Landgoederen en sportvelden
Bestemmingsplan - Gemeente Voorschoten
Vastgesteld op 22-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Landgoederen en sportvelden van de gemeente Voorschoten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.2012LandgoedSport-BP40 met de bijbehorende regels;
1.3 aan- of uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, welk gebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning, functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie;
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van de intensieve veehouderij);
1.9 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.10 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.12 bar-dancing:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel dat mag worden bebouwd;
1.15 bedrijf:
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.17 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.18 bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.19 begane grond(laag):
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;
1.20 bestaand:
- a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 bijgebouw:
een bij een woning behorend, al of niet daarvan vrijstaand gebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning en dat indien het vrijstaat van de woning, niet voor bewoning is bestemd; functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 categorie:
een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen die worden aangeschaft voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.35 erf:
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.36 erker:
een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw, uitsluitend op de begane grond;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.39 hoofdgroenstructuur:
de groenstructuur die vanwege zijn omvang en ligging benoemd is tot hoofdgroenstructuur zoals bedoeld in het groenstructuurplan;
1.40 horeca:
- a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting; en
- b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt;
1.41 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.42 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in de bij de planregels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.44 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.45 lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke, niet machinale, wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten voor zover deze qua uitstraling en hinder inpasbaar zijn in de woonomgeving, zoals een instrumentenatelier, poppenatelier, kledingatelier, kunstschildersatelier, reparatiebedrijf voor kleine huishoudelijke apparatuur, boekenrestauratiebedrijf, fotoatelier, sieradenatelier, fysiotherapeut;
1.46 ligplaats:
de ruimte die door een woonboot, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt ingenomen;
1.47 maatschappelijke voorziening:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.48 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een aanbouw, uitbouw of (vrijstaand of aangebouwd) bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.49 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.50 onderkomen:
een voor verblijf geschikt,al dan niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.51 overkapping:
een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;
1.52 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdam Peil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.53 praktijkruimte:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan-huis-gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;
1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;
1.55 tuin:
gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;
1.56 verblijfsgebied:
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;
1.57 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke, besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.58 volumineuze detailhandel:
detailhandelbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling zoals detailhandel in auto's, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichtingen;
1.59 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel;
1.60 voorgevelrooilijn:
de voorgevelrooilijn is:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing:
- 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte van minder dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
- 3. ingeval van een zijgevel die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd:
- de evenwijdig aan de as van de weg of het openbaar groen gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing die (nagenoeg) in het verlengde van de betreffende zijgevel zijn gelegen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.61 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.62 wijkgroenstructuur:
de groenstructuur die vanwege zijn karakter is benoemd tot wijkgroenstructuur in het groenstructuurplan;
1.63 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.64 woonboot:
- a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meerdere personen;
- b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a in opbouw;
- c. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a in aanbouw;
- d. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a tot en met c.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplan vlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschappelijke waarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is;
- c. recreatief medegebruik;
- d. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1';
met daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. groenvoorzieningen;
- i. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
waarbij geldt dat:
- j. ten aanzien van kassen uitsluitend bestaande kassen zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met de openheid van het landschap.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor de stalling van aanhangwagens, veewagens en dergelijke.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het stallen dan wel aan derden bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden en pony's, mits:
- a. het betreffende gebruik naar aard en omvang ondergeschikt blijft aan het gebruik van de betreffende gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
- b. geen aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden;
- c. het afwijken niet leidt tot een onevenredige toename van de verkeers- en/of parkeerdruk ter plaatse.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verharden van het grasland met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
- 2. het scheuren van grasland;
- 3. het maken/graven van waterpartijen;
- 4. het aanleggen van dijklichamen dan wel gebruiken van het grasland als gronddepot.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishouding wordt of kan worden beïnvloed en het bestaande uiterlijk van het grasland wijzigt.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1' tevens voor een bedrijfsactiviteit met SBI-code 203 of 204, uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-2' tevens voor een bedrijfsactiviteit met SBI-code 252, uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-3' tevens voor een bedrijfsactiviteit met SBI-code 2852, uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-4' tevens voor een bedrijfsactiviteit met SBI-code 9002.1.A, uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation': de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation met ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - jachtwerf': uitsluitend een jachtwerf;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': een fietsenstalling;
met daarbij behorende:
- i. gebouwen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. terreinen;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder bedrijven als bedoeld in lid 4.1, zijn niet begrepen:
- a. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van automobielbedrijven;
- b. horecabedrijven;
- c. maatschappelijke instellingen;
- d. zelfstandige kantoren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 voor andere bedrijfsactiviteiten dan genoemd in van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met Bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
- 2. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van de vestiging van andere bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijfsactiviteiten naar aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken, vergelijkbaar zijn met (of een geringere invloed hebben op de omgeving dan) bedrijfsactiviteiten die krachtens lid 4.1 rechtens zijn toegestaan.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': een vulpunt voor lpg;
- c. ondergeschikte detailhandel (tankshop) tot een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 40 m²;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. terreinen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verenigingsleven;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een tuincentrum;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. erftoegangswegen en terreinen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- d. onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. ter plaatse van de 'aanduiding' ontsluiting, tevens maximaal één ontsluitingsweg van ten hoogste 6 m breed;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het realiseren van een parkeervoorziening met inachtneming van de volgende regel:
- de locatie voor de parkeervoorziening mag geen deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur en/of wijkgroenstructuur.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca-activiteiten behorende tot categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten opgenomen in Staat van Horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens voor het wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - rijksmonument': een rijksmonument;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - gemeentelijk monument': een gemeentelijk monument;
met daarbij behorende:
- e. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor andere horeca-activiteiten dan genoemd in Staat van Horeca-activiteiten van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken is toegestaan voor een horeca-activiteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van horeca-activiteiten (Staat vanHoreca-activiteiten), mits de betreffende horeca-activiteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met horeca-activiteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
- b. afwijken is niet toegestaan voor dancings en discotheken, partycentra en prostitutie gerelateerde horeca.
Artikel 10 Kantoor
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - rijksmonument': een rijksmonument;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - gemeentelijk monument': een gemeentelijk monument;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. erven en terreinen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-1': een paardenbak;
met daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. erven en terreinen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens een retranchementenmuur;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - rijksmonument': een rijksmonument;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - gemeentelijk monument': een gemeentelijk monument;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landgoed': tevens behoud, herstel en ontwikkeling van de monumentale waarden toebehorend aan het landgoed;
met daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Recreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen;
met daarbij behorende:
- b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. ondergeschikte horecavoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik geldt het volgende:
- gebruik van de bebouwing en gronden ten behoeve van nachtverblijf is niet toegestaan.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan': een golfsportcomplex;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': een zwembad;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': een sportcomplex voor veldsporten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-1': een paardenbak;
met daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. terreinen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verharden van sportvelden;
- 2. het aanleggen van kunstgrasvelden.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishouding wordt of kan worden beïnvloed.
Artikel 15 Tuin
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. toegangspaden;
- e. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met het ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid.
15.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van het bouwen van:
- a. een fietsenberging, tot een oppervlakte van 3 m² en een bouwhoogte van 1,2 m;
- b. een containerberging, tot een oppervlakte van 2 m² en een bouwhoogte van 1,2 m;
waarbij geldt dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend indien een dergelijke voorziening niet inpandig of elders bij de betreffende woning kan worden gerealiseerd, met een redelijke bereikbaarheid en toegankelijkheid vanaf de openbare weg.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeerswegen, bestaande uit maximaal 2 rijstroken (uitgezonderd voorsorteerstroken);
- b. openbaarvervoersvoorzieningen;
- c. parkeerplaatsen en -terreinen;
- d. autoboxen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- e. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
met daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- h. groenvoorzieningen;
- i. voorzieningen voor afvalinzameling;
- j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. kabels en leidingen;
- l. standplaatsen voor ambulante detailhandel.
16.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. waterwegen;
- e. vijvers en plassen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - rijksmonument': een rijksmonument;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - gemeentelijk monument': een gemeentelijk monument;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - landgoed': tevens behoud, herstel en ontwikkeling van de monumentale waarden toebehorend aan het landgoed;
- i. ter plaatse van de 'aanduiding' ontsluiting, tevens maximaal één ontsluitingsweg van ten hoogste 6 m breed;
met daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. oevers en kaden;
- l. bruggen en andere oeververbindingen;
- m. perceelsontsluitingen en langzaam verkeer;
- n. groenvoorzieningen;
waarbij geldt dat:
- o. woonboten of daarmee vergelijkbare objecten niet zijn toegestaan.
17.2 Bouwregels
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen (niet gestapeld);
- b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor zelfstandige kantoren;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rijksmonument': een rijksmonument;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'wonen - gemeentelijk monument': een gemeentelijk monument;
met daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. erven en tuinen;
- i. toegangspaden;
- j. parkeervoorzieningen op eigen terrein.
18.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
18.3 Specifieke gebruiksregels
18.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding' afwijken van het bestemmingsplan en extra bouwmogelijkheden toekennen aan de betrokken woningen, mits:
- a. de cultuurhistorische waarden ter plaatse gerespecteerd wordt;
- b. de uitbreiding in verhouding is tot het bestaande hoofdgebouw.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisatie van 2 woningen in gestapelde vorm, mits uit blijkt stedenbouwkundige toets dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, de bescherming en het beheer van de op of in die gronden voorkomende gasleiding, met bijbehorende vrijwarings- en veiligheidszones.
19.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, met inachtneming van de volgende regels:
- a. binnen
een zone van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leidingdeze bestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht, anders dan ten behoeve van de leiding; - b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
19.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, voor het toestaan van bouwwerken, in overeenstemming met de bouwregels van de andere, voor die gronden aangewezen bestemming(en).
- b. De bouwwerken als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die bouwwerken dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de beheerder van de leiding;
- d. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
19.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Binnen de dubbelbestemming mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd.
- b. Binnen een afstand van 5 m ter weerszijden van de leiding, gemeten uit het hart van de leiding, mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden
met meer dan 50 cm; - 2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren
- 3. het aanbrengen van gesloten wegverhardingen;
- 4. het aanbrengen van wegen bedoeld voor zwaar verkeer;
- 5. het planten van wortelende beplanting;
- 6. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplatingen en bomen;
- 7. het permanent opslaan van goederen;
- 8. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 9. diepploegen.
- 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- 3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. te verlenen vraagt het bevoegd gezag de beheerder van de betreffende leiding schriftelijk om advies.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in onder a. bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding onevenredig wordt belemmerd of geschaad, dan wel de instandhouding van de leiding niet kan worden gewaarborgd.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de op of in de gronden voorkomende bovengrondse hoogspanningsverbindingen, met bijbehorende vrijwaringszones.
20.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
- a. er mogen geen bouwwerken worden opgericht, anders dan ten behoeve van de leiding;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
20.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, voor het toestaan van bouwwerken, in overeenstemming met de bouwregels van de andere, voor die gronden aangewezen bestemmingen.
- b. De bouwwerken als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die bouwwerken dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de in lid 20.1 genoemde doeleinden ontstaat.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag advies aan de beheerder van de leiding.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
- 2. het aanbrengen van gesloten wegverhardingen;
- 3. het aanbrengen van wegen bedoeld voor zwaar verkeer;
- 4. het beplanten met bomen of stuiken;
- 5. het aanleggen van watergangen en waterpartijen;
- 6. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- 3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te verlenen vraagt het bevoegd gezag de beheerder van de betreffende leiding om advies.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding onevenredig wordt belemmerd of geschaad, dan wel de instandhouding van de leiding niet kan worden gewaarborgd.
Artikel 21 Leiding - Riool
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de op of in de gronden voorkomende rioolwatertransportleidingen, met bijbehorende vrijwaringszones.
21.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
- a. binnen een zone van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding mogen geen bouwwerken worden opgericht, anders dan ten behoeve van de leiding;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
21.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, voor het toestaan van bouwwerken, in overeenstemming met de bouwregels van de andere, voor die gronden aangewezen bestemmingen.
- b. De bouwwerken als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die bouwwerken dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de in lid 21.1 genoemde doeleinden ontstaat.
- c. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag advies aan de beheerder van de leiding.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. In verband met de vrijwaringszones is het binnen een zone van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
- 2. het aanbrengen van gesloten wegverhardingen;
- 3. het aanbrengen van wegen bedoeld voor zwaar verkeer;
- 4. het planten van dieper dan 50 cm wortelende beplanting;
- 5. het dieper dan 50 cm indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 6. diepploegen (meer dan 50 cm).
- b. Het onder a. bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- 3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. te verlenen vraagt het bevoegd gezag de beheerder van de betreffende leiding om advies.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a. bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding onevenredig wordt belemmerd of geschaad, dan wel de instandhouding van de leiding niet kan worden gewaarborgd.
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 22.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 22.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 22.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder b ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 23 Waarde - Archeologie - 5
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 23.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 23.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 23.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder b ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 24 Waarde - Archeologie - 6
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 24.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 24.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 24.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 onder b. ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 8
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 8' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden, waaronder in de ondergrond gelegen donken.
25.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 25.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 25.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 25.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 onder b ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de ter plaatse van de gronden aanwezige waterkeringen, met bijbehorende vrijwaringszones.
26.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
- b. Het in onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.
- d. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 27 Anti Dubbeltelregel
27.1 Basisregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 28 Algemene Bouwregels
28.1 Bestaande maatafwijkingen
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 29 Algemene Gebruiksregels
29.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
29.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
30.1 Bouwwerken voor algemeen nut
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend indien daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden of kunnen worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
31.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid 1
Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
Artikel 32 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent het stellen van nadere eisen gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. het bevoegd gezag delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 33 Overige Regels
33.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
33.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
Indien en voor zover dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van:
- Waterstaat - Waterkering;
- b. in de tweede plaatse de regels van:
Leiding - Gas;
- c. in de derde plaats de regels van:
Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- d. in de vierde plaats de regels van:
Waarde - Archeologie - 2;
Waarde - Archeologie - 5;
Waarde - Archeologie - 6;
Waarde - Archeologie - 8.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
34.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 34.1 sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 34.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
34.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 34.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 34.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 34.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 35 Slotregel
35.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Landgoederen en sportvelden van de gemeente Voorschoten.'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Voorschoten is bezig met een actualiseringsprogramma voor haar bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan voorziet daarbij in een juridisch-planologische regeling voor de groene corridor die zich uitstrekt van de Vliet tot de net buiten het plangebied gelegen spoorlijn Leiden-Den Haag, met daarin onder andere landgoederen, sportvelden en volkstuinen.
De vigerende regeling voor het gebied was versnipperd over meerdere bestemmingsplannen, die bovendien gedateerd en onderling zeer verschillend waren. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt voorzien in een actuele en eenduidige regeling voor het gebied, waarbij consolidatie het uitgangspunt is. Het plan is in essentie erop gericht continuering van de huidige functies mogelijk te maken en de bestaande karakteristiek van het gebied te beschermen. Hierbij is sprake van enige flexibiliteit ten aanzien van de ontwikkeling van ondergeschikte (neven-)functies en aanpassing van de bebouwing, mits deze ontwikkelingen geen aantasting vormen voor de leefkwaliteit van de omringende woonomgeving.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en strekt zich zoals aangegeven van de Vliet tot aan de spoorlijn Leiden-Den Haag. De Korte Vliet en de woonwijken Noord-Hofland, Adegeest, Krimwijk en Krimwijk II vormen de verdere begrenzing van het plangebied.
Aan de zijde van de Vliet en de Korte Vliet wordt de plangrens gevormd door de gemeentegrens, deze ligt halverwege het water. Aan de zijde van Krimwijk, Krimwijk II en Adegeest wordt aangesloten op de plangrens van de bestemmingsplannen die daarvoor in ontwikkeling zijn. Globaal loopt deze via de Krimsloot en via groenstroken langs de Mozartlaan en langs de sportvelden tot aan de volkstuinen.
Langs de spoorweg, die buiten het plangebied valt, loopt de plangrens vervolgens terug via de achterzijde van de bebouwing van Noord-Hofland. Ter hoogte van de Leidseweg loopt de plangrens via diverse kadastrale grenzen door het bebouwingslint van de Leidseweg en het daarachter gelegen bedrijvencluster aan de Hofweg.
Binnen deze buitenste grenzen is het terrein van Beresteyn buiten het plangebied gelaten. Met het oog op een nieuwe functie voor dit monumentale complex, wordt voor deze gronden een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.
1.3 Vigerende Plannen
De vigerende regeling voor het gebied bestaat uit meerdere bestemmingsplannen. In bijlage 1 is in een overzichtskaart opgenomen om welke plannen het gaat en waar deze binnen het plangebied vigeerden.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie elementen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waaraan getoetst kan worden. De toelichting geeft inzicht in de aanleiding en de afwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan bovengenoemd juridisch kader.
Het plan schetst in hoofdstuk 2 van de toelichting het voor dit plan relevante beleidskader. Daarbij wordt ingegaan op kaderstellend beleid op diverse overheidsniveaus. Nadat inzicht is verkregen in de beleidskader, worden in hoofdstuk 3 en 4 respectievelijk de bestaande situatie van het plangebied geanalyseerd en de uitgangspunten van het bestemmingsplan geformuleerd. Hieruit blijkt dat de uitgangspunten die het bestemmingsplan op het plangebied projecteert, aansluiten op het beleidskader.
Na deze ruimtelijke toetsing en beschrijving, volgt in hoofdstuk 5 de verdieping in de diverse sectorale aspecten. Per aspect wordt toegelicht in hoeverre dit de strekking van het bestemmingsplan raakt en hoe bij de mogelijkheden uit het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met deze aspecten.
De beschrijving van de bestemmingsregels, die enerzijds ruimtelijke gebruiks- en bouwmogelijkheden bieden en anderzijds ruimtelijke kwaliteiten en sectorale waarden beschermen, volgt in hoofdstuk 6. Na een algemene toelichting op de systematiek van het bestemmingsplan, volgt een beschrijving per bestemming.
Tot slot gaan hoofdstuk 7 en 8 in op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2012) & Barro
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het ontwerp Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De Structuurvsie Infrastructuur en Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op dit consoliderende bestemmingsplan van toepassing zijn.
2.1.2 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de rijksvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek is het nationaal ruimtelijk beleid gericht op:
- de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden;
- de borging van de veiligheid.
Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.
De Nota Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het bestemmingsplan van toepassing zijn.
Het bestemmingsplan biedt een goede algemene basiskwaliteit voor het plangebied. Voor woningen is enige uitbreidingsmogelijkheid opgenomen om de woning aan te passen aan de huidige eisen en wensen van de bewoners. De groen- en waterstructuur wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd en de waarde van de landgoederen worden in dit bestemmingsplan vastgelegd. In de toelichting van het bestemmingsplan is middels de watertoets en de onderzoeken naar milieu aangetoond dat de veiligheid in het plangebied geborgd is, en daarmee een basiskwaliteit kan worden geboden.
2.1.3 Waterbeleid in de 21e eeuw
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Het kabinet vindt dat er een aanscherping moet komen in het denken over water. Er zal meer rekening gehouden moeten worden met eisen die het water stelt. Dat betekent het water meer ruimte geven.
Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten
opgesteld:
- anticiperen in plaats van reageren;
- niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
- meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.
Belangrijk onderdeel van het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw is de watertoets. Water zal meer dan voorheen sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Ruimtelijke plannen worden aan een watertoets onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Hierdoor is de verwachting dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter zal verlopen. Bestemmingsplannen bevatten daarom een waterparagraaf. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
In het bestemmingsplan is in paragraaf 5.12 nader ingegaan op de watertoets.
2.1.4 Nationaal waterplan 2009
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW.
In het bestemmingsplan is in paragraaf 5.12 nader ingegaan op de watertoets.
2.1.5 Consequenties rijksbeleid voor het bestemmingsplan
De genoemde onderdelen van het rijksbeleid vinden doorwerking in het provinciale en gemeentelijke beleid, alsmede in het beleid van het Hoogheemraadschap. Een directe toetsing van het bestemmingsplan aan het rijksbeleid is daarom niet goed mogelijk. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming met het rijksbeleid is.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
De structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Ook de aanpak om samen met andere partijen de doelen te bereiken komt aan de orde. Het accent daarbij ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan kent de structuurvisie twee specifieke aandachtspunten. Ten eerste is van de Vliet tot aan de spoorlijn een reservering opgenomen voor de Rijnlandroute, die een verbinding moet vormen tussen de A4 en de A44. Op provinciaal niveau worden momenteel nog tracés tegen elkaar afgewogen, zodat de reservering uit de structuurvisie niet in dit bestemmingsplan wordt opgenomen. Het tweede aandachtspunt betreft de buitenplaats Berbice waarvoor in de structuurvisie een landgoederenbiotoop is opgenomen. Deze biotoop, inclusief zichtlijn, is weergegeven in onderstaande figuur.
![]() | |
![]() |
Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de betreffende zone zijn niet toegestaan. Door het consoliderend karakter worden binnen de biotoop geen ontwikkelingen toegestaan. Daarnaast wordt door het gedetailleerd karakter van het bestemmingsplan het landgoed beter beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen. De waarde van de biotoop komt daardoor niet in het geding.
2.2.2 Verordening Ruimte Zuid-Holland
Voor de uitvoering van het eigen provinciaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in 'Visie op Zuid-Holland', heeft de provincie diverse mogelijkheden voorhanden. Een groot deel van de gewenste ontwikkelingen zal worden bereikt door goed en gezamenlijk overleg, het inzetten van financiële middelen, stimulerende maatregelen, afspraken en overeenkomsten etc. Voor zover echter daarmee de gestelde doelen niet of niet volledig kunnen worden bereikt beschikt elke overheidslaag over eigen wettelijke bevoegdheden/instrumenten op grond van het uitgangspunt: geen verantwoordelijkheid zonder bijbehorende bevoegdheden.
Voor een aantal belangen is daarbij geconstateerd dat doorwerking en borging het beste via het instrument van de provinciale verordening kan plaatsvinden. Het gaat daarbij met name om zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Voor meer ontwikkelingsgerichte zaken of projecten die slechts in één gemeente spelen zijn andere instrumenten, zoals de proactieve aanwijzing en het inpassingsplan, meer geschikt.
In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. De onderwerpen (en het beleid) luiden samengevat als volgt:
artikel | onderdeel | strekking | |
1-7 | Diverse onderdelen landelijk gebied/EHS | Natuur rechtstreeks mogelijk maken en bestaande wezenlijke kenmerken en waarden beschermen. Overige bestaande functies mogen overeenkomstig bestemd worden. | |
8 | Kantoren | In beginsel geen nieuwe kantoren buiten 800 m vanaf het station. | |
9 | Bedrijventerreinen | Niet van toepassing. | |
10 | Detailhandel | In beginsel geen detailhandel buiten winkelconcentraties, behoudens onder andere buurt- en gemakswinkels. | |
11 | Waterkeringen | Waarborging (primaire) waterkeringen. | |
12 | Buitendijkse gebieden | Niet van toepassing. | |
13 | Gevaarlijke stoffen/externe veiligheid | Onderzoek bij nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare gebieden langs transportroutes. | |
14 | Molenbiotoop | Niet van toepassing. | |
15 | Archeologie | Terrein zeer hoge archeologische waarde: passende bestemming/verstoring uitsluiten. Terrein hoge archeologische waarde: onderzoeksverplichting, indien verstoring onvermijdelijk > waarde veilig stellen. Terrein zeer grote/redelijk tot grote kans archeologische sporen: onderzoek vanaf 100 m². | |
16 | Landgoederenbiotoop | Landgoederen binnen de biotoop dienen beschermd te worden. De buitenplaatsBerbice valt binnen de Landgoederenbiotoop. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarden zijn niet toegestaan. In bestemmingsplannen die ontwikkelingen in een landgoedbiotoop mogelijk maken dient een welstandsparagraaf te worden opgenomen. |
2.2.3 Consequenties provinciaal beleid voor het bestemmingsplan
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming met het provinciaal beleid is. In de regels van het plan wordt, voor zover noodzakelijk, rekening gehouden met aanvullende toetsing aan het provinciaal beleid.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld. Met deze structuurvisie zetten de samenwerkende gemeenten van Holland Rijnland koers voor de ruimtelijke inrichting van de Leidse regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren. Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd:
- Holland Rijnland is een topwoonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- concentratie van stedelijke ontwikkeling;
- 'groen-blauwe kwaliteit' staat centraal;
- de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open;
- twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
- verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Concreet zijn hier onder andere de volgende kernbeslissingen mee gemoeid:
- van 2000 tot 2020 netto 33.000 woningen bouwen in de regio;
- versterken van het OV-net met Leiden als centrum;
- merendeel van woningbouw en bedrijventerreinen in Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie;
- creëren van ecologische en recreatieve groene verbindingen tussen de kust en het Groene Hart;
- op peil houden van hoeveelheid bollengrond;
- uitbreiding van bio-science in en om Leiden;
- aanleg van RijnGouweLijn en Rijnlandroute.
2.3.2 Consequenties regionaal beleid voor het bestemmingsplan
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming met het regionaal beleid is.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Voorschoten 2005-2020
De gemeenteraad heeft in 2007 een structuurvisie voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020:
- het plezierige woonklimaat dient gehandhaafd te blijven (en waar nodig versterkt);
- revitalisering van het centrumgebied, met daarbinnen opwaardering van de openbare ruimte, blijft van belang;
- (volks)huisvestingsbeleid dient de eigenheid van Voorschoten te waarborgen binnen de gemêleerdheid van de regio.
Kenmerkende en onderscheidende begrippen voor de gemeente Voorschoten zijn:
- de gemeente Voorschoten wil zich duidelijk profileren als een lommerrijk dorp met een kloppend historisch centrum, waarbij de nabijheid van de Vliet weer zichtbaar en bruikbaar wordt gemaakt;
- de gemeente Voorschoten wil het huidige sociaal-culturele en sportieve klimaat vasthouden en op basis van particulier initiatief blijven ondersteunen;
- de gemeente Voorschoten wil het (resterende) openbare gebied zodanig inrichten en onderhouden, dat het lommerrijke karakter versterkt wordt en tegelijkertijd duurzaam en onderhoudsarm zal zijn.
De structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijk belangrijke kwaliteiten, die kenmerkend zijn voor de gemeente en die behouden en waar nodig versterkt dienen te worden.
Tegelijkertijd is deze structuurvisie een richtsnoer, waar langs de discussies met provincie, regio en buurgemeenten over ruimtelijk relevante onderwerpen gevoerd kan worden.
Voor het plangebied wordt gesteld dat het behoud en versterking van de landgoederenzone en de sportvelden belangrijk zijn voor Voorschoten. De sportvelden zijn een belangrijke sportvoorziening binnen de gemeente. De landgoederen hebben een belangrijke cultuurhistorische waarde voor Voorschoten en zijn een groene oase in het dorp.
Het handhaven en versterken van beide gebieden is wenselijk. Door in het bestemmingsplan de landgoederen strak te bestemmen en voor een groot deel te bestemmen als natuur is het mogelijk om de aanwezige natuurwaarden te versterken en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
2.4.2 Groenstructuurvisie
De groenstructuurvisie heeft betrekking op al het groen binnen de bebouwde kom van Voorschoten. Het geeft een visie op het openbare en semi-openbare groen dat in beheer is bij de gemeente en doet uitspraken over de grote groengebieden die in beheer zijn van particulieren. De groenstructuurvisie heeft de volgende doelen:
- bepalen van de gewenste kwaliteit van het groen en de daarmee samenhangende structuren en routes;
- behouden en ontwikkelen van een duurzame groenstructuur en waterstructuur die aansluit op de cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden;
- bieden van een beleidskader voor de beheerkwaliteit, honden in de openbare ruimte, spelen in het groen en de verkoop van groen aan particulieren;
- doen van voorstellen en geven van richtlijnen voor de verbetering van de inrichting van het openbaar groen in parken, groenzones en woonomgeving.
Figuur 2.1 Uitsnede Groenstructuurvisie
De groenstructuurvisie dient als kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen. Bij het plan is een programma met maatregelen en projecten opgenomen. In de visie worden in hoofdzaak twee groenstructuren onderscheiden: de hoofdstructuur en wijkgroenstructuur. Zoals weergegeven in figuur 2.1 wordt het plangebied groene buffer aangemerkt tussen Noord-Hofland en de overige wijken van Voorschoten. De traverse heeft in het bestemmingsplan omwille van de flexibiliteit een verkeersbestemming. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van groen mogelijk.
2.4.3 Erfgoedbeleid
In het erfgoedbeleid van de gemeente Voorschoten, beschreven in de 'Nota Erfgoed - Agenda 2010-2015 ' zijn drie accenten aanwezig:
- veilig stellen van erfgoed met het stimuleren van eigenaren;
- ontwikkeling en nieuwe betekenis van het erfgoed;
- openstellen en profileren en uitdragen van erfgoed.
Om dit beleid te bereiken is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen een cultuurhistorische paragraaf moeten bevatten, waarin helder is aangegeven welke waarden van belang zijn en hoe deze inhoudelijk en procesmatig bij de uitwerking van de plannen betrokken en geborgd kunnen worden.
2.4.4 Archeologie
De gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben in 2005 besloten om op een aantal beleidsterreinen gezamenlijk op te trekken ter versterking van het Duin, Horst en Weidegebied. Eén van deze onderwerpen is het archeologiebeleid. De reden is gelegen in de geografische en historische samenhang van het gebied, die het wenselijk maakt het gebied eenduidig met het gebied om te gaan. Het hiertoe strekkende beleid is opgenomen in de nota 'Het bodemarchief ontrafeld: nota archeologie Duin, Horst en Weidegebied' uit 2008. In deze nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maken de gemeenten duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van het gebied is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die de pactgemeenten moeten doen en activiteiten die in de toekomst wenselijk zijn om op te pakken. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze het archeologietraject structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningverleningproces kan worden ingebed, welke relatie de gemeenten met betrekking tot de archeologie hebben met de provincie en het Rijk en hoe er om gegaan dient te worden met terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde.
Een van de actiepunten uit de nota is dat de archeologische beleidskaart, met de bijbehorende maatregelen zoals de model-bestemmingsplanregels, worden ingebed in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het uitgangspunt hierbij is behoud 'in situ' van archeologische relicten.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (uitsnede plangebied zie figuur 2.2) toont globaal de archeologische verwachting en de daarbij horende vastgestelde archeologische beleidsregels. Op deze kaart staat aangegeven welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welke vervolgstappen bij bodemingrepen verplicht zijn. De kaart is mede richtinggevend bij ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. De verschillende gebieden van de beleidskaart met de bijbehorende beleidsregels kunnen vervolgens ook worden opgenomen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen. Op de archeologische beleidskaart zijn negen soorten gebieden met bijbehorende beleidsregels te onderscheiden:
- 1. beschermde archeologische Rijksmonumenten;
- 2. terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde;
- 3. historische kernen en bewoningsplaatsen;
- 4. hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot en met Nieuwe tijd: Duinen;
- 5. hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot en met Nieuwe tijd: Hollandveen op zand en rivierklei;
- 6. lage archeologische verwachting: Hollandveen op klei;
- 7. hoge archeologische verwachting: lintbebouwing 16e - 17e eeuw en locaties historische bebouwing;
- 8. lage archeologische verwachting: klein, ontveent of afgraving;
- 9. zee.
Het grootste deel van het plangebied behoort tot gebiedssoort 5 en 6. Daarnaast komen op kleinere schaal de gebiedssoorten 2 en 8 voor binnen het plangebied.
![]() | ![]() |
Figuur 2.2 Beleidskaart bodemarchief
De conclusie is dat het grootste deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde bezit, en hier en daar locaties van zeer hoge archeologische waarde. Dit betekent dat in de verbeelding en de regels een adequate beschermingsregeling moet worden opgenomen.
2.4.5 Welstandsnota 2002
Centraal in het welstandsbeleid staat de zorg voor de bebouwde omgeving, om de identiteit en uitstraling van Voorschoten te waarborgen en waar nodig te versterken. Deze identiteit wordt gekenmerkt door de kleinschaligheid van het historisch dorpscentrum en de sterke relatie van de bebouwde kom met het landschap.
De stedenbouwkundige opbouw van Voorschoten is gebaseerd op de onderliggende landschapsstructuur van strandwallen en strandvlaktes. Door de kern loopt het bebouwingslint bestaande uit de Leidseweg en Veurseweg, met als belangrijkste functie de hoofdontsluiting van de kern. Het gevarieerde gevelbeeld van dit bebouwingslint is karakteristiek voor Voorschoten en dient te worden behouden en waar mogelijk worden versterkt door architectonische accenten. Aan weerszijden van het lint tussen de Vliet en de spoorlijn zijn de planmatige woonwijken gelegen. Deze hebben elk een eigen bebouwingskarakteristiek en opbouw. Zeker de grotere planmatige woonwijken hebben een eigen uitstraling. De welstandstoetsing vindt dan plaats aan de hand van specifieke in de Welstandsnota aangegeven criteria. De Welstandsnota onderscheidt binnen het plangebied de volgende deelgebieden (zie figuur 2.3):
Figuur 2.3 Gebiedsindeling welstandsbeleid 2008
3 | het lint (bestaande uit uitbreidingen begin vorige eeuw en organisch gegroeide lintbebouwing); |
4 | landgoederen en parken in de kern; |
5 | buitengebieden en landgoederenzone; |
6 | vooroorlogse woonwijken (globaal de uitbreiding in de jaren 1930-1950); |
10 | bedrijventerreinen en grootschalige voorzieningen; |
12 | sportparken. |
Voor ieder deelgebied worden afzonderlijke welstandscriteria geformuleerd die recht doen aan het karakter en de architectonische geschiedenis van het betreffende deelgebied.
Welstandsniveaus
De essentie van een gebiedsgericht welstandsbeleid is een zorgvuldige gebiedsindeling en een hierop afgestemd selectief beleid. Met selectief wordt bedoeld dat wordt aangegeven in welke gebieden men meer regulering wenst en in welke gebieden minder. Soms is er sprake van bijzondere architectuur of historische kwaliteit waarnaar men zorgvuldig moet kijken en dat er extra inspanning wordt gevraagd om deze kwaliteit te bewaren, terwijl in andere gebieden meer bouwmogelijkheden zijn.
Er wordt hierna gebruikgemaakt van de volgende welstandsniveaus per gebied:
- beschermde stads- en dorpsgezichten (extra bescherming gericht op consolidatie van de historische context);
- bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit);
- reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit).
Relatie tussen bestemmingsplan en welstandsbeleid
Het bestemmingsplan en de welstandsnota functioneren naast elkaar. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan. De welstandsnota doet daar uitspraken over. De ruimte die het bestemmingsplan biedt kan door de welstandscriteria gebruikt worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Als een bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, maar het ontwerp te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het gebied, kan een negatief welstandsadvies gegeven worden. Voorwaarde is dan wel dat de welstandsnota daartoe de argumenten levert. Deze argumenten zijn vastgelegd in de zogenaamde objectgerichte en gebiedsgerichte criteria.
Figuur 2.4 Welstandsniveaus
In figuur 2.4 is te zien dat het plangebied deels is aangemerkt als Bijzonder welstandsgebied, het gaat hierbij om de landgoederenzone en de Vlietzone. Het overige gebied is aangewezen als regulierwelstandsgebied. Over de voorgaande figuur moet nog opgemerkt worden dat het buitengebied van de gemeente Voorschoten inmiddels ook is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is het welstandsaspect niet in het geding. Bij nieuwe ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen, is dit aspect via het reguliere vergunningentraject geregeld.
2.4.6 Visie op verkeer en vervoer 2009-2020
De Verkeersvisie omvat het kader voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Voorschoten. Het begrip 'duurzaam' staat centraal; Duurzaam Veilig, bruikbaar voor langere tijd en met respect voor de leefomgeving. Veel aandacht in de nota gaat uit naar de fietser, de voetganger en het openbaar vervoer. Extra aandacht is er voor kwetsbare verkeersdeelnemers zoals (school)kinderen, senioren en mensen met een mobiliteitsbeperking.
Voor het autoverkeer zijn in het afgelopen jaar al belangrijke besluiten genomen, denk aan het parkeerbeleid voor het centrumgebied en de Traverse. Deze besluiten zijn integraal onderdeel van de Verkeersvisie. Het wegennet van Voorschoten is relatief verkeersveilig. Om de verkeersveiligheid voor de toekomst zeker te stellen wordt het wegennet Duurzaam Veilig ingericht en worden alle wijken ingericht als 30 km-zones. Om de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren wordt vooral aandacht besteed aan schoolroutes en oversteekplaatsen.
Om het gebruik van de fiets te vergroten wordt het stelsel van fietspaden en fietsroutes gecompleteerd en wordt het comfort voor de fietser verbeterd door het wegdek goed te onderhouden.
De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaarvervoergebruik flink te laten stijgen. Dit zal ook in Voorschoten goed merkbaar zijn. Punt van aandacht is het bedieningsniveau van het openbaar vervoer in de wijken.
Uit onderzoek blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste tientallen jaren nauwelijks is toegenomen. Het wegennet voor de auto is binnen Voorschoten daarom nog steeds van voldoende capaciteit en zal dat naar verwachting ook voorlopig blijven. Een uitzondering daarop is de Leidseweg Noord. Al geruime tijd is er sprake van verkeershinder op deze weg. Op basis van onderzoek worden oplossingsrichtingen aangedragen voor de verkeersproblematiek aldaar. Het aanleggen van een route door het voormalige Intratuinterrein lijkt een kansrijke oplossing.
De Verkeersvisie is concreet uitgewerkt in een aanpak per wijk in het Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer. Het Maatregelenpakket geeft per jaarschijf inzicht in de maatregelen die worden genomen.
In het bestemmingsplan is de huidige verkeersstructuur vastgelegd binnen de bestemming verkeer. Hiermee is het bestemmingsplan niet in strijd met het Verkeer- en vervoersbeleid.
2.4.7 Speelruimtebeleid
Het gemeentelijk beleid inzake openbare (buiten)speelplaatsen voor kinderen is beschreven in het speelruimteplan 'Buiten spelen, echt wel - beleidsplan voor en analyse van speelruimte' (2009).
Een van de beleidsuitgangspunten is dat toekomstige bestemmingsplannen en stedenbouwkundige plannen worden getoetst aan de visie en normen van speelruimte. Hiertoe moet in een vroegtijdig stadium een Programma van Eisen worden ingediend bij de gemeente. Het onderhavige bestemmingsplan behelst echter een conserverend bestemmingsplan, waarin geen substantiële ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Niettemin kan aan het speelruimtebeleid, en in het bijzonder het daarbij behorende streefbeeld speelplekken, tegemoet worden gekomen door in de bestemmingen voor de openbare ruimte, zoals Groen en Verkeer - Verblijfsgebied, speelvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving op te nemen.
2.4.8 Welzijnsbeleid
Onder welzijnsbeleid valt het beheer en exploitatie van een breed scala aan sociaalmaatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijsinstellingen, zorgvoorzieningen, culturele voorzieningen en sportaccommodaties. Een belangrijk deel van deze faciliteiten is direct of indirect in beheer bij de gemeente. Zorginstellingen zijn in sterke mate onafhankelijk van de gemeente. In de nota 'Ombuiging met perspectief' heeft de gemeente getracht een aanvang te maken met een op bundeling en concentratie gericht beleid, dat aansluiting zoekt bij de woonbebouwing. Deze beleidslijn wordt momenteel verder uitgewerkt in de gemeentelijke Structuurvisie, de Centrumvisie en een nota Accommodatiebeleid.
2.4.9 Kadernota economische ontwikkeling 2004
De gemeente heeft in de Kadernota Economische Ontwikkeling (vastgesteld door de raad d.d. 27 mei 2005) de belangrijkste uitgangspunten voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale economie, dienstverlening aan bedrijven en (boven)regionale samenwerking op dit beleidsterrein vastgelegd. Met uitzondering van de reeds verspreid over het plangebied aanwezige bedrijvigheid, horeca en toerisme en recreatie, heeft deze nota geen directe consequenties voor het onderhavige plangebied.
Bedrijvigheid
De werkgelegenheid in Voorschoten is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen. De gemeente tracht de huidige werkgelegenheid te behouden en een gunstig vestigingsklimaat voor startende ondernemingen te creëren. De voorkeur bij nieuwvestiging gaat uit naar milieuvriendelijke en arbeidsintensieve bedrijven. Dit betekent ook dat voortzetting van de bestaande bedrijvigheid in het plangebied, mist milieutechnisch aanvaardbaar, gewenst is. Ook grotere kantoorlocaties moeten behouden blijven.
Horeca
Horeca dient met name geconcentreerd te worden in het centrumgebied. Voor het bestaande restaurant Allemansgeest aan de Hofweg heeft dit geen directe consequenties.
Toerisme en recreatie
Versterking toeristisch-recreatieve faciliteiten concentreert zich vooral op de zone langs de Vliet en het recreatiegebied Vlietland. Hoewel de zone langs de Vliet deels binnen het onderhavige plangebied valt, heeft dit vanwege het consoliderende karakter van het plan geen consequenties.
Hoofdstuk 3 Analyse
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Voorschoten ligt in een strandwallengebied ten westen van de Noordzee. Deze strandwallen bestaan uit duinen die evenwijdig aan de kust liggen. Ten oosten ligt een poldergebied, ten noorden de Rijnvlakte, waar de rivieren Oude en Nieuwe Rijn de strandwallenstructuur doorsneden hebben.
De eerste bebouwing in het gebied ontstond op de hoger gelegen strandwallen. Daarbij is de kern Voorschoten ontstaan op de strandwal die loopt vanaf Leidschendam tot de Rijnvlakte. Deze strandwal is dan ook duidelijk te herkennen in figuur 3.1, doordat daar al vroeg bewoning heeft plaatsgevonden.
Kenmerk als gevolg van deze ontstaansgeschiedenis is de langgerekte bebouwingsstructuur. Deze is ook terug te vinden in onder meer de plaatsen Wassenaar en Leidschendam, die op eenzelfde manier zijn ontstaan. Kenmerkend voor de strandwallen zijn verder de diverse landgoederen die hier op het zand gerealiseerd zijn, en als het ware als een lint op de strandwal liggen.
Figuur 3.1 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart, Provincie Zuid-Holland
Het plangebied ligt op de overgang van het strandwallengebied en de Rijnvlakte. In dit gebied is zee afgezet. In het plangebied is dus ook sprake van verschillende bodemstructuren: het zand van de strandwallen en de klei van de zeeafzettingen.
3.2 Eigenschappen Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Voorschoten. Het plangebied wordt aan de zuid- en noordkant begrensd door de bebouwing van de kern Voorschoten respectievelijk de wijk Noord-Hofland. De westzijde wordt gevormd door de spoorlijn Leiden-Den Haag, de oostzijde door de rivier De Vliet. Het plangebied is hoofdzakelijk extensief bebouwd, met dien verstande dat de aanwezige bebouwing zich grotendeels concentreert in de noordoosthoek. Het plangebied heeft een groen karakter, open op de kleigronden en meer gesloten op de zandgronden. Hiermee vormt het een buffer tussen de bebouwing van Noord-Hofland en de overige wijken van Voorschoten. In oostwestelijke richting legt het plangebied juist een relatie tussen het Groene Hart en het strandwallenlandschap rond Wassenaar. Deze structuur is weergegeven in figuur 3.2.
In vogelvlucht wordt het plangebied doorsneden door drie wegen, die de strandwallenstructuur volgen: de Leidseweg met als aftakking de Voorschoterweg, de Van Beethovenlaan en de Richard Wagnerlaan. Deze wegen knippen het plangebied op in vier delen, die ieder op zich een eenduidige functionele en ruimtelijke structuur kennen. Om die reden wordt de beschrijving van functionele en ruimtelijke structuur per deelgebied geanalyseerd.
3.2.1 Vlietzone
Ruimtelijk
De Vlietzone ligt ten oosten van de Leidseweg/Voorschoterweg. Ten oosten komen de Vliet en de Korte Vliet samen, twee gegraven waterlopen. Op dit punt, waar vroeger een doorwaadbare plaats in de Vliet was, later vervangen door een veerpont, staat het monument Allemansgeest.
De Vlietzone valt uiteen in twee delen. Het noordelijke deel, ingesloten tussen de Voorschoterweg, de Korte Vliet en de Hofweg, is intensief bebouwd en verhard. In dit gebied ligt het water van de voormalige haven.
Het zuidelijk deel is grotendeels onbebouwd en heeft een open karakter. In dit gebied is de oorspronkelijke polderverkaveling, bestaande uit lange slagen gescheiden door sloten, nog aanwezig. Een opvallend landschapselement zijn de restanten van een oude waterloop, centraal in het gebied. Tegen de Leidseweg ligt een waterloop om een vierkant terrein. Dit zijn de restanten van de moestuin, behorend bij landgoed Berbice. Hierbinnen ligt een terrein met hoge archeologische waarden, waar naar verwachting de restanten liggen van de hofstede Vredenhoef uit de Late Middeleeuwen.
Functioneel
Het noordelijk deel van de Vlietzone heeft een bedrijfsmatig karakter. Naast een autobedrijf met benzinestation en de gemeentewerf, ligt hier de leegstaande bebouwing van een jachtwerf. Direct ten zuiden van de Hofweg ligt een tuincentrum. In het gebied staan ook twee burgerwoningen. De voormalige monumentale boerderij Allemansgeest aan het eind van de Hofweg is thans in gebruik als restaurant.
Het zuidelijk deel heeft hoofdzakelijk een agrarische functie. In de westhoek ligt een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing en een paardenbak, de rest van dit deel is in gebruik als weidegronden.
3.2.2 Landgoederenzone
Ruimtelijk
Deze zone ligt tussen de Leidseweg/Voorschoterweg en de Van Beethovenweg. De Leidseweg liep langs de Korte Vliet, en verbond Voorschoten via Ter Wadding met Leiden. In de 20e eeuw is de Voorschoterweg gerealiseerd, waarmee een directere verbinding met het centrum van Leiden tot stand kwam. Aan de Leidseweg staat lintbebouwing. In de loop der jaren is ook in de tweede lijn bebouwing gerealiseerd. Zo is onder andere het bebouwingscluster in de wig van de Leidseweg en Voorschoterweg ontstaan, alsook de bebouwing ten oosten van het Sint Nicolaespad.
Deze zone wordt ruimtelijk echter hoofdzakelijk bepaald door de aanwezigheid van de landgoederen Berbice, Beresteyn en Benvenuto.
De landgoederen Berbice en Beresteyn zijn als historische buitenplaats cultuurhistorisch van belang. Beide landgoederen, gescheiden door de Benvenutolaan, vormen een groene, beboste enclave, ontworpen in de landschapsstijl. Het huis Berbice is gebouwd in 1670 ter plaatse van een boerderij. De buitenplaats wordt in 1690 vergroot en voorzien van een groot aantal bijgebouwen. Nu bestaat Berbice uit een landhuis, tuin en park, vijver, oranjerie, een tuinmanshuis, tuinmuren en een boerderij. Het huis Beresteijn is gebouwd eind 19e eeuw. Achter het huis is een park gelegen met een folly. Dit park, samen met de tuin van het complex Kempen en Begeer maakte eerst deel uit van het park van Berbice.
Waterpartijen, open plekken, zichtlijnen en bebouwingselementen zijn ingezet om het landgoed vorm te geven. Met name het landhuis Berbice was daarbij landschappelijk 'verankerd': het open gebied ten oosten van de Leidseweg zorgde voor een zicht op de Vliet en de polderlanden, een zichtlijn aan de westzijde bood uitzicht op het strandwallenlandschap. Door ontwikkelingen in de 19e eeuw zijn deze relaties echter verstoord. Wel is het servituut voor vrij uitzicht aan de voorzijde tot aan de Vliet nog steeds van kracht.
Berbice-Benvenuto is recenter losgemaakt van het complex Berbice. Een deel van Benvenuto is op basis van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen als landgoed. Berbice-Benvenuto heeft geen cultuurhistorische waarden.
Aan de zijde van de Leidseweg ligt de bebouwing van de landgoederen, de landhuizen Berbice en Beresteyn, en de bebouwing van de voormalige zilverfabriek, waar achter de historische voorbouw een moderne uitbreiding is gerealiseerd. Hoewel de beplanting aan de Leidseweg gesloten is, wordt door openingen in de beplanting en het open houden van de voorterreinen zicht geboden op de (terugliggende) bebouwing. De beplanting aan de Van Beethovenlaan daarentegen is vrij gesloten en biedt weinig inkijk in het achterliggend gebied. Naast de hoofdbebouwing komt verspreid over de landgoederenzone losse bebouwing voor, alsmede een bebouwingslint aan de Benvenutolaan. In het algemeen is het gebied echter extensief bebouwd.
Functioneel
In de landgoederenzone overheerst de natuurfunctie, daarnaast heeft het gebied ook een belangrijke woonfunctie. Deze concentreert zich in de bebouwingslinten aan de Leidseweg en de Benvenutolaan, maar ook in de verspreide bebouwing binnen de landgoederen. Het landhuis Berbice was tot voor kort in gebruik als woonhuis. In de wig van de Leidseweg en de Voorschoterweg ligt een kleinschalig bedrijventerreintje, waar zich met name autohandelaren en -reparatiebedrijven hebben gevestigd. Aan de noordzijde van de Leidseweg ligt onder meer een dressuurstal. Hier is verder onder meer een dierenartsenpraktijk gevestigd. De bebouwing op het terrein van de zilverfabriek is momenteel gebruik als kantoor. Landgoed Beresteyn is lang in gebruik geweest als internaat, maar wacht momenteel op herbestemming.
Naast de actieve functie, heeft dit gebied vanzelfsprekend een belangrijke ecologische functie. De landgoederen zijn tot op heden echter niet publiek toegankelijk.
3.2.3 Sportveldenzone
Ruimtelijk
Tussen de Van Beethovenlaan en de Richard Wagnerlaan ligt het sportpark Adegeest. De sportvelden zijn gelegen in een groene setting en zijn omringd door een waterloop. Tussen de sportvelden en de noordelijk en zuidelijk gelegen woonwijken is het groen verbreed en heeft als zodanig een bufferfunctie. De sportvelden worden ontsloten door de Weddeloop, die de Van Beethovenlaan en de Richard Wagnerlaan verbindt en waaraan zich ook de parkeerterreinen van de sportvelden bevinden. De losse bebouwing van de sportvelden ligt voornamelijk aan de Weddeloop.
Functioneel
Binnen de sportveldenzone zijn diverse soorten sportvelden gelegen. Zo zijn er onder meer velden voor voetbal, hockey, tennis en honkbal. Op het terrein zijn diverse sportclubs gelegen, die verschillende accommodaties gerealiseerd hebben. Deze accommodaties hebben naast ruimten ten behoeve van de sport (kleedkamer, opslag) ook een verenigingsfunctie (kantine, overlegkamers).
3.2.4 Volkstuinenzone
Ruimtelijk
De volkstuinenzone is de meest westelijke zone, ingesloten tussen de Richard Wagnerlaan en de Spoorlijn Leiden-Den Haag. Deze zone heeft een open karakter en wordt doorsneden door waterlopen. Het gebied wordt ontsloten via het tuinderspad. De bebouwing in het gebied betreft hoofdzakelijk de bebouwing van het zwembad en het clubhuis van de volkstuinen. Daarnaast zijn in het gebied tuinhuisjes en kasjes aanwezig. De volkstuinenzone heeft een overwegend open karakter, dat aansluit bij het ruimtelijk karakter van het buitengebied.
Functioneel
Deze zone heeft functioneel een recreatief karakter door de drie aanwezige functies. In de eerste plaats is dit het volkstuinencomplex aan de (zuid)westzijde van de zone. Ten tweede is het golfterrein van de Voorschotense Golfclub aan de oostzijde. Centraal in het gebied ligt het zwembad Het Wedde. Bij het zwembad liggen ook de parkeerplaatsen die voor alle drie de functies gebruikt worden.
Het in de zone aanwezige water heeft een belangrijke waterhuishoudkundige functie. Hiervoor is ook een gemaal aanwezig. In de paragraaf Water wordt hierop nader ingegaan.
3.3 Ontwikkelingen
In aanvulling op de bestaande structuur, wordt stilgestaan bij twee beoogde ontwikkeling.
Berbice
Het landhuis Berbice heeft recent haar functie verloren en wacht op herbestemming. Op dit moment is nog niet bekend wat de nieuwe functie gaat zijn. Het bestemmingsplan bestemt daarom de voorgaande functie.
Ontsluitingweg Krimwijk II
Binnen de Vlietzone wordt een nieuwe ontsluitingsweg voor de wijk Krimwijk II beoogt. Hiervoor is in het verleden al een procedure gevoerd, waarbij het beoogde tracé deels is vernietigd. In het bestemmingsplan wordt het destijds goedgekeurde deel van het tracé opgenomen. Er zullen echter nog aanvullende procedures gevoerd moeten worden om tot een tracé te komen dat aansluit op de Leidseweg / Voorschoterweg. De bestemmingslegging wordt zodoende met name opgenomen ter bescherming van de bestaande rechten.
Rijnlandroute
De door de provincie Zuid-Holland beoogde Rijnlandroute kent een variant die door het plangebied loopt. In de provinciale structuurvisie is hier ook een indicatie voor gegeven. Op dit moment worden echter nog varianten tegen elkaar afgewogen. Zolang hier geen keuze in is gemaakt, wordt in het bestemmingsplan geen rekening gehouden met deze weg, te meer omdat de gemeente de variant door Voorschoten onwenselijk en onnodig vindt. Ter plaatse worden de bestaande functies vastgelegd in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Hoofdopzet Van Het Plan
De hoofdopzet van het bestemmingsplan en van de actualiseringsslag van de Voorschotense bestemmingsplannen in het algemeen is om te komen tot een actuele bestemmingslegging voor het plangebied. Dit hoofdstuk gaat in op de daarbij gehanteerde uitgangspunten, geldende randvoorwaarden en gemaakte keuzes.
Met de invoering van de Wro is de verplichting ontstaan dat gemeenten uiterlijk 1 juli 2013 beschikken over actuele bestemmingsplannen, wat inhoudt dat deze niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Daarbij is ook de landelijke systematiek SVBP in het leven geroepen. Deze systematiek schrijft de digitale raadpleegbaarheid van plannen voor met bijbehorende zaken als bestemmingsnamen, kleurgebruik en aanverwante zaken. Op deze wijze worden bestemmingsplannen eenvoudig raadpleegbaar gemaakt en onderling makkelijker te vergelijken.
Het actualiseringstraject dat de gemeente heeft ingezet is in eerste instantie bedoeld om aan bovengenoemde wettelijke verplichting te voldoen. Gezien de omvang van deze opgave heeft de gemeente er voor gekozen om de nieuw op te stellen bestemmingsplannen in beginsel van consoliderende aard te laten zijn. Dit houdt in dat de plannen in beginsel geen nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, omdat deze kunnen leiden tot aanvullend onderzoek en meer weerstand, en zodoende de voortgang van de actualisatie kunnen belemmeren.
Er moet echter gerealiseerd worden dat het onmogelijk en op onderdelen bovendien onwenselijk is, om de bestaande vigerende regeling volledig identiek over te nemen. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
- SVBP en digitalisering
Zoals aangegeven worden vanuit SVBP onder andere zaken als bestemmingsnamen, kleurgebruik en lijngebruik voorgeschreven. Op basis hiervan worden vergelijkbare functies en situaties op een eenduidige manier ingetekend op de verbeelding. Dit kan afwijken van vigerende plannen en de bijbehorende kaarten, waar bestemmingen vrij te bepalen en te benoemen waren. Als voorbeeld: een vigerende bestemming als 'Eengezinshuizen in half open bebouwing' wordt nu bestemd als 'Wonen'. Door middel van bouwvlakken kan en wordt verder geregeld waar en in welke vorm de hoofdgebouwen opgericht kunnen worden.
- Uniformeren
De gemeente kiest er bewust voor om vergelijkbare situaties gemeentebreed op een vergelijkbare manier te bestemmen. Het gaat daarbij niet om bijvoorbeeld de naamgeving, zoals door SVBP wordt voorgeschreven, maar om feitelijke, ruimtelijke mogelijkheden die in de bestemmingsregels worden geboden: een rijwoning in de wijk 'Boschgeest' krijgt op deze wijze dezelfde mogelijkheden als een vergelijkbare woning in de wijk 'Noord-Hofland' of langs de Leidseweg-Noord.
Wanneer de vigerende plannen gemeentebreed worden beschouwd, zitten hier regelmatig verschillen tussen. Deze zijn ontstaan door de diverse perioden waarin de vigerende plannen zijn opgesteld, en de gangbare ideeën en opvatting ten aanzien van ruimtelijke ordening in de betreffende periode.
- Feitelijke situatie
De feitelijke situatie kan op specifieke locaties afwijken van de vigerende regeling. Het kan daarbij gaan om onrechtmatige bebouwing of onrechtmatig gebruik, maar evenzeer om functies die in de loop der tijd via ruimtelijke procedures gegroeid of veranderd zijn. Het actualiseren van een bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om dergelijke nieuwe situaties op een actuele wijze vast te leggen in het bestemmingsplan.
Het consoliderende karakter van het bestemmingsplan heeft dus rekening te houden met bovenstaande voorwaarden en uitgangspunten. Als gevolg daarvan kunnen er op perceelsniveau veranderingen of verschuivingen plaatsvinden. Voor zover er al dergelijke aanpassingen plaatsvinden, geldt als voornaamste uitgangspunt dat deze moeten passen binnen de karakteristiek van het gebied. De ruimtelijke en functionele keuzes die daarbij gemaakt zijn, worden hierna per deelgebied toegelicht.
4.2 Vlietzone
De Vlietzone is een overwegend open gebied met langs de Voorschoterweg en de Hofweg de nodige bebouwing. De open gronden zijn hier bestemd voor agrarisch gebruik, waarmee de karakteristieke openheid beschermd blijft.
De bebouwing van de diverse functies langs de Voorschoterweg en de Hofweg zijn van een redelijk strak bouwvlak voorzien, waardoor grootschalige uitbreiding van bebouwing niet tot de mogelijkheden behoort. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de agrarische bebouwing en de bebouwing van de voormalige scheepswerf en de gemeentewerf. Deze percelen raken aan de beoogde ontwikkelingen zoals benoemd in paragraaf 3.3. Omdat deze ontwikkelingen nog niet concreet zijn, maar evenmin uit te sluiten valt dat deze vragen om herinrichting van bovengenoemde percelen, is voor de betreffende percelen meer flexibiliteit ingebouwd. In plaats van een strak bouwvlak zijn ze voorzien van een ruimer bouwvlak met daaraan gekoppeld een maximum bebouwingspercentage. Dit percentage sluit aan op de bestaande bebouwing, waardoor er per saldo niet noemenswaardig kan worden uitgebreid maar binnen het perceel wel flexibiliteit ontstaat voor (her)inrichting. Omdat deze percelen in de bestaande situatie al grotendeels bebouwd zijn, wordt hiermee geen afbreuk gedaan aan waardevolle karakteristieken.
Qua functies is zo dicht mogelijk bij de bestaande functies aangesloten. Ten aanzien van bedrijven wordt gewerkt met de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tot en met categorie 2 uit deze Staat zijn bedrijven onderling uitwisselbaar. Een nadere toelichting en inventarisatie op deze systematiek volgt nog in paragraaf 5.8.
4.3 Landgoederenzone
Hoewel de landgoederenzone extensief bebouwd is, kan niet gesproken worden van een open gebied. Langs de Leidseweg zijn onder andere woningen en bedrijven gelegen, terwijl ook de terreinen van Berbice en de Zilverfabriek redelijk gesloten zijn.
Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden worden de landgoederen grotendeels als Natuur bestemd. Hierbinnen is uiteraard natuur toegestaan, alsmede bijbehorende voorzieningen als paden en watergangen. Ook extensief recreatief gebruik van deze gronden behoort tot de mogelijkheden. Qua bouwmogelijkheden wordt zowel het landhuis, maar bijvoorbeeld ook de zelfstandige woningen op het terrein bij Berbice, van een tamelijk strak bouwvlak voorzien.
Op enkele woningen in de Vlietzone na, is de Landgoederenzone de enige zone waarin de functie wonen voorkomt. Van de woonlinten langs de Leidseweg, de Benvenutolaan en de Hofweg worden met name de voortuinen en de hoofdmassa's vastgelegd. Voortuinen, maar ook zijtuinen op 'zichtlocaties', worden als Tuin bestemd, waardoor deze grotendeels onbebouwd moeten blijven. Het hoofdgebouw, de woning, wordt van een strak bouwvlak voorzien binnen de bestemming Wonen. Het achtererf valt eveneens binnen de bestemming Wonen, maar buiten het bouwvlak. Ter plaatse is uitsluitend erfbebouwing toegestaan, gekoppeld aan een maximumoppervlakte en een maximumbebouwingspercentage.
De bedrijvigheid achter de Hofweg wordt als één cluster benaderd, met voor de diverse bedrijfjes overeenkomstige mogelijkheden.
4.4 Sportveldenzone
De sportveldenzone kent een overwegend open karakter. Om deze karakteristiek te beschermen, en overwegende dat het terrein recent is vernieuwd en heringericht, wordt de bestaande inrichting vrij strak vastgelegd. Voor clubgebouwen en tribunes wordt een bouwvlak opgenomen. Daarbuiten zijn weliswaar opbergruimtes toegestaan van beperkte omvang, maar de locatie en de omvang van de meest beeldbepalende bouwwerken zijn hiermee geregeld. Overigens wordt vastgelegd dat het terrein bestemd is voor 'veldsporten', om zodoende de 'groene' uitstraling te waarborgen. Een skeelerbaan, ijsbaan of andere sporten met een sterk afwijkende karakteristiek en ruimtelijke uitstraling behoren daarmee niet tot de mogelijkheden.
4.5 Volkstuinenzone
Voor de volkstuinenzone geldt evenzeer dat de bestaande bebouwing is voorzien van een vrij strak bouwvlak. Gezamenlijk met de bestemmingen Sport en Recreatie wordt hiermee de bestaande karakteristiek van het gebied, dat overwegend open en groen is, vastgelegd. Voor de volkstuinen geldt overigens dat naast het verenigingsgebouw, per tuintje in beperkte mate bebouwing wordt toegestaan.
Tot slot worden de structurerende watergangen als zodanig bestemd. Dit heeft in eerste plaats een waterhuishoudkundige reden, maar hiermee wordt tevens de kenmerkende verkaveling van het gebied geregeld.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Bodemkwaliteit
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe ontwikkelingen dienen in principe op schone gronden te worden gerealiseerd. Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan, bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
5.2.1 Cultuurhistorie
Monumenten
De buitenplaatsen ten westen van de Leidseweg en enkele monumentale gebouwen en complexen in het plangebied zijn op zichzelf zeer waardevol en genieten bescherming op basis van de monumentenwet. De totale gemeente Voorschoten telt ruim negentig historische gebouwen, complexen, parken en objecten die op grond van de monumentenwet zijn aangewezen als rijksmonument. Het plangebied telt vier rijksmonumenten. Hieronder wordt beknopt ingegaan op deze rijksmonumenten.
1. Huize Berbice
Berbice is een belangrijk onderdeel van de beleving van Voorschoten. Vanaf de openbare weg is het landhuis van Berbice, uit de 18e eeuw, goed zichtbaar. Dit front is een beeldbepalend onderdeel vanaf de Leidseweg. Het achterliggende terrein is vanaf de omringende wegen niet duidelijk zichtbaar.
Met slingerende paden, waterpartijen en daartussen strakke zichtlijnen kent de buitenplaats een gevarieerd en zorgvuldig gecomponeerd parklandschap, ontworpen door J.D. Zocher sr.
In de parkaanleg van Berbice zijn de verschillende tijdslagen uit de historische ontwikkeling herken-baar. De onderdelen die de 'botten' van de historische waarde van Berbice zijn, vormen het waarde-volle, historische casco van de aanleg. Dit historisch casco is in de loop der tijd gegroeid en bestaat uit;
- de in oorsprong 16e/ 17e eeuwse boerderij Corneliahoeve aan het einde van de vaart. Vanuit de deze boerderij heeft Berbice zich ontwikkeld;
- de bijzondere ligging in de hoek van de zeer oude Heerenweg/ Leidseweg en de voor 17e eeuwse vaart die vanaf de Vliet naar de Corneliahoeve loopt (noord);
- het in basis 17e eeuwse, naar uiterlijk 18e eeuwse hoofdhuis nabij de weg;
- het eind 17e eeuwse eerste deel van van de zichtas tot aan de vijver;
- de eind 17e of 18e eeuwse driezijdig ommuurde moestuin met oranjerie;
- de 18e eeuwse muur a retranchements langs de westzijde van de voormalige boomgaard;
- de in basis vroeg 19e eeuwse parkaanleg naar J.D. Zocher sr. met slingervijver, parkbos en gedetailleerde accidentatie;
- het koetshuis uit 1856 aan de Benvenutolaan, langs de zijdzijde van de buitenplaats;
- het 19e eeuwse voorpark tussen huis en Leidseweg, met aflopend gazon en vijverpartij;
- de eind 19e eeuwse portierswoning bij de entree.
Bij alle tussentijdse aanvullingen en aanpassingen is de 'oervorm' van de buitenplaats met huis, achteruitzicht, boomgaard- en moestuinperceel op hoofdlijnen goed bewaard gebleven en daardoor nog steeds duidelijk herkenbaar.
De diverse monumentale elementen, zoals het woonhuis, de portierswoning en diverse tuinmuren, worden afzonderlijk vastgelegd in het bestemmingsplan.
![]() |
2. Zilverfabriek Fabrieksgebouw in Jugendstil uit 1858. Destijds tot stand gekomen ten behoeve van de destijds 'Koninklijke Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren waren' genaamde firma van J.M. van Kempen. | ![]() Figuur 5.2 Zilverfabriek |
3. De Hoogkamer
Boerderij van het langhuistype. Oorspronkelijk genaamd Hoogkamer 1651. Kenmerkend is de topgevel met dwars op het woonhuis de vleugel met topgevel.
4. Allemansgeest
De Koepel Allemansgeest behorend bij de theeschenkerij aan de Vliet.
In Voorschoten zijn tevens ruim honderd gemeentelijke monumenten aangewezen, die beschermd worden op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Binnen het plangebied zijn de volgende gemeentelijke monumenten aanwezig:
Benvenutolaan 27 | onderdeel 2 woonhuizen onder één kap |
Benvenutolaan 29 | onderdeel 2 woonhuizen onder één kap |
Hofweg | aanlegsteiger |
Leidseweg 195 | woonhuis; onderdeel van 'De Inktpot' |
Leidseweg 197 | woonhuis; onderdeel van 'De Inktpot' |
Leidseweg 199 | woonhuis; onderdeel van 'De Inktpot' |
Leidseweg 201 | woonhuis; onderdeel van 'De Inktpot' |
Leidseweg 203 | woonhuis; onderdeel van 'De Inktpot' |
Leidseweg 206 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 208 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 210 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 212 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 214 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 216 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 218 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 219 | gietijzeren paal en bloembak vm. huis 'Welgelegen' |
Leidseweg 220 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 222 | woonhuis; onderdeel 'St Nicolaaspark' |
Leidseweg 223-a | dienstwoning van landgoed 'Berbice' |
Leidseweg 224 | woonhuis; onderdeel 'St. Nicolaaspark' |
Leidseweg 226 | woonhuis; onderdeel 'St. Nicolaaspark' |
Leidseweg 227 | vm. boerderij 'Corneliahoeve' |
Leidseweg 228 | woonhuis; onderdeel 'St. Nicolaaspark' |
Leidseweg 230 | woonhuis; onderdeel 'St. Nicolaaspark' |
Leidseweg 232 | woonhuis; onderdeel 'St. Nicolaaspark' |
Leidseweg 256 | villa |
Nicolaespad/hoek Leidseweg | hardstenen paal |
De bescherming van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. De bescherming wordt daarom niet verder in het bestemmingsplan geregeld, om mogelijke doublures en tegenstrijdigheden te voorkomen. Wel worden de in het plangebied aanwezige monumenten ter signalering op de verbeelding aangeduid.
5.2.2 Archeologie
In paragraaf 2.4.4 is reeds uitgebreid op de archeologische situatie binnen het plangebied ingegaan. Vanwege het conserverende karakter van het plan is nader onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan op dit moment niet nodig en niet zinvol. In het archeologiebeleid van de gemeente Voorschoten, dat een verdieping vormt van het archeologiebeleid van de provincie Zuid-Holland, is het grootste deel van het plangebied aangemerkt als de gebiedssoorten 5 en 6. Daarnaast komen op kleinere schaal de gebiedssoorten 2 en 8 voor binnen het plangebied.
In beginsel heeft het gehele plangebied in meer of mindere mate een archeologische verwachtingswaarde, welke in het plan planologisch gewaarborgd moet worden.
5.3 Ecologie
Binnen het plangebied liggen twee landgoederen, buitenplaatsen, parken en brede watergangen met royale begeleidende groenstroken. Deze groenelementen beschikken over bijzondere landschappelijke kwaliteiten en dragen in sterke mate bij aan de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving. Deze voor het stedelijk gebied waardevolle groenstructuur en ter plaatse aanwezige flora en fauna wordt zoveel mogelijk beschermd, middels een conserverende en bebouwingsarme bestemmingsregeling voor zowel tuinen als het openbaar groen. In het plangebied liggen geen gebieden die bescherming genieten op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn. Wel is de Papenwegsepolder ten noordwesten van het plangebied en de spoorlijn Leiden - Den Haag aangewezen als Stiltegebied voor weidevogels. De buitenplaats Berbice maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), zie figuur 5.4. Ten zuiden van het plangebied loopt de Duivenvoorde Corridor. Middels dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in hun ontwikkeling worden beperkt ten gevolge van deze buitenplaats, of die een negatieve invloed hebben op de ecologische kwaliteit hiervan.
Figuur 5.4 PEHS Zuid-Holland West (bron: provincie Zuid-Holland)
De Flora- en faunawet regelt sedert 2002 de bescherming van een groot aantal planten- en diersoorten. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' (tabel 1) en 'zwaar' (tabel 2, 3 en vogels) beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen1.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In tabel 5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, konijn, wezel en hermelijn bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |||
bijlage IV HR | alle vleermuizen en rugstreeppad | ||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | |||
cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Conclusie
Aangezien het hier een consoliderend plan betreft, worden er geen ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
- 1. Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. - Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). - Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). - Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). - Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. - Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.4 Externe Veiligheid
Beleid/normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen in het invloedsgebied rondom de inrichting.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object. Ook een bedrijf is in principe een beperkt kwetsbaar object. Bedrijven vallen echter onder het begrip kwetsbaar object indien in het gebouw doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Het Bevi zelf specificeert niet wat onder 'grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag' moet worden verstaan. Uit de Nota van Toelichting bij het Bevi en informatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (www.infomil.nl) blijkt dat het gaat om een bedrijf met meer dan 50 medewerkers. |
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
- 2. het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt rond de leiding tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Inrichtingen
Binnen het plangebied ligt aan de Hofweg een tankstation met lpg-installatie. De vergunde jaardoorzet bedraagt maximaal 1.000 m3 LPG per jaar. Voor een dergelijk tankstation gelden verschillende PR 10-6-risicocontouren. De grootste is die rond het vulpunt. Deze bedraagt 35 m. Binnen de PR 10-6-risicocontour liggen geen kwetsbare objecten. Ook maakt het bestemmingsplan dergelijke objecten hier niet mogelijk. Wel ligt in het plangebied een bestaand beperkt kwetsbaar object binnen de PR 10-6-risicocontour, namelijk (een deel van) het garagebedrijf/showroom aan de Hofweg 39. Aan het eind van deze paragraaf wordt onderbouwd waarom de ligging van dit beperkt kwetsbare object binnen de PR 10-6-risicocontour geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor een tankstation met lpg-installatie geldt een invloedsgebied van het GR van 150 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Gelet op de personendichtheid in het invloedsgebied van het LPG tankstation wordt aangenomen dat het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde is gelegen. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend is, heeft vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het GR. Een nadere verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven.
Op de bedrijfslocatie aan de Hofweg is een Gasontvangstation aanwezig dat wordt beheerd door de Gasunie. Dit station valt niet onder de werking van het bevi, op dit station zijn generieke veiligheidsafstanden van toepassing op grond van het Activiteitenbesluit. Op basis van het activiteitenbesluit dient voor deze inrichting, bij een veronderstelde aanvoerdruk van 40 bar en een doorstroomcapaciteit van minder dan 40.000 Nm2/u, een veiligheidsafstand van 15 m te worden aangehouden ten opzichte van kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een veiligheidsafstand van 4 m. Aan deze afstanden wordt voldaan. Er bevinden zich bedrijfsgebouwen op een afstand van circa 10 m van het gasontvangstation, deze worden aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Voor een definitie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt in het activiteitenbesluit verwezen naar het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).
Vervoer van gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen
In het westen grenst het plangebied aan de spoorlijn Leiden-Den Haag. Uit de marktverwachting vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor van Prorail (ProRail spoorontwikkeling, 2007) blijkt dat over deze spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er vindt ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over wegen in het plangebied.
Buisleidingen
In het zuiden van het plangebied liggen twee hogedrukaardgastransportleidingen, beide lopen door een deel van het plangebied. De kenmerken van deze leidingen staan in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Eigenschappen leidingen gevaarlijke stoffen
leiding | druk (bar) | diameter (inch) | PR 10-6 contour (m) | invloedsgebied GR (m) | afstand tot plangebied (m) | ||||
A-560-KR | 66,2 | 36 | 0 | 430 | 0 | ||||
W-535-01-KR | 40 | 8 | 0 | 95 | 0 | ||||
W-535-07-KR | 40 | 12 | max 45 m | 140 | 0 |
Plaatsgebonden risico
Ten behoeve van het voorliggende bestemmingspan is een risicoberekening (QRA) uitgevoerd voor de risico's van de beide aanwezige hogedruk aardgastransportleidingen in het plangebied. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4. Uit de QRA blijkt dat de PR 10-6-risicocontour van de leidingen A-560- KR en W-535-01-KR niet buiten leiding is gelegen. Voor de leiding W-535-07-KR geldt dat de PR 10-6 contour wel buiten de leidinge is gelegen. De afstand tot de PR 10-6 contour bedraagt maximaal 45 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare objecten, deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De Gasunie is op grond van het Bevb als leidingbeheerder verantwoordelijk voor het terugbrengen van de PR 10-6 contour binnen de belemmerende strook van de leiding.
Groepsrisico
Een groot deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Uit de QRA blijkt dat voor de leiding A-560-KR het groepsrisico 0,019 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en dat voor leiding W535-01-KR het groepsrisico 0,0073 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Voor leiding W 535-07-KR geldt een groepsrisico van 0,001 maal de oriënterende waarde. Gezien de consoliderende aard van het bestemmingsplan en de zeer lage groepsrisico wordt in dit plan niet nader ingegaan op het groeprisico. Milieudienst West Holland geeft in de QRA ook aan dat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van het groepsrisico.
Toelaatbaarheid bestaand beperkt kwetsbaar object binnen de PR 10-6-contour
De bedrijfsbebouwing aan de Hofweg 39 is als een bestaand beperkt kwetsbaar object te beschouwen. Het gaat hier om een bedrijfsbestemming. De vloeroppervlakte van het deel van het bedrijf dat binnen de PR 10-6-risicocontour van het LPG tankstation is gelegen, bedraagt minder dan 1.500 m2, namelijk 1.200 m2. Het deel van het bedrijf dat binnen de PR 10-6-risicocontour ligt is in gebruik als showroom. Hier zullen in de huidige situatie relatief weinig medewerkers, zeker minder dan 50, aanwezig zijn.
De PR 10-6-contour is een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Van deze richtwaarde kan, om gewichtige reden worden afgeweken. In dit geval zijn er twee redenen om van deze richtwaarde af te wijken, namelijk:
- 1. In het geval van een calamiteit is het beperkt kwetsbare object goed van de bron af te ontvluchten.
- 2. Het betreft hier bestaande objecten. Het verwijderen van deze objecten zou hoge kosten met zich meebrengen.
Hierom vindt de gemeente het toelaatbaar dat het bestaande beperkt kwetsbare object aan de Hofweg 39 binnen de PR 10-6-contour ligt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het plan. Er liggen geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-risicocontour en er is onderbouwd waarom het aanvaardbaar is dat een deel van een bestaand beperkt kwetsbaar object binnen de PR 10-6-risicocontour van het LPG tankstation is gelegen.
5.5 Geluidshinder
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Akoestisch onderzoek naar geluidshinder ten gevolge van zowel het wegverkeer als de spoorlijn kan dan ook achterwege blijven.
5.6 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen
Beleid hoogspanningsleidingen
Het ministerie van VROM (inmiddels ministerie van infrastructuur en milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een zakelijk rechtstrook.
Onderzoek en conclusie
In en in de omgeving van het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze leidingen worden besproken in de paragraaf over externe veiligheid.
Daarnaast ligt er in het plangebied een afvalwatertransportleiding die in verbinding staat met de afvalwaterzuiveringsinrichting (Awzi) Leiden-Zuid. Voor deze leiding geldt een zakelijke rechtstrook van 2,5 m aan beide zijden van de leiding. De leiding en zakelijke rechtstrook zijn opgenomen op de verbeelding.
Ook loopt door het plangebied de 150 kV hoogspanningsverbinding Leiden-Voorburg. Voor deze leidingen geldt een zakelijke rechtstrook van 55 meter (27,5 m aan weerszijden van de hartlijn). De leiding en zakelijke rechtstrook zijn opgenomen op de verbeelding. Tevens geldt voor deze leiding een 0,4 microtesla zone van 80 m aan weerszijde van de leiding. Binnen deze zone maakt het bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige functies mogelijk. Het aspect kabels en leidingen staat de vaststelling van het plan daarom niet in de weg.
5.7 Landgoedbiotoop
Bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken voor gronden gelegen binnen de biotoop van de afzonderlijke historische buitenplaatsen welke zijn weergegeven op kaart 12 van de provinciale Verordening Ruimte, dienen de waarden van de landgoedbiotoop te beschermen, en waar mogelijk gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed en zijn biotoop. Landhuis Berbice en de bijbehorende gronden zijn op de genoemde kaart opgenomen als landgoed waarvoor een landgoedbiotoop van toepassing is. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is de betreffende landgoedbiotoop verder niet relevant voor dit plan.
5.8 Milieuzonering
Normstelling en beleid
In een bestemmingsplan moet bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd;
- rekening worden gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan een milieuzonering opgenomen. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Onderzoek milieuzonering
Uitgangspunten
Het plangebied bestaat voornamelijk uit landgoederen en recreatieve voorzieningen (sport- en groenvoorzieningen), enige woningen en een klein aantal bedrijven. De huidige bedrijfsactiviteiten blijven gehandhaafd. De bedrijven zijn in de regel bouwkundig en ruimtelijk afgescheiden van de woningen en andere functies. Daarom is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB), gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van 2009. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Uitwerking milieuzonering
De bedrijven zijn aanwezig in de directe omgeving van woningen, omdat in de huidige situatie bedrijven, woningen en recreatieve voorzieningen reeds naast elkaar voorkomen en in de regel bouwkundig van elkaar gescheiden zijn, worden ter plaatse bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Standaard SvB toelaatbaar geacht.
Inventarisatie toegelaten bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Standaard SvB. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding (zie bijlage 3). Hierdoor zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op het huidige functioneren van de betreffende bedrijven binnen het plangebied acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven te verplaatsen. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Conclusie
Door middel van de milieuzonering die in de regels en op de verbeelding is vastgelegd wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bestaande bedrijven niet in hun huidige bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
5.9 Mobiliteit En Verkeer
Verkeersstructuur
De belangrijkste ontsluitingsweg door het plangebied is de Leidseweg/Voorschoterweg (N447). Via deze weg wordt in noordoostelijke richting ontsloten naar Leiden. De gemeente Voorschoten heeft geen directe aansluiting op het rijkswegennet maar is bereikbaar via de provinciale wegen N447 en N448. Vanaf de N447 wordt binnen het plangebied via diverse wegen naar de woonwijken ontsloten. De overige delen van het plangebied worden voor een belangrijk deel ontsloten vanaf de Van Beethovenlaan. Door het plangebied loopt een fietsroute langs het spoor, dit is een belangrijke doorgaande route. Het fietsverkeer maakt verder gebruik van de verschillende wegen. Ten aanzien van het openbaar vervoer is binnen het plangebied langs de Voorschoterweg een bushalte gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Den Haag en Leiden.
Duurzaam Veilig
De wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd aan de hand van de principes van Duurzaam Veilig. Dit leidt tot een indeling van de wegen in gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Tevens kent de gemeente Voorschoten wijkontsluitingswegen, deze wegen vormen echter een niet officiële tussencategorie. De Leidseweg/Voorschoterweg (N447) is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Van Beethovenlaan, de Mozartlaan en de Multatulilaan zijn gecategoriseerd als wijkontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Verkeersvisie
Door de gemeente Voorschoten is een verkeersvisie opgesteld. In deze visie geeft de gemeente aan wat het kader is voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente.
Uit de opgestelde verkeersvisie blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste jaren nauwelijks is toegenomen, het wegennet heeft nog voldoende capaciteit om het verkeer goed af te kunnen wikkelen. Ten aanzien van het langzaam verkeer is aangegeven dat het stelsel van fietspaden en routes gecompleteerd dient te worden en het comfort van de fietsers verbeterd moet worden. De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaar vervoer gebruik te laten stijgen, een aandachtspunt hierin is het bedieningsniveau in de wijken.
Het maatregelenpakket 4V nota van de gemeente Voorschoten biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de verkeersvisie te realiseren. Hieronder zijn de, voor het plangebied relevante, maatregelen opgenomen:
- inrichting Krimwijk I als 30 km/h-zone conform Duurzaam Veilig;
- fietsvriendelijke inrichting van de Krimwijk route, deze weg is gecategoriseerd als wijkontsluitingsweg maar voldoet niet aan de kenmerken;
- aanleg fietsroute Krimwijk - Hofweg, tussen de Hofweg/langs de Korte Vliet en het fietspad langs de Vliet in de wijk Krimwijk ontbreekt een goede fietsontsluiting;
- inrichting Adegeest als 30 km/h-zone conform Duurzaam Veilig;
- asfalteren diverse fietspaden ten behoeve van comfort;
- herinrichten Van Beethovenlaan en Mozartlaan, conform Duurzaam Veilig zijn deze wegen aangewezen als 50 km/h maar voldoen niet aan de kenmerken;
- aanpassen van het Zoef (Zorgeloos, onbelemmerd, eenvoudigweg fietsen) gedeelte tussen Noord Hofland en Adegeest. De huidige fietsroute langs het spoor fungeert nog niet voldoende als een snelle doorgaande fietsroute. Oplossing is het opwaarderen tot een snelle fietsroute tussen Leiden en Den Haag.
Parkeren
De gemeente Voorschoten heeft voor parkeren in de wijken geen parkeerbeleid. Veel wijken hebben te maken met een hoge parkeerdruk. In de nieuwbouwwijken wordt voldaan aan de landelijke parkeernormen. Wanneer in het plangebied nieuwe functies mogelijk worden gemaakt dient eveneens aan de normen voldaan te worden.
5.10 Molenbiotoop
Binnen het plangebied zijn geen windmolens aanwezig. Ook windmolens buiten het plangebied waarvan de molenbiotoop tot binnen het plangebied reikt, zijn niet aanwezig. Molenbiotopen komen zodoende niet voor binnen dit bestemmingsplan.
5.11 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft het plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De N447 (Leidseweg) is de belangrijkste bron van luchtverontreinigende stoffen in het plangebied. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (www.saneringstool.nl) blijkt dat het verkeer op deze weg niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en/of fijn stof. Binnen het gehele plangebied liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
5.12 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Nota Regels voor Ruimte
- Provinciale Structuurvisie
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene_regels.
Onderzoek
Algemeen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Oppervlaktewater
De Buitenplaats Berbice en directe omgeving maakt onderdeel uit van de boezem van Rijnland. Ten westen van de Van Beethovenlaan is het plangebied gelegen in de Noord-Hoflandschepolder, het plangebied ten oosten van de Voorschoterweg en ten zuiden van de Hofweg is gelegen in de Zuid-Hoflandschepolder. Via een aantal gemalen binnen het plangebied wordt water uitgeslagen op de boezem.
Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat met name uit hoofdwatergangen en boezemwatergangen. Op de Buitenplaats Berbice is vooral overig boezemwater aanwezig.
Een groot deel van het plangebied ligt in de boezem van Rijnland. Het boezempeil ligt op 0,62 m - NAP. Met dit peil moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden. De primaire functie van de boezem is een goede aan- en afvoer van water vanuit de polders en bijdragen aan het bergend vermogen bij lokale heftige buien. Binnen de boezemwateren is er een onderscheid in primaire en overige watergangen.
Het waterpeil van de boezem en de polders is vastgelegd in peilbesluiten. De actuele peilbesluiten zijn op te vragen bij het Hoogheemraadschap.
Grondwater
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een op grond van Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland (PMV) beschermde zone voor grondwater, respectievelijk waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, of boringsvrije zone. Er gelden op basis van de grondwaterkwaliteit geen specifieke beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden binnen het plangebied.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een rioolwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
In het plangebied ligt een gemengd rioleringssysteem.
Hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
- handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- aangepaste gladheidbestrijding;
- het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
In het plangebied wordt nog geen gebruikgemaakt van (verbeterde) gescheiden rioolstelsels en waterretentievoorzieningen. Hemelwater wordt afgevoerd via het normale rioleringsstelsel. Alleen bij grootschalige herinrichting en als de grondwaterstand het toelaat zal het gebied worden afgekoppeld. Bij nieuwe ontwikkeling zal, waar mogelijk, worden getracht over te gaan op een verbeterd gescheiden rioolstelsel en/of volledige afkoppeling van het hemelwater en plaatselijke aanleg van waterinfiltratie- en waterbergingsvoorzieningen.
Waterkeringen
Op primaire waterkeringen en boezemkades (zowel de kernzone als beschermingszone) zijn strenge bepalingen van toepassing ten aanzien van het gebruik van de gronden, overeenkomstig hetgeen hiervoor is bepaald in de Keur van Rijnland. Voor het plangebied zijn een aantal waterkeringen van belang. Deze zijn ofwel in het plangebied gelegen (zoals de Van Beethovenlaan) ofwel het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering. Op de verbeelding zijn de kern- en beschermingszone van deze keringen voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Binnen het plangebied zijn tevens een aantal peilscheidingen aanwezig, deze zijn afdoende beschermd op basis van de keur van het Hoogheemraadschap en worden niet aanvullend beschermd in dit bestemmingsplan.
Watertoets ontwikkelingslocaties
Gemeenten en andere partijen dienen bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium rekening te houden met de benodigde ruimte voor water. Het waterbeleid kan daarmee goed worden afgestemd op de ruimtelijke ordening. Informatieverstrekking alleen zal echter niet toereikend zijn om tot een goede afstemming te komen. Hiervoor is in een vroeg stadium ook overleg en kennisuitwisseling nodig tussen het Rijnland en de partners in de ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap hanteert een 'Handreiking Watertoets' als toetsingskader. De watertoets regelt daarmee zowel het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen als de uiteindelijke ruimtelijke vertaling van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft door haar consoliderende aard geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met het waterbeheer in het plangebied. Alle ruimtelijke ontwikkelingen zullen een afzonderlijke watertoets moeten ondergaan, alvorens op gemeentelijk en provinciaal niveau medewerking kan worden verleend aan de voorgestelde transformaties binnen het plangebied.
De hoofdwatergangen en de waterkeringen worden in dit bestemmingsplan voorzien van een conserverende bestemming, die het beheer en onderhoud veilig stelt.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Plansystematiek
Dit bestemmingsplan is overwegend gericht op beheer van de bestaande situatie. De bestaande bebouwing en het bestaande gebruik zijn uitgangspunt voor de regeling op de plankaart en in de voorschriften. Ingrijpende ontwikkelingen of herstructurering zijn in dit gebied niet aan de orde. Het bestemmingsplan is daarom opgezet als een gedetailleerd eindplan. Een plan met 'directe bouw- en gebruikstitel', dat wil zeggen dat niet eerst een uitwerking behoeft te worden vastgesteld alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Het bestemmingsplan is vrij gedetailleerd van opzet aangezien in dit gebied met overwegend bestaande functies en bebouwing de onderlinge belangenafweging nauw luistert. Wel is waar mogelijk de regeling wat globaler en zijn de nodige flexibiliteitsbepalingen, met name afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden ingebouwd. Hiermee kan tot op zekere hoogte worden ingespeeld op veranderings- en ontwikkelingswensen en behoeften van niet-ingrijpende aard en omvang.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn opgenomen.
Aanduidingen
Op de verbeelding is gebruikgemaakt van twee verschillende aanduidingen:
- 1. maatvoeringsaanduidingen: dit zijn aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is onder meer sprake van maatvoeringsaanduidingen ten behoeve van het aantal wooneenheden en de bouwhoogten;
- 2. functieaanduidingen: met deze aanduidingen wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; een voorbeeld uit dit plan betreft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf', waarmee ter plaatse een specifiek type bedrijf wordt toegestaan in aanvulling op de bedrijven die in het algemeen worden toegestaan.
Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling in de planregels en, in voorkomend geval, op de verbeelding, die enige nadere toelichting behoeven.
6.2 Artikelsgewijze Toelichting
Artikel 1 Begrippen
De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Artikel 3 Agrarisch
De poldergronden tussen de Vliet en de Voorschoterweg is grotendeels bestemd als Agrarisch, conform het feitelijke gebruik. Doordat het bouwvlak een relatief klein deel van de gronden beslaat, zijn de overige gronden uitsluitend te gebruiken als productiegronden. Het bouwvlak ligt als een blok rondom de bestaande bebouwing. Daarbinnen kan met de omvang en locatie van de afzonderlijke gebouwen geschoven worden, zolang het maximumbebouwingspercentage en de maximumhoogtematen niet overschreden worden.
Artikel 4 Bedrijf
Bedrijven, met uitzondering van nutsbedrijven en benzinestations, zijn bestemd als Bedrijf. Binnen deze bestemming worden in algemene zin bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. Enkele bestaande bedrijven passen echter niet aan deze algemene toelaatbaarheid. Voor deze bedrijven wordt een aanduiding opgenomen, waarmee het bestaande type bedrijf specifiek wordt toegestaan in aanvulling op de algemene toelaatbaarheid. Dit houdt overigens in dat wanneer het betreffende bedrijf op termijn mocht stoppen of verhuizen, ter plaatse alleen een identiek type bedrijf is toegestaan of een bedrijf uit lagere categorieën die wel passen binnen de algemene toelaatbaarheid.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het artikel kan het college van burgemeester en wethouders ook andere bedrijven toestaan, voor zover deze naar aard en omvang te vergelijken zijn met bedrijven uit ten hoogste categorie 2.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg
Het benzinestation, net voor de Hooghkamerbrug, is bestemd als Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg. Daarmee is dit benzinestation specifiek bestemd voor dit type bedrijf en zijn andere bedrijfssoorten hier niet mogelijk. Het lpg-vulpunt is/wordt vanwege het aspect externe veiligheid expliciet vastgelegd met de aanduiding 'vulpunt lpg'.
Artikel 6 Cultuur en ontspanning
Het scoutinggebouw aan de Mozartlaan is bestemd als Cultuur en ontspanning. Binnen deze bestemming wordt de functie 'verenigingsleven' toegestaan. De scoutingvereniging is hier een voorbeeld van, maar bij eventuele verplaatsing kan het complex ook gebruikt worden door andersoortige verenigingen.
Artikel 7 Detailhandel
Het Tuincentrum aan de Voorschoterweg is bestemd als Detailhandel. Ter plaatse is uitsluitend een tuincentrum toegestaan. Voor het huidige gebruik biedt de regeling zodoende voldoende mogelijkheden, maar eventueel gebruik voor andersoortige detailhandel wordt hiermee voorkomen.
Artikel 8 Groen
Omvangrijke groengebieden en structurerende groenelementen zijn bestemd als Groen.
Artikel 9 Horeca
Restaurant Allemansgeest op de kop van de Hofweg, op de splitsing van de Vliet en de Korte Vliet, is bestemd als Horeca. Ter plaatse worden horecavoorzieningen uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het artikel kan het college van burgemeester en wethouders ook andere horeca-activiteiten toestaan, voor zover deze naar aard en omvang te vergelijken zijn met horeca uit ten hoogste categorie 1.
Artikel 10 Kantoor
De voormalige Zilverfabriek wordt thans als kantoor gebruikt en is als zodanig bestemd.
Artikel 11 Maatschappelijk
De dierenkliniek aan het St. Nicolaespad is bestemd als Maatschappelijk. De bijbehorende paardenbak wordt door middel van een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt.
Artikel 12 Natuur
De gronden van Berbice zijn, uitgezonderd de bebouwing, bestemd als Natuur. Door de aanwezige gebouwen afzonderlijk te bestemmen, ontstaat voor het (overige) overgrote deel van het landgoed een regeling die gericht is op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Extensieve dagrecreatie is daarbij eveneens toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Monumenten binnen het landgoed zijn voorzien van een nadere aanduiding. Deze dient ter signalering en voorziet niet in aanvullende regels. Er zijn drie veschillende type aanduidingen gebruikt die respectievelijk een object als gemeentelijk of rijksmonument aanduiden of een geheel terrein als monument aanduiden.
Artikel 13 Recreatie
De volkstuinen aan de noordzijde van het plangebied, langs de spoorlijn Leiden-Den Haag, zijn bestemd als Recreatie. Binnen deze bestemming worden uitsluitend volkstuinen toegestaan, waarmee functiewijziging naar een andere recreatieve invulling niet tot de mogelijkheden behoort. De omvang en locatie van het verenigingsgebouw zijn door middel van het bouwvlak vastgelegd. Daarbuiten mag per volkstuin in beperkte mate bebouwing in de vorm van bijvoorbeeld schuurtjes worden opgericht. De regeling hiervoor is afgestemd op het reglement van de volkstuinvereniging
Artikel 14 Sport
Manege Empire, sportcomplex Adegeest, zwembad Het Wedde en het golfcomplex zijn bestemd als Sport. Bovengenoemde terreinen zijn ieder van een specifieke aanduiding voorzien, waarmee alleen de betreffende vorm van sport ter plaatse wordt toegestaan. Hiermee zijn paardensport en veldsport bijvoorbeeld niet onderling uitwisselbaar. Op deze wijze wordt beoogd de bestaande ruimtelijke uitstraling van de diverse sportterreinen vast te leggen. De omvang en locatie van clubgebouwen en tribunes zijn door middel van bouwvlakken vastgelegd. Daarbuiten zijn in beperkte mate opslagruimtes toegestaan.
Artikel 15 Tuin
De meeste voortuinen bij woningen (en in sommige gevallen ook zijtuinen) zijn bestemd als Tuin. Op grond van een specifieke regeling mogen binnen de bestemming erkers aan aangrenzende hoofdgebouwen worden toegestaan. Deze regeling is gebaseerd op het huidige gemeentelijke beleid. Voor zover een bestaande erker niet past binnen de erkerregeling is deze toch positief geregeld door middel van een algemene bepaling inzake bestaande afwijkingen (28.1). Dit om te voorkomen dat, nu deze erkers niet afzonderlijk in het plan zijn aangeduid, deze onbedoeld onder het overgangsrecht zouden komen te vallen.
Artikel 16 Verkeer
De ontsluitingswegen hebben de bestemming Verkeer gekregen. Naast de functie van ontsluiting zijn ook andere gebruiksfuncties op deze gronden toegestaan, zoals afval voorzieningen, straatmeubilair (bankjes, plantenbakken, etc.), groen, parkeervoorzieningen en water.
Artikel 17 Water
Waterpartijen van wezenlijke omvang of met een structurerende functie zijn als Water bestemd.
Artikel 18 Wonen
De grondgebonden woningen binnen het plangebied, behoudens specifieke bedrijfswoningen, zijn bestemd als Wonen. Tot de bestemming Wonen behoren tevens de bij een woning erven, voor zover niet bestemd als Tuin (of anderszins). Binnen de bestemming is geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen grondgebonden woningen omdat dit uit volkshuisvestelijk oogpunt niet nodig wordt geacht. Met het bouwvlak wordt de omvang en de (bestaande) locatie van het hoofdgebouw vastgelegd.
Erfbebouwing
Aanbouwen en bijgebouwen zijn architectonisch en qua omvang ondergeschikte gebouwen. Ze zijn als zodanig gekoppeld aan de woning, als hoofdgebouw. Op basis van de Wabo is voor aanbouwen en bijgebouwen die voldoen aan bepaalde voorwaarden betreffende plaats en omvang, geen omgevingsvergunning nodig. Ze zijn dan 'vergunningvrij'. De Wabo geeft geen begripsomschrijvingen van aanbouwen en bijgebouwen. Er wordt in beginsel aangegeven dat het gaat om gebouwen 'die strekken tot vergroting van het woongenot'.
Voor aanbouwen is het bepalend dat er een directe verbinding is met het hoofdgebouw, te weten de woning. In die toelichting is voor bijgebouwen bepaald dat het op zichzelf staande gebouwen zijn, zoals een schuur, garage of ander bijgebouw bij een woning.
Het onderscheid tussen aanbouwen en bijgebouwen is in wezen niet functioneel bepaald. Wel is in het bestemmingsplan in de begripsomschrijving van bijgebouw bepaald dat in een van de woning vrijstaand bijgebouw niet mag worden gewoond. Dat om te voorkomen dat er op een perceel op zichzelf staande woonruimten kunnen ontstaan, los van de woning. Het onderscheid tussen aanbouwen en bijgebouwen betreft met name de maatvoering. In de navolgende schema's wordt de erfbebouwingsregeling nader toegelicht. De erfbebouwingsregeling in het bestemmingsplan is gebaseerd op de erfbebouwingsregeling van de gemeente zoals deze is opgenomen in bijlage 5.
Bij de oppervlakteregeling van bijgebouwen is bepaald dat het daarbij gaat om vergunningplichtige bijgebouwen. Dit om duidelijk te maken dat de 'vergunningvrij' toegestane oppervlakte van bijgebouwen daar niet bij is inbegrepen. Bestaande aanbouwen en bijgebouwen met een grotere oppervlakte dan hier is toegestaan, worden expliciet in de bouwbepalingen geregeld om te voorkomen dat ze onbedoeld onder het overgangsrecht komen te vallen.
Dakterrassen, balkons, privacyschermen
De bepalingen betreffende dakterrassen (op aanbouwen en dergelijke), balkons (aan de woning) en privacyschermen (op dakterrassen en balkons) dienen enerzijds om een ruimtelijk aanvaardbare situatie te bevorderen en anderzijds om de privacy te beschermen. De regeling is gebaseerd op de gemeentelijk Beleidsnotitie Balkonbeleid.
Beroep-aan-huis
Het uitoefenen van een beroep-aan-huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Wonen. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen dan wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de beroepsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.
Bedrijf-aan-huis
Het uitoefenen van een bedrijf-aan-huis zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Wonen. Om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen en om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening tot overlast zou kunnen zorgen, zijn hiervoor wel diverse voorwaarden opgenomen in de bestemmingsregels.
Zo zijn onder andere de maximaal toegestane bedrijfscategorie en de maximumoppervlakte geregeld en worden er eisen gesteld ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking, parkeren en reclame-uitingen.
Artikel 19 Leiding - Gas
De twee gasleidingen die door het plangebied lopen, zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de leidingen uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de gasleidingen niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het leidingbelang niet wordt geschaad.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De hoogspanningsverbinding aan de noordzijde van het plangebied is voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de hoogspanningsverbinding niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het belang van de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad.
Artikel 21 Leiding - Riool
De afvalwatertransportleiding die in het plangebied ligt is voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de leidingen uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de leiding niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het leidingbelang niet wordt geschaad.
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 2
Dit bestemmingsplan bevat diverse dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Deze dubbelbestemming geldt in aanvulling op de enkelbestemming die ter plaatse van toepassing is. De mogelijkheden die op basis van de enkelbestemming geboden worden, krijgen op basis van de dubbelbestemming te maken met aanvullende voorwaarden die betrekking hebben op de bescherming van archeologische waarden.
De dubbelbestemming verplicht daarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek voor specifieke werken en werkzaamheden. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kunnen de werken en werkzaamheden al dan niet worden toegestaan. Het stellen van aanvullende eisen, zoals het laten uitvoeren van de werkzaamheden onder begeleiding van een archeologisch deskundige, behoort eveneens tot de mogelijkheden.
Deze beschrijving is eveneens van toepassing op de artikelen 23 Waarde - Archeologie -5, 24 Waarde - Archeologie - 6 en 25 Waarde - Archeologie - 8, met dien verstande dat deze ieder een bepaalde archeologische (verwachtings)waarde beschermen met verschillende minimummaten waarbij archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld.
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
De primaire waterkeringen binnen het plangebied zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de waterkering uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de waterkering niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het waterkeringsbelang niet wordt geschaad.
Artikel 27 Anti dubbeltelregel
De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 28 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor bestaande gebouwen en bouwwerken waarvan de maatvoering niet in overeenkomst is met de in onderhavig plan gestelde maten. Het artikel bepaalt voor deze bouwwerken dat de bestaande maten ter plaatse als afwijkende maximummaat mogen worden gehanteerd.
Artikel 29 Algemene gebruiksregels
Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik, zoals een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.
Artikel 30 Algemene afwijkingsregels
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het plan, voor zover het de aanleg van bouwwerken voor algemeen nut betreft. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de afwijkingsbevoegdheid gebonden is.
Artikel 31 Algemene wijzigingsregels
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders het plan op specifieke onderdelen wijzigen. Het mag daarbij gaan om het verleggen van bestemmingsgrenzen voor zover deze afwijkt van de feitelijke situatie en het aanpassen van bedrijfscategorieën. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de wijzigingsbevoegdheid gebonden is.
Artikel 32 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure vastgelegd die van toepassing is op situaties waarbij het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag nadere eisen stellen op grond van dit bestemmingsplan. Het vormt daarmee een procedurele uitwerking van de 'nadere eisen regeling' zoals die voor de diverse bestemmingen is opgenomen.
Artikel 33 Overige regels
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Artikel 34 Overgangsrecht en Artikel 35 Slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de wettelijk voorgeschreven overgangsregels en de slotregel aan de orde.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie/financiële Haalbaarheid
De wet maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of wijziging van een bestemmingsplan. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Om te voorkomen dat de gemeente ook bij kleine functiewijzigingen in de vorm van de verbouwing van een bestaand gebouw een exploitatieplan zal moeten opstellen, heeft de wetgever voor functiewijzigingen een ondergrens gesteld van 1.000 m² brutovloeroppervlak voor kantoor en horeca en een aantal van 10 voor woningen. Voor bouwplannen met functiewijzigingen onder deze grens is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing.
Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en de woningbouwcategorieën afdoende zijn geregeld.
7.2 Beoordeling Exploitatieplanplicht
Gelet op het conserverende karakter van het plan, beoordeeld in relatie tot artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De in dit plan opgenomen nieuwe ontwikkelingen, zoals enkele woningbouwprojecten, zijn reeds eerder vergund. Verder voorziet het plan niet rechtstreeks in exploitatieplanplichtige functieveranderingen.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Wettelijk Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan een aantal instanties voorgelegd. Dit zijn in ieder geval:
- provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit;
- VROM-Inspectie, Regio Zuid-West;
- Hoogheemraadschap van Rijnland;
- Tennet;
Na de overlegronde zijn de reacties van de overleginstanties samengevat en van commentaar voorzien. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage Inspraak enoverlegreacties.
8.2 Inspraak/burgerparticipatie
Conform de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn is het plan te raadplegen geweest via de gemeentelijke website, op het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. De binnengekomen reacties zijn samengevat en van een reactie voorzien, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 6.
8.3 Handhaving
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van de regelgeving in het bestemmingsplan. Blijkens jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. De gemeente Voorschoten heeft in dit kader handhavingsbeleid (nog niet kunnen vinden, klopt dit?). In de nota wordt aangegeven op welke wijze de gemeente Westvoorne handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid.
De nota vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen handhavingsprogramma. Het handhavingsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het komende jaar. Bij nieuwe bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan, wordt bovendien een handhavingsparagraaf opgenomen, waarin omschreven staat op welke wijze en met welke middelen wordt gehandhaafd.
Handhavingsmiddelen
De gemeentelijke overheid heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in deze nota centraal.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten.
Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen.
Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen teneinde te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Overzicht Vigerende Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Overzicht vigerende bestemmingsplannen
Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaardstaat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 4 Qra Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 4 QRA Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 5 Erfbebouwingsregeling
Bijlage 5 Erfbebouwingsregeling