Buitenplaats Duivenvoorde
Bestemmingsplan - Voorschoten
Onherroepelijk op 23-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanBuitenplaats Duivenvoorde 2011 van de gemeente Voorschoten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.Duivenvoorde-BP50 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 aanbouw of uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwde gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtergevel
de van de weg en/of water afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of zijgevel;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het houden en/of fokken van dieren en het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, met uitzondering van houtteelt;
1.9 antennedrager
antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.10 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedraging en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw;
1.14 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw
een al dan niet afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd, daarvan in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden en daarvan ten dienste staand, op hetzelfde (bouw)perceel als het hoofdgebouw gelegen gebouw;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain en bergzolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 buitenplaats
een ruimtelijk relevant ensemble dat naar zijn aard en inrichting landschappelijke en stedenbouwkundige kenmerken vertoont van een landgoed, doch niet kan worden aangemerkt als een landgoed in de zin van de 'Natuurschoonwet' dan wel daarvoor in de plaats tredende wetgeving.
1.26 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en/of tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden;
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met ouderdom of gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.28 dagrecreatie
een vorm van recreatie waarbij personen een (gedeelte van een) dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten;
1.29 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of -indien en voor zover daarbij sprake is van een bovenbeëindiging van enige relevante omvang- een bouwwerk;
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en met uitzondering van verbruik ter plaatse;
1.31 detailhandel in volumineuze goederen
een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
- detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
- tuincentra;
- bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en -stoffering;
1.32 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;
1.33 eengezinswoning
een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd gebouw dat één woning omvat;
1.34 erf
- a. achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
- b. voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
- c. zij-erf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel;
- d. voor percelen waarin een bouwvlak is aangegeven: het gedeelte van een perceel dat is gelegen buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het - in het bouwvlak gesitueerde - hoofdgebouw;
- e. voor percelen waarin geen bouwvlak is aangegeven: het gedeelte van een perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is beste md ten dienste van het gebruik van het - op het perceel gesitueerde - hoofdgebouw;
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, die is gericht op het (laten) geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard, zoals onder meer een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.36 extensieve recreatie
een vorm van (dag)recreatie in de open lucht waarbij recreanten voor met name het beleven van het landschap en/of de natuur, in relatief geringe aantallen (mede) gebruik maken van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers voor bijvoorbeeld het fietsen, wandelen, paardrijden, kanoën en vissen en waarbij relatief geringe aantallen recreanten gedurende een beperkte tijdsduur aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid;
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 geluidsbelasting
- a. vanwege een industrieterrein: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
- b. vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
- c. vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.39 geluidsgevoelige functie
bewoning of andere geluidsgevoelige functies binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.40 geluidsgevoelig gebouw
gebouw welke dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.41 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder (zoals deze luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan) rondom het terrein van vestiging in dit bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.42 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) grond;
1.43 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.44 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.45 hoofdmassa van een gebouw
de massa van een gebouw, met uitzondering van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bouwwerken;
1.46 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en/of dranken, overwegend voor gebruik ter plaatse, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening en al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie);
1.47 kantine
een ondergeschikte vorm van niet-zelfstandige horeca ten dienste van een op grond van dit plan toegestane vorm van gebruik;
1.48 kap
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.49 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;
1.50 landschapsdeskundige
een bij de gemeente in dienst zijnde of een door burgemeester en wethouders aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen, op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten;
1.51 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch opzicht;
1.52 milieuplanologische effecten
planologisch relevante effecten op het milieu ten aanzien van de luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, geluid en water;
1.53 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomende in dat gebied;
1.54 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.55 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar maar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan strikt functiegebonden ondersteunende horeca mag uitoefenen;
1.56 ontsluitende weg
weg en/of langzaam verkeersroute waaraan de hoofdtoegang tot het bouwperceel is gesitueerd: bij bouwpercelen welke (de mogelijkheid tot) twee hoofdtoegangen hebben wordt, voor het bepalen van wat de ontsluitende weg is, aansluiting gezocht bij de aangrenzende bouwpercelen;
1.57 opslag
het bedrijfsmatig bewaren van goederen;
1.58 peil
Voor het peil gelden de navolgende regels tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald:
- a. indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen;
- b. indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
1.59 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan;
1.60 staat van horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;
1.61 tuin
tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
1.62 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Buitenplaats Duivenvoorde 2011 bestaande uit de kaart met nummer NL.IMRO.0626.Duivenvoorde-0001;
1.63 vloerafscheiding
een bouwtechnische voorziening, zoals een balkon- of terrashekwerk of borstwering, die wordt aangebracht om (val)ongelukken te voorkomen;
1.64 voorgevel
de naar de weg en/of water gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of water gekeerde gevel, de meest beeldbepalende gevel van dat gebouw, tenzij op de kaart anders is aangegeven;
1.65 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan);
1.66 winkel
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat een ruimte omvat, die door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.67 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.68 zijgevel
de zijdelingse gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of achtergevel;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstanden
De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.
2.2 Bebouwingspercentage
Een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.
2.3 Bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.6 Brutovloeroppervlak
- a. Algemeen: binnen de gevels van het bouwwerk inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlaktes van de diverse verdiepingen bij elkaar opgeteld moeten worden;
- b. detailhandel ondersteunende horeca: het voor publiek toegankelijke gedeelte binnen de gevels van het pand waarin de detailhandel is gevestigd inclusief de ruimte achter de kassa, maar exclusief opslagruimten en personeelsruimten.
2.7 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 Overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
2.11 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatsen van die hoofdtoegang;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
2.13 Verkoopvloeroppervlak
De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.
2.14 Winkelvloeroppervlak
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Open Gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
- b. de instandhouding van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is;
- c. extensief recreatief medegebruik indien en voor zover de sub b. bedoelde waarden daardoor niet onevenredig (kunnen) worden aangetast;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - rijksmonument: een onroerend monument als bedoel in artikel 3 van de Monumentenwet 1988;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren': ongebouwde parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. ontsluitingswegen en -paden;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. groen- en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of een berging ten dienste van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
- a. per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht;
- b. de oppervlakte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 25 m²;
- c. de hoogte van een schuilgelegenheid of berging niet meer mag bedragen dan 3,00 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3.1 onder b. bedoelde belangen en waarden;
- b. het scheuren of laten scheuren van grasland ten behoeve van een omzetting van grasland naar bouwland;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van de bosbouw;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van een paardenbak.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 5 Natuur - Bijzondere Botanische Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke - en cultuurhistorische waarden van de gronden met deze bestemming, dan wel van aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd waarvan de oprichting strikt noodzakelijk is voor het beheer en/of onderhoud van de gronden, dan wel voor het realiseren van de bestemming.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. buurtonsluitingswegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- e. bermen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de voorgeschreven plaats en afmetingen van de bouwwerken als bedoeld in 6.2.1 en 6.2.2 indien en voorzover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. een samenhangend straatbeeld;
- b. de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
- c. de verkeers- en/of sociale veiligheid;
- d. de aansluiting op structurele groenelementen en waterelementen;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken op een wijze die de waterhuishouding dan wel het waterbergend vermogen op enige wijze negatief beïnvloedt.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke - en cultuurhistorische waarden van de gronden met deze bestemming, dan wel van aangrenzende gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 voor het bouwen van al dan niet vrijstaande bijgebouwen binnen de bestemmingsvlakken, met dien verstande dat:
- a. vrijstaande bijgebouwen op ten minste 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn moeten worden gesitueerd;
- b. de hoogte van aangebouwde bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,25 meter;
de goot- resp. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 resp. 4,50 meter; - c. de totale gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vrijstaande bijgebouwen mag per bijbehorend hoofdgebouw niet meer bedragen dan 50 m².
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van aan huisverbonden beroepen in afwijking van het bepaalde in artikel 8.1.2.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2voor het vergroten van het vloeroppervlak tot een maximum van 65 m², mits er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking en het parkeren ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt.
8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van bovengrondse 150 KV hoogspanningsverbindingen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, indien noodzakelijk voor en ten behoeve van de bestemming, zoals in artikel 9.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van:
- a. ten hoogste 40,00 meter voor hoogspanningsmasten;
- b. ten hoogste 5,00 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 11 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
11.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de verbeelding zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde -Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen.
11.2 Bouwregels
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 11.1 gelden voor het bouwen op deze gronden, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 van dit plan, de volgende regels:
- a. het verwezenlijken van de krachtens dit plan op de gronden in het plangebied gelegde bestemmingen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle landschaps- en bebouwingsstructuren, verkavelings- en waterstructuren en/of landschapselementen;
- b. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bouwwerken (bepaald door de goothoogte, de bouwhoogte, de kapvorm, de dakhelling, de voorgevelbreedte, de gevelindeling, de bestaande bouwmassa en de uiterlijke verschijningsvorm) dient gehandhaafd te blijven;
- c. het is verboden bestaande hoofdgebouwen samen te voegen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van deze regels van toepassing.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die op de verbeelding zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
- a. dijken;
- b. kaden;
- c. dijksloten;
- d. waterstaatsdoeleinden;
- e. andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 12.1 genoemde bestemming, met een maximum hoogte van 5 meter gemeten vanaf het peil;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 12.1 bedoelde andere voorkomende bestemming(en), conform de bouwregels van deze andere bestemmingen, voor zover de belangen die samenhangen met de waterkering dit toestaan en nadat hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 19.1 van toepassing.
3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Bestaande maten
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met dit plan, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die of tot een doel dat leidt tot een onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische en/of overige waarden;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor buitenopslag;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Vrijwaringszone - landgoedbiotoop
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
17.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden alsmede de elders in dit plan beschreven ruimtelijke -, cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden, afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwregels in Hoofdstuk 2 met ten hoogste 10% indien zulks in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvragen noodzakelijk is; deze afwijking mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende afwijking; uitgangspunt voor de afwijking is de normstelling als opgenomen in de bouwregels van Hoofdstuk 2;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van kunstobjecten, zend-, ontvang- en sirenemasten tot ten hoogste 40,00 meter.
17.2 Mantelzorg
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de plankaart aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd indien:
- a. de oppervlakte van elk bouwvlak en/of bestemmingsvlak met niet meer dan 5% wordt vergroot dan wel verkleind;
- b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, railverkeer en/of industrielawaai op de gevel van geluidgevoelige objecten respectievelijk op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een daartoe verkregen hogere grenswaarde;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische-, landschappelijke-, botanische-, of ecologische waarden;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de woonsituatie;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de verkeersveiligheid;
- 6. de sociale veiligheid;
- 7. de aansluiting aan structurele groen- en/of waterelementen;
- 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Bouwwerken
20.2 Gebruik
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitenplaats Duivenvoorde 2011.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 30 augustus 2007 heeft de gemeenteraad van Voorschoten het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld, dat op 22 april 2008 door gedeputeerde staten van Zuid-Holland (gedeeltelijk) is goedgekeurd. Dit bestemmingsplan is vooral bedoeld om uitvoering te kunnen geven aan de doelstellingen uit de "Structuurvisie Duivenvoorde 2005", waarin de gemeenten Voorschoten en Leidschendam-Voorburg hun gezamenlijke visie hebben bepaald voor de herinrichting van de zgn. Duivenvoordecorridor, het landelijk gebied tussen de kernen Voorschoten en Leidschendam. Centraal binnen de corridor ligt het landgoed Duivenvoorde met het gelijknamige kasteel. De instandhouding en verdere ontwikkeling van dit landgoed met zijn grote cultuurhistorische maar ook recreatieve betekenis wordt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied" niet voldoende gefaciliteerd. Het ook op langere termijn waarborgen van een verantwoorde exploitatie van het kasteel met het landgoed vraagt om een aantal voorzieningen resp. ruimtelijke ingrepen. Dit is aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het kasteel Duivenvoorde met een deel van het omliggende landgoed, waarin de noodzakelijke ontwikkelingen in juridisch-planologische zin worden verankerd, maar waarin ook de belangrijke cultuurhistorische -, ecologische -, landschappelijke - en overige waarden voldoende worden beschermd.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" omvat het kasteel Duivenvoorde met het bijbehorende park en enkele landerijen. Het plangebied bevindt zich tussen de provinciale weg N447 en de spoorlijn Den Haag - Leiden. De ligging en de begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1: globale begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het voorliggende bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" vervangt voor wat betreft de in het plan begrepen gronden het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Voorschoten, vastgesteld d.d. 30 augustus 2007 en (gedeeltelijk) goedgekeurd d.d. 22 april 2008. Op 15 juli 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan ter zake van een aantal tegen het goedkeuringsbesluit ingediende beroepschriften. Deze uitspraak heeft geen consequenties gehad voor het plandeel waarin de nu aan de orde zijnde gronden zijn begrepen, zodat sprake is van een onherroepelijke bestemmingsregeling.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" is als volgt opgebouwd:
In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal - en gemeentelijk niveau. Voor zover relevant worden verschillende onderdelen van het beleidskader kort benoemd. Waar nodig wordt daarvan een vertaling gemaakt naar het voorliggende bestemmingsplan.
In Hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven, waarbij onder meer wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de functionele opbouw van het plangebied. Ook komt de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied aan de orde en wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, archeologie, etc.
In Hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied uiteengezet. Daarbij wordt met name beschreven welke voorzieningen noodzakelijk zijn voor een toekomstgerichte exploitatie van het landgoed met het kasteel en een verantwoorde inpassing daarvan binnen het waardevolle, kwetsbare gebied.
Hoofdstuk 5 zet uiteen hoe de in het bestemmingsplan beschreven keuzes zijn vertaald naar de regels resp. zijn verbeeld op de plankaart.
In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de met het bestemmingsplan samenhangende handhavingsaspecten.
In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt o.m. verslag gedaan van het overleg met andere overheden en instanties, de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2 Beleidskader
2.1 Inleiding
De ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied worden in hoge mate bepaald en gestuurd door het beleidskader van de hogere overheden. In eerste instantie gaat het daarbij om algemene kaderstellende beleidsdocumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn ook meer sectoraal georienteerde beleidsdocumenten relevant voor het vormgeven van de ruimtelijke ordening. De belangrijkste, voor het plangebied relevante, beleidskaders worden hierna kort beschreven.
2.2 Van Wro Naar Wro
2.2.1 Beleid en normstelling
Met ingang van 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro introduceert op het gebied van het ruimtelijke ordeningsrecht een scheiding tussen beleid en normstelling.
Het ruimtelijk beleid wordt op diverse niveau's met name vastgelegd in structuurvisies, die primair het vaststellende bestuursorgaan zelf binden. Deze structuurvisies hebben in die zin vooral een intern structurerende functie.
De ruimtelijke normstelling vindt plaats door middel van bestemmingsplannen (of: rijks- of provinciale inpassingsplannen, die dezelfde status hebben als een bestemmingsplan op gemeentelijk niveau) en in algemene regels ten aanzien van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot een structuurvisie hebben bestemmingsplannen wél een jegens een ieder geldende rechtstreekse juridisch bindende werking. Op grond van de invoerings- en overgangswetgeving van de Wro zijn de op de WRO gebaseerde planologische kernbeslissingen, streekplannen en regionale structuurplannen gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in de nieuwe wet.
2.2.2 Concrete beleidsbeslissingen en de Wro
In streekplannen en regionale structuurplannen op grond van de WRO kunnen zogenoemde concrete beleidsbeslissingen zijn opgenomen: beleidsmatige besluiten van hogere overheden die bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, besluiten, e.d. door lagere overheden in acht moeten worden genomen. De Wro kent de concrete beleidsbeslissing als figuur echter niet meer. De invoeringswetgeving bepaalt dat deze concrete beleidsbeslissingen hun rechtskracht behouden gedurende de looptijd van het betreffende plan waarin zij zijn opgenomen. Een streekplan en een regionaal structuurplan hebben een geldigheidsduur van tien jaar. Gedurende deze periode na vaststelling van de desbetreffende plannen blijven de daarvan deel uitmakende concrete beleidsbeslissingen dus ook onder het regime van de Wro van kracht. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen, ook ná 1 juli 2008, zal dus met de betreffende concrete beleidsbeslissingen nog rekening gehouden moeten worden.
2.2.3 Algemene regels
Bij algemene maatregel van bestuur (amvb) kan de rijksoverheid regels stellen over de inhoud van bestemmingsplannen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Gemeenten zullen zich bij het vaststellen van bestemmingsplannen aan deze regels moeten houden.
De provincie heeft in de Wro de bevoegdheid gekregen om bij verordening regels te stellen omtrent de inhoud van onder meer bestemmingsplannen. Via dit instrument kan ook de provincie in algemene zin aan gemeenten dwingend voorschrijven aan welke inhoudelijke eisen hun bestemmingsplannen moeten voldoen.
2.3 Rijksbeleid
2.3.1 Nota Ruimte
Op 23 april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte vastgesteld. Deze nota stelt ruimte voor ontwikkeling als thema centraal, met daarbij als bestuurlijk uitgangspunt het motto: "Decentraal wat kan en centraal wat moet."
De nota hanteert voor heel Nederland een beperkt aantal generieke regels onder de noemer 'basiskwaliteiten, die moeten bijdragen aan het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid: een goede onderlinge afstemming van de verschillende ruimtevragende functies voor zowel stedelijke als landelijke gebieden. Deze regels vormen een ondergrens op het gebied van veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. De nota waarborgt nadrukkelijk de positie van water, dat als onderwerp van integraal sectorbeleid een robuust element vormt in de ruimtelijke planvorming. Verder kiest het rijk voor een bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking als ruimtelijke strategie.
Op grond van de Nota Ruimte maakt de gemeente Voorschoten deel uit van het stedelijke netwerk Randstad-Holland, één van de zes aangewezen nationale stedelijke netwerken. Vanwege de verregaande verstedelijking binnen deze netwerken bestaat hier grote behoefte aan voldoende groen en recreatieve voorzieningen, die een wezenlijke bijdrage (kunnen) leveren aan de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijke ruimtelijke elementen vormen daarbij de zogenaamde Nationale Landschappen en de Rijksbufferzones. Beide hebben tot doel een ongeremde verstedelijking te voorkomen en de groene kwaliteiten in de betrokken regio's te behouden dan wel te versterken. Met de Nota Ruimte is de Duivenvoordecorridor, waarvan het plangebied deel uitmaakt, aangewezen als Rijksbufferzone tussen de stedelijke regio's Haaglanden en Leiden. Primaire doelstelling van deze aanwijzing is het in stand houden van het overwegend groene karakter van de buffer, zodat geen aaneengesloten stedelijke zone kan ontstaan tussen het stadsgewest Haaglanden en de regio Holland-Rijnland. Het accent ligt in de buffer verder vooral op het behoud van waardevolle groenfuncties en open landschapseenheden, de bevordering van dagrecreatie en landschapsbeleving en de stimulering van gebiedsondersteunende functies van de corridor, als laatste doorgaande ecologische verbinding tussen het Groene Hart van de Randstad en het kustlandschap bij Wassenaar. De nota legt de regiefunctie voor deze ontwikkelingen en voor het daartoe noodzakelijke juridisch-planologische regime bij de provincie Zuid-Holland.
Met het bestemmingsplan "Buitengebied" is beoogd een kader tot stand te brengen waarbinnen deze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Het nu voorliggende bestemmingsplan voor het landgoed Duivenvoorde is een beperkte herziening daarvan, die voortborduurt op het eerdere regime en de doelstellingen daarvan respecteert en waar mogelijk versterkt.
2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte')
2.3.3 Structuurschema Groene Ruimte / Nota Belvédère
Een voor dit plangebied bijzonder betekenisvol beleidsterrein is de cultuurhistorie. In het vroegere Structuurschema Groene Ruimte maakte het plangebied deel uit van het Strategisch Groenproject Landgoederenzone Haaglanden. Bij nieuwe ontwikkelingen moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met karakteristieke landschapspatronen en gebiedstypische vormen van grondgebruik. Vergelijkbare doelstellingen zijn geformuleerd in de Nota Belvédère, waarmee de rijksoverheid aangeeft hoe cultuurhistorische kwaliteiten en aspecten bij de toekomstige inrichting van Nederland een rol kunnen spelen en welke maatregelen daarvoor getroffen kunnen worden. Delen van de Rijksbufferzone zijn aangewezen als topgebied cultureel erfgoed, aanwijzingen in het streekplan borduren daar op voort. Eén en ander vraagt om het actieve behoud of de herontwikkeling van waardevolle cultuurhistorische elementen in het gebied. Concreet gaat het daarbij om zaken als gebiedstypische nederzettingsvormen, oude wegen, waterlopen, verkavelingspatronen, gebouwde en ongebouwde archeologische monumenten, etc. Deze elementen moeten als inspiratiebron worden gebruikt bij het uitwerken van concrete inrichtingsplannen.
In het verlengde hiervan hebben de gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten het initiatief genomen tot aanwijzing van belangrijke delen van de Duivenvoordecorridor als beschermd dorpsgezicht. Bij besluit van de ministers van OCW en VROM d.d. 19 november 2007 heeft de formele aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht van de "Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam", waarvan ook het plangebied deel uitmaakt, daadwerkelijk plaatsgevonden.
2.3.4 Verdrag van Malta
In 1988 heeft het Nederlandse parlement het Europese verdrag ter bescherming van archeologisch erfgoed geratificeerd, dat begin 1992 in Valletta (Malta) is ondertekend. Het zgn. Verdrag van Malta voorziet in de bescherming van cultureel erfgoed door onder andere de risico's op aantasting van dat erfgoed te beperken. Dit kan door het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem ( "in situ") te bewaren en door integratie van het thema archeologie in de ruimtelijke ordening. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving werd -zeker bij grote projecten- al jaren 'in de geest van Malta' gewerkt. Zo maakten rijk, provincies en gemeenten al geruime tijd gebruik van bijvoorbeeld de mogelijkheden die de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening bood.
2.3.5 Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden, die een omvangrijke aanpassing in verband met de zorg voor archeologische monumenten inhoudt van de Monumentenwet 1988. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta op nationaal niveau geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ordening en de financiering van opgravingen. De eigen rol van de overheden krijgt nu een geformaliseerd karakter. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies krijgen de taak om archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Voor die gebieden zullen gemeenten ook hun bestaande bestemmingsplannen moeten actualiseren.
Belangrijkste doel van de wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Dit wordt gerealiseerd door archeologie een (niet-vrijblijvende) geformaliseerde plaats te geven bij ruimtelijke processen. Algemeen uitgangspunt is om de aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden of te ontzien. Waar bodemverstoring onvermijdelijk is, is het leidende principe: de verstoorder betaalt. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek, alsmede het eigendom en het beheer van archeologische vondsten. Onder dit wettelijk regime zijn de provinciale taken aanvullend aan die van rijk en gemeente. Deze taken sluiten aan op de beleidspraktijk van de afgelopen jaren. Gelet op de intenties van 'Malta' en de consequenties van de wet voor de provincie, verschuift de beleidsinzet nadrukkelijk van toetsing achteraf naar inbedding vooraf, van handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud én benutting van deze waarden in het proces van de ruimtelijke ordening.
2.4 Provinciaal & Regionaal Beleid
2.4.1 Streekplan Zuid-Holland West
Op 19 februari 2003 hebben provinciale staten van Zuid-Holland het streekplan "Zuid-Holland West" vastgesteld. Met dit streekplan, dat een planhorizon kent tot 2015 en sterk steunt op het gedachtegoed van de eerste drie PKB-delen van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra, streeft de provincie er naar de ontwikkeling van de Randstad tot groene Deltametropool te ondersteunen. In het streekplan is het plangebied grotendeels aangeduid als Natuurgebied, deels ook als Agrarisch gebied Plus: agrarische gebieden met natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden. Daarnaast rust op basis van het streekplan op het plangebied de aanduiding 'Beschermd stads- of dorpsgezicht'. Op 30 januari 2008 hebben provinciale staten de zevende partiële herziening van het streekplan vastgesteld, getiteld "Duivenvoordecorridor / Westland c.a.". Met deze herziening heeft de provincie het groene licht gegeven voor de transformatie van de Duivenvoordecorridor van een verrommeld landschap, gedomineerd door kassen, naar een kwalitatief hoogwaardig coulisselandschap. De verdere ontwikkeling van het kasteel en landgoed Duivenvoorde, waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet, past binnen het provinciaal beleid ter zake.
Figuur 2.1: uitsnede streekplankaart Zuid-Holland West (na 7e partiële herziening)
Zoals opgemerkt onder 2.1 behouden de concrete beleidsbeslissingen uit het streekplan hun werking tot en met 2013: het streekplan Zuid-Holland West is immers vastgesteld op 19 februari 2003 en heeft een geldigheidsduur van tien jaar. In dat opzicht blijft het streekplan ook in formele zin voor het voorliggende bestemmingsplan een relevant onderdeel van het het beleidskader, waaraan getoetst dient te worden.
2.4.2 Provinciale Structuurvisie (PSV)
2.4.3 Verordening Ruimte
2.4.4 Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 is door het algemeen bestuur van de regio Holland-Rijnland de "Regionale Structuurvisie 2020" (RSV) vastgesteld. De twaalf gemeenten die deelnemen in de regio Holland-Rijnland hebben daarmee een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio vastgesteld. De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid zijn teruggebracht tot zeven kernbeslissingen, te weten:
- 1. Holland-Rijnland is een top-woonregio;
- 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- 3. Concentratie van stedelijke ontwikkeling;
- 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
- 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
- 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en greenport;
- 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Voor het plangebied zijn met name kernbeslissingen 4 en 5 van belang. Figuur 2.2 toont de groen-blauwe visiekaart uit de RSV. Feitelijk draait het bij groen & blauw om het instandhouden van de diversiteit van landschappen en de versterking van de onderlinge samenhang en structuur. Hiermee kan de leefbaarheid, duurzaamheid en kwaliteit van de landschappen daarvan worden gegarandeerd. De taak van de regio is daarbij met name:
- het verder versterken en ontwikkelen van de bestaande landschappen en het verhogen van de landschappelijke kwaliteit ten behoeve van het gebruik en de beleving daarvan;
- het verder verhogen van de onderlinge samenhang en structuur van de landschappen door in te zetten op het verbetering van verbindingen die de bereikbaarheid, toegankelijkheid, duurzaamheid en samenhang tussen de landschappen verder versterken.
Figuur 2.2: Groen-blauwe visiekaart RSV2020
Binnen de Randstad moet de regio zich nog beter dan nu positioneren als gebied waarbinnen op korte afstand van elkaar zeer karakteristieke en kwalitatief duurzame landschappen aanwezig zijn, die door een sterke samenhang en structuur van verbindingen de regio als eenheid op de kaart zetten. De instandhouding en ontwikkeling van de openheid van het veenweidelandschap, de groenstructuur, de ecologisch waardevolle gebieden, e.d. en de beleving daarvan spelen daarbij een cruciale rol. De voorziene ontwikkeling van het plangebied sluit daarbij aan.
2.4.5 Pact van Duivenvoorde / Visiedocument Duin, Horst & Weide
Het Pact van Duivenvoorde is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar. Het Pact wil zorgdragen voor een duurzaam behoud van het groene gebied tussen deze gemeenten, het gebied Duin, Horst en Weide. Door nieuwe ontwikkelingen staat de cultuurhistorie in het Duin, Horst & Weidegebied in toenemende mate onder druk. Het gebied heeft unieke kwaliteiten, die het waard zijn behouden te blijven. Maar: hoe kunnen de cultuurhistorische waarden beschermd worden zonder dat het een museum wordt? Deze uitdaging neemt het Pact van Duivenvoorde aan. Daarom is gestart met het project 'Cultuurhistorische impuls Duin, Horst & Weide'. Het doel is het beschermen van het cultuurhistorisch gezien rijke en nog redelijk gaaf bewaarde land. In december 2007 is het Visiedocument Duin, Horst, Weide, van rijksbufferzone tot regiopark gepubliceerd door de drie Pact van Duivenvoorde gemeenten. Het is een ontwikkelingsgerichte visie geworden, met een beschrijving van de kernkwaliteiten, kansen en bedreigingen voor het gebied en met het benoemen van activiteiten die de komende jaren opgepakt moeten gaan worden.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurvisie Duivenvoorde 2005
De gezamenlijk door de gemeenten Voorschoten en Leidschendam-Voorburg opgestelde "Structuurvisie Duivenvoorde 2005" voorziet, in overeenstemming met het door de hogere overheden uitgezette beleid, in een transformatie van de Duivenvoordecorridor van een vooral glastuinbouwgebied naar een kwalitatief hoogwaardig coulisselandschap waarbinnen nieuwe groene en recreatief aantrekkelijke functies worden gestimuleerd.
Figuur 2.3: kaartbeeld Structuurvisie Duivenvoorde 2005
Leidraad voor deze ontwikkeling is de versterking van het reeds bestaande waardevolle cultuur- en coulisselandschap. Robuuste groencomplexen worden afgewisseld met zowel open als besloten landschapseenheden. Daartoe ligt het accent van de structuurvisie op handhaving en uitbreiding van de bestaande open ruimte. Het kasteel Duivenvoorde vormt een centraal element in de corridor als geheel, realisatie van de beleidsdoelen versterkt karakteristieke zichtlijnen en vergezichten op het kasteel. Een verdere versterking van de ruimtelijke positie en functie van het kasteel met het omringende landgoed, zoals voorzien in het voorliggende bestemmingsplan, draagt zowel in ruimtelijk als functioneel opzicht verder bij aan het realiseren van deze beleidsdoelen.
2.5.2 Nota archeologie "Het bodemarchief ontrafeld"
In het nieuwe archeologiebestel dat in september 2007 is ingegaan zijn twee punten essentieel. Het eerste is de centrale rol die de gemeenten in dit bestel spelen. Dit vormt een interessante nieuwe uitdaging die gemeenten de mogelijkheid biedt om iets nieuws toe te voegen aan de identiteit en het karakter van een plek. De kennis, herkenbaarheid en beleving van de lokale geschiedenis en cultuur kan respectievelijk worden verdiept en vergroot. Het tweede punt is de invoering van het principe "de verstoorder betaalt": de initiatiefnemer van een ontwikkeling, ingreep, e.d. die leidt tot verstoring van het bodemarchief is verplicht de kosten van archeologisch vooronderzoek en vervolgonderzoek te betalen.
In de archeologienota "Het bodemarchief ontrafeld" (Nota archeologie 'Duin, Horst en Weidegebied') is het archeologiebeleid van de gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar vastgelegd. Met deze archeologienota, die in 2009 is vastgesteld, geven de betreffende gemeenten een concrete invulling aan de herziene wetgeving voor de archeologische monumentenzorg. Gelet op de in het plangebied aanwezige archeologische waarden is toepassing van het archeologiebeleid resp. toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen daaraan vanzelfsprekend en voorziet het voorliggende plan in een ontwikkeling die aansluit bij de in de archeologienota geformuleerde doelstellingen.
2.5.3 Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor
Uitgangspunt bij de herontwikkeling resp. herinrichting van de Duivenvoordecorridor, waarvan het plangebied van het voorliggende plan deel uitmaakt, is dat met deze ontwikkeling allure aan het landschap wordt toegevoegd. Bij alle ontwikkelingen en ingrepen geldt dan ook dat de lat hoog ligt, iedere ontwikkeling binnen dit gebied moet kwaliteit uitstralen. Dat geldt niet alleen voor de bebouwing met bijbehorende tuinen en parken, voor de erfafscheidingen, maar ook voor de ontwikkeling van openbare ruimte als wegen en paden en de overige ontwikkelingen binnen het landelijk gebied: van de uitbreiding van stallen of van de scheepswerf tot de herontwikkeling van een uitspanning.
Álle ruimtelijke plannen binnen de Duivenvoordecorridor worden getoetst door een kwaliteitsteam. Dit team wordt gevormd door stedenbouwkundigen van de gemeenten Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, vertegenwoordigers van de beide gemeentelijke welstandscommissies en externe landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen.
Om te borgen dat het kwaliteitsteam aan ontwikkelende partijen vooraf kan aangeven aan welke kwaliteitseisen plannen moeten voldoen, zodat van meet af aan helder is waaraan de betreffende plannen worden getoetst, wordt door de beide betrokken gemeenten de vaststelling van het "Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor" voorbereid. Dit beeldkwaliteitsplan zal voor het betrokken gebied in de plaats treden van de beide gemeentelijke welstandsnota's en een aanvulling vormen op de bestemmingsplannen, inrichtingsplannen, etc. die beide gemeenten voor hun deel van de Duivenvoordecorridor hebben vastgesteld, met inbegrip van het het voorliggende plan voor de gronden rond het kasteel Duivenvoorde. Dat betekent dat ook ontwikkelingen en ingrepen binnen het landgoed Duivenvoorde zullen moeten voldoen aan de kwaliteitseisen die in het vast te stellen Beelkwaliteitsplan worden vastgelegd. De ontwikkelingen die met het voorliggende plan mogelijk worden gemaakt zijn daarom ook uitgewerkt in nauwe samenspraak met het genoemde kwaliteitsteam. Daarmee is op voorhand een goede afstemming met de eisen uit het komende Beeldkwaliteitsplan geborgd.
2.5.4 Nota Erfgoed
Op 17 december 2009 heeft de raad van de gemeente Voorschoten de "Nota Erfgoed" vastgesteld. In deze nota geeft de gemeente aan wat haar ambities zijn om het aanwezige culturele erfgoed veilig te stellen, in stand te houden en verder te ontwikkelen. Samen met de "Erfgoedverordening 2008" en de gemeentelijke archeologienota "Het Bodemarchief ontrafeld" vormt de Nota Erfgoed het sluitstuk van een intensief traject om de ambities van de gemeente op het gebied van erfgoed te vertalen in beleid en regelgeving.
Met de Nota Erfgoed streeft de gemeente Voorschoten naar een mix van instandhouding, beheer en ontwikkeling van cultureel erfgoed. Hierbij staat gebiedsgericht en integraal werken in overleg met betrokken partijen centraal. De gemeente gaat meer aandacht besteden aan voorlichting en communicatie en het vroegtijdig betrekken van het aspect cultuurhistorie bij bouw- en inrichtingsprojecten om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente te vergroten.
Bij de totstandkoming van de Nota Erfgoed is door de gemeente nauw samengewerkt met diverse partijen, zoals de Vereniging tot behoud van Oud, Groen en Leefbaar Voorschoten, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, lokale historici, medewerkers van de gemeente Wassenaar en de adviescommissie voor Welstand en Cultureel Erfgoed.
Hoewel in de Nota Erfgoed geen specifieke ambities worden beschreven voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, zullen eventuele ingrepen en ontwikkelingen binnen het plangebied altijd ook ten minste in meer algemene zin worden beoordeeld tegen achtergrond en doelstellingen van het in de Nota geformuleerde beleid.
3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke - en functionele analyse van het plangebied aan de hand van de bestaande situatie. Aan bod komen aspecten als de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke hoofdstructuur, de aanwezigheid van verschillende functies, e.d.
3.2 Ruimtelijke Analyse
3.2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied maakt deel uit van het zgn. strandwallenlandschap. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn de evenwijdig aan de kust gelegen oude duinstroken, met daartussen duinpannen. Deze landschapstypen vormen samen een microreliëf, te weten:
- bewoning en tuinbouw op de hoger gelegen (zandige) gronden;
- veehouderij en hakhoutbosschages in de lager gelegen (natte) duinpannen;
- bosontwikkeling op grote schaal op de jonge duinen langs de kust.
De strandwallen worden gekarakteriseerd door een grote verscheidenheid aan kleine waardevolle landschapselementen zoals bomenrijen, oprijlanen, hagen, etc. Het landgoed Duivenvoorde met de bijbehorende landgoedbossen en landerijen vormt hiervan een kenmerkende representant, waarbinnen het kasteel een beeldbepalend element vormt. Samen bieden dergelijke landschapselementen een zeer gevarieerd beeld van deels open, deels besloten landschappelijke eenheden en dragen zij in hoge mate bij aan de landschappelijke kwaliteiten van het strandwallengebied.
Het kasteel resp. het landgoed Duivenvoorde ontlenen hun naam waarschijnlijk aan de rivieren de Duve (of Dobbe) en de Voor, waartussen het kasteel is ontstaan. In 1226 wordt 'Duvenvoirt' voor het eerst genoemd in een akte, waarin de erfenis van goederen wordt geregeld. Omstreeks 1250 bevond zich op de plaats van het tegenwoordige kasteel een donjon, een vierkante verdedigingstoren. In de loop der tijd verdrong de behoefte aan woonruimte geleidelijk de meer strategisch-militaire functie en werd de hoeveelheid bebouwing bij en aan de donjon steeds verder uitgebreid. Bij een ingrijpende verbouwing in 1631 verkreeg het kasteel zijn tegenwoordige uiterlijk en grondplan en werd de transformatie van verdedigingswerk naar landhuis voltooid.
3.2.2 Ruimtelijke hoofdstructuur en verbindingen
Het landgoed Duivenvoorde -althans voor zover de gronden deel uitmaken van het plangebied- ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Den Haag - Leiden en de Veurseweg (N447). De primaire ontsluiting van het kasteel vindt plaats vanaf de Veurseweg via de Laan van Duivenvoorde, parallel aan deze oprijlaan loopt een waterpartij die in verbinding staat met de Vliet. Via een padenstelsel is het landgoed verbonden met het aan de overzijde van de spoordijk gelegen landgoed De Horsten. Het kasteel Duivenvoorde bevindt zich op een centrale, prominente plaats binnen het landgoed en is gelegen aan het einde van een zichtas die vanaf de Vliet over de Veurseweg heen tot aan het kasteel loopt.
3.2.3 Bebouwingsstructuur
Het centrale bebouwingselement in het plangebied is uiteraard het kasteel Duivenvoorde. Op het bij het kasteel behorende landgoed is van oudsher een verscheidenheid aan overige bebouwing aanwezig, die zonder uitzondering een relatie had/heeft met of ten dienste stond/staat van het kasteel.
Figuur 3.1: Kasteel Duivenvoorde
Met name zijn naast het kasteel in het plangebied de volgende bebouwingselementen aanwezig:
- een jagershuis;
- een botenhuis;
- een stal/koetshuis;
- een tuinmanswoning;
- een voormalig bouwhuis;
- een herbouwd bouwhuis;
- een oranjerie;
- een werkplaats
- diverse (al dan niet monumentale) bruggen, toegangshekken, tuinmuren, etc.
3.2.4 Waterstructuur
Het waterstelsel in de Duivenvoordecorridor (weergegeven in figuur 3.2) omvat zowel polder- als boezemwater in een omvang van circa 16 hectare, en kan grofweg worden verdeeld in 3 grote beheersgebieden, te weten:
- de watergangen in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder en de Papewegsepolder;
- het Dobbestelsel ten zuiden van de spoorlijn Den Haag - Leiden (bestaande uit de Dobbewetering en aangrenzende weteringen);
- het Vlietstelsel in de Knip- en Starrenburgerpolder (bestaande uit het boezemwater van de Vliet en het polderwater dat hierin wordt uitgemalen.
Figuur 3.2: waterstelsels in de Duivenvoordecorridor
Het waterstelsel in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan maakt deel uit van het Dobbestelsel, gelegen tussen de spoorlijn Den Haag - Leiden en de as Veurseweg - Veursestraatweg. Vooralsnog kan worden geconcludeerd, dat er nog geen concreet uitgewerkte plannen bestaan voor aanpassing van het waterstelsel. Tijdens de voorbereiding van de Structuurvisie Duivenvoorde (zie: 2.5.1) is echter geconstateerd, dat dit deel van het waterstelsel baat zou kunnen hebben bij:
- een herinrichting van de Dobbewetering met natuurvriendelijke oevers;
- een aanpassing van de betrokken poldereenheden tot meer homogene samenhangende watersystemen (bijvoorbeeld door het opheffen van waterbarrières en peilverschillen, waar deze misschien wel historisch gegroeid zijn maar thans voor het waterbeheer geen toegevoegde waarde meer hebben).
De aanpassing van de polderstelsels tot meer homogene watersystemen is onderdeel van de voorstellen tot herinrichting van de oude (glas)tuinbouwlocaties in de Duivenvoordecorridor. De noodzaak tot herinrichting kan worden aangegrepen voor een vereenvoudiging van het waterbeheer en indien noodzakelijk ook voor een verruiming van de hoeveelheid oppervlaktewater. Uitgangspunt is in elk geval dat de hoeveelheid oppervlaktewater, die in de bestaande situatie in het plangebied aanwezig is, ten minste gehandhaafd blijft. Het voorliggende bestemmingsplan waarborgt, onder meer door het als 'Water' bestemmen van watergangen en andere voor het waterbeheer relevante elementen, dit uitgangspunt.
3.2.5 Groenstructuur
De kenmerkende / structurerende vegetatie van het landgoed bestaat voor een belangrijk deel uit landgoedbos met waterpartijen, houtwallen, struweel en ruigte. De groenstructuur in de Duivenvoordecorridor als geheel is weergegeven in figuur 3.3.
Een noemenswaardig element in de groenstructuur van het landgoed is de oude, deels door een monumentale muur omzoomde, kasteeltuin ('Leidse Tuin'). Deze tuin is thans ingericht als kwekerij en tuinderij voor kerstbomen, sierteeltgewassen, e.d. maar de huidige inrichting doet geen recht aan het historische karakter van de tuin.
Figuur 3.3: groenstructuur in de Duivenvoordecorridor
3.3 Functionele Analyse
3.3.1 Wonen
Het kasteel Duivenvoorde heeft in zijn huidige, niet meer op een militaire functie gerichte vorm, van oudsher een woonfunctie gehad. De zuidvleugel van het kasteel wordt ook thans nog bewoond. Deze woonfunctie zal naar verwachting ook op de langere termijn gehandhaafd blijven. Diverse overige van het landgoed deel uitmakende gebouwen hebben eveneens een, aan het beheer van het kasteel en de bijbehorende landerijen gerelateerde, woonfunctie. Ook ten aanzien hiervan is de verwachting dat deze woonfunctie in de toekomst gecontinueerd blijft.
3.3.2 Museum e.d.
Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is het beheer van kasteel Duivenvoorde met de bijbehorende landerijen ondergebracht in een stichtingsvorm. Tegelijk daarmee zijn de centrale - en noordelijke vleugel van het kasteel in gebruik genomen als museum, waarin de ontstaansgeschiedenis van het kasteel en het interieur daarvan centraal staan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid het kasteel alsmede een deel van het terrein te gebruiken als accommodatie voor conferenties, recepties en daarmee vergelijkbare evenementen. Voorts heeft de gemeente Voorschoten het kasteel aangewezen als officiële locatie voor het voltrekken van huwelijken.
3.3.3 Groen en openbare ruimte
De opzet in inrichting van het park, dat kasteel Duivenvoorde omringt, is in de loop der eeuwen aan veranderingen onderhevig geweest. Aan het begin van de zeventiende eeuw was sprake van een vierkant park met singels. Dit park is aan het begin van de achttiende eeuw vervangen door tuinen in formele Franse stijl. In de negentiende eeuw zijn de eerdere tuinen definitief vervangen door een landschapspark in Engelse stijl met vijvers. Deze inrichting van het park is tot op de dag van vandaag behouden gebleven. Over één van deze vijvers is in het verleden een vlotbrug met ijzeren leuningen aangebracht, die nog steeds bestaat. Het landgoed Duivenvoorde is in zoverre openbaar toegankelijk dat -zij het in relatief beperkte mate- de mogelijkheid bestaat voor een paar korte wandelingen in het park bij het kasteel.
3.3.4 Beschermd dorpsgezicht / Monumenten
Het plangebied is onderdeel van de Landgoederenzone "Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam", een gebied dat bij besluit van de ministers van OCW en VROM d.d. 19 november 2007 is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht. De Landgoederenzone strekt zich uit over de gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar. Het gebied omvat een aaneengesloten reeks van landgoederen, buitenplaatsen met bijbehorende parken, tuinen, landerijen met boerderijen en villawijken met wijk- en groenvoorzieningen. Bijzonder is dat in deze Landgoederenzone de historisch-geografische -, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken uit de zeventiende tot en met de vroege twintigste eeuw goed herkenbaar bewaard zijn gebleven. Een -voor dit plan relevante- uitsnede van de kaart van het beschermd gezicht is weergegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4: uitsnede kaart Beschermd Dorpsgezicht Landgoederenzone
Het gehele terrein van kasteel Duivenvoorde is aangewezen als een rijksbeschermd monument met een complexbescherming. Binnen het geheel van het complex, bestaande uit de parkinrichting, het kasteel en en de bijbehorende gebouwen, zijn ook de afzonderlijke objecten voorzien van rijksbescherming op grond van de Monumentenwet 1988.
De rijksbescherming betreft naast het complex als geheel de volgende objecten:
- hoofdgebouw Kasteel Duivenvoorde;
- terras met aansluitende bruggen;
- toegangsbrug achterzijde;
- parkaanleg;
- hoofdinrijhek Veurseweg 290;
- jagershuis;
- tuinmuren kwekerij;
- hek in noordelijke tuinmuur kwekerij;
- botenhuis;
- brug nabij jagershuis;
- voormalige boerderij Zuid-Hoeve;
- voormalig dienstgebouw (Bouwhuis);
- muur voormalige moestuin;
- omheining voormalige moestuin;
- zuidelijk - en oostelijk hek voormalige moestuin;
- stal en koetsiershuis;
- achtermuur voormalige kas;
- tuinmanswoning;
- bijgebouwen ten oosten van tuinmanswoning;
- brug over vijver;
- vlotbrug over vijver;
- brug over Dobbewetering.
4 Visie Op Het Plangebied
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele aspecten die van belang zijn voor de visie op de ontwikkeling van het plangebied. Samen met hoofdstuk 3 vormt dit hoofdstuk in feite de kern van de toelichting. De visie is immers bepalend voor de vorm en inhoud van de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, te weten de plankaart en de regels.
4.2 Visie Op Het Plangebied
4.2.1 Algemeen
Zoals ook in het deels met het voorliggende plan te vervangen bestemmingsplan "Buitengebied" als hoofdlijn is verankerd, is de ruimtelijke ontwikkeling in het gehele gebied van de Duivenvoordecorridor primair gericht op consolidatie respectievelijk versterking van het huidige landschapsbeeld. Dit beeld wordt in het relatief kleine plangebied van het voorliggende plan bepaald door het landgoed Duivenvoorde met zijn talrijke landerijen en bosschages.
Het voorliggende plan maakt enkele ingrepen respectievelijk ontwikkelingen van zeer beperkte omvang mogelijk, die mede bijdragen aan het waarborgen van een gecontinueerde exploitatie van het landgoed en het kasteel en daarbij ook een bijdrage leveren aan het versterken van de recreatieve betekenis en de belevingswaarde van het landgoed.
4.2.2 Landgoedvisie Duivenvoorde
Op 14 november 2006 is door het bestuur van de Stichting Duivenvoorde de "Landgoedvisie Duivenvoorde" vastgesteld. Met deze visie verwoordt het bestuur zijn beleid met betrekking tot de ontwikkeling van het landgoed Duivenvoorde op de middellange termijn. Het kader van de visie wordt gevormd door de statutaire doelstelling van de Stichting:
"Het doel van de stichting is het behoud van het kasteel met inboedel en landgoed Duivenvoorde te Voorschoten als cultuur- en natuurmonument en het behoud van de daarbij behorende archieven".
Voorts is rekening gehouden met ontwikkelingen op economisch en planologisch gebied, die hun invloed op het landgoed zullen hebben.
De visie beschrijft de toekomstvisie voor het landgoed als geheel, maar gaat ook in op het toekomstig functioneren van de diverse onderdelen van het landgoed, te weten:
- het kasteel Duivenvoorde en omringend parkbos;
- het agrarisch gebied rondom het parkbos;
- het agrarisch gebied in de Duivenvoordse Polder;
- de Knippolder;
- de oude buitenplaats Haagwijk.
De uitgangspunten en doelstellingen van de Landgoedvisie Duivenvoorde worden door de gemeente Voorschoten onderschreven. De Landgoedvisie van de Stichting vormt dan ook een belangrijke basis voor de in dit hoofdstuk beschreven visie op het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan is noodzakelijk om een aantal in de Landgoedvisie beschreven en onderbouwde ingrepen in het plangebied van een passende juridisch-planologische grondslag te voorzien.
4.2.3 Rapport "Van glas naar gras"
In opdracht van de gemeente Voorschoten en de Stichting Duivenvoorde is een wervend en realistisch toekomstperspectief uitgewerkt, waarbij wordt aangesloten op de gemeentelijke structuurvisie, het bestemmingsplan en de onder 4.2.2 beschreven landgoedvisie. Dit toekomstperspectief is geconcretiseerd in een inrichtingsschets en gespiegeld in een uitvoeringsprogramma. De voorstellen zijn op hoofdlijnen financieel onderbouwd, waarbij de sanering van het glasbestand de belangrijkste ingang vormt. Eén en ander is vastgelegd in het rapport "Van glas naar gras" dat op 26 februari 2008 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
Het herstel- en ontwikkelingsplan voor de parkaanleg rond kasteel Duivenvoorde, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de juridisch-planologische basis vormt, maakt onderdeel uit van de totale herinrichting van de Duivenvoordecorridor zoals beschreven in het rapport.
4.2.4 Herstel- en ontwikkelingsplan Duivenvoorde
Het herstel- en ontwikkelingsplan voor de parkaanleg rond kasteel Duivenvoorde, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de juridisch-planologische basis vormt, maakt onderdeel uit van de totale herinrichting van de Duivenvoordecorridor zoals beschreven in het rapport "Van glas naar gras" (zie: 4.2.3).
4.2.5 Landschappelijke hoofdstructuur
De ontwikkelingen in het buitengebied van Voorschoten zijn gericht op versterking van het huidige landschapsbeeld, dat in de eerste plaats wordt gedomineerd door de landgoederen Duivenvoorde en De Horsten met hun talrijke landerijen en bosschages en door de open weidegronden in de Papewegsepolder. De afwisseling van open ruimten en houtopstanden biedt het beeld van een coulisselandschap dat in de afgelopen eeuwen nauwelijks veranderingen heeft ondergaan.
De Duivenvoordecorridor fungeert thans als een laatste groene verbinding tussen het Groene Hart in het oosten en de duinen en duinpannen rond Wassenaar in het westen. Het landgoed Duivenvoorde vervult binnen deze groene verbindingsfunctie een prominente rol. Verdere versterking van de kwaliteiten en waarden van het landgoed kan aan deze rol nog verder invulling geven, mits daarbij de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied eveneens worden versterkt of ten minste in stand gehouden. Ruimtelijke ingrepen in het gebied zijn slechts aanvaardbaar wanneer zij daartoe kunnen bijdragen, en de landschapsbeleving (mede) helpen bevorderen. Het voorliggende plan is daarom primair conserverend van aard.
4.2.6 Natuur en ecologie
De handhaving en de ontwikkeling van natuur- resp. ecologische waarden in het buitengebied is reeds eerder beleidsmatig verankerd en veilig gesteld in de natuurkerngebieden en in de ecologische verbindingszone. Hier toe behoren:
- de natuurgebieden in de Duivenvoordse- en Veenzijdsepolder;
- het stiltegebied voor vogels in de Papewegsepolder;
- de bossen en landerijen van landgoederen en buitenplaatsen;
- de natte graslanden langs de Vliet;
- de hoofdwetering in de as van landgoed Duivenvoorde (inclusief haar oeverzones).
Deze waarden dienen, ongeacht welke ontwikkelingen en/of ingrepen in het plangebied plaatsvinden, in stand gelaten te worden resp. in juridisch-planologische zin blijvend van een beschermend regime te worden voorzien.
Met het oog op de omvangrijke natuurwaarden van het buitengebied en de ecologische betekenis er van, maar ook met het oog op de vogel- en habitatrichtlijnen op Europees niveau is de vraag onderzocht of het buitengebied in het algemeen en het plangebied in het bijzonder nog een verder reikende bescherming nodig heeft dan het niveau waarin het streekplan reeds voorziet. De conclusie is gerechtvaardigd dat daartoe geen noodzaak bestaat, omdat alle in het plangebied aanwezige natuurgebieden hun status ongewijzigd behouden en daardoor reeds sprake is van een afdoende niveau van bescherming van soorten en habitats. Daarbij komt dat binnen het plangebied slechts sprake is van ontwikkelingen dan wel ruimtelijke ingrepen die zodanig beperkt van omvang zijn en zodanig voortvloeien uit en voortborduren op de bestaande situatie, dat van significante negatieve invloed op de ecologische waarden in het plangebied geen sprake kan zijn.
Voorts is aandacht besteed aan de vraag of het voorliggende plan eventueel negatieve effecten zou kunnen hebben voor in specifieke delen van het plangebied voorkomende soorten en of in dat kader nader onderzoek op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk zou kunnen zijn. Daartoe is een natuurtoets uitgevoerd, die als Bijlage 3deel uitmaakt van deze toelichting.
4.2.7 Groenbeheer, groenontwikkeling en recreatie
In de bestaande groenstructuur in het plangebied wordt niet wezenlijk ingegrepen, de aanwezige houtwallen, bosschages, etc. blijven in stand, waarbij voor het beheer van het landgoed Duivenvoorde ook in de toekomst aandacht voor de kwaliteit van het aanwezige groen blijft bestaan.
De open weidegronden binnen het plangebied blijven eveneens grotendeels ongewijzigd. Slechts een strook van beperkte omvang (< 2.000 m²) tussen de Laan van Duivenvoorde en de Horstlaan zal opnieuw worden ingericht als parkeervoorziening voor bezoekers van het landgoed en het kasteel. Op de groenstructuur resp. de ecologische waarden van het plangebied zal deze ingreep geen significante invloed hebben. Met deze parkeervoorziening kan wel invulling worden gegeven aan één van de doelstellingen van het beleidskader, te weten het versterken van de recreatieve functie van het gebied.
4.2.8 Waterhuishouding
4.2.9 Cultuurhistorie
Met het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de juridisch-planologische randvoorwaarden verankerd die nodig zijn voor het behoud en waar mogelijk de versterking van de cultuurhistorische waarden in het buitengebied van de gemeente Voorschoten. Ook de aanwijzing van de Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam-Voorburg draagt in belangrijke mate bij aan het realiseren van deze beleidsdoelstelling. Voor het plangebied van het voorliggende plan is een aantal cultuurhistorische waarden specifiek relevant, te weten:
- de zichtlijnen op landgoed Duivenvoorde;
- de bosschages van landgoed Duivenvoorde;
- het middeleeuwse wegennet en padenstelsel op het landgoed;
- specifieke tuinstructuren, waterpartijen en tuinmuren op het landgoed;
- de bebouwing met monumentale waarden op het landgoed.
Het bestemmingsplan legt deze waarden conserverend vast en waarborgt daarmee het in juridisch-planologisch opzicht best haalbare beschermingsniveau, maar biedt daarbij ook ruimte voor noodzakelijke ontwikkelingen die de bedoelde waarden en de beleving daarvan versterken. De bescherming van cultuurhistorische waarden heeft ook haar neerslag gevonden in de aanwijzing van het landgoed als beschermd complex, de aanwijzing van een aantal (Rijks)monumenten dan wel het aanmerken van bebouwing als cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken. In het plangebied betreft het daarbij -uiteraard- het kasteel Duivenvoorde alsmede andere op het landgoed aanwezige bebouwingselementen.
4.2.10 Beeldkwaliteitsparagraaf landgoedbiotoop
4.2.11 Archeologie
4.2.12 Milieu en Externe veiligheid
5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding / Standaarden
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011". Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de plankaart. Deze eerste paragraaf geeft de vorm van het bestemmingsplan weer. De twee daarop volgende paragrafen gaan meer gedetailleerd in op de verschillende bestemmingen en overige regelingen, zoals die zijn neergelegd in de regels en op de plankaart.
De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende status, maar kan gebruikt worden bij het nader uitleggen van de regels en/of de plankaart. Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0626. Duivenvoorde-0001 zijn alle noodzakelijke - en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplichte- gegevens ingetekend.
Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de plankaart) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt in bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden op de kaart hebben een bestemming, die zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letter ter aanduiding van de bestemming. Elke op de plankaart aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd. Daarbij wordt onder meer weer terugverwezen naar aanduidingen op de plankaart.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) bevatten vrijwel geen bepalingen over de opbouw en verbeelding van een bestemmingsplan. Dit heeft er toe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast, met als resultaat een ware lappendeken van bestemmingsplanvormen. Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en doelen zagen er volledig verschillend uit en waren nauwelijks vergelijkbaar, met als gevolg een gebrek aan duidelijkhied voor de gebruikers van bestemmingsplannen.
In de met ingang van 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) alsmede daarop gebaseerde AmvB's is een uitgebreide regeling opgenomen die moet resulteren in onderling vergelijkbare ruimtelijke plannen. Standaardisering van de opbouw en verbeelding moet daartoe leiden. De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Die verbeelding is verder uitgewerkt door middel van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2008).
Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Toepassing van de standaarden is dwingend voorgeschreven. De plankaart en de regels van dit plan zijn ingericht met inachtneming van de wettelijk voorgeschreven standaarden, zoals de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, IMRO2008, SVBP2008, e.d.
5.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in Inleidende regels, Bestemmingsregels en Algemene regels. De inleidende regels bestaan uit begripsbepalingen en regels omtrent de wijze van meten. De bestemmingsregels bevatten de regels omtrent gebruik, bouwen e.d. per bestemming. De algemene regels zijn onder te verdelen in algemene gebruiks- en bouwregels, algemene ontheffingsregels, overgangsrecht en een slotregel.
5.2.1 Inleidende regels
Om misverstanden te voorkomen worden in de begripsbepalingen (artikel 1) de verschillende in het plan voorkomende begrippen nader toegelicht, dit om de eenduidigheid te bevorderen en interpretatieproblemen te voorkomen. Bij de wijze van meten (artikel 2) wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
De regels voor de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen zijn opgebouwd conform de SVBP-2008. Dat betekent dat elk artikel volgens een vaste indeling is opgebouwd, te weten (voor zover per bestemming van toepassing):
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Ontheffing van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Ontheffing van de gebruiksregels;
- Aanlegvergunning.
Om de in het plangebied aanwezige waarden en belangen te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen in elke bestemmingsregeling. Bij het beoordelen van een aanvraag om aanlegvergunning moet een afweging plaatsvinden tussen de belangen die zijn gediend met het uitvoeren van de vergunningplichtige activiteit en de effecten daarvan op het landschap, de natuur en de water- of bodemhuishouding, cultuurhistorische - en archeologische waarden, etc. Deze mogen in geen enkel geval onevenredig worden aangetast.
In het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3: Agrarisch met waarden - Open gebied
Deze bestemming omvat gronden die gebruikt worden voor de teelt of het voortbrengen van gewassen of voor de teelt of het houden van vee. Voor deze gronden geldt dat de specifieke landschappelijke waarden gehandhaafd resp. beschermd moeten worden. Daarbij kan het gaan om elementen als cultuurhistorische waarden, gebiedstypische ontsluitingen, kavelstructuren, etc.
Artikel 4: Gemengd
Deze bestemming is toegekend aan het kasteel Duivenvoorde zelf, omdat ter plaatse sprake is van een aantal in relatie tot elkaar uitgeoefende functies. Met deze bestemming wordt ruimte geboden voor het continueren van woon- en overige functies, met als uiteindelijk doel het waarborgen van de bestaande situatie waarin de oorspronkelijke woonfunctie (mede) wordt gedragen door de exploitatie van een aantal passende overige functies.
Artikel 5: Natuur - Bijzondere botanische waarden
De functie van de Duivenvoordecorridor, waarvan het plangebied deel uitmaakt, als ecologische verbindingszone tussen het Groene Hart en het strandwallenlandschap bij Wassenaar wordt ook in het voorliggende plan gewaarborgd door middel van de bestemming Natuur. Het betreft hier met name gronden met een hoge botanische waarde, zoals houtopstanden met Stinse flora en oude hagen.
Deze bestemming is ook toegekend aan de kasteeltuin (Leidse Tuin) die als onderdeel van dit plan in ere hersteld zal worden. Binnen dit deel van de bestemming is voorts door middel van een functieaanduiding conform de SVBP2008 ruimte geboden voor een horeca- en detailhandelsfunctie.
Artikel 6: Verkeer - Verblijfsgebied
Op gronden met deze bestemming is geen doorgaand gemotoriseerd verkeer toegestaan. Gemotoriseerd verkeer in de vorm van bestemmingsverkeer (bezoekers van het landgoed resp. het kasteel) kan in beperkte mate van deze gronden gebruik maken. In beginsel betreft het hier vooral oude landwegen, fiets- en wandelpaden.
Artikel 7: Water
Met de bestemming Water worden alle binnen het plangebied voorkomende watergangen en waterelementen geregeld, die voor een stabiele waterhuishouding van het plangebied een afwaterings- of bergingsfunctie vervullen. Daarnaast is deze bestemming toegepast op waterlopen en waterpartijen die karakteristiek zijn voor het landschap resp. de landschapswaarden in het plangebied.
Artikel 8: Wonen
Ten behoeve van de woonfunctie in het plangebied (diverse gebouwen bij het kasteel Duivenvoorde waarin thans sprake is van bewoning) is de bestemming Wonen opgenomen. Ter bescherming van de karakteristiek van de bestaande bebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot het gebied als geheel, is sprake van een bestemmingsregeling met name gericht is op het behoud en de bescherming van bestaande situaties.
Artikel 9: Leiding - Hoogspanningsverbinding
Het plangebied wordt doorsneden door een bovengrondse (150kV) hoogspanningsverbinding. Teneinde de instandhouding van deze hoogspanningsverbinding te waarborgen en veiligheidsrisico's die mogelijk voor bepaalde functies uit de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding voortvloeien, is een (dubbel)bestemming opgenomen die de belangen van de hoogspanningsverbinding veilig stelt.
Artikel 10: Waarde - Archeologie
Op gronden met een bijzondere betekenis op het gebied van de archeologische waarden is de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie gelegd. Bouwactiviteiten en andere ontwikkelingen waarbij verstoring van de bodem aan de orde is zijn alleen toegestaan indien archeologisch onderzoek is verricht en de op grond daarvan noodzakelijk te achten maatregelen ter bescherming van archeologische waarden zijn getroffen.
Artikel 11: Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht
Het gehele plangebied maakt deel uit van een als beschermd dorpsgezicht aangewezen groter geheel. Hierbij gaat het met name om het bepalen en beschermen van waardevolle landschapseenheden en landschapsstructuren, maar ook om het behoud van daarin aanwezige resp. aan de waarde daarvan bijdragende bebouwingselementen. Deze (dubbel)bestemming biedt een beschermings- resp. toetsingskader dat het in stand houden van de voor het beschermd gezicht bepalende waarden juridisch-planologisch verankert en waarmee aan de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een beschermende bestemmingsregeling wordt voldaan.
Artikel 12: Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied gelegen waterkeringen hebben de (dubbel)bestemming Waterstaat - Waterkering gekregen. Het gaat hierbij om een dubbelbestemming die in geval van een belangenafweging voorrang krijgt boven eveneens op de betrokken gronden van van toepassing zijnde andere bestemmingen. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd voor zover de waterstaatkundige belangen zich daartegen niet verzetten en na verkregen advies van de beheerder van de waterkering.
5.2.3 Algemene regels
Algemene regels: artikel 13 t/m 19
Deze artikelen bevatten aanvullende bepalingen van algemene aard, zoals meer concreet:
- een zogenaame anti-dubbeltelregel;
- algemene bouwregels;
- een regeling voor bestaande maten;
- algemene gebruiksregels;
- algemene aanduidingsregels;
- algemene afwijkingsregels;
- algemene wijzigingsregels;
- overige regels.
Belangrijk onderdeel van deze algemene regels vormt artikel 17 waarin bepalingen zijn opgenomen ter bescherming van de landgoedbiotoop die deel uitmaakt van het plangebied. Ook de laatste categorie (artikel 19) is van belang, omdat daarin het voor dit plangebied opgenomen aanlegvergunningenstelsel is vastgelegd. Dit stelsel biedt extra bescherming van de natuur-, landschaps-, archeologische -, cultuurhistorische en overige waarden in het plangebied. Het aanlegvergunningstelsel is er op gericht werken en werkzaamheden, die onevenredig afbreuk doen aan de genoemde waarden, te voorkomen dan wel ten minste een extra toetsings- resp. afwegings- en beslismoment over het al dan niet toelaten van zulke werken en werkzaamheden in het plan te verankeren.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20: Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid ten aanzien van bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan en daarvan afwijken. Het opnemen van deze regel alsmede de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die reeds met het eerder vigerende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid ten aanzien van functies die bestonden ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan en daarvan afwijken. Het opnemen van deze regel alsmede de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die reeds met het eerder vigerende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Dit artikel bevat voorts een hardheidsclausule die het mogelijk maakt in bijzondere gevallen door middel van een door het bevoegd gezag te verlenen omgevingsvergunning af te wijken van het overgangsrecht gebruik.
Artikel 21: Slotregel
Deze regel geeft aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald, te weten: "Regels van het bestemmingsplan Buitenplaats Duivenvoorde 2011"
6 Handhaving
6.1 Inleiding
Het ontwikkelen van ruimtelijk beleid en het vertalen daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van dat plan geen handhaving plaatsvindt. De uitvoering van het plan is eveneens een wezenlijk onderdeel van het beleids- en planproces en maakt dus ook deel uit van de planhorizon. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van het bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels. De wettelijke basis voor handhaving is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Handhaving van regels, en zeker van regels op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening en milieu, is door een aantal ingrijpende gebeurtenissen in het recente verleden (de cafébrand in Volendam, de vuurwerkramp in Enschede, het ingestorte parkeerdek in Tiel, de Schipholbrand, etc.) volop in de publieke en politieke belangstelling komen te staan.
6.2 Handhavingsbeleid
Voor een effectief handhavingsbeleid met betrekking tot het bestemmingsplan zijn vier factoren van belang:
6.2.1 Voldoende kenbaarheid van het plan
Een effectief handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van de in het plan gegeven regels bij diegenen die deze moeten naleven. Het bestemmingsplan is aan een ieder kenbaar gemaakt door middel van de wettelijk voorgeschreven publicaties. Daarom mag worden aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied van de regels op de hoogte (kunnen) zijn en op hun naleefgedrag kunnen worden aangesproken.
6.2.2 Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts effectief worden gehandhaafd indien het beleid en de regeling in voldoende grote kring worden ondersteund door het gebruikers in het plangebied. Uiteraard zal vrijwel nooit iedereen zich in elk onderdeel van het plan kunnen vinden. Een algemene positieve benadering van het plan is echter wenselijk c.q. noodzakelijk.
6.2.3 Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling moet realistisch en inzichtelijk zijn, dat wil zeggen: niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten regels en hun toepassing goed controleerbaar zijn. De regels moeten daarom niet meer onderwerpen regelen dan voor de uitvoering van het plan noodzakelijk is. Hoe genuanceerder het beleid dat is beoogd voor een plangebied, hoe complexer de regels zullen zijn en hoe moeilijker de mate van handhaafbaarheid daarmee wordt.
6.2.4 Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende toezicht op de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Wanneer dat wordt nagelaten, ontstaat een grote en onwenselijke mate van rechtsonzekerheid.
Tegenwoordig wordt als regel gewerkt met jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven onderwerpen. In het algemeen geldt op grond van vaste jurisprudentie een zgn. beginselplicht tot handhaving. Dat neemt niet weg dat per geval moet worden onderzocht en beoordeeld of handhaving (nog) mogelijk én proportioneel is. Een uitzondering op de beginselplicht is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van een overtreding.
Bij de handhaving van het bestemmingsplan wordt onder meer concrete aandacht besteed aan:
- de relatie met normen voor brand- en constructieve veiligheid;
- monumentenstatus;
- de relatie met toezicht op de bouwvergunningen;
- milieu-gerelateerde onderwerpen.
6.3 Conclusie
Zoals gezegd, met de vaststelling van het bestemmingsplan is het planproces niet afgerond. Sterker: de vaststelling is slechts een startpunt. De verwerkelijking van de uitgangspunten en doelstellingen in de uitvoeringsfase vereist blijvende aandacht voor en inspanningen op het gebied van communicatie, toezicht en handhaving.
Handhaving staat zowel nationaal als regionaal en lokaal hoog op de politieke agenda. De handhaving van wetten en regels verdient daarom blijvend nadrukkelijk aandacht, ook waar het gaat om de handhaving van bestemmingsplannen. Dat geldt zeker voor waardevolle en kwetsbare gebieden als het hier aan de orde zijnde plangebied. De gemeentelijke organisatie zal dan ook blijvend moeten voorzien in voldoende handhavingscapaciteit, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht.
Ten slotte: een consequentie van de in dit plan verankerde ruimtelijke (beleids)keuzes is dat zich situaties kunnen voordoen die afwijken van zowel dit plan als van het eerder vigerende bestemmingsplan, dat door het voorliggende plan wordt vervangen. Voor zover zulke situaties zonder bezwaar onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht, is er geen directe aanleiding tot handhaving. Waar wel sprake is van situaties, die op gespannen voet staan met de uitgangspunten en doelstellingen van het plan, zal (waar noodzakelijk en mogelijk) de eventuele werking van het overgangsrecht worden gestuit vóór de inwerkingtreding van het plan. Daarmee wordt de weg vrij gehouden voor de inzet van op dit voorliggende plan steunende handhavingsinstrumenten en om dergelijke afwijkingen alsnog te kunnen beëindigen.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is vrijwel geheel consoliderend van aard. De met dit plan beoogde ruimtelijke inrichting van het plangebied ziet op beperkte ontwikkelingen binnen en ten dienste van een al sinds lange tijd bestaande situatie: de exploitatie en instandhouding van het landgoed en het kasteel Duivenvoorde. Er worden dan ook geen nieuwe kosten verwacht in verband met de inrichting van het plangebied.
Ten behoeve van het behoud en de versterking van het landgoed Duivenvoorde zullen binnen de tot het landgoed behorende gronden resp. binnen de grenzen van het eigendom van de Stichting Duivenvoorde enkele relatief kleinschalige ontwikkelingen worden gerealiseerd. Gezien de aard, functie en het gebruik van het landgoed en de bedoelde ontwikkelingen zijn aan de uitvoering van het plan naar verwachting géén kosten verbonden, die ten laste zullen komen van de gemeente. De voor het realiseren van de in het voorliggende plan noodzakelijke middelen zijn bij de Stichting Duivenvoorde, als verzoekende resp. uitvoerende partij, beschikbaar.
Indien en voor zover ten gevolge van de in het plan voorziene ingrepen planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening zou ontstaan, zou de gemeente Voorschoten op grond van de wettelijke regelingen ter zake gehouden zijn deze schade te vergoeden. Ter dekking van dergelijke schade zal de gemeente een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening sluiten met de Stichting Duivenvoorde.
Het vorenstaande rechtvaardigt de conclusie dat het plan economisch uitvoerbaar is.
7.2 Grondexploitatiewet
Het voorliggende plan voorziet niet in het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro. Dat betekent dat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan zijn wij verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
7.3.1 Inspraak
Het bestemmingsplan is aan inspraak onderworpen. Het voorontwerp van het bestemmingsplan is gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd, namelijk van 12 november 2010 tot en met 24 december 2010. De beantwoording van de inspraakreacties en een beschrijving van de wijze waarop dit eventueel heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan is als Bijlage 7 opgenomen in deze toelichting.
7.3.2 Ontvangen reacties overheden / instanties
Een aantal andere overheden en instanties is op grond van het Bro gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het ontwerpbestemmingsplannen, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van het landgoed Duivenvoorde en de omliggende gronden. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
De volgende instanties is gevraagd om een overlegreactie:
- 1. Provincie Zuid-Holland;
- 2. VROM-inspectie;
- 3. Hoogheemraadschap van Rijnland;
- 4. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
- 5. Brandweer;
- 6. Gemeente Leiden;
- 7. Gemeente Leidschendam-Voorburg;
- 8. Gemeente Wassenaar;
- 9. Regio Holland-Rijnland;
- 10. Kwaliteitsteam Duivenvoordecorridor;
Van de instanties onder 1., 3., 4., 5., 6. en 10 is een overlegreactie ontvangen. De overige instanties hebben niet gereageerd. De beantwoording van de overlegreacties en een beschrijving van de wijze waarop dit eventueel heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan is als Bijlage 7 opgenomen in deze toelichting.
7.3.3 Zienswijzen
De procedure, die moet worden doorlopen om te komen tot vaststelling van een bestemmingsplan, is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening resp. het Besluit ruimtelijke ordening. Kort samengevat voorziet deze procedure in de volgende stappen:
- I. vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan door het college;
- II. ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan met de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen;
- III. vaststelling van het bestemmingsplan (met inbegrip van de nota waarin de ingediende zienswijzen worden beantwoord) door de gemeenteraad.
Het ontwerpbestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2011" is ter inzage gelegd van 8 april 2011 tot en met 19 mei 2011. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar de Zienswijzennota / Nota van wijzigingen, die als Bijlage 8 van deze toelichting deel uitmaakt.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie 1: “Lichte horeca”
Horecabedrijven binnen deze categorie behoeven in beginsel alleen overdag en 's avonds te zijn geopend. Deze bedrijven zijn met name gericht op de verstrekking van etenswaren en/of maaltijden. Door hun aard, omvang e.d. veroorzaken de horecabedrijven in deze categorie slechts in relatief beperkte mate hinder voor omwonenden. Binnen Categorie I worden de volgende sub-categorieën onderscheiden:
Subcategorie 1a: aan detailhandel verwante horeca
Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich met name richten op het winkelend publiek en openingstijden hanteren die aansluiten op de openingstijden van de detailhandelsbedrijven in de nabijheid waarvan zij zijn gevestigd en die bestaan uit het verstrekken van in hoofdzaak kleinere maaltijden, broodjes, ijs, gebak, koffie, thee en overige dranken met uitzondering van alcoholische dranken. Tot deze categorie behoren onder andere:
- broodjeszaken;
- croissanterie;
- koffiebars;
- lunchrooms;
- ijssalons;
- tearooms.
Subcategorie 1b: overige aan de detailhandelsfunctie verwante lichte horeca
Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich in mindere mate richten op het winkelend publiek en als regel ruimere openingstijden hanteren dan detailhandel ondersteunende horecabedrijven. Tot deze categorie behoren onder andere:
- Automatieken;
- Snackbars;
- Cafetaria's.
Subcategorie 1c: overige lichte horeca zonder of met slechts beperkte verkeersaantrekkende werking:
Horecabedrijven waarbij –zowel qua doelgroep als openingstijden- niet of slechts in zeer beperkte mate sprake is van enige relatie tot detailhandel, welke echter niet of slechts in zeer beperkte mate een verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren onder andere:
- bistro's;
- restaurants zonder bezorg- en/of afhaalservice;
- hotels met ten hoogste 15 kamers.
Subcategorie 1d: overige lichte horeca met een relatief grote verkeersaantrekkende werking:
Horecabedrijven welke door hun aard, omvang en bedrijfsvoering een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren onder andere:
- horecabedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²,
- restaurants met een bezorg- en/of afhaalservice;
- hotels met meer dan 15 kamers;
- drive-in restaurants.
Subcategorie 1e:
- Instellingen gericht op maatschappelijke, educatieve, sociale, medische, levensbeschouwelijke of godsdienstige, sportieve of recreatieve doeleinden en bijzondere woonvormen zoals bejaarden- of verpleeghuizen;
- Horecabedrijven welke in hun exploitatie ondersteunend zijn aan de hoofdactiviteit. De horeca-activiteiten zijn met name gericht op de deelnemers of bezoekers van de hoofdactiviteit en hebben weinig tot geen zelfstandige aantrekkingskracht.
Categorie 2: “Middelzware horeca”
Horecabedrijven binnen deze categorie zijn normaal gesproken ten minste de gehele avond en delen van de nacht geopend en kunnen ten gevolge daarvan aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken. Tot deze categorie van horecabedrijven behoren:
- bars;
- bierhuizen;
- biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard, omvang, e.d. gelijk te stellen horecabedrijven;
- café's;
- proeflokalen;
- shoarma- en/of grillrooms;
- bedrijven gericht op zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen).
Categorie 3: “Zware horeca”
Horecabedrijven binnen deze categorie zijn voor een goed functioneren ook 's nachts geopend. Bovendien trekken zij grote aantallen bezoekers waardoor de exploitatie van dergelijke bedrijven ernstige hinder voor omwonenden, maar ook voor de wijdere omgeving, met zich mee kan brengen. Binnen Categorie III worden de volgende sub-categorieën onderscheiden:
Subcategorie 3a: Reguliere zware horeca;
Horecabedrijven van relatief grote omvang die met name gericht zijn op het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse in combinatie met een vermaaksfunctie. Tot deze categorie behoren:
- dancings;
- discotheken;
- nachtclubs.
Subcategorie 3b: Zeer zware horeca;
Horecabedrijven van grote omvang die met name zijn gericht op een vermaaksfunctie, zoals het ten gehore brengen van muziek ten behoeve van dansen, in combinatie met het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse, die door hun aard en omvang zeer grote aantallen bezoekers trekken c.q. een zeer grote verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren:
- partycentra en overige bedrijven gericht op zalenverhuur (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen daarbij inbegrepen);
- horecabedrijven genoemd onder categorie 3a, met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m².
Bijlage 1 Verslag Q-team 15 Juni 2010
Bijlage 1 Verslag Q-team 15 juni 2010
Bijlage 2 Verslag Q-team 24 Januari 2011
Bijlage 2 Verslag Q-team 24 januari 2011
Bijlage 3 Natuurtoets Duivenvoorde
Bijlage 3 Natuurtoets Duivenvoorde
Bijlage 4 Biotoopkaart Landgoed Duivenvoorde
Bijlage 4 Biotoopkaart landgoed Duivenvoorde
Bijlage 5 Begrenzing Complexbescherming Landgoed Duivenvoorde
Bijlage 6 Rapport "Bureauonderzoek Landgoed Duivenvoorde Te Voorschoten"
Bijlage 6 Rapport "Bureauonderzoek Landgoed Duivenvoorde te Voorschoten"
Bijlage 7 Nota Inspraak En Overleg
5.1 Inspraak op het voorontwerp
Het voorontwerp voor het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2010" is voor een ieder ter inzage gelegd van 12 november 2010 tot en met 24 december 2010. Gedurende de termijn van terinzagelegging konden ten aanzien van het voorontwerp inspraakreacties worden ingediend bij het college.
Van de gelegenheid tot het indienen van een inspraakreactie is door één belanghebbende gebruik gemaakt, te weten 't Schoutenhuis B.V. te Woudenberg, namens het bestuur van de Stichting Duivenvoorde te Voorschoten. De onderdelen van deze inspraakreactie wordt hierna kort samengevat en van een reactie voorzien:
- 1. Het in de plantoelichting (onder 1.2) weergegeven plangebied komt niet overeen met de daadwerkelijke verbeelding van het plan.
Reactie:
De globale begrenzing van het plangebied is inderdaad in de toelichting onjuist weergegeven, dit is in overeenstemming gebracht met de correcte begrenzing.
- 2. Verzoek om in de toelichting (onder 4.2.5.2) nader in te gaan op de rol van de theeschenkerij.
Reactie:
De toelichting is overeenkomstig het verzoek aangevuld.
- 3. Verzoek om de term 'duurzaam' te schrappen uit de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1.1a van de regels.
Reactie:
De term 'duurzaam' is uit de bestemmingsomschrijving geschrapt.
- 4. Verzoek om in artikel 5 de bestemmingsomschrijving e.d. zodanig aan te passen dat een bestaande kas in de bloementuin daarin wordt opgenomen, alsmede op de verbeelding de bestemming van een bestaande schuur bij de tuinmanswoning te wijzigen naar 'Gemengd'.
Reactie:
De bestemmingsregels en de verbeelding worden overeenkomstig het verzoek aangepast.
- 5. Verzoek om alle niet- of halfverharde paden binnen het plangebied niet te bestemmen voor 'Verkeer - verblijfsgebied' maar voor 'Natuur - bijzondere botanische waarden.
Reactie:
De bestemming van de betreffende niet- of halfverharde paden wordt overeenkomstig het verzoek aangepast.
- 6. Verzoek alle vijvers en waterpartijen die deel uitmaken van de cultuurhistorische parkaanleg van de buitenplaats niet te bestemmen voor 'Water' maar voor 'Natuur - bijzondere botanische waarden'.
Reactie:
In de eerste plaats maakt een aanzienlijk deel van de waterelementen in het plangebied integraal onderdeel uit van het zgn. Dobbestelsel. Deze waterelementen bij de buitenplaats spelen een rol bij het integrale waterbeheer in het Dobbestelsel en vervullen als oppervlaktewater een belangrijke rol bij het bergen en afvoeren van hemelwater. Dat betekent dat deze waterelementen juridisch-planologisch voldoende geborgd moeten worden. De voorgestelde Natuurbestemming laat weliswaar waterfuncties toe, maar sluit niet uit dat de betreffende waterpartijen gedempt of anderszins aangetast zouden worden. De instandhouding van dit oppervlaktewater is daarmee onvoldoende verzekerd.
Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is desgevraagd naar aanleiding van dit verzoek opgenmerkt dat wanneer de bestemming van deze waterlopen waterpartijen wordt veranderd als hier gevraagd, dan wordt in feite water aan het watersysteem onttrokken. Een deel van de waterpartijen maakt deel uit van het boezemsysteem en heeft de status van primaire watergang. Tevens is de zone direct grenzend aan het wateroppervlak nodig voor het onderhoud van de watergangen.
Verder merkt het Hoogheemraadschap op dat wijzigingen in het watersysteem altijd vergunningplichtig zijn. Als delen van het watersysteem anders bestemd worden dan voor Water, dan biedt dat de kadastraal eigenaar de mogelijkheid deze gronden zonder overleg met de waterbeheerder anders in te richten. Formeel is dan sprake van een demping, die met nieuw oppervlaktewater gecompenseerd moet worden. Een dergelijke situatie kan niet de bedoeling zijn. Overigens is een demping van een primaire watergang in de hier aan de orde zijnde situatie ook niet vergunbaar.
Daarbij komt dat nog deze waterpartijen niet alleen onderdeel zijn van de parkaanleg op de buitenplaats zélf, maar ook mede bepalend zijn voor de landschapsinrichting in en en rond het plangebied als geheel. De aanwijzing van grote delen van de Duivenvoordecorridor als beschermd stads- en dorpsgezicht heeft juist plaatsgevonden om de instandhouding van de bestaande landschapsstructuren en -elementen te verzekeren. Het niet als water bestemmen van de hier bedoelde waterpartijen doet aan die beschermde status van het landschap onvoldoende recht en biedt niet de juridisch-planologische bescherming die voor gronden met deze beschermde status op grond van o.a. de Monumentenwet 1988 mag worden verwacht.
Hieruit volgt dat aan dit onderdeel van de inspraakreactie niet tegemoet kan worden gekomen.
- 7. Verzoek om het aanlegvergunningenstelsel zo aan te passen dat het normale beheer en onderhoud van het landgoed daardoor niet wordt belemmerd, alsmede dat geen strijd met het bepaalde in de Boswet bestaat.
Reactie:
In de eerste plaats is niet duidelijk waar de strijd met het bepaalde in artikel 15.3 van de Boswet uit zou bestaan. Deze bepaling stelt dat een gemeente geen regels mag stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden die deel uitmaken van bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen. Voor zover bij de gemeente bekend is daarvan met betrekking tot de parkaanleg rond het kasteel Duivenvoorde geen sprake, zodat onduidelijk is of deze bepaling uit de Boswet hier al dan niet van toepassing is.
Voor wat betreft de vrees dat de aanlegbepalingen voor gronden met een archeologische dubbelbestemming het normale beheer en onderhoud van het landgoed zouden belemmeren kan het volgende worden opgemerkt. De aanlegbepalingen kunnen en mogen niet zover strekken, dat daarmee het normale beheer en onderhoud van het landgoed onevenredig wordt belemmerd. De uitzonderingsbepaling van artikel 19.1.6 wordt zodanig aangevuld dat daaronder ook het normale beheer en onderhoud valt. Daarmee wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de hier geuite bezwaren.
Voor het overige is van belang dat de regels van de Boswet wijken voor het bestemmingsplan. In artikel 5 lid 1 van de Boswet is bepaald dat de kennisgevingsplicht en de herbeplantingsplicht geen toepassing vinden als de grond waarop de velling plaatsvond of plaats zal vinden, dan wel waarop de tenietgegane houtopstand zich bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. In een dergelijk bestemmingsplan kan een aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen voor het vellen en rooien van houtopstanden, mits de planologische noodzaak daarvoor kan worden aangetoond. Voor wat betreft archeologie e.d. geldt dat bij het opstellen van een bestemmingsplan allereerst rekening dient te worden gehouden met de bescherming van monumenten, archeologische waarden, beschermde gezichten, etc. De hiërarchische verhouding is dan ook van hoog naar laag: Archeologie -> Bestemmingsplan -> Boswet.
5.2 Bro-vooroverleg met instanties
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met bij het voorliggende bestemmingsplan betrokken instanties, overheden en diensten. De volgende instanties is gevraagd om een overlegreactie:
- a. Provincie Zuid-Holland;
- b. VROM-inspectie;
- c. Hoogheemraadschap van Rijnland;
- d. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
- e. Regionale Brandweer Hollands-Midden;
- f. Gemeente Leiden;
- g. Gemeente Leidschendam-Voorburg;
- h. Gemeente Wassenaar;
- i. Regio Holland-Rijnland;
- j. Kwaliteitsteam Duivenvoordecorridor;
Van de instanties onder a., b., c., d., e., f. en j. is een overlegreactie ontvangen. De overige instanties hebben niet gereageerd. De ingekomen overlegreacties worden hierna kort samengevat en van een reactie voorzien.
a. Provincie Zuid-Holland:
Door de provincie is opgemerkt dat het plan onvoldoende rekening houdt met het provinciaal belang omdat:
- de landgoedbiotoop op grond van artikel 14 van de provinciale Verordening Ruimte niet in het plan is verwerkt;
- de in de toelichting genoemde bijlage ten aanzien van het uitgevoerde archeologisch onderzoek ontbreekt.
Reactie:
In het bestemmingsplan wordt alsnog nader ingegaan op de landgoedbiotoop als relevant onderdeel van het provinciaal beleid, daarnaast wordt een beeldkwaliteitsparagraaf aan het plan toegevoegd die ingaat op het effect van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de landgoedbiotoop. De archeologiebijlage wordt alsnog aan het plan toegevoegd.
b. VROM-Inspectie:
Door de VROM-Inspectie is opgemerkt dat essentiële onderdelen van het in de plantoelichting genoemde 'Masterplan Horst en Voorde' onder meer bij het Rijk nog onderwerp van discussie zijn en dat het Masterplan nog niet door de betrokken partijen is geaccordeerd. Verzocht wordt in het bestemmingsplan niet naar het Masterplan te verwijzen en dit ook niet als bijlage bij de plantoelichting op te nemen.
Reactie:
De reactie van de VROM-Inspectie kan worden onderschreven. De verwijzingen naar het Masterplan zijn verwijderd, het Masterplan is geschrapt als bijlage bij de toelichting.
c. Hoogheemraadschap van Rijnland:
In de overlegreactie wordt opgemerkt dat het beleid van het Hoogheemraadschap niet in het plan is beschreven. Daarom wordt verzocht hieraan in het plan alsnog aandacht te besteden, een tekstvoorstel maakt deel uit van de overlegreactie. Verder wordt verzocht:
- de gemaakte watertoetsafspraken te beschrijven en aan te geven hoe die in het plan zijn verwerkt;
- de bestaande en toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve situatie van het watersysteem te beschrijven;
- aandacht te besteden aan de riolering in het plangebied (bestaande en nieuwe situatie);
- in het plan een kaart met daarop de primaire watergangen op te nemen;
- de opmerkingen over de dubbelstemming 'Waterstaat - Waterkering' op de verbeelding en in de regels te verwerken;
- aandacht te besteden aan de riolering in het plangebied (bestaande en nieuwe situatie);
Reactie:
Met gebruikmaking van het tekstvoorstel is het beleid van Rijnland alsnog in het plan beschreven. De bestaande situatie van het watersysteem in het plangebied is in het plan beschreven aan de hand van de betreffende (in nauw overleg met Rijnland opgestelde) paragrafen in het eerdere (recente) bestemmingsplan "Buitengebied" (2007). Ten opzichte van de in dat plan beschreven situatie is geen sprake van ruimtelijk relevante wijzigingen in de bestaande situatie, terwijl voorts het voorliggende plan niet voorziet in wijzigingen in het watersysteem.
Aanvullend zijn het de toelichting kaarten opgenomen waarop de regionale waterkeringen en de verschillende soorten waterelementen in het plangebied zijn aangegegeven. Ook op het rioleringsstelsel in het plangebied is alsnog ingegaan. Daarmee is naar ons oordeel het watersysteem in het plangebied afdoende beschreven.
De opmerkingen over de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn juist, e.e.a. is in de regels en op de verbeelding aangepast.
d. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE):
Door de RCE is opgemerkt dat essentiële onderdelen van het in de plantoelichting genoemde 'Masterplan Horst en Voorde' onder meer bij de RCE nog onderwerp van discussie zijn en dat het Masterplan nog niet door de betrokken partijen is geaccordeerd. Verzocht wordt in het bestemmingsplan niet naar het Masterplan te verwijzen en dit ook niet als bijlage bij de plantoelichting op te nemen.
(N.B.: Deze reactie is identiek aan de formele, gecoördineerde rijksreactie met betrekking tot het voorontwerp die is ontvangen van de VROM-Inspectie, zie ook onder b.)
Reactie:
De reactie van de RCE kan worden onderschreven. De verwijzingen naar het Masterplan zijn verwijderd, het Masterplan is geschrapt als bijlage bij de toelichting.
e. Regionale Brandweer Hollands-Midden:
Door de brandweer is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot een nadere reactie, zodat beantwoording van de inspraakreactie achterwege kan blijven.
f. Gemeente Leiden:
Door de gemeente Leiden is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot een nadere reactie, zodat beantwoording van de inspraakreactie achterwege kan blijven.
j. Q-team (Kwaliteitsteam) Duivenvoordecorridor:
Het Q-team verzoekt het effect van de nieuw te bouwen schuur op de zichtlijn aan te tonen. Verder is het Q-team van mening dat de nokhoogte van de schuur ten minste 2 meter onder de nokhoogte van de portierswoning dient te blijven. Samengevat heeft het Q-team ernstige bedenkingen bij het voorgestelde volume van het nieuwe gebouw. Daarnaast bestaan ernstige bezwaren tegen het parkeren in de Leidse Tuin.
Reactie:
De opmerkingen van het Q-team over de nieuw te bouwen schuur kunnen integraal worden meegenomen in de op te stellen beeldkwaliteitsparagraaf met betrekking tot de landgoedbiotoop omdat daarin aspecten als zichtlijnen, relatie tot de bestaande bebouwing op het landgoed, etc. ook nadrukkelijk in zullen worden beoordeeld en afgewogen.
De opmerking over parkeren in de Leidse Tuin berust kennelijk op een misverstand, het parkeren is in de nieuwe situatie níet voorzien in de Leidse Tuin, maar op een aan het park grenzende strook aan de andere kant van de oprijlaan naar het kasteel.