarbij moet in eerste instantie worden gedacht aan kadernota´s op het gebied van de Ruimtelijke Ordening maar tevens aan sectorale beleidsnota´s met ruimtelijke relevante beleidsbepalingen. Meer concreet betreft het hier beleidsdocumenten zoals de Nota Ruimte, het streekplan en de structuurvisie van de provincie en de Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland alsmede beleidsnota´s op het gebied van de waterhuishouding, ecologie en cultuurhistorie. De belangrijkste beleidslijnen voor het plangebeid van dit bestemmingsplan zullen hieronder worden samengevat.
4.2 Rijksbeleid
De 'Nota Ruimte'
De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk naar de lange termijn (2020-2030). Zij vervangt de ruimtelijke relevante rijksnota's en planologische kernbeslissingen behorend bij de Vierde nota ruimtelijke ordening Extra (VinEx) en haar actualisering (VinAc) alsmede het Structuurschema Groene Ruimte.
In de Nota Ruimte wordt de corridor opnieuw aangewezen als Rijksbufferzone tussen de stedelijke regio´s van Haaglanden en Leiden. Hoofddoelstelling is de handhaving van het overwegend groene karakter van deze buffer, zodat geen aaneengesloten stedelijke zone tussen het stadsgewest Haaglanden en de regio Holland-Rijnland ontstaat. Dientengevolge bepleit de Rijksoverheid in de Nota Ruimte een stimulering van groene en recreatieve functies in de corridor en de handhaving van de corridor als laatste doorgaande ecologische verbinding tussen het Groene Hart van de Randstad en het strandwallenlandschap bij Wassenaar. De regiefunctie voor deze ontwikkeling en voor het planologische regime legt zij bij de provincie Zuid-Holland.
Met het oog op de status als Rijksbufferzone heeft met de Inspectie RO en de Provincie Zuid-Holland nader overleg plaatsgevonden over de concrete toekomstige inrichting van de corridor. Daarbij heeft men met name stil gestaan bij de ontwikkeling van Nieuwe Buitenplaatsen als instrument voor een groene landschapsontwikkeling. Dergelijke elementen zijn instaat zich zelf te financieren en tegelijkertijd kan vergeleken met de huidige bebouwing aan tuinbouwkassen een forse landschappelijke kwaliteitswinst geboekt worden.
Geconstateerd kan worden dat de Rijksoverheid de voorstellen tot herinrichting beschouwt als een constructieve bijdrage voor een groene ontwikkeling van de corridor. Zij hecht daarbij waarde aan een sterke planologische bescherming van waardevolle planelementen zoals de reeds bestaande open plandelen en bosschages en aan een bijdrage ter versterking van de cultuurhistorische waarde (bijvoorde door het herstel van oude klassieke tuinstructuren op voormalige buitenplaatsen). Daarnaast acht zij het wenselijk dat de waardevolle plandelen beter openbaar toegankelijk worden.
AMvB Ruimte
In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (juni 2008) heeft het kabinet haar nationaal ruimtelijke plannen gepresenteerd. In de Realisatieparagraaf is beschreven welke instrumenten het rijk onder de nieuwe Wro inzet om haar ruimtelijke belangen te realiseren. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven is het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) vastgesteld. De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen.
De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. De AMvB Ruimte bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
Het besluit is nog niet vastgesteld en in werking getreden. Een ontwerp van het besluit is naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en is via de Staatscourant en de website van het ministerie van VROM bekend gemaakt. Tot 1 september 2009 kon iedereen zijn visie op het ontwerp aan de minister van VROM kenbaar maken. Na bespreking van het ontwerp door de minister van VROM met de Staten-Generaal wordt het ontwerpbesluit voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Het besluit zal naar verwachting medio 2011 in werking treden.
Voor dit bestemmingsplan is hoofdstuk 2 uit de AMvB Ruimte van belang. Het betreft de bundeling van nieuwe bebouwing en de mogelijkheden voor verspreide bebouwing in het buitengebied. Omdat gebundelde bebouwing en meer verspreide bebouwing in samenhang moeten worden bezien kan de provincie tevens regels stellen om mogelijkheden te bieden voor niet gebundelde, meer verspreide bebouwing in het buitengebied. Dit kunnen regels zijn ten aanzien van nieuwe bebouwing welke functioneel gebonden is aan het buitengebied. Ook andere categorieën van niet gebundelde bebouwing kunnen worden toegestaan voor zover voldaan wordt aan in de provinciale verordening gestelde regels van kwalitatieve aard.
Vierde Nota Waterhuishouding/ Nationaal Bestuursakkoord Water (WB 21)
Behalve aan de beleidslijnen voortvloeiend uit de Nota Ruimte dient met de herinrichting tevens voldaan te worden aan landelijke doelstellingen op het gebied van de waterhuishouding, vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Nationaal Bestuursakkoord Water/Waterbeheer 21e Eeuw (WB21). Bijzondere aandacht verdienen daarbij kwesties als watertekorten, verdroging, verzilting en de kwaliteit van waterbodems.
Omtrent deze aandachtspunten heeft tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders van het Hoogheemraadschap Rijnland. Daarbij is geconstateerd dat de herinrichting voorziet in een sanering van bedrijfsactiviteiten, welke her en der thans nog negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater en de opvangcapaciteit van regenwater. Met de herinrichting wordt een ontwikkeling gestimuleerd, die voor de waterhuishouding zonder meer als positief kan worden beschouwd.
Structuurschema Groen Ruimte - Nota Belvédère
Een derde beleidsterrein met cruciale betekenis voor de Duivenvoordecorridor is de cultuurhistorie. Het plangebied valt in het vroegere Structuurschema Groene Ruimte binnen de begrenzingen van het Strategisch Groenproject Landgoederenzone Haaglanden. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met karakteristieke landschapspatronen en gebiedstypische vormen van grondgebruik.
Vergelijkbare doelstellingen vloeien voort uit de Nota Belvédère, waarin delen van de Rijksbufferzone zijn aangewezen als topgebied cultureel erfgoed, en de hierop voortbordurende aanwijzingen in het streekplan. Ook zij vragen om het behoud of de herontwikkeling van waardevolle cultuurhistorische elementen in de corridor. Daarbij moet worden gedacht aan gebiedstypische nederzettingsvormen, oude wegen, waterlopen, verkavelingspatronen, gebouwde en archeologische monumenten. Deze elementen moeten als inspiratiebron dienen voor concrete inrichtingsplannen. In het verlengde hiervan hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar samen met Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten het initiatief genomen voor de aanwijzing van een beschermd Stads- en Dorpsgebied. Deze aanstaande aanwijzing heeft reeds haar neerslag gekregen in het streekplan Zuid-Holland West en zal worden verwerkt in het kader van nieuwe bestemmingsplannen.
EG richtlijnen - Flora en Faunawet - Natuurbeschermingswet
Op het vlak van de ecologie dient het bestemmingsplan voldoende zorg te dragen voor het beheer en de instandhouding van de in het gebied aanwezige flora en fauna. In dit kader dient rekening te worden gehouden met de 'Vogelrichtlijn' en 'Habitatrichtlijn' van de Europese Unie en de Flora en Faunawet van de Rijksoverheid. Het voortbestaan van specifieke planten en dieren alsmede hun leefmilieu dient te worden gewaarborgd door de aanwijzing van speciale beschermingszones.
De belangrijkste leefmilieus voor flora en fauna zijn in de oude bestemmingsplannen van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten reeds van een beschermende bestemming voorzien. Deze zal in de nieuwe plannen zeker worden gehandhaafd. Daarnaast zullen de huidige tuinbouwlocaties voor 75% een groene herbestemming krijgen, o.a. als Natuurgebied. Met deze wijziging zullen de habitatvoorwaarden voor de plaatselijke flora en fauna verder worden verbeterd.
Wet Luchtkwaliteit (2009)
Het nieuwe bestemmingsplan dient tenslotte ook te voorzien in een adequate regelgeving ter bescherming van milieuwaarden in het plangebied. Eén van de belangrijkste aspecten daarbij is het aspect luchtkwaliteit. De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling NIBM zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in belangrijke mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Tot aan de inwerkingtreding van het NSL gold voor die categorieën een grens van 1% van de grenswaarde voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof). Na de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de provinciale Structuurvisie,de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.
In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de provinciale structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:
- 1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel
- 2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie
- 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020
- 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
- 5. Stad en land verbonden.
Figuur 4.1) Uitsnede uit Provinciale Structuurvisie
Met name de hoofdopgaven 4 en 5 zijn van belang voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van hoofdopgave 4, 'Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap', is de Vlietzone als transformatiegebied benoemd. Dit gebied zal gedurende de planperiode van het streekplan een andere functie krijgen. De Vlietzone heeft een belangrijke positie in de schakeling stad - land, als onderdeel van de corridor De Vlietlanden bij Voorschoten naar Midden-Delfland en als uitloop c.q. groengebied van het stedelijk gebied Haaglanden. De Vlietzone zal zich verder ontwikkelen als onderdeel van het stedelijk gebied van Haaglanden. Hier komt het karakter van Haaglanden tot uiting: een gebied waarin dynamische stedelijke gebieden en rustige woon- en recreatiegebieden op korte afstand van elkaar te vinden zijn. Het gebied wordt ontwikkeld tot een robuust en aantrekkelijk gebied voor groen, natuur, recreatie en sport, gecombineerd met verstedelijking. Dit in relatie tot verbinding met Midden-Delfland en De Vlietlanden. Een en ander zal worden uitgewerkt in een integrale gebiedsvisie, op te stellen door Den Haag in samenwerking met de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Rijswijk.
Ten aanzien van hoofdopgave 5 'Stad en land verbonden', heeft de provincie voor de groene ruimte in en nabij de stad een nieuw concept ontwikkeld: de Zuidvleugelgroenstructuur. De groenstructuur omvat alle provinciale landschappen, regioparken en recreatieve verbindingen in de stedelijke invloedssfeer, alsmede de grotere eenheden stedelijk groen. Het gebied van de Duivenvoordecorridor behoort tot het provinciale landschap "Duin, Horst en Weide". In de structuurvisie worden provinciale landschappen beschreven als regio-overschrijdende en begrensde landschappen in de stedelijke invloedssfeer en liggen tussen stedelijke agglomeraties. Ze hebben een unieke landschappelijke identiteit en ze zijn multifunctioneel van karakter (verbrede landbouw, recreatie, natuur, water, cultuurhistorie, dorpen).
Het gebied Duin, Horst en Weide vormt ecologisch en landschappelijk een belangrijke verbinding tussen de kustzone en het Groene Hart. Ondanks de nabijheid van de stad is de invloed van het stedelijk gebied relatief beperkt. Ten aanzien van de Duivenvoordecorridor wordt aangegeven dat in deze corridor wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering door het opruimen van verouderd glas. Deze transformatie vindt plaats op basis van de zevende herziening (2008) van het streekplan West. Een aantal van toepassing zijnde gebiedsopgaven zijn de bescherming en versterking van het duingebied en landgoederenzone, sanering van verspreid glas, goede inpassing van de Rijnlandroute en het opruimen van de verrommeling in de Duivenvoordecorridor.
Verordening Ruimte, "Visie op Zuid-Holland" (2010)
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte vastgesteld.
In artikel 2 van de Provinciale Verordening Ruimte wordt ingegaan op de bebouwingscontouren. Hierin is bepaald dat er geen verstedelijking buiten de bebouwingscontouren mag plaatsvinden. Er zijn echter uitzonderingen opgenomen waarbij buiten de bebouwingscontouren ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit wordt ook wel de 'ruimte-voor-ruimte' regeling genoemd.
'Ruimte voor ruimte'
De 'ruimte-voor-ruimte' regeling is bedoeld om de kwaliteit van het landschap in de provincie Zuid-Holland te vergroten. Daartoe stimuleert de regeling afbraak van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en kassen, met in ruil daarvoor de bouw van woningen met een veel kleinere bouwmassa. Belangrijke voorwaarde is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd. De (overige) voorwaarden:
- de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd;
- voor de sloop van iedere 1000 m2 gebouwen of iedere 5000 m2 kassen, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
- het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
- de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
- de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003 én
- de te slopen kassen zijn gelegen buiten de glastuinbouwgebieden zoals aangeduid op kaart 3 behorende bij de provinciale verordening.
'EHS'
In de Verordening Ruimte heeft de provincie in artikel 5 Ecologische hoofdstructuur (EHS) beschreven. Delen van het plangebied van dit bestemmingsplan maken onderdeel uit de de toekomstige Ecologische Hoofdstructuur die in 2018 gerealiseerd moet zijn. Binnen die delen die zijn bestemd ten behoeve van de ecologische verbinding geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden toegelaten die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maken. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de uiteindelijke realisatie van de EHS onmogelijk maakt. Voor de realisatie van de EHS is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Natuur' opgenomen.
'Landgoedbiotoop'
In de Verordening heeft de provincie in artikel 14 regels opgenomen met als doel het beschermen en versterken van de historische landgoederen en landgoederenzones. De landgoedbiotoop is een middel om de cultuurhistorische en ruimtelijke ontwikkelingen van de landgoederen te beschermen en versterken. Onder een landgoedbiotoop wordt een buffer verstaan die als contour om buitenplaatsen of een groep van buitenplaatsen heengetrokken kan worden en waar voor de planvorming dezelfde uitgangspunten gelden. Een landgoedbiotoop kan bestaan uit:
- de buitenplaats zelf en daaromheen
- de koppeling van het landgoed aan een structuur
- het panorama
- het blikveld
- de zichtlijn
De uitgangspunten bij bescherming van de biotoop: de ruimte vrij en openhouden en niet bebouwen, tenzij dat tot verbetering van de biotoopwaarden leidt. Binnen een landgoedbiotoop kan sprake zijn van nieuwbouw in het geval van versterking of verbetering van de aldaar aanwezige waarden (een 'neen, tenzij'-beleid). Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen voor nieuwe ontwikkelingen voor gronden gelegen binnen de biotoop van een landgoed een beeldkwaliteitsparagraaf op te nemen, waarin het effect/ de invloed van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop wordt beschreven.
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn een tweetal landgoedbiotopen gelegen. Dit zijn Duivenvoorde en Ter Horst. Beide landgoederen kennen een ruim blikveld. Dit gehele blikveld behoort tot de landgoederenbiotoop. Beide landgoederen zijn een rijksbeschermd buitenplaatscomplex. In hoofdstuk 5 is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen ten aanzien van deze twee landgoederen.
Zevende partiële herziening streekplan Zuid-Holland West 2003 Duivenvoordecorridor/ Westland c.a.
Op 30 januari 2008 is de Zevende partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland West 2003 vastgesteld. Hierin is bepaald dat het streekplan het realiseren van woningbouw in de Duivenvoordecorridor niet in de weg staat, mits verzekerd is dat:
- door middel van deze woningbouw financiële middelen gegenereerd worden die nodig zijn om de thans hier gelegen kassen en bedrijfsgebouwen te verwijderen en die gemoeid zijn met het toevoegen van natuurvriendelijke oeverzones, natte graslanden, bosschages en open water. Dit teneinde de beoogde transformatie van dit gebied tot een hoogwaardig coulissenlandschap te realiseren;
- de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied wordt verbeterd door het vervangen van de in het gebied liggende kassen en bedrijfsgebouwen die thans een oppervlak van in totaal 33 hectare innemen, door enerzijds een aantal woongebouwen met een grondoppervlak van maximaal 5 hectare en anderzijds minimaal 28 hectare die benut zullen worden voor het realiseren van bij het bufferzonekarakter van het gebied passend, extra groen. Het bij de woongebouwen behorende groen zal hierbij zo gesitueerd en bestemd moeten worden dat ook dit groen een bijdrage zal leveren aan de voor dit deel van de Rijksbufferzone Den Haag, Leiden, Zoetermeer nagestreefde ruimtelijke kwaliteit;
- de aan de Duivenvoordecorridor toe te voegen natuurvriendelijke oeverzones, natte graslanden, bosschages en water een substantieel aantal hectares zullen omvatten.
Er wordt een mogelijkheid geboden om het gebied van de Duivenvoordecorridor te transformeren tot een gebied met grote landschappelijke kwaliteiten door middel van een optimale afwisseling van natuur, water, landbouw, bestaande en nieuwe bebouwing, zonder dat daar het opstellen van een streekplanuitwerking aan vooraf zal moeten gaan. De in het kader van de beoogde transformatie op te stellen uitwerkingsplannen zullen alle ter verkrijging van goedkeuring voorgelegd moeten worden aan het college van Gedeputeerde Staten.
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) / Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
Ter vervanging en vereenvoudiging van een aantal Rijksregelingen hebben de Rijksoverheid en de Provincie Zuid-Holland in de afgelopen jaren een nieuwe beleidsregeling ingesteld onder de noemer 'Investeringsbudget Landelijk Gebied'. Doelstelling is een effectievere aanpak en een voortvarende realisatie van de groenontwikkeling in en rond de stedelijke agglomeraties en de realisatie van oude beleidsdoelstellingen op het gebied van landschap, ecologie en cultuurhistorie. In het verlengde hiervan is op 5 december 2005 door het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de vijf regio's binnen de provincie een convenant getekend, waarmee het groenprogramma op het vlak van recreatie en cultuurhistorie uitgevoerd moet worden. Voor de Duivenvoordecorridor voorziet dit programma in 29 ha aan recreatie en bosherstel op het grondgebied van Voorschoten en 8 ha op het grondgebied van Leidschendam-Voorburg. Op 17 april 2009 is hiervoor een uitvoeringsconvenant door de provincie Zuid-Holland, gemeente Leideschendam-Voorburg en de gemeente Voorschoten ondertekend. Een en ander vraagt om een passende groenbestemmingen in het bestemmingsplan.
Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Op 24 juli 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. In deze structuurvisie wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Deze structuurvisie heeft geen wettelijk karakter, maar door vaststelling van de visie worden de deelnemende gemeenten van het samenwerkingsverband wel verbonden om de afspraken uit het document uit te voeren. De besluiten in de structuurvisie zijn leidend voor structuurvisie's en nota's van de gemeenten. Eén van de zeven kernbeslissingen is 'Groene kwaliteit en landschap'. Hierin is bepaald dat het groen-blauwe netwerk centraal staat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. De Duivenvoordecorridor maakt deel uit van de te creëren ecologische en recreatieve groene verbinding tussen kust en Groene Hart. Om deze verbinding te realiseren is in de structuurvisie opgenomen dat de gemeente Voorschoten in samenwerking met Leidschendam-Voorburg de kassen uit het gebied verwijderen. In de plaats hiervan komt er beperkte woningbouw terug in de stijl van de bestaande boerderijen en landhuizen in het gebied.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Duivenvoordecorridor 2005
De structuurvisie Duivenvoordecorridor voorziet conform de beleidsvoorwaarden van de hogere overheden in een sanering van de plaatselijke glastuinbouw in een stimulering van nieuwe groene en recreatief aantrekkelijke functies. Leidraad voor de ruimtelijke ontwikkelingen is de versterking van het reeds bestaande waardevolle cultuurlandschap resp. coulissenlandschap. Hierin worden robuuste groencomplexen afgewisseld, met zowel open als besloten landschapseenheden. Om dit doel te kunnen bereiken ligt het accent van de structuurvisie op de handhaving en uitbreiding van de reeds bestaande open ruimte. Daarmee kunnen tevens karakteristieke zichtlijnen en vergezichten zoals op kasteel Duivenvoorde worden versterkt.
De herinrichting betekent concreet, dat tot en met 2015 in de gemeente Voorschoten en Leidschendam-Voorburg circa 80 ha aan agrarische gronden, tuinbouwgrond en bedrijfsgronden een nieuwe bestemming zal krijgen. Ongeveer 75 procent van het glastuinbouwareaal zal een nieuwe inrichting krijgen als:
- bosschage of houtwal
- weidegrond of landerijen (o.a.) rond kasteel Duivenvoorde
- karakteristieke siertuin op een nieuwe buitenplaats of
- natuurgebied in de vorm van nat grasland.
Daarnaast is het de bedoeling ook belangrijke onderdelen van oude buitenplaatsen te herstellen zoals op Haagwijk in Voorschoten of Noordhey en Oostbosch beiden in Leidschendam-Voorburg.
Figuur 4.2) Plankaart structuurvisie Duivenvoordecorridor
De verwachting bestaat dat met de herstructurering een investering is gemoeid van tientallen miljoenen Euro's. Daaruit dienen zowel de kosten voor de verplaatsing van glastuinbouwbedrijven gefinancierd te worden als de herinrichting het gebied en de aanleg van groen en recreatie. De kosten zullen worden gedekt, uit de ontwikkeling van nieuwe buitenplaatsen, landhuizen of karakteristieke woningen. Daarbij zal het netto bebouwde oppervlak overeenkomstig het provinciale beleid met ca. 85% afnemen. Met deze aanpak zal de eerder door de overheden geïntroduceerde 'Rood voor Groen - gedachte' voor het eerst op grote schaal in de praktijk worden gebracht.
De gemeenten zijn tevens van plan om de Duivenvoordecorridor voor recreanten beter toegankelijk te maken. Zo kan het huidige stelsel aan fiets- en wandelpaden worden uitgebreid van thans ca. 13.500 m naar straks 20.000 m in 2015. Daarbij moet worden gedacht aan enkele korte verbindingen tussen reeds bestaande paden en een betere toegankelijkheid van de buitenplaatsen met hun cultuurhistorisch waardevolle tuinen.
Van Glas naar gras
Het is de wens van de Gemeente Voorschoten en Stichting Duivenvoorde om de openheid, de landschappelijke en ecologische kwaliteit en de recreatieve betekenis van het landelijk gebied tussen Leidschendam-Voorburg en Voorschoten waar mogelijk te versterken en daarmee ook de omgeving van het landgoed Duivenvoorde nieuwe luister bij te zetten. Het omvormen van verouderde glasopstanden is daartoe een eerste middel.
De structuurvisie Duivenvoorde voorziet in een sanering van de plaatselijke glastuinbouw en een versterking van het bestaande cultuurhistorisch waardevolle landschap. Het bestemmingsplan biedt ook ruimte voor de 'Gras voor Glas' regeling.
Deze regeling maakt het mogelijk om de glastuinbouw in het gebied op te kopen en deze om te zetten in groen/ weidegebied, gekoppeld aan beperkte 'rode' functies. Van het glasbestand wordt minimaal 85% omgevormd naar een groene bestemming (natuur/ bos/ recreatie/ landbouw). Maximaal 15% van het te saneren glasbestand wordt uitgegeven ten behoeve van woningbouw of een andere 'rode' functie. Deze 15% is inclusief tuinen, ontsluiting en parkeren. Gekoppeld hieraan moeten ook de recreatieve mogelijkheden worden verruimd. De 15% die maximaal voor de 'rode' functies is toegestaan moet de middelen fourneren die noodzakelijk zijn voor de herinrichting van de glasopstanden en de realisatie van de extra recreatiemogelijkheden.
De structuurvisie voorziet in een economisch gezonde landbouw in de vorm van grondgebonden (melk) veehouderij. Door bedrijfsbeëindiging van bedrijven zonder bedrijfsopvolging komen gronden vrij welke bij de stichting in beheer gegeven worden om zo het open landelijke karakter te behouden. Waar glastuinbouw verdwijnt wordt het weidegebied zoveel mogelijk in ere hersteld. De rode functies moeten worden aangegrepen om de karakteristiek van een historisch landgoederenlandschap nieuwe kracht bij te zetten. Een landschap samengesteld uit landgoederen/buitenplaatsen, lanenstelsels en open landerijen met historische boerderijen en boerenlinten.
Ook de bebouwing moet aansluiten op de historische structuren in het landschap; de landgoederen, lanen, hoeves en boerenlinten. Daarbij moet de bebouwing voldoen aan het vigerend bestemmingsplan, de structuurvisie en de landgoedvisie Duivenvoorde. De aanwezige glasbestanden bevinden zich grotendeels in het landelijk gebied waardoor daar ook de nieuwe rode ontwikkelingen zullen plaatsvinden. De groene opgave schrijft echter een versterking van de openheid voor. De totale hoeveelheid bebouwd gebied neemt door 'Gras voor Glas' aanzienlijk af maar er zal wel in het landelijke gebied gebouwd gaan worden. Locaties elders in de Duivenvoorde corridor, zoals aansluitend aan de bestaande bebouwing, zijn onderzocht maar bleken niet tot de mogelijkheden te behoren.
In de visie "Van Glas naar gras" is aangegeven dat de vraag naar recreatiemogelijkheden vanuit het stedelijk gebied toeneemt. De ontwikkeling van de Duivenvoorde corridor richt zich op het wandelen en het varen. Door de Duivenvoorde corridor is een stelsel van wandelpaden ontworpen. Zij versterken zoveel mogelijk oude structuren en verbinden interessante objecten. Waar wandelpaden het open gebied doorkruisen zullen zij niet beplant zijn om de openheid te waarborgen.
Gemeentelijke structuurvisies
De doelstellingen uit de structuurvisie voor de Duivenvoordecorridor dekken zich met de beleidsdoelen van de afzonderlijke gemeentelijke structuurvisies van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten. Beide visies onderstrepen de noodzaak van een groene herinrichting van de corridor. Bijzondere aandachtspunten hierbij zijn:
- de sanering danwel uitplaatsing van de glastuinbouwbedrijven,
- de ontwikkeling en het herstel van buitenplaatsen en
- de versterking van de recreatieve functies van het gebied.
4.5 Resumé
Vrijwel alle beleidsnota´s met betrekking tot het buitengebied van Voorschoten voorzien in een versterking van reeds bestaande groene functies of in een functieverandering van de huidige glastuinbouwlocaties op de lange termijn. Daarbij zullen de plaatselijke glastuinbouwbedrijven moeten wijken ten behoeve van groene functies op het vlak van landbouw, recreatie, ecologie en cultuurhistorie. De belangrijkste randvoorwaarden voor de herinrichting in de nabije toekomst zijn:
- de (voorlopige) handhaving van de status Rijksbufferzone in de Nota Ruimte
- de hieraan gekoppelde wens de bufferzone een sterkere recreatieve betekenis te geven
- de aanwijzing tot natuurgebied danwel agrarisch gebied in het streekplan Zuid-Holland West
- de mogelijkheid van 'Rood voor Groen-strategieën' ten behoeve van een groene inrichting van de corridor
- de (gedeeltelijke) voordracht van het plangebied als 'Beschermd stads- en dorpsgezicht'
- de wens tot groenontwikkeling in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied
- de aanwijzing van de corridor als groene schakel tussen het Groene Hart en het strandwallenlandschap rond Wassenaar.
Voor het overige zijn er specifieke randvoorwaarden op het gebied van milieu en leefbaarheid, die voor de planrealisatie kaderstellend zijn. Hiertoe behoren o.a.:
- de geluidhindercontouren van de N 447 en de spoorlijn Den Haag-Katwijk
- de inachtneming van veiligheidszones rond LPG-stations (in de gemeente Voorschoten)
- de beschermingszones van waterkeringen langs boezemwater en
- de cultuurhistorische waarden van zowel oude buitenplaatslocaties als van bestaande landerijen, houtopstanden etc.
Hoofdstuk 5 Het Toekomstperspectief
5.1 Landschappelijke Hoofdstructuur
De ontwikkeling van het buitengebied van Voorschoten is gericht op de versterking van het huidige landschapsbeeld, dat op de eerste plaats wordt gedomineerd door de landgoederen Duivenvoorde en De Horsten met hun talrijke landerijen en bosschages en de open weidegronden in de Papewegsepolder. De fraaie afwisseling van open ruimten en houtopstanden biedt het beeld van een coulissenlandschap dat in de afgelopen eeuwen afgezien van beperkte kassenbouw nauwelijks veranderingen heeft ondergaan. Zodoende fungeert met name de Duivenvoordecorridor thans als laatste groene verbinding tussen het Groene Hart in het oosten en de duinen en duinpannen rond Wassenaar in het westen.
Gezien de hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied zal het principe van het coulissenlandschap ook in de toekomst als leidraad bij de herinrichting van de Duivenvoordecorridor worden gebruikt. De nu nog aanwezige tuinbouwbedrijven gaan daarbij geleidelijk aan verdwijnen voor nieuwe weilanden, bosschages en buitenplaatsen of zullen in een beperkt aantal gevallen worden ingepast als nieuwe bedrijven met een meer recreatief gericht profiel.
Met de herinrichting zullen naast het bestaande landgoed Duivenvoorde drie oude buitenplaatsen gedeeltelijk worden hersteld. Het betreft hierbij de buitenplaatsen Noordhey en Oostbosch aan Leidschendam-Voorburgse kant en het buiten Haagwijk op Voorschotens grondgebied. Daarnaast zullen op specifieke plekken enkele nieuwe buitenplaatsen ontstaan, danwel bebouwing die karakteriserend is voor het gebied. Deze worden net als de overige buitenplaatsen ingepast in een bosachtige omgeving en open weilanden. Mede hierdoor zullen in de corridor nieuwe zichtlijnen of vergezichten ontstaan, die de landschapsbeleving bevorderen.
5.2 Natuur & Ecologie
De handhaving en ontwikkeling van de natuurwaarden en ecologische waarden in het buitengebied zal worden veilig gesteld in de natuurkerngebieden en de ecologische verbindingszone van het plangebied. Hiertoe behoren:
- de natuurgebieden in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder
- het stiltegebied voor vogels in de Papenwegsepolder
- de bossen en landerijen van landgoederen en buitenplaatsen
- de natte graslanden langs de Vliet en
- de hoofdwetering in de as van landgoed Duivenvoorde (incl. haar oeverzones).
Met het oog op de omvangrijke natuurwaarden van het buitengebied en de ecologische betekenis ervan, maar ook met het oog op de habitat- en vogelrichtlijnen op Europees niveau is tijdens de planvoorbereiding de vraag onderzocht of het buitengebied nog een verder reikende bescherming nodig heeft dan in het streekplan reeds wordt voorzien. Geconstateerd is, dat alle in het plangebied aanwezige natuurgebieden hun status in principe zullen houden en dat overige plandelen een sterkere bescherming zullen ondergaan (m.n. in de Vlietzone en langs de ecologische verbinding haaks op het oude strandwallenpatroon).
Figuur 5.1) De groenstructuur in de corridor
In verband met de herinrichting heeft zich tijdens de planvoorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied (2007) ook de vraag voorgedaan of de nieuwe inrichting eventueel negatieve effecten voor specifieke delen van het plangebied zou kunnen hebben en of in dit kader nog nader onderzoek conform de Flora- en Faunawet noodzakelijk zou kunnen zijn. Gebleken is, dat de herinrichting vooral gericht is op de sanering van tuinbouwbedrijven en een omvangrijke groenontwikkeling. Bestaande groene functies zullen hun functie behouden en waar mogelijk worden uitgebreid. Een functieverandering blijft in feite beperkt tot terreinen die thans een glastuinbouwbestemming hebben, en waarbij de functieveranderingen eigenlijk een verbetering van de habitatvoorwaarden met zich meebrengen. Nader onderzoek naar mogelijke negatieve effecten in het kader van de Flora- en faunawet werd derhalve niet noodzakelijk geacht en is met instemming van de hogere overheden in het bestemmingsplan Buitengebied (2007) achterwege gelaten. In dit actualiseringsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die negatieve effecten hebben in het kader van de Flora- en fuanawet.
5.3 Groenbeheer, Groenontwikkeling En Recreatie
De groenontwikkeling in de corridor wordt in de eerste plaats gestimuleerd door de ontwikkeling van de nieuwe buitenplaatsen op terreinen, die thans nog voor de glastuinbouw worden gebruikt. Minimaal 75 procent van deze gronden zal in de toekomst een groene functie krijgen als weiland, bos siertuin of oppervlaktewater. De verwachting bestaat dat deze uitbreiding van het groenareaal niet alleen een bijdrage levert aan de recreatiemogelijkheden voor de omwonende stedelingen. Het biedt ook mogelijkheden voor een versterking van de in het plangebied aanwezige flora en fauna. Bestaande landerijen worden immers verruimd, waardoor het leefmilieu voor weidevogels wordt verbeterd en met de nieuwe bosschages ontstaan nieuwe vestigingsmogelijkheden voor broedvogels en betere foerageermogelijkheden voor tal van knaagdieren.
De ecologische waarden in het plangebied worden vanzelfsprekend ook veilig gesteld door de handhaving van bestaande natuurgebieden zoals de weidegronden in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder en in de Papenwegsepolder, waarvan de open ruimte zich uitstrekt tot aan Wassenaar en de stadsrand van Leiden. Hier zal het beheer van de gronden afgestemd blijven op de hoofdfunctie als natuurgebied, hetgeen agrarische medegebruik niet uitsluit. Hetzelfde geldt voor een 16 ha grote strook langs de Vliet tussen het oude buiten Haagwijk en de omgeving van de Kniplaan. Deze gronden zullen in de toekomst conform het Natuurgebiedbeleidsplan van de Rijksoverheid sterker als natte graslanden worden ontwikkeld, waardoor hun ecologische betekenis zal toenemen.
Mede door de hoge landschappelijk kwaliteiten heeft het buitengebied van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten een hoge aantrekkingskracht voor recreanten. In het verlengde hiervan streven de gemeenten dan ook naar een versterking van de recreatieve functies in het buitengebied waar dit de lange termijn ontwikkeling niet gaat frustreren. Voorbeelden hiervan zijn:
- de inpassing van hippische activiteiten binnen het plangebied
- de inpassing van horecagelegenheden in Voorschoten
- de inpassing van een extensieve camping aan Leidschendam-Voorburgse kant
- de herijking van nieuwe functies op de bestaande landgoederen
- de eventuele uitbreiding van het wegenstelsel.
5.3.1 Landgoed Rosenburgh
In mei 2010 is het Masterplan Rosenburgh opgesteld. Dit naar aanleiding van het feit dat het landgoed Rosenburgh in diverse beleidsstukken is aangewezen voor het toevoegen van diverse functies. Door een intensief interactief proces is er een plan geschreven dat recht doet aan het landgoed Rosenburgh. In het nieuwe ontwerp van Rosenburgh zijn de ruimtelijke uitgangspunten vertaald. Er is gezocht naar een versterking van het natuurlijke karakter van het landgoed met een vleugje nostalgie in verwijzingen naar een roemrucht verleden van het landgoed.
Het landgoed bestaat uit een 'lijst', de buitenring, en een 'eiland', de binnenruimte. De lijst behoudt haar natuurlijke karakter. De lijst wordt ingericht met natuurlijke oevers die aangevuld en beplant worden met inheemse beplanting. De visplekken langs het water worden verbeterd, de bestaande bomen blijven bestaan en worden adequaat beheerd. De entree aan de Boschwijk zijde wordt teruggebracht in oude staat. Het eiland krijgt één hoofdingang. Bij het parkeerterrein komt er naast de bestaande entree van de begraafplaats een eigen hoofdentree voor het theehuis, de kinderboerderij, de werf, diverse speelaanleidingen en educatieve tuin met landjes en tuinen. Het eiland kent een natuurlijk karakter en krijgt in de vormgeving en uitwerking fragmenten mee van het vroegere landgoed, zoals een symmetrie as, een brug, boomgroepen en klinkerverharding. Naast de hoofdingang komt er een secundaire entree door middel van een smalle voetgangersbrug aan de zuidoostzijde, op de plek van de huidige duiker.
Ten behoeve van de herinrichting van het terrein is door Van der Helm Milieubeheer een quickscan flora en fauna "Begraafplaats Rosenburgh", met projectcode VORO100447, uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat uit literatuurstudie blijkt dat er in het projectgebied mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, vogels en vaatplanten voorkomen. Enkele van deze beschermde soorten zijn tijdens het veldbezoek ook waargenomen en is een geschikt habitat voor beschermde dieren en planten vastgesteld. Om beschermde soorten vast te stellen of uit te sluiten binnen het projectgebied is aanvullend onderzoek nodig.
5.4 Waterhuishouding
5.4.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 22 december 2009 is de nieuwe keur van het Hoogheemraadschap Rijnland in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. Een nieuwe keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
- Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
5.4.2 Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdens met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
5.4.3 Het waterstelsel
Het waterstelsel in de Duivenvoordecorridor omvat polder en boezemwater in een omvang van circa 16 ha en kan grofweg worden onderverdeeld in 3 grote beheersgebieden:
- de watergangen in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder alsmede de Papewegsepolder
- het Dobbestelsel ten zuiden van de spoorlijn Den Haag - Leiden (bestaande uit de Dobbewetering en aangrenzende weteringen) en
- het Vlietstelsel in de Knippolder en Starrenburgerpolder (bestaande uit het boezemwater van de Vliet en het polderwater dat hierin wordt uitgemalen).
Het waterbeheer in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder zal in de komende tien jaar naar verwachting geen grootschalige ingrepen ondergaan. Weliswaar zijn er al enkele jaren onderzoeken gaande, die tot voorstellen moeten leiden, waarmee de waterkwaliteit in dit gebied verbeterd kan worden.
De verrichte onderzoeken in het kader van het waterbeheer (Kaderrichtlijn Water) die zijn uitgevoerd leiden niet tot noodzakelijke aanpassingen van de planologische regelingen uit het bestemmingsplan Buitengebied (2007).
Figuur 5.2) Waterstelsel in de Duivenvoordecorridor
Ten aanzien van het Dobbestelsel tussen de spoorlijn Den Haag - Leiden en de as Veurseweg – Veursestraatweg kan worden geconcludeerd, dat ook hieromtrent thans nog geen concrete verzoeken bestaan ten behoeve van een aanpassing van het waterstelsel. Tijdens de voorbereiding van de Structuurvisie Duivenvoorde is echter geconstateerd, dat dit deel van het waterstelsel baat zou kunnen hebben bij:
- een herinrichting van de Dobbewetering met natuurvriendelijke oevers en
- een aanpassing van de betrokken poldereenheden tot meer homogene samenhangende watersystemen (b.v. door het opheffen van waterbarrières en peilverschillen, waar deze misschien wel historisch gegroeid zijn, maar thans voor het waterbeheer geen toegevoegde waarde meer hebben).
Voor het bestemmingsplan betekent dit, dat langs de Dobbewetering de planologische mogelijkheid geboden zal worden voor de realisatie van natuurvriendelijke oevers binnen een zone van ca. 15 m aan weerszijden van de wetering, bij en maximale breedte van deze zone van 30 m.
De aanpassing van de polderstelsels tot meer homogene watersystemen is onderdeel van de voorstellen tot herinrichting van de oude tuinbouwlocaties. De noodzaak tot herinrichting kan hier worden aangegrepen voor een vereenvoudiging van het waterbeheer en indien noodzakelijk ook voor een verruiming van de hoeveelheid oppervlaktewater. Uitgangspunt is in ieder geval dat de hoeveelheid oppervlaktewater die thans in het plangebied aanwezig is minimaal gehandhaafd blijft. Met de huidige voorstellen kan dit worden veilig gesteld.
Het waterstelsel in de Vlietzone bestaat uit het boezemwater van de Vliet en de rechtstreeks hierop aangesloten hoofdwatergangen alsmede het polderwater tussen Vliet en Veurseweg - Veursestraatweg. De verwachting bestaat dat deze zone door de herinrichting een waterbergende impuls kan krijgen. Door de sanering van ca. 8 ha aan tuinbouwkassen en de verwijdering van een grote hoeveelheid aan oppervlakteverharding voor verkeer en buitenopslag zal het waterbergende vermogen hier hoe dan ook toenemen.
In het recente verleden is ten noorden van de Kniplaan reeds natuurontwikkeling op beperkte schaal afgerond. Hierdoor zijn niet alleen de natuurwaarden ter plaatse gestimuleerd maar is tevens het waterbergende vermogen langs de Vliet op beperkte schaal toegenomen.
5.4.4 Woonschepen
Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.2 worden binnen de bestemming 'Water (WA)' voor de waterloop tussen de hoeve Veurseweg 215 en de Vliet functieaanduidingen opgenomen ten behoeve van woonschepen. Het betreft bestaande woonschepen waarbij het aantal niet mag toenemen. Bij vervanging van de bestaande woonschepen moet voldaan worden aan de Keur en Beleidsregels 2009 van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:
- Onder de woonschepen moet minimaal 0,30 meter water staan om vastzuigen te voorkomen.
- In watergangen smaller dan 10 meter (gemeten op de waterlijn) zijn geen woonschepen toegestaan.
- De breedte van een woonschip (inclusief omloopsteigers) mag maximaal 7 meter bedragen.
- Tevens geldt dat maximaal 1/3 van de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn in beslag mag worden genomen door woonschepen (inclusief omloopsteigers).
- Woonschepen mogen niet dusdanig aan bodem of oever worden vastgeklonken dat ze niet meer kunnen mee bewegen met het waterpeil, om te voorkomen dat het bergend vermogen van het watersysteem afneemt. Indien woonboten worden gefixeerd is feitelijk sprake van een demping en zijn de regels uit het dempingenbeleid van kracht (Nota dempingen en verhard oppervlak).
- Om onderhoudswerkzaamheden te verrichten of in geval van calamiteiten zijn woonbooteigenaren verplicht de boot tijdelijk te verplaatsen.
- Betonnen bakconstructies mogen niet worden aangelegd in het beoordelingsprofiel van een kade (een dergelijk constructie dient met de bovenzijde onder de Keur en leggerdiepte te worden aangebracht).
- Voor woonschepen zijn vergunningen nodig op grond van de Waterwet.
5.5 Cultuurhistorie & Archeologie
Een belangrijke beleidsdoelstelling voor het buitengebied van Voorschoten is de versterking van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In dit kader hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Voorschoten samen met de gemeente Wassenaar een procedure gestart, die in 2007 heeft geleid tot de aanwijzing van het beschermd stads- en dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg. Dit beschermde gezicht bestrijkt zowel delen van het plangebied als grote delen van het hierop aansluitende buitengebied van Wassenaar en Leidschendam-Voorburg. Met deze aanwijzing wordt getracht typische landschapsstructuren en bebouwingspatronen te beschermen, hetgeen in Voorschoten met name geldt voor:
- de landerijen en bosschages op en rond het landgoed Duivenvoorde
- de bosschages en de waterpartij op het oude buiten Haagwijk
- de houtwallen en bosschages in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder
- buitenplaatsen op oude zandruggen (strandwallen) op min of meer rechthoekige kavels
- het slagenlandschap van de Papewegsepolder en andere weidegebieden
- de onregelmatige blokverkaveling op de drogere delen
- de vergezichten in de verschillende poldereenheden (waaronder de zogenaamde "As van Duivenvoorde" en het 19e eeuwse stelsel van zichtassen)
- de boerderijclusters op de diverse zandruggen (voormalige strandwallen) in het plangebied
- de losse opzet van de lintbebouwing langs Veurseweg en Veursestraatweg (inclusief de karakteristieke hoofdopzet van deze bebouwing in een bouwlaag met een kapverdieping)
- monumenten, die onderdeel uitmaken van clusterbebouwing of ensembles
- waardevolle laanbeplanting en bomenrijen zowel op de oude landgoederen als langs delen van de oude landwegen.
Een vergelijkbaar beschermende doelstelling heeft zoals eerder reeds is aangeduid de Belvédère-regeling, die voor delen van het buitengebied van toepassing is. Ook zij verplicht de overheden om bij de (her-) ontwikkeling van Belvedèregebieden rekening te houden met de cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied. Dientengevolge dient ook in het buitengebied te worden bekeken, hoe met name de herinrichting van de Duivenvoordecorridor een bijdrage kan leveren aan de versterking van de karakteristiek van het plangebied.
Figuur 5.3) Cultuurhistorisch waardevolle elementen en locaties
Specifieke cultuurhistorische waarden zijn verder ook al in het vigerende bestemmingsplan voor het landelijke gebied opgenomen. Hiertoe behoren o.a.:
- de zichtlijnen op landgoed Duivenvoorde
- de bosschages van de landgoederen Duivenvoorde en de Horsten (inclusief het Sterrenbos)
- het middeleeuwse wegennet en padenstelsel van beide landgoederen
- specifieke tuinstructuren, waterpartijen en enkele tuinmuren op deze landgoederen
- de bebouwing met monumentale waarden en
- de waterstructuur van begraafplaats Rosenburgh, afkomstig van het vroegere kasteel.
Om de cultuurhistorische waarden in het plangebied te behouden en te versterken hebben de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in november 2007 het 'Beschermd Dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg' aangewezen. De verbetering van de cultuurhistorische waarden zal in het buitengebied op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen. Op het niveau van landschapseenheden zal het patroon van het coulissenlandschap worden versterkt met nieuwe bosschages en open ruimten, welke recht doen aan de karakteristiek van een landgoederenzone. Plekken voor kostendragende nieuwbouw zijn daarbij zodanig gekozen, dat waar mogelijk (delen van) de oude buitens hersteld kunnen worden.
Op het schaalniveau van de buitenplaatsen zal worden getracht om de belangrijkste hoofdelementen van de afzonderlijke buitens terug te laten keren. Daarbij moet worden gedacht aan oude hoofdassen, beschermende houtwallen en typische details als vijvers of oprijlanen.
Op het schaalniveau van de bebouwing zal met name aandacht moeten worden besteed aan de karakteristiek van de bebouwing op de buitenplaatsen, boerenhoeven en in de lintbebouwing. Hiervoor is reeds tijdens de uitwerking van de structuurvisie een kaderstellende notitie vervaardigd (de 'Notitie Beeldkwaliteit'), welke voor een aantal bebouwingstypen duidelijke randvoorwaarden bepaalt. Deze kenmerken dienen in passende bebouwingsregels te worden vertaald m.b.t:
- de omvang van de bebouwing in relatie tot het groen in de rechtstreekse omgeving
- de hoogte van de bebouwing en
- de hiërarchie tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.
De handhaving van cultuurhistorische waarden vindt haar neerslag tenslotte ook in de aanwijzing van een aantal Rijksmonumenten of bebouwing met cultuurhistorische waarden. Deze zullen op de planverbeelding van een passende aanduiding worden voorzien. Meer concreet betreft het hierbij Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten op de landgoederen ter Horst en Duivenvoorde, langs de Veurseweg, de Kniplaan en op het voormalige buiten Haagwijk (zie bijlage 2).
Belangrijke aandachtspunten in cultuurhistorisch opzicht zijn verder de archeologische waarden in het plangebied. Dienaangaande is door de gemeente een inventarisatie uitgevoerd van alle archeologische gegevens afkomstig uit het gemeentelijk archief, uit het archief van de Archeologische Werkgroep Nederland (AWN) en gegevens uit het databestand ARCHIS van het ROB. Tevens heeft het Archeologisch Adviesbureau RAAP B.V. een archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart van het plangebied opgesteld. Deze is verwerkt in de Beleidskaart archeologie van de gemeente Voorschoten. Ter verificatie zijn tevens diverse grondboringen uitgevoerd. Daarmee zijn de thans bekende archeologische vindplaatsen in kaart gebracht en zones met een lage danwel hoge trefkans voor archeologische vondsten in het geval van grondwerkzaamheden. Voor informatie omtrent details van deze studies wordt hier kortheidshalve verwezen naar de bijlagen 6 van deze toelichting.
Figuur 5.4) Uittreksel Beleidskaart archeologie van de gemeente Voorschoten
Op basis van de beleidskaart worden voor het plangebied vier verschillende gebiedstypen onderscheiden. De gebiedstypen worden hieronder beschreven.
Gebiedstype 2 (geel): terrein van hoge tot zeer hoge archeologische waarde: bodemverstorende activiteiten zijn hier in principe niet toegestaan. Het College van Burgemeester & Wethouders beslist op basis van een archeologisch bureauonderzoek.
Gebiedstype 5 (rood): hoge verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe Tijd; bij bodemingrepen > 30 m2 en dieper dan 30 cm -mv dient een bureauonderzoek te worden uitgevoerd met enige controleboringen naar de bodemgesteldheid (= verkennend booronderzoek). Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
Gebiedstype 6 (blauw) lage archeologische verwachting: bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 1 m -mv dient een bureauonderzoek te worden uitgevoerd met enige controleboringen naar de bodemgesteldheid (= verkennend booronderzoek). Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
Gebiedstype 7 (oranje): hoge archeologische verwachting voor lintbebouwing vanaf de 16e/17e eeuw + overige historische bebouwing. Bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 30 m2 dient een bureauonderzoek plaats te vinden, bij voorkeur in combinatie met een bouwhistorisch onderzoek. Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
Gebiedstype 8 (lichtgroen): lage archeologische verwachting. Bij bodemingrepen >1000m2 en dieper dan 1 meter -mv dient een archeologisch bureauonderzoek conform KNA en enkele controleboringen naar de bodemgesteldheid van het plangebied te worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten hiervan beslist de gemeente over te nemen vervolgstappen: vrijgave, vervolgonderzoek of behoud.
5.6 Beeldkwaliteitsparagraaf Landgoedbiotopen
Binnen het bestemmingsplan Buitengebied vallen twee landgoedbiotopen (provinciale verordening ruimte 2010, artikel 14). Het betreft de buitenplaatsen Duivenvoorde en Ter Horst. Het terrein van Kasteel Duivenvoorde valt onder het bestemmingsplan Duivenvoorde. Van deze biotoop is alleen het blikveld gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied. De gehele biotoop wordt beschreven. Verwijzingen naar op het terrein gelegen beschermde objecten en structuren en de verwijzingen naar toekomstige bebouwingsmogelijkheden op het terrein van de buitenplaats zelf worden beschreven in het bestemmingsplan Duivenvoorde. Kasteel Ter Horst is geheel binnen dit bestemmingsplan gelegen.
5.6.1 Landgoed ter Horst
Status Ter Horst
Het terrein van kasteel Ter Horst is aangewezen als rijksmonument. Binnen het complex, bestaande uit parkinrichting, kasteel en bijgebouwen, zijn de losse objecten voorzien van rijksbescherming.
De rijksbescherming betreft naast het complex als geheel:
- Parkaanleg
- Koetshuis/oranjerie
- Inrijhek
- Jachthuis
- Dienstwoningen
- Tuinmuur en toegangshekken
- Waterpomp
- Bruggen
- Tuinornamenten
- Zomerhuis bij buiten de rijksbescherming vallende boerderij. De boerderij zelf is aangewezen als een gemeentelijk beschermd monument.
Historie Ter Horst
De historie van kasteel ter Horst gaat terug tot de Middeleeuwen. Het kasteel wordt vermoedelijk gesticht rond 1200 door de familie Van Wassenaar. Door overerving komt het kasteel in de 16e eeuw in bezit van familie De Ligne. Daarna wordt het kasteel vanaf de 17e eeuw meerdere malen verkocht om vervolgens in 1838 in handen van Prins Frederik te komen.
Het 12e eeuws kasteel wordt in 1631 geheel opnieuw opgetrokken en in de navolgende eeuwen verrijzen enkele bijgebouwen. In 1863 laat prins Frederik vervolgens het huidige jachtslot bouwen op de plaats van het oude kasteel. Dit nieuwe jachtslot bevat nog restanten van het oude kasteel, die in de nieuwbouw zijn opgenomen. Het interieur werd in 1873 geheel vernieuwd.
Zowel het oude kasteel als het huidige jachthuis hebben altijd in een rijk aangelegd groen gebied gelegen. Rondom het vroeg 17e eeuwse kasteel lagen boomsingels en waren twee oprijlanen die als toegang tot het kasteelterrein dienden. Een ervan was de Horstlaan die tot aan de Heerweg tussen Den Haag en Leiden liep (de huidige Veurseweg). De andere oprijlaan liep richting de Rijksstraatweg in Wassenaar. Na de nieuwbouw in 1631 werd ook een eenvoudige geometrische tuin aangelegd voor het kasteel. Later in de 17e en 18e eeuw werden rondom het huis (sterren)bossen aangelegd. In het centrum van het grote sterrenbos ligt een waterkom.
Nadat prins Frederik Raaphorst, Eikenhorst en Ter Horst had aangekocht liet hij door de tuinarchitect C.E.A. Petzold een nieuw ontwerp maken voor de samenvoeging van deze parken tot één groot nieuw park, maar met behoud van het karakter van de afzonderlijke buitenplaatsen. Voor Ter Horst veranderde er weinig aan de tuinaanleg en bleef de oude structuur grotendeels in stand. In 1915 liet prins Hendrik een doolhof aanleggen bij het jachtslot door de tuinbaas. Sindsdien is het park onaangetast.
Beschrijving landgoedbiotoop Ter Horst
De tuin en het park van Ter Horst zijn ontworpen in formele stijl, afgewisseld met enkele landschappelijke stijlkenmerken. Doordat Petzold grotendeels gebruik heeft gemaakt van de 17e en 18e eeuwse structuur is het gebied vrij besloten gebleven. Binnen de landgoedbiotoop van Ter Horst zijn slechts een beperkt aantal ruimtelijke landgoedelementen te benoemen die onderdeel uitmaken van de biotoop.
Vanuit het hoofdhuis, het huidige jachthuis, is er een viertal zichtassen aanwezig. De hoofdzichtas loopt over de Horstlaan, de voormalige Voorlaan tussen de Veurseweg en het hoofdhuis. Deze laan was de oorspronkelijke oprijlaan, maar is door de komst van de spoorlijn in 1847 doorkruist. De ligging van de spoorlijn op een dijklichaam heeft tot gevolg dat de zichtas wordt onderbroken.
Vanuit het hoofdhuis zijn er nog drie zichtassen. Richting het noorden, westen en zuiden zijn in de aanleg van het bos open zones opgenomen die vanuit het hoofdhuis zicht bieden op de erachter gelegen weilanden en parken.
De ligging van Ter Horst, ingeklemd tussen Raaphorst, Eikenhorst en de spoorlijn, maakt het parklandschap slecht afleesbaar in het veenweidegebied. Hierdoor is het blikveld van het landgoed zeer beperkt en is deze alleen herkenbaar vanuit de trein aan de noord/noordwestzijde van Ter Horst en vanaf het Oude Veenpad en de Duivenvoordse weg aan de zuid/zuidwest zijde. Vanaf deze plekken zijn het bos en enkele hakhoutbosjes van de buitenplaats Ter Horst als parklandschap herkenbaar.
Een deel van het blikveld ligt ten oosten van de spoorlijn. Door de verhoogde ligging van de spoorlijn op een dijklichaam is er geen directe interactie tussen het park van Ter Horst en dit deel van het blikveld. Oorspronkelijk hoort dit deel, dat door de Dobbewetering wordt begrensd, wel bij de buitenplaats. Vanaf de oostzijde zijn alleen de boomtoppen aan de westzijde van het spoor zichtbaar.
Ter Horst is gekoppeld aan een tweetal wegenstructuren, alhoewel indirect door de lange oprijlanen. In het westen is Ter Horst gekoppeld aan de rijksweg tussen Den Haag en Leiden, de huidige N44. In het oosten in Ter Horst gekoppeld aan de oude Heerweg tussen Den Haag en Leiden, de huidige Veurseweg. De ligging van Ter Horst op een smalle zandrug in het veenweidelandschap zorgt ervoor dat er geen zichtrelatie is met deze structuren.
Naast de wegenstructuren zijn er twee waterstructuren van belang. Een aftakking van de Dobbewetering aan de oostgrens van Ter Horst verzorgt de watertoevoer voor de omgrachting van het hoofdhuis. Aan de westzijde wordt het landgoed begrensd door de scheidsloot, of wel de grenssloot tussen Wassenaar en Voorschoten.
Figuur 5.5) Landgoedbiotoop Ter Horst
5.6.2 Landgoed Duivenvoorde
Historie Duivenvoorde
Kasteel Duivenvoorde ontstaat in het midden van de 13e eeuw met de bouw van een vierkante woontoren. Deze toren was omgracht door een watertje, waar omheen rond 1300 een schildmuur werd gebouwd. In de late Middeleeuwen was er behoefte aan meer woonruimte en ontstonden er vleugels aan weerszijden van de donjon. Tot ver in de 17e eeuw bleef de vierkante woontoren in beeld. Het huidige grondplan ontstond in 1631 toen het kasteel grondig werd verbouwd. Vanaf de 17e eeuw werden regelmatig moderniseringen doorgevoerd die hebben geleid tot het huidige beeld.
Rondom het huidige landhuis hebben vanaf het ontstaan van het kasteel gronden gelegen die tot nut van het kasteel waren. In eerste instantie zullen dat hakhoutbossen, moestuinen, boomgaarden zijn geweest. Op vogelvluchtperspectieven van het einde van de 17e eeuw is te zien dat de tuinen worden gesierd door een geometrische inrichting van de tuinen. Net als het hoofdhuis was de tuin onderhevig aan moderniseringen. In eerste instantie waren dat uitbreidingen in geometrische stijl. De landschappelijke tuinen dateren uit het tweede kwart van de 19e eeuw. Ze zijn vermoedelijk naar ontwerpen van J.D. Zocher jr. De slotgracht werd in deze periode vervangen door een slingerende vijver. Bosschages werden in de omliggende weilanden gepland zodat een parkachtig landschap ontstond.
In het park en in het gebied rondom het park liggen verschillende bijgebouwen met een eigen functie, zoals een orangerie, kassen, een tuinmanswoning, een jachthuis, boerderijen en een botenhuis.
Beschrijving Landgoedbiotoop Duivenvoorde
Het landgoed Duivenvoorde wordt gekenmerkt door een groots aangelegd park uit het tweede kwart van de negentiende eeuw in de late of open landschapsstijl. Kenmerkend voor de parkaanleg in deze stijl zijn de lange doorzichten naar bosschages en kleine boomgroepen die zijn gelegen in de aangrenzende weilanden. Hierdoor ontstaat een tweedeling in de parkaanleg. Enerzijds is er het gebruikspark, anderzijds is er het zichtpark. Het gebruikspark is onderdeel van de buitenplaats en heeft als hoofddoel het verpozen in een geënsceneerde natuur. Kenmerkend voor de aanleg zijn de strakke curven langs de beboste percelen en mooi gebogen paden, afgewisseld met slingerende vijvers.
Het padensysteem binnen het park bestaat uit een kleine en een grote wandelcirkel. De kleine wandelcirkel concentreert zich rondom het hoofdhuis. Voor het huis ontstaat daardoor rond de vijver een keerlus met een uitgang richting de Veurseweg en een uitgang richting het huidige spoor (voorheen richting de op de strandwal gelegen Rijksstraatweg bij Wassenaar). De grote wandelcirkel slingert meer en gaat door de oostelijke en westelijke delen van het park en verbindt het gebruikspark aan het zichtpark.
Het zichtpark behoort tot de gronden van de buitenplaats, maar valt buiten het eigenlijke park. Het is onderdeel van de gronden van nut met een agrarische inrichting. Het wordt gekenmerkt door zorgvuldig geplaatste boomgroepen en ontworpen bosschages in het landschap. De boerderijclusters in het gebied, met hun bouwhuizen, stallen en geriefhout, vormen een aanvulling op het geënsceneerde groen in het zichtpark.
Binnen het gebruikspark zijn er zichtassen die vanaf het hoofdhuis zicht bieden op de verschillende parkonderdelen zoals vijvers en boomgroepen en zicht bieden op het omliggende landschap (het zichtpark). Viceversa zijn er ook zichtassen die vanaf de paden tussen de bomen door zicht geven op het hoofdhuis. Verschillende zones hebben een bewust ' verborgen' karakter. De orangerie en restanten van kassen liggen in het meest beschutte deel van het park. De moestuin, of zogenaamde Leidse Tuin, is aan het zicht en ongewenste luchtstromen onttrokken door muren en beukenhagen.
Het buiten Duivenvoorde heeft een relatie met verschillende infrastructuren in het gebied. Er is een directe relatie met de Veurseweg. Deze oude hoofdroute van Delft naar Leiden over de strandwal is sinds de stichting van Duivenvoorde onderdeel van de bereikbaarheid van Duivenvoorde. Vanaf de Veurseweg is een trechtervormig panorama aanwezig dat doorloopt tot aan de Vliet. Het panorama vernauwt zich naar het hoofdhuis van Duivenvoorde dat aan het einde van de trechter zichtbaar is, half geflankeerd door bosschages. Vanuit het hoofdhuis en het terras voor het hoofdhuis is een panorama tot aan de Vliet. De spanning van het panorama wordt versterkt door de aanwezigheid van twee dienstgebouwen die aan weerszijden staan. Deze versterken de trechtervorming vlak voor het hoofdhuis.
Infrastructureel zijn de Vliet en de opvaart vanaf de Vliet, doorlopend tot in de oostelijke vijver, van belang als oude toegangsweg tot de buitenplaats. De lange iets gebogen oprijlaan vervult deze functie vanaf de Veurseweg.
Een tweede belangrijke hoofdroute is de Horstlaan. Aan de noordzijde van Duivenvoorde voert een secundaire toegangsweg naar deze Middeleeuwse verbindingsweg tussen de Veurseweg en de Rijkstraatweg. Door de komst van de spoorlijn heeft deze verbindingsweg zijn waarde verloren.
Als laatste speelt de Dobbewetering een rol als belangrijke waterstructuur die vanuit het noorden het terrein Duivenvoorde binnenkomt. De Dobbewetering, een vergraven natuurlijke waterloop, voedt de vijvers en staat in open verbinding met de Vliet.
Door de ligging van Duivenvoorde als een beboste enclave in het omringende polderlandschap is er sprake van een groot blikveld. Het blikveld is de mate van zichtbaarheid van de buitenplaats gezien vanuit de omgeving. Het blikveld van Duivenvoorde wordt begrensd door verschillende structuren. Enerzijds is dat de Vliet. Andere begrenzers van het blikveld zijn de bebouwing en boomgroepen van andere buitenplaatsen en de spoorlijn in het westen.
Figuur 5.6) Landgoedbiotoop Duivenvoorde
Biotoop en toekomstvisie Ter Horst en Duivenvoorde
Dit bestemmingsplan is gericht op behoud en herstel van cultuurhistorische waarden van het gebied. Het bestemmingsplan is behoudend ingestoken en biedt buiten de bestaande bebouwingsvlakken geen directe ontwikkelingsmogelijkheden. Door de bestemmingsregels in dit plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op de cultuurhistorische waarden van de landgoedbiotopen Ter Horst en Duivenvoorde.
5.7 Woonmilieus
De woonfunctie in het plangebied zal zich in principe beperken tot plandelen waaraan ook in voorafgaande bestemmingsplannen reeds een woonfunctie was toegekend. Tevens is een woonfunctie toegekend aan een tweetal woningen aan de Veurseweg die middels een projectbesluit zijn gerealiseerd. Deze woningen zijn gerealiseerd via de Ruimte voor Ruimte regeling. Daarnaast zijn een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen in het actualiseringsplan bestemd als 'burgerwoning' conform de huidige situatie.
Uit te werken buitenplaatsen
Via het bestemmingsplan is het mogelijk om binnen de gebieden die zijn bestemd als 'Overig - Uit te werken buitenplaats' nieuwe woningen op te richten, dit in het kader van kostendragende woningbouw. Het betreft hierbij over het algemeen vrijstaande woningen of eengezinswoningen en appartementen in een representatieve 'setting'. De keuze voor deze woningtypen is vooral ingegeven door het beoogde totaalbeeld voor de Duivenvoordecorridor maar ook door de wens, om met de grondopbrengsten conform de eisen uit het streekplan Zuid-Holland West zowel de groenontwikkeling op de buitenplaatsen als de sanering en verplaatsing van de nu nog aanwezige tuinbouwbedrijven te dekken.
Figuur 5.7) De uitwerkingslocaties in de corridor
Rekening houdend met deze wensen streeft de gemeente naar een woningaanbod met zowel grondgebonden woningen als appartementen. De bouwmogelijkheden zijn daarbij zo flexibel ontworpen dat indien marktontwikkelingen hiertoe aanleiding geven ook een hoger of lager aantal appartementen of woningen gerealiseerd kan worden. Qua woningtypologie streeft de gemeente naar een diversiteit van vrijstaande woningen, land- of herenhuizen en clusterbebouwing zoals die ook op buitenplaatsen kan voorkomen. Daarbij moet worden gedacht aan:
- vrijstaande woningen met één bouwlaag en een kapverdieping
- geschakelde woningen, bestaande uit twee bouwlagen met een kapverdieping
- grondgebonden woningen in hoofdcomplexen met maximaal 3 bouwlagen en een kap en
- appartementen in de vorm van een buitenplaats.
Ten aanzien van de parkeerbehoefte moet rekening worden gehouden met gangbare normen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Daarbij geldt dat de parkeerbehoefte van bewoners uit het plangebied op eigen erf moet worden opgevangen met een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. In het geval van appartementen- of hoofdcomplexen op de nieuwe buitenplaatsen dienen deze in verdiepte of halfverdiepte parkeerlagen gerealiseerd te worden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een aanvullend aanbod voor bezoekersparkeren van min. 0,3 parkeerplaatsen per woning.
Ruimte voor ruimte regeling
Doelstelling van de structuurvisie Duivenvoordecorridor is de sanering van de plaatselijke glastuinbouw en handhaving en uitbreiding van de bestaande open ruimte. Voor individuele percelen is het mogelijk om gebruik te maken van de 'ruimte-voor-ruimte' regeling. In de planregels van dit bestemmingsplan zijn de voorwaarden opgenomen om gebruik te kunnen maken van de 'ruimte-voor-ruimte' regeling. In grote lijnen komt deze regeling overeen met de regeling zoals de provincie Zuid-Holland deze heeft opgenomen in de Ontwerp Verordening Ruimte, Visie op Zuid-Holland. Belangrijke voorwaarde van de 'ruimte-voor-ruimte' regeling is dat het ter plaatse gaat om een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en dat alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het betreffende perceel moeten worden gesloopt. Dit met uitzondering van bebouwing die is aangeduid als Rijksmonument, Gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Alsmede met uitzondering van de bebouwing die als erfbebouwing ten dienste van wonen kan worden aangemerkt en in overeenstemming is met hetgeen in de bestemming Wonen is bepaald.
Ter compensatie van sloop van elke 1.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag één woning worden teruggebouwd, tot een maximum van ten hoogste 3 woningen per agrarisch bedrijf dat wordt gesaneerd. Ter compensatie van de slop van elke 5.000 m2 glastuinbouwkassen mag één woning worden gebouwd, tot een maximum van ten hoogste 3 woningen per agrarisch bedrijf dat wordt gesaneerd.
In principe wordt gestreefd om de woning te bouwen in aansluiting op de bestaande bebouwingsclusters. Wanneer hiervoor geen mogelijkheid is, dan kan worden gezocht naar een locatie ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing.
In de verbeelding hieronder wordt als voorbeeld aangegeven hoe de 'ruimte-voor-ruimte' regeling in de praktijk, op een locatie ter plekke, kan worden ingevuld.
Figuur 5.8) Voorbeeld inrichtingsplan ruimte-voor-ruimte
5.8 Bedrijvigheid
Ten aanzien van de bedrijvigheid in het gebied kan worden geconcludeerd, dat de glastuinbouw in het plangebied geleidelijk aan zal verdwijnen. Bedrijfsmatige activiteiten zullen zich derhalve op de lange termijn beperken tot een klein aantal bedrijven, waarvoor per bedrijf een rechtstreekse bestemming zal worden opgenomen. Dit geldt voor:
- een composteringsbedrijf aan de Papelaan
- een opslagbedrijf aan de Papelaan
- horecabedrijven aan de Veurseweg, de Kniplaan en Rosenburgh en
- een jachtwerf langs de Kniplaan.
Voor alle bedrijven geldt dat zij hun parkeerbehoefte in principe op eigen erf moeten opvangen. Uitzondering hierop vormt alleen de horecagelegenheid aan de Veurse Weg 346 waar sprake is van een historisch gegroeide situatie met afwijkende parkeermogelijkheden.
Voor de bebouwing van de bedrijven gelden verder vergelijkbare voorwaarden als voor de woondoeleinden. Bebouwing is alleen toegestaan binnen een op de verbeelding hiervoor opgenomen bouwvlak en met in achtneming van de maximaal toegestane bouwhoogte.
Verder dienen de bedrijven zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing van hun bedrijfsopstallen. Voor de kleine bedrijven betekent dit, dat zij hun bedrijfsactiviteiten in het geval van nieuwbouw niet meer in kapconstructies mogen voortzetten maar dat zij hierbij gebruik dienen te maken van bakstenen of houten gebouwen passend bij de karakteristiek van het landelijke gebied.
5.9 Weg- En Railverkeer In Relatie Tot Geluidsaspecten
De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer omvat een provinciale weg (N 447) en een aantal secundaire ontsluitingswegen te weten de Kniplaan, de Horstlaan, het Laantje van van Wissen of de Nieuwe Weg. Deze wegenstructuur zal in het kader van de herinrichting in principe niet veranderen.
Met uitzondering van de provinciale weg zullen de openbare wegen in het plangebied in de nieuwe situatie worden ingericht als 30 km-zones. Dientengevolge is hier geen geluidzone in acht te nemen conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh).
Voor het wegverkeerslawaai, dat van het verkeer op de provinciale weg uitgaat, is dit artikel echter wel van belang. Nader onderzoek heeft uitgewezen, dat de verkeersintensiteit door wegverkeer op de N 447 meer dan 20.000 voertuigen per etmaal bedraagt. De hiermee gepaard gaande geluidhinder is zo intensief, dat ook op grotere afstand van de wegas, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) voor het landelijk gebied duidelijk wordt overschreden. De gemeente streeft in overleg met de provincie echter naar een aanpassing van het snelheidsregime op de N 447. Een deel van de resultaten is weergegeven in figuur 5.6.
Figuur 5.9) De beoogde hoofdontsluiting en geluidhindercontouren in de corridor
Uit onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied (2007) is voorts gebleken, dat delen van het plangebied geluidhinder door wegverkeer ondervinden, die hoger is dan de wettelijke voorkeurswaarde voor het landelijke gebied van 48 dB(A), maar die lager ligt dan de grenswaarde van 53 dB(A). De ontwikkeling van hindergevoelige functies (zoals een woonfunctie) is ter plekke alleen mogelijk indien daarvoor conform de Wet geluidhinder een "Hogere grenswaarde" wordt verleend.
Gezien het beoogde herstel en de ontwikkeling van buitenplaatsen of woningen op locaties waar sprake is van een geluidbelasting tussen de 48 dB en 53 dB(A), is voor deze locaties een procedure gestart voor de toekenning van 'Hogere grenswaarden'. Voor de resultaten van deze procedure wordt hier kortheidshalve verwezen naar bijlage 4 . Deze bijlage maakt inzichtelijk, in welke zone en voor hoeveel woningen een hogere grenswaarde is verleend. In dit actualiseringsplan zijn geen nieuwe situaties gecreëerd waarbij het noodzakelijk is om een Hogere grenswaarde te verlenen.
Ten aanzien van geluidhinder door railverkeer zijn vergelijkbare eisen van toepassing als voor hinder door wegverkeer. Daarbij bedraagt de wettelijke voorkeurswaarde echter 55 dB(A) en is de zogenaamde ontheffingswaarde bij 68 dB(A) gelegen. Ook hier zijn voor de plandelen waarbinnen woonfuncties worden overwogen "Hogere grenswaarden" aangevraagd. Voor de resultaten van de desbetreffende procedure wordt hier kortheidshalve wederom verwezen naar bijlage 4.
Tenslotte moet nog worden vermeld, dat voor hindersituaties door wegverkeer of railverkeer wordt geëist, dat woningen in een hinderzone van zodanige bouwkundige constructies moeten worden voorzien dat het geluidsniveau in de woningen 33 dB(A) of lager ligt.
5.10 Milieu & Externe Veiligheid
Met betrekking tot de milieuaspecten hebben tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan verschillende onderzoeken plaatsgevonden, waarmee de randvoorwaarden t.a.v. de meest belangrijke milieuparameters in kaart zijn gebracht. Hiertoe behoren o.a.:
- een historisch bodemonderzoek
- een onderzoek ter toetsing van de luchtkwaliteit conform het besluit luchtkwaliteit en
- een onderzoek naar externe veiligheidsfactoren.
Bodemkwaliteit
In het algemeen geldt dat op elke locatie waar nieuwbouw plaatsvindt van tevoren minimaal een historisch bodemonderzoek conform de vigerende normen (thans NEN 5725) dient te worden uitgevoerd. Uit het historisch onderzoken kan naar voren komen dat vanwege potentiële bodemverontreiniging(en) nodig is om ook een fysiek bodemonderzoek (met grond- en grondwateranalyses) conform de vigerende normen (thans NEN 5740) uit te voeren. Wanneer er overschrijdingen zijn van bepaalde stoffen zullen sanerende maatregelen worden getroffen, conform het provinciaal milieubeleid, het gemeentelijk milieubeleid en de Wet Bodembescherming, alvorend er mag en kan worden gebouwd. Andere aandachtsgebieden waarbij de bodemkwaliteit van belang is, zijn:
- grondverbetering ter plaatse van fietspaden en grondverbetering in het algemeen;
- bij ontmanteling van kassen aandacht voor puinverhardingen en asbest in de bodem;
- aanleg en vervanging van rioleringen, grond dat vrijkomt bij het planten van bomen, etc.
Alle bodemonderzoeken, voor zover bekend bij de gemeente en bij de provincie, zijn in een gemeentelijk databestand opgenomen. Deze data zijn vervolgens gekoppeld aan een Gis (Geografisch Informatiesysteem). Via dit bodeminformatiesysteem kan snel en adequaat inzicht worden verkregen in de bodemkwaliteit op perceelsniveau.
De gemeente Voorschoten beschikt over bodemkwaliteitskaarten (één uit 2002 en twee aanvullende uit 2005) en een bodembeheerbeleid (uit 2002). Deze zijn laatstelijk vastgesteld door het college van B&W op 24 juni 2008 en geldig voor zover zij niet strijdig zijn met het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 juli 2008 in werking is getreden. Er wordt gebruik gemaakt van overgangsrecht waardoor de bestaande bodemkwaliteitskaarten tot uiterlijk 24 juni 2013 geldig blijven.
Het buitengebied dat onderdeel uitmaakt van het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels gezoneerd volgens de 'Bodemkwaliteitskaart en grondstromenplan voor het landelijk gebied van de gemeente Voorschoten, opgesteld d.d. 16 augustus 2005'. Verder is een klein deel van het buitengebied gezoneerd volgens de 'Regionale bodemkwaliteitskaart en grondstromenplan Leidse regio, opgesteld d.d. 18 oktober 2002'. Wat dan nog rest is een zeer klein deel van het buitengebied dat niet is gezoneerd.
Het overgrote deel van het buitengebied heeft een bodemkwaliteit waarbij de onderzochte parameters (zware metalen en PAK) als niet verontreinigend tot licht verontreinigend voorkomen in de bovengrond. Slechts in een zeer klein deel van het buitengebied (in het noord-westen en het zuidoosten) kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen voorkomen. Deze verontreinigingen zijn dan plaatselijk homogeen verspreid aanwezig (achtergrondgehalte) en betreffen geen afgebakende verontreinigingsgevallen waarop een saneringsplicht berust.
Gezien de resultaten van de diverse bodemonderzoeken is de bodem van een dusdanige kwaliteit dat er vooralsnog geen financiële en ruimtelijke consequenties voor het plangebied aanwezig zijn.
Aandachtspunten
In het gebied bevindt zich een voormalige afvalstort van huisvuil. Het betreft een oppervlakte van circa 25.600 m2. Het betreft een locatie aan het einde van het Laantje van Wissen, zie figuur 5.7. De verontreinigingen in het stortmateriaal zijn beperkt (koper en zink boven interventiewaarde). De provincie zorgt voor een jaarlijkse monitoring van het grondwater middels een zestal peilbuizen. De monitoringsresultaten leveren geen bijzondere verontreinigingen op in het grondwater. Een aandachtspunt blijft dat de afdeklaag op de vuilstort op een aantal plaatsen te dun (kleiner dan 0,5 m) is.
Figuur 5.10) locatie voormalige afvalstort huisvuil
Luchtkwaliteit
Ten aanzien van de luchtkwaliteit is reeds in paragraaf 4.2 aangegeven dat de luchtkwaliteit in het plangebied dient te voldoen aan de Wet luchtkwaliteit.
Voor de gemeente Voorschoten is voor het jaar 2007 een rapportage luchtkwaliteit opgesteld. Deze rapportage is op 25 augustus 2009 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de jaargemiddelde concentratie nergens de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 overschrijdt. Na aftrek van de zeezoutbijdrage komen er geen overschrijdingen van de grenswaarden van de 24 uurgemiddelde concentratie van fijn stof PM10 (35 keer per jaar) voor. De jaargemiddelde concentratie van PM10 overschrijdt nergens de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3. Aan de hand van deze rapportage kan geconcludeerd worden dat binnen de gemeente Voorschoten er in 2007 geen grenswaarden werden overschreden. De verwachting voor de toekomst is dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide alleen maar lager wordt. Er worden in de toekomst dan ook geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Voor het plangebied van de Duivenvoorde corridor is door Goudappel Coffeng onderzocht of de beoogde functieverandering negatieve consequenties heeft voor het plangebied en of dit tot bijstelling van de plandoelstellingen zou moeten leiden. Daarbij is gebruik gemaakt van het verkeersmodel ter bepaling van de geluidhinder en het zogeheten CAR-II-model in de versie 5.0. Geconstateerd is dat de grenswaarde van 40 µg/m3 voor stikoxiden respectievelijk fijn stof voor het jaargemiddelde niet worden overschreden. Ook de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof, die maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden voldoet bij alle onderzochte locaties aan de wettelijk gestelde norm.
Daarnaast wordt in het onderzoek geconcludeerd dat de belangrijkste bronnen van voornoemde 'schadelijke stoffen' de provinciale wegen N 447 en N 448 zijn. Alle locaties waar een functieverandering wordt beoogd zijn volgens de studie op voldoend afstand gelegen, zodat geen aanvullende of verbeterende maatregelen getroffen hoeven te worden. Op de locaties zelf is de belasting door bebouwing, bedrijvigheid of verkeer reeds zo laag dat ook hier aan de wettelijke normen kan worden voldaan.
Externe veiligheid
Omtrent het aspect externe veiligheid is gebleken dat in het plangebied slechts één locatie bekend is, welke vanuit het oogpunt van veiligheid van relatief belang is. Het betreft hier een verkooppunt voor LPG ter hoogte van de woning aan de Veurseweg 236. De hiermee gepaard gaande risicocontour van het LPG vulpunt bedraagt 45 meter volgens tabel 2a uit bijlage 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen en dient bij een functieverandering in de rechtstreekse omgeving in acht te worden genomen. Geconstateerd kan worden dat binnen de risicocontour van het LPG-vulpunt geen nieuwe ontwikkelingen worden beoogd, zodat het LPG-station voor de herinrichting geen belemmering vormt.
Verder is eveneens gekeken naar mogelijk gevaar vanuit het transport van gevaarlijke goederen via de weg of spoorwegen. Hieromtrent is gebleken dat dergelijke transporten noch op de provinciale weg noch op de secundaire wegen plaatsvinden. Alleen via het spoor worden incidenteel gevaarlijke goederen getransporteerd. Dit geschiedt echter in zo geringe mate dat het spoorvak binnen het plangebied tot de op twee na laagste veiligheidsklasse kan worden gerekend. De hieraan gekoppelde veiligheidszone van 20 m gerekend vanuit de spoorstaaf valt grotendeels binnen het beoogde bestemmingsvlak voor spoorwegdoeleinden of binnen groene bestemmingen (zoals 'Natuur' of 'Agrarisch gebied') zonder hindergevoelige objecten of bestemmingen. Ook toekomstige locaties voor kostendragers worden door deze veiligheidszone niet geraakt. Een en ander betekent, dat deze transporten voor de herinrichting van het plangebied geen onaanvaardbare hinder opleveren.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In het plangebied zijn twee gasleidingen gelegen: A560 en W535-01. De ligging van de bestaande kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in het invloedsgebied van de leidingen is nagegaan. Op 3 maart 2011 heeft de Milieudienst West-Holland het rapport "Hoge druk aardgasleidingen in bestemmingsplan Buitengebied Voorschoten" met rapportnummer 2011002625 opgeleverd. Dit rapport is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan.
De PR-6 contour van de beide hoge druk gasleidingen A560 en voor W353-01 ligt op de leiding. In het bestemmingsplan zijn geen objecten aanwezig of nieuwe objecten gepland binnen de PR-6 contour van de beide leidingen. Aan de PR grenswaarden wordt voldaan.
Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Voor leiding A560 is het groepsrisico 0.019 maal de oriëntatiewaarde en voor leiding W535-01 is het groepsrisico 0.0073 maal de oriëntatiewaarde.
Het groepsrisico verandert niet als gevolg van het bestemmingsplan. Volgens artikel 12 lid 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is een groepsrisicoverantwoording verplicht als binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object wordt toegeslaten. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe bebouwing toe binnen het effectgebied van beide leidingen. Een groepsverantwoording is dus niet nodig.
Overige leidingen en straalverbindingen
In het plangebied zijn tenslotte ook een aantal leidingen gelegen die weliswaar geen veiligheidsrisico met zich mee brengen maar, waarvan de belangen van de leidingenbeheerders gerespecteerd dienen te worden. Het betreft hierbij:
- een drinkwatertransportleiding
- een hoogspanningsverbinding en
- een straalverbindingstraject.
De juridische regeling met betrekking tot deze voorzieningen is opgenomen in artikel 24, 25, 26 en 37 van de planregels. Voor een beknopte beschrijving van deze artikelen en voor een overzichtskaart van deze voorzieningen wordt hier kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 5.4 van deze toelichting.
Hoofdstuk 6 Opzet Van Het Bestemmingsplan
6.1 Inleiding
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan geschiedt door middel van de bindende planstukken, te weten de planregels en de planverbeelding. Zij bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de hogere overheden enerzijds (zie hoofdstuk 4) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (zie hoofdstuk 5). De bindende planstukken worden nader onderbouwd met:
- de toelichting op de planverbeelding en de planregels
- het besluit Hogere Grenswaarde conform de Wet geluidhinder en
- nadere onderzoeken t.b.v. specifieke beleidsaspecten op het vlak van groen, water, verkeer en milieu.
Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Echter, ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan 'Buitengebied' was de nieuwe Wro en Bro nog niet van kracht. Er was toen nog geen verplichting inzake de standaardisatie van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de Standaard Vegelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008).
6.2 Inleidende Regels
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities die van belang zijn voor de toepassing van zowel de hoofdbestemmingen als de algemene bepalingen. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de planregels n de hierin bepaalde eisen ten behoeve van het beschermde stads- en dorpsgezicht, de landschappelijke karakteristiek en het welstandsbeleid voor onderhavig plangebied.
6.3 Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
Zoals in hoofdstuk 4 en 5 is aangegeven zijn grote delen van het plangebied voorgedragen voor een bescherming conform de wettelijke bepalingen voor Beschermde stads- en dorpsgezichten. Daarbij gaat het niet zo zeer om een bescherming van waardevolle bouwobjecten of delen daarvan als om een bepaling waarmee waardevolle landschapseenheden en landschapsstructuren kunnen worden veilig gesteld. Dit streven heeft zijn neerslag gekregen in:
- Een toepassing van sterk beschermde hoofdbestemmingen waar dit wenselijk werd geacht, zie de grote omvang van de gebieden met de bestemming Natuur of Agrarisch met waarden;
- Een restrictief omgevingsvergunningenstelsel en
- Toetsingskaarten voor de cultuurhistorische waarde, de verkavelingstructuren en waterstelsel alsmede voor waardevolle landschapselementen.
Daarnaast zijn voor plandelen met uit te werken bestemmingen waar gewenst uitwerkingsregels opgenomen, die bepalen dat toekomstige inrichtingsplannen afgestemd moeten worden op de cultuurhistorische waarden die op basis van kaartonderzoek voor specifieke locaties als een belangrijke randvoorwaarden beschouwd moeten worden.
Verder moet erop worden gewezen dat de regels voor het beschermde stads- en dorpsgezicht (artikel 32) niet als bepalingen zijn bedoeld, waarmee tal van inrichtingsmogelijkheden worden verboden. De regeling beoogt veel meer een verdere planontwikkeling met inachtneming van cultuurhistorische waarden en samenhangen en door een nadere toetsing van de voorgestelde ingrepen. Hierdoor worden ook activiteiten vergunningplichtig die zonder de beschermingsstatus tot de zogenaamde vergunningsvrije ingrepen zouden behoren. Toetsingskader hierbij zijn naast de bepalingen voor de afzonderlijke hoofdbestemming de toetsingskaarten van de planregels.
6.4 Bestemmingen
Agrarisch met waarden – Open gebied (art. 3)
Het agrarisch gebied dat niet binnen een natuurgebied of een weidevogelgebied is gelegen heeft in dit plan de bestemming gekregen 'Agrarisch met waarden – Open gebied'. Voor deze gronden is een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing, dat gerelateerd is aan de specifieke waarden die in de afzonderlijke deelgebieden van toepassing kunnen zijn. Zo ligt de nadruk van de landschappelijke waarden in de Vlietzone bijvoorbeeld op het karakteristieke verkavelingspatroon, terwijl elders sprake kan zijn van zowel een karakteristiek kavelpatroon als van een bijzonder open landschapstype. De in elk geval voor deze gronden typerende mate van openheid wordt tot uitdrukking gebracht door de specifieke bestemmingsbenaming 'Open gebied'.
Agrarisch met waarden – Weidevogelgebied & Natuur – Bijzondere botanische waarden & Natuur – Weidevogelgebied (art. 4, 12 en 13)
De functie van de corridor als ecologische verbindingszone tussen het Groen Hart en het strandwallenlandschap rond Wassenaar wordt in dit bestemmingsplan gewaarborgd door de bestemming 'Natuur' en de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een hoge botanische waarde zoals de omvangrijke houtopstanden met Stinse flora en oude hagen, die van de specifieke bestemmingsbenaming “Bijzondere botanische waarden” zijn voorzien, en gebieden met een bijzondere betekenis voor weidevogels met de specifieke bestemmingsbenaming 'Weidevogelgebied'.
Over het algemeen betreft het hierbij gronden die in het streekplan of in voorgaande bestemmingsplannen al als natuurgebied of weidevogelgebied zijn aangemerkt of als ecologische verbindingszone. Alleen een deel van de Vlietzone in Voorschoten (tussen Haagwijk en de omgeving van de Kniplaan) zal door de aanwijzing tot weidevogelgebied in de toekomst een nadrukkelijkere bescherming krijgen t.b.v. de natuurdoeleinden.
Ter handhaving van de ecologische en landschappelijke waarden in deze gebieden zijn in het bestemmingsplan specifieke regels opgenomen in de vorm van een zogenaamd omgevingsvergunningenstelsel. Per bestemming zijn de omgevingsvergunningen bepaald. Dit vergunningenstelsel stelt, dat een aantal ingrepen in het landschap in principe zijn verboden, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan, die een vergunning voor de werkzaamheden mogelijk maken. Voorbeelden hiervoor zijn het diepploegen van gronden, het rooien van houtopstanden of het dempen van sloten.
Overig – Uit te werken buitenplaatsen (art. 21, 22 en 23)
Waar in het bestemmingsplan sprake is van 'Overig - Uit te werken buitenplaatsen' zal een definitieve juridisch-planologische regeling plaatsvinden door middel van een zogenaamd uitwerkingsplan. In het bestemmingsplan zijn hiervoor bepaalde uitwerkingsregels opgenomen. Zij bevatten randvoorwaarden op het vlak van de groenontwikkeling, cultuurhistorie, een eventuele woon- of bedrijfsfunctie en de omvang van de maximaal toelaatbaar geachte bebouwing.
Voor het grootste deel komen deze gronden in aanmerking voor een herbestemming als 'Natuur' of 'Agrarisch met waarden'. Beide bestemmingen hebben tot doel de plaatselijke natuurwaarden, agrarische waarden en cultuurhistorische waarden in het plangebied veilig te stellen. Dit geldt zowel voor situaties waar deze ten tijde van de vaststelling van het voorontwerp reeds bestaan als voor situaties waar deze in het verleden hebben bestaan. Bij de buitenplaatsen gaat het daarbij niet om een exacte kopie van de randvoorwaarden en kenmerken uit het verleden, maar om de bescherming van de belangrijkste hoofdkenmerken van de oude buitens. Hiertoe behoren vooral:
- de oude ruimtelijke hoofdstructuren van de buitenplaatsen
- een hiërarchie tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken en
- in sommige gevallen waardevolle landschapselementen zoals karakteristieke houtwallen, oprijlanen, waterpartijen of parterres.
Voor de nadere uitwerking van deze plandelen zijn waar gewenst bepalingen opgenomen omtrent:
- de omvang van de beoogde natuurgebieden of landerijen
- de omvang van het (deels nieuwe) oppervlaktewater
- de bebouwing (bebouwbaar oppervlak, hoogtes en lengte- en breedtematen) en
- het parkeerbeleid.
Verder is ook voor deze plandelen een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing dat betrekking heeft op de groene elementen. Voor de bebouwing binnen deze bestemming dienen daarentegen vooral de bouwregels in acht te worden genomen. Zo zal bebouwing in principe alleen binnen hiervoor aangewezen zones kunnen plaatsvinden en conform de randvoorwaarden zoals deze in de planregels worden weergegeven. Dit geldt niet alleen voor gebouwen, waarbinnen een woonfunctie wordt uitgeoefend maar ook voor alle andere gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
Figuur 6.1) Plankaartuitsnede Kniplaan e.o.
Groen & Maatschappelijk – Begraafplaats (art. 9 en 11)
De binnen de plangrenzen gelegen openbare groenelementen worden voorzien van de bestemming 'Groen' en de bestemming 'Maatschappelijk –Begraafplaats'. In het eerste geval betreft het vooral snippergroen of bermen langs watergangen en fietspaden, plantsoenen etc. Het accent ligt hier vooral op handhaving van de recreatieve functie en de landschappelijke waarden van de betreffende gronden. De tweede bestemming beoogt de handhaving en het gebruik van de gronden als begraafplaats. Bestaande bebouwing, waaronder dienstwoningen, is hier ingepast.
Bedrijf – Hippisch bedrijf (art. 6)
In het plangebied zijn tevens hippische bedrijven gevestigd. Omdat deze functie past bij de wens tot versterking van het recreatieaanbod binnen de corridor zullen deze bedrijven worden ingepast met de bestemming Hippisch bedrijf en de functieaanduiding (ma) voor manege of (ph) voor paardenhouderij. Bestaande bebouwingscontouren en bouwmogelijkheden blijven ongewijzigd.
Recreatie – Kinderboerderij (art. 14)
Naast de begraafplaats is een kinderboerderij gevestigd. Binnen deze bestemming is een speelgelegenheid toegestaan. Hiervoor wordt een aparte functieaanduiding opgenomen.
Water & Waterstaat- Waterkering (art. 18 en 33)
Met de bestemming 'Water' worden alle binnen de plangrenzen voorkomende watergangen en waterelementen geregeld, die voor een stabiele waterhuishouding van het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen en die van cultuurhistorische waarde zijn. Voor deze gronden is eveneens een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing maar gelden daarnaast nog:
beschermingszones langs boezemwater (zie de bescherming van sommige oeverstroken met de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' inclusief de bijbehorende standaard profielen) en bepalingen van de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland.
Bedrijf –Nuts (art. 7)
Tot de zogenaamde 'Bedrijf –Nuts' behoren gronden met een belangrijke functie voor de gemeenschap zoals voorzieningen voor de energie- en drinkwatervoorziening. Ter verduidelijking van hun specifieke functie zijn zij voorzien van individuele dubbelbestemmingen. Binnen deze bestemmingen kunnen bouwwerken worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de hoofdfunctie. Daarnaast mogen ook groenelementen worden aangelegd ten behoeve van landschappelijke inpassing van de betreffende voorzieningen. Daar waar sprake is van dubbelbestemmingen (b.v. in het geval van leidingen) wordt het belang van de betreffende bestemmingen geregeld door een voorrangsregeling.
Verkeer & Verkeer – Railverkeer & Verkeer - Verblijfsgebied (art. 15, 16 en 17)
De bestemming 'Verkeer' wordt toegekend aan alle openbare, verharde wegen en spoorwegen in het plangebied (in veel gevallen inclusief de bijbehorende bermen). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gronden t.b.v. wegverkeer, gronden met spoorweg- respectievelijk railverkeer met de bestemmingsbenaming Railverkeer en verkeersluwe gebieden (b.v. langzaam verkeersroutes) met de bestemmingsbenaming Verblijfsgebied. Gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen worden gebruikt voor zowel gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer. Hun verkeerskundige betekenis wordt waar nodig tevens gereguleerd door een passend dwarsprofiel, behorend bij de plankaart van dit bestemmingsplan. Dit geldt met name voor de provinciale weg N 447 en N 448.
De bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' heeft betrekking op zogenaamd verblijfsgebied, waar uitzonderingen daargelaten geen gemotoriseerd verkeer is toegelaten. Het betreft hierbij bijvoorbeeld oude landwegen of fiets en wandelpaden, die veelal op het terrein van de landgoederen of buitenplaatsen zijn gelegen.
Bedrijf & Horeca (art. 5 en 10)
Gronden binnen de plangrenzen waarop een bedrijf wordt uitgeoefend zijn in dit plan voorzien van de bestemming 'Bedrijf' of een rechtstreekse titel zoals 'Horeca', welke is afgestemd op de hoofddoelstelling van de betreffende gronden. Ter verduidelijking van het toegestane bedrijfstype zijn op alle locaties nadere aanduidingen opgenomen.
Ter regulering van de bebouwing zijn de bebouwingsbepalingen van toepassing zoals deze in de betreffende artikelen zijn verwoord en zoals die op de plankaart zijn weergegeven. Het betreft o.a.:
- bouwvlakken die de maat en contour van de maximaal toelaatbare bebouwing bepalen en
- aanduidingen op de plankaart t.b.v. de hoogte van de bebouwing.
Voor de bestemming 'Horeca' is voorts een categorisering opgenomen. De Voorschotense voorzieningen kunnen daarbij worden aangemerkt als lichte danwel middelzware horeca. Van het opnemen van een categorisering van bedrijven en inrichtingen is afgezien, omdat de in het plangebied aanwezige bedrijven een maatbestemming krijgen en uitwisselbaarheid van typen bedrijven en inrichtingen binnen categorieën niet wenselijk wordt geacht.
Wonen (art. 19 en 20)
Ten behoeve van de woonfunctie is in onderhavig bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het betreft hierbij grotendeels individuele vrijstaande woningen, 'twee onder één kap-woningen' of clusterbebouwing. Ter bescherming van de karakteristiek van bestaande en toekomstige bebouwingspatronen dient hier op de eerste plaats aandacht te worden besteed aan de bepalingen voor het beschermde stads- en dorpsgezicht. De woonfunctie zal daarnaast worden geregeld door bouwvlakken die de maat en contour van de maximaal toelaatbare bebouwing bepalen.
Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken voorziet onderhavig plan in een maximale oppervlak van 50 m2 oppervlak en een maximale bouwhoogte van 3,00 meter.
Voor de landhuizen in het gebied is een specifieke bestemmingsbenaming opgenomen. Een woonfunctie is verder ook toegestaan in bedrijfswoningen en na toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Laatstgenoemde regeling biedt de mogelijkheid voor een bedrijfssanering, waarbij ter compensatie van de sanering van tuinbouwkassen en/of agrarische bedrijven een beperkt aantal woningen teruggebouwd mag worden. Voor nadere details van deze regeling wordt hier kortheidshalve verwezen naar de planregels van artikel 3, lid 6.2 van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke karakteristiek van woningen, buitenplaatsen en landgoederen
Eisen ten behoeve van de ruimtelijke karakteristiek worden voorts geregeld door middel van een 'Nadere eisen-regeling' op grond van artikel 3.6 Wro. Waar de gemeente de handhaving van een karakteristieke beeld wenselijk acht, wordt dan ook van deze regeling gebruik gemaakt. Het stellen van 'nadere eisen' zal daarbij zoveel mogelijk worden onderbouwd met de randvoorwaarden zoals deze zijn neergelegd in de 'Notitie Beeldkwaliteit' van april 2005. Belangrijke toetsingscriteria bij de toepassing van deze regeling zijn:
- de effecten van de bebouwing op het beeld van de openbare ruimte en de beleving daarvan
- typerende elementen in de vormgeving van voor, -achter en zijgevels
- typerende maatverhoudingen tussen dak/bovenverdiepingen en onderliggende verdiepingen
- typerende maatverhoudingen tussen een hoofdvolume en een uit- of aanbouw en
- bouwkundige referentiepunten zoals bijzondere of stelselmatig terugkerende bouwsels of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke de achtergevelrooilijn overschrijden.
Gemengd – Molen & Vrijwaringszone – Molenbiotoop (art. 8 en 36.3)
Een specifieke bescherming kent het bestemmingsplan voor de in of buiten het plangebied aanwezige molens voor zo ver deze qua eventuele hinder voor de windvang relevant zijn. Daarbij gaat het om de Knipmolen in de gelijknamige polder en de Santhorstmolen ten noordwesten van het plangebied op het grondgebied van de gemeente Wassenaar. De bestemmingen zijn beschermend van aard en voorzien niet in eventuele bouwkundige ingrepen of veranderingen.
Leiding – Gas & Leiding – Hoogspanningsverbinding & Leiding – Water (art. 24, 25 en 26)
Tot de zogenaamde nutsdoeleinden behoren gronden met een belangrijke functie voor de gemeenschap zoals voorzieningen ten behoeve van de energie- en drinkwatervoorziening. Ter verduidelijking van hun specifieke functie zijn zij voorzien van individuele bestemmingen, indien nodig met een nadere aanduiding van de specifieke functie als respectievelijk gas- of waterleiding of als hoogspanningsverbinding door middel van de dubbelbestemming Gas, Hoogspanningsverbinding en Water.
Binnen deze bestemmingen kunnen bouwwerken worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de hoofdfunctie. Daarnaast mogen ook groenelementen worden aangelegd ten behoeve van landschappelijke inpassing van de betreffende voorzieningen.
Daar waar sprake is van dubbelbestemmingen (b.v. in het geval van leidingen) wordt het belang van de betreffende bestemmingen geregeld door een voorrangsregeling.
Figuur 6.1) Overzichtskaart leidingen plangebied
Waarde - Archeologie (art. 27 t/m 31)
Terreinen met een bijzondere betekenis op het gebied van de archeologie zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze terreinen zijn bouwactiviteiten alleen mogelijk indien de archeologische waarden zijn veiliggesteld conform de aanbevelingen van het archeologische onderzoek behorende bij dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Voor de uitvoering van de plannen voor de Duivenvoordecorridor is een grondexploitatieberekening opgesteld. Omdat er op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan nog geen sprake van een samenwerking met andere partijen is, betreft dit een puur gemeentelijke grondexploitatie.
De grondexploitatie is verdeeld in een aantal deelplannen, die overeenkomen met de uitwerkingsgebieden uit het bestemmingsplan.
7.2 Gegevens Grondexploitatie
De grondexploitatie is voor het eerst vastgesteld op 7 november 2006 en heeft een doorlooptijd tot en met 31 december 2011. Op basis van de huidige gegevens is sprake van een sluitende grondexploitatie. Per 1 januari 2007 heeft opnieuw een herziening plaatsgevonden. Deze is vastgesteld door de Raad op 5 juli 2007. Conclusie is dat de grondexploitatie ook na deze actualisering een kostenneutraal resultaat laat zien.
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
De concretisering van ruimtelijk beleid eindigt niet op het moment van verkrijgen van rechtskracht van het bestemmingsplan. Integendeel, de uitvoering van het plan is evenzeer integraal onderdeel van het beleids- en planproces en maakt derhalve deel uit van de planhorizon. Eén van de belangrijkste elementen van de uitvoeringsfase is de handhaving van de in het plan opgenomen regels door de verantwoordelijke overheid en de naleving daarvan door de betrokken burgers, bedrijven, etc.
Handhaving van regels - ook en niet in de laatste plaats regels uit het bestemmingsplan - is door een aantal ingrijpende gebeurtenissen (de cafébrand in Volendam, de vuurwerkramp in Enschede, het parkeerdek in Tiel en de Schipholbrand) weer volop in de aandacht komen te staan. Voor een goed handhaafbaar bestemmingsplan moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan:
- Heldere en overzichtelijke regels;
- Bekendheid van de gebruikers met de regels;
- Toezicht op de naleving van de regels door de overheid;
- Een effectieve en gecoördineerde inzet van handhavingsinstrumenten.
8.2 Heldere En Overzichtelijke Regels
Zowel voor de verantwoordelijke overheid als de voor de partijen in het plangebied is van belang dat het plan zo helder mogelijk is in zijn bedoelingen en de manier waarop daaraan door middel van voorschriften en het toekennen van bestemmingen uitvoering wordt gegeven. Hoe genuanceerder het beleid is dat beoogd wordt in het plangebied, des te ingewikkelder dreigen de regels al snel te worden. De mate van handhaafbaarheid wordt daarmee onvermijdelijk complexer.
Hoewel in het bestemmingsplan is gestreefd naar een zo groot mogelijke duidelijkheid en overzichtelijkheid, is de karakteristiek van het plangebied en de daarin voorziene ontwikkelingen complex. Daaruit volgt de noodzaak om voor onderdelen van het plangebied regelingen met vrij complexe nuances op te nemen, onder meer in de vorm van uit te werken bestemmingen in plaats van eindbestemmingen. Desondanks is zowel voor de toezichthouders als voor de gebruiker vrij snel en eenvoudig inzicht te krijgen in wat al dan niet onder bepaalde voorwaarden is toegestaan, zowel waar het gaat om bebouwing als om gebruik van gronden en bouwwerken.
Een vereenvoudiging van de thans voorliggende regels zou slechts mogelijk zijn geweest indien de randvoorwaarden voor de ruimtelijke opgave in het plangebied minder complex zouden geweest. Dit geldt zowel voor aspecten als eigendomsverhoudingen en schadeloosstellingen in geval van bedrijfssaneringen, als voor de mate waarin de verschillende bestuurslagen kunnen en willen bijdragen aan een duurzame en groene herinrichting van het plangebied.
8.3 Bekendheid Van De Gebruikers Met De Regels
Ook al streeft de gemeente naar een duidelijk plan met heldere en overzichtelijke regels, dan nog blijft nadrukkelijk de noodzaak bestaan om alle betrokkenen vertrouwd te maken met de regels en hun toepassing. Daarvoor is gerichte voorlichting aan de gebruikers van het plangebied noodzakelijk, zowel tijdens het proces van totstandkoming van het plan als in de uitvoeringsfase daarna. In elk geval is van belang dat door middel van gerichte voorlichting voor de gebruikers duidelijk wordt voor welke activiteit (zowel gebruik als bouwen) welke vergunning vereist is en welke activiteiten per definitie verboden zijn. Tijdige en gerichte voorlichting zorgt er –en dat is met name in het kader van handhaving belangrijk- ook voor dat gebruikers zich voor het rechtvaardigen van overtredingen niet kunnen verschuilen achter het excuus van onbekendheid en onwetendheid. Het gehele informele zowel als formele bestemmingsplantraject is omkleed met voldoende momenten voor gerichte (zowel algemene als voor specifieke doelgroepen bedoelde) voorlichting. Daarbij is gebruik gemaakt van publicaties, informatiebulletins, voorlichtingsavonden, de gemeentelijke website, e.d.
8.4 Toezicht Op De Naleving Van Regels
Voor de geloofwaardigheid van de regels is het van belang dat er voldoende zekerheid bestaat over (effectieve) controle op de naleving daarvan. Wanneer het gaat om bouwen informeren gebruikers zich meestal zorgvuldig over de desbetreffende regels. Dat heeft alles te maken met de relatieve onuitwisbaarheid van bouwen en de hoge kosten wanneer bij het overtreden van de regels de oude situatie moet worden hersteld. Er bestaat op dit vlak een vrij breed gedragen normbesef. Uiteraard staat of valt ook hier de geloofwaardigheid van de regels met controle, gevolgd door de inzet van handhavingsinstrumenten wanneer sprake is van afwijkingen of overtredingen. Het bestemmingsplan, aangevuld met de reguliere bouw- en milieuwetgeving, biedt hier een stevig toetsings- en handhavingskader. Gelet op het belang en de kwetsbaarheid van het plangebied zal hiervan in de uitvoeringsfase gecoördineerd gebruik van worden gemaakt.
Op het vlak van de gebruiksbepalingen ligt e.e.a. aanzienlijk gecompliceerder. Gebruik in strijd met het plan is vaak niet direct zichtbaar en zelfs na enige tijd nog uitwisbaar. Gebruik van bijvoorbeeld (voormalige) bedrijfsgebouwen met een agrarische bestemming voor andere dan agrarische doeleinden vindt veelal plaats achter gesloten deuren en begint kleinschalig, maar breidt zich meestal langzaam maar zeker uit. Voordat een dergelijke ontwikkeling door de verantwoordelijke overheid wordt geconstateerd zijn soms jaren verstreken. Hierdoor kan sprake zijn van het ontstaan van een al dan niet bewust gedoogde situatie die uiteindelijk de vraag opwerpt of het betreffende gebruik al dan niet positief bestemd moet worden.
Ook al wordt strijdig gebruik pas na verloop van tijd geconstateerd, dan dient toch in beginsel direct handhavend te worden opgetreden om rechtsverwerking te voorkomen. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of en in hoeverre afwijkend gebruik van gronden en bouwwerken past binnen de filosofie en doelstellingen van het plan, en of medewerking kan worden verleend aan het zoeken naar een oplossing die ook voor de gebruiker acceptabel is. Gelet op de primaire groen- resp. natuurontwikkelingsdoelstelling én de kwetsbaarheid van het plangebied, en ook de aanwijzing van grote delen daarvan als beschermd gezicht zal de (beleids)ruimte daartoe hier overigens zéér beperkt zijn.
Evenals afwijkend gebruik van opstallen is afwijkend gebruik van gronden in het veld vaak niet eenvoudig te constateren resp. tijdig te beoordelen. Meestal gaat het om vormen van grondgebruik die strijdig zijn met de in het plan gegeven bestemmingen en waarderingen. Bekende voorbeelden zijn het verwijderen van houtopstanden langs agrarische gronden of het tijdelijk gebruik voor recreatieve doeleinden in de vorm van kampeerplaats of opslag-/stallingsplaats voor caravans en andere goederen. Het diepploegen of dieper ontwateren in ecologisch waardevolle (agrarische) gebieden is ook zo'n voorbeeld.
Voor de gebruikers van de gronden is van belang dat zij (kunnen) weten welke activiteiten wel en niet toelaatbaar zijn of waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Dit plan kent een uitgebreid stelsel van omgevingsvergunningen, nodig om de hoge ecologische – en cultuurhistorische waarde van het plangebied te beschermen. Het omgevingsvergunningenstelsel kent een strikt toetsingskader waarvan advisering door betrokken deskundigen –zoals waterbeheerders, archeologen e.d.- verplicht onderdeel uitmaakt. Soms kan door aanpassing van beoogde werken/activiteiten in goed overleg een praktische oplossing worden gevonden. De handhaving van de regels op dit vlak ligt echter altijd moeilijker omdat gebruikers vaak het idee hebben dat zij op hun eigen gronden zelf wel mogen uitmaken wat wel en niet kan. Deze gedachte staat in de praktijk vaak op gespannen voet met het belang van de bescherming van ecologische -, landschappelijke - en cultuurhistorische waarden.
Met name de regels voor het gebruik van gronden vallen eigenlijk buiten het bereik van het reguliere bouw- en woningtoezicht, en liggen eerder op het gebied van het milieutoezicht. Om ook hier bij de effectieve inzet van handhavingsinstrumenten meer winst te behalen zal aandacht worden besteed aan de coördinatie van een goed samenspel tussen de verschillende toezichthouders en handhavers, maar zal ook worden ingezet op een goed samenspel met en vertrouwen bij de gebruikers.
8.5 Conclusie
De conclusie is gerechtvaardigd dat met de vaststelling van het bestemmingsplan het planproces eigenlijk net begint. De instandhouding en verdere ontwikkeling van een waardevol en kwetsbaar gebied als de Duivenvoordecorridor vereist dat er met name ook in de uitvoeringsfase op het gebied van communicatie, toezicht en handhaving blijvende inspanningen worden verricht. Uiteraard is het van belang dat reeds bij het opstellen van ruimtelijke plannen (en overige regelgeving) ter dege rekening wordt gehouden met de uiteindelijke handhavingsfase. Dat is bij het opstellen van dit bestemmingsplan ook gebeurd: zie bijvoorbeeld het daarin opgenomen omgevingsvergunningenstelsel met een grote reikwijdte dat niet alleen voorziet in een beschermend regime maar ook een duidelijke basis biedt voor de inzet van handhavingsinstrumenten.
Handhaving staat de laatste jaren zowel nationaal als regionaal gezien hoog op de politieke agenda. De handhaving van wetten en regels verdient nadrukkelijk aandacht, ook waar het de handhaving van het bestemmingsplan betreft en zeker ten aanzien van waardevolle en kwetsbare gebieden als de Duivenvoordecorridor. De gemeentelijke organisatie zal daartoe moeten voorzien in voldoende handhavingscapaciteit, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.
Tenslotte: een consequentie van de in dit plan gemaakte ruimtelijke (beleids)keuzes is dat zich situaties kunnen voordoen die afwijken van zowel dit plan als van de eerder vigerende bestemmingsplannen die door dit nieuwe plan worden vervangen. Voor zover deze zonder bezwaar onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht is er geen directe aanleiding tot handhaving. Waar wel sprake is van situaties die op gespannen voet staan met de uitgangspunten en doelstellingen van het plan zal waar noodzakelijk en mogelijk de eventuele werking van het overgangsrecht worden gestuit gedurende het vaststellingstraject van het plan. Daarmee wordt de weg vrij gehouden voor de inzet van op dit nieuwe plan steunende handhavingsinstrumenten om dergelijke afwijkingen te kunnen beëindigen.
Hoofdstuk 9 Overleg En Zienswijzen
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 september 2010 tot en met 22 oktober gedurende zes weken in het kader van de inspraak en het vooroverleg ter inzage gelegen. In totaal zijn er 19 inspraakreacties op het bestemmingsplan ingediend en zijn er 7 reacties ingediend vanuit het wettelijk vooroverleg. De inspraakreacties zijn opgenomen in bijlage 11 en de vooroverlegreacties in bijlage 12.
De inspraak- en vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een Nota van beantwoording. Deze nota's zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De reacties hebben geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan, de aanpassingen zijn opgenomen in de Nota van beantwoording. De Nota van beantwoording is opgenomen in bijlage 13 van dit bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied (2010)" heeft ter inzage gelegen van vrijdag 8 april tot en met donderdag 19 mei 2011. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 22 zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen evenals enkele ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar de Zienswijzennota / Nota van wijzigingen, die als bijlage 14 van deze toelichting deel uitmaakt.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie I: "Lichte Horeca"
Horecabedrijven binnen deze categorie behoeven in beginsel alleen overdag en 's avonds te zijn geopend. Deze bedrijven zijn met name gericht op de verstrekking van etenswaren en/of maaltijden. Door hun aard, omvang e.d. veroorzaken de horecabedrijven in deze categorie slechts in relatief beperkte mate hinder voor omwonenden.
Binnen categorie I worden de volgende sub-categorieën onderscheiden:
Categorie Ia: Detailhandel-ondersteunende horeca
Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich met name richten op het winkelend publiek en openingstijden hanteren die aansluiten op de openingstijden van de detailhandelsbedrijven in de nabijheid waarvan zij zijn gevestigd, i.c.:
- broodjeszaken;
- croissanteries;
- koffiebars;
- lunchrooms;
- ijssalons;
- tearooms.
Categorie Ib: Overige aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich in mindere mate richten op het winkelend publiek en als regel ruimere openingstijden hanteren dan detailhandel-ondersteunende horecabedrijven, i.c.:
- automatieken;
- cafetaria's;
- snackbars.
Categorie Ic: Overige lichte horeca zonder of met slechts beperkte verkeersaantrekkende werking
Horecabedrijven waarbij -zowel qua doelgroep als openingstijden- niet of slechts in zeer beperkte sprake is van enige relatie tot detailhandel, welke niet of slechts in zeer beperkte mate een verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:
- bistro's;
- restaurants zonder bezorg- en/of afhaalservice;
- hotels met ten hoogste 15 kamers.
Categorie Id: Overige lichte horeca met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
Horecabedrijven welke door hun aard, omvang, bedrijfsvoering e.d. een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:
- horecabedrijven, genoemd onder categorie Ia, Ib en Ic met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;
- restaurants met bezorg- en/of afhaalservice;
- drive-in restaurants;
- hotels met meer dan 15 kamers.
Categorie II: "Middelzware horeca"
Horecabedrijven binnen deze categorie zijn normaal gesproken tenminste de gehele avond en delen van de nacht geopend en kunnen ten gevolge daarvan aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken. Tot deze categorie van horecabedrijven behoren:
- bars;
- bierhuizen;
- biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard, omvang e.d. gelijk te stellen horecabedrijven;
- café's;
- proeflokalen;
- shoarma- en/of grillrooms;
- bedrijven gericht op zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen).
Categorie III: "Zware horeca"
Horecabedrijven binnen deze categorie zijn voor een goed functioneren ook 's nachts geopend. Bovendien trekken zij grote aantallen bezoekers waardoor de exploitatie van dergelijke bedrijven ernstige hinder voor omwonenden maar ook voor de wijdere omgeving met zich mee kan brengen.
Binnen categorie III worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
Categorie IIIa: Reguliere zware horeca
Horecabedrijven van relatief grote omvang die met name zijn gericht op het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse in combinatie met een vermaaksfunctie, i.c.:
- dancings;
- discotheken;
- nachtclubs.
Categorie IIIb: Zeer zware horeca
Horecabedrijven van grote omvang die met name zijn gericht op een vermaaksfunctie, zoals het ten gehore brengen van muziek ten behoeve van dansen in combinatie met het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse, en die door hun aard en omvang zeer grote aantallen bezoekers trekken c.q. een zeer grote verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:
- horecabedrijven, genoemd onder categorie IIIa, met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;
- partycentra en overige bedrijven, gericht op zalenverhuur (met regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen.
Bijlage 2 Zoneringskaart Uitwerkingsgebieden
![]() |
Bijlage 3 Toetsingskaart Verkavelings- En Waterstructuur
![]() |
Bijlage 4 Toetsingskaart Waardevolle Landschapselementen
![]() |
Bijlage 5 Toetsingskaart Cultuurhistorische Waarden Landgoed Ter Horst
![]() |
Bijlage 6 Toetsingskaart Cultuurhistorische Waarden Voormalig Buiten Haagwijk
![]() |
Bijlage 7 Standaardprofielen Beschermingszone "Primair Waterkering"
Overzichtskaart
![]() |
Dwarsprofielen
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Bijlage 1 Plankaart Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
Bijlage 1 Plankaart beschermd stads- en dorpsgezicht
Bijlage 2 Lijst Rijksmonumenten En Gemeentelijke Monumenten
Bijlage 2 Lijst Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten
Bijlage 3 Conclusies Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Conclusies onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 4 Besluit Hogere Grenswaarden
Bijlage 4 Besluit hogere grenswaarden
Bijlage 5 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 5 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 6 Onderzoek Archeologische Vindplaatsen- En Verwachtingskaart
Bijlage 6 Onderzoek archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart
Bijlage 7 Uitspraak Gedeputeerde Staten
Bijlage 7 Uitspraak Gedeputeerde Staten
Bijlage 8 Uitspraak Raad Van State
Bijlage 8 Uitspraak Raad van State
Bijlage 9 Programmatoets Duivenvoordecorridor
Bijlage 9 Programmatoets Duivenvoordecorridor
Bijlage 10 Rapport Externe Veiligheid
Bijlage 10 Rapport externe veiligheid
Bijlage 11 Inspraakreacties
Bijlage 12 Vooroverlegreacties
Bijlage 12 Vooroverlegreacties
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 13 Nota van Beantwoording inspraak en vooroverleg