Noord
Bestemmingsplan - Gemeente Voorschoten
Vastgesteld op 22-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Noord van de gemeente Voorschoten.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.2012Noord-BP40 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- of uitbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, welk gebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning, functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van de intensieve veehouderij).
1.9 ambachtelijk bedrijf
een met detailhandel vergelijkbare activiteit waarbij diensten worden verricht aan of ten behoeve van het publiek, zoals een kapsalon, schoenmaker, sleutelbar, printshop, edelsmid, zulks met uitsluiting van horecabedrijven, garagebedrijven en zelfstandige kantoorvestigingen.
1.10 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.13 bar-dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel dat mag worden bebouwd.
1.16 bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan.
1.18 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.19 bedrijfsmatige activiteiten
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk.
1.20 begane grond(laag)
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw.
1.21 bestaand
- a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bijgebouw
een bij een woning behorend vrijstaand gebouw, dat minimaal 1 m afstand houdt tot het hoofdgebouw en/of andere bouwwerken, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 categorie
een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving.
1.32 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.33 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen die worden aangeschaft voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.36 eengezinswoning
een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneen gebouwd, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat;
1.37 erf
de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw.
1.38 erker
een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw, uitsluitend op de begane grond.
1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.40 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 gestapelde woningen
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
1.43 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.44 hoofdgroenstructuur
de groenstructuur die vanwege zijn omvang en ligging benoemd is tot hoofdgroenstructuur zoals bedoeld in het groenstructuurplan.
1.45 horeca
- a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting; en
- b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt.
1.46 kampeermiddel
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.47 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.48 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
de in de bij de planregels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.50 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.51 lichte bedrijvigheid
het op ambachtelijke, niet machinale, wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten voor zover deze qua uitstraling en hinder inpasbaar zijn in de woonomgeving, zoals een instrumentenatelier, poppenatelier, kledingatelier, kunstschildersatelier, reparatiebedrijf voor kleine huishoudelijke apparatuur, boekenrestauratiebedrijf, fotoatelier, sieradenatelier, fysiotherapeut.
1.52 ligplaats
de ruimte die door een woonboot, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt ingenomen.
1.53 maatschappelijke voorziening
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.54 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een aanbouw, uitbouw of (vrijstaand of aangebouwd) bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.
1.55 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
1.56 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.57 overkapping
een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.
1.58 peil
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdam Peil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.59 praktijkruimte
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan-huis-gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.60 prostitutie
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.61 raamprostitutie
het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.62 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.63 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan.
1.64 seksinrichting
een inrichting , bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.65 straatprostitutie
het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.66 tuin
gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.
1.67 verblijfsgebied
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg.
1.68 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de voor het publiek zichtbare en toegankelijke, besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.69 volumineuze detailhandel
detailhandelbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling zoals detailhandel in auto's, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichtingen.
1.70 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel.
1.71 voorgevelrooilijn
de voorgevelrooilijn is:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing:
- 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte van minder dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
- 3. ingeval van een zijgevel die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd:
- de evenwijdig aan de as van de weg of het openbaar groen gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing die (nagenoeg) in het verlengde van de betreffende zijgevel zijn gelegen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.72 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.73 wijkgroenstructuur
de groenstructuur die vanwege zijn karakter is benoemd tot wijkgroenstructuur in het groenstructuurplan.
1.74 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.75 woonboot
- a. elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meerdere personen;
- b. een vaartuig of drijvend voorwerp, als bedoeld onder a in opbouw;
- c. een casco dat tot vaartuig of drijvend voorwerp, als bedoeld onder a in aanbouw;
- d. de overblijfselen van een vaartuig of drijvend voorwerp, als bedoeld onder a tot en met c.
1.76 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.77 zolder
een ruimte onder het dak van een gebouw die niet geschikt is voor verblijf, maar wel voor opslag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplan vlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschappelijke waarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is;
- c. recreatief medegebruik;
met daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. groenvoorzieningen;
- f. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor de stalling van aanhangwagens, veewagens en dergelijke.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verharden van het grasland met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
- 2. het scheuren van grasland;
- 3. het maken/graven van waterpartijen;
- 4. het aanleggen van dijklichamen dan wel gebruiken van het grasland als gronddepot.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of op werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishouding wordt of kan worden beïnvloed en het bestaande uiterlijk van het grasland wijzigt.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. terreinen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder bedrijven als bedoeld in lid 4.1, zijn niet begrepen:
- a. detailhandelsbedrijven;
- b. horecabedrijven;
- c. maatschappelijke instellingen;
- d. zelfstandige kantoren.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 voor andere bedrijfsactiviteiten dan genoemd in van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met Bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
- 2. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van de vestiging van andere bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijfsactiviteiten naar aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken, vergelijkbaar zijn met (of een geringere invloed hebben op de omgeving dan) bedrijfsactiviteiten die krachtens lid 4.1 rechtens zijn toegestaan.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. terreinen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens een bedrijfswoning
- c. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', uitsluitend een tuincentrum;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. erftoegangswegen en terreinen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder detailhandel als bedoeld in lid 6.1, zijn niet begrepen:
- a. volumineuze detailhandel;
- b. supermarkten.
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel tot maximaal 250 m² b.v.o. per vestiging, uitsluitend op de begane grond;
- b. dienstverlenende bedrijven, uitsluitend op de begane grond;
- c. gezondheidszorg, uitsluitend op de begane grond;
- d. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, uitsluitend op de begane grond;
- e. wonen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': tevens een supermarkt;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens voor horeca in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
- h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': tevens voor supermarkten;
met daarbij behorende:
- i. gebouwen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. erven en terreinen;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. nutsvoorzieningen
- o. waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- d. onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het realiseren van een parkeervoorziening met inachtneming van de volgende regel:
- de locatie voor de parkeervoorziening mag geen deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur en/of wijkgroenstructuur.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca-activiteiten behorende tot categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
met daarbij behorende:
- b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor andere horeca-activiteiten dan genoemd in Staat van Horeca-activiteiten van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken is toegestaan voor een horeca-activiteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in categorie 1 of 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, mits de betreffende horeca-activiteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met horeca-activiteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
- b. afwijken is niet toegestaan voor dancings en discotheken, partycentra en prostitutie gerelateerde horeca.
Artikel 10 Kantoor
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. erven en terreinen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', tevens:
- 1. kantoren;
- 2. wonen;
- 3. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens wonen in de vorm van gestapelde woningen;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. erven en terreinen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:
- het ruimtelijk beeld;
- de verkeersveiligheid.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'sport':
- 1. het verharden van sportvelden;
- 2. het aanleggen van kunstgrasvelden.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishouding wordt of kan worden beïnvloed.
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landgoed': tevens behoud, herstel en ontwikkeling van de monumentale waarden toebehorend aan het landgoed;
met daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Tuin
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. toegangspaden;
- e. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met het ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van het bouwen van:
- a. een fietsenberging, tot een oppervlakte van 3 m² en een bouwhoogte van 1,2 m;
- b. een containerberging, tot een oppervlakte van 2 m² en een bouwhoogte van 1,2 m;
waarbij geldt dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend indien een dergelijke voorziening niet inpandig of elders bij de betreffende woning kan worden gerealiseerd, met een redelijke bereikbaarheid en toegankelijkheid vanaf de openbare weg.
Artikel 14 Verkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeerswegen, bestaande uit maximaal 2 rijstroken (uitgezonderd voorsorteerstroken);
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats ambulante detailhandel': tevens voor standplaatsen ten behoeve van ambulante detailhandel;
- c. openbaarvervoervoorzieningen;
- d. parkeerplaatsen en -terreinen;
- e. autoboxen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- f. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- i. groenvoorzieningen;
- j. voorzieningen voor afvalinzameling;
- k. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. kabels en leidingen;
- m. standplaatsen voor ambulante detailhandel.
14.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
14.3 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 sub b voor het toestaan van standplaatsen voor ambulante handel buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats ambulante detailhandel'.
- b. Een afwijking als bedoeld onder a. is slechts toelaatbaar indien de verkeersfunctie binnen de bestemming, alsmede de functie en/of het gebruik van dubbel- en/of aangrenzende bestemmingen niet onevenredig wordt beperkt of geschaad.
Artikel 15 Verkeer - Railverkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': tevens verkeerswegen en voet- en fietspaden;
met daarbij behorende;
- a. gebouwen;
- b. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- c. groenvoorzieningen;
- d. spoorwegovergangen;
- e. kabels en leidingen;
- f. geluidswerende voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. waterwegen;
- e. vijvers en plassen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - landgoed': tevens behoud, herstel en ontwikkeling van de monumentale waarden toebehorend aan het landgoed;
met daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. oevers en kaden;
- i. bruggen en andere oeververbindingen;
- j. perceelsontsluitingen en langzaam verkeer;
- k. groenvoorzieningen;
waarbij geldt dat:
- l. woonboten of daarmee vergelijkbare objecten niet zijn toegestaan.
16.2 Bouwregels
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen (niet gestapeld);
- b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'; tevens een maatschappelijke voorziening;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'garage'; tevens opslag en parkeervoorziengen;
met daarbij behorende:
- e. gebouwen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. erven en tuinen;
- h. toegangspaden;
- i. parkeervoorzieningen op eigen terrein.
17.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
17.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Wonen - Gestapeld
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van gestapelde woningen;
- b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens zelfstandige kantoren, uitsluitend op de eerste twee bouwlagen;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. erven en tuinen;
- g. toegangspaden;
- h. parkeervoorzieningen op eigen terrein.
18.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
18.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 19 Wonen - Woonwagenstandplaats
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. het wonen in de vorm van een woonwagenterrein met ten hoogste 1 standplaats;
met daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. erven en tuinen;
- e. toegangspaden;
- f. parkeervoorzieningen op eigen terrein.
19.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de op of in de gronden voorkomende bovengrondse hoogspanningsverbindingen, met bijbehorende vrijwaringszones.
20.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
- a. er mogen geen bouwwerken worden opgericht, anders dan ten behoeve van de leiding;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
20.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, voor het toestaan van bouwwerken, in overeenstemming met de bouwregels van de andere, voor die gronden aangewezen bestemmingen.
- b. De bouwwerken als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die bouwwerken dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de in lid 20.1 genoemde doeleinden ontstaat.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder van de leiding.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
- 2. het aanbrengen van gesloten wegverhardingen;
- 3. het aanbrengen van wegen bedoeld voor zwaar verkeer;
- 4. het beplanten met bomen of stuiken;
- 5. het aanleggen van watergangen en waterpartijen;
- 6. het plaatsen van roerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- 3. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te verlenen vragen burgemeester en wethouders de beheerder van de betreffende leiding om advies.
- d. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding onevenredig wordt belemmerd of geschaad, dan wel de instandhouding van de leiding niet kan worden gewaarborgd.
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 5
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 21.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 21.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 21.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder b ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veilig gesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 6
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 22.1 bedoeld, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld in lid 22.2 onder b sub 1 door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in lid 22.2, onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder b. ten behoeve van het bouwen, indien en voor zover:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veilig gesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van dubbelbestemming te wijzigingen dan wel de dubbelbestemming te verwijderen indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de ter plaatse van de gronden aanwezige waterkeringen, met bijbehorende vrijwaringszones.
23.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend horen burgemeester en wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
- b. Het in onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.
- d. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend horen burgemeester en wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Anti Dubbeltelregel
Basisregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene Bouwregels
Bestaande maatafwijkingen
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
26.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
26.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Bouwwerken voor algemeen nut
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend indien daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden of kunnen worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels
28.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
28.2 wro-zone - wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van:
- a. Parkeren, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen, met dien verstande dat:
- 1. het bestaand aantal parkeerplaatsen gehandhaafd blijft;
- 2. ontsluiting van het parkeerterrein plaatsvindt op de Jan Evertsenlaan;
- b. het plaatsen van liften, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 4 m;
- 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de aangegeven bouwhoogte vermeerderd met 3 m;
Artikel 29 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent het stellen van nadere eisen gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 30 Overige Regels
30.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
30.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
Indien en voor zover dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van:
- Waterstaat - Waterkering;
- b. in de tweede plaats de regels van:
Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- c. in de derde plaats de regels van:
Waarde - Archeologie - 5;
Waarde - Archeologie - 6.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 31.1 sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 31.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 32 Slotregel
32.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Noord van de gemeente Voorschoten.'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Voorschoten is bezig met een actualiseringsprogramma voor haar bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan voorziet daarbij in een juridisch-planologische regeling voor het noordelijk woongebied van de gemeente. Dit gebied bestaat uit het lint langs de Leidseweg Noord en de wijk Noord-Hofland. De vigerende regeling voor het gebied was versnipperd over meerdere bestemmingsplannen, die bovendien gedateerd en onderling zeer verschillend waren.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een actuele en eenduidige regeling voor het gebied, waarbij consolidatie het uitgangspunt is. Het plan is in essentie erop gericht continuering van de huidige functies mogelijk te maken en de bestaande karakteristiek van het gebied te beschermen. Hierbij is sprake van enige flexibiliteit ten aanzien van de ontwikkeling van ondergeschikte (neven)functies en aanpassing van de bebouwing, mits deze ontwikkelingen geen aantasting vormen voor de leefkwaliteit van de omringende woonomgeving.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en wordt grofweg begrensd door de spoorlijn Leiden-Den Haag in het westen, de gemeentegrens met Leiden in het noorden en de Korte Vliet in het oosten. Aan de zuidzijde vormt de plangrens van bestemmingsplan Sportvelden en landgoederen de begrenzing. Deze loopt ongeveer op de waterloop ten noorden van sportpark Adegeest en vandaar in een bijna rechte lijn, om het bedrijventerreintje aan de Leidseweg, naar de Voorschoterweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
1.3 Vigerende Plannen
De vigerende regeling voor het gebied bestaat uit meerdere bestemmingsplannen. In Bijlage 1 is in een overzichtskaart opgenomen om welke plannen het gaat en waar deze binnen het plangebied vigeerden.
Nummer | Plannaam | Vastgesteld |
11 | Noord Hofland Recreatieve Voorzieningen | 28-11-1980 |
15 | Noord Hofland | 25-01-1963 |
30 | Noord-Hofland | 19-10-1974 |
30a | Noord-Hofland Ter Waddingerhoek II (nr 1) | 12-08-1980 |
30b | Noord-Hofland Ter Waddingerhoek I (nr 2) | 01-08-1982 |
30c | Noord-Hofland deel 12 (nr 3) | 01-08-1982 |
30d | Noord-Hofland deel II 1e fase (nr 4) | 27-05-1983 |
30e | Noord-Hofland AT II (nr 5) | 02-11-1982 |
30f | Noord-Hofland deel 13 (nr 6) | 01-08-1982 |
30g | Noord-Hofland deel 3 II (nr 7) | 15-04-1983 |
30h | Noord-Hofland deel 14 I (nr 8) | 03-11-1983 |
30i | Noord-Hofland winkelcentrum (nr 14) | 22-03-1985 |
30j | Noord-Hofland deel 14II (nr 18) | 31-07-1984 |
30k | Noord-Hofland deel 14III (nr 40) | 11-12-1996 |
30l | Noord-Hofland Halte de Vink (nr 19) | 21-03-1989 |
30m | Noord-Hofland deel II 2e fase (nr 20) | 10-08-1985 |
30n | Noord-Hofland deel II 3e fase (nr 21) | 22-03-1985 |
30o | Noord-Hofland deel II 4e fase (nr 22) | 10-08-1985 |
30p | Noord-Hofland deel II 5e fase (nr 23) | 05-01-1985 |
30q | Noord-Hofland 1e wijziging (nr.34) | 07-07-1992 |
32 | Woonwagenkampje Leidseweg Noord | 30-10-1980 |
33 | Part. Herziening Noord-Hofland | 27-06-1980 |
36 | Noord-Hofland na 1e herziening | 09-08-1983 |
37 | Noord-Hofland na 2e herziening | 24-11-1983 |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie elementen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De regels vormen, samen met de verbeelding, het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan waaraan getoetst kan worden. De toelichting geeft inzicht in de aanleiding en de afwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan bovengenoemd juridisch kader.
Het plan schetst in hoofdstuk 2 van de toelichting het voor dit plan relevante beleidskader. Daarbij wordt ingegaan op kaderstellend beleid op diverse overheidsniveaus. Nadat inzicht is verkregen in de beleidskader, worden in hoofdstuk 3 en 4 respectievelijk de bestaande situatie van het plangebied geanalyseerd en de uitgangspunten van het bestemmingsplan geformuleerd. Hieruit blijkt dat de uitgangspunten die het bestemmingsplan op het plangebied projecteert, aansluiten op het beleidskader.
Na deze ruimtelijke toetsing en beschrijving, volgt in hoofdstuk 5 de verdieping in de diverse sectorale aspecten. Per aspect wordt toegelicht in hoeverre dit de strekking van het bestemmingsplan raakt en hoe bij de mogelijkheden uit het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met deze aspecten.
De beschrijving van de bestemmingsregels, die enerzijds ruimtelijke gebruiks- en bouwmogelijkheden bieden en anderzijds ruimtelijke kwaliteiten en sectorale waarden beschermen, volgt in hoofdstuk 6. Na een algemene toelichting op de systematiek van het bestemmingsplan, volgt een beschrijving per bestemming.
Tot slot gaan hoofdstuk 7 en 8 in op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp 2011) & Barro (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het ontwerp Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De Structuurvsie Infrastructuur en Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op dit consoliderende bestemmingsplan van toepassing zijn.
2.1.2 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de rijksvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek is het nationaal ruimtelijk beleid gericht op:
- de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- de borging van de veiligheid.
Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.
Ook de Nota Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het bestemmingsplan van toepassing zijn.
Het bestemmingsplan biedt een goede algemene basiskwaliteit voor het plangebied. Voor woningen is enige uitbreidingsmogelijkheid opgenomen om de woning aan te passen aan de huidige eisen en wensen van de bewoners. De groen- en waterstructuur wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. In de toelichting van het bestemmingsplan is middels de watertoets en de onderzoeken naar milieu aangetoond dat de veiligheid in het plangebied geborgd is, en daarmee een basiskwaliteit kan worden geboden.
2.1.3 Waterbeleid in de 21e eeuw
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Het kabinet vindt dat er een aanscherping moet komen in het denken over water. Er zal meer rekening gehouden moeten worden met eisen die het water stelt. Dat betekent het water meer ruimte geven.
Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:
- 1. anticiperen in plaats van reageren;
- 2. niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
- 3. meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.
Belangrijk onderdeel van het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw is de watertoets. Water zal meer dan voorheen sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Ruimtelijke plannen worden aan een watertoets onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Hierdoor is de verwachting dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter zal verlopen. Bestemmingsplannen bevatten daarom een waterparagraaf. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
In het bestemmingsplan is in paragraaf 5.12 nader ingegaan op de watertoets.
2.1.4 Nationaal Waterplan 2009
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het , het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW.
In het bestemmingsplan is in paragraaf 5.12 nader ingegaan op de watertoets.
2.1.5 Consequenties rijksbeleid voor het bestemmingsplan
De genoemde onderdelen van het rijksbeleid vinden doorwerking in het provinciale en gemeentelijke beleid, alsmede in het beleid van het Hoogheemraadschap. Een directe toetsing van het bestemmingsplan aan het rijksbeleid is niet goed mogelijk, met name vanwege het hoge abstractieniveau. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming met het rijksbeleid is.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
De structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Ook de aanpak om samen met andere partijen de doelen te bereiken komt aan de orde. Het accent daarbij ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Het plangebied is geheel gelegen in 'stads- en dorpsgezicht'. Door de ligging van het NS-station De Vink geldt voor een groot deel daarbij de toevoeging 'met hoogwaardig openbaar vervoer'. De verstedelijkingsopgave waar de provincie voor staat, richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name het stimuleren van verdichting in het gebied dat ligt binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Dat betekent dat de intensivering niet in dit plan mogelijk gemaakt wordt.
![]() | |
![]() |
Figuur 2.2 Uitsnede Provinciale structuurvisie
Het landgoed Ter Wadding is in de structuurvisie opgenomen in een landgoederenbiotoop. Deze biotoop is weergegeven in onderstaande figuur.
![]() |
Figuur 2.3 Landgoederenbiotoop Ter Wadding
Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de betreffende zone zijn niet toegestaan. Door het consoliderend karakter van het bestemmingsplan worden binnen de biotoop geen ontwikkelingen toegestaan die de kwaliteiten van deze biotoop kunnen aantasten. De waarde van de biotoop komt daardoor niet in het geding.
2.2.2 Verordening Ruimte Zuid-Holland
Voor de uitvoering van het eigen provinciaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in 'Visie op Zuid-Holland', heeft de provincie diverse mogelijkheden voorhanden. Een groot deel van de gewenste ontwikkelingen zal worden bereikt door goed en gezamenlijk overleg, het inzetten van financiële middelen, stimulerende maatregelen, afspraken en overeenkomsten etc. Voor zover echter daarmee de gestelde doelen niet of niet volledig kunnen worden bereikt, beschikt elke overheidslaag over eigen wettelijke bevoegdheden/instrumenten op grond van het uitgangspunt: geen verantwoordelijkheid zonder bijbehorende bevoegdheden.
Voor een aantal belangen is daarbij geconstateerd dat doorwerking en borging het beste via het instrument van de provinciale verordening kan plaatsvinden. Het gaat daarbij met name om zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben. Voor meer ontwikkelingsgerichte zaken of projecten die slechts in één gemeente spelen zijn andere instrumenten, zoals de proactieve aanwijzing en het inpassingsplan, meer geschikt.
In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. De onderwerpen (en het beleid) luiden samengevat als volgt:
artikel | onderdeel | strekking |
1-7 | Diverse onderdelen landelijk gebied/EHS | Niet van toepassing. |
8 | Kantoren | In beginsel geen nieuwe kantoren buiten 800 m vanaf het station. |
9 | Bedrijventerreinen | Niet van toepassing. |
10 | Detailhandel | In beginsel geen detailhandel buiten winkelconcentraties, behoudens onder andere buurt- en gemakswinkels. |
11 | Waterkeringen | Waarborging (primaire) waterkeringen. Dit is in dit bestemmingsplan geregeld middels het opnemen van een dubbelbestemming. |
12 | Buitendijkse gebieden | Niet van toepassing. |
13 | Gevaarlijke stoffen/externe veiligheid | Onderzoek bij nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare gebieden langs transportroutes. |
14 | Molenbiotoop | Niet van toepassing. |
15 | Archeologie | Terrein zeer grote/redelijk tot grote kans archeologische sporen: onderzoek vanaf 100 m². Dit is geborgd middels een dubbelbestemming. |
16 | Landgoederenbiotoop | Landgoederen binnen de biotoop dienen beschermd te worden. Landgoed Ter Wadding is voorzien van een landgoederenbiotoop. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarden zijn niet toegestaan. In bestemmingsplannen die ontwikkelingen in een landgoedbiotoop mogelijk maken dient een beeldkwaliteitsparagraaf te worden opgenomen. Omdat sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, is deze verplichting voor dit bestemmingsplan niet nodig. |
2.2.3 Samenhang en Samenspel Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014
Op 26 januari 2006 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014 vastgesteld. In deze visie geeft de provincie aan hoeveel woningen er in die periode in Zuid-Holland gebouwd moeten worden en welke kwalitatieve accenten zij daarbij legt. De Woonvisie is gebaseerd op een analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar en op de nieuwste inzichten in woningbehoeften.
Het provinciale beleid is erop gericht ernaar te streven dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In deze woonvisie wordt daarom zorgvuldig gekeken naar de behoefte aan sociale woningbouw, naar het scheppen van woonmilieus voor midden- en hogere inkomens en de behoefte aan woningen voor ouderen en jongeren. Daarnaast blijft er ook aandacht voor de gezinshuishoudens. De provincie heeft vooral de taak de langetermijnbehoefte transparant te maken en te bewaken dat de gestelde doelen worden bereikt.
2.2.4 Provinciaal Verkeer en Vervoerplan Zuid-Holland 2002-2020
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben in 2005 het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP), deel B vastgesteld. Het PVVP deel B, omvat de uitwerking van de provinciale visie en ambities op hoofdlijnen voor verkeer en vervoer, zoals die in de Nota Beheerst Groeien (PVVP deel A) is vastgelegd. In deel B (de Beleidsagenda) wordt een eerste uitvoeringsprogramma geschetst. De algemene beleidslijnen zijn daarin omgezet in concrete maatregelen (zoals de Rijnlandroute) en geprogrammeerd in de tijd. Deel B geeft daarmee richting aan de provinciale investeringen en activiteiten voor verkeer en vervoer op de korte termijn. Het PVVP wordt tevens gebruikt om de (mobiliteits)plannen van andere overheden en instanties te beoordelen en te beïnvloeden.
2.2.5 Consequenties provinciaal beleid voor het bestemmingsplan
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming met het provinciaal beleid is. In de regels van het plan wordt, voor zover noodzakelijk, rekening gehouden met aanvullende toetsing aan het provinciaal beleid, met name zoals dat geformuleerd is in de provinciale verordening.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 vastgesteld. Met deze structuurvisie zetten de samenwerkende gemeenten van Holland Rijnland koers voor de ruimtelijke inrichting van de Leidse regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren. Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd:
- Holland Rijnland is een topwoonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- concentratie van stedelijke ontwikkeling;
- 'groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
- de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open;
- twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
- verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Concreet zijn hier onder andere de volgende kernbeslissingen mee gemoeid:
- van 2000 tot 2020 netto 33.000 woningen bouwen in de regio;
- versterken van het OV-net met Leiden als centrum;
- merendeel van woningbouw en bedrijventerreinen in aaneengesloten stedelijke agglomeratie;
- creëren van ecologische en recreatieve groene verbindingen tussen de kust en het Groene Hart;
- op peil houden van hoeveelheid bollengrond;
- uitbreiding van bio-science in en om Leiden;
- aanleg van Rijn-GouweLijn en Rijnlandroute.
2.3.2 Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019
De samenwerkende gemeenten in de Leidse regio presenteren in de Regionale Woonvisie hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De ambitie en de potentie is om een top woonregio in de Randstad te zijn. Er is echter een kwantitatief en kwalitatief woningtekort, dat leidt tot een vertrek uit de regio. De woonvisie maakt inzichtelijk welke kwantitatieve en kwalitatieve vragen er in de woningmarkt leven en hoe de plannen daarop aansluiten. Op basis hiervan zijn ambities, doelstellingen en afspraken geformuleerd.
De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 dient meerdere doelen:
- de samenwerkende gemeenten en Holland Rijnland stellen een perspectief vast dat zij met elkaar delen: visie, doelstellingen en afspraken;
- de Woonvisie vormt een basis voor het vaststellen van het kwantitatieve en kwalitatieve bouwscenario en voor nadere afstemming over het bouwscenario gedurende de uitvoering;
- in de Woonvisie worden afspraken geformuleerd over de wijze waarop Holland Rijnland zich verantwoordt over de uitvoering en over de wijze waarop Holland Rijnland reageert op ontwikkelingen in de woningmarkt;
- de Woonvisie dient als beleidsmatig kader voor corporaties, projectontwikkelaars en bewoners en biedt houvast voor ons eigen handelen;
- de Woonvisie dient, samen met de Regionale Structuurvisie, als beleidsmatig kader voor de regio-inzet richting het Rijk, bijvoorbeeld bij de Verstedelijkingsafspraken.
Indien nieuwe woningbouwlocaties ontstaan ten gevolge van bijvoorbeeld herstructurering en verdichting binnen het plangebied, zullen deze woningen, qua woningtype, doelgroep en woonmilieu moeten voldoen aan de uitgangspunten van de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019.
2.3.3 Consequenties regionaal beleid voor het bestemmingsplan
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan, vooral gelet op het consoliderende karakter, in overeenstemming is met het regionaal beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Voorschoten 2005-2020
De gemeenteraad heeft in 2007 een structuurvisie voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020:
- het plezierige woonklimaat dient gehandhaafd te blijven (en waar nodig versterkt);
- revitalisering van het centrumgebied, met daarbinnen opwaardering van de openbare ruimte, blijft van belang;
- (volks)huisvestingsbeleid dient de eigenheid van Voorschoten te waarborgen binnen de gemêleerdheid van de regio.
Kenmerkende en onderscheidende begrippen voor de gemeente Voorschoten zijn:
- de gemeente Voorschoten wil zich duidelijk profileren als een lommerrijk dorp met een kloppend historisch centrum, waarbij de nabijheid van de Vliet weer zichtbaar en bruikbaar wordt gemaakt;
- de gemeente Voorschoten wil het huidige sociaal-culturele en sportieve klimaat vasthouden en op basis van particulier initiatief blijven ondersteunen;
- de gemeente Voorschoten wil het (resterende) openbare gebied zodanig inrichten en onderhouden, dat het lommerrijke karakter versterkt wordt en tegelijkertijd duurzaam en onderhoudsarm zal zijn.
De structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijk belangrijke kwaliteiten, die kenmerkend zijn voor de gemeente en die behouden en waar nodig versterkt dienen te worden.
Tegelijkertijd is deze structuurvisie een richtsnoer, waar langs de discussies met provincie, regio en buurgemeenten over ruimtelijk relevante onderwerpen gevoerd kan worden.
2.4.2 Visie op verkeer en vervoer 2009-2020
De Verkeersvisie omvat het kader voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Voorschoten. Het begrip 'duurzaam' staat centraal; Duurzaam Veilig, bruikbaar voor langere tijd en met respect voor de leefomgeving. Veel aandacht in de nota gaat uit naar de fietser, de voetganger en het openbaar vervoer. Extra aandacht is er voor kwetsbare verkeersdeelnemers zoals (school)kinderen, senioren en mensen met een mobiliteitsbeperking. Voor het autoverkeer zijn in het afgelopen jaar al belangrijke besluiten genomen, denk aan het parkeerbeleid voor het centrumgebied en de Traverse. Deze besluiten zijn integraal onderdeel van de Verkeersvisie.
Het wegennet van Voorschoten is relatief verkeersveilig. Om de verkeersveiligheid voor de toekomst zeker te stellen wordt het wegennet Duurzaam Veilig ingericht en worden alle wijken ingericht als 30 km/h-zones. Om de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren, wordt vooral aandacht besteed aan schoolroutes en oversteekplaatsen. Om het gebruik van de fiets te vergroten, wordt het stelsel van fietspaden en fietsroutes gecompleteerd en wordt het comfort voor de fietser verbeterd door het wegdek goed te onderhouden.
De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaarvervoergebruik flink te laten stijgen. Dit zal ook in Voorschoten goed merkbaar zijn. Punt van aandacht is het bedieningsniveau van het openbaar vervoer in de wijken.
Uit onderzoek blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste tientallen jaren nauwelijks is toegenomen. Het wegennet voor de auto is binnen Voorschoten daarom nog steeds van voldoende capaciteit en zal dat naar verwachting ook voorlopig blijven. Een uitzondering daarop is de Leidseweg Noord. Al geruime tijd is er sprake van verkeershinder op deze weg. Op basis van onderzoek worden oplossingsrichtingen aangedragen voor de verkeersproblematiek aldaar. Het aanleggen van een route door het voormalige Intratuinterrein lijkt een kansrijke oplossing.
De Verkeersvisie is concreet uitgewerkt in een aanpak per wijk in het Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer. Het Maatregelenpakket geeft per jaarschijf inzicht in de maatregelen die worden genomen.
Dit bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. De oplossing voor de verkeersproblematiek op de Leidseweg Noord, wordt niet in dit plan mogelijk gemaakt.
2.4.3 Groenstructuurvisie
De Groenstructuurvisie 2009 heeft betrekking op al het groen binnen de bebouwde kom van Voorschoten. Het geeft een visie op het openbare en semi-openbare groen dat in beheer is bij de gemeente en doet uitspraken over de grote groengebieden die in beheer zijn van particulieren. De groenstructuurvisie heeft de volgende doelen:
- bepalen van de gewenste kwaliteit van het groen en de daarmee samenhangende structuren en routes;
- behouden en ontwikkelen van een duurzame groenstructuur en waterstructuur die aansluit op de cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden;
- bieden van een beleidskader voor de beheerkwaliteit, honden in de openbare ruimte, spelen in het groen en de verkoop van groen aan particulieren;
- doen van voorstellen en geven van richtlijnen voor de verbetering van de inrichting van het openbaar groen in parken, groenzones en woonomgeving.
Figuur 2.4 Uitsnede Groenstructuurvisie
De Groenstructuurvisie dient als kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen. Bij het plan is een programma met maatregelen en projecten opgenomen. In de visie worden in hoofdzaak twee groenstructuren onderscheiden: de hoofdstructuur en wijkgroenstructuur. Zoals weergegeven in bovenstaande figuur worden de voornaamste wegen door het plangebied als groene lijnen geprojecteerd. De aanliggende bermen zijn aangewezen als 'overig groen in hoofdstructuur'. Deze wegen hebben in het bestemmingsplan omwille van de flexibiliteit een verkeersbestemming. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van groen mogelijk.
De Voorwatering met het naastliggende voetpad is ook opgenomen als groene lijn. Deze waarden zijn in het bestemmingsplan beschermd door het opnemen van de bestemmingen Water en Groen. Daarnaast is het landgoed Ter Wadding als groenelement vastgelegd en wordt de buitenrand van het plangebied als groene zoom aangemerkt. Deze gebieden zijn bestemd als Natuur c.q. Groen. Met name langs de Korte Vliet zijn er kansen om deze groene zoom verder te ontwikkelen. Waar mogelijk hebben deze gebieden in dit bestemmingsplan een groenbestemming gekregen.
De Groenstructuurvisie maakt ook onderscheid in groen op wijkniveau. Op een themakaart zijn daartoe de groenelementen op wijkniveau benoemd tot wijkgroen of sport- en speelgroen. Om het groene karakter van deze delen te beschermen, hebben deze gebieden ook de bestemming Groen gekregen.
2.4.4 Welstandsnota 2002
Centraal in het welstandsbeleid staat de zorg voor de bebouwde omgeving, om de identiteit en uitstraling van Voorschoten te waarborgen en waar nodig te versterken. Deze identiteit wordt gekenmerkt door de kleinschaligheid van het historisch dorpscentrum en de sterke relatie van de bebouwde kom met het landschap.
De stedenbouwkundige opbouw van Voorschoten is gebaseerd op de onderliggende landschapsstructuur van strandwallen en strandvlaktes. Door de kern loopt het bebouwingslint, bestaande uit de Leidseweg en Veurseweg, met als belangrijkste functie de hoofdontsluiting van de kern. Het gevarieerde gevelbeeld van dit bebouwingslint is karakteristiek voor Voorschoten en dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt door architectonische accenten. Aan weerszijden van het lint tussen de Vliet en de spoorlijn zijn de planmatige woonwijken gelegen. Deze hebben elk een eigen bebouwingskarakteristiek en opbouw. Zeker de grotere planmatige woonwijken hebben een eigen uitstraling. De welstandstoetsing vindt dan plaats aan de hand van specifieke in de Welstandsnota aangegeven criteria.
Figuur 2.5 Gebiedsindeling welstandsbeleid 2008
De Welstandsnota onderscheidt binnen het plangebied de volgende deelgebieden (zie figuur 2.2):
3 | het lint (bestaande uit uitbreidingen begin vorige eeuw en organisch gegroeide lintbebouwing); |
4 | landgoederen en parken in de kern; |
6 | vooroorlogse woonwijken (globaal de uitbreiding in de jaren 1930-1950); |
7 | woonwijken 1950-1970; |
8 | woonwijken 1970-1990; |
10 | bedrijventerreinen en grootschalige voorzieningen. |
Voor ieder deelgebied worden afzonderlijke welstandscriteria geformuleerd die recht doen aan het karakter en de architectonische geschiedenis van het betreffende deelgebied.
Welstandsniveaus
De essentie van een gebiedsgericht welstandsbeleid is een zorgvuldige gebiedsindeling en een hierop afgestemd selectief beleid. Met selectief wordt bedoeld dat wordt aangegeven in welke gebieden men meer regulering wenst en in welke gebieden minder. Soms is er sprake van bijzondere architectuur of historische kwaliteit waarnaar men zorgvuldig moet kijken en dat er extra inspanning wordt gevraagd om deze kwaliteit te bewaren, terwijl in andere gebieden meer bouwmogelijkheden zijn.
Er wordt hierna gebruikgemaakt van de volgende welstandsniveaus per gebied:
- beschermde stads- en dorpsgezichten (extra bescherming gericht op consolidatie van de historische context);
- bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit);
- reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit).
Relatie tussen bestemmingsplan en welstandsbeleid
Het bestemmingsplan en de welstandsnota functioneren naast elkaar. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan. De welstandsnota doet daar uitspraken over. De ruimte die het bestemmingsplan biedt kan door de welstandscriteria gebruikt worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Als een bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, maar het ontwerp te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het gebied, kan een negatief welstandsadvies gegeven worden. Voorwaarde is dan wel dat de welstandsnota daartoe de argumenten levert. Deze argumenten zijn vastgelegd in de zogenaamde objectgerichte en gebiedsgerichte criteria.
Figuur 2.6 Welstandsniveaus
In figuur 2.6 is te zien dat het plangebied deels is aangemerkt als bijzonder welstandsgebied. Het gaat hierbij om de bebouwing langs de Leidseweg Noord en het gehele terrein van landhuis Ter Wadding. Het overige gebied is aangewezen als regulier welstandsgebied.
Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt is het welstandsaspect niet in het geding. Bij nieuwe ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen, is dit aspect via het reguliere vergunningentraject geregeld.
2.4.5 Beleidsnota's erkers en balkonbeleid
De gemeente Voorschoten heeft middels een raadsbesluit d.d. 12 februari 2002 de beleidsnota Erkers en d.d. 26 juli 2005 de beleidsnota Balkonbeleid vastgesteld. In deze beleidsnota's worden beperkingen opgelegd aan maatvoering en positionering van erkers aan de voorzijde van de woningen en van balkons en aanbouwen aan de achterzijde van de woning.
2.4.6 Beleidsnotitie instrumenten voor ruimtelijke ordening
Deze notitie betreft de omgang met de juridische instrumenten in de op 1 juli 2008 in werking getreden Wro. Vergeleken met de sinds 1965 geldende WRO zijn er nieuwe, veranderde en onveranderde instrumenten. De notitie volgt op een aanpassing van de tabel bij de legesverordening aan de nieuwe producten en door delegatie van de bevoegdheid inzake het projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit en het bijbehorend exploitatieplan.
De grotere rol van het bestemmingsplan en de verandering van de mogelijkheden om van het bestemmingsplan af te wijken, dwingt tot bezinning over de wijze waarop planologische medewerking wordt verleend. Daarbij bevat de notitie de volgende beleidsuitgangspunten die voor bestemmingsplannen rechtstreeks van belang zijn:
- gebruik van het exploitatieplan als planologisch instrument overwegen bij (vervangende) nieuwbouw;
- voor zover niet op eigen terrein kan worden geparkeerd, de initiatiefnemer bij laten dragen aan de realisatie van parkeerruimte;
- een restrictief afwijkingsbeleid ten opzichte van actuele bestemmingsplannen vast te leggen in beleidsregels van de gemeenteraad en het college (dit betekent namelijk dat in bestemmingsplannen zoveel mogelijk 'bij recht' mogelijk moet worden gemaakt);
- gebieden waarvoor het bestemmingsplan wordt herzien intensief te inventariseren en geconstateerde overtredingen te wraken;
- een eenvormige opzet van bestemmingsplannen aan de hand van een begin 2010 vast te stellen handboek met onder andere en een inhoudelijke visie op wat in een woonomgeving wat betreft de toetreding van zon- en daglicht gewenst is;
- de regels van een bestemmingsplan gedegen motiveren;
- bestemmingsplannen alleen nog vast te stellen in digitaal uitwisselbare vorm.
2.4.7 Erfgoedbeleid
In het Erfgoedbeleid van de gemeente Voorschoten, beschreven in de 'Nota Erfgoed - Agenda 2010-2015 ' zijn drie accenten aanwezig:
- veilig stellen van erfgoed met het stimuleren van eigenaren;
- ontwikkeling en nieuwe betekenis van het erfgoed;
- openstellen en profileren en uitdragen van erfgoed.
Om dit beleid te bereiken is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen een cultuurhistorische paragraaf moeten bevatten, waarin helder is aangegeven welke waarden van belang zijn en hoe deze inhoudelijk en procesmatig bij de uitwerking van de plannen betrokken en geborgd kunnen worden. Ook in dit bestemmingsplan is invulling gegeven aan deze bepaling.
2.4.8 Archeologie
De gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben in 2005 besloten om op een aantal beleidsterreinen gezamenlijk op te trekken ter versterking van het Duin, Horst en Weidegebied. Eén van deze onderwerpen is het archeologiebeleid. De reden is gelegen in de geografische en historische samenhang van het gebied, die het wenselijk maakt het gebied eenduidig met het gebied om te gaan. Het hiertoe strekkende beleid is opgenomen in de nota 'Het bodemarchief ontrafeld: nota archeologie Duin, Horst en Weidegebied' uit 2008. In deze nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maken de gemeenten duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van het gebied is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die de pactgemeenten moeten doen en activiteiten die in de toekomst wenselijk zijn om op te pakken. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze het archeologietraject structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningverleningproces kan worden ingebed, welke relatie de gemeenten met betrekking tot de archeologie hebben met de provincie en het Rijk en hoe er omgegaan dient te worden met terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde.
Een van de actiepunten uit de nota is dat de archeologische beleidskaart, met de bijbehorende maatregelen zoals de model-bestemmingsplanregels, worden ingebed in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het uitgangspunt hierbij is behoud 'in situ' van archeologische relicten.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (uitsnede plangebied zie figuur 2.5) toont globaal de archeologische verwachting en de daarbij horende vastgestelde archeologische beleidsregels. Op deze kaart staat aangegeven welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welke vervolgstappen bij bodemingrepen verplicht zijn. De kaart is mede richtinggevend bij ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. De verschillende gebieden van de beleidskaart met de bijbehorende beleidsregels kunnen vervolgens ook worden opgenomen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen. Op de archeologische beleidskaart zijn negen soorten gebieden met bijbehorende beleidsregels te onderscheiden:
- 1. beschermde archeologische rijksmonumenten;
- 2. terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde;
- 3. historische kernen en bewoningsplaatsen;
- 4. hoge verwachting voor de periode neolithicum tot en met nieuwe tijd: duinen;
- 5. hoge verwachting voor de periode neolithicum tot en met nieuwe tijd: Hollandveen op zand en rivierklei;
- 6. lage archeologische verwachting: Hollandveen op klei;
- 7. hoge archeologische verwachting: lintbebouwing 16e - 17e eeuw en locaties historische bebouwing;
- 8. lage archeologische verwachting: klein, ontveent of afgraving;
- 9. zee.
Het plangebied kent de soorten 5 en 6, zoals blijkt uit figuur 2.7.
![]() | ![]() |
Figuur 2.7 Beleidskaart bodemarchief
De conclusie is dat het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde bezitten. Het tussenliggende gebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat in de verbeelding en de regels een adequate beschermingsregeling moet worden opgenomen.
2.4.9 Speelruimtebeleid
Het gemeentelijk beleid inzake openbare (buiten)speelplaatsen voor kinderen is beschreven in het speelruimteplan 'Buiten spelen, echt wel - beleidsplan voor en analyse van speelruimte' (2009).
Een van de beleidsuitgangspunten is dat toekomstige bestemmingsplannen en stedenbouwkundige plannen worden getoetst aan de visie en normen van speelruimte. Hiertoe moet in een vroegtijdig stadium een Programma van Eisen worden ingediend bij de gemeente. Het onderhavige bestemmingsplan behelst echter een conserverend bestemmingsplan, waarin geen substantiële ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Niettemin kan aan het speelruimtebeleid, en in het bijzonder het daarbij behorende streefbeeld speelplekken, tegemoet worden gekomen door in de bestemmingen voor de openbare ruimte, zoals Groen en Verkeer - Verblijfsgebied, speelvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving op te nemen.
2.4.10 Welzijnsbeleid
Onder welzijnsbeleid valt het beheer en exploitatie van een breed scala aan sociaalmaatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijsinstellingen, zorgvoorzieningen, culturele voorzieningen en sportaccommodaties. Een belangrijk deel van deze faciliteiten is direct of indirect in beheer bij de gemeente. Zorginstellingen zijn in sterke mate onafhankelijk van de gemeente. In de nota 'Ombuiging met perspectief' heeft de gemeente getracht een aanvang te maken met een op bundeling en concentratie gericht beleid, dat aansluiting zoekt bij de woonbebouwing. Deze beleidslijn wordt momenteel verder uitgewerkt in de gemeentelijke Structuurvisie, de Centrumvisie en een nota Accommodatiebeleid.
2.4.11 Kadernota economische ontwikkeling 2004
De gemeente heeft in de Kadernota Economische Ontwikkeling (vastgesteld door de raad d.d. 27 mei 2005) de belangrijkste uitgangspunten voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale economie, dienstverlening aan bedrijven en (boven)regionale samenwerking op dit beleidsterrein vastgelegd. Met uitzondering van de reeds verspreid over het plangebied aanwezige bedrijvigheid en horeca heeft deze nota geen directe consequenties voor het onderhavige plangebied.
Bedrijvigheid
De werkgelegenheid in Voorschoten is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen. De gemeente tracht de huidige werkgelegenheid te behouden en een gunstig vestigingsklimaat voor startende ondernemingen te creëren. De voorkeur bij nieuwvestiging gaat uit naar milieuvriendelijke en arbeidsintensieve bedrijven. Dit betekent ook dat voortzetting van de bestaande bedrijvigheid in het plangebied, mist milieutechnisch aanvaardbaar, gewenst is. Ook grotere kantoorlocaties moeten behouden blijven.
Detailhandel
Hoofddoelstelling is het gemeentelijk winkelaanbod uit te breiden met ongeveer 9.000 m² bvo, gedurende een periode van 5 à 10 jaar. Momenteel wordt een visie Centrumgebied opgesteld. Ook de uitlopers van het kernwinkelgebied, binnen het onderhavig plangebied, zullen hierin worden betrokken. Daarnaast streeft de gemeente naar het behouden en versterken buurtwinkelcentra Adegeest en Hofland.
Horeca
Horeca dient met name geconcentreerd te worden in het centrumgebied. De gemeente ziet met name mogelijkheden voor uitbreiding van de dag- en avondhoreca in de Voorstraat.
Toerisme en recreatie
Versterking van toeristisch-recreatieve faciliteiten concentreert zich vooral op de zone langs de Vliet en het recreatiegebied Vlietland en heeft voor het onderhavige plangebied geen directe consequenties.
2.5 Beleid Hoogheemraadschap
2.5.1 Het waterkeringsbeheerplan
Het doel van het beheerplan is 'het op het vereiste niveau houden van de waterkerende functie van de waterkeringen, nu en in de toekomst en met oog voor andere belangen'. Het waterkeringsbeheerplan komt voort uit de Wet op de Waterkering uit 1996. Hierin staat dat de beheerder van de waterkering verplicht is een legger en een beheersregister op te stellen.
Het waterkeringsbeheerplan beschrijft de beleidsuitgangspunten van het Hoogheemraadschap van Rijnland en geeft richtlijnen voor activiteiten op het gebied van aanleg en onderhoud van de waterkeringen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland beschikt daarvoor over de volgende instrumenten: de keur en het reglement, de schouw, de legger en het beheersregister.
De beleidsuitgangspunten in het waterkeringsbeheerplan (zowel statisch als dynamisch) vinden hun weerslag in de legger. In de legger staat voor elke zone (kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone) aangegeven welke dimensies het desbetreffende deel van de waterkering moet hebben. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire (met name de zeewering) en secundaire waterkeringen, de zogenaamde regionale waterkeringen. Deze secundaire waterkeringen zijn onder te verdelen in boezemkaden, landscheidingen en de voormalige BWO-keringen (Wet Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd) en de Rijndijksluizen.
2.5.2 Waterbeheerplan 2010-2015
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland (verkort: Rijnland). Het beleid van Rijnland is weergegeven in het Waterbeheerplan (WBP) 2010-2015. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Hoofdstuk 3 Analyse
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. Na een korte analyse van de ontstaansgeschiedenis, wordt het plangebied zowel ruimtelijk als functioneel beschreven.
3.2 Ontstaansgeschiedenis
Het dorp Voorschoten is in de Middeleeuwen ontstaan op een smalle maar lange strook oude binnenduinen. De oude binnenduinen zijn omstreeks 3500 voor Chr. ontstaan en liggen op de een strandwal. In grote lijnen maakt de strandwal van Voorschoten onderdeel uit van een drietal strandwallengordels die min of meer parallel aan de huidige kust lopen. De strandwal van Voorschoten is de oostelijke en de oudste van de drie. Al ruim 5000 jaar is er bewoning op de oostelijke strandwal mogelijk, dit wordt ook bevestigd door verschillende archeologische vondsten in Voorschoten en omgeving. De strandwal wordt aan de westzijde begrensd door een veengebied, aan de oostzijde door de Vliet. Ten noorden van Voorschoten heeft de Oude Rijn de strandwallen structuur doorsneden en heeft hier een kleipakket en een oeverwal afgezet.
![]() | ![]() |
Figuur 3.1 Archeologie kenmerken (bron: Cultuurhistorische atlas provincie Zuid-Holland) |
3.3 Opbouw Plangebied
Het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, betreft de woonwijk Noord-Hofland. Dit is het noordelijke deel van de gemeente Voorschoten. Het plangebied wordt fysiek begrensd door de spoorlijn Leiden-Den Haag in het westen en de Korte Vliet in het oosten. Aan de zuidzijde vormt een groene zone met onder meer de buitenplaats Berbice en de sportvelden de begrenzing. Aan de noordkant vormt de gemeentegrens met Leiden de administratieve begrenzing. Het plangebied is nagenoeg geheel bebouwd.
Het gebied ligt voor een groot deel lager dan de directe omgeving en heeft mede hierdoor vaak te maken gehad met wateroverlast. In de bodemopbouw is de invloed van het water ook goed te zien. De bodem bestaat uit verschillende veenlagen waarover zich klei heeft afgezet. Op een diepte van ongeveer twee meter onder het maaiveld bestaat de bodem uit zand van een (voormalige) strandvlakte. Lokaal kunnen er echter ook duintjes (horsten) aanwezig zijn die hoger liggen dan de strandvlakte. Deze worden door veen en kleilagen nu aan het oog onttrokken, maar waren voor vroegere mensen een aantrekkelijke locatie om zich te vestigen. In het Zuidoosten van het plangebied gaat de strandvlakte over in de hoger gelegen strandwal. Op deze strandwal en voormalige binnenduin ligt ook historische dorpskern van Voorschoten.
Globaal bestaat de wijk uit twee gebieden. Het eerste deelgebied betreft de historische Leidseweg, met aan weerszijden de bijzondere lintbebouwing en de planmatige uitbreidingswijk Noord-Hofland. Dit deelgebied beslaat de oostelijke rand van het gebied, inclusief het landgoed Ter Wadding. Het tweede deelgebied betreft de wijk Noord-Hofland. Deze planmatige uitbreiding is gerealiseerd ten noordwesten van de Leidseweg. Deze wordt ontsloten en geordend door de Admiraal de Ruytersingel en de Trompweg. In onderstaande figuur zijn de twee deelgebieden weergegeven.
figuur 3.2 Deelgebieden bestemmingsplan
De twee deelgebieden worden hieronder ruimtelijk en functioneel besproken.
3.4 Lint Leidseweg
3.4.1 Inleiding
De Leidseweg vormt de historische verbinding tussen Voorschoten en Leiden. Ten zuiden van het plangebied volgt de Leidseweg de strandwal. Aan het einde van de strandwal, nabij buitenplaats Berbice, maakt het tracé een knik en loopt verder, min of meer parallel aan de Korte Vliet. In de 20e eeuw is deze rivier gekanaliseerd. Een relict van de oude rivierloop is nog aanwezig achter de bebouwing.
3.4.2 Ruimtelijke structuur
Ongeveer volgens het zelfde tracé waar tegenwoordig de Veurseweg en Leidseweg ligt, slingerde er al sinds eeuwen een doorgaande weg over de strandwal. Deze weg werd in de Middeleeuwen de Heerweg genoemd. Hoewel het gebied lager ligt dan de strand- en oeverwal vormde het tracé Veurseweg en Leidseweg een natuurlijke en kortste verbinding tussen Voorschoten en Leiden.
Langs de Leidseweg loopt een bebouwingslint. Op historische kaarten is te zien dat rond 1900 het bebouwingslint nog niet bestond, maar er slechts incidentele bebouwing aan de weg stond. De oudste bebouwing die op historische kaarten uit de 16de eeuw te zien is, zijn drie historische boerderijen, direct ten zuiden van landgoed Ter Wadding, en een watermolen in de dan al lager gelegen Noord-Hoflandse polder. Kenmerkend aan de boerderijen (Bouwlust, Vrede Best en Nooit Gedacht) is het slotenpatroon rondom de gebouwen. De sloten, waterlopen en weteringen zijn een onderdeel van het oorspronkelijk verkavelingspatroon van de Noordhofland polder en delen ervan dateren mogelijk uit de tijd van de ontginning van het veengebied. Het slotenpatroon is door de loop der tijd op veel plekken verloren gegaan.
Het landgoed Ter Wadding is pas in de 18de eeuw aangelegd. De huidige vorm van het landhuis dateert uit ca. 1770. De naam 'Ter Wadding' is echter al veel ouder en wordt mogelijk zelfs al genoemd in het beroemde goederenlijst van de St-Maartenskerk te Utrecht, welke dateert van omstreeks 9de eeuw na Chr.. Het bisdom Utrecht geeft in de lijst aan dat zij drie hoeven bezit in 'Vvatdinchem'. Vermoed wordt dat de naam Ter Wadding of 'Vvatdinchem' verwijst naar een (oude) doorwaadbare plaats in de Oude Rijn of de Oude Vliet. Het landgoed ligt, in tegenstelling tot de meer zuidelijk gelegen landgoederen in de gemeente Voorschoten, niet op de strandwal.
In de 19e eeuw is de lintbebouwing langs de Leidseweg ontstaan. In het deel ten noorden van de Trompweg is daarbij sprake van een diversiteit aan bebouwing, zowel qua omvang, kapvorm, materiaal en kleurgebruik. Het zuidelijk deel is projectmatiger ingevuld. De bebouwing is daar qua maatvoering, kapvorm en materialisering op elkaar afgestemd en staat in één rooilijn. De bebouwing langs de Leidseweg staat relatief dicht tegen de straat aan. Hierdoor heeft deze plaatselijk een smal profiel. Dit smalle profiel opent op een aantal plekken, onder andere bij de kruispunten.
Figuur 3.3 Situatie 1903 (bron: watwaswaar.nl)
In de 19e eeuw is de lintbebouwing langs de Leidseweg ontstaan. In het deel ten noorden van de Trompweg is daarbij sprake van een diversiteit aan bebouwing, zowel qua omvang, kapvorm, materiaal en kleurgebruik. Het zuidelijk deel is projectmatiger ingevuld. De bebouwing is daar qua maatvoering, kapvorm en materialisering op elkaar afgestemd en staat in één rooilijn. De bebouwing langs de Leidseweg staat relatief dicht tegen de straat aan. Hierdoor heeft deze plaatselijk een smal profiel. Dit smalle profiel opent op een aantal plekken, onder andere bij de kruispunten.
Figuur 3.4 Impressie omgeving Ter Wadding (bron: Bing Maps)
3.4.3 Functionele structuur
De Leidseweg zelf heeft een belangrijke verkeersfunctie. Naast de ontsluitingsfunctie voor de wijk Noord-Hofland, vormt de weg een belangrijke verbinding tussen Voorschoten en Leiden. Deze functie is overigens deels overgenomen door de later gerealiseerde Voorschoterweg.
De bebouwing aan de Leidseweg betreft overwegend woningen. Verder komen in het lint daarnaast een aantal niet-woonfuncties voor. Dit betreft onder meer twee autobedrijven, een tuincentrum, een (voormalig) agrarisch bedrijf, een restaurant en een fietsenzaak. Het landhuis Ter Wadding is op dit moment in gebruik als kliniek en kantoor.
3.5 Noord-hofland
3.5.1 Inleiding
Het plangebied ten westen van de Leidseweg betreft de wijk Noord-Hofland. Deze wijk is gerealiseerd in de Noord-Hoflandse polder, tussen de spoorlijn Leiden-Den Haag en de Leidseweg en ten oosten van de hoogspanningsverbinding.
De Noord-Hoflandse polder werd doorsneden door de Voorwatering en de zogenoemde Dolende sloot. Deze laatste loopt door in de richting van Wassenaar. De 'sloot' was mogelijk een natuurlijk veenriviertje, en vormt nog steeds de grens tussen de gemeenten Wassenaar en Valkenburg. De Noord-Hofland polder kende een kleinschalige verkaveling. Bij de aanleg van de percelen en sloten is duidelijk rekening gehouden met de lokale bodemomstandigheden, waarbij rechte slagen werden afgewisseld met organische lijnen. De Noord-Hoflandse polder was tot de jaren '60 onbebouwd, zoals blijkt uit onderstaande figuren. Eind jaren '60 is begonnen met de bouw van de wijk Noord-Hofland. Daarbij is de oorspronkelijke verkavelings- en waterstructuur vervangen.
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
Figuur 3.5 Kadastrale kaarten 1968 - 1974 - 1986 - 1995 (bron: watwaswaar.nl) |
3.5.2 Ruimtelijke structuur
De belangrijkste weg in de wijk Noord-Hofland is de noord-zuidgerichte Admiraal de Ruytersingel. Samen met de Trompweg en de Piet Heynlaan vormt deze weg de hoofdontsluitingsstructuur van de wijk. Deze wegen delen de wijk ook op in verschillende buurten. Centraal aan de Admiraal de Ruytersingel ligt het voorzieningencluster.
De buurt tussen de Admiraal de Ruytersingel en de Leidseweg is het eerst gerealiseerd. De bebouwing in dit deel bestaat uit bouwstroken van overwegend 2 lagen, al dan niet afgedekt met een kap. Aan de noordkant van deze buurt staat hogere bebouwing van 4 tot 7 bouwlagen. Deze hogere bebouwing maakt deel uit van een strook hoogbouw ten noorden van de Abraham van der Hulstlaan die ten westen van de Admiraal de Ruytersingel, aan de Thorbeckeweg, doorloopt. De hoogbouw ten westen van de Admiraal de Ruytersingel bestaat uit 5 galerijflats van 7 bouwlagen, die ook tot de eerste bebouwing van de wijk behoort. Deze staan in een groene setting.
Figuur 3.6 Impressie bebouwing Noord-Hofland (bron: Bing Maps)
De bebouwing ten noorden van deze galerijflats en de bebouwing ten zuiden van de Thorbeckeweg dateert uit een volgende bouwperiode. De bebouwing ten zuiden van de Thorbeckeweg, aan het Savornin Lohmanplantsoen, bestaat daarbij uit bouwstroken. Aan de rand van dit buurtje is de bebouwing afgedekt met kappen loodrecht op de bouwstrook, wat een afwisselend beeld geeft. De bebouwing ten noorden van de galerijflats aan de Thorbeckeweg bestaat uit kleinschalige bouwblokjes, die zich kenmerken door afwisselende en speelse kapvormen.
Ten noorden van de Trompweg liggen twee buurtjes. Aan de oostzijde, aan de weg Ter Wadding, ligt een woonbuurtje met afwisselende, individuele bebouwing. Aan de westzijde, onder meer aan de straten De Zeven Provinciën en Bestevaer, ligt een buurtje dat zich kenmerkt door wat formelere bouwstroken. Deze zijn echter, door gebruik te maken van doorlopende dakvlakken en dakkappelen, verbijzonderd. Aan de noordkant van deze buurt ligt een grootschaliger hoogbouwcomplex.
Als laatste zijn de zuidelijke woonbuurten gerealiseerd. Ook deze buurten bestaan uit bouwstroken. In het wijkje Het Wedde zijn deze bouwstroken verbijzonderd door doodlopende dakvlakken en afwisselende dakvlakken toe te passen. De andere zuidelijke woonbuurten bestaan uit bouwstroken. Hier is de afwisseling gezocht in verspringende rooilijnen. Ten opzichte van de eerder gerealiseerde woonbuurten, zijn deze compacter verkaveld.
In onderstaand figuur zijn de te onderscheiden buurten aangegeven.
Figuur 3.7 Impressie bebouwing Noord-Hofland
3.5.3 Water en groenstructuur
De wegen- en bebouwingsstructuur wordt ondersteund door de water- en waterstructuur. Zoals hierboven aangegeven, is de oorspronkelijke waterstructuur van de Noord-Hoflandse polder vervangen door een nieuw watersysteem. Dit systeem, dat plaatselijk nog de naam Voorwatering draagt, bestaat uit watergangen, die onder meer langs de Admiraal de Ruytersingel, Thorbeckeweg en de Trompweg, en deels tussen de bebouwing doorlopen. Aan de zuidzijde van de wijk en ten noorden van sportpark Adegeest, is een verbrede watergang aangelegd, die landschappelijk ingepast is.
Figuur 3.8 Voorwatering (bron: Bing Maps)
De hoofdgroenstructuur van Noord-Hofland wordt gevormd door de ontsluitingswegen, die groen ingepast zijn en de groenzones langs het spoor en langs de Korte Vliet. De flatgebouwen ten noorden van de Thorbeckeweg staan in een parkachtige omgeving, die ook bijdragen aan het groene karakter van de omgeving. Verder bestaat het groen in de wijk met name op buurtniveau in de vorm van perken en gazons, wat de wijk een groen karakter geeft.
3.5.4 Functionele structuur
Noord-Hofland is hoofdzakelijk een woongebied. In de wijk komen diverse woontypologieën voor, variërend van gestapeld, geschakeld, twee-onder-een-kap tot vrijstaand. Daarnaast komen in het plangebied bijzondere woonvormen voor in de vorm van een woon-zorgcentrum.
Centraal in de wijk, aan de Admiraal de Ruytersingel, bevindt zich een cluster met voorzieningen met de basisscholen Het Kompas en De Vink, een wijkcentrum en het winkelcentrum Noord-Hofland. In het winkelcentrum zitten enkele kleinere winkels en een supermarkt. Buiten het winkelcentrum zit nog een cafetaria. Verspreid over de wijk staan nog twee scholen.
Figuur 3.9 Winkelcentrum Noord-Hofland (bron Bing Maps)
Het NS-station De Vink ligt gedeeltelijk in de gemeente Voorschoten. Dit stuk valt in het noord-westelijk deel van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Hoofdopzet Van Het Plan
De hoofdopzet van het bestemmingsplan en van de actualiseringsslag van de Voorschotense bestemmingsplannen in het algemeen is om te komen tot een actuele bestemmingslegging voor het plangebied. Dit hoofdstuk gaat in op de daarbij gehanteerde uitgangspunten, geldende randvoorwaarden en gemaakte keuzes.
Met de invoering van de Wro is de verplichting ontstaan dat gemeenten uiterlijk 1 juli 2013 beschikken over actuele bestemmingsplannen, wat inhoudt dat deze niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Daarbij is ook de landelijke systematiek SVBP in het leven geroepen. Deze systematiek schrijft de digitale raadpleegbaarheid van plannen voor met bijbehorende zaken als bestemmingsnamen, kleurgebruik en aanverwante zaken. Op deze wijze worden bestemmingsplannen eenvoudig raadpleegbaar gemaakt en onderling makkelijker te vergelijken.
Het actualiseringstraject dat de gemeente heeft ingezet is in eerste instantie bedoeld om aan bovengenoemde wettelijke verplichting te voldoen. Gezien de omvang van deze opgave heeft de gemeente er voor gekozen om de nieuw op te stellen bestemmingsplannen in beginsel van consoliderende aard te laten zijn. Dit houdt in dat de plannen in beginsel geen nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, omdat deze kunnen leiden tot aanvullend onderzoek en meer weerstand, en zodoende de voortgang van de actualisatie kunnen belemmeren.
Er moet echter gerealiseerd worden dat het onmogelijk en op onderdelen bovendien onwenselijk is, om de bestaande vigerende regeling volledig identiek over te nemen. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
- SVBP en digitalisering
Zoals aangegeven worden vanuit SVBP onder andere zaken als bestemmingsnamen, kleurgebruik en lijngebruik voorgeschreven. Op basis hiervan worden vergelijkbare functies en situaties op een eenduidige manier ingetekend op de verbeelding. Dit kan afwijken van vigerende plannen en de bijbehorende kaarten, waar bestemmingen vrij te bepalen en te benoemen waren. Als voorbeeld: een vigerende bestemming als 'Eengezinshuizen in halfopen bebouwing' wordt nu bestemd als 'Wonen'. Door middel van bouwvlakken kan en wordt verder geregeld waar en in welke vorm de hoofdgebouwen opgericht kunnen worden.
- Uniformeren
De gemeente kiest er bewust voor om vergelijkbare situaties gemeentebreed op een vergelijkbare manier te bestemmen. Het gaat daarbij niet om bijvoorbeeld de naamgeving, zoals door SVBP wordt voorgeschreven, maar om feitelijke, ruimtelijke mogelijkheden die in de bestemmingsregels worden geboden: een rijwoning in de wijk 'Boschgeest' krijgt op deze wijze dezelfde mogelijkheden als een vergelijkbare woning in de wijk 'Noord-Hofland'.
Wanneer de vigerende plannen gemeentebreed worden beschouwd, zitten hier regelmatig verschillen tussen. Deze zijn ontstaan door de diverse perioden waarin de vigerende plannen zijn opgesteld, en de gangbare ideeën en opvatting ten aanzien van ruimtelijke ordening in de betreffende periode.
- Feitelijke situatie
De feitelijke situatie kan op specifieke locaties afwijken van de vigerende regeling. Het kan daarbij gaan om onrechtmatige bebouwing of onrechtmatig gebruik, maar evenzeer om functies die in de loop der tijd via ruimtelijke procedures gegroeid of veranderd zijn. Het actualiseren van een bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om dergelijke nieuwe situaties op een actuele wijze vast te leggen in het bestemmingsplan.
Het consoliderende karakter van het bestemmingsplan heeft dus rekening te houden met bovenstaande voorwaarden en uitgangspunten. Als gevolg daarvan kunnen er op perceelsniveau veranderingen of verschuivingen plaatsvinden. Voor zover er al dergelijke aanpassingen plaatsvinden, geldt als voornaamste uitgangspunt dat deze moeten passen binnen de karakteristiek van het gebied. De ruimtelijke en functionele keuzes die daarbij gemaakt zijn, worden hierna per deelgebied toegelicht.
4.2 Uitwerking Per Deelgebied
In onderstaande paragrafen is aangegeven hoe de bestaande situatie van het plangebied is vertaald in dit bestemmingsplan.
4.2.1 Lint Leidseweg
De Leidscheweg is een historische verbindingsweg met een smal profiel. Dit profiel wordt bepaald door de aanliggende bebouwing. Van deze bebouwing is om de hoofdgebouwen een strak bouwvlak getrokken. Om de karakteristieke hoofdvorm verder te beschermen, is per gebouw de goot- en nokhoogte bepaald en opgenomen. Waar nodig is deze per halve meter bepaald. Met name aan de noordzijde van de Leidseweg is hiermee de diversiteit van de bebouwing, die specifiek is voor een dergelijk bebouwingslint, planologisch geborgd.
De woonbebouwing aan de Leidseweg heeft de bestemming Wonen gekregen. Aan de straatzijde, tot drie meter achter de voorgevel, hebben de woonpercelen de bestemming Tuin. Deze bestemming loopt door tot 3 m achter de voorgevelrooilijn. Omdat binnen deze bestemming niet gebouwd mag worden, wordt hiermee het individuele karakter van de individuele bouwblokken geborgd. Hierachter, binnen de woonbestemming, geldt de reguliere bijgebouwenregeling van de gemeente Voorschoten. Deze bestrijkt in principe de rest van het woonperceel. Uitzondering hierop wordt gemaakt bij percelen die grenzen aan water. Om te voorkomen dat tot het water wordt gebouwd en hiermee de ruimtelijke kwaliteit teniet wordt gedaan, heeft vanuit de grens met de bestemming Water een zone van 5 m de bestemming Tuin gekregen.
In het noordelijk stuk van de Leidseweg liggen drie monumentale boerderijen op percelen die behoren tot de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Deze percelen zijn omringd door water. Om het karakter van deze oorspronkelijke verkaveling te behouden, is ervoor gekozen deze percelen een relatief klein bestemmingsvlak Wonen te geven, en hier een brede zone met de bestemming Tuin toe te passen.
Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden op het landgoed Ter Wadding is dit landgoed grotendeels als Natuur bestemd. Hierbinnen is uiteraard natuur toegestaan, maar ook bijbehorende voorzieningen als paden en watergangen. Ook extensief recreatief gebruik van deze gronden behoort tot de mogelijkheden. Hiermee blijft het huidige karakter in stand.
Het landgoed Ter Wadding is het landhuis in gebruik als kliniek en kantoor. In het vigerende bestemmingsplan geldt ook een woonfunctie. In dit bestemmingsplan heeft het landgoed en de aangrenzende gronden, een maatschappelijke bestemming. Hierbinnen is het gebruik als kantoor en als woonhuis mogelijk gemaakt. Het landgoed heeft daarbinnen een strak bouwvlak. De voorzijde van het landgoed heeft de bestemming Tuin, zodat deze vrij blijft van bouwwerken.
Aan de Leidseweg liggen nog een aantal andere niet-woonfuncties. Deze zijn specifiek bestemd, maar ook hier is een strak bouwvlak opgenomen. Op deze manier wordt het aanwezige ruimtelijk karakter niet aangetast.
4.2.2 Noord-Hofland
De wijk Noord-Hofland wordt gestructureerd door de Admiraal de Ruytersingel, de Trompweg en de Piet Heynlaan. Deze wegen hebben de bestemming Verkeer. Deze structuur maakt ook onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Om echter flexibiliteit te bieden om eventuele verkeerskundige ingrepen mogelijk te maken, zijn de aanwezige groenelementen niet specifiek bestemd, maar mogelijk gemaakt in de bestemming Verkeer.
De overige structurele groene elementen (zowel op wijk- als op buurtniveau) zijn wel specifiek bestemd. Hiermee worden de groene kwaliteiten in de wijk planologisch beschermd. Ook de aanwezige waterstructuur is planologisch beschermd. Waar woonpercelen grenzen aan deze waterstructuur, is er ook hier voor gekozen een zone van 5 m te bestemmen tot Tuin, zodat het niet mogelijk is om bebouwing tot de waterkant op te richten.
De diverse buurten van Noord-Hofland kennen diverse verkavelingsvormen. Er is afwisseling in de opzet van de bouwblokken en de kapvormen. De bestaande bebouwingsstructuur is planologisch geborgd, doordat ook hier de hoofdgebouwen zijn opgenomen in het bouwvlak. Per bouwblok is gekeken naar de specifieke goot- en nokhoogte. Ook specifieke architectonische elementen, zoals doorlopende dakvlakken en uitbouwen, zijn planologisch geborgd.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten en;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
Dit bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Er worden alleen kleinschalige ontwikkelingen in mogelijk gemaakt. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
5.2 Bodemkwaliteit
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe ontwikkelingen dienen in principe op schone gronden te worden gerealiseerd. Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan, bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
5.3.1 Cultuurhistorie
Monumenten
De totale gemeente Voorschoten telt ruim negentig historische gebouwen, complexen, parken en objecten die op grond van de monumentenwet zijn aangewezen als rijksmonument. Het plangebied telt twee rijksmonumenten. De laatste twee in onderstaande tabel hebben weliswaar twee afzonderlijke adressen, maar vormen als ensemble één voormalige boerderij met stallen.
1 | Leidseweg 519 | Boerderij, nu woonhuis |
2 | Leidseweg 557 | Complex historische buitenplaats 'Ter Wadding': het hoofdgebouw landhuis 'Ter Wadding', de historische tuin- en parkaanleg, het entreehek met pijlers en de waterput. |
3 | Ter Wadding 20a | Stal tot woning verbouwd |
In Voorschoten zijn tevens ruim honderd gemeentelijke monumenten aangewezen, die beschermd worden op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Binnen het plangebied zijn de volgende gemeentelijke monumenten aanwezig:
1 | Leidseweg 279 | voormalige boerderij; genaamd Lindehoeve circa 1870 |
2 | Leidseweg 340 | voormalige boerderij; genaamd Lammerberg circa 1870-1880 |
3 | Leidseweg 354 | 2 arbeiderswoningen en voormalig brandspuithuisje 1863 |
4 | Leidseweg 520 | woonhuis |
5 | Leidseweg 521 | voormalige landarbeiderswoning circa 1900 |
6 | Leidseweg 522 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
7 | Leidseweg 524 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
8 | Leidseweg 526 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
9 | Leidseweg 528 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
10 | Leidseweg 529 | voormalige landarbeiderswoning circa 1900 |
11 | Leidseweg 530 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
12 | Leidseweg 531 | voormalige stal / landarbeiderswoning circa 1900 |
13 | Leidseweg 532 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
14 | Leidseweg 534 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
15 | Leidseweg 536 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
16 | Leidseweg 538 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
17 | Leidseweg 540 | woonhuis; onderdeel 'Steenen Muur' |
18 | Leidseweg 542 | landhuis; genaamd 't Witte huis |
19 | Leidseweg 546 | onderdeel dubbel woonhuis |
20 | Leidseweg 548 | voormalige landarbeiderswoning circa 1900 |
21 | Leidseweg 552 | voormalige landarbeiderswoning circa 1900 |
22 | Leidseweg 553 | voormalig boerderij Vrede Best |
23 | Leidseweg 554 | voormalige landarbeiderswoning circa 1900 |
24 | Leidseweg 555 | boerderij met bijgebouwen |
25 | Leidseweg 556 | woonhuis genaamd Sunny Home |
26 | Leidseweg 558 | woonhuis |
27 | Leidseweg 560 | woonhuis |
28 | Leidseweg 562 | onderdeel dubbel woonhuis |
29 | Leidseweg 564 | onderdeel dubbel woonhuis |
30 | Leidseweg 566 | geschakeld woonhuis |
31 | Leidseweg 568 | geschakeld woonhuis |
32 | Leidseweg 570 | geschakeld woonhuis |
33 | Leidseweg 572 | geschakeld woonhuis genaamd Lucretia |
De bescherming van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Daarnaast geldt voor het landgoed Ter Wadding dat in het provinciaal kader een landgoederenbiotoop is vastgelegd, die ontwikkelingen in de nabijheid van het landgoed uitsluitend toestaat voor zover daarmee de landschappelijke en cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast. Verdere regeling in het bestemmingsplan blijft achterwege, dit past niet in de wetsystematiek omdat dit leidt tot doublures en mogelijk tot tegenstrijdigheden. Wel worden de in het plangebied aanwezige monumenten ter signalering op de verbeelding aangeduid.
In dit bestemmingplan zijn ruimtelijke gebiedskarakteristieken planologisch beschermd. Hierop wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 4.
5.3.2 Archeologie
Archeologische verwachtingen en waarden
De archeologische verwachting van Noord-Hofland is hoog. De hogere delen van het landschap, zoals de strandwal en de oeverwal van de Oude Rijn waren al vroeg in gebruik als akkerland, waarbij er verspreid in het landschap boerderijen stonden. In de Middeleeuwen ontstond, op een breed gedeelte van de strandwal de dorpskern van Voorschoten. De oudste sporen van bewoning op de strandwal dateren echter al vanaf het Late Neolithicum. Vanaf de IJzertijd is er ook bewoning aangetoond op de oeverwal van de Oude Rijn. Vanuit de hoger gelegen gebieden is Noord-Hofland ontgonnen en verkaveld. Het patroon van deze ontginningen is op oude kaarten en luchtfoto's van voor 1980 nog goed te zien. Deze oorspronkelijke verkaveling is door de bouw van de woonwijk in de jaren zeventig en tachtig tegenwoordig grotendeels aan het oog onttrokken.
Zoals de naam Noord-Hofland al suggereert werd de ontginning vermoedelijk geïnitieerd door een lokale graaf of heer. Vanaf de 8ste eeuw was het hele Nederlandse grondgebied onderworpen aan het gezag van de Frankische koningen. Deze introduceerden het zogenaamde hofstelsel als beheerskader voor de exploitatie van grootgrondbezit. In de meest karakteristieke vorm werd hierbij het bezit (domein) voor een deel door de bezitter zelf uit gebaat (herenland of vroonland) en voor een ander deel uitgegeven aan afhankelijke boeren (het hoeveland). Hoewel er geen schriftelijke bronnen zijn overgeleverd ligt een directe relatie met het hofstelsel, gezien de naam Noord-Hofland wel voor de hand. Een indirecte ondersteuning voor deze hypothese is het gegeven dat het bisdom van Utrecht al in de 9de eeuw drie hoeven bezat in Ter Wadding. Dit omdat we weten dat graven of lokale heren vaak grote delen van hun bezit aan de kerk schonken. Vanaf de 14de eeuw is het gebied in bezit van de abdij van Rijnsburg.
Interessant is ook dat de landschappelijke ligging van het gebied Noord-Hofland vermoedelijk een direct verband heeft met de oorsprong van de naam Voorschoten. Het middeleeuwse woord 'schoten' of 'scata' betekent; een hoger gelegen of voor uitstekende hoek. Wat een goede landschappelijke beschrijving is van het gebied, waar de noordelijke punt van de strandwal uitsteekt in een lager gelegen veengebied.
Ondanks de hoge archeologische verwachting van het gebied zijn er in Noord-Hofland relatief weinig archeologische vondsten en waarnemingen gedaan. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door het feit dat er bij de bouw van de wijk in de jaren zeventig en tachtig geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Direct ten zuidoosten van Noord-Hofland, in de Oostvliet polder zijn er namelijk de laatste jaren verschillende archeologische vindplaatsen aangetroffen. De verwachting is dat in Noord-Hofland mogelijk een vergelijkbare dichtheid van archeologische vindplaatsen aanwezig is. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied zal er daarom conform het huidige beleid archeologisch onderzoek uitgevoerd moeten worden, om de exacte archeologische waarde van het plangebied vast te kunnen stellen. Hoewel het uitgangspunt van het huidige beleid behoud in situ is, neemt (hierdoor) de kennis van de in het gebied aanwezige archeologische waarden toe. Bijvoorbeeld door middel van boringen kan de kennis over de lokale bodemopbouw verbeteren of indien behoud in situ niet mogelijk is door het opgraven van vindplaatsen.
In paragraaf 2.4.8 is reeds ingegaan op het archeologische beleid binnen het plangebied. Vanwege het consoliderende karakter van het plan is nader onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan op dit moment niet nodig en niet zinvol. In het archeologiebeleid van de gemeente Voorschoten, dat een verdieping vormt van het archeologiebeleid van de provincie Zuid-Holland, kent het plangebied de gebiedssoorten 5 en 6.
Op het moment van dit schrijven is de gemeente Voorschoten bezig met een herinventarisatie van de archeologische verwachtingen- en beleidskaart. De verwachting is dat hierdoor delen van het plangebied een hogere verwachtingswaarde krijgen, andere delen mogelijk een lagere verwachtingswaarde. Indien er bodem ingrepen gaan plaats vinden moet daarom altijd de meest actuele versie van gemeentelijke archeologische verwachtingen- en beleidskaart geraadpleegd worden. In beginsel heeft het gehele plangebied daarom in meer of mindere mate een archeologische verwachtingswaarde, die in het plan planologisch gewaarborgd moet worden.
5.4 Ecologie
Het uiterste noorden van het plangebied bij Landgoed Ter Wadding maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De landschappelijke kwaliteiten van dit deel van het plangebied dragen bij aan de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving. Deze voor het stedelijk gebied waardevolle groenstructuur en ter plaatse aanwezige flora en fauna wordt zoveel mogelijk beschermd, middels een conserverende en bebouwingsvrije bestemmingsregeling. In het plangebied liggen geen gebieden die bescherming genieten op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de Papenwegsepolder ten noordwesten van het plangebied en de spoorlijn Leiden - Den Haag aangewezen als stiltegebied voor weidevogels. De landgoederen Huize Beresteyn en Berbice maken onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), zie figuur 5.1. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een negatief effect op de natuurwaarden in de EHS kunnen hebben.
Figuur 5.1 Ligging plangebied ten opzichte van ecologische hoofdstructuur (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Flora- en faunawet (Ffw) regelt sinds 2002 de bescherming van een groot aantal planten- en diersoorten. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' (tabel 1) en 'zwaar' (tabel 2, 3 en vogels) beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen1.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In tabel 5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, konijn, wezel en hermelijn bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen en rugstreeppad | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | |
cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Conclusie
Aangezien het hier een consoliderend plan betreft, worden er geen ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. De Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
- 1. Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. - Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). - Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). - Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). - Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. - Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.5 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object. Ook een bedrijf is in principe een beperkt kwetsbaar object. Bedrijven vallen echter onder het begrip kwetsbaar object indien in het gebouw doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Het Bevi zelf specificeert niet wat onder 'grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag' moet worden verstaan. Uit de Nota van Toelichting bij het Bevi en informatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (www.infomil.nl) blijkt dat het gaat om een bedrijf met meer dan 50 medewerkers. |
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
- 2. het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het noorden van het plangebied bij de Intratuin aan de Leidseweg vuurwerk wordt opgeslagen. Ter plaatse wordt minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk opgeslagen. Deze inrichting valt niet onder het Bevi, maar onder het Vuurwerkbesluit. Op grond van het Vuurwerkbesluit geldt voor een dergelijke inrichting een veiligheidsafstand van 8 m vanaf de bewaarplaats. Binnen deze veiligheidsafstand liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Daarom vormt deze opslag geen belemmering voor de vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan.
Aan de Voorschoterweg ligt, direct ten zuiden van het plangebied, een tankstation met lpg-installatie. Dit tankstation heeft een vergunde jaardoorzet van 999 m³. Voor een dergelijk tankstation gelden verschillende PR 10-6-risicocontouren. De grootste is die rond het vulpunt. Deze bedraagt 40 m. In het plangebied liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze risicocontour. Het consoliderende bestemmingsplan maakt dergelijke objecten hier ook niet mogelijk. Het invloedsgebied van het GR bedraagt voor dit tankstation 150 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft de vaststelling van het bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het GR. Omdat in de huidige situatie aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven.
In het westen grenst het plangebied aan de spoorlijn Leiden-Den Haag. Uit de marktverwachting vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor van ProRail (ProRail spoorontwikkeling, 2007) en het Basisnet spoor blijkt dat over deze spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of over het water plaats.
Ten zuiden en ten oosten van het plangebied liggen drie hogedruk aardgastransportleidingen, alle drie liggen buiten het plangebied. De kenmerken van deze leidingen staan in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Eigenschappen leidingen gevaarlijke stoffen
leiding | druk (bar) | diameter (inch) | PR 10-6 contour (m) | invloedsgebied GR (m) | afstand tot plangebied (m) |
A-560 | 66,2 | 36 | 0 | 430 | 320 |
W-535-01 | 40 | 8 | 0 | 95 | 360 |
W-535-07 | 40 | 12 | buiten leiding | 140 | 120 |
Uit de tabel blijkt dat alleen voor de leiding W-535-07 PR 10-6-risicocontour buiten de leiding ligt. Deze risicocontour ligt echter niet over het plangebied. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR van deze leidingen. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied is voor deze leidingen een QRA uitgevoerd (bijlage 2). Uit deze QRA blijkt dat het GR voor de leiding A-560 0,019 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en dat voor leiding W535-01 het GR op 0,0073 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. De leiding W-535-07 genereert geen GR. Gezien de consoliderende aard van het bestemmingsplan, zal het GR als gevolg van het bestemmingsplan niet toenemen. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Ingeval van een calamiteit kan het plangebied zowel via de Leidseweg als via de Admiraal de Ruytersingel van de risicobronnen af worden ontvlucht. Tevens is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook het GR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Er liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-risicocontour Ook het GR is voldoende verantwoord.
5.6 Geluidshinder
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Akoestisch onderzoek naar geluidshinder ten gevolge van zowel het wegverkeer als de spoorlijn kan dan ook achterwege blijven.
5.7 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen
Beleid hoogspanningsleidingen
Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten), heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microteslazone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een belemmeringenstrook.
Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze leidingen worden besproken in de paragraaf over externe veiligheid. Verder liggen geen planologisch relevante ondergrondse leidingen in of in de omgeving van het plangebied. Wel loopt door het plangebied de 150 kV-hoogspanningsverbinding Leiden-Voorburg. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van 27,5 m aan beide zijden van de leiding. De leiding en de belemmeringenstrook zijn opgenomen op de verbeelding. Tevens geldt voor deze leiding een 0,4 microteslazone van 80 m aan weerszijden van de leiding. Binnen deze zone maakt het bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige functies mogelijk. Het aspect kabels en leidingen staat de vaststelling van het plan daarom niet in de weg.
5.8 Milieuzonering
5.8.1 Milieuzonering algemeen
Normstelling en beleid
In een bestemmingsplan moet bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd;
- rekening worden gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan een milieuzonering opgenomen. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Onderzoek milieuzonering
Uitgangspunten
Het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen, een klein aantal bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horeca. De huidige bedrijfsactiviteiten blijven gehandhaafd. De bedrijven zijn in de regel bouwkundig afgescheiden van de woningen en andere functies. Daarom is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB), gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van 2009. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.
Uitwerking milieuzonering
De bedrijven zijn aanwezig in de directe omgeving van woningen, omdat in de huidige situatie woningen en bedrijven reeds naast elkaar voorkomen en in de regel bouwkundig van elkaar gescheiden zijn, worden ter plaatse bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Standaard SvB toelaatbaar geacht.
Inventarisatie toegelaten bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Standaard SvB. De bedrijven passen allen binnen de toegestane categorieën.
Conclusie
Door middel van de milieuzonering die in de regels en op de verbeelding is vastgelegd wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bestaande bedrijven niet in hun huidige bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
5.8.2 Horeca
In het plangebied ligt een tweetal horecagelegenheden. Deze kunnen worden ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 2 bij de regels). Hierin wordt met behulp van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht.
Inschaling en toelaatbaarheid
Gelet op de aard van de omgeving (gemengd), de omvang van het gebied en de reeds aanwezige horeca, zijn in het plangebied horeca-activiteiten uit categorie 1 (onderverdeeld in categorie 1a, 1b en 1c) toegestaan. Dit is lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend hoeven te zijn.
De aanwezige horeca is geïnventariseerd en ingeschaald aan de hand van de Staat van Horeca-activiteiten (SvH). Alle aanwezige horeca valt binnen de algemene toelaatbaarheid.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling en op de digitale verbeelding (plankaart) is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.
5.9 Mobiliteit En Verkeer
Verkeersstructuur
De belangrijkste ontsluitingsweg door het plangebied is de Leidseweg. Via deze weg wordt in noordoostelijke richting ontsloten naar Leiden. De gemeente Voorschoten heeft geen directe aansluiting op het rijkswegennet maar is bereikbaar via de provinciale wegen N447 en N448. Vanaf de N447 wordt binnen het plangebied via diverse wegen naar de woonwijken ontsloten. De overige delen van het plangebied worden voor een belangrijk deel ontsloten vanaf de Admiraal de Ruytersingel. Door het plangebied loopt een fietsroute langs het spoor, dit is een belangrijke doorgaande route. Het fietsverkeer maakt verder gebruik van de verschillende wegen. Ten aanzien van het openbaar vervoer zijn binnen het plangebied langs de Admiraal de Ruytersingel en de Trompweg bushaltes gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Den Haag en Leiden.
Duurzaam Veilig
De wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd aan de hand van de principes van Duurzaam Veilig. Dit leidt tot een indeling van de wegen in gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Tevens kent de gemeente Voorschoten wijkontsluitingswegen, deze wegen vormen echter een niet officiële tussencategorie. De Leidseweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De wegen van, naar en op de woonerven zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. De overige wegen zijn gecategoriseerd als wijkontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.
Verkeersvisie
Door de gemeente Voorschoten is een verkeersvisie opgesteld. In deze visie geeft de gemeente aan wat het kader is voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente.
Uit de opgestelde verkeersvisie blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste jaren nauwelijks is toegenomen, het wegennet heeft nog voldoende capaciteit om het verkeer goed af te kunnen wikkelen. Ten aanzien van het langzaam verkeer is aangegeven dat het stelsel van fietspaden en routes gecompleteerd dient te worden en het comfort van de fietsers verbeterd moet worden. De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaar vervoer gebruik te laten stijgen, een aandachtspunt hierin is het bedieningsniveau in de wijken.
Het maatregelenpakket 4V nota van de gemeente Voorschoten biedt inzicht in de maatregelen die nodig zijn om de verkeersvisie te realiseren. Hieronder zijn de, voor het plangebied relevante, maatregelen opgenomen:
- inrichting Krimwijk I als 30 km/h-zone conform Duurzaam Veilig;
- fietsvriendelijke inrichting van de Krimwijkroute, deze weg is gecategoriseerd als wijkontsluitingsweg, maar voldoet niet aan de kenmerken;
- aanleg fietsroute Krimwijk-Hofweg, tussen de Hofweg/langs de Korte Vliet en het fietspad langs de Vliet in de wijk Krimwijk ontbreekt een goede fietsontsluiting;
- inrichting Adegeest als 30 km/h-zone conform Duurzaam Veilig;
- asfalteren diverse fietspaden ten behoeve van comfort;
- herinrichten Van Beethovenlaan en Mozartlaan, conform Duurzaam Veilig zijn deze wegen aangewezen als 50 km/h maar voldoen niet aan de kenmerken;
- aanpassen van het Zoef (Zorgeloos, onbelemmerd, eenvoudigweg fietsen) gedeelte tussen Noord Hofland en Adegeest. De huidige fietsroute langs het spoor fungeert nog niet voldoende als een snelle doorgaande fietsroute. Oplossing is het opwaarderen tot een snelle fietsroute tussen Leiden en Den Haag.
Parkeren
De gemeente Voorschoten heeft voor parkeren in de wijken geen parkeerbeleid. Veel wijken hebben te maken met een hoge parkeerdruk. In de nieuwbouwwijken wordt voldaan aan de landelijke parkeernormen. Wanneer in het plangebied nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, dient eveneens aan de normen voldaan te worden.
5.10 Molenbiotoop
Binnen het plangebied zijn geen windmolens aanwezig. Ook windmolens buiten het plangebied waarvan de molenbiotoop tot binnen het plangebied reikt, zijn niet aanwezig. Molenbiotopen komen zodoende niet voor binnen dit bestemmingsplan.
5.11 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft het plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De Leidseweg en de Admiraal de Ruytersingel zijn de belangrijkste bron van luchtverontreinigende stoffen in het plangebied. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat het verkeer op deze wegen niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en/of fijn stof. Binnen het gehele plangebied liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
5.12 Water
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Het plan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan brengt ten aanzien van de verschillende wateraspecten geen (ingrijpende) veranderingen te weeg. Vergroting van de oppervlakte aan verhardingen en bebouwing wordt in dit plan niet toegestaan. Voor zover in de toekomst grootschaliger uitbreiding aan de orde is, kan dat alleen door middel van bestemmingsplanherzieningen waarin een waterparagraaf moet worden opgenomen. Bij herontwikkeling wordt naar een duurzaam en veerkrachtig stedelijk watersysteem gestreefd.
Keur
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Watertoets ontwikkelingslocaties
Gemeenten en andere partijen dienen bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium rekening te houden met de benodigde ruimte voor water. Het waterbeleid kan daarmee goed worden afgestemd op de ruimtelijke ordening. Informatieverstrekking alleen zal echter niet toereikend zijn om tot een goede afstemming te komen. Hiervoor is in een vroeg stadium ook overleg en kennisuitwisseling nodig tussen het Rijnland en de partners in de ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap hanteert een 'Handreiking Watertoets' als toetsingskader. De watertoets regelt daarmee zowel het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen als de uiteindelijke ruimtelijke vertaling van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Grondwater
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een op grond van Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland (PMV) beschermde zone voor grondwater, respectievelijk waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, of boringsvrije zone. Er gelden op basis van de grondwaterkwaliteit geen specifieke beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden binnen het plangebied.
Regenwater
In het plangebied wordt nog geen gebruikgemaakt van (verbeterde) gescheiden rioolstelsels en waterretentievoorzieningen. Hemelwater wordt afgevoerd via het normale rioleringsstelsel. Alleen bij grootschalige herinrichting en als de grondwaterstand het toelaat zal het gebied worden afgekoppeld. Bij nieuwe ontwikkeling zal, waar mogelijk, worden getracht over te gaan op een verbeterd gescheiden rioolstelsel en/of volledige afkoppeling van het hemelwater en plaatselijke aanleg van waterinfiltratie- en waterbergingsvoorzieningen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft het hoogheemraadschap Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
In het plangebied ligt een gemengd rioleringssysteem.
Oppervlaktewater
Een deel van het plangebied ligt in de boezem Rijnland, een strook ten noordwesten van de Leidseweg maakt deel uit van de Bosch- en Gasthuispolder en het grootste deel van het plangebied ligt in de Noord-Hoflandsepolder. Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat uit hoofdwatergangen en boezemwatergangen. Via een aantal gemalen binnen het plangebied wordt het water uit de polders uitgeslagen op de boezem.
Een deel van het plangebied ligt zoals gezegd in de boezem van Rijnland. Het boezempeil ligt op 0,60 meter –NAP. Met dit peil moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden. De primaire functie van de boezem is een goede aan- en afvoer van water vanuit polders en bijdragen aan het bergend vermogen bij lokale heftige buien. Binnen de boezemwateren is er een onderscheid in primaire en overige watergangen. Naast de boezem zijn er enkele gebieden met een ander peil (1,40 m –NAP voor peilvak 2.09.1.1, 1,30 m –NAP voor peilvak 2.08.1.2, 1,60 m -NAP voor peilvak 2.08.3.1 en 1,65 -NAP voor peilvak 2.08.1.1)”.
Het waterpeil van de boezem en de polders is vastgelegd in peilbesluiten. De actuele peilbesluiten zijn op te vragen bij het Hoogheemraadschap.
In de boezem van Rijnland kan maximaal 10 cm water worden opgevangen in natte perioden. Dit komt overeen met een hoeveelheid van 4,5 miljoen m² water. De waterstand aan het begin van een neerslagperiode is een maat voor de hoeveelheid neerslag die tijdelijk geborgen kan worden in de boezem.
Waterkeringen
Op primaire waterkeringen en boezemkades (zowel de kernzone als beschermingszone) zijn strenge bepalingen van toepassing ten aanzien van het gebruik van de gronden, overeenkomstig hetgeen hiervoor is bepaald in de Keur van Rijnland. Voor het plangebied zijn een aantal waterkeringen van belang. Deze zijn ofwel in het plangebied gelegen (zoals de Admiraal de Ruytersingel) ofwel het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterkering. Op de verbeelding zijn de kern- en beschermingszone van deze keringen voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Binnen het plangebied zijn tevens een aantal peilscheidingen aanwezig, deze zijn afdoende beschermd op basis van de Keur van het Hoogheemraadschap en worden niet aanvullend beschermd in dit bestemmingsplan.
Consequenties voor het bestemmingsplan
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met het waterbeheer in het plangebied. Alle ruimtelijke ontwikkelingen zullen een afzonderlijke watertoets moeten ondergaan, alvorens op gemeentelijk en provinciaal niveau medewerking kan worden verleend aan de voorgestelde transformaties binnen het plangebied.
De hoofdwatergangen, waaronder het secundaire en primaire boezemwater, worden in dit bestemmingsplan voorzien van een conserverende bestemming, die het beheer en onderhoud aan de watergang veilig stelt.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Plansystematiek
Dit bestemmingsplan is overwegend gericht op beheer van de bestaande situatie. De bestaande bebouwing en het bestaande gebruik zijn uitgangspunt voor de regeling op de plankaart en in de voorschriften. Ingrijpende ontwikkelingen of herstructurering zijn in dit gebied niet aan de orde. Het bestemmingsplan is daarom opgezet als een gedetailleerd eindplan. Een plan met 'directe bouw- en gebruikstitel', dat wil zeggen dat niet eerst een uitwerking behoeft te worden vastgesteld alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Het bestemmingsplan is vrij gedetailleerd van opzet aangezien in dit gebied met overwegend bestaande functies en bebouwing de onderlinge belangenafweging nauw luistert. Wel is waar mogelijk de regeling wat globaler en zijn de nodige flexibiliteitsbepalingen, met name afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden ingebouwd. Hiermee kan tot op zekere hoogte worden ingespeeld op veranderings- en ontwikkelingswensen en behoeften van niet-ingrijpende aard en omvang.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn opgenomen.
Aanduidingen
Op de verbeelding is gebruikgemaakt van twee verschillende aanduidingen:
- 1. maatvoeringaanduidingen: dit zijn aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is onder meer sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van het aantal wooneenheden en de bouwhoogten;
- 2. functieaanduidingen: met deze aanduidingen wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; een voorbeeld uit dit plan betreft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf', waarmee ter plaatse een specifiek type bedrijf wordt toegestaan in aanvulling op de bedrijven die in het algemeen worden toegestaan.
Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling in de planregels en, in voorkomend geval, op de verbeelding, die enige nadere toelichting behoeven.
6.2 Artikelsgewijze Toelichting
Artikel 1 Begrippen
De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Artikel 3 Agrarisch
Een aantal percelen tussen de Leidseweg Noord en de Korte Vliet zijn bestemd als Agrarisch. Hoewel deze gronden feitelijk niet meer agrarisch worden gebruikt, is dit vanuit het verleden wel de meest logische bestemming. Omdat er geen bebouwing aanwezig is en er ook geen agrarische bebouwing terug verwacht wordt, is geen bouwvlak opgenomen.
Artikel 4 Bedrijf
Bedrijven, met uitzondering van nutsbedrijven en benzinestations, zijn bestemd als Bedrijf. Binnen deze bestemming worden in algemene zin bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het artikel kan het college van burgemeester en wethouders ook andere bedrijven toestaan, voor zover deze naar aard en omvang te vergelijken zijn met bedrijven uit ten hoogste categorie 2.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Nutsvoorzieningen zijn doorgaans vergunningvrij te realiseren. Die nutsvoorzieningen die door hun afmetingen niet vergunningvrij zijn, zijn als Bedrijf - Nutsvoorziening bestemd.
Artikel 6 Detailhandel
Het tuincentrum aan de Leidseweg Noord is bestemd voor detailhandel en met een nadere aanduiding specifiek voor een tuincentrum. Deze locatie is uit overwegingen van verkeersveiligheid niet geschikt voor grootschalige detailhandel met een grote verkeersaantrekkende werking. Een tuincentrum is daarbij een zeer specifieke vorm van detailhandel, met een ander bezoekerspatroon dan reguliere detailhandel. Om deze redenen is gekozen om het tuincentrum middels een specifieke aanduiding mogelijk te maken en op deze locatie geen ander soortige detailhandel toe te staan.
Daarnaast is de rijwielzaak aan de Leidseweg bestemd als detailhandel. Voor de aanwezige bedrijfswoning is een aanduiding opgenomen.
Artikel 7 Gemengd
Het winkelcentrum langs de Admiraal de Ruytersingel en de daarbij gelegen snackbar zijn bestemd als Gemengd. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, zoals detailhandel, (dienstverlenende) bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en wonen. Buiten het feit dat enkele van deze functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan, zijn ze verder vrij uitwisselbaar.
Functies die niet vrij uitwisselbaar zijn, zijn horeca en de supermarkt. Deze zijn door middel van een aanduiding op de verbeelding specifiek vastgelegd.
Artikel 8 Groen
Omvangrijke groengebieden en structurerende groenelementen zijn bestemd als Groen.
Artikel 9 Horeca
Het restaurant aan de Leidseweg Noord 338 is bestemd als Horeca. Ter plaatse worden horecavoorzieningen uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het artikel kan het college van burgemeester en wethouders ook andere horeca-activiteiten toestaan, voor zover deze naar aard en omvang te vergelijken zijn met horeca uit ten hoogste categorie 1.
Artikel 10 Kantoor
De kantoorlocatie aan de Witte de Withlaan, in de hoek van de kruising tussen de Leidseweg Noord en de Trompweg, is bestemd als Kantoor.
Artikel 11 Maatschappelijk
Het plangebied kent diverse maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onder andere scholen en zorgcomplexen. De bestemming maakt uiteenlopende maatschappelijke functies mogelijk, waarmee enige flexibiliteit wordt geboden bij mogelijke uitwisseling van functies en locaties.
Waar gebouwen in de regel strak worden voorzien van een bouwvlak, is voor de scholenlocaties aan de Van Hogendorpweg een ruimer bouwvlak opgenomen met een maximum bebouwingspercentages. Deze regeling sluit aan op het vigerende bestemmingsplan en maakt daarmee geen andere ontwikkelingen mogelijk dan reeds toegestaan. Door de flexibele regeling biedt het echter meer ontwerpruimte voor de beoogde herontwikkeling van de scholenlocaties.
Artikel 12 Natuur
De gronden van landgoed Ter Wadding zijn, uitgezonderd de bebouwing en de daarbij behorende erven, bestemd als Natuur. Door de aanwezige gebouwen en bijbehorende erven afzonderlijk te bestemmen, ontstaat voor het (overige) overgrote deel van het landgoed een regeling die gericht is op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Extensieve dagrecreatie is daarbij eveneens toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan.
Artikel 13 Tuin
De meeste voortuinen bij woningen (en in sommige gevallen ook zijtuinen) zijn bestemd als Tuin. Op grond van een specifieke regeling mogen binnen de bestemming erkers aan aangrenzende hoofdgebouwen worden toegestaan. Deze regeling is gebaseerd op het huidige gemeentelijke beleid. Voor zover een bestaande erker niet past binnen de erkerregeling is deze toch positief geregeld door middel van een algemene bepaling inzake bestaande afwijkingen. Dit om te voorkomen dat, nu deze erkers niet afzonderlijk in het plan zijn aangeduid, deze onbedoeld onder het overgangsrecht zouden komen te vallen.
Artikel 14 Verkeer
De ontsluitingswegen hebben de bestemming Verkeer gekregen. Naast de functie van ontsluiting zijn ook andere gebruiksfuncties op deze gronden toegestaan, zoals afval voorzieningen, straatmeubilair (bankjes, plantenbakken, etc.), groen, parkeervoorzieningen en water.
Artikel 15 Verkeer - Railverkeer
De spoorlijn en het daaraan gelegen station De Vink zijn bestemd als Verkeer - Railverkeer. Binnen deze bestemming zijn spoorlijnen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Stationsgebouwen zijn uitsluitend binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak toegestaan.
Artikel 16 Water
Waterpartijen van wezenlijke omvang of met een structurerende functie zijn als Water bestemd.
Artikel 17 Wonen
De grondgebonden woningen binnen het plangebied, behoudens specifieke bedrijfswoningen, zijn bestemd als Wonen. Tot de bestemming Wonen behoren tevens de bij een woning erven, voor zover niet bestemd als Tuin (of anderszins). Binnen de bestemming is geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen grondgebonden woningen omdat dit uit volkshuisvestelijk oogpunt niet nodig wordt geacht. Met het bouwvlak wordt de omvang en de (bestaande) locatie van het hoofdgebouw vastgelegd.
Erfbebouwing
Aanbouwen en bijgebouwen zijn architectonisch en qua omvang ondergeschikte gebouwen. Ze zijn als zodanig gekoppeld aan de woning, als hoofdgebouw. Op basis van de Wabo is voor aanbouwen en bijgebouwen die voldoen aan bepaalde voorwaarden betreffende plaats en omvang, geen omgevingsvergunning nodig. Ze zijn dan 'vergunningvrij'. De Wabo geeft geen begripsomschrijvingen van aanbouwen en bijgebouwen. Er wordt in beginsel aangegeven dat het gaat om gebouwen 'die strekken tot vergroting van het woongenot'.
Voor aanbouwen is het bepalend dat er een directe verbinding is met het hoofdgebouw, te weten de woning. In die toelichting is voor bijgebouwen bepaald dat het op zichzelf staande gebouwen zijn, zoals een schuur, garage of ander bijgebouw bij een woning.
Het onderscheid tussen aanbouwen en bijgebouwen is in wezen niet functioneel bepaald. Wel is in het bestemmingsplan in de begripsomschrijving van bijgebouw bepaald dat in een van de woning vrijstaand bijgebouw niet mag worden gewoond. Dat om te voorkomen dat er op een perceel op zichzelf staande woonruimten kunnen ontstaan, los van de woning. Het onderscheid tussen aanbouwen en bijgebouwen betreft met name de maatvoering. In de navolgende schema's wordt de erfbebouwingsregeling nader toegelicht. De erfbebouwingsregeling in het bestemmingsplan is gebaseerd op de erfbebouwingsregeling van de gemeente zoals deze is opgenomen in bijlage 4.
Bij de oppervlakteregeling van bijgebouwen is bepaald dat het daarbij gaat om vergunningplichtige bijgebouwen. Dit om duidelijk te maken dat de 'vergunningvrij' toegestane oppervlakte van bijgebouwen daar niet bij is inbegrepen. Bestaande aanbouwen en bijgebouwen met een grotere oppervlakte dan hier is toegestaan, worden expliciet in de bouwbepalingen geregeld om te voorkomen dat ze onbedoeld onder het overgangsrecht komen te vallen.
Dakterrassen, balkons, privacyschermen
De bepalingen betreffende dakterrassen (op aanbouwen en dergelijke), balkons (aan de woning) en privacyschermen (op dakterrassen en balkons) dienen enerzijds om een ruimtelijk aanvaardbare situatie te bevorderen en anderzijds om de privacy te beschermen. De regeling is gebaseerd op de gemeentelijk Beleidsnotitie Balkonbeleid.
Beroep-aan-huis
Het uitoefenen van een beroep-aan-huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Wonen. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen dan wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de beroepsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.
Bedrijf-aan-huis
Het uitoefenen van een bedrijf-aan-huis zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Wonen. Om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen en om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening tot overlast zou kunnen zorgen, zijn hiervoor wel diverse voorwaarden opgenomen in de bestemmingsregels.
Zo zijn onder andere de maximaal toegestane bedrijfscategorie en de maximum oppervlakte geregeld en worden er eisen gesteld ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking, parkeren en reclame-uitingen.
Artikel 18 Wonen - Gestapeld
De gestapelde woningen binnen het plangebied, behoudens de woningen binnen de bestemming Gemengd, zijn bestemd als Wonen - Gestapeld. Tot de bestemming Wonen - Gestapeld behoren tevens de bij een complex van gestapelde woningen behorende erven, voor zover niet bestemd als Tuin (of anderszins).
Een deel van de kantorenlocatie aan de Witte de Withlaan is bestemd voor woningbouw. Op de onderste verdiepingen zijn echter nog kantoren aanwezig. Deze zijn mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'kantoor'.
Artikel 19 Wonen - Woonwagenstandplaats
De woonwagenstandplaats op de hoek van de Trompweg en de Leidseweg Noord is bestemd als Wonen - Woonwagenstandplaats. Binnen deze bestemming is één woonwagen toegestaan, wat overeenkomt met de bestaande situatie.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De hoogspanningsverbinding aan de noordzijde van het plangebied is voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de hoogspanningsverbinding niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het belang van de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad.
Artikel 21 Waarde - Archeologie - 5
Dit bestemmingsplan bevat diverse dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Deze dubbelbestemming geldt in aanvulling op de enkelbestemming die ter plaatse van toepassing is. De mogelijkheden die op basis van de enkelbestemming geboden worden, krijgen op basis van de dubbelbestemming te maken met aanvullende voorwaarden die betrekking hebben op de bescherming van archeologische waarden.
De dubbelbestemming verplicht daarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek voor specifieke werken en werkzaamheden. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kunnen de werken en werkzaamheden al dan niet worden toegestaan. Het stellen van aanvullende eisen, zoals het laten uitvoeren van de werkzaamheden onder begeleiding van een archeologisch deskundige, behoort eveneens tot de mogelijkheden.
Deze beschrijving is eveneens van toepassing op de artikelen 22 Waarde - Archeologie -6, met dien verstande dat deze een afzonderlijke archeologische (verwachtings)waarde beschermt met daarbij behorende minimum maten waarbij archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld.
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
De primaire waterkeringen binnen het plangebied zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Daarmee worden in beginsel bouwwerken anders dan ten behoeve van de waterkering uitgesloten. Als uitzondering hierop kan een omgevingsvergunning verleend worden voor andere bouwwerken, voor zover daarmee het belang van de waterkering niet geschaad wordt.
In aanvulling op bouwwerken, zijn ook werken en werkzaamheden die het waterkeringsbelang kunnen aantasten aan regels gebonden. Voor dergelijke werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning verplicht gesteld, die alleen afgegeven kan worden voor zover daarmee het waterkeringsbelang niet wordt geschaad.
Artikel 24 Anti dubbeltelregel
De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 25 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor bestaande gebouwen en bouwwerken waarvan de maatvoering niet in overeenkomst is met de in onderhavig plan gestelde maten. Het artikel bepaalt voor deze bouwwerken dat de bestaande maten ter plaatse als afwijkende maximum maat mogen worden gehanteerd.
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik, zoals een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het plan, voor zover het de aanleg van bouwwerken voor algemeen nut betreft. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de afwijkingsbevoegdheid gebonden is.
Artikel 28 Algemene wijzigingsregels
Algemene wijzigingsbevoegdheid
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders het plan op specifieke onderdelen wijzigen. Het mag daarbij gaan om het verleggen van bestemmingsgrenzen voor zover deze afwijkt van de feitelijke situatie en het aanpassen van bedrijfscategorieën. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de wijzigingsbevoegdheid gebonden is.
wro-zone - wijzigingsgebied
Voor het beter toegankelijk maken van de complexen aan de Jan Evertsenlaan en het vergroten van de leefbaarheid van de openbare ruimte heeft de gemeente een Programma van Eisen opgesteld. Hierin zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgenomen waaraan de ontwikkelingen dienen te voldoen. De parkeerplaatsen worden verplaatst naar het gebied tussen het appartementengebouw en de Trompweg, op de locatie van de bestaande parkeerplaatsen aan de Jan Evertsenlaan worden groen- en speelvoorzieningen gerealiseerd. Bij de verschillende appartementengebouwen worden daarnaast ook liften aan de buitenzijde van de gebouwen aangebracht ter bevordering van de toegankelijkheid van de appartementen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van deze kwaliteitsverbeteringen rondom de Jan Evertsenlaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen. Hierbij kunnen de bestemmingen gewijzigd worden ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen tussen het appartementengebouw aan de Jan Evertsenlaan en de Trompweg. De ontsluiting van deze nieuwe parkeerplaats dient gebruik te maken van de bestaande ontsluitingen of, in het geval van een nieuwe ontsluiting, via de Jan Evertsenlaan.
Daarnaast mogen liften worden geplaatst, waarbij de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 4 m en de bouwhoogte van de liftconstructie niet meer dan 3 meter boven de bestaande gebouwen uitsteekt.
Artikel 29 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure vastgelegd die van toepassing is op situaties waarbij het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag nadere eisen stellen op grond van dit bestemmingsplan. Het vormt daarmee een procedurele uitwerking van de 'nadere eisenregeling' zoals die voor de diverse bestemmingen is opgenomen.
Artikel 30 Overige regels
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Artikel 31 Overgangsrecht en Artikel 32 Slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de wettelijk voorgeschreven overgangsregels en de slotregel aan de orde.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie/financiële Haalbaarheid
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in grote wijzigingen ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan of de huidige situatie. Het bestemmingsplan voorziet in beperkte mate tot kleinschalige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen leiden niet tot financiële consequenties voor de gemeente. Derhalve is het bestemmingsplan financieel haalbaar en is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
7.2 Beoordeling Exploitatieplanplicht
De wet maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of wijziging van een bestemmingsplan. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Om te voorkomen dat de gemeente ook bij kleine functiewijzigingen in de vorm van de verbouwing van een bestaand gebouw een exploitatieplan zal moeten opstellen, heeft de wetgever voor functiewijzigingen een ondergrens gesteld van 1.000 m² bruto vloeroppervlak voor kantoor en horeca en een aantal van 10 voor woningen. Voor bouwplannen met functiewijzigingen onder deze grens is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing.
Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd') en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en de woningbouwcategorieën afdoende zijn geregeld.
Gelet op het conserverende karakter van het plan, beoordeeld in relatie tot artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De in dit plan opgenomen nieuwe ontwikkelingen, zoals enkele woningbouwprojecten, zijn reeds eerder vergund. Verder voorziet het plan niet rechtstreeks in exploitatieplanplichtige functieveranderingen.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Wettelijk Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan een aantal instanties voorgelegd. Dit zijn:
- provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit;
- VROM-Inspectie, Regio Zuid-West;
- Hoogheemraadschap van Rijnland;
- PM gemeente: regio, buurgemeenten, etc.
Na de overlegronde worden de reacties van de overleginstanties hierna samengevat en van commentaar voorzien. De brieven van de overleginstanties worden opgenomen als bijlage PM.
8.2 Inspraak/burgerparticipatie
Conform de gemeentelijke inspraakverordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Deze periode loopt van pm datum tot pm datum. Voorafgaand hieraan is de publicatie aangekondigd via de gemeentelijke website (pm: overige kanalen). Gedurende de inzagetermijn is het plan te raadplegen via de gemeentelijke website en op het gemeentehuis.
8.3 Handhaving
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van de regelgeving in het bestemmingsplan. Blijkens jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. De gemeente Voorschoten heeft in dit kader handhavingsbeleid. In de nota wordt aangegeven op welke wijze de gemeente Voorschoten handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid.
De nota vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen handhavingsprogramma. Het handhavingsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het komende jaar. Bij nieuwe bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan, wordt bovendien een handhavingsparagraaf opgenomen, waarin omschreven staat op welke wijze en met welke middelen wordt gehandhaafd.
Handhavingsmiddelen
De gemeentelijke overheid heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in deze nota centraal.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten.
Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen.
Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen teneinde te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Overzicht Vigerende Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Overzicht vigerende bestemmingsplannen
Bijlage 2 Qra Hogedruk Aardgasleidingen
Bijlage 2 QRA Hogedruk Aardgasleidingen